STEUNPUNT ONDERNEMEN EN REGIONALE ECONOMIE NAAMSESTRAAT 61 – BUS 3550 BE-3000 LEUVEN TEL + 32 16 32 66 61 | FAX + 32 16 37 35 11
[email protected] www.steunpuntore.be
Beleidsrapport STORE-B-12-009
Snelgroeiende ondernemingen in Vlaanderen Micheline Goedhuys a,b,c Leo Sleuwaegen a,b,c
a Steunpunt Ondernemen & Regionale Economie (STORE) b Bedrijfskunde, Strategie en Innovatie (MSI), Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, KU Leuven c Vlerick Business School
31 December 2012
1
Snelgroeiende ondernemingen in Vlaanderen Micheline Goedhuys Leo Sleuwaegen Snelgroeiende ondernemingen (SGOs) spelen een belangrijke rol in de economie: zij zorgen voor disproportionele tewerkstellingscreatie, introduceren een hoger niveau van productiviteit en innovatie in de economie en zorgen voor een sterke dynamiek. Uit de literatuur blijkt dat SGOs vaak jonge ondernemingen zijn en dat ze te vinden zijn in alle sectoren van de economie en in de meeste geografische regio’s. Nochtans zijn er tevens studies die erop wijzen dat groeiende ondernemingen voorkomen waar er opportuniteiten zijn, en dit is meer het geval in snelgroeiende sectoren of in regio’s met een sterkere groeidynamiek. Deze studie schetst een beeld van de aanwezigheid van SGO in Vlaanderen over de periode 2007-2010. Ze gaat na of er een verband bestaat tussen sectorkenmerken – zoals sectoriële groei of technologische kenmerken van de sector – en het voorkomen van SGOs. Ook de bijdrage van SGOs tot tewerkstelling wordt bekeken, en de resultaten worden vergeleken met andere landen. Daartoe wordt de definitie van de OECD (2007) gebruikt, die SGOs definieert als ondernemingen die gedurende drie jaar een gemiddelde jaarlijkse groeivoet optekenen van minimaal 20% en minstens 10 werknemers hebben bij het begin van de periode. Deze definitie wordt meer en meer uniform toegepast in verschillende studies om vergelijkbare resultaten mogelijk te maken. De resultaten betreffende de aanwezigheid van SGOs in Vlaanderen en Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gebaseerd op gegevens van BELFIRST, bevestigen grotendeels de bevindingen van andere landen en de kennis aangaande SGOs uit de literatuur. SGOs zijn aanwezig in alle sectoren, en in alle geografische locaties. Toch merken we een lichtjes sterkere aanwezigheid van SGOs in groeisectoren en in de dienstensector, vooral in de zakelijke, professionele en financiële dienstverlening, informatie- en communicatiediensten en nieuwe technologieën zoals water en afvalbeheer en energie. De data laten eveneens een verband zien tussen enerzijds technologische complexiteit binnen de bedrijfstak en de aanwezigheid van SGOs anderzijds, wat in de lijn ligt van een hogere innovatie bij SGOs. Ook geografisch zien we meer SGOs rond grotere steden als Antwerpen, Gent en Brussel. Hoewel ze met een gering aantal zijn, niet meer dan 2.5% van het totale vergelijkbare ondernemingsbestand, zijn SGOs zeer belangrijk voor jobcreatie. In de dienstensector werden in de periode 2007-2010 niet minder dan 80% van alle nieuwe banen door SGOs gecreëerd. In de industrie hielpen ze de stroom van afvloeiingen te temperen. In de quartaire sector zijn ze iets minder aanwezig. Nemen we de leeftijd van ondernemingen mee in de analyse van jobcreatie, dan zien we dat het jonge ondernemingen zijn van maximaal 5 jaar oud die voor de jobcreatie gezorgd hebben. SGOs zijn dan ook relatief jonger dan andere ondernemingen.
2
Wat de aanwezigheid van SGOs betreft en hun subgroep van ‘gazellen’ of de jongere SGOs, zet Vlaanderen cijfers neer die eerder aan de lage kant zijn. Toch staan we daarin niet alleen en zijn er andere concurrentiële landen die vergelijkbare cijfers tonen.
3
Snelgroeiende ondernemingen in Vlaanderen Micheline Goedhuys Leo Sleuwaegen
1. Inleiding Om economische groei op lange termijn te kunnen realiseren, moet Vlaanderen de voorwaarden en ruimte creëren waarin ondernemingen snel kunnen groeien. Snelgroeiende ondernemingen (SGOs) zijn immers van vitaal belang voor economische ontwikkeling en vormen de motor voor structurele verandering. Zij dragen bij tot een sterkere economie op verscheidene manieren. Vooreerst hebben snelgroeiende ondernemingen een impact op de economie door hun eigen sterke groei in tewerkstelling. Immers, de kleine groep van SGOs neemt vaak het leeuwendeel van de tewerkstellingscreatie voor zijn rekening (Henrekson en Johansson, 2010; Falkenhall en Junkka, 2009, Schreyer, 2000). Echter, er zijn ook belangrijke bijkomende impulsen voor de economie. Zo zijn er indicaties dat SGOs een positief effect hebben op regionale tewerkstelling, bovenop de tewerkstelling die ze zelf creëren (Mason et al., 2009). Tevens zorgen zij voor een productiviteitseffect. Autio (2007) verklaart in deze context dat ‘high-growth’ ondernemingen positieve effecten voortbrengen door een hoger productiviteitsniveau in de economie te introduceren. Schaarse middelen worden overgeheveld van zwakkere ondernemingen naar sterke groeiers waardoor een positieve dynamiek ontstaat. SGOs verhogen ook het niveau van innovatie in de economie, omdat SGOs disproportioneel innovatief zijn. Zij vergemakkelijken innovatie in de economie door de ontwikkeling van nieuwe technologieën en producten te versnellen. Verder is algemeen bekend dat de meeste SGOs toch een volatiel groeipatroon kennen (Delmar et al., 2003; Garnsey et al., 2006, Acs, Mueller, 2008), waardoor ondernemingen die snel gegroeid zijn niet noodzakelijk de SGOs van de toekomst zijn, maar in deze rol vervangen worden door andere nieuwe SGOs (Falkenhall en Junkka, 2009). Tenslotte zijn SGOs ook rolmodellen waaraan beginnende ondernemers zich kunnen spiegelen en door laten inspireren (Bosma et al., 2010). Beleidsmakers en onderzoekers hebben de laatste jaren steeds meer aandacht voor het bestaan van SGOs en hun belang voor de economie. Ze zijn in het bijzonder geïnteresseerd om de voorwaarden te kennen waaronder ondernemingen een snellere groei kunnen realiseren. Onderzoek in dit domein is de laatste tien jaar in opgang (Audretsch, 2002; Delmar et al., 2003; Autio, 2007; Acs et al., 2008; Henrekson, Johansson, 2009, 2010; Hölzl, 2009; Coad en Rao, 2008, Goedhuys en Sleuwaegen, 2010). Nochtans is de kennis aangaande SGOs nog steeds verdeeld en blijven een aantal hardnekkige misverstanden over groei van ondernemingen overeind. Zo is er het idee dat SGOs enkel voorkomen in bepaalde sectoren, zoals in groeisectoren of in hoogtechnologische sectoren van de economie, een verband dat in vele studies 4
nochtans niet bevestigd wordt. Volgens Henrekson en Johansson (2010, p.230) is het aantal studies over SGOs nog verrassend laag. Methodologische problemen, het gebruik van verschillende definities voor SGOs en een gebrek aan internationaal vergelijkbare data zijn er tevens de oorzaak van dat vergelijkende studies tussen landen lang op zich hebben laten wachten, wat een meer geïntegreerde visie over bestaan, belang en kenmerken van SGOs bemoeilijkt. In deze studie wordt de situatie voor Vlaanderen in kaart gebracht. We starten in deel 2 met een kort literatuuroverzicht omtrent de determinanten van groei om enkele relevante dimensies voor verder onderzoek te weerhouden. Deel 3 behandelt vervolgens de problematiek van definiëring en meting van SGOs. Vervolgens beschrijven we in deel 4 de data van Belfirst voor Vlaanderen en Brussel die we gebruiken om SGOs in kaart te brengen. We zullen in eerste plaats kijken in welke sectoren SGOs voorkomen en nagaan in deel 5 of het vooral groeisectoren of hoogtechnologische sectoren zijn die de meeste SGOs herbergen. Naast de sectoriële dimensie, kijken we naar geografische elementen in deel 6 en andere relevante facetten van Vlaamse SGOs, zoals hun belang in termen van jobcreatie, hun leeftijd (deel 7), en we vergelijken met andere landen (deel 8).
2. Welke ondernemingen zijn SGOs? De groei van ondernemingen is uitermate moeilijk te voorspellen a priori (Gibrat, 1931). Uit de populatie van KMOs in een land, zijn er steeds een groot deel die in faling gaan, terwijl een ander groot deel stand houdt of matig groeit. Meestal zijn er slechts enkele ondernemingen die erin slagen fors te groeien en superieure prestaties neer te zetten in hun groeitraject. Hoewel groei dus grotendeels onvoorspelbaar blijft, zijn er toch ook factoren die SGOs typeren of het voorkomen ervan faciliteren. Ten eerste worden SGOs in verband gebracht met een aantal ondernemings- en/of sectorkenmerken: leeftijd en omvang van de onderneming (Evans, 1987), de evolutie van de bedrijfstak, innovatie en internationalisatie (Coad en Rao, 2008, Goedhuys en Sleuwaegen, 2010). Andere onderzoekers kijken dan weer naar de persoonlijkheidskenmerken en opleidingsniveau van de individuele ondernemer (eg. Hessels et al., 2008, Millan et al., 2011). Een derde stroming kijkt vooral naar de context voor groei en duidt op de noodzaak van een aangepast institutioneel, wettelijk en administratief kader als belangrijke randvoorwaarde (Schreyer, 2000, Capelleras et al., 2005, Hartog et al., 2010). Wat leren deze studies ons? SGOs zijn vaak jonge ondernemingen. Dat jonge ondernemingen sneller groeien dan oudere ondernemingen is intussen een welbekend ‘stylised fact’, dat zowel empirisch als theoretisch onderbouwd is (zie Coad, 2009 voor een overzicht van deze studies). Jonge succesvolle 5
ondernemingen zijn tijdens de eerste jaren na hun start in volle expansie om de omvang te bereiken die overeen komt met hun efficiëntieniveau (Jovanovic, 1982). Dit is een leerproces dat zich sterker manifesteert in de eerste jaren, en minder wanneer de onderneming een zekere maturiteit heeft bereikt, wat de hogere groeiprestaties verklaart. Gegevens van de VS tonen aan dat 20% van de jobs gecreëerd worden in ondernemingen jonger dan 5 jaar (Horn en Plaesance, 2012). Ook in de groep van SGOs worden aldus disproportioneel veel jonge ondernemingen aangetroffen; 76% van de SGOs in de VS zijn jonger dan 5 jaar (Horn en Plaesance, 2012). Deze ondernemingen worden vaak ‘gazelles’ genoemd (zie deel definitie). SGOs komen voor in alle sectoren en regio’s. In de literatuur wordt aangehaald dat SGOs gevoelig zijn voor opportuniteiten, en dat ze dus meer kans van voorkomen hebben in deze sectoren of locaties waar groeipotentieel aanwezig is (Wiklund en Shepherd, 2003). De omvang van de thuismarkt (Davidsson 1991), de aanwezigheid van de nodige middelen voor groeiondernemerschap (Bosma et al., 2009), groei van productie en welvaart (Bowen en De Clerq, 2008), en de verwachtingen van ondernemers daaromtrent (Reitan, 1997) bepalen mee of opportuniteiten worden geboden en gegrepen voor groei-ondernemerschap. Deze factoren kunnen geografisch of sectorieel verschillen. Nochtans tonen resultaten van andere landen aan dat SGOs voorkomen in alle sectoren van de economie en in alle regio’s (Hölzl, 2009, Horn, Plaesance, 2012). Volgens Horn en Plaesance (2012) is er geen enkele sector in de VS die meer dan 5% SGOs heeft, en maar zeer weinig sectoren hebben minder dan 1% SGOs. Dezelfde bevindingen voor de UK (Anyadike-Danes et al., 2009): voor alle sectoren liggen de cijfers dicht bij elkaar, zonder onderscheid voor high-tech of low-tech sectoren; maar met mogelijk toch een oververtegenwoordiging van SGOs in de dienstensector (Anyadike-Danes, 2009, OECD 2012). Ook geografisch blijken er weinig verschillen te bestaan. Het blijft een open vraag of de aanwezigheid van SGOs in Vlaanderen sectorieel of geografisch gebonden is. SGOs zijn innovatief. Zij komen vaak met nieuwe producten of technologieën op de markt. Hoewel dit een factor is die positief kan inwerken op de gemiddelde groei van ondernemingen, zijn er toch aanwijzingen dat het vooral een versterkend effect heeft op de snelste groeiers. Coad en Rao (2008) en Goedhuys en Sleuwaegen (2010) stelden een positief effect vast van innovatie voor SGOs, meer dan voor de gemiddelde ondernemingen. Empirische bevindingen over de relatie tussen innovatie en gemiddelde groei zijn inderdaad een beetje verdeeld. Er verloopt wat tijd voor nieuwe producten en processen resulteren in ondernemingsgroei, wat het vinden van een sterk verband tussen beide bemoeilijkt. Toch wordt productinnovatie veelal positief bevonden voor omzetgroei (Geroski en Toker 1996, Roper 1997, Freel 2000). Productinnovatie heeft meestal een gunstig effect op tewerkstelling (Harrison, et al., 2005; Benavente en Lauterbach 2008; Calvo 2006), voor procesinnovatie is dit niet bevestigd, omdat dit laatste vaak een arbeidsbesparende component heeft. SGOs hebben een ambitieuze bedrijfsleider. Niet alle ondernemingen hebben de intentie te groeien. SGOs worden dan ook vaak gelieerd met de persoonlijkheidskenmerken en 6
opleidingsniveau van de ondernemer. Zo staat een hoger opleidingsniveau vaak in positief verband met het voorkomen van SGOs omdat hoger opgeleide ondernemers beter opportuniteiten kunnen inschatten (Davidsson, 1991) of meer uitgesproken groeiambities hebben (Cassar, 2006, 2007; Stam et al., 2009; Teruel en De Wit, 2011) omdat zij ook een hogere opportuniteitskost hebben1. Verder worden ondernemers van SGOs ook beschreven in termen van hun ambitie en motivatie (Gundry en Welsh, 2001; Hessels et al., 2008; Stam et al. 2012) en prestatiedrang (McClelland, 1961, Stam et al., 2012), bovenop de psychologische kenmerken die ondernemers in het algemeen typeren: gevoel van controle op de eigen situatie (locus of control), hoog energieniveau en bereidheid tot het nemen van risico (Cramer et al., 2002, Arenius en Minniti, 2005, Ardagna en Lusardi, 2008). Institutionele barrières. Tenslotte zijn er ook een aantal externe factoren die de aanwezigheid van SGOs stimuleren of afremmen. In deze context wordt vooral verwezen naar het institutionele kader, met inbegrip van de administratieve druk (Djankov et al., 2002) en de arbeidsreglementering. De extra bescherming van werknemers verhoogt de opportuniteitskost van ondernemerschap waardoor talentvolle mensen voor een werknemersstatuut en niet voor ondernemerschap kiezen (Teruel en de Wit, 2011). Ook worden SGOs afgeschrikt bijkomende personeelsleden te rekruteren, indien zij veel risico lopen dat zij door te strikte reglementering problemen zouden hebben om deze indien nodig te laten afvloeien (Henrekson, 2007). Volgens Felkenhall en Junkka (2009) zijn SGOs erg gevoelig aan de incentives gecreëerd door het institutionele kader. Volgens hen worden SGOs vooral gestimuleerd door lage toetredingsbarrières en contesteerbare markten2. Een belangrijke groeibelemmering daarentegen is gebrek aan financiering (Beck, 2008).
3. Definiëring van ‘Snel Groeiende Ondernemingen’ In de literatuur worden verschillende definities van snelgroeiende ondernemingen gehanteerd. Gemeenschappelijk aan deze definities is dat de term ‘snelgroeiend’ wordt gebruikt voor ondernemingen die in vergelijking tot de overgrote meerderheid van ondernemingen en tot hun 1
De opportuniteitskost is de kost van een economische keuze, uitgedrukt in termen van de beste “gemiste kans”: voor ondernemerschap is dit werken als werknemer. Hoger opgeleiden hebben gemiddeld hogere lonen en betere carrièremogelijkheden, die ze bij ondernemerschap opgeven en dus willen compenseren door hogere groeiprestaties. 2 Een contesteerbare markt is een marktstructuur waarbij toe- en uittreding gemakkelijk mogelijk is. Er zijn weinig ‘sunk cost’, dit zijn kosten die niet recupereerbaar zijn bij uittreding en dus verloren. Het aantal ondernemingen in de markt is niet zo belangrijk, wel de dreiging van toetreding van andere ondernemingen, die ervoor zorgt dat de prijzen laag blijven en er geen sprake is van misbruik van marktmacht. 7
sectorgemiddelden hoge groeiprestaties neerzetten m.b.t. tewerkstelling, omzet of andere indicatoren. Birch (e.g., Birch et al. 1995, p. 46) definieert SGOs als ondernemingen die minimum 20% per jaar omzetgroei kennen, te vertrekken van een basisomzet van 100000USD. Deze definitie is gebaseerd op een minimum groeitempo over een bepaalde periode, een aanpak die de laatste jaren meer en meer bijval kent. Een andere benadering bestaat erin de groeiverdeling van alle ondernemingen te bekijken en SGOs te definiëren als de X% snelst groeiende ondernemingen uit deze verdeling. De Global Entrepreneurship Monitor daarentegen definieert snelgroeiende ondernemingen met de zeer eenvoudige omschrijving dat ze 20 of meer personeelsleden tellen, ongeacht het aantal jaren zij erover gedaan hebben om deze kritische omvang te bereiken (Autio, 2007). Het idee dat erachter steekt is dat de meeste ondernemingen nooit de kritische omvang van 20 werknemers bereiken, en dus worden zij die dat wel doen als groeiondernemingen erkend. Delmar et al. (2003, pp. 192–197) geven een overzicht van de literatuur van SGOs en tonen aan dat bestaande studies verschillen in hun definiëring van SGOs op basis van: - De keuze van groei-indicator: deze kan gebaseerd zijn op tewerkstelling, marktaandeel, output, winst, toegevoegde waarde of omzet; - De groeimeting: deze kan gemeten worden in relatieve termen (een groeivoet of percentage) of in absolute termen (absolute toename in bv. tewerkstelling); - Enkelvoudige of samengestelde groei-indicatoren (composite indicators) worden gebruikt. Bij deze laatste worden meerdere criteria gecombineerd. - De regelmaat van de ondernemingsgroei over de tijd: groei fluctueert doorgaans sterk over de tijd heen. De keuze van de periode waarover groei bekeken wordt, zoals jaarlijkse groei versus groei tussen een begin- en eindjaar, kunnen een invloed hebben op de selectie van SGOs. De laatste jaren wordt in studies steeds meer gebruik gemaakt van de definitie van OECD3, die een concrete keuze maakt aangaande bovenstaande criteria. De reden van het succes van deze definitie heeft meer te maken met het feit dat uniforme definiëring toelaat om de resultaten van een studie te vergelijken met die van andere landen of sectoren, hetgeen een versterkend effect heeft op de populariteit van deze definitie, eerder dan dat er een theoretische verklaring is waarom deze definitie beter is dan een mogelijke andere. De OECD definitie van SGOs stelt als criteria: een gemiddelde jaarlijkse groei van 20% of meer, over een periode van 3 jaar; minstens 10 werknemers bij het begin van de periode;
3
Eurostat – OECD (2007) 8
Groei wordt gemeten a.d.h.v. tewerkstelling of omzet. Wanneer deze ondernemingen bovendien nog jong zijn, d.w.z. maximaal 5 jaar oud, wordt ook de term ‘Gazelle’ gehanteerd4. Dat ondernemingen de kritische drempel van 10 werknemers moeten hebben bij de start van de meting is een voorwaarde die is ingevoerd omdat de kleinste ondernemingen soms extreem hoge groeivoeten noteren voor een toch geringe absolute toename in omvang. Op deze wijze ontstaat een scheeftrekking in de verdeling van de groeivoeten en kan het foute beeld ontstaan dat de kleinste ondernemingen de meest drijvende kracht zijn van de economie. De voorwaarde van min. 10 werknemers blijft behouden ook indien men groei meet aan de hand van omzet. Zo kan men blijven werken met dezelfde steekproef, en groeiprestaties aangaande tewerkstelling en omzet vergelijken op basis van dezelfde selectie van ondernemingen. Bovenstaande definitie maakt geen onderscheid tussen zogenaamde ‘organische’ of interne groei en groei door overname van bestaande ondernemingen. Dit is een methodologisch probleem dat in vele studies over SGOs opduikt en deze nota is daarop geen uitzondering. Slechts een drietal studies hebben dit onderscheid kunnen maken, waaronder Deschryvere (2008) voor Finland. Hij stelt vast dat 65% van de jobs gecreëerd door SGOs tot stand kwamen via interne groei, 35% door overnames. Grotere SGOs hebben een kleiner aandeel in organische groei dan kleinere ondernemingen, wat ook voor Zweden werd bevestigd. Deze beperkingen indachtig zullen we in wat volgt de OECD definitie gebruiken alsook een variante daarop, om een beeld te schetsen van het bestaan van SGOs in Vlaanderen en Brussel.
4. Data We gebruiken de gegevens uit de BELFIRST databank om een beeld te schetsen van de aanwezigheid van SGOs in Vlaanderen. Alle ondernemingen die in de periode 2001-2010 rapporteerden en waarvan de hoofdzetel zich in het Vlaams Gewest of Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevindt, werden in eerste instantie in de dataset opgenomen. Brussel werd aan de dataset toegevoegd omdat heel wat bedrijven die hun hoofdactiviteit in Vlaanderen hebben, om administratieve redenen in Brussel hun hoofdzetel hebben en aldus als Brusselse onderneming in de data opgenomen zijn. Bovendien werd als voorwaarde gesteld dat de ondernemingen in één van de jaren in de periode 2001-2010 minstens 10 werknemers moest hebben, dit om de kleinste ondernemingen uit de data set te verwijderen. Om internationaal te kunnen vergelijken, werden eveneens enkele sectoren en rechtsvormen uit de databank verwijderd. Het gaat hier om landbouwbedrijven, openbaar bestuur en defensie, 4
Gazellen zijn dus een deelgroep binnen de groep van SGOs. De Eurostat-OECD (2007) definieert Gazellen als ‘ Alle ondernemingen van 5 jaar of jonger, met een gemiddelde jaarlijkse groei van minstens 20% over een periode van drie jaar’. 9
huishoudens als werkgever en extraterritoriale organisaties5 enerzijds en rechtsvormen van centrale en lokale overheid anderzijds. Voor het overige werd volledigheidshalve getracht zoveel mogelijk sectoren en typen van ondernemingen in de dataset te behouden, inclusief de dienstensector die een steeds groter belang krijgt in de economie. Binnen deze populatie is een veelheid aan ondernemingen te vinden, met een grote verscheidenheid aan rechtsvormen. Zo zijn er bij voorbeeld ook organisaties actief in de niet-commerciële dienstverlening, vaak zonder winstoogmerk en met de daarbij horende rechtsvormen, zoals de VZWs. Deze treft men vaak aan in de ‘quartaire’ sector, of de sector van de niet-commerciële dienstverlening, maar ook in andere sectoren. De quartaire sector herbergt activiteiten en diensten die vooral gericht zijn op het welzijn van de burger, maar de diensten faciliteren ook het functioneren van de marktsector. Onderwijs, gezondheidszorg, kunst en cultuur, horen er thuis. Vele van deze diensten zijn geheel of gedeeltelijk door de overheid gesubsidieerd. Echter; de quartaire sector bevat ook commerciële organisaties, actief in domeinen zoals particulier onderwijs, private zorg, onspanning en dergelijke. Omdat deze groep van organisaties belangrijk zijn in termen tewerkstelling en om internationale vergelijkingen te kunnen maken werden deze sectoren of rechtsvormen niet uitgesloten. We houden echter wel in gedachte dat vele ondernemingen in deze sectoren in een ander concurrentieel regime opereren. Door de aard van hun activiteiten kennen deze ondernemingen een eigen dynamiek en volgen zij niet direct de logica van de markt. Met deze data bekijken we eerst groei op sectorniveau voor de periode 2007-2010. De jobcreatie en het jobverlies van toe- en uittredende ondernemingen in de 2007-2010 worden hierbij in de analyse meegenomen. Vervolgens onderzoeken de aanwezigheid van SGOs. Om de proporties van SGOs te berekenen volgens internationaal geldende criteria, wordt eerst het aantal SGOs berekend door de definitie van OECD (2007) toe te passen. Dit cijfer wordt uitgezet tegen het totaal van actieve ondernemingen met minstens 10 werknemers in het laatste jaar, in dit geval 2010. We doen dit voor sectoren, op verschillende aggregatieniveaus en technologieklassen, en voor verschillende geografische regio’s.
5. Sectorkenmerken en de aanwezigheid van SGOs in Vlaanderen In dit deel gaan we na of SGOs meer voorkomen in sectoren die gekenmerkt worden door sterkere groei dan de gemiddelde economie, en in sectoren gekenmerkt door een sterke technologie-intensiteit.
5
Het gaat hier over respectievelijk secties A, O, U en T van ISIC rev.4, zoals voorgeschreven door OECD (2007, p.21). 10
5.1. Groeisectoren en de aanwezigheid van SGOs Figuur 1 toont de groeiprestaties van de verschillende bedrijfstakken. Op de X-as is de procentuele groei van de toegevoegde waarde uitgezet voor de hele periode 2007-20106, op de Yas de groei van de tewerkstelling. Tabel 1 geeft de corresponderende groeicijfers weer van deze sectoren. De figuur is ingedeeld in 4 kwadranten. De sectoren rechtsboven (kwadrant A) hebben zowel een positieve tewerkstellingsgroei als een groei in de toegevoegde waarde opgetekend. Zij zijn aldus de groeisectoren in de economie. Linksonder (kwadrant C) is de situatie heel wat minder gunstig: deze sectoren hebben zowel een daling in de tewerkstelling als een daling in de toegevoegde waarde gekend. Rechtsonder (kwadrant B) en linksboven (kwadrant D) zijn de prestaties gemengd. De sectoren in kwadrant B hebben een afname van de tewerkstelling kunnen koppelen aan een toename in de toegevoegde waarde, wat kan duiden op een vorm van herstructurering. In kwadrant D is het omgekeerde gebeurd: een toename van de tewerkstelling ondanks een afname in de toegevoegde waarde, een weinig voorkomende situatie. De cijfers zijn uitgesplitst volgens een ruwe indeling van de economie in drie grote activiteitsklassen: a) Industrie, inclusief delfstoffen; b) Diensten, met voornamelijk de commerciële dienstverlening en c) Quartaire sector. Onder deze categorie klasseren we de sectoren onderwijs, gezondheidszorg, kunst en recreatie en verenigingen. Appendix 1 geeft in meer detail weer welke sectoren inbegrepen zijn in de verscheidene klassen. Er zijn markante verschillen waar te nemen tussen deze verschillende activiteitsklassen. Zo wordt de industrie getekend door een krimp in zowel tewerkstelling (-8.1%) als toegevoegde waarde (4.9%), terwijl de quartaire sector enorm uitbreidt met 18.9% en 31.2%. Ook diensten (tewerkstelling +4.7% en TW +10.7%) doen het beter dan het gemiddelde. Maar ook binnen deze activiteitsklassen zijn grote verschillen waar te nemen. Zo zijn binnen de industriële sector vooral de textielsector, de autobouw en de metaalsector zwaar getroffen. In de voedings- en drankensector daarentegen is zowel de tewerkstelling als toegevoegde waarde nog toegenomen, als enige sector binnen de industrie. Sommige sectoren kennen een toename van toegevoegde waarde, ondanks een krimp in de tewerkstelling, wat wijst op een herstructurering in de sector: chemie en farmaceutica. Bij de diensten zijn het vooral informatie en communicatie (IC), professionele diensten en zakelijke diensten en distributie die goede groeiprestaties neerzetten, terwijl de financiële dienstensector getekend werd door afvloeiingen en negatieve groei in toegevoegde waarde, het beeld dat we verwachtten in tijden van financiële crisis.
6
Groei is waarde in 2010 minus waarde in 2007, proportioneel tot de waarde in 2007; vb. ((Tewerkstelling 2010 -Tewerkstelling 2007)/Tewerkstelling 2007)*100 11
Dat de quartaire sector, met onderwijs7 en gezondheidszorg zo sterk scoort qua tewerkstellingsgroei is goed voor de ondersteuning van tewerkstelling, maar is ook een reden tot bezorgdheid. Immers, in een economie die gekenmerkt wordt door een krimp in technologisch innovatievere sectoren doet de groei van de quartaire sector denken aan de wet van Baumol, ook bekend als Baumol’s cost disease (1967). Deze wet voorspelt een vertraging en uiteindelijke stilstand van de economische groei, wanneer minder innovatieve sectoren een steeds belangrijker deel van de economie gaan uitmaken (zie kader).
7
De sector onderwijs is niet weergegeven in de figuur: de tewerkstellingsgroei is zo hoog dat bij toevoeging van onderwijs aan de figuur, de overige sectoren onleesbaar kort bij elkaar komen te liggen. Onderwijs is wel aanwezig in tabel 1, en maakt deel uit van ‘Gemiddelde quartaire sector’ in de figuur. Idem voor de eerder kleine sector ‘delfstoffen’. 12
Figuur 1: Sectoriële groei van werkgelegenheid en toegevoegde waarde (TW), 2007-2010
Groei werkgelegenheid 20
gezondheidszorg Gem. quartaire sector
15
IC professionele diensten
10
hout 05
kunst zakelijke diensten distributie water Gem. diensten horeca immo
bouw voeding en dranken
00 -30
-20
-10
minerale producten
00
10 transport
raffinage
30
40
farma energie
-05 papier kunststoffen machinebouw chemie metaal Gem. Indusrie -10
optische techn.
-15
-20 textiel
20
auto financiële diensten -25
13
Groei TW
50
Wet van Baumol (1967) Een economie omvat verschillende sectoren, waarbij sommige gekenmerkt worden door hogere innovativiteit, automatisatie en productiviteitsgroei – de ‘progressieve’ of typische industriële sectoren; en andere kennen weinig technologische vooruitgang, en lagere productiviteitswinsten, zoals sommige commerciële- en overheidsdiensten (diensten en quartaire sector). Het gaat dan bijvoorbeeld om de activiteiten van leerkrachten, verplegend en verzorgend personeel, uitvoerende kunstenaars, maar ook om kappers en schoonmaakpersoneel die door de aard van hun activiteiten nauwelijks vervangbaar zijn door machines. De groei van de arbeidsproductiviteit is bij veel arbeidsintensieve diensten merkelijk kleiner dan in de industrie, die zich makkelijker leent tot mechanisering en automatisering. Een stijging van de arbeidsproductiviteit in de eerste (progressieve) sector leidt tot loonsverhogingen. Daardoor ontstaat eveneens een opwaartse druk op de lonen in de diensten en quartaire sector, die op termijn min of meer gelijke tred moeten houden met de lonen in andere bedrijfssectoren. Zoniet, ontstaat een probleem van personeelswerving: als de lonen in de diensten- en quartaire sector te laag worden, wordt het onmogelijk worden om bekwaam personeel te werven en vast te houden. Door deze loonontwikkeling, die slechts ten dele wordt gecompenseerd door een stijging van de productiviteit, vertoont de relatieve kostprijs van diensten een neiging om toe te nemen, ze worden in verhouding duurder. Een van de gevolgen hiervan is dat het aandeel van de overheidsbestedingen en diensten in een land een steeds groter deel gaat uitmaken van de economie, hetgeen bij afwezigheid van productiviteitsgroei leidt tot een groeivertraging en stilstand. In zijn basisvorm is het model op vele assumpties en vereenvoudigingen gebouwd, (bvb twee soorten sectoren). Industrie wordt als voorbeeld genomen voor de progressieve sector, diensten als voorbeeld voor de niet-progressieve sector. Echter, in sommige professionele dienstensectoren worden tevens grote productiviteitswinsten opgetekend, wat maakt dat zij ook als stuwende krachten van een groei-economie kunnen fungeren. Het basismodel is sindsdien door andere academici verder verfijnd. Baumol, W. (1967), Macroeconomics of unbalanced growth, the anatomy of urban crisis, The American Economic Review, 57, 415-426.
De volgende stap is dieper in te gaan op de sectoriële verdeling van SGOs en op de vraag of snelgroeiende sectoren die welvaart en/of tewerkstelling creëren tevens deze sectoren zijn waar SGOs meer voorkomen. Tabel 1 geeft, naast de sectoriële groei van tewerkstelling en toegevoegde waarde (kol. 1 en 2), tevens de proporties van SGOs weer, volgens de OECD definitie op basis van tewerkstellingsgroei (kol.3) en de OECD definitie op basis van omzetgroei (kol.4). Daarnaast is nog een bijkomende definitie gehanteerd (kol.5), die sterk gelijkt op de 14
OECD definities maar waarbij als groei-indicator ‘toegevoegde waarde’ wordt gehanteerd. SGOs realiseren bij deze definitie een gemiddelde jaarlijkse groei van toegevoegde waarde van minstens 20% over de periode 2007-10. Deze variant van de OECD definitie wordt toegepast naar analogie met kolom 2 waar ook groei van toegevoegde waarde per sector wordt bekeken. Wanneer de proporties SGOs boven het economie-gemiddelde liggen, is het cijfer groen, onder het economie-gemiddelde is het cijfer rood. De tabel volgt de structuur van de kwadranten. Gemiddeld genomen voor de drie sectoren samen, bovenaan in de tabel, vinden we 2,9% SGOs op basis van tewerkstelling en 2,4% SGOs op basis van het omzetcriterium. Dit komt neer op 719 ondernemingen (SGO-tewerkstelling) en 582 ondernemingen (SGO-omzet) op een totaal van 24.544 ondernemingen in het databestand. In totaal hebben we 1081 SGOs die aan één van beide criteria voldoen of aan beide samen. Wanneer we toegevoegde waarde als indicator nemen, is de proportie SGOs iets groter, nl 5,7%. Toch zijn er verschillen waar te nemen in de verschillende sectoren, die min of meer samengaan met de groeiprestaties van de sector. Zo wordt de verwerkende industrie, die getekend is door een krimp in zowel tewerkstelling en toegevoegde waarde, tevens gekenmerkt door een lagere proportie SGOs. We zien een sterkere aanwezigheid van SGOs in diensten en quartaire sector (op basis van omzet). Wanneer we de meer gedetailleerde indeling van de kwadranten uit figuur 1 volgen, zien we dat groeisectoren uit kwadrant A een goede aanwezigheid van SGOs hebben. Wat de aanwezigheid van SGOs volgens tewerkstelling betreft, springen zakelijke diensten, IT en professionele en wetenschappelijke diensten in het oog. Deze diensten, die vaak input leveren aan de industrie en andere ondernemingen, zijn groeisectoren en vertonen een hogere aanwezigheid van SGOs. Uit onderzoek is gebleken dat zij tevens nog grote productiviteitswinsten kunnen boeken, waardoor zij een belangrijke bijdrage leveren tot de economische groei. Ook water- en afvalbeheer kent een opmerkelijke groei. Opvallend is dat in industriële sectoren die het relatief beter doen, ook de proporties SGOs redelijk stand houden. Dit is tenminste zo voor chemie en farma uit kwadrant B. In kwadrant B springt vooral de energiesector uit de band, met de hoogste aanwezigheid van SGOs in toegevoegde waarde. Dit geeft te kennen dat de vrijmaking van de energiemarkt hier mogelijk kansen heeft geboden voor jonge dynamische spelers, die dit in superieure tewerkstellings- en omzetprestaties hebben kunnen vertalen. Doch, opvallend is dat ook in sectoren die zwaar getroffen zijn door de crisis, zoals de sectoren in kwadrant C, we eveneens SGOs zien opduiken en wel in de sector van de financiële diensten.
15
Tabel 1: Sectorevolutie en voorkomen van SGOs 2007-2010 NACEBEL Omschrijving Groei 2008 Sectie sector of tewerkst. 2-digit sector industrie Totaal Industrie+diensten+quartair 3,2
Groei % % % sector SGO SGO SGO TW (tewerkst) (omzet) (TW)
7,4
2,9
2,4
5,7
C D-N P,Q,R
-8,1 4,7 18,9
-4,9 10,7 31,2
1,5 3,3 2,8
1,6 2,6 2,4
4,1 6,2 5,0
6,7 14,2
4,5 37,9
8,4 5,4
4,2 3,9
10,4 8,9
11,3
16,5
4,8
4,2
7,7
2,2 19,1 35,0 5,7 0,8 2,1 7,2 6,7 4,3 36,9
2,3 32,0 83,6 9,1 9,1 9,1 6,3 11,8 7,0 41,7
4,0 3,3 3,2 2,4 2,1 1,9 1,7 1,7 1,8 0,0
2,7 2,3 2,9 1,9 1,9 2,1 1,7 3,3 1,1 5,5
4,9 4,8 5,0 5,2 5,5 4,8 6,3 9,9 5,0 0,0
KWADRANT B D energie 21 farma H transport 20 chemie
-4,5 -3,3 -2,4 -7,5
13,5 8,8 3,9 0,3
5,9 4,3 3,2 1,0
14,7 4,3 2,6 3,8
23,5 12,8 5,8 6,2
KWADRANT C 19 raffinage
-3,1
-10,3
6,3
6,3
0,0
INDUSTRIE DIENSTEN QUARTAIRE SECTOR
KWADRANT A N zakelijke diensten J IC (Informatie, Communic.) M professionele en wetensch. diensten L immo Q gezondheidszorg P onderwijs G distributie 10 11 12 voeding en dranken F bouw R kunst E water, afval I horeca B delfstoffen
16
K 29 30 26 24 25 27 28 23 17 18 13 14 15 22
financiële diensten auto optische techn. metaal machinebouw minerale papier textiel kunststof
KWADRANT D 16 hout
-21,1 -21,0 -5,3 -8,6 -6,8 -4,0 -5,7 -22,2 -6,9
-7,1 -2,1 -8,7 -20,1 -4,0 -14,1 -4,9 -19,8 -3,3
5,2 2,9 2,3 1,6 1,3 1,2 0,8 0,8 0,5
3,0 2,9 5,5 0,7 1,5 1,2 0,8 0,8 1,4
10,6 8,7 7,8 4,0 4,0 1,7 2,7 3,2 3,2
5,7
-2,9
0,7
0,0
2,7
Bron: Belfirst data, selectie van ondernemingen; Opmerking: % SGOs: rode cijfers tonen proporties lager dan economie-gemiddelde, groene cijfers hoger dan gemiddelde.
5.2. Technologie- en kennisintensieve sectoren en de aanwezigheid van SGOs De relatie tussen sectorgroei en de aanwezigheid van SGOs kan deels gebaseerd zijn op de technologie-intensiteit van de sector. Het verband tussen het voorkomen van SGOs en technologie-intensiteit van de sector kan geanalyseerd worden door beroep te doen op de indeling van Eurostat (2009) die de industriële sectoren indeelt volgens technologieniveau, en de dienstensectoren volgens kennisintensiteit. Appendix 2 geeft hierover meer detail. Tabel 2 geeft, naar analogie met tabel 1, de groeiprestaties in de verschillende technologieklassen, en de aanwezigheid van SGOs. We zien dat het high-tech segment van de industrie een positieve groei van toegevoegde waarde kent, en tevens een hoger aandeel in SGOs bevat. Naarmate de technologiecomplexiteit daalt, daalt ook het aandeel SGOs, en dit zowel wanneer SGOs gedefinieerd zijn volgens tewerkstelling als volgens omzet. In de kennisintensieve dienstensectoren daarentegen vinden we de hoogste proportie van SGOs volgens tewerkstelling. Ook binnen de dienstensector zien we dat kennisintensiteit, in vergelijking tot minder kennis intensieve diensten, leidt tot een hoger aandeel van SGOs. De data laten aldus een verband vermoeden tussen enerzijds technologische complexiteit en anderzijds de aanwezigheid van SGOs, wat in de lijn ligt van de vermeende hogere innovativiteit bij SGOs. Dit is een piste die op niveau van de onderneming verder dient te worden onderzocht.
17
Tabel 2: Technologie-intensiteit en voorkomen van SGOs 2007-2010 Technologie-klasse*
Groei Tewerkst.
Groei TW
% SGO (tewerkst)
Industrie High-tech -4,7 3,0 Medium-High tech -11,3 -1,1 Medium-low tech -7,3 -14,0 Low tech -6,6 -0,4 Diensten Knowledge intensive 12,2 19,2 Less knowledge intensive 3,3 7,7 *Indeling van sectoren volgens Eurostat technologie-klassen voor appendix 2); Bron: Belfirst data, selectie van ondernemingen;
2,8 1,8 1,4 1,3
% SGO (omzet) 6,1 3,0 1,0 1,0
% SGO (TW) 9,9 5,1 3,4 3,7
5,0 3,3 7,6 2,7 2,4 5,5 industrie en diensten (zie
6. Geografische regio’s en SGOs In figuur 2 zien we het voorkomen van SGOs per provincie. De provincies zijn geordend op basis van voorkomen van SGOs volgens het tewerkstellingscriterium. Figuur 3 is een gelijkaardige figuur en toont het voorkomen van SGOs meer gedetailleerd naar de verschillende geografische regio’s. We zien dat SGOs in tewerkstelling meest voorkomen in Vlaams-Brabant, vooral door de hoge aanwezigheid van SGOs in de regio Halle-Vilvoorde, gevolgd door Brussel (hoofdsted. Gewest). Brussel herbergt ook de hoogste proportie SGOs op basis van omzet. Op regionaal niveau wordt het hierin overtroffen door Antwerpen en kort gevolgd door Gent, HalleVilvoorde en Oostende. Deze liggen boven het Vlaams-Brusselse gemiddelde (de Totaal-bar). In Veurne werden geen SGOs volgens omzet geteld. Ook Diksmuide, Ieper en Eeklo doen het minder goed. We zien in de kleinere steden ook grote verschillen opduiken tussen SGOs op basis van tewerkstelling versus op basis van omzet, wat erop kan wijzen dat deze laatsten een eigen groeidynamiek kennen en een aantal SGOs herbergen die de motor van tewerkstellingscreatie zijn in meer perifere regio’s.
18
Figuur 2: Proporties van SGOs, 2010, per provincie Vlaams-Brabant Brussel Limburg Antwerpen Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen 0
0,5
1 1,5 %SGO tewerkst.
2 2,5 %SGO omzet
3
3,5
4
Bron: bewerking op basis van Belfirst data; opm: Brussel is Brussels Hoofdstedelijk Gewest (geen provincie).
Figuur 3: Proporties van SGOs, 2010, per regio Halle-Vilvoorde Oostende Leuven Gent Brussel Maaseik Tongeren Antwerpen Totaal Hasselt Turnhout Sint-Niklaas Roeselare Dendermonde Kortrijk Brugge Mechelen Tielt Aalst Veurne Oudenaarde Diksmuide Ieper Eeklo 0
0,5
1
1,5
2
%SGO tewerkst.
2,5
3
3,5
%SGO omzet
Bron: bewerking op basis van Belfirst data; opm: Brussel is Brussels Hoofdstedelijk Gewest (geen provincie).
19
4
7.
Impact van SGOs op tewerkstelling
Ondanks hun lage aantallen zijn de Vlaamse SGOs heel belangrijk geweest voor de tewerkstelling. Figuren 4 en 4bis geven weer hoeveel arbeidsplaatsen er zijn gecreëerd over de periode 2007-2010. Het aandeel van de SGOs daarin is weergegeven door een donkerdere kleur. We zien in figuur 4 dat de meeste arbeidsplaatsen gecreëerd zijn in de dienstensector, gevolgd door de quartaire sector. In de dienstensector zijn meer dan 80% of 4 op 5 gecreëerde arbeidsplaatsen in een SGO ontstaan (zie figuur 4bis). Dit is een zeer hoog cijfer. In de quartaire sector is dat ongeveer 1 op 10. In de industrie is gezien de globale afname in tewerkstelling de schade beperkt kunnen blijven dankzij enkele SGOs. Zij creëerden 4030 arbeidsplaatsen, terwijl er in andere ondernemingen bijna 33000 verloren gingen. Figuur 4: Bijdrage van SGOs aan de evolutie van tewerkstelling in absolute termen
industrie diensten quartaire -40000
-30000
-20000
-10000
0
10000
SGO
20000
30000
40000
50000
andere
Figuur 4 bis: Bijdrage van SGOs aan de evolutie van tewerkstelling proportioneel
industrie diensten quartaire -100%
-80%
-60%
-40%
-20%
0% SGO
20%
40%
60%
80%
100%
andere
Bron: bewerking op basis van Belfirst data Een belangrijke dimensie die met jobcreatie in verband wordt gebracht is de leeftijd van ondernemingen. Uit de literatuur blijkt dat hoge groei vooral bij jonge ondernemingen voorkomt. Meestal worden ondernemingen met een leeftijd tot vijf jaar jong genoemd. In ons ondernemingsbestand is het inderdaad zo dat de jonge ondernemingen- in dit geval opgericht in de periode 2005-2010 - een netto jobcreatie van 49495 jobs gerealiseerd hebben tussen 2007 en 2010, in tegenstelling tot de oudere ondernemingen, waar netto 3317 jobs verloren gingen in die 20
periode. Dit laat vermoeden dat in de cohorte van jonge ondernemingen ook meer SGOs, volgens de definitie van OECD (2007), te vinden zijn. De ‘gazellen’, de subgroep van SGOs die gestart zijn in 2005 of 20068, maken 16% uit van de groep van SGOs, op basis van het tewerkstellingscriterium. Zij maken 0.46% uit van het totale bestand van ondernemingen, of 112 ondernemingen op een totaal van 24.544. In de diensten komen ze het meeste voor (0.54%), gevolgd door de quartaire sector (0.35%) en industrie (0.19%). Het is interessanter te gaan kijken naar de groep van alle startende ondernemingen uit 2005 en 2006 en te kijken of zij in de daarop volgende periode meer SGOs genereerden dan ondernemingen uit oudere leeftijdsklassen. Toegepast op de Vlaamse data blijkt dat van de 1204 starters uit 2005 en 2006, 112 ondernemingen SGOs geworden zijn volgens het criterium van tewerkstelling. Dit is ongeveer 9%. Het voorkomen van SGOs is bijgevolg waarneembaar hoger onder deze jongere ondernemingsgroep dan in het totale bestand van ondernemingen en toont nogmaals de sterke relatie aan tussen groei door jobcreatie en leeftijd van ondernemingen.
8.
Internationale vergelijking
Bij wijze van benchmarking is het interessant deze resultaten voor Vlaanderen te vergelijken met gelijkaardige resultaten van andere landen. In figuur 5 zijn enkele cijfers weergegeven voor andere landen, industrie en diensten apart (OECD 2012), op basis van de OECD definitie ‘tewerkstelling’. Globaal kan gesteld worden dat de Vlaamse aantallen SGOs voor dit bestand van ondernemingen eerder gering zijn. De periode waarover groei gemeten is, is dan ook een periode van crisis en recessie geweest. De cijfers zijn dus niet helemaal vergelijkbaar, omdat de periode van meting verschilt, met de Vlaamse data als recentste data (tot 2010) in een periode van crisis. Op Roemenië en Nieuw Zeeland na, doen de overige landen het wel beter. Uit nog andere bron (Anyadike-Danes et al., 2009) blijkt dat in het VK een globaal cijfer van 6% SGOs genoteerd wordt. We zien dus dat de cijfers van Vlaanderen redelijk zwak zijn in vergelijking met andere landen, maar ook niet uitzonderlijk laag.
8
De gazellen, zoals volgens de OECD definitie, zijn 5 jaar of jonger. Echter, in de praktijk zijn zij vier of vijf jaar oud en hebben zij gedurende drie opeenvolgende jaren een 20%+ groei gekend. Ondernemingen van drie jaar en jonger kunnen aldus nooit aan de definitie van SGO of gazelle voldoen. In dit geval, zijn de gazellen ondernemingen gestart in 2005 of 2006, die tussen de periode 2007-2010 een gemiddelde 20%+ groei realiseerden. 21
Figuur 5 : Vergelijking met andere landen; % SGOs op basis van OECD definitie tewerkstelling, industrie en diensten
Zweden (2008) Slovenië (2008) Czech Rep. (2009) Denemarken (2007) Spanje (2008) Israël (2009) Nederland (2008) Estland (2009) Luxemburg (2009) Hongarije (2009) Portugal (2009) Italië (2009) VS (2009) Vlaanderen+Brussel (2010) Roemenië (2009) Nieuw Zeeland (2009) 0
1
2
Industrie
3
4
5
6
Diensten
Bron: Eigen berekeningen o.b.v. Belfirst data en gegevens afkomstig van OECD 2012, Entrepreneurship at a Glance
Figuur 6 toont de aanwezigheid van gazellen in verscheidene landen. We zien ook hier een eerder lage aanwezigheid in Vlaanderen, maar ook daarin staat Vlaanderen niet alleen. Ook de VS, Nieuw Zeeland, Zweden en Denemarken, landen met een sterke concurrentiekracht, scoren hierop niet veel beter, in tegenstelling tot landen die eerder aan een inhaalbeweging bezig zijn.
22
Figuur 6: Vergelijking met andere landen; % gazellen op basis van OECD definitie tewerkstelling, industrie en diensten
Brazilië (2009) Litouwen (2007) Slovakije (2007) Slovenië (2008) Luxemburg (2009) Hongarije (2009) Czech Rep. (2009) Estland (2009) Denemarken (2007) Portugal (2009) Zweden (2008) Italië (2009) Vlaanderen+Brussel (2010) VS (2009) Roemenië (2009) Nieuw Zeeland (2009) 0
0,5
1
1,5
Industrie
2
2,5
3
3,5
Diensten
Bron: Eigen berekeningen o.b.v. Belfirst data en gegevens afkomstig van OECD 2012, Entrepreneurship at a Glance
9.
Conclusie
Snelgroeiende ondernemingen spelen een belangrijke rol in de economie: zij zorgen voor disproportionele tewerkstellingscreatie, introduceren een hoger niveau van productiviteit en innovativiteit in de economie en zorgen voor een sterke dynamiek. Uit de literatuur blijkt dat SGOs vaak jonge ondernemingen zijn en dat ze te vinden zijn in alle sectoren van de economie, en in de meeste geografische regio’s. Nochtans zijn er tevens studies die erop wijzen dat groeiende ondernemingen voorkomen waar er opportuniteiten zijn, en dit is meer het geval in snelgroeiende sectoren of in regio’s met een sterkere groeidynamiek.
23
Deze studie schetst een beeld van de aanwezigheid van SGO in Vlaanderen over de periode 2007-2010. Ze gaat na of er een verband bestaat tussen sectorkenmerken – zoals sectoriële groei of technologische kenmerken van de sector – en het voorkomen van SGOs. Ook de bijdrage van SGOs tot tewerkstelling wordt bekeken, en de resultaten worden vergeleken met andere landen. Daartoe wordt de definitie van de OECD (2007) gebruikt, die SGOs definieert als ondernemingen die gedurende drie jaar een gemiddelde jaarlijkse groeivoet optekenen van minimaal 20% en minstens 10 werknemers hebben bij het begin van de periode. Deze definitie wordt meer en meer uniform toegepast in verschillende studies om vergelijkbare resultaten mogelijk te maken. De resultaten betreffende de aanwezigheid van SGOs in Vlaanderen en Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gebaseerd op gegevens van BELFIRST, bevestigen grotendeels de bevindingen van andere landen en de kennis aangaande SGOs uit de literatuur. SGOs zijn aanwezig in alle sectoren, en in alle geografische locaties. Toch merken we een lichtjes sterkere aanwezigheid van SGOs in groeisectoren en in de dienstensector, vooral in de zakelijke, professionele en financiële dienstverlening, informatie- en communicatiediensten en nieuwe technologieën zoals water en afvalbeheer en energie. De data laten eveneens een verband zien tussen enerzijds technologische complexiteit binnen de bedrijfstak en de aanwezigheid van SGOs anderzijds, wat in de lijn ligt van een hogere innovativiteit bij SGOs. Ook geografisch zien we meer SGOs rond grotere steden als Antwerpen, Gent en Brussel. Hoewel ze met een gering aantal zijn, niet meer dan 2.5% van het totale bestand, zijn SGOs zeer belangrijk voor jobcreatie. In de dienstensector werden in de periode 2007-2010 niet minder dan 80% van alle nieuwe banen door SGOs gecreëerd. In de industrie hielpen ze de stroom van afvloeiingen te temperen. In de quartaire sector zijn ze iets minder aanwezig. Nemen we de leeftijd van ondernemingen mee in de analyse van jobcreatie, dan zien we dat het jonge ondernemingen zijn van maximaal 5 jaar oud die voor de jobcreatie gezorgd hebben. SGOs zijn dan ook relatief jonger dan andere ondernemingen. Wat de aanwezigheid van SGOs betreft en hun subgroep van ‘gazellen’ of de jongere SGOs, zet Vlaanderen cijfers neer die eerder aan de lage kant zijn.
24
Referenties Acs, Z. J., Mueller, P. (2008), Employment effects of business dynamics: Mice, Gazelles and Elephants, Small Business Economics, 30, 85-100. Acs, Z. J., Parsons, W., Tracy, S. (2008), High-Impact Firms: Gazelles Revisited (manuscript). In S. O. o. Advocacy (Ed.), SBA Reports. Washington, D.C.: SBA Office of Advocacy. Anyadike-Danes, M., Bonner, K., Hart, M., Mason, C.(2009), Measuring business growth: highgrowth firms and their contribution to employment in the UK, London: NESTA. Arenius, P., Minniti, M (2005), Perceptual variables and nascent entrepreneurship, Small business Economics, 24, 233-247. Ardagna, S., Lusardi, A. (2008), Explaining international differences in entrepreneurship: the role of individual characteristics and regulatory constraints, NBR Working paper n° 14012. Audretsch, D. B. (2002), The Dynamic Role of Small Firms: Evidence from the U.S., Small Business Economics, 18, 13-40. Autio, E. (2007), GEM 2007 Report on High-Growth Entrepreneurship, GEM Global Reports. London: GERA. Baumol, W. (1967), Macroeconomics of unbalanced growth, the anatomy of urban crisis, The American Economic Review, 57, 415-426. Beck, T. (2009), Entrepreneurship in developing countries, Edward Elgar Publishers, 800p. Benavente J.M., Lauterbach, R. (2008), Technological innovation and employment: complements or substitutes?. The European Journal of Development Research, 20, 318-329. Birch, D. L., Haggerty, A., & Parsons, W. (1995), Who’s creating jobs?. Boston: Cognetics Inc. Bosma, N., Acs, Z. J., Autio, E., Coduras, A., Levie, J. (2009), Global Entrepreneurship Monitor. 2008, Executive report: Babson College and Universidad del Desarrollo. http://gemconsortium.org/default.aspx Bosma, N., Hessels J., Schutjens, V., Van Praag, M., Verheul I. (2010), Entrepreneurship and Role Models, research report. Bowen, H. P., De Clercq, D. (2008), Institutional context and the allocation of entrepreneurial effort, Journal of International Business Studies, 39, 747-767. Calvo, J. (2006), Testing Gibrat’s law for small, young and innovating firms. Small Business Economics, 26, 117-123. Capelleras, J., Mole, K., Greene, F.J., Storey, D.J. (2005), Do More Heavily Regulated Economies Have Poorer Performing New Ventures?: Evidence from Britain and Spain, CSME Working Paper Series no. 86, Coventry, UK: University of Warwick. Cassar, G. (2006), Entrepreneur opportunity costs and intended venture growth, Journal of Business Venturing, 21, 610-632. Cassar, G. (2007), Money, money, money? A longitudinal investigation of entrepreneur career reasons, growth preferences and achieved growth, Entrepreneurship & Regional Development, 19, 89-107. Coad, A. (2009), The growth of firms: A survey of theories and empirical evidence. UK Cheltenham: Edward Elgar, forthcoming. 25
Coad, A., Rao, R. (2008), Innovation and firm growth in high-tech sectors: A quantile regression approach, Research Policy, 37, 633-648. Cramer, J., Hartog, J., Jonker, N., Van Praag, M. (2002), Low risk aversion encourages the choice for entrepreneurship: an empirical test of truism, Journal of Economic Behavior and Organization, 48, 29-36. McClelland, D. C. (1961), The achieving society, Princeton, New York: Van Nostrand. Davidsson, P. (1991), Continued entrepreneurship: Ability, need, and opportunity as determinants of small firm growth, Journal of Business Venturing, 6, 405-429. Delmar, F. F., Davidsson, P., Gartner, W. B. (2003), Arriving at the high-growth firm, Journal of Business Venturing, 18, 189-216. Deschryvere, M (2008), High-growth firms and job creation in Finland, Working paper 1144, Helsinki: Research Institute of the Finnish Economy. Djankov, S., La Porta, R., Lopez-de-Silanes, F., Shleifer, A. (2002), The Regulation of Entry, Quarterly Journal of Economics, 117, 1-37. Eurostat, OECD (2007), Eurostat-OECD Manual on business demography statistics. OECD, Paris. Eurostat, OECD (2009), 'High-technology' and 'knowledge based services' aggregations based on NACE Rev. 2, http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics_explained/index.php/Glossary:Hightech#cite_note-0. Evans, D. E. (1987), The relationship between firm growth, size and age: estimates for 100 manufacturing industries. The Journal of Industrial Economics, 35, 567-582. Falkenhall, B., Junkka, F. (2009), High-growth Firms in Sweden 1997-2007, The Swedish Agency for Growth Policy Analysis. Freel, M.S. (2000), Do small innovating firms outperform non-innovators?. Small Business Economics, 14, 195-210. Garnsey, E., Stam, E., Heffernan, P. (2006), New firm growth: Exploring processes and paths, Industry & Innovation, 13, 1-20. Geroski, P., Toker, S. (1996), The turnover of market leaders in UK manufacturing industry, 1979-86. International Journal of Industrial Organisation, 14, 141-158. Gibrat, R. (1931), Les inégalités économiques. Paris : Sirey. Goedhuys, M, Sleuwaegen, L, 2010, High growth entrepreneurial firms in Africa, a quantile regression approach, Small Business Economics Journal, 34, 31-51. Gundry, L., Welsh, H., (2001), The ambitious entrepreneur: high growth strategies of womenowned enterprises, Journal of Business Venturing, 16, 453-470. Harrison, R., Jaumandreu, J., Mairesse, J., Peters, B. (2005), Does innovation stimulate employment? A firm-level analysis using comparable micro data on four European countries. MPRA Paper No. 1245, Munich. http://mpra.ub.uni-muenchen.de/1245/ Hartog, Ch., van Stel, A. , Storey, D.J. (2010), Institutions and entrepreneurship: The role of the rule of law, EIM Scales paper H, 201003.
26
Henrekson, M. (2007), Entrepreneurship and institutions, Comparative Labour Law and Policy Journal, 28, 717-742. Henrekson, M., Johansson, D. (2009), Competencies and institutions fostering high growth firms, Foundations and Trends in Entrepreneurship, 5, 1-80. Henrekson, M., Johansson, D. (2010), Gazelles as job creators: a survey and interpretation of the evidence, Small Business Economics, 35, 227-244. Hessels, J., van Gelderen, M., Thurik, R. (2008), Entrepreneurial aspirations, motivations, and their drivers, Small Business Economics, 31, 323-339. Hölzl, W. (2009), Is the R&D behaviour of fast-growing SMEs different? Evidence from CIS III data for 16 countries, Small Business Economics, 33, 59-75. Horn, J., Pleasance D. (2012), Restarting the US small-business growth engine, McKinsey Quartely, novermber 2012, http://www.mckinseyquarterly.com/Strategy/Growth/Restarting_the_US_small_business_gro wth_engine_3032 Jovanovic, B. (1982), Selection and the evolution of industry. Econometrica, 50, 649-670. Millan, J., Congregado, E., Román, C., van Praag, M., van Stel, A. (2011), The value of an educated population for an individual's entrepreneurship success, EIM Research Report H201103. OECD (2012) Entrepreneurship at a glance, http://www.oecd-ilibrary.org/industry-andservices/entrepreneurship-at-a-glance-2012_entrepreneur_aag-2012-en Reitan, B. (1997), Where do we learn that entrepreneurship is feasible, desirable and/or profitable, ICSB World Conference. Roper, S. (1997), Product innovation and small business growth: a comparison of the strategies of German, UK and Irish companies. Small Business Economics, 9, 523-537. Schreyer, P. (2000), High-Growth Firms and Employment, OECD Science, Technology and Industry Working Papers, 2000/3, OECD Publishing. doi: 10.1787/861275538813. Stam, E., Bosma, N., van Witteloostuijn, A., de Jong, J., Bogaert, S., Edwards, N., Jaspers, F. (2012), Ambitious entrepreneurship, a review of the academic literature and new directions for public policy, Den Haag: AWT. Stam, E., Suddle, K., Hessels, J., van Stel, A. (2009), Public Policies for Fostering Entrepreneurship , International Studies in Entrepreneurship, 22, 91-110. Teruel, M., de Wit, G. (2011), Determinants of high-growth firms, EIM Research Report n° H201107, Zoetermeer. Wiklund, J. , Shepherd, D. (2003), Aspiring for, and Achieving Growth: The Moderating Role of Resources and Opportunities, Journal of Management Studies, 40, 1919-1941.
27
APPENDIX 1: Europese activiteitennomenclatuur (NACE 2008) op sectie-niveau en 2-cijfer niveau In de tabellen werden volgende verdelingen gebruikt: Industrie: sectie B en C Diensten : D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N en sectoren 95 en 96. Quartaire sector: secties P, Q, R en sector 94 SECTIE A -- LANDBOUW, BOSBOUW EN VISSERIJ 01 Teelt van gewassen, veeteelt, jacht en diensten in verband met deze activiteiten 02 Bosbouw en de exploitatie van bossen 03 Visserij en aquacultuur SECTIE B -- WINNING VAN DELFSTOFFEN 05 Winning van steenkool en bruinkool 06 Winning van aardolie en aardgas 07 Winning van metaalertsen 08 Overige winning van delfstoffen 09 Ondersteunende activiteiten in verband met de mijnbouw SECTIE C -- INDUSTRIE 10 Vervaardiging van voedingsmiddelen 11 Vervaardiging van dranken 12 Vervaardiging van tabaksproducten 13 Vervaardiging van textiel 14 Vervaardiging van kleding 15 Vervaardiging van leer en van producten van leer Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout en van kurk, exclusief 16 meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk 17 Vervaardiging van papier en papierwaren 18 Drukkerijen, reproductie van opgenomen media 19 Vervaardiging van cokes en van geraffineerde aardolieproducten 20 Vervaardiging van chemische producten 21 Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten 22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof 23 Vervaardiging van andere niet-metaalhoudende minerale producten 24 Vervaardiging van metalen in primaire vorm 25 Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische 26 producten 27 Vervaardiging van elektrische apparatuur 28 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. Vervaardiging en assemblage van motorvoertuigen, aanhangwagens en 29 opleggers 30 Vervaardiging van andere transportmiddelen 31 Vervaardiging van meubelen 32 Overige industrie 33 Reparatie en installatie van machines en apparaten 28
SECTIE D -- PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN ELEKTRICITEIT, GAS, STOOM EN GEKOELDE LUCHT 35 Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht SECTIE E -- DISTRIBUTIE VAN WATER; AFVAL- EN AFVAL-WATERBEHEER EN SANERING 36 Winning, behandeling en distributie van water 37 Afvalwaterafvoer 38 Inzameling, verwerking en verwijdering van afval; terugwinning 39 Sanering en ander afvalbeheer SECTIE F -- BOUWNIJVERHEID 41 Bouw van gebouwen; ontwikkeling van bouwprojecten 42 Weg- en waterbouw 43 Gespecialiseerde bouwwerkzaamheden SECTIE G -- GROOT- EN DETAILHANDEL; REPARATIE VAN AUTO'S EN MOTORFIETSEN Groot- en detailhandel in en onderhoud en reparatie van motorvoertuigen en 45 motorfietsen Groothandel en handelsbemiddeling, met uitzondering van de handel in 46 motorvoertuigen en motorfietsen 47 Detailhandel, met uitzondering van de handel in auto's en motorfietsen SECTIE H -- VERVOER EN OPSLAG 49 Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen 50 Vervoer over water 51 Luchtvaart 52 Opslag en vervoerondersteunende activiteiten 53 Posterijen en koeriers SECTIE I -VERSCHAFFEN VAN ACCOMMODATIE EN MAALTIJDEN 55 Verschaffen van accommodatie 56 Eet- en drinkgelegenheden SECTIE J -- INFORMATIE EN COMMUNICATIE 58 Uitgeverijen Productie van films en video- en televisieprogramma's, maken van 59 geluidsopnamen en uitgeverijen van muziekopnamen 60 Programmeren en uitzenden van radio- en televisieprogramma's 61 Telecommunicatie Ontwerpen en programmeren van computerprogramma's, 62 computerconsultancy-activiteiten en aanverwante activiteiten 63 Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie SECTIE K -- FINANCIËLE ACTIVITEITEN EN VERZEKERINGEN 64 Financiële dienstverlening, exclusief verzekeringen en pensioenfondsen Verzekeringen, herverzekeringen en pensioenfondsen, exclusief verplichte 65 sociale verzekeringen 66 Ondersteunende activiteiten voor verzekeringen en pensioenfondsen SECTIE L -- EXPLOITATIE VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED 68 Exploitatie van en handel in onroerend goed SECTIE M -- VRIJE BEROEPEN EN WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE 29
ACTIVITEITEN 69 Rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening Activiteiten van hoofdkantoren; adviesbureaus op het gebied van 70 bedrijfsbeheer 71 Architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen 72 Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied 73 Reclamewezen en marktonderzoek 74 Overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten 75 Veterinaire diensten SECTIE N -- ADMINISTRATIEVE EN ONDERSTEUNENDE DIENSTEN 77 Verhuur en lease 78 Terbeschikkingstelling van personeel Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante 79 activiteiten 80 Beveiligings- en opsporingsdiensten 81 Diensten in verband met gebouwen; landschapsverzorging Administratieve en ondersteunende activiteiten ten behoeve van kantoren en 82 overige zakelijke activiteiten SECTIE O -- OPENBAAR BESTUUR EN DEFENSIE; VERPLICHTE SOCIALE VERZEKERINGEN 84 Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen SECTIE P -- ONDERWIJS 85 Onderwijs SECTIE Q -- MENSELIJKE GEZONDHEIDSZORG EN MAATSCHAP-PELIJKE DIENSTVERLENING 86 Menselijke gezondheidszorg 87 Maatschappelijke dienstverlening met huisvesting 88 Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting SECTIE R -- KUNST, AMUSEMENT EN RECREATIE 90 Creatieve activiteiten, kunst en amusement 91 Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten 92 Loterijen en kansspelen 93 Sport, ontspanning en recreatie SECTIE S -- OVERIGE DIENSTEN 94 Verenigingen 95 Reparatie van computers en consumentenartikelen 96 Overige persoonlijke diensten SECTIE T -- HUISHOUDENS ALS WERKGEVER; NIET-GEDIFFE-RENTIEERDE PRODUCTIE VAN GOEDEREN EN DIENSTEN DOOR HUISHOUDENS VOOR EIGEN GEBRUIK 97 Huishoudens als werkgever van huishoudelijk personeel Niet-gedifferentieerde productie van goederen en diensten door particuliere 98 huishoudens voor eigen gebruik SECTIE U -- EXTRATERRITORIALE ORGANISATIES EN LICHAMEN 99 Extraterritoriale organisaties en lichamen
30
APPENDIX 2: Eurostat technologieclassificatie (industrie) en kennisintensiteit (diensten) MANUFACTURING INDUSTRIES NACE REV. 2 CODES – 3-DIGIT LEVEL High-technology 21 Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en farmaceutische preparaten 26 Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten 30.3 Vervaardiging van lucht-en ruimtevaartuigen en toestellen in verband daarmee
Medium-high-technology 20 Vervaardiging van chemische producten 25.4 Vervaardiging van wapens en munitie 27 tot 29 Vervaardiging van elektrische apparatuur, Vervaardiging van machines en werktuigen, neg, Vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers 30 Vervaardiging van andere transportmiddelen met uitzondering van 30.1 Bouw van schepen en boten, en exclusief 30.3 Vervaardiging van lucht-en ruimtevaartuigen en toestellen in verband daarmee 32.5 Vervaardiging van medische en tandheelkundige instrumenten en benodigdheden Medium-low-technology 18.2 Reproductie van opgenomen media 19 Vervaardiging van cokes en van geraffineerde aardolieproducten 22 tot 24 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof, Vervaardiging van andere nietmetaalhoudende minerale producten, Vervaardiging van metalen in primaire vorm 25 Vervaardiging van producten van metaal, exclusief machines en apparaten met uitzondering van 25.4 Vervaardiging van wapens en munitie 30.1 Bouw van schepen en boten 33 Reparatie en installatie van machines en apparaten Low-technology 10 tot 17 Vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken, tabaksproducten, textiel, kleding, leer en aanverwante producten, hout en van artikelen van hout, papier en papierwaren 18 Drukkerijen, reproductie van opgenomen media met uitzondering van 18.2 Reproductie van opgenomen media 31 Vervaardiging van meubels 32 Overige industrie met uitzondering van 32,5 Vervaardiging van medische en tandheelkundige instrumenten en benodigdheden
AGGREGATIES VAN DIENSTEN NACE REV TWEE CODES - NIVEAU MET TWEE CIJFERS Knowledge-intensive services(KIS) 50-51 Vervoer over water, Luchtvervoer 31
58 tot 63 Uitgeverijen, films en video-en televisieprogramma's, maken van geluidsopnamen en uitgeverijen van muziekopnamen, Programmeren en uitzenden, Telecommunicatie, Computerprogrammering, consultancy en aanverwante activiteiten, Dienstverlenende activiteiten (sectie J) 64 tot 66 Financiële activiteiten en verzekeringen (sectie K) 69 tot 75 Rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening, Activiteiten van hoofdkantoren; adviesbureaus, Architecten en ingenieurs; technische testen en analyses, wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling, reclame en marktonderzoek, Overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten, Veterinaire diensten (sectie M ) 78 Arbeidsbemiddeling en 80 Beveiligings-en opsporingsdiensten 84 tot 93 Openbaar bestuur en defensie, verplichte sociale verzekeringen (sectie O), onderwijs (sectie P), gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (sectie Q), Kunst, amusement en recreatie (sectie R) Less knowledge-intensive services (LKIS) 45 tot 47 Groot-en detailhandel, reparatie van auto's en motorfietsen (deel G) 49 Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen 52 tot 53 Opslag en vervoerondersteunende activiteiten, Posterijen en koeriers 55 tot 56 Accommodatie en maaltijden (deel I) 68 Vastgoedactiviteiten (sectie L) 77 Verhuur en lease-activiteiten 79 Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten 81 Diensten in verband met gebouwen 82 Administratieve diensten ten behoeve van kantoren en overige zakelijke activiteiten 94 tot 96 Verenigingen, Reparatie van computers en consumentenartikelen, Overige persoonlijke diensten (sectie S) 97 tot 99 Huishoudens als werkgever van huishoudelijk personeel; Niet-gedifferentieerde goederen-en diensten-productie van diensten door particuliere huishoudens voor eigen gebruik (sectie T), Extraterritoriale organisaties en lichamen (sectie U)
32