Begrotingsscan Delft 2015
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES DIRECTORAAT-GENERAAL BESTUUR EN KONINKRIJKSRELATIES DIRECTIE BESTUUR, DEMOCRATIE EN FINANCIËN AFDELING FINANCIEEL EN INFORMATIESTELSEL en PROVINCIE ZUID-HOLLAND DIRECTIE LEEFOMGEVING EN BESTUUR AFDELING BESTUUR
Rapportage over de begrotingsscan Delft 2015
Den Haag/Delft, 11 juni 2015
Samenstellers Provincie Zuid-Holland Afdeling Bestuur C. Megens MFC, coördinator team financieel toezicht H.F.M. van der Wel, adviseur gemeentefinanciën Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Afdeling Financieel en Informatiestelsel mr. T.P.M. van der Lelij, adviseur drs. R.W.M. Nederpelt, beleidsmedewerker
2
Inhoudsopgave
Pagina
Bestuurlijke samenvatting, conclusies en aanbevelingen 1
2
5
Inleiding
29
1.1
Doel van de begrotingsscan
29
1.2
Werkwijze
30
1.3
Kenmerken
31
1.4
Leeswijzer
34
De ontwikkeling van de financiële positie van de gemeente Delft
35
2.1
Inleiding
35
2.2
Financieel beleid
35
2.2.1
Inrichting begroting en meerjarenraming en het BBV
36
2.2.2
Cyclus voor het financiële beleid en de verplichte verordeningen
2.2.3
37
Tijdige vaststelling en inzending van de begroting en jaarrekening
38
2.3
Begroting en meerjarenraming
39
2.3.1
Financiële positie in historisch perspectief
39
2.3.2
Begroting 2015 en meerjarenraming 2016-2018
45
2.3.3
Gerealiseerde en nog te realiseren bezuinigingen
46
2.3.4
De flexibiliteit van de begroting
49
2.3.5
Investeringen, afschrijvingen en financiering
51
2.3.6
Het financieel beleid ten aanzien van de reserves
53
2.3.7
Onderhoud kapitaalgoederen
58
2.3.8
Tekortproblematiek grondexploitaties
62
2.3.9
Tekortproblematiek Spoorzone
64
2.3.10 De financiële relatie tussen gemeente Delft en OBS
75
2.3.11 Toerekening apparaatskosten
77
2.3.12 Balans en financiële ratio’s
80
2.3.13 Weerstandsvermogen (beleid, risico’s en weerstandscapaciteit)
3
83
2.3.14 De verplichte paragrafen
85
De eigen inkomsten vergeleken
87
3.1
Inleiding
87
3.2
De Financiële-verhoudingswet en belastingcapaciteit
87
3.3
De opbrengsten van de belangrijkste heffingen in de gemeente Delft vergeleken met de normopbrengst
4
ingeval van een artikel 12-aanvraag
88
3.4
Gemeentelijke woonlastendruk
89
3.5
Overige heffingen
91
De nettolasten vergeleken
93
4.1
Inleiding
93
4.2
Referentiekader
93
4.3
De vergelijking met zichzelf
4.4
Toelichting op verschillen per cluster
94
3
100
5
Personeelsomvang en -kosten
123
5.1
Inleiding
123
5.2
Uitwerking
123
5.3
Conclusie
124
Bijlagen: 1
Hoe werkt artikel 12?
127
2
De opbouw van de algemene uitkering 2015 van Delft en de selectiegroep.
131
3
Balansontwikkeling Delft 2009-2014
133
4
Clustervergelijking 2010, 2014 en 2015 tussen de nettolasten van Delft volgens de vastgestelde begroting en de inkomsten van het gemeentefonds
135
2015 5A
Clustervergelijking 2015 tussen de nettolasten van Delft volgens vastgestelde begroting en de inkomsten uit gemeentefonds
5B
137
Clustervergelijking 2015 tussen de nettolasten van de selectiegroep ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds en van Delft ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds
5C
138
Clustervergelijking 2015 tussen de nettolasten van Delft en van de selectiegroep
139
2014 6A
Clustervergelijking 2014 tussen de nettolasten van Delft volgens vastgestelde begroting en de inkomsten uit gemeentefonds
6B
141
Clustervergelijking 2014 tussen de nettolasten van de selectiegroep ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds en van Delft ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds
6C
142
Clustervergelijking 2014 tussen de nettolasten van Delft en van de selectiegroep
143
2010 7A
Clustervergelijking 2010 tussen de nettolasten van Delft volgens vastgestelde begroting en de inkomsten uit gemeentefonds
7B
145
Clustervergelijking 2010 tussen de nettolasten van de selectiegroep ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds en van Delft ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds
7C
146
Clustervergelijking 2010 tussen de nettolasten van Delft en van de selectiegroep
147
Basisgegevens 8A
Aangeleverde/geaccordeerde cijfers begroting 2015 gemeente Delft
149
8B
Aangeleverde/geaccordeerde cijfers begroting 2014gemeente Delft
151
8C
Aangeleverde/geaccordeerde cijfers begroting 2010gemeente Delft
153
4
Bestuurlijke samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Aanleiding voor de begrotingsscan Tekortbegroting 2015 vastgesteld Op 18 december 2014 heeft de gemeenteraad van Delft de meerjarenbegroting vastgesteld die eerder door het college van B&W was aangeboden en alle jaren met tekorten sloot. Ondanks de verwerking van een meerjarig bezuinigingspakket liet de vastgestelde meerjarenbegroting tekorten zien van € 11,3 miljoen in 2015 tot aflopend € 6,3 miljoen in 2018. Preventief toezicht ingesteld voor 2015 Doordat er sprake was van een begroting en meerjarenraming die over alle jaren een begrotingstekort vertoonde en tevens de indieningstermijn voor de begroting van 15 november was overschreden, was het onvermijdelijk voor de financieel toezichthouder, het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, om de gemeente Delft onder preventief toezicht te stellen. Gevolg daarvan is dat de begroting 2015 en de begrotingswijzigingen daarop de goedkeuring van de provincie behoeven. De hierbij te volgen werkwijze is door de provincie tijdens een commissievergadering aan de gemeente toegelicht. Voorgeschiedenis Delft bezuinigt al een aantal jaren om de begroting sluitend te houden Het uitgavenniveau van de gemeente lag in 2010 nog hoger dan op grond van de algemene uitkering mocht worden verondersteld. Ondanks dat Delft, net als andere gemeenten, de gevolgen van de financiële crisis (zich onder meer uitend in nadelen bij de grondexploitaties, lagere opbrengsten bouwleges, lagere algemene uitkering en hogere bijstandslasten) voelt, is de gemeente er in geslaagd het lastenniveau in de afgelopen jaren terug te brengen. Om dat te bereiken heeft de gemeente tot en met 2014 een forse bezuinigingsopgave oplopend tot € 56 miljoen in 2017, verwerkt. In de loop van 2014 zijn opnieuw financiële tekorten zichtbaar geworden, wat heeft geleid tot een extra bezuinigingspakket van € 4,1 miljoen in 2015, oplopend naar € 12 miljoen in 2018. Dit extra bezuinigingspakket is echter niet voldoende om te komen tot een structureel sluitende begroting. Na verwerking van het bezuinigingspakket resteert in 2015 een tekort van € 11,3 miljoen, aflopend naar € 6,3 miljoen in 2018. De weerstandcapaciteit van Delft loopt al enige tijd terug Naast de inspanningen om de exploitatiebegroting sluitend te houden, had de gemeente te maken met een teruglopende weerstandscapaciteit als gevolg van nadelige saldi op de grondexploitaties en het verhogen van de verliesvoorziening grondexploitaties (niet zijnde de Spoorzone). Op de afname van de weerstandscapaciteit is jaarlijks gereageerd door in eerste instantie de beklemde algemene reserve vrij besteedbaar te maken en vervolgens voornamelijk door gelden uit bestemmingsreserves over te hevelen naar de algemene reserve. Het gevolg daarvan is dat de bestemmingsreserves de afgelopen jaren met een groot bedrag zijn afgenomen. De beoogde dekking van Spoorzone valt weg Aan het begin van deze eeuw heeft de raad van de gemeente Delft het besluit genomen om mee te betalen aan de aanleg van een spoortunnel (project Spoorzone). Door de aanleg van de tunnel ontstond de mogelijkheid om het bovengrondse gebied te ontwikkelen. Uitgangspunt was dat de bijdrage in de spoortunnel zou kunnen worden betaald uit de opbrengst van de bovengrondse
5
gebiedsontwikkeling. In de loop van de jaren is gebleken dat deze dekking niet haalbaar is, waardoor de gemeente wordt geconfronteerd met een direct financieel nadeel van € 81 miljoen en indirect met een extra nadeel van € 30 miljoen in verband met de noodzaak een grote buffer voor onvoorziene uitgaven in het project Spoorzone aan te houden en de weerstandscapaciteit te versterken. Alternatieve dekking geregeld maar algemene reserve negatief De weerslag die de nadelen in de grondexploitaties de afgelopen jaren op de reservepositie hadden, heeft ertoe geleid dat voor het opvangen van nadelen en risico’s van het project Spoorzone moest worden gekozen voor het ten laste van de exploitatie versterken van de weerstandscapaciteit (spaarmodel). Bij de controle van de jaarrekening 2014 heeft de accountant aangegeven dat voor het opvangen van het tekort op de business case Spoorzone in plaats van het spaarmodel een verliesvoorziening Spoorzone gevormd moet worden. Daardoor wordt het eigen vermogen van de gemeente per eind 2014 negatief. Gemeente investeert zelf ook in gebied Spoorzone Naast de bijdrage in de spoortunnel investeert de gemeente ook in de inrichting van de openbare ruimte. De investering van totaal € 68 miljoen wilde de gemeente aanvankelijk terugverdienen door verwachte meeropbrengsten in de onroerende zaakbelasting en algemene uitkering. Daardoor waren de lasten en baten neutraal in de begroting verwerkt. Echter deze meeropbrengsten zullen zich nog niet op korte termijn voordoen, waardoor voor de korter termijn alsnog alternatieve dekking in de begroting moest worden gevonden. Andere gemeentelijke investeringen in het gebied zijn de bouw van een nieuw stadskantoor (HNK), fietsenstallingen, parkeergarage en scholen. Doel van de begrotingsscan Onderzoeken naar de (financiële) positie van Delft In de voorbereiding op de begroting 2015 was de gemeente al op zoek gegaan naar nieuwe bezuinigingsmogelijkheden. Dit resulteerde in het rapport ‘De grens is nu wel bereikt’. Daarnaast werd een stresstest op de business case van het project Spoorzone uitgevoerd, waarop door de Rebel Group een second opinion werd gegeven. Tevens werd door bureau Louter een sterkte-/zwakte analyse gedaan van de positie van Delft in de regio. Voor het noodzakelijke pakket aan extra bezuinigingen van € 18,3 miljoen in 2018, bovenop het reeds door de gemeente doorgevoerde bezuinigingspakket van € 57 miljoen vanaf 2009, kon voor € 12 miljoen invulling gevonden worden. Verzoek om een begrotingsscan Gelet op de verslechterde financiële positie heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland eind september 2014 gevraagd in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksreleaties (BZK) een begrotingsscan op te stellen. De uitkomsten van de begrotingsscan zullen mede als input worden gebruikt voor de te maken keuzes om tot een sluitende (meerjaren)begroting 2016 -2019 te komen. De begrotingsscan verschaft inzicht in de eigen financiële positie en hoe die positie zich verhoudt tot vergelijkbare gemeenten. Bovendien wordt inzicht gegeven in cijfermatige afwijkingen die zich op de verschillende taakgebieden voordoen. Ook wordt aandacht besteed aan een nadere analyse van de oorzaken van de verschillen in de uitgaven- en inkomstenclusters. Daarnaast wordt de financiële positie en het financiële beleid geanalyseerd vanaf 2009 tot heden. Begrotingsscan in twee fasen Omdat de gemeente de bevindingen en aanbevelingen die voorvloeien uit het provinciale deel van de begrotingsscan (hoofdstuk 2) mede waar mogelijk als input wilde gebruiken voor het herstelplan dat de gemeente in het kader van het
6
preventieve toezichtregime moet opstellen, is dat hoofdstuk al in de periode december 2014-februari 2015 vervaardigd. Op 5 maart 2015 zijn de bevindingen van dit concept hoofdstuk in een bestuurlijk overleg gedeeld met de wethouder financiën, jeugdzorg, onderwijs en dienstverlening, de wethouder verkeer en vervoer, grondzaken en vastgoed en Spoorzone, de gemeentecontroller en de controllerstaf van de gemeente Delft. De gemeente heeft een deel van deze aanbevelingen inmiddels opgepakt. Omdat het rapport ‘De grens is nu wel bereikt’ uit 2014 reeds elementen van een begrotingsscan bevatte en de gemeente de analyse van de inkomsten- en uitgavenclusters (de hoofdstukken 3 tot en met 5 worden vervaardigd door BZK) uitgevoerd wilde zien op basis van de begrotingscijfers 2015, zijn deze hoofdstukken in april 2015 en de eerste helft van mei 2015 vervaardigd. Dit was, gelet op het tijdstip waarop deze cijfers en vooral de vergelijkingscijfers beschikbaar komen, het vroegst haalbare. Deze, ten opzichte van een reguliere begrotingsscan, afwijkende procedure is vooraf afgestemd met de gemeente. Gebruikte gegevens Het onderzoek voor deze begrotingsscan is uitgevoerd in de periode december 2014 tot en met mei 2015. Concreet betekent dit dat deze begrotingsscan in de eerste plaats is gebaseerd op de begroting 2015, de meerjarenraming 2016 - 2018 en de jaarrekening 2013. Maar de scan maakt ook gebruik van eerdere begrotingen en jaarrekeningen vanaf 2009, in het bijzonder voor wat betreft het beeld dat daar uit naar voren komt van de ontwikkeling van de financiële positie en welke verschuivingen zich in de (netto)lasten tussen 2010, 2014 en 2015 hebben voorgedaan. Ook zijn de uitkomsten op hoofdlijnen van de door B&W van Delft vastgestelde jaarrekening 2014 in de afrondingsfase nog bij de scan betrokken. In deze samenvatting komen op hoofdlijnen de resultaten van het onderzoek aan de orde. In de afzonderlijke hoofdstukken van de begrotingsscan is alle informatie evenals de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek terug te vinden. Ondersteuning bij begrotingsvoorbereiding en besluit over artikel 12-aanvraag Parallel aan de samenstelling van deze begrotingsscan is de gemeente verschillende scenario’s aan het ontwikkelen voor de aanpak van de financiële situatie. Hierbij worden drie scenario’s uitgewerkt, te weten: ‘Wat kunnen we zelf doen?’, ‘Wat kunnen we met anderen doen?’ en ‘Wat kunnen we uit handen geven’. Dat laatste scenario heeft betrekking op een aanvraag op grond van artikel 12 van de van de Financiële verhoudingswet (Fvw). De uitkomsten en aanbevelingen van deze begrotingsscan moeten de gemeente Delft ondersteunen in de keuzes die te maken zijn bij de opstelling van de begroting 2016. Eén van die keuzes zou dan kunnen zijn het doen van een aanvraag op grond van artikel 12 van de Financiële verhoudingswet (Fvw). Het perspectief van een mogelijke artikel 12-aanvraag heeft ertoe geleid dat er in deze scan meer aandacht is voor aspecten die bij de beoordeling van een artikel 12-aanvraag van belang zijn. Behalve aspecten van een eventuele artikel 12-aanvraag biedt de scan ook inzicht in de mogelijkheden die Delft heeft om op eigen kracht de begrotingstekorten af te dekken. Dit komt onder meer naar voren bij de vergelijking van de (netto)lasten van Delft met de over de clusters verdeelde gemeentefondsuitkering en de (netto)lasten van (een groep van) vergelijkbare gemeenten. Zelf oplossen of aanvraag artikel 12? Deze begrotingsscan biedt dus hulp bij het beantwoorden van de vraag welke mogelijkheden Delft heeft om voldoende dekkingsmiddelen te realiseren. Als dat niet lukt, is het alternatief het doen van een verzoek voor een aanvullende uitkering voor het jaar 2016 vóór 1 december 2015. Er wordt daarom in deze begrotingsscan uitvoeriger dan normaal het geval zou zijn, stilgestaan bij de toetsingscriteria die bij een artikel 12-aanvraag worden gehanteerd. De gemeenteraad van Delft krijgt zo een indruk van de consequenties van een
7
artikel 12-aanvraag en het onderzoek dat de artikel 12-inspecteur zal doen. Gedetailleerde informatie is daarover te vinden in de handleiding artikel 12 Fvw op de site www.rijksoverheid.nl1. In bijlage 1 van deze scan is kort beschreven wat de eisen zijn van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) om in aanmerking te komen voor een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds. Niet vrijblijvend en openbaar Deze begrotingsscan moet Delft zoals gezegd ondersteunen bij de totstandkoming van de begroting 2016 en de meerjarenraming 2017-2019 en de daaraan voorafgaande Kadernota 2015. Omdat Delft onder het preventieve toezicht van de provincie Zuid-Holland valt, zullen de conclusies en aanbevelingen tevens input zijn voor overleg tussen de gemeente en de provincie. Als follow-up van de begrotingsscan wordt straks van de raad of het college een schriftelijke reactie richting de provincie, te weten GS, gevraagd (in afschrift aan BZK). Daarbij verwachten zowel de provincie als BZK dat de gemeente aangeeft wat met de conclusies en aanbevelingen wordt gedaan. In deze begrotingsscan zijn de conclusies en aanbevelingen waar mogelijk gericht op het bijdragen ofwel realiseren van een structureel sluitend meerjarenperspectief bij een passend te achten reservepositie. De provincie is de aangewezene om de daadwerkelijke realisatie daarvan te monitoren en daarover te rapporteren aan BZK. Het vervolgtraject en de intensiteit van de betrokkenheid van provincie en BZK hierbij hangt af van het succesvol realiseren van het structureel sluitende meerjarenperspectief door de gemeente. Ontbreekt dat structureel sluitende perspectief overduidelijk in de begroting evenals de meerjarenraming dan resulteert dat in continuering van het preventief financieel toezicht door de provincie. Besluit de raad van de gemeente Delft tot het aanvragen van een artikel 12-uitkering omdat zij geen mogelijkheden ziet om bij een uiterste maximale eigen inspanning de financiële problemen op eigen kracht op te lossen, dan zal de betrokkenheid van BZK een andere vorm krijgen, vanwege het uit te voeren artikel 12-onderzoek. De begrotingsscan is in principe een openbaar document en zal, tenzij de gemeente daar bezwaren tegen inbrengt, op de internetsite van BZK worden geplaatst. Belangrijkste bevindingen Uitgangspunt voor de begrotingsscan is de volgende centrale probleemstelling: ‘Geef in de begrotingsscan inzicht in de financiële positie van Delft, zodat de uitkomsten kunnen worden gebruikt als ondersteuning bij het maken van prioriterings- en beleidskeuzes.’ Doel van deze scan is een oordeel te vormen over de financiële situatie van Delft en te inventariseren welke mogelijkheden de gemeente heeft om de financiële situatie te verbeteren. Meer in het bijzonder geeft de gemeente Delft in haar aanvraag van de begrotingsscan van 29 september 2014 aan dat ‘om verder te komen in de analyse van oorzaken en mogelijke oplossingen de gemeente behoefte heeft aan een uitgebreide begrotingsscan. Aandachtspunten daarbij zijn de effecten van: spaarmodel en overige bijdragen aan de Spoorzone de sociale structuur van Delft op de uitkering van het gemeentefonds de stapeling van bezuinigingen in de afgelopen jaren op exploitatie en reserves. Burgemeester en wethouders van Delft zien deze begrotingsscan als een noodzakelijke stap om het proces voor de komende maanden verder uit te kunnen lijnen. De maatschappelijke urgentie is groot.’
1
Google op ‘handleiding artikel 12’. In de meicirculaire 2015 is een beperkte actualisatie van de handleiding artikel 12 medegedeeld.
8
Om deze centrale probleemstelling te behandelen zijn er drie onderzoeksvragen geformuleerd. Deze luiden als volgt: 1. Wat kan over de financiële positie van de gemeente Delft worden gezegd aan de hand van de (meerjaren)begrotingen en jaarrekeningen vanaf 2009? 2. Doen zich tussen de gemeente Delft en de selectiegroep verschillen voor ten aanzien van de belastingen en rechten en zo ja, in welke mate zijn deze verschillen te verklaren? 3. Hoe verhouden de eigen inkomsten (OZB en overige heffingen) en de nettolasten van de gemeente Delft zich in 2015 ten opzichte van de clusters van de algemene uitkering en hoe is dat beeld ten opzichte van de (gemeenten in de) selectiegroep? Daar waar mogelijk en relevant wordt tevens de ontwikkeling ten opzichte van 2010 en 2014 betrokken. Uitgangspunt bij dit onderzoek zijn de primaire begrotingen 2010, 2014 en 2015 zoals die zijn vastgesteld door de gemeente Delft. Er wordt voornamelijk gebruik gemaakt van de begrotingscijfers van de gemeente Delft zoals die door het CBS aan BZK zijn aangeleverd. Selectiegemeenten Voor deze begrotingsscan zijn in overleg met de gemeente Delft zes gemeenten geselecteerd die qua inwoneraantal en uitkering uit het gemeentefonds overeenkomen en gemiddeld genomen qua structuurkenmerken vergelijkbaar zijn met de gemeente Delft (sociale structuur: matig, centrumfunctie: redelijk). Dit zijn gemeenten Dordrecht, Gouda, Leiden, Schiedam, Vlaardingen en Zoetermeer, hierna genoemd de selectiegroep. Dit zijn gemeenten met een matige sociale structuur en een redelijke tot sterke centrumfunctie. 1. ‘Wat kan over de financiële positie van de gemeente Delft worden gezegd aan de hand van de (meerjaren)begrotingen en jaarrekeningen vanaf 2009 tot op heden?‘ Om deze vraag te beantwoorden wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen: financieel beleid (paragraaf 2.2) en begroting en meerjarenraming (paragraaf 2.3). Bij het onderdeel begroting en meerjarenraming wordt een groot aantal onderwerpen behandeld: financiële positie in historisch perspectief, begroting 2015 en meerjarenraming 2016-2018, gerealiseerde en nog te realiseren bezuinigingen, flexibiliteit van de begroting, het financieel beleid ten aanzien van investeringen, afschrijvingen en financiering, het financieel beleid ten aanzien van reserves, onderhoud kapitaalgoederen, tekortproblematiek grondexploitaties, tekortproblematiek Spoorzone, de financiële relatie tussen gemeente Delft en OBS, toerekening apparaatskosten, balans en financiële ratio’s, weerstandsvermogen (beleid, risico’s weerstandscapaciteit) en de verplichte paragrafen. Elke onderdeel wordt afgesloten met conclusies en eventueel aanbevelingen. Hieronder wordt een samenvatting per paragraaf gegeven. De verdieping van de onderwerpen vindt u in de betreffende paragrafen van hoofdstuk 2. Financiële positie in historisch perspectief (2009 t/m 2013) Jaarlijks is in de begroting sprake van tekorten en noodzakelijke bezuinigingsmaatregelen. De jaarrekeningen sluiten de laatste jaren door de inzet van reserves met overschotten, waardoor de reserves zijn afgenomen. Het risicoprofiel is hoog en de weerstandscapaciteit is in veel van de begrotingsjaren niet toereikend. De weerstandscapaciteit is ingezet voor verliesnemingen in de grondexploitatie Harnaschpolder, het spaarmodel en budgetoverhevelingen. Hierdoor worden de gelden die nodig zijn om het tekort van de exploitatie Spoorzone op te vangen bij elkaar gespaard ten laste van de exploitatierekening.
9
De boekwaarde van de investeringen die eind 2013 op de balans staan zijn in vergelijking met de selectiegroep niet als hoog of afwijkend te kwalificeren. Wel investeert Delft vooral de laatste en komende jaren veel. De toezichthouder en de accountant zijn kritisch over de ontwikkeling van het risicoprofiel en de ontoereikendheid van de onderhoudsvoorzieningen. Daarnaast wijst de toezichthouder jaarlijks op de noodzaak om voorgenomen bezuinigingen op programmaniveau daadwerkelijk in te vullen. In de conceptjaarrekening 2014 wordt een nadelig resultaat over 2014 gepresenteerd van € 46 miljoen. Dit wordt vooral veroorzaakt door het vormen van een verliesvoorziening Spoorzone (ter vervanging van het spaarmodel) en het vormen van een voorziening voor onvoorziene nadelen Spoorzone. Ook is er in 2014 sprake van een nadeel van circa € 11 miljoen op de grondexploitatie Harnaschpolder. Dit nadeel is in de jaarrekening al verrekend met de algemene reserve gebiedsontwikkeling en vormt daarom als zodanig geen onderdeel van het gepresenteerde tekort van € 46 miljoen. Als gevolg van het tekort en de hiervoor opgenomen voorziening wordt de algemene reserve per eind 2014 negatief. Begroting 2015-2018 Als gevolg van nieuwe financiële tegenvallers, laat de meerjarenbegroting 2015 tot en met 2018 oplopende tekorten zien. Omdat de bestemmingsreserves bedoeld ter dekking van kapitaallasten uitgeput raken, neemt de druk op de exploitatierekening verder toe. Om dit te kunnen bekostigen, wordt bestaand beleid geschrapt. De volgende zaken leggen een groot beslag op de financiële ruimte in de begroting: de voor het spaarmodel Spoorzone benodigde bedragen (in 2015 ten opzichte van 2014 € 5,5 miljoen meer ten laste van de exploitatie); het versterken van het eigen vermogen ten laste van de exploitatie (€ 2,3 miljoen vanaf 2015); rentelasten verliesvoorziening Harnaschpolder (€ 2,2 miljoen vanaf 2014); de door de gemeente geraamde risicobuffers besparingsverliezen en flankerend beleid (€ 8,25 miljoen, waarvan in de programmabegroting 2015 € 1,75 miljoen is geraamd). Als gevolg van de in de conceptjaarrekening 2014 gevormde verliesvoorziening voor de Spoorzone, kunnen de in de begroting opgenomen spaarbedragen (spaarmodel) vervallen. De gemeente zal dit in de kadernota 2015 en de meerjarenbegroting 2016-2019 verwerken. Gerealiseerde en nog te realiseren bezuinigingen De gemeente heeft in de afgelopen jaren een forse bezuinigingsopgave oplopend tot € 56 miljoen in 2017, verwerkt. Een deel van de tot en met 2014 vastgestelde bezuinigingen moet vanaf 2015 nog worden geëffectueerd. In 2015 is dit 11% (€ 5,8 miljoen), wat oploopt naar 19% in 2018 (€ 10,5 miljoen). Daarnaast is vanaf 2015 sprake van nieuwe bezuinigingen van € 4,1 miljoen in 2015, oplopend naar € 12 miljoen in 2018. Het pakket van € 56 miljoen wordt daardoor dus verhoogd tot € 68 miljoen structureel. Omdat het tijd (en geld) kost om bezuinigingen volledig structureel te kunnen realiseren heeft de gemeente twee stelposten (lasten) gevormd. De stelpost besparingsverliezen en flankerend beleid ten bedrage van totaal € 8,25 miljoen in 2015, oplopend naar € 13 miljoen in 2018. Deze posten vallen naar verwachting in 2019 deels weg, zodat er vanaf dat jaar een bedrag aan ruimte in de begroting vrijkomt. De bezuinigingen zijn dan volledig gerealiseerd. Vastgestelde bezuinigingen die volgens de gemeente niet of niet volledig kunnen worden gerealiseerd worden tijdens het jaar of bij de jaarrekening afgeboekt van de stelpost besparingsverliezen. In 2015 is een bedrag aan bezuinigingen van € 4,5 miljoen niet gerealiseerd en gecompenseerd door een verlaging van de stelpost
10
besparingsverliezen van € 1,7 miljoen. Dat wil zeggen dat er € 2,8 miljoen niet bespaard noch afgedekt is door de stelpost besparingsverliezen, wat leidt tot een stijging van het begrotingstekort. De niet gerealiseerde bezuinigingen moeten nu in het volgend (begrotings)jaar worden gerealiseerd. Onder voorwaarden is het budgethouders toegestaan om incidentele voordelen in te zetten vooruitlopend op het structureel invullen van bezuinigingstaakstellingen. De structurele verwerking van de bezuinigingen is door deze twee factoren lastig te volgen in de programmabegroting. Investeringen, afschrijvingen en financiering De kaderstellende functie van de ‘nota reserves, voorzieningen en investeringen’ kan worden versterkt als daarin, bijvoorbeeld bij een volgende herziening, het gemeentelijk beleid op het gebied van investeringen uitgebreider wordt belicht. Er is sprake van een relatief groot volume aan in uitvoering zijnde- en voorgenomen investeringen, wat de komende jaren zal leiden tot stijging van de boekwaarde van materiële vaste activa. Voor sommige projecten worden lange afschrijvingstermijnen in combinatie met afschrijving op basis van annuïteiten gehanteerd (Sebastiaansbrug, Kapelsbrug, HNK). Het nadeel van een keuze voor annuïteiten is dat er jaarlijks betrekkelijk weinig ruimte in de begroting ontstaat doordat de kapitaallasten constant blijven. Ook daalt de boekwaarde minder snel door de aanvankelijk lagere afschrijvingslasten. Hierdoor zijn de rentelasten op dergelijke investeringen relatief hoog. Het financieel beleid ten aanzien van reserves De gemeente analyseert elke begrotingsronde de stand van de reserves en bepaalt de wijze waarop de reserves ingezet worden. Het is een vast onderdeel van het begrotingsproces. In de ‘nota reserves, voorzieningen en investeringen’ is echter weinig beleidsmatige informatie opgenomen over bijvoorbeeld het bestedingsdoel van de reserves. Door in deze nota nadrukkelijker beleid te formuleren op onder andere het bestedingsdoel van de reserves en de noodzaak om bepaalde reserves in stand te houden kan structurele sturing op de reserves plaatsvinden binnen de vooraf bepaalde kaders. Niet voor alle reserves kan een sluitend bestedingsplan worden overgelegd, waardoor niet duidelijk is of de (bestemming)reserves toereikend zijn om de beoogde exploitatielasten structureel te dekken. De bestemmingsreserve Spoorzone zal vanaf 2028 (tot einde looptijd 2055) een negatieve stand kennen wat volgens het BBV niet is toegestaan. Uit de door de gemeente verstrekte prognose van de ontwikkeling reserve Spoorzone komt naar voren dat zowel de afschrijvingslasten als de rentelasten van de investeringen openbare ruimte ten laste van de reserve worden gebracht. In zijn algemeenheid is het echter niet aan te raden om naast de afschrijvingslasten ook rentelasten ten laste van reserves te brengen. Reservemutaties zijn lastig te volgen en er is jaarlijks sprake van een groot volume aan toevoegingen en onttrekkingen in de begroting en jaarrekening. Onderhoud kapitaalgoederen Voor het onderhoud van kapitaalgoederen zijn beheerplannen vastgesteld. De gemeente heeft ervoor gekozen om voor de belangrijkste kapitaalgoederen (wegen, riolering, gebouwen) niet met onderhoudsvoorzieningen te werken. Indien er sprake is van fluctuaties in onderhoudslasten zullen deze ten laste van de exploitatiebegroting komen. Als gevolg van areaaluitbreiding (Harnaschpolder, Spoorzone) zullen de onderhoudskosten nog verder gaan stijgen. Dit zal duidelijk worden op basis van nieuwe geactualiseerde beheerplannen. Aan de hand daarvan zal de gemeente de budgetten in de begroting aanpassen. Voor gebouwen is een taakstellende bezuiniging opgelegd aan het vastgoedbedrijf, die gevolgen kan hebben voor het onderhoud (niveau wordt dan: waarborgen van veiligheid).
11
Tekortproblematiek grondexploitaties De boekwaarde van de actieve grondexploitaties wordt vooral veroorzaakt door grondexploitatie Harnaschpolder, hetgeen ook geldt voor de verliesvoorziening voor grondexploitaties. De verliesvoorziening wordt berekend op basis van netto contante waarde. De rente kwam tot en met 2013 ten laste van de algemene reserve gebiedsontwikkeling. Omdat de stand van deze reserve dit niet meer toelaat, komen de rentelasten van de voorziening ad € 2,2 miljoen vanaf 2014 ten laste van de exploitatiebegroting van de algemene dienst. De stand van de algemene reserve gebiedsontwikkeling bedroeg eind 2013 € 3,1 miljoen. Dit betekent dat eventuele verdere verliesnemingen niet meer door deze reserve kunnen worden opgevangen. De stand van deze reserves is per eind 2014 door het nadeel op de grondexploitatie in 2014 (Harnaschpolder) € 7 miljoen negatief. Het risicoprofiel van de projecten en het meerjarige overzicht van deze reserve wordt geactualiseerd in het MPG 2015. De gemeente merkt de business case Spoorzone niet aan als actieve grondexploitatie, maar als samenwerkingsverband. De kosten voor rekening van de gemeente komen tot uitdrukking op diverse begrotings- en balansposten. De beschrijving van de uit de Spoorzone voortkomende financiële ontwikkelingen en risico’s hebben, gelet op de financiële impact daarvan, een relatief bescheiden plek in de programmabegroting en de jaarrekening van Delft. Tekortproblematiek Spoorzone De jaarlijkse lasten van de direct aan de Spoorzone gerelateerde investeringen en bijdragen bedragen in de begroting 2015 (dus voor opheffing spaarmodel) circa € 13,2 miljoen. De aanvullende projectonderdelen voor rekening van de gemeente betreffen investeringen van circa € 131 miljoen met een extra jaarlast (ten opzichte van de al in de begroting opgenomen budgetten) van € 2,2 miljoen. Er zijn daarnaast diverse ‘p.m. posten’ die een financieel effect hebben en tot een last in de begroting gaan leiden. De keuze om tot en met 2014 een deel van de doorbetaling aan het spaarmodel niet ten laste van de exploitatie maar ten laste van de reserve gebiedsontwikkeling te dekken, heeft vanaf 2015 hogere lasten voor de exploitatie tot gevolg. Omdat OBS de eindopbrengst van het (voormalige) spaarmodel al volledig als baat in de business case inboekt, wordt deze baat niet meer meegerekend bij het tekort dat wordt gepresenteerd. Dit kan tot verwarring leiden. Het tekort per eind 2013 op de business case Spoorzone ad € 8,7 miljoen, zou zonder de al ingeboekte gemeentelijke bijdrage hoger zijn, te weten € 8,7 miljoen plus € 42 miljoen uit het spaarmodel. Juist omdat de OBS Spoorzone zeer complex is, zou het inzicht verhogend zijn om het tekort zo te presenteren dat in een oogopslag duidelijk is wat dit project de gemeente kost. De raad heeft aanvankelijk besloten om de jaarlijkse toevoeging aan de reserve Spoorzone ad € 3 miljoen (ter dekking van de kapitaallasten openbare ruimte) te dekken uit opbrengsten van het door de gemeente beoogde ‘gesloten systeem’ (toename van opbrengsten OZB, bouwleges en algemene uitkering). Deze dekkingsvorm bleek niet realistisch, waardoor deze last met ingang van de programmabegroting 2012 binnen bestaande budgetten is afgedekt. In de begroting is dit niet nader toegelicht. De gemeentelijke bijdrage van € 80 miljoen in de aanleg van de spoortunnel is een vast bedrag. Het is aanvankelijk wel gebaseerd op verwachte grondopbrengsten, maar vervolgens is het gefixeerd en neemt het niet af bij het realiseren van lagere grondopbrengsten. Het projectrisico van de spoortunnel ligt bij het Rijk. De risico’s met betrekking tot hogere rentekosten, aanvullende wensen inrichting openbare
12
ruimte (ofwel grondexploitatierisico), Spoorsingelgarage, tekort Grotiuscollege en niet sluitende business case liggen bij de gemeente. De financiële relatie tussen gemeente Delft en OBS In de jaarstukken van OBS zijn de deelprojecten niet terug te vinden (boekwaarde, kosten, opbrengsten). De business case Spoorzone is een rekenmodel, dat niet direct is terug te leiden naar de balans van OBS. Dit vergt een goede toelichting op projectonderdelen. De aansluiting van de corresponderende balansposten van de OBS en de gemeente is niet direct zichtbaar. Een integrale benadering over financiële verwevenheid tussen OBS en gemeente ontbrak tot voor kort: beide redeneerden vanuit hun eigen positie, terwijl OBS wel voor rekening en risico van de gemeente handelt. De gemeente heeft aangegeven van mening te zijn, dat inmiddels voldoende afspraken zijn gemaakt om te borgen dat de afstemming volledig is. Toerekening apparaatskosten De gemeente heeft de aan de verliesvoorziening grondexploitaties en de boekwaarde grondexploitaties (exclusief Spoorzone) toe te rekenen rente verlaagd van 5% naar 4%. Dit is, gelet op de huidige marktrente, een realistischer percentage. Wel heeft dit tot gevolg dat het voordeel dat de gemeentebegroting had op het doorbelasten van externe rente aan de grondexploitaties lager wordt, waarvoor dus binnen de begroting alternatieve dekking moet worden gevonden. De rentebijschrijving op de verliesvoorziening werd tot en met 2013 ten laste van de algemene reserve gebiedsontwikkeling gebracht en vanaf 2014 ten laste van de begroting. Balans en financiële ratio’s Een conclusie over de hoogte van de nettoschuld van de gemeente Delft moet met de nodige voorzichtigheid worden geformuleerd. In 2013 stond Delft op plaats 371 (van de 403 gemeenten) in het door de VNG gepubliceerde overzicht ‘kengetallen schulden Nederlandse gemeenten per 31-12-2013’. Dit kengetal is geheel conform de definitie die daarvoor landelijk wordt gehanteerd, maar wel vertekend als gevolg van de specifieke eigenschappen van de balans van de gemeente door de financiële geldstromen tussen gemeente en OBS. Als dit aspect wordt meegenomen in de berekening van de nettoschuld komt naar voren dat er eind 2013 in vergelijking met de selectiegroep geen sprake is van een zeer hoge netto schuld. De langlopende schuld per inwoner ligt ook dicht tegen het gemiddelde van de selectiegroep. Op 31 december 2013 was circa 82% van het gemeentelijk bezit belast met schulden. De gemeente is hierdoor in sterke mate gevoelig voor renteontwikkelingen en loopt daarmee een renterisico. In de periode 2009 tot en met 2013 is de schuldpositie vooral toegenomen door investeringen. Sinds 2008 is de boekwaarde van de investeringen met economisch- en maatschappelijk nut (niet zijnde financiële vaste activa) toegenomen met € 103 miljoen. Desondanks is de boekwaarde van de investeringen met economisch- en maatschappelijk nut per 31-12-2013 ten opzichte van de selectiegroep relatief laag. De boekwaarde zal, bij ongewijzigd beleid, door voorgenomen investeringen de komende jaren met circa € 150 miljoen toenemen (begroting 2015-2018, blz. 39). Vooral daardoor is het EMU saldo voor Delft 3x hoger dan de norm die daarvoor staat. Weerstandsvermogen (beleid, risico’s, weerstandscapaciteit) De weerstandscapaciteit is structureel te laag, terwijl de risico’s, vooral door het project Spoorzone, toenemen. Het op peil brengen van het weerstandvermogen heeft de laatste jaren prioriteit gehad, maar heeft niet geleid tot het structureel verbeteren van de financiële positie van de gemeente. De gemeente heeft de weerstandscapaciteit tot nu toe vooral op peil gebracht door de inzet van de bestemmingsreserves.
13
De verplichte paragrafen Naar aanleiding van de beoordeling van de verplichte paragrafen komt naar voren dat de paragraaf financiering meer inzicht zou kunnen geven in de oorzaken van de meerjarige financieringsbehoefte. 2. Doen zich tussen de gemeente Delft en de selectiegroep verschillen voor ten aanzien van de belastingen en rechten en zo ja, in welke mate zijn deze verschillen te verklaren? OZB en gemeentefonds: aftrekpost en meeropbrengst De algemene uitkering hangt mede af van hoeveel OZB een gemeente kan heffen. Als een gemeente meer OZB kan heffen, is er minder geld uit het gemeentefonds nodig. De waarde van de onroerende zaken en de voor alle gemeenten gelijke rekentarieven bepalen de ‘OZB-aftrekpost’ in de algemene uitkering. Het gemeentefonds gaat bij de rekentarieven in Delft uit van een OZB-opbrengst van € 16,1 miljoen, terwijl de opbrengst via de door de raad vastgestelde tarieven € 24,0 miljoen is. Dat betekent dat Delft in 2015 € 8,0 miljoen (bijna 50%) meer OZB heft dan waar het gemeentefonds van uitgaat. Deze meeropbrengst is voor € 5,5 miljoen (=69%) afkomstig van de niet-woningen en voor € 2,5 miljoen(=31%) van de woningen. Delft int een relatief groot deel van de OZB via de niet-woningen. Wat betreft de niet-woningen zijn er in 2015 70 gemeenten (van de 393) in Nederland waar het OZB-gebruikerstarief hoger is dan het Delftse tarief van 0,2187, en 72 gemeenten waar het OZB-eigenarentarief hoger is dan het Delftse tarief van 0,2731. Verder zijn er 109 gemeenten waar het OZB-tarief voor eigenaren van woningen hoger ligt dan het Delftse tarief van 0,1438. Voldoet Delft aan het redelijk peil? Om in aanmerking te komen voor een aanvullende uitkering in geval van een artikel 12-aanvraag dienen de eigen heffingen uit het belastingpakket tenminste te voldoen aan het redelijk peil. Het belastingpakket bestaat uit de OZB, het rioolrecht en de afvalstoffenheffing. Jaarlijks stellen de beheerders van het gemeentefonds via de meicirculaire het redelijk peil vast. Op basis van de door de gemeente opgestelde berekening, is, indien rekening wordt gehouden met de onttrekkingen aan de reserves riolering en afvalverwijdering, sprake van volledige lastendekkendheid. In deze berekening zijn de gemeentelijke kwijtscheldingen betrokken, waarmee conform het uitgangspunt van artikel 12 álle exploitatie- en kapitaallasten inclusief BTW worden betrokken in het tarief. Bij het onderdeel OZB wordt voor 2015 een percentage van 0,1790 van de WOZwaarde gehanteerd. Het normtarief OZB voor toelating tot artikel 12 wordt bepaald door een opslag van 20% toe te passen op het werkelijk gewogen landelijk gemiddelde ‘OZB-tarief’ in het jaar t-1. In Delft bedraagt het gemiddelde tarief 0,1827. Dat is 22% boven dit gemiddelde en 2% boven het normtarief OZB voor toelating tot artikel 12. Daarmee voldoet Delft in 2015 aan het redelijk peil, de (minimale) toelatingseis in artikel 12 voor de belastingen. Onderdeel van dit gemiddelde tarief is de opslag van € 0,9 miljoen voor het Ondernemersfonds. Omdat dit bedrag niet kan worden gebruikt om de financiële problematiek van Delft op te lossen, draagt dit bij aan de rechtvaardiging van een extra opslag op het OZB-tarief. Woonlasten 2015 voor meerpersoonshuishoudens De gemeentelijke woonlasten (OZB, reiniging en riolering) bedragen voor een
14
meerpersoonshuishouden in Delft € 777. In de selectiegroep liggen de gemiddelde woonlasten 5,0% ofwel € 39 lager dan in Delft. De woonlasten zijn in Delft hoger door de hogere tarieven voor de afvalstoffenheffing en de rioolrechten. Het OZBtarief zorgt voor een matigend effect. In Delft zijn de woonlasten bijna 6% hoger dan de gemiddelde woonlasten in Nederland van € 731. Deze bovengemiddelde (maar in geval van een artikel 12-gemeente) acceptabele woonlastendruk, biedt ruimte voor een OZB-verhoging. Delft wordt daarom geadviseerd, ingeval een artikel 12-aanvraag wordt overwogen, de OZB zelf te verhogen tot 150% van het gemiddelde landelijke OZB-tarief (meeropbrengst € 5,4 miljoen). Dit kan worden gezien als een van de maatregelen om bij te dragen aan het sluitend maken van de begroting en daarmee de versterking van de weerstandscapaciteit alsmede aanzuivering van de algemene reserve. Indien het gemiddelde OZB-tarief van Delft nu wordt verhoogd tot 150%, wat neerkomt op een stijging met 22,5% van 0,1827 naar 0,22375, dan zijn er 23 gemeenten met een gemiddeld OZB-tarief dat hoger is dan in Delft. Bij circa 9 gemeenten is dat hoge OZB-tarief een compensatie voor niet kostendekkende rioolrechten en afvalstofffenheffing. Op welke wijze de verhoging tot 150% van het gemiddelde landelijke tarief uiteindelijk wordt verdeeld over de verschillende OZB-tarieven, is aan de gemeente. In geval van een artikel 12-aanvraag is een OZB-stijging tot 150% van het gemiddelde landelijke tarief voor uitzonderingsgevallen volgens de artikel 12handleiding namelijk niet uitgesloten. De grond hiervoor is het feit dat in de artikel 12-handleiding grondexploitatierisico’s als risico-aansprakelijkheid bij de gemeente liggen waardoor terughoudendheid past om dergelijke verliezen te betrekken in de artikel 12-procedure. Op grond van hetgeen in paragraaf 2.3.8 over de Delftse grondexploitaties is beschreven, ligt het in de rede dat de grondexploitatieverliezen in geval van een artikel 12-aanvraag als (voorname) oorzaak voor de financiële problemen van Delft worden aangewezen. In dat geval is er voor de artikel 12inspecteur voldoende aanleiding om, Delft, via een bijzonder voorschrift een OZBverhoging tot 150% voor te stellen. Naar aanleiding van de voorgestelde tariefstijging OZB, wordt in overweging gegeven gezien de hogere tarieven voor de afvalstoffenheffing en rioolrechten ten opzichte van de selectiegroep op het cluster Riolering en reiniging te streven naar bezuinigingen met als doel via een daling van de afvalstoffenheffing en/of de rioolrechten een stijging van de woonlastendruk waar mogelijk te beperken. Delft merkt wel op reeds € 700.000 aan taakstellingen op riolering en afvalverwijdering in de meerjarenbegroting te hebben verwerkt. Bovendien acht de gemeente extra taakstellingen niet realistisch gezien de extra kosten voor DSM, de vervangingspiek 2020-2015 en een duur samenwerkingsverband. Overige gemeentelijke heffingen vergeleken met selectiegemeenten De overige belastingen en heffingen liggen op eenzelfde niveau als het gemiddelde van de selectiegroep (-€ 1 euro per inwoner). Delft heft minder precariobelasting en compenseert dit vooral door een hogere parkeerheffing. 3. Hoe verhouden de eigen inkomsten (OZB en overige heffingen) en de nettolasten van de gemeente Delft zich in 2010, 2014 en 2015 ten opzichte van de clusters van de algemene uitkering en hoe is dat beeld ten opzichte van de (gemeenten in de) selectiegroep? Daar waar mogelijk en relevant wordt tevens de ontwikkeling ten opzichte van 2010 en 2014 betrokken. De vergelijking ‘met zichzelf’ Om inzicht te kunnen krijgen in de begrotingspositie van Delft zijn de inkomsten van het gemeentefonds over 2010, 2014 en 2015 vergeleken met de geraamde
15
nettolasten (=lasten minus de baten) van de gemeente. De vergelijkingen van de nettolasten van Delft worden gemaakt op een hoger aggregatieniveau, namelijk op dat van de clusters (=gemeentelijk taakgebied). Op deze wijze is vastgesteld welke positieve en negatieve afwijkingen zich voordoen in het budget van Delft. Dit wordt de gemeente vergeleken ‘met zichzelf’ genoemd. Binnen de clusters is op functieniveau gekeken naar de ontwikkeling van de nettolasten over deze jaren. Ontwikkelingsrichting inkomstenclusters sinds 2010 Volgens bijlage 4 lagen in 2010 de inkomstenclusters € 19,6 miljoen boven de ‘gemeentefondsnorm’ door vooral hogere inkomstenramingen op de clusters Overige eigen middelen (OEM) en Onroerendezaakbelastingen (OZB). In 2014 is deze overschrijding van de inkomsten met € 20,6 miljoen gedaald tot € 1,0 miljoen onder het niveau van het gemeentefonds. Dit komt doordat de inkomstenramingen met € 16,4 miljoen zijn afgenomen, met name op de clusters OEM en Mutaties reserves, terwijl de ‘gemeentefondsnorm’ vooral op het cluster Algemene uitkering met € 4,2 miljoen is gestegen. In 2015 loopt de onderschrijding van de inkomsten met € 4,9 miljoen verder op tot € 5,9 miljoen, voornamelijk door de verdere daling van de inkomsten op het cluster OEM met € 6,5 miljoen. Ontwikkelingsrichting op de uitgavenclusters sinds 2010 Bijlage 4 laat zien dat ook de uitgavenramingen in 2010 € 19,6 miljoen boven de gemeentefondsnorm lagen, met name op de clusters Werk en inkomen, Cultuur en ontspanning en Bestuur en algemene ondersteuning. Vier jaar later is deze overschrijding met € 20,6 miljoen gedaald waardoor de uitgaven van Delft € 1,0 miljoen onder de gemeentefondsnorm liggen. Delft heeft dat gerealiseerd door voor € 16,4 miljoen aan uitgaven te bezuinigen op verschillende clusters, terwijl de genormeerde gemeentefondsvergoeding € 4,2 miljoen is gestegen. De toename in 2015 van de overschrijding op de uitgavenclusters met € 6,4 miljoen tot € 5,4 miljoen wordt veroorzaakt doordat op de drie decentralisatieclusters het gemeentefonds € 1,6 miljoen meer stijgt dan de uitgaven. Op de overige clusters stijgen de uitgaven met € 2,9 miljoen, vooral op het cluster Bestuur en algemene ondersteuning. Tegelijkertijd daalt de gemeentefondsvergoeding op de uitgavenclusters met € 5,1 miljoen, vooral op het cluster Educatie. Doordat op de inkomstenclusters de inkomsten € 5,9 miljoen lager liggen dan het gemeentefonds veronderstelt, is er sprake een begrotingstekort van € 11,3 miljoen. De vergelijking met de selectiegroep Een dergelijke vergelijking op cluster- en functieniveau is ook gemaakt voor Delft met de gemeenten in de selectiegroep Vergelijking nettolasten Delft en selectiegroep met het gemeentefonds De nettobaten van Delft blijken € 59 per inwoner onder het niveau van het gemeentefonds te liggen, terwijl de nettobaten van de selectiegroep gemiddeld € 384 euro per inwoner boven het gemeentefonds liggen (zie bijlage 5B). De selectiegroep heeft dus een inkomstenniveau dat aanzienlijk hoger ligt dan het gemeentefonds veronderstelt om zijn uitgaven mee te dekken. De opvallendste afwijkingen in negatieve zin zijn opnieuw de clusters OEM en Mutaties reserves. Als gevolg van het streven naar een sluitende begroting, vertonen de uitgavenclusters een vergelijkbaar beeld. Waar Delft ‘slechts’ op 3 van de 9 uitgavenclusters meer lasten heeft dan het gemeentefonds verondersteld, doet zich dat bij het gemiddelde van de selectiegroep bij 7 van de 9 clusters voor. Vergelijking nettolasten Delft en nettolasten selectiegroep Ook bij een vergelijking van de baten en de lasten in absolute zin heeft Delft zowel minder baten als minder lasten dan de selectiegroep. In 2015 zijn de baten € 46,8
16
miljoen lager en de lasten € 35,4 miljoen (bijlage 5C). Als gevolg van de afnemende baten op de clusters OEM en Mutaties reserves en de toenemende lasten op het cluster Bestuur en algemene ondersteuning was Delft de afgelopen jaren genoodzaakt aanzienlijke bezuinigingen door te voeren op de uitgavenclusters. Focus op welke clusters? Aangezien er nog geen sprake is van een sluitende begroting is het einde van deze ombuigingen nog niet in zicht. Wel lijkt op basis van de huidige stand van zaken bij de clustervergelijking het eind in zicht te komen bij de meeste uitgavenclusters, met uitzondering van de uitgavenclusters Werk en inkomen en Cultuur en ontspanning. Het verdient daarom aanbeveling de aandacht te richten op de clusters die zowel ten opzichte van het gemeentefonds als de vergelijking met de selectiegroep fors afwijken. Het betreft hier de inkomstenclusters OEM, Mutaties reserves en het uitgavenclusters Bestuur en algemene ondersteuning. Nieuwe ombuigingen noodzakelijk Zoals aangegeven zijn de door Delft in gang gezette bezuinigingen niet voldoende en moet de gemeente op zoek naar nieuwe dekkingsmogelijkheden voor het begrotingstekort dat voor 2015 € 11,3 miljoen bedraagt. De begrotingsscan is ook mede met dat doel aangevraagd. Eventuele suggesties voor ombuigingen kunnen dan worden verwerkt in de begroting 2016 met bijbehorende meerjarenraming. Daarbij zal Delft natuurlijk zoals gebruikelijk rekening houden met de ontwikkelingen die zich in de afgelopen en komende periode hebben voorgedaan of zullen voordoen. In deze begrotingsscan worden de volgende aanbevelingen gedaan: Cluster OEM Onderzoek de mogelijkheden om derden (waaronder medeoverheden) bij te laten dragen in een deel van de kosten Spoorzone (paragraaf 2.3.9). Onderzoek of, binnen de mogelijkheden van het BBV, onderdelen van het project Spoorzone kunnen worden geactiveerd (bijvoorbeeld bijdrage in de spoortunnel) (paragraaf 2.3.9). Cluster Mutaties reserves Hef de bestemmingsreserves beleid en uitvoering, reserve Spoorzone, reserve dekking kapitaallasten, reserve gemeentelijke huisvesting en reserves investeringsplan op of onderzoek op zijn minst het (gunstige) effect op de exploitatie (vervallen toevoegingen, vervallen onttrekkingen) van het opheffen van deze bestemmingsreserves (paragraaf 2.3.6). (NB: bijkomend voordeel is dat algemene reserve kan worden aangevuld). Heroverweeg de hoogte van de jaarlijkse toevoeging aan de bestemmingsreserve Spoorzone. Bijvoorbeeld door per jaar het dan gereedgekomen deel van de inrichting openbare ruimte te activeren en alleen die kapitaallasten ten laste van de begroting te brengen. Zo groeien de lasten op een natuurlijker wijze mee met de te verwachten baten en hoeft de bestemmingsreserve niet als dekking voor deze lasten te worden ingezet (paragraaf 2.3.9). Cluster Bestuur en algemene ondersteuning Onderbouw de stelpost besparingsverliezen en neem in overweging om de stelpost te verlagen of zelfs volledig te schrappen. (Wanneer een bezuiniging niet haalbaar is zal een alternatieve bezuiniging moeten worden aangereikt) (paragraaf 2.3.3). Onderbouw de stelpost flankerend beleid en dek de kosten flankerend beleid uit incidentele gelden zodat deze gelden geen beslag leggen op structurele begrotingsruimte (paragraaf 2.3.3).
17
Vul bezuinigingen sneller, concreet en structureel in (paragraaf 2.3.3).
Cluster Onroerendezaakbelastingen Overweeg vooruitlopend op een eventuele artikel 12-aanvraag verhoging van de OZB tot 150% van het gemiddelde landelijke OZB-tarief. (paragraaf 3.3); Diverse clusters Raam slechts budgettair neutraal beleid (oud voor nieuw) (paragraaf 2.3.1). Verlaag de budgetten in de begroting met het gemiddelde bedrag aan budgetoverheveling (paragraaf 2.3.1). Bouw de begroting 2016 zero based op (paragraaf 2.3.3). Breng het voorgenomen investeringsniveau in de komende jaren terug tot het minimaal noodzakelijke (paragraaf 2.3.5). Onderzoek de mogelijkheid tot (versnelde) verkoop van stille reserves (paragraaf 2.3.13). Tabel 0.1
Taakstelling (maximaal-minimaal) ten opzichte van gemeentefonds op de inkomsten- en uitgavenclusters (bedragen x € 1.000)
Clusters Vindplaats gegeven
Inkomstenclusters Overige eigen middelen Uitgavenclusters Bestuur en ondersteuning Werk en inkomen Cultuur en ontspanning
Verschil 2015 Te bezuinigen Te bezuinigen met GF bedrag (gecorrigeerd) (€ x 1000) (€ x 1000) (€ x 1000) Bijlage 2/3A B=-A A -8.073 -8.073
8.073 8.073
-18.733 -13.716 -2.609 -2.408
18.733 13.716 2.609 2.408
Maximaal te bezuinigen Geraamde ombuigingen 2016-2018 OZB-verhoging naar 150% Maximaal te bezuinigen Inkomstenclusters Algemene uitkering Uitgavenclusters Maatschappelijke ondersteuning Educatie Jeugd Infrastructuur en gebiedsontwikkeling Openbare orde en veiligheid Minimaal te bezuinigen
26.806 -12.000 5.400 -26.806
26.806
20.206
570 570
-570 -570
-570 -570
12.231 4.997 25 1.019 5.495 695
-12.231 -4.997 -25 -1.019 -5.495 -695
-12.231 -4.997 -25 -1.019 -5.495 -695
-14.005
14.005
7.405
Welke taakstelling is in potentie mogelijk? Op basis van de ‘vergelijking met zichzelf’ is berekend welke omvang van bezuinigingen mogelijk is op basis van de gemeentefondsverdeling. Onder bezuinigingen wordt hier verstaan zowel inkomsten verhogen (op het inkomstencluster OEM) als uitgaven verlagen (op de uitgavenclusters). Bij de berekening van de bezuinigingspotentie wordt onderscheid gemaakt tussen de op termijn volgens de gemeentefondsverdeling maximaal en minimaal te realiseren bezuiniging. In de berekende taakstelling is het cluster Mutaties reserves, ondanks de belasting die het veroorzaakt, niet betrokken omdat voor dit cluster een ijkpunt ontbreekt en is geen rekening gehouden met de genormeerde OEM van 5,4% van de uitgavenmaatstaven. Delft wordt echter wel geadviseerd de nettolasten goed te analyseren en te beoordelen of de geraamde en verantwoorde nettolasten noodzakelijk zijn. Daarom zijn de beide clusters gewoon in de hierna opgenomen analyse betrokken. Tabel 0.1 laat op basis van de actuele stand van de gemeentefondsnormering zien dat de bezuinigingspotentie wordt ingeschat op een bedrag van maximaal € 26,8 miljoen en minimaal € 14,0 miljoen. Het is goed om daarbij vast te stellen dat de hiervoor voorgestelde concrete ombuigingssuggesties een duidelijke relatie hebben
18
met de clusters OEM, Bestuur en algemene ondersteuning en het buiten beschouwing gelaten cluster Mutaties reserves, waar de overschrijding zich voordoet. Wordt bij de bezuinigingspotentie rekening gehouden met de al voorgenomen bezuinigingen in de begrotingsjaren 2016 tot en met 2018 van circa € 12 miljoen en de voorgestelde OZB-verhoging van € 5,4 miljoen dan bedraagt het maximaal te bezuinigen bedrag € 20,2 miljoen en minimaal € 7,4 miljoen. Aanmerkelijk tekort Indien Delft ondanks alle inspanningen er niet in zou slagen om tot een sluitend financieel perspectief te komen en de gemeente wil een aanvraag indienen die resulteert in de toelating tot de artikel 12-procedure moet er sprake zijn van een aanmerkelijk tekort. Daar is sprake van indien het tekort zich gedurende het begrotingsjaar én de drie daarop volgende jaren bevindt op een niveau dat hoger ligt dan 2% van de som van de uitkering uit het gemeentefonds en de OZBcapaciteit. Voor Delft komt dit drempelbedrag uit op afgerond € 3,9 miljoen. Delft voldoet niet aan deze eis omdat het begrotingssaldo gecorrigeerd voor de incidentele baten en lasten zoals opgenomen in de meerjarenbegroting van Delft voor alle vier de jaren van de meerjarenbegroting positief is. Delft wordt geadviseerd aandacht te besteden aan een meerjarig overzicht van incidentele baten en tevens de berekening van het structurele begrotingssaldo op te nemen in de komende meerjarenbegrotingen. Zie bijlage 1 voor meer informatie over artikel 12. Verschillen per cluster Tegen deze achtergrond biedt de verschillenanalyse per cluster Delft een handvat om te komen tot een concretisering van de ombuigingstaakstelling waarbij het streven van de gemeente er op gericht dient te zijn om een lastenniveau te realiseren overeenkomstig de indicatie van het gemeentefonds. Indien de gemeente daar niet in slaagt moet verklaard worden wat de achterliggende oorzaken daarvan zijn omdat geconstateerd wordt dat Delft nog op enkele clusters zodanig afwijkt dat een uitgebreide toelichting en verklaring van de afwijking met het gemeentefonds op zijn plaats is Voor wat betreft de verklaringen van de oorzaken van de afwijkingen is zo veel mogelijk gepoogd een verklaring voor de verschillen, zoals die uit de clusteranalyse naar voren komt, in de begrotingsscan op te nemen. Tabel 0.2 geeft een toelichting op de verschillen op de clusters in 2015. Tabel 0.2 Clusters waar gemeente Delft hogere lasten/ lagere baten raamt dan gemeentefonds Overige Eigen Middelen
Nettolasten van Delft vergeleken Verschil bedrag per inwoner
gemeentefonds – Delft
gemeentefonds – selectiegroep
- € 81
€ 135
Toelichting
selectiegroep – Delft
- € 216
19
In 2010 werd op dit cluster nog € 7,9 miljoen meer geraamd dan waar het gemeentefonds van uitging. In 2015 wordt er € 8,1 miljoen ofwel € 81 per inwoner minder geraamd dan het gemeentefonds indiceert. De selectiegemeenten ramen € 135 per inwoners meer dan het gemeentefonds veronderstelt. De onderschrijding betreft vooral lastenstijgingen op de functies 212 openbaar vervoer (spaarmodel Spoorzone), 830 bouwgrondexploitatie (Voorziening Meerjarenprogramma Grondexploitaties) en 914 geldleningen en uitzettingen (lager renteresultaat gemeentelijke schuld). Ook in de vergelijking met de selectiegroep wijkt Delft op deze functies af aangevuld met de functies 310 Handel en ambacht (kenniseconomie) en 939 Precariobelasting (geen precario op kabels en leidingen). De conclusie is dat
Clusters waar gemeente Delft hogere lasten/ lagere baten raamt dan gemeentefonds
Verschil bedrag per inwoner gemeentefonds – Delft
gemeentefonds – selectiegroep
Toelichting
selectiegroep – Delft
de effecten van de financiële problemen van Delft voor een belangrijk deel op dit cluster neerslaan. De effecten zijn echter zo omvangrijk dat niet alleen de verklaring maar ook de eventuele oplossing voor de financiële situatie op dit cluster ligt. Geanalyseerd moet worden of de effecten verminderd kunnen worden. In deze begrotingsscan worden daar suggesties voor gedaan. Mutaties reserves
Bestuur en algemene ondersteuning
Werk en inkomen
- € 74
€ 118
- € 192
- € 137
-€ 80
- € 58
- € 26
-€ 79
€ 57
20
Dragen in 2010 de reserves per saldo nog voor € 1,8 miljoen bij aan de exploitatie, in 2015 wordt er voor € 7,4 miljoen ofwel € 74 per inwoner aan de exploitatie onttrokken om de reserves te voeden. De selectiegroep haalt gemiddeld € 118 per inwoners uit de reserves ten gunte van de exploitatie. Het gemeentefonds veronderstelt dat de exploitatie draait zonder stortingen of onttrekkingen aan reserves. In de praktijk worden in de begroting veelal onttrekkingen geraamd (vandaar de afwijking van - € 192 per inwoner ten opzichte van de selectiegroep) die in de rekening meevallen of zelfs resulteren in stortingen. . Net als bij het cluster OEM hebben diverse stortingen betrekking op de grote projecten van Delft die zwaar op de begroting drukken. Ook hier geldt dat de omvang van de afwijking op dit cluster een kritische beoordeling vraagt van de ramingen. De concrete ombuigingssuggesties vanuit de eerdere hoofdstukken kunnen daarbij behulpzaam zijn. De overschrijding op dit cluster ten opzichte van de gemeentefondsvergoeding stijgt van € 4,4 miljoen in 2010 naar € 9,8 miljoen in 2015 ofwel € 137 per inwoner. De nettolasten van de selectiegroep liggen € 80 per inwoner boven de gemeentefondsnormering. De stijging van de nettolasten in Delft doet zich vooral voor op de functies 001 Bestuursorganen en 922 Algemene baten. Delft verklaart de afwijking op functie 922 door de stelposten voor flankerend beleid, risicobuffer en nominale ontwikkeling (€ 4,5, € 3,0 respectievelijk € 1,0 miljoen) op de functie algemene baten en lasten en de niet activeerbare kosten voor het nieuwe stadskantoor. Mogelijke oplossingen: voor de stelposten wordt verwezen naar de suggesties die in paragraaf 2.3.3 zijn gedaan (onderbouw of schrap de stelpost besparingsverliezen, onderbouw de stelpost flankerend beleid). Voor de resterende overschrijdingen hebben de uitgaven voor een belangrijk deel betrekking op door te belasten kosten waarmee de overschrijding op dit cluster in feite (deels) resulteert in een overschrijdingen elders en de daarmee gepaard gaande taakstellingen. De afwijking op functie 001 wordt verklaard door de niet activeerbare kosten voor het nieuwe stadskantoor. Sinds 2010 is de overschrijding ten opzichte van het gemeentefonds van dit vernieuwde cluster aanzienlijk gedaald, namelijk van € 7,7 miljoen naar € 2,6 miljoen. De gemiddelde nettolasten van de selectiegroep liggen € 79 per inwoner boven de gemeentefonds. Delft geeft per inwoner € 57 minder uit dan de selectiegroep. De overschrijding op dit cluster van het sociaal domein wordt gecompenseerd door onderschrijdingen op de clusters Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd. Uit de vergelijking met de selectiegroep blijkt dat Delft meer uitgeeft op de functies 623, Re-integratie en
Clusters waar gemeente Delft hogere lasten/ lagere baten raamt dan gemeentefonds
Cultuur en ontspanning
Verschil bedrag per inwoner gemeentefonds – Delft
- € 24
gemeentefonds – selectiegroep
-€ 97
Toelichting
selectiegroep – Delft
€ 67
participatie-voorzieningen Participatiewet, en functie 614, Gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid. Lagere lasten dan de selectiegroep heeft Delft op de functies 611, Sociale werkvoorziening en 610, bijstandsverlening en inkomensvoorzieningen en subsidies. Op dit cluster daalt overbesteding ten opzichte van het gemeentefonds van € 52 in 2010 naar € 12 in 2014. In 2015 loopt de overbesteding weer op naar € 24. Dit wordt vooral verklaard door stijgende lasten op de functies 530 Sport en 560 Openbaar groen ca. en een dalende gemeentefondsvergoeding. Delft geeft € 67 per inwoner minder uit dan de selectiegroep gemiddeld. Dat treedt vooral op op de functies 530 Sport, 540 Kunst en 560 Openbaar groen ca. Delft geeft meer uit dan de selectiegroep gemiddeld op de functies functies 511, Vormings- en ontwikkelingswerk en 541, Musea. De nettolasten van de selectiegroep liggen € 97 per inwoner boven de gemeentefondsnormering.
Daarnaast heeft Delft hogere baten dan wel lagere nettolasten op de volgende clusters: Clusters waar gemeente Delft lagere lasten/ hogere baten raamt dan gemeentefonds OZB
Algemene uitkering
Maatschappelijke ondersteuning
Educatie
Verschil bedrag per inwoner
Toelichting
gemeentefonds – Delft
gemeentefonds – selectiegroep
selectiegroep – Delft
€ 90
€ 112
-€ 11
Delft laat een toenemende overschrijding op de cluster zien van € 64 per inwoner (€ 6,1 miljoen)in 2010 naar € 90 per inwoner (€ 9,0 miljoen) in 2015.Dit komt doordat de OZB-tarieven in Delft hoger zijn dan de rekentarieven. Hetzelfde geldt voor de selectiegroep die € 112 per inwoner meer OZB heft dan het gemeentefonds veronderstelt. Delft int per inwoner zowel bij de gebruikersheffing niet-woningen als de beide eigenarenheffing minder dan de selectiegroep. Dit verschil wordt vooral verklaard door de gemeente Leiden die flink meer OZB heft als Delft.
€6
€ 18
-€ 49
De gemeentefondsraming van Delft is hoger dan de berekening op grond van de begrotingsanalyse. Dit wordt verklaard door een verschil in gehanteerde uitgangspunten (betaalspecificatie BZK februari 2015 versus de raming van de septembercirculaire volgens PAUW). Bijstelling vindt plaats op basis van de meicirculaire 2015.
€ 50
-€ 8
€ 38
€0
-€ 36
€ 52
In 2010 waren de nettolasten op dit cluster nog € 29 per inwoner hoger dan de gemeentefondsvergoeding. In 2015 liggen de nettolasten in Delft door ombuigingen op dit door de decentralisaties flink gewijzigde cluster met € 50 per inwoner onder de gemeentefondsvergoeding. In vergelijking met de selectiegroep liggen de nettolasten vooral lager op de functies 670, Algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk), 671, Eerstelijnsloket Wmo en Jeugd (gedeeltelijk), 662, Maatwerkvoorzieningen Natura immaterieel Wmo en 667, Eigen bijdragen maatwerkvoorzieningen en opvang Wmo heeft Delft juist minder nettolasten De onderbesteding op dit cluster loopt van 2010 naar 2014 op van € 15 naar € 30 per inwoner, maar loopt in 2015 terug naar € 0 per inwoner. De teruglopende
21
Clusters waar gemeente Delft lagere lasten/ hogere baten raamt dan gemeentefonds
Verschil bedrag per inwoner gemeentefonds – Delft
gemeentefonds – selectiegroep
Toelichting
selectiegroep – Delft onderschrijding wordt verklaar d door een uitname uit het gemeentefonds van € 256 miljoen en de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud naar de scholen. Ook ten opzichte van de selectiegemeenten heeft Delft minder nettolasten. Deze lagere nettolasten treden vooral op bij de functies voor de onderwijshuisvesting en de gemeenschappelijke baten en lasten van het onderwijs. Het nieuwe cluster Jeugd wordt met € 10 per inwoner onderschreden. Deze onderschrijding van Delft ten opzichte van het gemeentefonds is kleiner dan de onderschrijding van het gemiddelde van de selectiegroep die € 41 per inwoner bedraagt. De nettolasten van Delft liggen veel lager dan die bij de selectiegemeenten. Die lagere lasten treden vooral op bij de functies 682 Individuele voorzieningen Natura Jeugd, 683 Veiligheid, jeugdreclassering en opvang Jeugd en 670 Algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk). Hogere nettolasten heeft Delft op de functie 715 Centra voor jeugd en gezin. De nettolasten zijn op dit cluster van 2010 naar 2015 met bijna € 68 per inwoner gedaald. De nettolasten liggen in Delft € 105 per inwoner lager dan in de selectiegroep. Die lagere lasten treden vooral op bij de functies 210 Wegen, starten en pleinen en verkeersmaatregelen en 810 Ruimtelijke ordening. Hogere lasten heeft Delft op de functies 214 Parkeren, 723 Milieubeheer en 822 Overige volkshuisvesting. Een nadere analyse van de onderhoudslasten voor de wegen resulteert in de vraag of het onderhoudsniveau van Delft niet resulteert in een onderhoudsachterstand. In lijn hiermee is de constatering in paragraaf 2.3.7 dat de ondergrens van het onderhoud lijkt te zijn bereikt.
Jeugd
€ 10
€ 41
€ 31
Infrastructuur en gebiedsontwikkeling
€ 55
-€ 78
€ 105
Riolering en reiniging
€9
€5
€4
Sinds 2010 zijn de baten en lasten voor de riolering gestegen met ca. 20%, terwijl die voor afvalverwijdering op een gelijk niveau zijn gebleven. In 2015 zijn de nettobaten van Delft € 9 per inwoner hoger dan het gemeentefonds veronderstelt. De gemiddelde nettobaten van de selectiegroep liggen € 5 per inwoner boven het gemeentefonds. De nettolasten van zowel de afvalverwijdering als de riolering zijn in Delft per inwoner hoger dan van het gemiddelde van de selectiegroep. Deze hogere nettolasten worden afgedekt door hogere heffingsopbrengsten.
Openbare orde en veiligheid
€7
-€ 56
€ 59
De nettolasten op dit cluster zijn ten opzichte van 2010 met bijna € 1 miljoen gedaald. Daarmee is overschrijding van de nettolasten op dit cluster van het gemeentefonds in 2010 omgeslagen in een onderschrijding van € 7 per inwoner in 2015. De nettolasten van de selectiegemeenten liggen € 56 per inwoner hoger dan het gemeente indiceert.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat Delft hogere (netto)lasten of lagere (netto)baten heeft dan het gemeentefonds door: 1. de stijgende lasten en dalende baten op het cluster Overige Eigen Middelen sinds 2010 op de functies 212 openbaar vervoer (spaarmodel Spoorzone), 310 handel, ambacht en industrie (kenniseconomie), 830 bouwgrondexploitatie (voorziening Meerjaren Programma Grondexploitaties) en 914 geldleningen langer dan één jaar (lager renteresultaat gemeentelijke schuld);
22
2. de hoge stortingen in de reserves in verband met de Spoorzone en de grondexploitaties op het cluster Mutaties reserves; 3. de hoge (netto)lasten op het cluster Bestuur en algemene ondersteuning, door onder andere de stelposten voor besparingsverliezen, flankerend beleid en nominale ontwikkelingen; 4. de nog te hoge uitgaven op de clusters Werk en inkomen, en Cultuur en ontspanning. Via de overschrijdingen op deze clusters wordt de financiële problematiek van Delft goed zichtbaar. Delft wordt geadviseerd te onderzoeken of de lasten die hieruit voortvloeien op deze wijze verantwoord moeten worden. De gevolgen van deze overschrijdingen worden nog enigszins verminderd door met name de hogere (netto)baten op het cluster OZB dan waar het gemeentefonds vanuit gaat en de lagere (netto)lasten op de clusters Maatschappelijke ondersteuning en Infrastructuur en gebiedsontwikkeling. Overige conclusies Personeelsomvang Het goed vergelijken van de personele bezetting van een gemeente is zeer moeilijk. De analyse van de personeelsomvang en –kosten is dan ook niet meer dan een indicatie. Aan de inzet van personeel van derden of de mate van uitbesteding is in de begrotingsscan namelijk geen aandacht besteed. Voor een analyse van de verschillen tussen bijvoorbeeld verschillende sectoren en/of afdelingen is een diepgaander onderzoek noodzakelijk. Een dergelijk (organisatie) onderzoek valt evenwel buiten de doelstelling van deze begrotingsscan. Voor wat betreft de formatiegegevens voor de vergelijkingsgroepen is uitgegaan van de gegevens zoals ze bekend waren bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) per eind 2012. Het vergelijkende onderzoek levert de volgende resultaten op. Tabel 0.3
Vergelijk fte’s en loonsom met selectie-, inwoner- en sscf-groep 2008 en 2012 gem iddeld aantal fte's per standaard 1.000 inw oners deviatie* 2008 2012
Groep
gem eente:
Delft
selectiegroep
laagste w aarnem ing
hoogste w aarnem ing
13,2
11,6
9,5
8,3
1,7
6,0
10,6
gem iddelde loonsom per fte
laagste w aarnem ing
hoogste w aarnem ing
47.022 48.216
46.163
51.140
groottegroep:
50.000
-
100.000
8,5
8,0
1,8
0,1
12,0
47.988
44.151
79.734
groottegroep:
100.000
-
150.000
9,0
8,2
1,9
5,0
11,2
48.333
45.178
52.544
sociale structuur:
m atig
centrum functie:
redelijk
8,2
7,9
1,2
6,0
11,6
47.855
44.825
51.140
* De standaarddeviatie is de mate van spreiding van de waarnemingen ten opzichte van het gemiddelde. Een standaarddeviatie van nul is optimaal en wil zeggen dat alle waarnemingen gelijk zijn aan het gemiddelde. De waarnemingen binnen de grenzen van één maal standaarddeviatie vormen 66% van de totale waarnemingen.
De personeelsomvang van de gemeente Delft (inclusief B&W en beroepsbrandweer) per ultimo 2012 ligt op 11,6 formatieplaatsen (fte) per 1.000 inwoners. Ten opzichte van het gemiddelde van de selectiegroep is dat 3,3 fte per 1.000 inwoners hoger. De gemeente Delft wordt zowel vergeleken met de groottegroep van 50.000 tot 100.000 als die van 100.000 tot 150.000 aangezien het aantal inwoners zich op de grens van deze twee groepen bevindt. Ten opzichte van de groottegroep van 50.000 tot 100.000 inwoners is de personeelsomvang van Delft 3,6 fte per 1.000 inwoners hoger. Ten opzichte van de groottegroep van 100.000 tot 150.000 inwoners is de personeelsomvang van Delft 3,4 fte per 1.000 inwoners hoger. Het gemiddelde van de groep gemeenten met eenzelfde soort sociale structuur en centrumfunctie ligt op 7,9 fte. Dat is 3,7 fte per 1.000 inwoners lager dan bij de gemeente Delft. In vergelijking met 2008 neemt het aantal fte in alle groepen af. De afname is het grootst voor Delft en de selectiegroep, beide 12,5%. De gemiddelde loonsom is in Delft met € 47.022 per formatieplaats enigszins lager dan de loonsom van de selectiegroep. De loonsom van de groep met eenzelfde
23
matige sociale structuur en redelijke centrumfunctie is enigszins hoger (€ 833 per formatieplaats) en de loonsom van de groottegroep is hoger (€ 966 tot 1.311 per formatieplaats). Zoals aangegeven zijn bovenstaande cijfers per ultimo 2012. Recentere cijfers zijn nu niet beschikbaar. Dat betekent dat de effecten van de voorgestelde daling van het aantal fte nog niet is meegenomen in de cijfers. De verwachte daling van het aantal fte door de taakstellende bezuinigingen is met ingang van de begroting 2018 (ten opzichte van 2008) circa 636 fte tot 675 fte. Dit betekent dat Delft eind 2018 naar verwachting over 6,8 fte per 1.000 inwoners beschikt. Dat is een daling sinds 2008 van bijna 49%. Op basis van de gemiddelde loonsom van € 47.022 per formatieplaats ultimo 2012 resulteert dit bij een daling in de komende jaren van ca. 200 fte in een verlaging van de loonkosten met € 9,4 miljoen. Aanbevelingen Omdat Delft onder preventief toezicht van de provincie Zuid-Holland staat, zullen de conclusies en aanbevelingen tevens input zijn voor overleg tussen de gemeente en de provincie. Als follow-up van de begrotingsscan wordt straks van de gemeente een schriftelijke reactie richting de provincie, te weten GS, gevraagd (in afschrift aan BZK). Daarbij verwachten zowel de provincie als BZK dat de gemeente aangeeft wat met de conclusies en aanbevelingen wordt gedaan. Een deel van de aanbevelingen is zoals hiervoor aangegeven al door de gemeente opgepakt, maar het is de moeite waard om de aanbevelingen integraal mee te nemen bij het formuleren van mogelijke herstelmaatregelen. Elke paragraaf sluit af met conclusies. De aanbevelingen worden hieronder weergegeven, waarbij wordt verwezen naar de paragraaf waar dieper op de materie wordt ingegaan en waar ook de conclusies zijn geformuleerd. Ontwikkeling financiële positie (hoofdstuk 2) Reservepositie 1. Onderzoek aan de hand van de bestedingsplannen en claims op de (bestemmings-)reserves of de reserves nog toereikend zijn. Sta onttrekkingen niet langer toe zolang reserve niet toereikend is (paragraaf 2.3.6 en 2.3.13). 2. Verbeter de toelichting op de reserves en voorzieningen in de jaarrekeningen (paragraaf 2.3.6). 3. Hef de bestemmingsreserves beleid en uitvoering, reserve Spoorzone, reserve dekking kapitaallasten, reserve gemeentelijke huisvesting en reserves investeringsplan op of onderzoek op zijn minst het (gunstige) effect op de exploitatie (vervallen toevoegingen, vervallen onttrekkingen) van het opheffen van deze bestemmingsreserves (paragraaf 2.3.6). 4. Heroverweeg de hoogte van de jaarlijkse toevoeging aan de bestemmingsreserve Spoorzone. Bijvoorbeeld door per jaar het dan gereedgekomen deel van de inrichting openbare ruimte te activeren en alleen die lasten ten laste van de begroting te brengen. Zo groeien de lasten op een natuurlijker wijze mee met de te verwachten baten en hoeft de bestemmingsreserve niet als dekking voor deze lasten te worden ingezet (paragraaf 2.3.9). 5. Schaf het onderling lenen van reserves aan elkaar per direct af (paragraaf 2.3.6); 6. Neem effectieve maatregelen om de weerstandscapaciteit te versterken door bijvoorbeeld investeringsambities neerwaarts bij te stellen of de noodzaak van het aanhouden van bestemmingsreserves of voorzieningen te beoordelen
24
(paragraaf 2.3.13). 7. Actualiseer de nota investeringen en reserves en toets de inzet van reserves daar consequent aan (paragraaf 2.3.6). 8. Onderzoek de mogelijkheid tot (versnelde) verkoop van stille reserves (paragraaf 2.3.13). Schuldpositie: 9. Geef het beheersen van de schuldpositie een hoge prioriteit en stuur op de ontwikkeling daarvan de komende jaren (paragraaf 2.3.12). 10. Gebruik een eenduidige definitie (in relatie met de definitie van de VNG en de ontwikkeling van de indicatoren zoals het BBV die zal gaan voorschrijven) om de nettoschuld weer te geven (paragraaf 2.3.12). 11. Onderzoek de mogelijkheden om derden bij te laten dragen in een deel van de kosten Spoorzone (paragraaf 2.3.9). 12. Breng het voorgenomen investeringsniveau in de komende jaren terug tot het minimaal noodzakelijke (paragraaf 2.3.5). Exploitatierekening: 13. Onderzoek of, binnen de mogelijkheden van het BBV, onderdelen van het project Spoorzone uit de business case kunnen worden overgeheveld naar de balans van de gemeente en kunnen worden geactiveerd (bijvoorbeeld de verstrekte investeringsbijdrage in de spoortunnel) (paragraaf 2.3.9). 14. Vergroot de transparantie van de opbouw van het rekeningresultaat door de grondexploitaties niet meer als een financieel gesloten exploitatie te beschouwen, maar het saldo duidelijk zichtbaar te maken. Dit houdt in dat bij het opmaken van de gemeentelijke jaarrekening het exploitatieresultaat van de grondexploitaties, in tegenstelling tot wat nu gebruikelijk is, nog niet ten laste of ten gunste van een reserve wordt gebracht. Het resultaat op de grondexploitaties wordt dan na resultaatbestemming verrekend. Hetzelfde geldt voor het resultaat op het Vastgoedbedrijf (paragraaf 2.3.8). 15. Vergroot transparantie bij de reservemutaties en onderbouw de toevoegingen en onttrekkingen en geef duidelijk aan of het gaat om mutaties tussen reserves onderling of mutaties met een effect op de exploitatie (paragraaf 2.3.6). 16. Raam minder stelposten en verlaag het begrotingsvolume van de stelposten in de begroting (paragraaf 2.3.3). 17. Geef niet alleen inzicht in de mutatie van de stelpost ten opzichte van de vorige begroting maar geef een onderbouwing van de totale stelpost (paragraaf 2.3.3). 18. Onderbouw de stelpost besparingsverliezen en neem in overweging om de stelpost te verlagen of zelfs volledig te schrappen. (Wanneer een bezuiniging niet haalbaar is zal een alternatieve bezuiniging moeten worden aangereikt) (paragraaf 2.3.3). 19. Onderbouw de stelpost flankerend beleid en dek de kosten flankerend beleid uit incidentele gelden zodat deze gelden geen beslag leggen op structurele begrotingsruimte (paragraaf 2.3.3). 20. Vul bezuinigingen sneller concreet en structureel in (paragraaf 2.3.3).
25
21. Vergroot het inzicht in de daadwerkelijke invulling van de bezuinigingstaakstellingen (paragraaf 2.3.3). 22. Monitor bezuinigingen apart en rapporteer de raad frequenter over de voortgang. (paragraaf 2.3.3). 23. Toon bij dekkingsvoorstellen aan dat voor de structurele lasten daadwerkelijk structurele en reële dekking aanwezig is. Indien toch gekozen wordt voor dekking ten laste van een (bestemmings)reserve, toon dan aan dat de jaarlijkse stortingen structureel en reëel zijn gedekt (paragraaf 2.3.6). 24. Actualiseer de nota investeringen (en reserves) en toets investeringsvoorstellen daar consequent aan. Gemeente hanteert nu in toenemende mate annuïteiten als afschrijvingsmethode terwijl lineair uitgangspunt is. Bovendien is bij project Tramlijn 19 en onderwijshuisvesting sprake van zeer lange afschrijvingstermijnen (paragraaf 2.3.5). 25. Vergroot de informatiewaarde van de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen op de in het BBV voorgeschreven wijze door de relatie te leggen met de financiële consequenties (paragraaf 2.3.7). 26. Werk voor onderhoud kapitaalgoederen met onderhoudsvoorzieningen om lasten egaler in de begroting te kunnen verwerken (paragraaf 2.3.7). 27. Monitor het onderhoudsniveau van gebouwen kritisch om te voorkomen dat kapitaalvernietiging optreedt (paragraaf 2.3.7). 28. Bouw de begroting 2016 zero based op (paragraaf 2.3.3). 29. Raam slechts budgettair neutraal beleid (oud voor nieuw) (paragraaf 2.3.1). 30. Verlaag de budgetten in de begroting met het gemiddelde bedrag aan budgetoverheveling (paragraaf 2.3.1). 31. Geef de beschrijving van de uit de business case Spoorzone voortkomende ontwikkelingen en risico’s een prominentere plek in de programmabegroting van de gemeente, bijvoorbeeld door middel van het in de begroting en jaarrekening opnemen van een aparte ‘paragraaf Spoorzone’. 32. Daaronder valt ook de beschrijving van de ontwikkeling van de financiële verplichtingen van de gemeente naar OBS die vanuit het perspectief van de business case Spoorzone (OBS) budgettair neutraal kunnen zijn, maar wel degelijk financiële gevolgen voor de begroting van de gemeente Delft kunnen hebben (paragraaf 2.3.9). 33. Neem in overweging om jaarlijks de aansluiting tussen administraties/jaarrekeningen gemeente en OBS door middel van een accountantsverklaring te laten vastleggen (paragraaf 2.3.10). 34. Onderzoek of het mandaat dat de gemeente heeft verstrekt aan OBS BV, gelet op de verslechterde financiële positie van de gemeente en de fase waarin de business case zich nu bevindt, verdere aanpassing behoeft (paragraaf 2.3.9). 35. Blijf de beheersmaatregelen die de gemeente op dit punt al heeft genomen monitoren. (paragraaf 2.3.9).
26
36. Maak de financiële gevolgen voor de gemeentebegroting en de vermogenspositie van het project Spoorzone transparanter en communiceer helder over tekorten (paragraaf 2.3.9). 37. Vraag altijd een second opinion op voorstellen van OBS die leiden tot hogere lasten voor de gemeente (paragraaf 2.3.9).
38. Splits de raming van de opbrengsten van bouwleges in een structureel en incidenteel deel (paragraaf 2.3.11). 39. Raam de algemene uitkering op basis van constante prijzen. Ter vergroting van de transparantie is het aan te bevelen om zowel lasten als algemene uitkering te ramen op basis van hetzelfde uitgangspunt en niet te werken met stelposten (paragraaf 2.3.1). De eigen inkomsten vergeleken (hoofdstuk 3) 40. Overweeg vooruitlopend op een eventuele artikel 12-aanvraag verhoging van de OZB tot 150% van het gemiddelde landelijke OZB-tarief als een van de maatregelen die bijdragen aan het sluitend maken van de begroting en daarmee aan de versterking van de weerstandscapaciteit alsmede aanzuivering van de algemene reserve. 41. Maak de lastendekkendheid van de afvalstoffenheffing en rioolrechten inzichtelijk aan de hand van de gelijknamige VNG-modellen voor kostenonderbouwing en leg uitgangspunt en eindresultaat vast, bijvoorbeeld in de paragraaf Lokale Heffingen. 42. Overweeg bezuinigingen op het cluster Riolering en reiniging met als doel de stijging van de woonlasten als gevolg van andere aanbevelingen waar mogelijk te beperken. De eigen inkomsten vergeleken (hoofdstuk 3) 43. Hanteer overeenkomstig de basisregel in de artikel 12-handleiding een termijn van 10 jaar bij de aanzuivering van de negatieve algemene reserve aangezien de negatieve stand wordt veroorzaakt door verliezen in de grondexploitatie. 44. Besteed aandacht aan een meerjarig overzicht van incidentele baten en lasten, bereken mede op grond daarvan het structurele begrotingssaldo in de komende meerjarenbegrotingen. 45. Via de relatief lage nettobaten en hoge nettolasten op de clusters Bestuur en algemene ondersteuning, Overige eigen middelen en Mutaties reserves worden de gevolgen van de financiële problematiek van Delft goed zichtbaar. Delft wordt geadviseerd te onderzoeken of de lasten die uit de financiële problematiek voortvloeien wel op deze wijze verantwoord moeten worden. Streef tevens naar aanpassingen op de clusters Werk en inkomen en Cultuur en ontspanning om zo extra dekking te vinden voor het begrotingstekort met als doel uiteindelijk te komen tot een sluitende begroting.
27
28
1
Inleiding In deze inleiding schetsen wij de procedurele gang van zaken rond de begrotingsscan. Zo gaan wij in paragraaf 1.1 in op het doel van de begrotingsscan en staat in paragraaf 1.2 de gevolgde werkwijze. Paragraaf 1.3 bevat de kenmerken van de gemeente Delft en het gemiddelde van de selectiegroep. En tenslotte bevat paragraaf 1.4 de leeswijzer van de begrotingsscan.
1.1
Doel van de begrotingsscan Doel van deze scan is een oordeel te vormen over de financiële situatie van Delft en te inventariseren welke mogelijkheden de gemeente heeft om de financiële situatie te verbeteren. Meer in het bijzonder geeft de gemeente Delft in haar aanvraag van de begrotingsscan van 29 september 2014 aan dat ‘om verder te komen in de analyse van oorzaken en mogelijke oplossingen de gemeente behoefte heeft aan een uitgebreide begrotingsscan. Aandachtspunten daarbij zijn de effecten van: spaarmodel en overige bijdragen aan de Spoorzone de sociale structuur van Delft op de uitkering van het gemeentefonds de stapeling van bezuinigingen in de afgelopen jaren op exploitatie en reserves. Burgemeester en wethouders van Delft zien deze begrotingsscan als een noodzakelijke stap om het proces voor de komende maanden verder uit te kunnen lijnen. De maatschappelijke urgentie is groot.’ In het verleden is gebleken dat bij een raad en een college soms de verwachting kan leven dat na een begrotingsscan de eventueel aanwezige financiële problemen opgelost zijn, maar dit is niet het resultaat van de begrotingsscan. De begrotingsscan geeft geen pasklare oplossingen voor eventuele problemen maar eventuele problemen worden wel inzichtelijk gemaakt. Daarnaast worden oplossingsrichtingen gegeven. De gemeente blijft zelf verantwoordelijk voor het oplossen van de problemen. De begrotingsscan is niet vrijblijvend. De gemeente is verantwoordelijk voor het vervolg. Om deze reden is een reactie van de gemeente over de wijze waarop zij denkt om te gaan met de opgenomen aanbevelingen aan de provinciale toezichthouder (en een afschrift aan BZK) noodzakelijk. De wijze waarop de gemeente omgaat met de aanbevelingen wordt gemonitord door de toezichthouder. De conclusies en aanbevelingen zijn input voor het overleg tussen de gemeente en de provincie in het kader van het preventieve begrotingstoezicht. Mochten de uitkomsten van dit rapport er toe leiden dat de gemeente Delft een aanvraag op grond van artikel 12 indient, dan is het van belang dat de gemeente kennis heeft van het artikel 12-beleid. Indien de gemeente Delft besluit ten laste van het gemeentefonds en daarmee ten laste van de overige gemeenten een aanvullende uitkering aan te vragen, zijn de onderstaande uitgangspunten van toepassing. Deze liggen vast in de artikel 12-handleiding. Zie bijlage 1 voor meer informatie over hoe artikel 12 Fvw werkt.
Een gemeente is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar financiële positie. Als het begrotingsevenwicht ernstig is verstoord moet zij zelf maatregelen nemen. Ook indien een artikel 12-aanvraag wordt ingediend zal er een uiterste financiële inspanning van de gemeente zelf worden verlangd. Een gemeente moet dus eerst zelf zijn best doen om de financiële problemen op te lossen. Zo moeten bijvoorbeeld de eigen inkomsten hoog genoeg zijn.
29
1.2
Indien er in meer of mindere mate sprake is van gevolgen van eigen beleid zal op de eigen inspanning van de gemeente bij het oplossen van de problematiek een zwaarder accent liggen, dan wanneer het relevante tekort veroorzaakt is door niet-beïnvloedbare budgetoverschrijdingen. In uiterste instantie kan een en ander betekenen dat de gemeente hoewel zij een relevant tekort heeft, geen aanvullende uitkering krijgt. Dit laatste zal met name het geval zijn indien er van de gemeente redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij inderdaad ook in staat is op eigen kracht de voorliggende problematiek op te lossen.
Tekorten in de grondexploitatie kunnen niet vanzelfsprekend op het gemeentefonds worden afgewenteld. Ten eerste hangt dit af van de mate waarin de historische uitgaven onontkoombaar en onuitstelbaar zijn geweest en in hoeverre de gemeente een en ander kan worden aangerekend. Ten tweede speelt hierbij mee welke mogelijkheden de gemeente zelf heeft om de lasten in de toekomst te kunnen opvangen.
Lasten voortvloeiend uit het wegwerken van een negatieve reserve dienen normaal gesproken binnen de termijn van de meerjarenraming (in totaal 4 jaar) bij het tekort te worden betrokken. Voor negatieve reserves veroorzaakt door tekorten in de grondexploitatie geldt een periode van maximaal 10 jaar in verband met de conjunctuurgevoeligheid, welke maatregel door de provinciale toezichthouder zelfstandig kan worden toegepast. Als een artikel 12-aanvraag is ingediend kan al naar gelang de situatie en de eigen keuzes van de gemeente die ten grondslag liggen aan de problematiek door de fondsbeheerders, op voorstel van en op basis van een onderzoek door de artikel 12-inspecteur, besloten worden tot een langere termijn. Die termijnverlenging heeft tot doel te bewerkstelligen dat de gemeente langer de tijd krijgt om de problematiek zelf op te lossen of om de mogelijke eigen bijdrage van de gemeente te maximaliseren.
De Financiële-verhoudingswet bepaalt dat een gemeente, wil zij in aanmerking komen voor een aanvullende uitkering, met de bestaande algemene middelen niet in de noodzakelijke behoeften kan voorzien. In de praktijk komt het erop neer dat een artikel 12-gemeente in zijn totaliteit maximaal moet kunnen doen wat vergelijkbare gemeenten gemiddeld ook kunnen met de reguliere algemene uitkering en de eigen inkomsten (gelijke voorzieningencapaciteit). Er dient door de gemeente hard te worden gemaakt onder meer aan de hand van de zogenaamde vergelijking met zichzelf (= de vergelijking van de feitelijke (netto)lasten van Delft met de gemeentefondsvergoeding op de (taak)clusters), ondersteund door de vergelijking met een selectie van gemeenten, waarom zij niet met de algemene uitkering en de eigen inkomsten kan uitkomen.
Werkwijze Deze begrotingsscan bestaat uit drie analyses. Als eerste wordt gekeken naar de ontwikkeling van de financiële positie in de gemeente Delft. Hiervoor worden de begrotingen en meerjarenramingen, de jaarrekeningen, de weerstandscapaciteit van de afgelopen jaren en de kaders van de financiële voorschriften onderzocht. In de tweede analyse wordt de belastingdruk van de gemeente Delft vergeleken met de selectiegroep. En in de derde analyse worden de nettolasten van Delft op clusterniveau met de toedeling van middelen uit het gemeentefonds vergeleken evenals met de nettolasten van de gemeenten in de selectiegroep. De drie analyses zijn te vatten in de volgende onderzoeksvragen: Onderzoeksvraag 1 Wat kan over de financiële positie van de gemeente Delft worden gezegd aan de hand van de (meerjaren)begrotingen en jaarrekeningen vanaf 2009 tot op heden?
30
Onderzoeksvraag 2 Doen zich tussen de gemeente Delft en de selectiegroep verschillen voor ten aanzien van de belastingen en rechten en zo ja, in welke mate zijn deze verschillen te verklaren? Onderzoeksvraag 3 Hoe verhouden de eigen inkomsten (OZB en overige heffingen) en de nettolasten van de gemeente Delft zich in 2010, 2014 en 2015 ten opzichte van de clusters van de algemene uitkering en hoe is dat beeld ten opzichte van de (gemeenten in de) selectiegroep? Daar waar relevant wordt tevens de ontwikkeling tussen de verschillende jaren betrokken. Basisgegevens Zwaartepunt in dit onderzoek ligt bij de begroting 2015 zoals die in december 2014 is vastgesteld, en de financiële ontwikkelingen in Delft van de afgelopen jaren aan de hand van de jaarrekeningen 2009 tot en met 2013. Ook zijn de uitkomsten op hoofdlijnen van de door B&W van Delft vastgestelde jaarrekening 2014 in de afrondingsfase nog bij de scan betrokken. Begrotingswijzigingen op de betreffende begrotingen zijn niet betrokken in het onderzoek. De gebruikte begrotingscijfers 2010, 2014 en 2015 zijn door de gemeente aangeleverd en/of bevestigd (bijlage 8A, 8B en 8C). Naast vorenstaande wordt ook aandacht besteed aan de personeelsomvang en kosten van de gemeente Delft. De verschillen in de formatie worden weergegeven tussen Delft en de groottegroep, de selectiegroep en de groep met eenzelfde sociale structuur en centrumfunctie.
1.3
Kenmerken Bij de beantwoording van de onderzoeksvragen twee en drie wordt gebruik gemaakt van een selectiegroep waarvoor gemeenten zijn geselecteerd op basis van hun vergelijkbaarheid met Delft aan de hand van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds in 2014. De selectiegemeenten hebben met Delft gemiddeld genomen zo veel mogelijk vergelijkbare aantallen bij die verdeelmaatstaven van het gemeentefonds die verantwoordelijk zijn voor procentueel de grootste verdeling van het geld van de algemene uitkering uit het gemeentefonds aan Delft, te weten de verdeelmaatstaven inwoners (aandeel gemeentefonds 11,5%), omgevingsadressendichtheid (10,26%), woonruimten (4,7%), huishoudens (4,20%), bijstandsontvangers (4,05%), jongeren (20-) (3,74%) en klantenpotentieel lokaal (3,35%). Tevens is gekeken naar: gemeenten met een (zoveel mogelijk) vergelijkbare sociale structuur en centrumfunctie; en gemeenten uit dezelfde regio of provincie die zoveel mogelijk vergelijkbaar zijn. Op basis hiervan is eind 2014 op grond van de algemene uitkering 2014 een zodanige groep van gemeenten samengesteld waarbij de individuele gemeenten zoveel mogelijk gelijkenis vertonen met Delft en tevens het verschil in algemene uitkering uit het gemeentefonds per inwoner tussen Delft en de selectiegroep zo klein mogelijk is. De selectiegroep is na afstemming met de gemeente als volgt samengesteld: Dordrecht, Gouda, Leiden, Schiedam, Vlaardingen en Zoetermeer. Doordat 2015 het eerste jaar van de decentralisaties in het sociaal domein is waarbij wordt verdeeld op basis van historische gegevens in plaats van objectieve verdeelmaatstaven treden er verschillen op tussen de gemeentefondsuitkering 2015 van Delft en het gemiddelde van de selectiegroep in bijlage 2 die niet kan worden verklaard door objectieve verdeelmaatstaven. Deze onderdelen (met name de uitkeringen sociaal domein, decentralisatie-uitkeringen en WMO) van de
31
gemeentefondsuitkering hebben dan ook geen rol gespeeld bij de samenstelling van de selectiegroep, hetgeen verklaart waarom er zich op deze onderdelen van de gemeentefondsuitkering de nodige verschillen voordoen. Op de vergelijking van de (netto)lasten van Delft met de gemeentefondsclusters in hoofdstuk 4 (de vergelijking met zichzelf) heeft dat echter geen effect. In tabel 1.3 staan de belangrijkste structuurkenmerken van de gemeente Delft en de selectiegroep zoals die blijken uit de hoeveelheden van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Er wordt onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve structuurkenmerken. Bij relatieve structuurkenmerken wordt gekeken naar het kenmerk per 1.000 inwoners, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de bevolkingsopbouw (jongeren, ouderen, minderheden). Bij absolute structuurkenmerken wordt gekeken naar het absolute aantal van het betreffende structuurkenmerk zoals oppervlakte land of het aantal woonruimten. Weliswaar is de selectiegroep samengesteld met als doel de vorming van een groep die gemiddeld genomen zo veel mogelijk lijkt op Delft, toch zijn er enkele verschillen tussen Delft en de selectiegroep waarvan het belangrijk is om ze te onderkennen. Hoewel het aantal inwoners van Delft circa 3% hoger is dan dat van de selectiegroep, is dit geen probleem omdat de begrotingsscan bij vergelijkingen bedragen per inwoner hanteert. Absoluut vermelde structuurkenmerken Alle structuurkenmerken die niet per 1.000 inwoners maar absoluut staan vermeld, moeten worden vergeleken vanuit de wetenschap dat Delft 3% meer inwoners heeft. Dan blijkt bijvoorbeeld dat er bij de waarde voor woningen en niet-woningen een afwijking van meer dan 3% optreedt. Voor zowel de woningen (8%) als de niet-woningen (19%) ligt de waarde in Delft hoger dan die in de selectiegroep. Dat wil zeggen dat in Delft de totale economische waarde van zowel woningen als nietwoningen hoger is dan in de selectiegroep, wat wordt bevestigd door de hogere totale waarde (woningen en niet-woningen) per inwoner. Door deze hogere waarde kan Delft meer belasting heffen, hetgeen zich vertaald in drie grotere (negatieve) inkomstenverdeelmaatstaven dan van de selectiegroep welke volgens bijlage 1 oplopen tot een verschil van opgeteld € 11 per inwoner. De bebouwingsstructuur van Delft vertoont in vergelijking met het gemiddelde van de selectiegroep ook een aantal verschillen. Delft is in verhouding met de selectiegroep 29% kleiner qua oppervlakte. Het aantal woonruimten in Delft is hoger dan het gemiddelde van de selectiegroep (9% meer woonruimten), en bovendien is de bebouwing compacter dan het gemiddelde van de selectiegroep (30% hogere omgevingsadressendichtheid). Alleen Leiden heeft van de selectiegemeenten een hogere omgevingsadressendichtheid. Met uitzondering van de verdeelmaatstaven op basis van oppervlakte blijkt uit bijlage 2 dat Delft een hogere gemeentefondsuitkering ontvangt op deze bebouwingsgerelateerde verdeelmaatstaven dan het gemiddelde van de selectiegemeenten. Met ingang van 2015 wordt bij de gemeentefondsverdeling gebruik gemaakt van de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG). Dit resulteert voor Delft in een daling van 2014 naar 2015 van het aantal woonruimten met bijna 5.000. Zonder aanpassingen in de verdeling zou deze nieuwe ‘woningregistratie’ tot forse negatieve financiële effecten hebben geleid, terwijl hier vanuit het oogpunt van kostenoriëntatie geen aanleiding voor was. Via maatregelen in de eerste fase groot onderhoud is dat voor wat betreft bijzondere woongebouwen (kazernes, zorginstellingen, gevangenissen) zoveel mogelijk voorkomen. In het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 4 september 2014 is toegezegd de positie van gemeenten met studentenflats en gemeenten met zorginstellingen te volgen in het jaarlijkse Periodiek Onderhoudsrapport gemeentefonds. Daarnaast is toegezegd te bezien welke maatregelen mogelijk zijn in de tweede fase groot onderhoud om de
32
effecten voor deze gemeenten te verkleinen. Met het oog op dat laatste zijn met onder meer met het Kadaster en het CBS mogelijkheden verkend. Het probleem dat zich echter voordoet is dat de gemeentelijke administraties op het punt van de studentenflats en zorginstellingen niet vergelijkbaar zijn: sommige gemeenten hebben de administratieve wijziging al wel in de BAG verwerkt, andere nog niet. Inmiddels is er, in samenwerking met het CBS en enkele gemeenten, zicht op een oplossing. Het ministerie van BZK is voornemens die te publiceren in de septembercirculaire 2015. Relatief vermelde structuurkenmerken Delft heeft net als de selectiegemeenten een matige sociale structuur. Deze indeling wordt bepaald aan de hand van de vier aangegeven maatstaven onder de gelijknamige kop in tabel 1.3. Het aantal huishoudens met een laag inkomen en uitkeringsontvangers ligt in Delft omstreeks het gemiddelde in de selectiegroep, terwijl het aantal bijstandsontvangers per 1.000 inwoners ruim hoger is, te weten 11%. Het aantal minderheden daarentegen is aanzienlijk lager dan gemiddeld in de selectiegroep. Geconcludeerd kan worden dat de sociale structuur van Delft verschilt in samenstelling van het gemiddelde van de selectiegemeenten. Op basis van de lagere gemeentefondsuitkering (per inwoner) voor deze maatstaven (zie bijlage 2) wordt geconcludeerd dat de sociale structuur van Delft iets beter is. Tabel 1.3
Kerngegevens Delft en selectiegroep 2015
Structuurkenmerken
Dordrecht Gouda
Ge midde lde Se le ctie Schiedam Vlaardingen Zoetermeer groe p D e lft
Leiden
Afwijking
Aa nta l inwone rs Aa nta woonruimte be ze tting*
118.691 2,18
70.941 2,25
121.163 2,19
76.450 2,11
70.981 2,04
123.561 2,25
96.965 2,18
100.046 2,06
3% -5%
Onroe re nde za a k be la stinge n Waarde woningen (x € 1 mln.) Waarde niet-woningen eigenaar (x € 1 mln.) Aandeel woningen in waarde totaal Waarde totaal per inwoner (x € 1)
8.450 2.939 59% 120.451
5.391 1.600 63% 120.791
11.146 3.023 65% 141.648
4.994 1.785 59% 111.530
5.414 1.359 67% 114.425
9.761 1.946 72% 110.427
7.526 2.108 64% 119.879
8.154 2.519 62% 131.524
8% 19% -3% 10%
volumina socia le structuur pe r 1000 inw. Huishoudens met een laag inkomen Bijstandontvangers Uitkeringsontvangers Minderheden
155 30 89 134
139 21 76 127
149 27 74 93
170 30 82 199
168 28 77 139
122 23 71 121
151 27 78 135
150 30 76 84
0% 11% -3% -38%
volumina be volkingsopbouw pe r 1000 inw. Inwoners < 20 jaar Inwoners > 64 jaar Inwoners 75 - 85 jaar
227 170 53
243 168 52
201 136 40
222 164 52
212 202 66
235 154 43
224 166 51
191 146 45
-15% -12% -12%
1.169 1.422
1.143 938
1.174 1.287
990 677
1.013 739
1.077 1.099
1.094 1.027
1.047 871
-4% -15%
7.844 54.559 136.561 3 481 9.605
1.670 31.590 76.795 1 234 5.630
2.190 55.292 195.457 1 336 10.333
1.788 36.226 116.177 1 208 5.782
2.355 34.863 96.745 1 221 4.594
3.451 54.812 135.331 1 378 8.862
3.216 44.557 126.178 1 310 7.468
2.276 48.462 164.335 3 277 8.230
-29% 9% 30% 125% -11% 10%
31 43 0 0
48 98 0 0
38 68 0 0
22 40 0 0
14 51 0 0
29 49 0 0
30 58 0 0
23 53 0 0
-25% -8% 0% 0%
volumina ce ntrumfunctie pe r 1000 inw. Lokaal klantenpotentieel Regionaal klantenpotentieel volumina be bouwingsstructuur Oppervlakte land Woonruimten Omgevingsadressendichtheid Kernen Weglente in km's** Bedrijfsvestigingen volumina Le e rlinge n pe r 1000 inwone rs Leerlingen speciaal onderwijs Leerlingen voortgezet onderwijs Extra groei jongeren Extra groei leerlingen voorgezet onderwijs *Berekend **Gegevens CBS
Verder blijkt uit de lagere aantallen jongeren en ouderen dat de bevolkingsopbouw in Delft zich concentreert in de leeftijdsgroep 19 tot 65. Daarnaast heeft Delft nog steeds een lage woonruimtebezetting in vergelijking met de selectiegemeenten ondanks de daling van het aantal woonruimten met bijna 5.000 door het aangepaste woonruimtebegrip. Voor wat betreft het klantenpotentieel ligt zowel het lokale klantenpotentieel als het regionaal
33
klantenpotentieel op een lager niveau dan dat van de selectiegroep. Op basis van de per saldo lagere gemeentefondsvergoeding voor deze maatstaven volgens bijlage 2 kan samenvattend worden geconcludeerd dat de centrumfunctie van Delft, die als redelijk wordt gekenmerkt, kleiner is dan het gemiddelde van de selectiegroep, waar Leiden en Dordrecht er met een sterke centrumfunctie bovenuit steken. In Delft is er geen sprake van extra groei van het aantal jongeren en leerlingen voortgezet onderwijs per 1.000 inwoners. Die ligt in Delft op hetzelfde niveau als in de selectiegroep. Het aantal leerlingen voortgezet onderwijs per 1.000 inwoners ligt in Delft daarentegen lager dan gemiddeld in de selectiegemeenten doordat het gemiddelde van de selectiegroep omhoog gestuwd wordt door het aantal leerlingen voortgezet onderwijs in Gouda. Dat bedraagt 98 leerlingen per 1.000 inwoners tegenover 58 leerlingen per 1.000 inwoners in de selectie. Zou Gouda niet in de selectie zijn opgenomen, dan zou het aantal leerlingen voortgezet onderwijs 50 per 1.000 inwoners bedragen, wat iets minder zou zijn dan in Delft. Voor wat betreft de bodemgesteldheid geldt tenslotte dat die in Delft vergelijkbaar is met het gemiddelde van de selectiegroep.
1.4
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt de eerste onderzoeksvraag beantwoord door te focussen op de (meerjaren)begrotingen en jaarrekeningen vanaf 2009, de weerstandscapaciteit en de verschillende financiële voorschriften. In hoofdstuk 3 wordt de gemeente Delft vergeleken met de selectiegroep op de punten belastingen/rechten en belastingdruk. Hoofdstuk 4 bevat de vergelijking op clusterniveau met de algemene uitkering uit het gemeentefonds en met de nettolasten van de gemeenten uit de selectiegroep. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de personeelsomvang en -kosten.
34
2.
DE ONTWIKKELING VAN DE FINANCIËLE POSITIE VAN DE GEMEENTE DELFT
2.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de volgende vraag. ‘Wat kan over de financiële positie van de gemeente Delft worden gezegd aan de hand van de (meerjaren)begrotingen en jaarrekeningen vanaf 2009 tot op heden?‘ Om deze vraag te beantwoorden wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen: financieel beleid (paragraaf 2.2) en begroting en meerjarenraming (paragraaf 2.3). Bij het onderdeel begroting en meerjarenraming wordt een groot aantal onderwerpen behandeld: financiële positie in historisch perspectief, begroting 2015 en meerjarenraming 2016-2018, gerealiseerde en nog te realiseren bezuinigingen, flexibiliteit van de begroting, het financieel beleid ten aanzien van investeringen, afschrijvingen en financiering, het financieel beleid ten aanzien van reserves, onderhoud kapitaalgoederen, tekortproblematiek grondexploitaties, tekortproblematiek Spoorzone, de financiële relatie tussen gemeente Delft en OBS, toerekening apparaatskosten, balans en financiële ratio’s, weerstandsvermogen (beleid, risico’s weerstandscapaciteit) en de verplichte paragrafen. Elke onderdeel wordt afgesloten met conclusies en eventueel aanbevelingen. Het onderzoek voor dit onderdeel van de begrotingsscan is uitgevoerd in de periode november 2014 t/m januari 2015 op basis van het cijfermateriaal dat in de genoemde periode beschikbaar was. Hiermee werd voldaan aan de wens van de gemeente om vooruitlopend op het gereedkomen van de overige hoofdstukken alvast te kunnen beschikken over een conceptstuk, waarvan de aanbevelingen eventueel als input voor het herstelplan konden worden gebruikt. Op 5 maart 2015 zijn de bevindingen van het eerste concept in een bestuurlijk overleg gedeeld met de wethouder financiën, jeugdzorg, onderwijs en dienstverlening, de wethouder verkeer en vervoer, grondzaken en vastgoed en Spoorzone, de gemeentecontroller en de controller staf van de gemeente Delft. Bij het vervaardigen van dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de begrotingen 2009 tot en met 2015 en de daarmee samenhangende meerjarenramingen en de jaarstukken 2009 tot en met 2013. Daarnaast is gebruikt gemaakt van de jaarstukken 2009 t/m 2013 van Ontwikkelingsbedrijf Spoorzone Delft (OBS). Waar relevant worden ontwikkelingen die zich na januari 2015 hebben voorgedaan, zoals het standpunt van de (nieuwe) accountant over het spaarmodel Spoorzone en het resultaat van de jaarrekening 2014, bij de betreffende onderdelen belicht.
2.2
Financieel beleid De gemeente is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor een gezond financieel beleid. Als er geen gezond financieel beleid is en de gemeente voldoet niet aan een aantal formele eisen (uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, de Gemeentewet en de verordeningen) dan kan er geen goed beeld worden verkregen van de financiële positie. De wetgever legt in artikel 189 van de Gemeentewet de verantwoordelijkheid voor het evenwicht in de begroting bij de gemeenteraad. Gedeputeerde Staten toetsen op basis van artikel 203 van de Gemeentewet vervolgens of de begroting naar hun oordeel in evenwicht is. De begroting en de jaarrekening dienen te zijn ingericht volgens het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). Bij de begrotingsbeoordeling
35
hanteren Gedeputeerde Staten als toezichthouder de criteria die in het provinciale beleidskader zijn vastgesteld. Bij de beoordeling van de financiële positie van een gemeente neemt de begroting een centrale plaats in. Van belang is de vraag of er al dan niet sprake is van een structureel evenwichtige financiële situatie. Dit houdt in dat het beleid van een gemeente er op gericht moet zijn dat de structurele lasten worden gedekt door structurele baten. Het financieel beleid van een gemeente komt mede tot uitdrukking in de verplichte paragrafen op grond van het BBV. Ook kan in dit verband nog worden gewezen op verplichte verordeningen op grond van artikel 212 en 213 van de Gemeentewet waarin bepaalde kaders van het financieel beleid worden gesteld.
2.2.1
Inrichting begroting en meerjarenraming en het BBV In Delft zijn de meerjarenramingen geïntegreerd in de begroting. In de benaming van het begrotingsstuk gaat het altijd over de begroting 2014-2017 of 2015-2018 en niet over de begroting 2014 of de begroting 2015. De algemeen geldende regel is dat de gemeenteraad uitsluitend de ramingen in het basisjaar (eerste jaarschijf) formeel vaststelt. Getuige het feit dat ombuigingen veelal meerjarig worden opgezet is het wel zo dat bij de vaststelling van een begroting tevens wordt ingestemd met de meerjarenramingen en op die manier ook meerjarig richting wordt gegeven. Echter bij de daarop volgende begroting worden deze meerjarenramingen altijd aangepast aan de dan weer actuele situatie. De Programmabegroting van Delft omvat 1 boekwerk en kent de volgende basisindeling: 1. Financieel meerjarenbeeld, waarin de financiële positie en budgettair kader uiteen wordt gezet. Onder meer de volgende onderwerpen komen daarin aan de orde: Het financieel meerjarenbeeld Nieuwe bezuinigingsopgave Spoorzone Nominale ontwikkelingen Mee- en tegenvallers bestaand beleid Intensiveringen / investeringen Algemene dekkingsmiddelen Financieringsfunctie Reservevermogen Investeringsprogramma Overzicht lasten en baten Incidentele baten en lasten Aanpak benodigde interventies (alleen bij de begroting 2015) 2. 5 hoofdstukken met 12 doelstellingen 3. Paragrafen 4. Verzameloverzichten 5. Bijlagen Delft volgt niet de in het BBV voorgeschreven tweedeling van de beleidsbegroting en de financiële begroting. Wel zijn in de programmabegroting van de gemeente alle door het BBV voorgeschreven elementen terug te vinden. Ter voorbereiding van de begroting wordt de kadernota opgesteld. In de kadernota wordt het budgettair kader voor de nieuw op te stellen begroting vastgesteld en het financieel perspectief op basis van ontwikkelingen en nieuw beleid bijgesteld.
36
In de financiële verordening 2015 is bepaald dat bij de najaarsnota wordt gerapporteerd over afwijkingen, zowel wat betreft de lasten, baten, stortingen en onttrekkingen evenals over de voortgang van het investeringsprogramma. Het college informeert de raad door middel van uitvoeringsrapportages 2 maal per jaar (in voor- en najaar) over de beleidsuitvoering van de programmabegroting van de gemeente. Alleen in de najaarsrapportage wordt ingegaan op afwijkingen bij lasten, baten, stortingen en onttrekkingen en op de voortgang van het investeringsprogramma. Ook rapporteert het college de raad twee maal per jaar over de voortgang van het investeringsprogramma. Het college biedt telkens bij de jaarrekening een geactualiseerd Meerjarenprogramma Grondontwikkeling (MPG) aan. Naast de jaarlijkse rapportage wordt de raad door middel van een tussentijdse rapportage over het MPG geïnformeerd. In het MPG wordt tenminste aandacht besteed aan de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten, de risico's die samenhangen met de grondontwikkeling, de planning en financiële uitkomsten mede in relatie tot de voorgaande rapportage, afwijkingen ten opzichte van de begroting en de financiële prognoses. Met het oog op de afzonderlijke rapportagestructuur worden de grondexploitaties als een financieel gesloten exploitatie beschouwd. Dit houdt in dat de gemeente bij het opmaken van de gemeentelijke jaarrekening het exploitatieresultaat van de grondexploitaties al verrekent met de algemene reserve gebiedsontwikkeling. Ook het resultaat op het Vastgoedbedrijf wordt verrekend met de daartoe ingestelde egalisatiereserve. Conclusie De opzet en inhoud van begroting en jaarrekening van de gemeente Delft voldoen aan de voorschriften van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV).
2.2.2
Cyclus voor het financiële beleid en de verplichte verordeningen In paragraaf 2.2.1 zijn de begroting en meerjarenraming getoetst aan het BBV. De planning- en controlcyclus bestaat echter uit meer documenten die onontbeerlijk zijn voor een verantwoord financieel beleid. Zo dient op grond van de Gemeentewet de raad verordeningen vast te stellen voor: de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie (artikel 212 van de Gemeentewet); de controle op het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie (artikel 213 van de Gemeentewet); het periodiek onderzoek door het college naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door hen gevoerde bestuur (artikel 213a gemeentewet). Verordening op grond van artikel 212 van de Gemeentewet De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle kan worden voldaan. De verordening bevat in ieder geval: 1. regels voor waardering en afschrijving van activa; 2. grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b, alsmede, voor zover deze worden geheven, voor de heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer; 3. regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie, daaronder begrepen taken en
37
bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening. De nu geldende verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (Financiële verordening gemeente Delft 2015) is op 18 december 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze vervangt de verordening uit 2012. Daarmee beschikt Delft over een actuele financiële verordening die inspeelt op ontwikkelingen als de wet Markt en Overheid, de wijzigingen in de Wet Fido en het Schatkistbankieren. Verordening op grond van artikel 213 van de Gemeentewet De accountant controleert de jaarrekening en geeft op basis hiervan een verklaring af waarin hij een oordeel geeft over de rechtmatigheid en het getrouwe beeld. Daarnaast gaat hij in zijn verslag in op zijn bevindingen. In het eerste lid van artikel 213 van de Gemeentewet wordt geregeld dat er binnen de gemeente regels worden gesteld die voldoende zorg voor de controle waarborgen. In de rest van artikel 213 wordt een aantal regels voor de accountantscontrole gesteld. Deze onderdelen van artikel 213 regelen dus dat er een externe controle is op de rechtmatigheid. De raad gebruikt de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen om zich een oordeel te vormen over de wijze waarop het college zich van haar bestuursbevoegdheden heeft gekweten. De verordening ex artikel 213 (‘controleverordening gemeente Delft 2013’) is vastgesteld op 17 oktober 2013. Verordening op grond van artikel 213a van de Gemeentewet Het college verricht periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur. De raad stelt bij verordening regels hierover. Het college brengt schriftelijk verslag uit aan de raad van de resultaten van de onderzoeken. Bovendien stelt het college de rekenkamer tijdig op de hoogte van de onderzoeken die hij doet instellen en zendt haar een afschrift van het verslag. Hiervan wordt verslag gedaan door middel van een technische toelichting van de belangrijkste bevindingen in de Rekening- en Auditcommissie en door een toelichting in de jaarstukken. In 2014 hebben audits plaatsgevonden inzake inkomende subsidies, organisatie en beheer vastgoed en efficiency grondbedrijf. De verordening onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid Delft is voor het laatst vastgesteld in 2003 en is vanaf het jaar 2004 in werking.
2.2.3
Tijdige vaststelling en inzending van de begroting en jaarrekening Naast de hiervoor toegelichte materieel inhoudelijke bepalingen bevat de Gemeentewet tevens regelgeving voor de tijdige inzending aan GS van zowel de vastgestelde begroting als de jaarrekening. De termijn voor de vastgestelde begroting is daarbij gesteld op uiterlijk 15 november van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient. Voor de vastgestelde jaarrekening geldt 15 juli van het jaar, volgend op het rekening jaar. Overschrijding van de gestelde termijnen kan gevolgen hebben voor de vorm van het financieel toezicht op de gemeente. In de periode 2009 tot op heden zijn alle vastgestelde begrotingen en jaarrekeningen binnen de wettelijke termijnen toegezonden aan GS, met uitzondering van de meerjarenbegroting 2015-2018. Deze begroting is op 18 december 2014 door de gemeenteraad van Delft vastgesteld en op 19 december 2014 bij de provincie Zuid-Holland ingediend. Ook de in deze jaren vastgestelde begrotingswijzigingen zijn ter kennisname toegezonden aan GS.
38
2.3
Begroting en meerjarenraming De begrotingspositie van de gemeente Delft wordt beoordeeld aan de hand van zowel het verleden, het heden als de toekomst. In de eerste plaats wordt ingegaan op de financiële positie in historisch perspectief, waarbij teruggeblikt wordt vanaf de begrotingssituatie 2009. Daarnaast wordt vooruitgekeken naar de jaren na 2014.
2.3.1
Financiële positie in historisch perspectief Saldi begrotingen en jaarrekeningen In tabel 2.3.1 is op basis van de begroting en meerjarenraming vanaf 2009 het begrotingsbeeld weergegeven. Tevens zijn de rekeningsaldi vanaf 2009 weergegeven. Tabel 2.3.1.1
gepresenteerde begrotings- en rekeningsaldi vanaf 2009
(Bedragen x € 1.000)
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Gepresenteerd begrotingssaldo Begroting 2009-2012
0
95
25
63
0
43
600
-186
0
-33
-59
-32
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Begroting 2010-2013 Begroting 2011-2014 Begroting 2012-2015 Begroting 2013-2016 Begroting 2014-2017 Begroting 2015-2018 Jaarrekeningsaldi Sluitend na eliminatie incidentele baten en lasten?
0
-11.294 -11.161 -7.847 -6.346 -6.094 -7.697 10.500 13.606 13.023 -46.237 Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
(Meerjaren)begroting 2009-2012/jaarrekening 2009 In de kadernota 2009-2012 gaf de gemeente aan dat de financiële positie van de gemeente gezond is, maar signaleerde wel de negatieve gevolgen van de landelijke economische ontwikkelingen, zoals een lagere algemene uitkering uit het gemeentefonds. Er wordt circa € 1 miljoen structureel budget voor nieuw beleid vrijgemaakt, door voor een zelfde bedrag aan bestaand beleid te schrappen. In de meerjarenbegroting zijn ook bezuinigingen verwerkt uit vorige begrotingen. Dit loopt op van € 4,1 miljoen in 2009 tot € 4,9 miljoen in 2011. Een groot deel is ingevuld, echter nog niet alle bezuinigingen zijn vertaald naar de programma’s. Op basis van de begroting 2009-2012 komt Delft in aanmerking voor repressief toezicht. In de daartoe strekkende brief van GS wordt onder meer ingegaan op het volgende aspect: De noodzaak om de bezuinigingen te vertalen naar de programma’s. In het bijzonder geldt dit voor de oplopende bezuinigingstaakstelling ‘efficiency bedrijfsvoering en organisatie’. In de jaarrekening 2009 komt naar voren dat de crisis in financiële zin voelbaar is. De jaarrekening 2009 sluit met een nadelig saldo van € 6,1 miljoen, vooral veroorzaakt door een stagnerende woningbouw, tegenvallende grondexploitaties en toenemende uitkeringslasten. Het resultaat wordt voor € 3,4 miljoen positief beïnvloed door de vrijval van de voorziening onderwijs. Deze is via de resultaatbestemming omgezet naar een bestemmingsreserve. De beschikbare weerstandscapaciteit daalt in 2009 naar € 5 miljoen, terwijl een bedrag van € 21 miljoen benodigd is. De gemeente reageert hierop door aan te kondigen in de programmabegroting 2011-2014 voorstellen tot versterking van de weerstandscapaciteit op te zullen nemen. De accountant heeft over het jaar 2009 een goedkeurende accountantsverklaring voor zowel getrouwheid als rechtmatigheid verstrekt. Belangrijkste bevinding van de accountant was de hoge
39
boekwaarden Harnaschpolder en Technopolis waarbij de gronduitgifte achter op schema ligt. (Meerjaren)begroting 2010-2013/jaarrekening 2010 Vanaf 2010 is er sprake van een verslechterend financieel perspectief. Delft moet in 2010 en de jaren daarna een bedrag van € 10 miljoen bezuinigen. Daarvan betreft een bedrag van € 5,5 miljoen structureel nieuwe bezuinigingen. Het restant betreft nog in te vullen bezuinigingen uit vorige jaren. In de meerjarenbegroting stijgt het investeringsplan per saldo met een bedrag van € 20 miljoen. Een deel van de investeringen wordt gedekt uit de bestemmingsreserve investeringsplan. Deze reserve wordt de komende jaren extra gevoed uit renteopbrengsten en dividenden (totaal € 14 miljoen in 5 jaar tijd). Daarnaast worden toekomstige opbrengsten OZB, algemene uitkering en bouwleges (kapitaliseren toekomstige opbrengsten) door areaaluitbreiding ingezet als dekkingsmiddel. De gemeente raamt voor een jaarschijf in het investeringsprogramma nog maar 80% van de benodigde kapitaallasten omdat in de praktijk sprake is van onderuitputting. Deze tijdelijke onderuitputting zet de gemeente in ter dekking van de structureel hogere lasten in het nieuwe investeringsprogramma. Voor nieuw beleid wordt een bedrag van € 1 miljoen per jaar geraamd. Op basis van de begroting 2010-2013 komt Delft in aanmerking voor repressief toezicht. In de daartoe strekkende brief van GS wordt onder meer ingegaan op de volgende aspecten: De begroting is sluitend gemaakt met taakstellende bezuinigingen. Vanwege de mondiale economische crisis stemmen GS hier mee in, maar geven aan dat de taakstellingen in de begroting 2011-2014 op programmaniveau moeten zijn ingevuld. GS wijzen er met nadruk op dat nog niet ingevulde bezuinigingstaakstellingen uit vorige programmabegrotingen, met het oog op het materieel evenwicht in de begroting 2011, concreet en volledig moeten worden ingevuld. Blijvend monitoren en tijdig actualiseren van de grondexploitaties. Aandacht voor actualiseren beheerplannen. De jaarrekening 2010 sluit met een nadelig saldo van € 7,7 miljoen, vooral veroorzaakt door lagere opbrengst van bouwleges en neerwaartse bijstelling van het budget WWB-uitkeringen. De beschikbare weerstandscapaciteit daalde in 2010 naar € 2 miljoen, terwijl een bedrag van € 22 miljoen nodig is. De accountant heeft over het jaar 2010 een goedkeurende accountantsverklaring voor zowel getrouwheid als rechtmatigheid verstrekt. Belangrijkste bevindingen van de accountant waren de negatieve verhouding tussen de beschikbare middelen en de verwachte risico’s. Daarnaast constateert de accountant dat de financiële onderbouwingen van voorzieningen beter moet worden aangesloten op de beheerplannen. (Meerjaren)begroting 2011-2014/jaarrekening 2011 In de programmabegroting 2011-2014 is een bezuinigingsprogramma geformuleerd, dat oploopt tot € 30 miljoen in 2014. De gemeente anticipeert op te verwachten rijksbezuinigingen voor een bedrag van € 12,5 miljoen. Met de overige € 17,5 miljoen is ruimte gecreëerd voor het afboeken van oude taakstellingen, tegenvallers in bestaand beleid, nieuw beleid en het instellen van een financiële buffer van € 7,3 miljoen in de vorm van een stelpost. Alleen voor het jaar 2011 zijn de bezuinigingen concreet vertaald. Voor de overige jaren zijn de taakstelling door middel van een stelpost ingevuld met voorstellen per hoofdstuk en per doelstelling. Voor nieuw beleid maakt de gemeente incidenteel € 6 miljoen vrij en brengt dit ten laste van bestemmingsreserves. Vanaf 2012 wordt structureel € 1 miljoen nieuw beleid per jaar geraamd. Het investeringsvolume wordt met € 24,7 miljoen verlaagd door het schrappen of versoberen van investeringen.
40
Op basis van de begroting 2011-2014 komt Delft in aanmerking voor repressief toezicht. In de daartoe strekkende brief van GS wordt onder meer ingegaan op de volgende aspecten: Naar het oordeel van GS is de hervormingsopgave in het bestuursprogramma concreet gemaakt. De gemeente anticipeert op extra rijksbezuinigingen. Aandacht voor versterken weerstandscapaciteit en de impact van verliesnemingen grexen op het weerstandsvermogen. Bezuinigingen mogen niet leiden tot achterstanden en kapitaalvernietiging onderhoud kapitaalgoederen. De jaarrekening 2011 sluit met een overschot van € 10,5 miljoen. Na het reserveren van gelden in het kader van budgetoverheveling (€ 3,3 miljoen) en ten behoeve van specifieke bestedingsdoelen (€ 6,4 miljoen) resteert een bedrag van € 0,8 miljoen dat uiteindelijk wordt toegevoegd aan de algemene reserve. De weerstandscapaciteit is in 2011 gestegen naar € 19,6 miljoen. De risico’s zijn gekwantificeerd op € 26,1 miljoen. De accountant heeft over het jaar 2011 een goedkeurende accountantsverklaring voor zowel getrouwheid als rechtmatigheid verstrekt. Belangrijkste bevinding van de accountant was, dat enkele onderhoudsvoorzieningen niet aansluiten op de onderhoudsplannen. Tevens constateerde de accountant dat enkele voorzieningen over enkele jaren negatief gaan lopen conform het onderhoudsplan. De accountant geeft aan dat de financiële positie van gemeente Delft onder druk staat, mede gelet op de majeure projecten die de gemeente onderhanden heeft. (Meerjaren)begroting 2012-2015/jaarrekening 2012 De vorig jaar in gang gezette bezuinigingsoperatie van in totaal € 30 miljoen is in de Kaderbrief 2012 bijgesteld naar ruim € 34 miljoen. Deze taakstelling wordt in de begroting 2012-2015 niet verder verhoogd. In de begroting is ook een meerjarige risicobuffer opgenomen voor de situatie dat bezuinigingen niet volledig en/of niet in het gewenste tempo, te realiseren zijn. De verlaging van het Gemeentefonds valt voor Delft in 2012 ongeveer € 2,5 miljoen gunstiger uit dan verwacht. De ruimte die hiermee vrijkomt, zet de gemeente in voor de noodzakelijke verbetering van de weerstandscapaciteit, flankerend beleid en een risicobuffer voor besparingverliezen. In de begroting 2012 is sprake van een toename van het risicoprofiel. Dit betreft onder meer een toename van de risico's voor de Spoorzone en voor het nieuwe stadskantoor. Ook nu is de weerstandscapaciteit ontoereikend om de risico’s te dekken. Daarom vult de gemeente de algemene reserve aan met € 6,6 door vrijval van bestemmingsreserves en voorzieningen. Het volume van het investeringsplan stijgt met € 25 miljoen vooral als gevolg van investeringen onderwijshuisvesting. Op basis van de begroting 2012-2015 komt Delft in aanmerking voor repressief toezicht. In de daartoe strekkende brief van GS wordt onder meer ingegaan op de volgende aspecten: Invullen resterende taakstellingen in de begroting 2013-2016. Toename risicoprofiel. Aandacht voor versterken weerstandscapaciteit. Het voorkomen van verdere onttrekkingen uit de reserves. De jaarrekening 2012 sluit met een overschot van € 13,6 miljoen, voornamelijk veroorzaakt door hogere algemene uitkering, voordeel op de uitvoering van WMO en BTW compensatiefonds. Na het reserveren van gelden in het kader van budgetoverheveling (€ 2,7 miljoen) en ten behoeve van specifieke bestedingsdoelen (€ 4,4 miljoen) resteert een bedrag van € 6,4 dat uiteindelijk wordt toegevoegd aan de algemene reserve. De beschikbare weerstandscapaciteit is in 2012 gedaald van € 19,6 miljoen naar € 12,2 miljoen. Het risicoprofiel is toegenomen van € 20 miljoen naar € 48,6 miljoen. De accountant heeft over het jaar 2012 een goedkeurende accountantsverklaring voor zowel getrouwheid als
41
rechtmatigheid verstrekt. De accountant schrijft dat ‘de gemeente in de Kaderbrief 2013 signaleert dat op grond van het gestegen risicoprofiel ophoging van de weerstandscapaciteit noodzakelijk is. Onderzocht wordt of dit mogelijk is door afroming/verlaging van bestemmingsreserves. In de programmabegroting worden voorstellen opgenomen. Wij zijn van mening dat de gemeente de risico’s op een zorgvuldige manier in beeld heeft gebracht’. Daarnaast signaleert de accountant wederom, dat enkele onderhoudsvoorzieningen niet aansluiten op de onderhoudsplannen en dat enkele voorzieningen over enkele jaren negatief zullen zijn. (Meerjaren)begroting 2013-2016/jaarrekening 2013 De begroting 2013-2016 bevat een nieuw bezuinigingsprogramma van € 10 miljoen, waarmee het bezuinigingsprogramma in deze bestuursperiode op € 45 miljoen komt. De extra bezuinigingen zijn nodig omdat de gemeente een extra korting op het gemeentefonds verwacht, er sprake is van loon- en prijsstijgingen, lagere opbrengst van doorbelasting rente aan grondexploitaties, verhogen van de risicobuffer, reservering voor flankerend beleid en het realiseren van nieuw beleid. Het risicoprofiel is ten opzichte van de begroting 2013 afgenomen en de beschikbare weerstandscapaciteit is gelijk aan de berekende risico’s (20 miljoen). Overigens slaat dit in de jaarrekening 2013 in negatieve zin om. Op basis van de begroting 2013-2016 komt Delft in aanmerking voor repressief toezicht. In de daartoe strekkende brief van GS wordt onder meer ingegaan op de volgende aspecten: Aandacht voor het realiseren van de resterende taakstellingen. Versterken weerstandscapaciteit. Hoog risicoprofiel. De jaarrekening 2013 sluit met een overschot van € 13 miljoen, voornamelijk veroorzaakt door hogere algemene uitkering, voordeel BTW compensatiefonds en lagere verstrekkingen WWB. Voor de grondexploitatie Harnaschpolder was het noodzakelijk om de verliesvoorziening met circa € 18 miljoen te verhogen. Totaal was er sprake van een nadelig resultaat op grondexploitaties (niet zijnde Spoorzone) van circa € 20 miljoen en nadeel van € 5,1 miljoen bedrijvenschap Harnaschpolder. Per saldo is gedurende 2013 € 32,5 miljoen onttrokken aan de reserves. Na verwerking van alle voorstellen voor overheveling, afrekening met reserves en overige inzet van het positieve jaarrekeningresultaat, is nog sprake van een voordelig resultaat van € 5,8 miljoen dat wordt gestort in de algemene reserve. Tabel 2.3.1.2
Reserve Reserve Reserve Reserve Reserve Reserve Reserve Reserve Reserve Reserve Reserve
In 2013 onttrokken aan bestemmingsreserves ter aanvulling
algemene reserve gebiedsontwikkeling Bedrag Stand reserve op 31-12-2013 (x 1 miljoen) (x 1 miljoen) dekking kapitaallasten € 5,7 € 1,7 gemeentelijke huisvesting €3 € 4,6 investeringsplan €3 € 6,4 parkeren € 1,4 € 2,8 automatiseringsmiddelen €1 € 2,8 egalisatie vastgoed €1 € 3,8 onderwijshuisvesting €1 € 0,9 Spoorzone € 8,8 € 0,8 riolering €2 € 0,6 beleid en uitvoering €1 € 7,6 openbare ruimte €1 € 0,6
Het nadelig saldo van de grondexploitaties is ten laste gebracht van de algemene reserve gebiedsontwikkeling. Omdat het saldo van deze reserve op 1 januari 2013 € 1,3 miljoen bedroeg was het noodzakelijk deze reserve aan te vullen. Een bedrag
42
van € 28,5 miljoen is daarom onttrokken aan diverse bestemmingsreserves (zie tabel 2.3.1.2), waarvan € 9,5 miljoen als voorschot dat in latere jaren wordt teruggestort. Met betrekking tot de jaarrekening 2013 heeft de accountant een goedkeurende controleverklaring voor getrouwheid en rechtmatigheid verstrekt. Belangrijkste aandachtspunt is dat de waardering van de grondexploitatie (niet zijnde Spoorzone) een hoge mate van schattingsonzekerheid heeft. Dit aspect is echter wel meegenomen bij de weging van de risico’s in het kader van het weerstandsvermogen. (Meerjaren)begroting 2014-2017 Om te komen tot een sluitende meerjarenbegroting wordt vanaf 2015 € 5,5 miljoen bezuinigd, oplopend tot € 10 miljoen in 2017. Belangrijkste oorzaken van de bezuinigingen zijn een extra korting op de algemene uitkering, verlaging van de omslagrente, ophoging van de risicobuffer voor besparingsverliezen, verbetering weerstandscapaciteit en verbreding van het spaarmodel Spoorzone. Het nieuwe bezuinigingsprogramma bevat concrete bezuinigingsvoorstellen die oplopen tot € 6,5 miljoen in 2017. Voor een bedrag van € 3 miljoen in 2015, oplopend tot € 5,2 miljoen in 2017, wordt nog een nadere invulling voorbereid die vooral is gericht op efficiencyverbetering. In de begroting is ook ruimte gecreëerd voor intensiveringen en nieuw beleid. Het volume van het investeringsplan stijgt per saldo met € 7,8 miljoen. De beschikbare weerstandscapaciteit is toegenomen met in totaal € 33,7 miljoen door (tijdelijke) verlaging van bestemmingsreserves en inzet van een deel van de opbrengsten van de nieuwe hervormings- en bezuinigingstaakstelling. Door het verhogen van de weerstandscapaciteit is de verhouding tussen de beschikbare weerstandscapaciteit en het totaal van de risico’s positief. Het risicoprofiel is echter nog steeds hoog. Op basis van de begroting 2014-2017 komt Delft in aanmerking voor repressief toezicht. In de daartoe strekkende brief van GS wordt onder meer ingegaan op de volgende aspecten: Nog in te vullen bezuinigingen moeten in de begroting 2015-2018 worden geconcretiseerd en nader ingevuld. Forse stijging risicoprofiel. Bij het opstellen van deze begrotingsscan was de jaarrekening 2014 nog niet beschikbaar. Bij de afronding van de scan kwam naar voren dat de jaarrekening 2014 sluit met een tekort van ruim € 46 miljoen. Dit heeft tot gevolg dat de algemene reserves negatief worden. Resumé Jaarlijks is in de begroting sprake van tekorten en noodzakelijke bezuinigingsmaatregelen. Het bezuinigingsprogramma loopt op tot totaal € 56 miljoen in 2017. Tegenvallers in inkomsten (rijksbezuinigingen, bouwleges) en lasten (prijsstijgingen, verhogen risicobuffers, spaarmodel Spoorzone) liggen ten grondslag aan deze bezuinigingen. Op het eventueel niet realiseren van bezuinigingen is geanticipeerd door het vormen van een risicobuffer voor besparingsverliezen. Bij een nieuwe bezuinigingsronde wordt opnieuw bezien of een nieuwe risicobuffer benodigd is. Daarnaast zet de gemeente in op nieuw beleid, intensiveringen, investeringen en hervormingen. De jaarrekeningen sluiten de laatste jaren echter met overschotten. Voor inzet van de reserves is sprake van incidentele tekorten (met uitzondering van de jaarrekening 2010 waarbij sprake was van een structureel tekort) die worden opgevangen ten laste van reserves. In tabel 2.3.1.3 zijn de saldi van jaarrekeningen 2009 t/m 2014 voor- en na inzet van de reserves weergegeven. In de periode 2009-2013 is een bedrag van totaal € 80 miljoen ten gunste van het rekeningresultaat onttrokken uit de reserves. Dit is voor een bedrag van € 11,8
43
miljoen het gevolg van het verhogen van de verliesvoorziening van de grondexploitaties (niet zijnde Spoorzone) en 19,5 miljoen voor nadelige saldi grondbedrijf (zie tabel 2.3.1.4). Dat betekent dus dat een bedrag van circa € 48,7 miljoen ten laste van de reserves voor andere doelen ten gunste van de exploitatierekening is ingezet. De belangrijkste zijn hieronder zichtbaar gemaakt. Figuur 2.3.1.3
Saldi jaarrekeningen voor- en na inzet reserves (x € 1 miljoen)
Saldi jaarrekeningen 2009-2014 40 € 1 miljoen
20 0 -20 -40 -60
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Resultaat voor inzet reserves
-9
-16
-7
-5
-19
-53
Inzet reserves
3
8
18
19
32
7
Resultaat jaarrekening
-6
-8
11
14
13
-46
Jaren
Resultaat voor inzet reserves
Inzet reserves
Resultaat jaarrekening
Het risicoprofiel is hoog en de beschikbare weerstandscapaciteit in veel van de begrotingsjaren niet toereikend. Jaarlijks worden, nadat in de jaarstukken is vastgesteld dat de weerstandscapaciteit tekortschiet, in de programmabegroting voorstellen opgenomen om het evenwicht te herstellen (tot een totaal van bijna € 74 miljoen in 2018). Dit is voornamelijk bereikt door het verlagen van bestemmingsreserves ten gunste van de algemene reserve en door bezuinigingen. Daarnaast door het verlagen van het investeringsvolume, waardoor bestemmingsreserves deels konden worden ingezet ten behoeve van het vergroten van de weerstandscapaciteit en door bijdragen vanuit de exploitatie. De gemeente geeft aan, dat gelet op de beperkte mogelijkheden daartoe, verkoop van bezit geen prioriteit had. Tabel 2.3.1.4
Inzet reserves vanaf 2009 ten gunste van exploitatie
Inzet reserves (x € 1 miljoen)
2009-2013
Algemene reserves: Verhogen verliesvoorziening grex (excl. Spoorzone) tlv res. gebiedsontw.
-11,8
Nadelige saldi grondbedrijf tlv reserve gebiedsontw.
-19,5
Per saldo spaarmodel Spoorzone tlv reserve gebiedsontw.
-2,5
Budgetoverhevelingen t.l.v. de algemene reserve
-9,6 -43,4
Bestemmingsreserves: Per saldo onttrekkingen reserve beleid en uitvoering
-10,0
Per saldo onttrekkingen reserve investeringsplan
-15,8
Overige onttrekkingen tlv reserves
-10,8 -36,6
Conclusies Dekking van exploitatielasten, vooral voortkomend uit investeringen, vindt deels plaats ten laste van reserves, terwijl het zicht op de toereikendheid van de reserves door de vele verschuivingen is vertroebeld. Jaarlijks vinden onttrekkingen uit de reserves plaats ter dekking van exploitatielasten.
44
Grondexploitaties worden al afgerekend met de reserves voordat resultaatbepaling plaatsvindt. Ook het treffen van verliesvoorzieningen vindt plaats ten laste van reserves. Deze methodiek heeft de raad vastgelegd in de financiële verordening (artikel 10 lid 5). De weerstandscapaciteit is jaarlijks verslechterd, o.a. als gevolg van nadelige saldi van het grondbedrijf. De gemeente heeft jaarlijks gestuurd op verbetering van de weerstandscapaciteit vooral door inzet van bestemmingsreserves. Bezuinigingen ‘schuiven’ voor een deel van de ene naar de andere begroting doordat ze nog niet concreet konden worden ingevuld. Jaarlijks is sprake van overheveling van niet bestede budgetten. De laatste jaren is, ondanks de noodzaak tot bezuinigen, sprake van batige saldi in de jaarrekeningen De voorspellende kracht van de begroting zou verbeterd kunnen worden.
Aanbevelingen Raam slechts budgettair neutraal beleid (oud voor nieuw). Verlaag de budgetten in de begroting met het gemiddelde bedrag aan budgetoverheveling. Raam de algemene uitkering op basis van constante prijzen. De gemeente raamt de lasten op basis van constante prijzen, maar de algemene uitkering op basis van lopende prijzen. Om het effect te neutraliseren worden stelposten opgenomen. Ter vergroting van de transparantie is het aan te bevelen om zowel lasten als algemene uitkering te ramen op basis van hetzelfde uitgangspunt en niet te werken met stelposten.
2.3.2
Begroting 2015 en meerjarenbegroting 2016-2018 In de loop van 2014 zijn opnieuw financiële tekorten zichtbaar geworden. Deze tekorten worden mede veroorzaakt door extra kostenstijgingen in de gebiedsontwikkelingen en kunnen vooralsnog niet volledig worden opgevangen door nieuwe bezuinigingen. De begroting laat dan ook in alle jaren een tekort zien. Dit loopt op van € 15 miljoen in 2015 naar € 18,3 miljoen in 2018. Na verwerking van een bezuinigingspakket is dit teruggebracht naar € 11,2 miljoen in 2014, aflopend naar € 6,3 miljoen in 2018. Daarnaast resteert er nog een bedrag aan in te vullen bezuinigingen uit vorige begrotingen van € 5,8 miljoen in 2015, oplopend tot € 10,5 miljoen in 2018. Deze bedragen zijn als stelposten in de meerjarenbegroting opgenomen. Daartegenover staan aan de lastenkant een risicobuffer bezuinigingen en een stelpost flankerend beleid oplopende tot totaal € 13 miljoen in 2018. De stelpost flankerend beleid (€ 3,5 in 2018) is incidenteel en valt in 2019 grotendeels vrij. De risicobuffer bezuinigingen is als structurele post geraamd. Als de geraamde begrotingstekorten in de komende jaren niet worden gedekt zijn de algemene reserves in 2018 volledig uitgeput. De gemeente verhoogt het investeringsprogramma met een bedrag van € 63 miljoen, waarvan € 36 miljoen inrichting openbare ruimte Spoorzone betreft. In 2014 is voor Spoorzone door de gemeente een stresstest uitgevoerd die vervolgens door een externe partij is getoetst. Daaruit komt naar voren dat rekening moet worden gehouden met een extra tekort op de Spoorzone van tussen de € 50 miljoen en € 80 miljoen. De huidige stand van de reserves is niet toereikend om deze verwachte verliezen op te kunnen vangen. Daarom gaat de gemeente tot en met 2027 jaarlijks een bedrag van € 5,3 miljoen sparen, wat voor € 3 miljoen bestaat uit ophoging spaarmodel en voor € 2,3 miljoen uit versterking weerstandscapaciteit. Dit komt bovenop het bedrag van € 4 miljoen dat de gemeente al vanaf 2011 jaarlijks spaart (tot en met 2022) ter dekking van lagere grondwaarden in het project Spoorzone. Inmiddels is bekend, dat de accountant
45
van Delft van mening is dat een verliesvoorziening moet worden getroffen. Hierdoor wordt het eigen vermogen in 2014 negatief. De verliesvoorziening komt in de plaats van het spaarmodel en is gelijk aan de totale bijdrage van het spaarmodel in de jaren 2018 tot en met 2027. De ‘spaarbedragen’ zullen nog steeds gerealiseerd moeten worden in de begrotingen in de komende jaren, maar dan als bijdrage aan de negatieve reserve gebiedsontwikkeling. Conclusies De meerjaren- begroting 2015 t/m 2018 oplopende tekorten zien. Belangrijke oorzaken zijn de tegenvallers die zich in de Spoorzone voordoen in relatie met het ontbreken van weerstandscapaciteit. Door de eis van de accountant om een verliesvoorziening te vormen ter vervanging van het spaarmodel wordt het eigen vermogen van de gemeente in de jaarrekening 2014 negatief. De geraamde spaarbedragen worden in de komende jaren ingezet als bijdrage aan de negatieve reserve gebiedsontwikkeling. Als de geraamde begrotingstekorten in de komende jaren niet worden gedekt zal het eigen vermogen verder afnemen. De stelpost flankerend beleid (€ 3,5 in 2018) is incidenteel en zal naar verwachting in 2019 grotendeels vrij kunnen vallen.
2.3.3
Gerealiseerde en nog te realiseren bezuinigingen Tabel 2.3.3.1
Stand van zaken bezuinigingen begroting 2015-2018
Bedragen x € 1 miljoen
2015
2016
2017
2018
Stand bezuinigingen t/m 2014 totaal taakstellingen
€
50,9
€
54,0
€
56,7
€
56,7
ingevulde bezuinigingen
€
-45,1
€
-46,8
€
-47,2
€
-46,1
Nog te effectueren (er zijn concrete voorstellen)
€
5,8
€
7,1
€
9,5
€
10,5
Nog te effectueren in percentages
11%
13%
17%
19%
Nieuwe bezuinigingen vanaf 2015 Structureel tekort
€
15,4
€
Nieuwe bezuinigingen Nog in te vullen (begrotingstekort)
15,5
€
16,4
€
18,3
€
-4,1
€
11,3
€
-4,4
€
-8,5
€
-12,0
€
11,2
€
7,8
€
6,3
* Bron: meerjarenbegroting 2015-2018 gemeente Delft
De gemeente heeft aangegeven de stapeling van bezuinigingen nader onderzocht te willen zien in de begrotingsscan. In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de aanleiding van de bezuinigingen en de wijze waarop deze zijn ingevuld. Aan de hand van de begrotingen van de gemeente zijn de daarin opgenomen oorzaken van de bezuinigingen geïnventariseerd en getoetst aan een door de gemeente verstrekt overzicht. In tabel 2.3.3.2 is dit getotaliseerd en voor alle jaren tot en met 2018 aangegeven wat jaarlijks vanaf 2009 de oorzaak is geweest voor het ontstaan van de begrotingstekorten. In paragraaf 2.3.1 en 2.3.2 is al deels ingegaan op de in de begrotingen opgenomen bezuinigingsopdrachten. In de begroting 2015-2018 is voor een bedrag van totaal € 10,5 miljoen (in 2018) taakstellingen opgenomen. De gemeente geeft aan, dat voor de taakstellingen een invulling in de vorm van concrete voorstellen beschikbaar is. Deze invulling is de basis voor verwerking op de doelstelling (product, activiteit).
46
Benadrukt wordt dat het gaat om prognoses uit de opeenvolgende begrotingen. De feitelijke ontwikkeling (in de jaarrekeningen) kan daarvan afwijken. Zo is in de begrotingen 2010 tot en met 2015 een totale daling van de algemene uitkering voorzien van € 17,3 miljoen. In de jaarrekeningen is echter steeds een voordeel gemeld ten opzichte van de geraamde opbrengst. In de jaarrekeningen 2010 tot en met 2014 was er ten opzichte van de raming in de primitieve begrotingen sprake van een hogere opbrengst algemene uitkering van totaal € 15 miljoen. Ondanks de noodzakelijke bezuinigingen sluiten de jaarrekeningen 2011 tot en met 2013 jaarlijks een batig saldo. Het is daarom zinvol om aan de hand van een analyse van de jaarresultaten na te gaan of ramingen structureel kunnen worden gewijzigd. Het zero based opbouwen van de begroting kan hierbij een hulpmiddel zijn. Tabel 2.3.3.2
Bezuinigingen en oorzaak tekort (op begrotingsbasis)
Totaal bezuinigingstaakstelling 2018 inclusief begrotingstekort 2018
€
75,0
€ € € € € € € € € € € € €
-17,3 -13,0 -11,0 -9,8 -7,5 -6,8 -5,9 -3,3 -2,9 -1,6 -2,2 -81,3 -6,3
(zie tabel 2.3.3.1)
Oorzaken van het ontstaan van de begrotingstekorten Korting algemene uitkering Stelpost flankerend beleid en risicobuffer bezuinigingen Loon- en prijsontwikkeling Bestaand beleid Spaarmodel Spoorzone Oude taakstellingen Ophoging weerstandsvermogen terugbetaling Intensiveringen Financiering en kapitaallasten Investeringen Overige mutaties Totaal Saldo Programmabegroting 2015 (saldo jaarschijf 2018)
21,3% 16,0% 13,5% 12,0% 9,2% 8,4% 7,2% 4,1% 3,5% 2,0% 2,7% 100,0%
Gelet op de omvang van de ombuigingsoperaties gaat de gemeente ervan uit dat niet alle bezuinigingen kunnen worden ingevuld. Daarom wordt in de begroting ook een stelpost besparingsverliezen opgenomen. Daarnaast is voor het dekken van kosten die moeten worden gemaakt om bezuinigingen te kunnen realiseren (bijvoorbeeld verlagen aantal fte’s) een stelpost flankerend beleid opgenomen. Uit tabel 2.3.3.3 komt naar voren dat het gaat om relatief grote bedragen, waarvan de stelpost besparingsverliezen bovendien als structurele last in de begroting is geraamd. De gemeente geeft aan dat de geraamde bedragen zijn gebaseerd op een inschatting van het risicoprofiel van de nieuwe bezuinigingen. Een onderbouwing van de bedragen ontbreekt. Tabel 2.3.3.3
In begroting 2015-2018 geraamde stelposten m.b.t. bezuinigingen
Bedragen x € 1 miljoen
2015
2016
2017
2018
Stelposten m.b.t. bezuinigingen Stelpost besparingsverliezen
€
5,5
€
7,5
€
9,5
€
9,5
Stelpost flankerend beleid
€
2,75
€
3,0
€
3,25
€
3,5
Totaal stelposten
€
8,25
€
10,5
€
12,75
€
13,0
In de meerjarenbegrotingen wordt zichtbaar, dat bezuinigingstaakstellingen die niet haalbaar zijn worden afgeboekt ten laste van de stelpost besparingsverliezen. Zodra de niet te realiseren bezuinigingen hoger zijn dan de beschikbare stelpost besparingsverliezen wordt het nadeel ingeboekt en betrokken bij de nieuwe bezuinigingstaakstelling. In de begroting 2015-2018 is op deze wijze een bedrag van ruim € 2 miljoen structureel uit het bezuinigingsprogramma 2014-2018 als ongedekt besparingsverlies afgeboekt wat het nadelig saldo van de begroting
47
2015-2018 met eenzelfde bedrag verhoogde (zie blz. 22 meerjarenbegroting 20152018). Niet altijd is duidelijk welke bezuinigingen het betreft. Toelichting daarvan vindt door de hele begroting plaats op programmaniveau. Veelal wordt aangegeven dat een besparingsverlies wordt opgevangen binnen de risicobuffer (de stelpost) maar niet of dit eenmalig of structureel is. De stelpost flankerend beleid wordt ingezet in verband met kosten boventalligheid, mobiliteitsbevorderende maatregelen en ontwikkelingskosten van de organisatie. Als dekking van de lasten in verband met flankerend beleid wordt tot en met 2018 jaarlijks € 1,25 miljoen uit de algemene reserve ‘voorgefinancierd’. De gemeente geeft aan dat het totaalbedrag ad € 5 miljoen na 2018 weer wordt teruggestort in de algemene reserve. Tabel 2.3.3.4
Verdeling nog te bezuinigen bedragen begrotingen 2013, 2014 en 2015 naar hoofdgroep
Bedragen x € 1 miljoen
2015
2016
2017
2018
Invullen bezuinigingen Taakstellingen t/m programmabegroting 2013 -technisch
0,0
0,0
0,0
0,0
-bedrijfsvoering
2,2
2,5
2,5
2,5
-beleid, stijl, cultuur
1,3
1,3
1,7
1,7
-profijtbeginsel
0,3
0,3
0,3
0,3
-woonlasten
0,0
0,0
0,0
0,0
3,8
4,1
4,5
4,5
-technisch
0,0
0,0
0,0
0,0
-bedrijfsvoering
0,7
0,7
0,8
0,8
-beleid, stijl, cultuur
1,3
2,3
4,3
5,3
-profijtbeginsel
0,0
0,0
0,0
0,0
-woonlasten
0,0
0,0
0,0
0,0
2,0
3,0
5,1
6,1
-technisch
0,4
0,6
0,6
0,7
-bedrijfsvoering
1,6
1,6
4,8
7,7
-beleid, stijl, cultuur
1,4
1,4
2,0
2,2
-profijtbeginsel
0,0
0,1
0,2
0,2
-woonlasten
0,8
0,8
1,0
1,2
4,1
4,4
8,5
12,0
Totaal Taakstellingen t/m programmabegroting 2014
Totaal Taakstellingen programmabegroting 2015-2018
Totaal
Invullen bezuinigingen De in te vullen bezuinigingen zijn aan de diverse programma’s toegewezen (er zijn ook concrete voorstellen), maar deze zijn niet altijd concreet ingevuld. Dit blijkt ook uit het feit dat tussentijds besparingsverliezen worden gemeld. Van de nog in te vullen bezuinigingen in de komende jaren zijn de bezuinigingen op het gebied van bedrijfsvoering het grootst in omvang, gevolgd door bezuinigingen met betrekking tot beleid, stijl en cultuur. Bij het onderdeel bedrijfsvoering staat er vanuit de taakstellingen tot en met programmabegroting 2013 nog een in te vullen taakstelling voor het behalen van inkoopvoordelen van structureel € 1 miljoen. In de begroting 2015-2018 komt daar een taakstelling van € 1,4 miljoen bij met als omschrijving ‘inkoopbeperking’. Totaal gaat het dus om een te bereiken inkoopbesparing van 3,4 % van op een inkoopvolume van € 70 miljoen (bron:
48
gemeentelijk rapport ‘de grens is nu wel bereikt’). Daarnaast staan er nog taakstellingen op het gebied van centraliseren/standaardiseren, vorming regieorganisatie bedrijfsvoering, vorming shared service centre en ontschotten van de control- en financiële functie. Tenslotte is er vanaf 2017 een reductie van de formatie voorzien van € 2,6 miljoen en vanaf 2018 van € 5,6 miljoen. Op het gebied van beleid, stijl en cultuur resteren uit vorige begrotingen nog taakstellingen op het gebied van onder meer herijking parkeerketen, herschikken loketfuncties, stoppen gemeentelijke inzet van middelen kinderboerderijen, afwegen subsidies binnen het gewenste stadprofiel, bezuinigingen op cultuureducatie en bibliotheek, verlagen bijzondere bijstand, stroomlijnen doelgroepenvervoer, aanstellen subsidioloog. Conclusies Voor de taakstellingen is een invulling in de vorm van concrete voorstellen beschikbaar. Een deel van de aangekondigde bezuinigingen moet nog wel worden geëffectueerd. De gemeente raamt structureel een risicobuffer besparingsverliezen, wat echter wel een negatief effect heeft op het begrotingssaldo en dus mede leidt tot een hogere bezuinigingstaakstelling. Jaarlijks worden bezuinigingen die niet haalbaar worden geacht afgeboekt ten laste van de risicobuffer besparingsverliezen. De gemeente geeft aan dat risicobuffer pas wordt ingezet nadat is vastgesteld dat alternatieve dekking niet mogelijk is (advies door GMT, besluitvorming door college). Het ramen van een stelpost voor besparingsverliezen kan als negatief neveneffect hebben, dat het de druk om de bezuinigingen daadwerkelijk te realiseren kan verlagen. De daadwerkelijke invulling van de bezuinigingen is lastig te volgen in de programmabegroting, wat leidt tot minder inzicht in de feitelijke financiële situatie. Het totaalbedrag aan bezuinigingen is enigszins vertekend, omdat de gemeente bezuinigingstaakstellingen die worden ingetrokken blijft meetellen in de totale bezuinigingsopgave, de door het intrekken van bezuinigingen noodzakelijk geworden nieuwe bezuinigingen vervolgens het totaal ook weer verhogen en niet inzichtelijk is in welke mate geprognosticeerde tegenvallers (zoals daling algemene uitkering) zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Aanbevelingen Raam minder stelposten en verlaag het begrotingsvolume van de stelposten in de begroting. Geef niet alleen inzicht in de mutatie van de stelpost ten opzichte van de vorige begroting maar geef een onderbouwing van de totale stelpost. Onderbouw de stelpost besparingsverliezen en neem in overweging om de stelpost te verlagen of zelfs volledig te schrappen (wanneer een bezuiniging niet haalbaar is zal een alternatieve bezuiniging moeten worden aangereikt). Onderbouw de stelpost flankerend beleid en dek de kosten flankerend beleid uit incidentele gelden zodat deze gelden geen beslag leggen op structurele begrotingsruimte. Vul bezuinigingen sneller concreet en structureel in. Vergroot het inzicht in de daadwerkelijke invulling van de bezuinigingstaakstellingen. Monitor bezuinigingen apart en rapporteer de raad frequenter over de voortgang. Bouw de begroting 2016 zero based op.
2.3.4
De flexibiliteit van de begroting De flexibiliteit van de begroting gaat over de mogelijkheid om als gemeente relatief snel te kunnen reageren op de financiële gevolgen van wijzigende omstandigheden
49
en in te kunnen spelen op uitbreiding of inkrimping in het takenpakket. Hoe minder flexibiliteit er in de begroting zit hoe lastiger het is om op korte termijn financiële ruimte te vinden. Negatieve ontwikkeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds, de financiële gevolgen van het decentraliseren van rijkstaken naar gemeenten en vertraging in uitvoering grondexploitatieprojecten hebben een negatief effect op de financiële positie van de gemeente. De effecten zijn zowel voelbaar in de exploitatierekening (verlies- en winstrekening) als in de vermogenspositie (balans) van de gemeente. In eerste instantie wordt vaak gekeken naar de opbouw van de lasten en baten. Nagegaan wordt welke lasten en baten op korte termijn beïnvloedbaar zijn. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat de lasten in grotere mate beïnvloedbaar zijn dan de baten, omdat de gemeente voor een groot deel van de inkomsten afhankelijk is van de algemene uitkering uit het gemeentefonds en van de specifieke uitkeringen. Belangrijkste inkomstenbronnen die wel beïnvloedbaar zijn, zijn heffingen, belastingen en baten uit bezit. Vooral de nog onbenutte belastingcapaciteit komt dan in beeld. De lasten zijn in principe grotendeels beïnvloedbaar, met uitzondering van uitkeringslasten en afschrijvingslasten. Personeelslasten, subsidies, diensten door derden zijn beïnvloedbaar, zij het niet allemaal op korte termijn. Rentelasten zijn ook beïnvloedbaar door het verminderen van schulden en het tegen zo gunstig mogelijke voorwaarde financieren van de geldleningen. Binnen de geldende begrotingsregels (BBV) en toetsingskader van de toezichthouder heeft de gemeente een grote mate van vrijheid om keuzes te maken met betrekking tot het financieel beleid. Deze keuzes kunnen de flexibiliteit van de begroting in positieve- maar ook in negatieve zin beïnvloeden. De gemeente Delft heeft keuzes gemaakt die de flexibiliteit van de begroting nadelig beïnvloeden. De volgende voorbeelden maken dit duidelijk. a. Jaarlijks bleek het nodig om het weerstandsvermogen aan te vullen omdat dit te laag was in relatie met de berekende risico’s. De gemeente heeft daartoe de bestemmingsreserves ingezet die dienen ter dekking van exploitatielasten. Door het verlagen van de bestemmingsreserves is in de toekomst minder dekking beschikbaar uit deze reserves waardoor de kans aanwezig is, dat de exploitatierekening zwaarder belast zal worden. b. Tot nu toe worden relatief veel exploitatielasten gedekt ten laste van reserves (reserve investeringen, reserve nieuw beleid). c. De voor het afdekken van tekorten op de grondexploitatie gevormde verliesvoorziening wordt berekend op basis van netto contante waarden en niet op basis van eindwaarde. Dit heeft tot gevolg dat de er een lagere voorziening kan worden gevormd (namelijk exclusief rentecomponent), maar dat wel jaarlijks rente moet worden bijgeschreven om de voorziening de noodzakelijke eindwaarde te laten bereiken. De gemeente heeft de rentebijschrijving niet als structurele last in de meerjarenbegroting geraamd, maar brengt deze last jaarlijks ten laste van de algemene reserve gebiedsontwikkeling. Nu deze reserve onder druk staat moet deze last (ruim € 2 miljoen) alsnog ten laste van de exploitatiebegroting worden gebracht. De gemeente had hier eerder op kunnen anticiperen. d. Rentelasten over investeringen Spoorzone (initiële bijdrage) worden geactiveerd en pas bij omzetting naar vast actief (inrichting openbare ruimte) ten laste van de exploitatiebegroting van de gemeente gebracht. e. Aanvankelijk was het de bedoeling om toekomstige opbrengsten OZB, algemene uitkering en bouwleges (kapitaliseren toekomstige opbrengsten) in te zetten voor het dekken van investeringen voor Harnaschpolder en Spoorzone.
50
Op basis van die beoogde dekkingsvorm heeft de raad investeringsbeslissingen genomen. Niet alleen investeringslasten maar ook onderhoud moesten uit deze toekomstige, maar nog niet gerealiseerde opbrengsten worden gedekt. De gemeente is hier later op teruggekomen, waardoor de lasten dus ongedekt bleken en er alsnog andere dekking binnen de begroting gevonden moest worden. Conclusies De flexibiliteit van de begroting wordt negatief beïnvloed door: afhankelijkheid van de exploitatierekening van de reserves, het niet ten laste van de exploitatie dekken van de rentebijschrijving verliesvoorziening grexen, activeren rentelasten initiële bijdrage Spoorzone, kapitaliseren toekomstige (maar nog niet gerealiseerde en nog niet vaststaande) opbrengsten OZB, bouwleges en algemene uitkering. Zodra deze dekkingsbronnen wegvallen moet alsnog dekking binnen de begroting worden gezocht, terwijl die ruimte inmiddels is ingezet voor andere doeleinden.
2.3.5
Investeringen, afschrijvingen en financiering Het financieel beleid ten aanzien van de investeringen is vastgelegd in de ‘nota reserves, voorzieningen en investeringen’ uit 2010. Informatie over afschrijvingstermijnen is niet in de nota opgenomen. Nadere regels en afschrijvingstermijnen zijn in de financiële verordening gemeente Delft opgenomen. De materiële vaste activa worden lineair afgeschreven. Het college van Burgemeester en Wethouders kan hier echter wel gemotiveerd van afwijken. In de praktijk gebeurt dit ook. Grote investeringen als Kapelsbrug, Sebastiaansbrug, Tramlijn 19, Het Nieuwe Kantoor en onrendabele top Combiwerk Harnaschpolder worden afgeschreven op basis van annuïteiten. In het kader van de bezuinigingen heeft de gemeente besloten de afschrijvingstermijn voor nieuwbouw van scholen te verhogen van 40 jaar naar 60 jaar. Dit heeft vooral impact omdat er tot en met 2017 circa € 40 miljoen aan investeringen in onderwijshuisvesting is gepland. De gemeente heeft aangegeven, dat overleg met de accountant heeft geleid tot de conclusie dat het verhogen van de afschrijvingstermijn voor nieuwbouw van scholen toch niet wenselijk is. De afschrijving van activa start op 1 januari na het jaar van ingebruikname. Ook de renteberekening start op 1 januari na het jaar van ingebruikname. Sinds 2008 is de boekwaarde van de investeringen met economisch nut toegenomen met € 88 miljoen (tot € 239 miljoen op 31 december 2014) en de boekwaarde van investeringen met maatschappelijk nut met € 20 miljoen (tot € 35 miljoen op 31 december 2014). Ten opzichte van 2008 is de boekwaarde van gronden het meest gestegen, namelijk van € 31 miljoen naar € 74 miljoen. Deze stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door het in de beginbalans 2009 opnemen van een bedrag van € 42 miljoen aan gronden ten behoeve van project Spoorzone. De boekwaarde van de bedrijfsgebouwen is gestegen van € 85 miljoen naar € 134 miljoen. Dit betreft voornamelijk investeringen in onderwijsgebouwen, gezondheidscentra en HNK. In vergelijking met de selectiegroep is de boekwaarde eind 2013 van de investeringen met economisch- (en ook maatschappelijk-) nut niet als hoog of afwijkend te kwalificeren. De boekwaarde per inwoner (€ 2.695) ligt onder het gemiddelde van de selectiegroep (€ 4.127). De afschrijvingslasten zijn met € 98 per inwoner lager dan het gemiddeld van € 129 (zie tabel 2.3.12 in paragraaf 2.3.12). De boekwaarde en de kapitaallasten zullen als gevolg van in uitvoering zijnde- en voorgenomen investeringen wel toenemen. Dit komt door investeringen in onderwijshuisvesting zoals nieuwbouw Christelijk Lyceum Delft, scholencombinatie Delfland en investeringen in primair onderwijs, nieuwbouw van
51
HNK (waarvan tot en met 2013 een bedrag van € 21,5 miljoen in de boekwaarde van de investeringen met economisch nut zit) en inrichting openbare ruime Spoorzone van totaal € 68 miljoen, waarvan tot en met 2013 € 6,6 miljoen is besteed. Figuur 2.3.5
Onderverdeling vaste activa met economisch nut ultimo 2014 (x € 1 miljoen) exclusief financiële vaste activa
2014 (bedragen x 1 miljoen) € 13
€ 13 € 4 € 74
€ 134
Gronden en terreinen
Bedrijfsgebouwen
Grond/weg/water werken
Machines, apparaten, installaties
Overige materiele vaste activa
Andere grote investeringen zijn de investeringen in het project Tramlijn 19. In de onderdelen Sebastiaansbrug en Tramlijn 19 wordt de komende jaren nog € 20 miljoen geïnvesteerd. Overigens hebben de investeringen in de bruggen lange afschrijvingstermijnen van 80 jaar en deze worden bovendien op basis van annuïteiten afgeschreven. Dit leidt wel tot lage kapitaallasten aan het begin van de periode maar heeft tot gevolg dat er kleine bedragen worden afgeschreven met als gevolg hoge rentelasten. De investering in Tramlijn 19 wordt ook op basis van annuïteiten afgeschreven. In de financiële verordening is bepaald, dat met het in de jaarlijkse begroting opgenomen voorstel aan de raad om in te stemmen met het ten uitvoer brengen van het investeringsprogramma niet wordt beoogd één of meerdere jaarschijven van het investeringsprogramma te laten vaststellen, maar de investeringen als zodanig te laten voteren (artikel 2 financiële verordening Delft). Dit betekent dus, dat de raad met het vaststellen van de begroting ook de investeringen voor de betreffende jaarschijf beschikbaar heeft gesteld en het college van BenW de investeringen zonder tussenkomst van de raad kan uitvoeren. Het college heeft uitvoering weer doorgemandateerd naar de ambtelijke organisatie. Bij de huidige preventieve status van de gemeente zoals die voor 2015 thans geldt, heeft het investeringsprogramma echter, ondanks dat dit door de raad is vastgesteld en ondanks de mandatering van de uitvoering daarvan, geen formele status. In het licht daarvan mag er in het vast te stellen bezuinigingprogramma heroverweging van het investeringsprogramma worden verwacht. Conclusies De kaderstellende functie van de ‘nota reserves, voorzieningen en investeringen’ uit 2010 kan worden versterkt als daarin het gemeentelijk beleid op het gebied van investeringen uitgebreider wordt belicht. In vergelijking met de selectiegroep is de boekwaarde van de investeringen met economisch- en maatschappelijk nut per inwoner per eind 2013 niet hoog (op basis van kengetallen in tabel 2.3.12.1 in paragraaf 2.3.12). Er is de komende jaren sprake van een relatief groot investeringsvolume, dat zal leiden tot verdere stijging van de boekwaarde vaste activa en de daarmee samenhangende kapitaallasten.
52
Voor sommige projecten worden relatief lange afschrijvingstermijnen gehanteerd in combinatie met afschrijving op basis van annuïteiten. De raad stelt met het vaststellen van de begroting in één keer alle investeringen voor het eerste begrotingsjaar beschikbaar, waarbij uitvoering door het college van BenW is doorgemandateerd.
Aanbevelingen Actualiseer de nota investeringen (en reserves) en toets investeringsvoorstellen daar consequent aan. Gemeente hanteert nu in toenemende mate annuïteiten als afschrijvingsmethode terwijl lineair uitgangspunt is. Bovendien is bij project Tramlijn 19 en onderwijshuisvesting sprake van relatief lange afschrijvingstermijnen. Breng het voorgenomen investeringsniveau in de komende jaren terug tot het minimaal noodzakelijke.
2.3.6
Het financieel beleid ten aanzien van reserves De gemeente analyseert elke begrotingsronde de stand van de reserves en bepaalt de wijze waarop de reserves ingezet worden. Het is een vast onderdeel van het begrotingsproces. Ook het financieel beleid ten aanzien van de reserves is vastgelegd in de ‘nota reserves, voorzieningen en investeringen’ uit 2010. Deze nota bevat tevens enkele voorstellen tot opheffen van bestemmingsreserves. In de nota is echter weinig beleidsmatige informatie opgenomen over bijvoorbeeld het bestedingsdoel van de bestemmingsreserves. Dit gebeurt bij de instelling van een reserve (raadsbevoegdheid). Bestedingsdoelen zijn vastgelegd in de administratie. Door in deze nota nadrukkelijker beleid te formuleren op onder andere het bestedingsdoel van de reserves en de noodzaak om bepaalde reserves in stand te houden kan structurele sturing op de reserves plaatsvinden binnen de vooraf bepaalde kaders. In de nota zijn de bestemmingsreserves naar soort gegroepeerd. De indeling is als volgt: 1. Egalisatiereserve ten behoeve van ‘gesloten circuits’ Een gesloten circuit is een deelexploitatie met eigen baten en lasten (en gekoppeld aan tarieven), waarvan het financiële resultaat wordt afgerekend met een bestemmingsreserve. 2. Bestemmingsreserves ten behoeve van egalisatie van exploitatieresultaten Soms zijn er sterke fluctuaties van uitgaven over verschillende jaren. Om te voorkomen dat begroting en jaarrekening sterke pieken en dalen vertonen worden deze geëgaliseerd over de jaren. In een jaar met lage uitgaven wordt er geld in de reserve gestort dat in jaren met grote uitgaven weer wordt onttrokken. 3. Bestemmingsreserve ten behoeve van financiering Deze reserves zijn het gevolg van financiële techniek of er is sprake van langdurig vastgelegde financieringsmiddelen. Een voorbeeld is de reserve om het investeringsplan te dekken. 4. Bestemmingsreserves voor de beleidsuitvoering Deze reserves zijn bedoeld om incidentele beleidsuitgaven te financieren. In de nota zijn voorstellen opgenomen om een groot aantal (22) bestemmingsreserves op te heffen en de saldi daarvan tot te voegen aan de reserve beleid en uitvoering. Ad 1 Egalisatiereserve ten behoeve van ‘gesloten circuits’ Dit betreft de reserves vastgoed en riolering.
53
Ad 2 Bestemmingsreserves ten behoeve van egalisatie van exploitatieresultaten Uit de begroting 2015-2018 blijkt dat er nog 27 bestemmingsreserves zijn. Het grootste aantal daarvan valt onder de bestemmingsreserves ten behoeve van egalisatie van exploitatieresultaten. Dit betreft reserves met betrekking tot bijvoorbeeld Spoorzone, onderwijshuisvesting, openbare ruimte, automatiseringsmiddelen en maatschappelijke voorzieningen. Ad 3 Bestemmingsreserve ten behoeve van financiering Deze reserves zijn het gevolg van financiële techniek of als er sprake is van langdurig vastgelegde financieringsmiddelen. Onder deze groep vallen de reserves dekking kapitaallasten, reserve gemeentelijke huisvesting en reserve investeringsplan. De reserve gemeentelijke huisvesting heeft in de jaarrekening 2013 als omschrijving ‘het opvangen van de kosten met betrekking tot de ambtenarenhuisvesting’. In de praktijk worden niet activeerbare kosten uit deze reserve onttrokken. De reserve investeringsplan is bedoeld voor het leveren van bijdragen aan grote projecten. Dit is een vrij algemene omschrijving. Uit de jaarstukken van de gemeente is te lezen dat deze reserve voor een belangrijk deel wordt gebruikt voor investeringen met een maatschappelijk nut. Daarvoor worden meerjarig incidentele budgetten beschikbaar gesteld met als dekking de reserve investeringsplan. In de jaren 2015 t/m 2018 wordt circa € 15 miljoen aan deze reserve toegevoegd en circa € 7,5 miljoen onttrokken. In de jaren 2015 t/m 2018 wordt dus vooral veel gespaard ten laste van de exploitatie. Door op de investeringen te gaan afschrijven kan ruimte op de exploitatie worden vrijgemaakt, omdat er dan lagere- of geen toevoegingen aan deze reserves nodig zijn. Ad 4 Bestemmingsreserves voor de beleidsuitvoering In de nota reserves is bepaald, dat deze reserves zijn bedoeld om incidentele beleidsuitgaven te financieren. Vanaf 2014 schaart de gemeente de nieuw gevormde reserve sociaal domein hier ook onder evenals de reserve parkeren en de reserve financiering. De reserve financiering valt in de jaarrekening 2013 nog onder algemene reserves maar is vanaf de begroting 2014 onderdeel van de bestemmingsreserves. Het oorspronkelijke doel van deze reserve is de afwikkeling van de resultaatbestemming van de jaarrekening. Tabel 2.3.6.1
Reserves waarvan geen bestedingsplan aanwezig is
Bestedingsplan niet aanwezig Reserve Beleid en Uitvoering Reserve Transitiefonds Reserve Sociaal Domein Reserve Dienstverlening Reserve Openbare ruimte Reserve Onderwijshuisvesting Reserve Vervanging Stadswinkel Reserve Maatschappelijke voorzieningen Reserve Vastgoed Egalisatiereserve Omgevingsvergunningen Reserve Decentrale Arbeidsvoorwaarden Reserve Enqueterecht Raad Reserve Investeringsplan
Onderbouwing bestemmingsreserves De laatste jaren zijn relatief veel gelden onttrokken aan de bestemmingsreserves met als doel de algemene reserves (weerstandsvermogen) te versterken. De vraag kan worden gesteld of de bestemmingsreserves nog wel toereikend voor de oorspronkelijke bestedingsdoelen. Als dit niet zo is leidt dit tot een zwaardere
54
belasting van de exploitatie. De gemeente geeft aan dat bij het aanvullen van de algemene reserves ten laste van de bestemmingsreserves vooraf gecheckt is of saldi van de reserves beschikbaar zijn, hetzij omdat er geen bestemming voor was hetzij omdat het bestedingsdoel is bijgesteld. Zij is van mening, dat dit niet leidt tot zwaardere belasting van de exploitatie. Ook geeft de gemeente aan, dat als er geen bestedingsplan is het saldo van de bestemmingsreserve het financieel kader is voor bestedingen. Uit door de gemeente beschikbaar gestelde documenten blijkt dat voor de in tabel 2.3.6.1 opgesomde bestemmingsreserves een bestedingsplan ontbreekt. Van deze reserves is dus onvoldoende informatie beschikbaar om de hoogte van de reserve te beoordelen. Daarmee kan dus ook niet worden vastgesteld of de beoogde dekking van exploitatielasten uit deze reserves structureel en reëel is. De gemeente geeft aan, dat in deze gevallen het saldo van de reserve het financieel kader is voor het doen van onttrekkingen. Diverse bestemmingsreserves nader beschouwd Delft kent diverse bestemmingsreserves die een relatief grote impact hebben op de exploitatierekening. Enerzijds doordat de toevoegingen de exploitatierekening belasten en anderzijds omdat uitvoering van projecten afhankelijk is van de bijdragen die uit deze bestemmingsreserves verkregen kunnen worden. Enkele in financiële zin belangrijke bestemmingsreserves worden daarom nader beschouwd. De genoemde saldi zijn ontleend aan de begroting 2015-2018. Tabel 2.3.6.2
Reserve beleid en uitvoering (Stand 31/12, bedragen x € 1 miljoen)
2015
2016
2017
2018
€ 2,6
€ 1,5
€ 1,7
€ 1,8
De reserve beleid en uitvoering is bedoeld ter financiering van de door de raad goedgekeurde projecten. De reserve is in 2010 ontstaan door diverse bestemmingsreserves op te heffen. De onderliggende bestedingsplannen van de oorspronkelijke reserves zijn opgenomen in deze reserve. In de praktijk vinden er onder meer onttrekkingen plaats ten behoeve van WMO, ecologie, jeugd en onderwijs, werk en inkomen en fietsvoorzieningen. Aan deze reserve is in 2013 € 0,9 ontrokken ter versterking van het weerstandsvermogen. Tabel 2.3.6.3
Reserve Spoorzone (Stand 31/12, bedragen x € 1 miljoen)
2015
2016
2017
2018
€ 4,6
€ 6,7
€ 8,7
€ 10,1
De reserve Spoorzone is naar zijn aard echter meer een bestemmingsreserve ten behoeve van financiering (dekken kapitaallasten). De gemeente beschrijft het doel van deze reserve als volgt: ‘over investeringen in de openbare ruimte zijn in 2007 afspraken gemaakt. In de reserve Spoorzone wordt jaarlijks een storting gedaan van ca. € 3 miljoen. Uit de reserve worden vervolgens de jaarlijkse kapitaallasten betaald van de investeringen in de openbare ruimte. In totaliteit bedragen de investeringen ca. € 68 miljoen’. De reserve Spoorzone wordt echter ook ingezet voor het egaliseren van nadelen uit bouwleges en rendementseffecten. Uit een door de gemeente verstrekte prognose van de ontwikkeling reserve Spoorzone komt naar voren dat zowel de afschrijvingslasten als de rentelasten van de investeringen openbare ruimte ten laste van de reserve worden gebracht. Ook komt naar voren dat de reserve met de beoogde jaarlijkse stortingen niet toereikend is om de jaarlijkse kapitaallasten te dekken, mede ook door het afromen van deze reserve ten gunste van de algemene reserves. Vanaf 2028 wordt de reserve negatief en zal aan het eind van de looptijd (2055) een negatieve stand hebben van € 21 miljoen. Eerste conclusie is dus dat van de beoogde investering van € 68 miljoen een bedrag van € 21 miljoen niet is gedekt. Om dit te voorkomen zou de toevoeging hoger moeten zijn. Los daarvan is een negatieve stand op grond van het BBV niet
55
toegestaan. Opvallend is dat de gemeente geen rente bij de reserve bijschrijft, maar wel de rentelasten van de investeringen uit de reserve dekt. Tabel 2.3.6.4
Reserve dekking kapitaallasten (Stand 31/12, bedragen x € 1 mln.)
2015
2016
2017
2018
€ 3,0
€ 3,7
€ 4,5
€ 4,7
De reserve dekking kapitaallasten is bestemd om kapitaallasten van geactiveerde kosten te dekken. Bij aanvang van projecten wordt in beginsel het bedrag van het project gestort in deze reserve. De jaarlijkse afschrijvingslasten worden onttrokken aan deze reserve. Omdat het weerstandsvermogen te laag werd is er in 2013 een bedrag van € 5,7 miljoen aan de reserve dekking kapitaallasten onttrokken dat in de komende jaren vanuit de algemene reserve gebiedsontwikkeling weer wordt teruggestort. Uit de door de gemeente versterkte specificatie van de reserve dekking kapitaallasten komt naar voren dat de kapitaallasten (i.c. afschrijvingslasten) van investeringen tot een bedrag van € 11,9 miljoen uit de reserve dekking kapitaallasten moeten worden gedekt, en dat er nog investeringen tot een bedrag van € 7,6 worden gerealiseerd waarvan de afschrijvingslasten uit deze reserve moeten worden gedekt. In relatie tot de te dekken lasten is de stand van de reserve dekking kapitaallasten dus te laag, waardoor er geen sprake is van structurele en reële dekking van de kapitaallasten van de betreffende investeringen. De gemeente is van mening dat de reserve wel toereikend is, omdat er de komende jaren bedragen aan de reserves worden toegevoegd. Het BBV bepaalt echter dat de benodigde gelden op het moment dat de investeringsbeslissing wordt genomen aanwezig moeten zijn in de reserve. De gemeente vult de reserve de komende jaren deels aan ten laste van de algemene reserve gebiedsontwikkeling en door in 2019 een storting te doen van € 4,6 miljoen ten behoeve van de investering Buitenhof sporthal en parkeergarage. Ook de winst op het project Buitenhof (naar verwachting in 2019 gerealiseerd) wordt, via de algemene reserve gebiedsontwikkeling, nagenoeg geheel (€ 5,7 miljoen) gedoteerd aan de reserve dekking kapitaallasten ter dekking van de kapitaallasten van de gerealiseerde Sporthal. De komende jaren worden relatief kleine bedragen uit de reserve kapitaallasten onttrokken (gemiddeld circa € 0,3 miljoen per jaar). Tabel 2.3.6.5 2015 €
5,5
Reserve gemeentelijke huisvesting (Stand 31/12, x € 1 miljoen) 2016
€
8,5
2017 €
9,1
2018 €
10,0
Deze reserve is ingesteld als bestemmingsreserve om de (extra) lasten van HNK en de lasten van andere incidentele huisvestingsproblemen op te vangen. De hogere exploitatielasten van HNK worden gecompenseerd door deze reserve. Jaarlijks wordt een dotatie gedaan ten laste van de exploitatie. De niet activeerbare kosten en de hogere exploitatielasten worden ten laste van deze reserve gebracht. Ook ten laste van deze reserves is in 2013 het weerstandsvermogen aangevuld (met € 3 miljoen). Tabel 2.3.6.6
Reserve investeringsplan (Stand 31/12, bedragen x € 1 miljoen)
2015
2016
2017
2018
€ 2,3
€ 5,0
€ 6,7
€ 8,6
De gemeente geeft naar aanleiding van een vraag daarover aan, dat de reserve is bedoeld om incidentele projecten te financieren waarvan de gemeente het niet
56
wenselijk vindt of het volgens het BBV niet is toegestaan om deze kosten te activeren. Binnen de raming van deze reserve worden projecten gefinancierd. Planning en middelen worden volgens de gemeente op elkaar afgestemd. In een ander gemeentelijk document is echter te lezen dat een onderbouwing van de besteding ontbreekt. Aan deze reserve wordt jaarlijks een vast bedrag van circa € 2,5 miljoen toegevoegd. In 2015 en 2016 wordt er jaarlijks € 1,4 miljoen extra toegevoegd ten behoeve van de herontwikkeling Juniuslocatie. Deze locatie komt beschikbaar voor herontwikkeling. De, nog niet gerealiseerde, winst op de locatie wordt ingezet ter dekking van de nieuwbouw van het Delflandcollege. Het BBV schrijft voor dat winsten pas genomen mogen worden wanneer deze zijn gerealiseerd. Om die reden is er voor gekozen om de potentiële winst van € 2,8 miljoen (in 2015 en 2016) voorlopig te onttrekken aan de algemene reserve gebiedsontwikkeling en vanuit die reserve toe te voegen aan de reserve investeringsplan. Hiermee wordt een voorschot genomen op nog niet gerealiseerde winsten. Gelet op het feit dat de algemene reserve gebiedsontwikkeling in de jaarrekening 2014 negatief zal worden, zal deze beoogde tijdelijke onttrekking echter niet kunnen plaatsvinden. Figuur 2.3.6.7
Ontwikkeling algemene- en bestemmingsreserves in jaarrekeningen 2009-2014
Ontwikkeling reserves 2009-2014 140 120 x € 1 miljoen
100 80 60 40 20 0 2009
2010
Algemene reserves
2012
2012
Bestemmingsreserves
2013
2014 Totaal
Conclusies De gemeente analyseert elke begrotingsronde de stand van de reserves en bepaalt de wijze waarop de reserves ingezet worden. Het is een vast onderdeel van het begrotingsproces. In de ‘nota reserves, voorzieningen en investeringen’ is echter weinig beleidsmatige informatie opgenomen over bijvoorbeeld het bestedingsdoel van de reserves. Jaarlijkse worden relatief grote bedragen gespaard ten laste van de gemeentebegroting. Uit de begroting 2015-2018 komt naar voren dat er in de jaren 2015-2018 € 21,8 miljoen (grotendeels ten laste van de exploitatie) meer aan de bestemmingsreserves wordt toegevoegd dan er aan wordt onttrokken, wat vooral wordt veroorzaakt door de bestemmingsreserves gemeentelijke huisvesting, investeringsplan en Spoorzone. Reservemutaties zijn lastig te volgen, door de veelheid aan mutaties. Jaarlijks is sprake van een groot volume aan toevoegingen en onttrekkingen als mutatie reserves in de begroting en jaarrekening. Voor niet alle reserves kan een sluitend bestedingsplan worden overgelegd, waardoor niet duidelijk is of de (bestemmings)reserves toereikend zijn om de beoogde exploitatielasten structureel te dekken.
57
Reserve Spoorzone zal bij ongewijzigde besteding vanaf 2028 (tot einde looptijd 2055) een negatieve stand kennen. De gemeente heeft dit onderkend. Inzicht in meerjarig verloop van de reserves kan worden verbeterd: er wordt wel inzicht gegeven in de mutaties maar niet in de ontwikkeling van de standen van de reserves. Het feit dat de bestemmingsreserves, zoals de reserves kapitaallasten en gemeentelijke huisvesting bedoeld ter dekking van kapitaallasten uitgeput raken kan tot gevolg hebben, dat de druk op de exploitatierekening toeneemt. Het uitgangspunt om gelden die tijdelijk ten laste van bestemmingsreserves zijn toegevoegd aan de algemene reserve gebiedsontwikkeling weer terug te storten kan door de negatieve stand van deze algemene reserve per eind 2014 niet meer worden gerealiseerd. Dit kan een nadelig effect op de exploitatie hebben.
Aanbevelingen Onderzoek aan de hand van de bestedingsplannen en claims op de (bestemmings-)reserves of de reserves nog toereikend zijn. Sta onttrekkingen niet langer toe zolang reserve niet toereikend is. Verbeter de toelichting op de reserves en voorzieningen in de jaarrekeningen. Hef de bestemmingsreserves beleid en uitvoering, reserve Spoorzone, reserve dekking kapitaallasten, reserve gemeentelijke huisvesting en reserves investeringsplan op (en breng de kapitaallasten van de investeringen die daaruit gedekt worden ten laste van de exploitatie) of onderzoek op zijn minst het (gunstige) effect op de exploitatie (vervallen toevoegingen, vervallen onttrekkingen) van het opheffen van deze bestemmingsreserves. Schaf het onderling lenen van reserves aan elkaar per direct af. Actualiseer de nota investeringen en reserves en toets de inzet van reserves daar consequent aan. Vergroot transparantie bij de reservemutaties en onderbouw de toevoegingen en onttrekkingen en geef duidelijk aan of het gaat om mutaties tussen reserves onderling of mutaties met een effect op de exploitatie. Toon bij dekkingsvoorstellen aan dat voor de structurele lasten daadwerkelijk structurele en reële dekking aanwezig is. Indien toch gekozen wordt voor dekking ten laste van een (bestemmings)reserve, toon dan aan dat de jaarlijkse stortingen structureel en reëel zijn gedekt.
2.3.7
Onderhoud kapitaalgoederen Voorbeelden van belangrijke kapitaalgoederen zijn wegen, riolering, water, groen en (onderwijs)gebouwen. Voor het realiseren van de op de diverse programma’s geformuleerde doelen, zijn kapitaalgoederen vaak onmisbaar. Ze dienen zo lang mogelijk een bijdrage te leveren aan het doel waarvoor zij zijn aangeschaft of vervaardigd. Na de verkrijging van de kapitaalgoederen is het dan ook zaak deze zo goed mogelijk te beheren, ofwel 'in stand te houden'. Temeer omdat met kapitaalgoederen grote bedragen zijn gemoeid, ze maken immers een substantieel deel uit van de begroting. Een goed beheer is noodzakelijk om achterstallig onderhoud en daardoor kapitaalvernietiging te voorkomen. Maar ook om een goed beeld te krijgen van de structurele lasten en van de financiële positie van de gemeente, is het noodzakelijk inzicht te hebben in de kapitaalgoederen. Bij het beheer van kapitaalgoederen kunnen de volgende vragen zich voordoen: welke ontwikkelingen zijn te verwachten, hoe fraai moet het eruit (blijven) zien, hoe veilig moet het zijn, welk kwaliteitsniveau kiezen we? En een heel belangrijke vraag: wat betekent dit financieel? Het is de verantwoordelijkheid van de raad om vanuit zijn kaderstellende en controlerende taak hier invulling aan te geven. Het is dan ook aan de raad deze keuzes te maken en de bijbehorende kaders te stellen. De paragraaf onderhoud kapitaalgoederen dient actueel inzicht te geven in de vastgestelde beleidskaders. Ook dient duidelijk te zijn of het gekozen
58
ambitieniveau gevolgd wordt, of de bijbehorende financiële middelen zijn opgenomen en of al dan niet sprake is van achterstallig onderhoud. Wanneer er sprake is van achterstallig onderhoud dient aangegeven te worden welke maatregelen zijn/worden getroffen. De toelichting in de paragraaf kapitaalgoederen zou op dit punt nog kunnen worden verbeterd. Voor het beheer van de kapitaalgoederen in de openbare ruimte beschikt de gemeente over een aantal instrumenten. Als eerste de beheersystemen waarin van alle objecten in de openbare ruimte de relevante data zijn ingebracht. In 2014 zijn de eerste stappen gezet om over te gaan op een nieuw integraal beheersysteem, waardoor betere afstemming en beheersing plaats vindt. Daarnaast zijn er diverse schouw- en inspectierondes voor de vaststelling van onderhoudsgesteldheid van (objecten in) de openbare ruimte. Op grond hiervan worden middels de beheerplannen keuzes gemaakt betreffende instandhoudingcyclus, de vervangingscyclus en de daarvoor benodigde middelen. De vastgestelde beheerplannen worden indien nodig geactualiseerd en eventueel ontbrekende worden gemaakt. In het in 2011 door het college vastgestelde beheerplan beeldkwaliteit openbare ruimte is een integraal afwegingsmodel opgenomen om de samenhang tussen de verschillende disciplines op beeldkwaliteit en middelen te kunnen beoordelen. Met de in 2011 ingezette bezuinigingen zijn zowel de technische- als beeldkwaliteitsniveaus van de kapitaalgoederen naar beneden bijgesteld tot op een niveau waarop de voorzieningen functioneren en er geen kapitaalvernietiging ontstaat. De bijstelling van deze niveaus zijn verwerkt in de beheerplannen. Bij de in 2014 opgestelde beheerplannen wegen en civiele constructies is gecontroleerd of nog steeds aan deze voorwaarde wordt voldaan. Voor wegen en civiele constructies heeft dit geresulteerd in bijstelling van de begroting 2015. Wegen In de begroting zijn opgenomen de kosten voor elementenverharding, asfaltverharding, administratieve posten (waaronder kapitaallasten en belastingen) en beleid en beheer. De gevolgen van de bezuinigingsmaatregelen zijn zichtbaar geworden bij de inspecties. Deze hebben aangetoond dat de ondergrens van minimaal onderhoud zonder dat kapitaalvernietiging ontstaat is bereikt. Het beschikbare budget voor het uitvoeren van groot en klein onderhoud is verhoogd in de begroting 2015. In hoofdstuk 4 (paragraaf 4.4, cluster infrastructuur en gebiedsontwikkeling) komt naar voren dat Delft minder nettolasten raamt voor wegen, straten en pleinen dan waar het gemeentefonds vanuit gaat en ook minder nettolasten dan het gemiddelde van de selectiegroep. Anderzijds blijkt dat de nettolasten hoger zijn dan verwacht op basis van de CROW2-systematiek. De totale financiële omvang van het product wegen neemt in de periode 2015-2018 met circa € 1 miljoen toe, vooral vanwege de oplopende kapitaallasten als gevolg van de aanleg van tramlijn 19. In paragraaf 2.3.5 is geconstateerd dat de boekwaarde van ondermeer de investeringen met maatschappelijk nut relatief laag zijn. Lasten zijn ten laste van reserves investeringsplan bekostigd en dus niet meer zichtbaar in de begroting. De kapitaallasten op wegen en straten bedragen in 2015 € 0,5 miljoen. Civiele constructies In de begroting zijn opgenomen de kosten voor klein- en grootonderhoud (inclusief brugbediening), administratieve lasten en beleid en beheer. De inspecties laten zien dat de ondergrens van minimale instandhouding zonder dat kapitaalvernietiging ontstaat is bereikt. De totale financiële omvang van het product neemt toe als gevolg van oplopende kapitaallasten vanwege de vervanging van de St. Sebastiaansbrug en de Kapelsbrug. De gemeente geeft aan dat het huidige budget voor onderhoud civiele constructies niet toereikend is en heeft om 2
CROW: kennisplatform voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte
59
die reden het beschikbare budget voor het uitvoeren van onderhoud aangepast in de begroting 2015. Water en oevers Voor water en oevers is er volgens de gemeente geen sprake van grootschalig achterstallig onderhoud. Op eventueel achterstallig onderhoud bij groen wordt in de paragraaf kapitaalgoederen niet ingegaan. Tabel 2.3.7.1
Overzicht beheerplannen Delft
Plan aanwezig ?
Wanneer vastgesteld?
Loopt tot en met
Ramingen reëel?
Achterstallig onderhoud?
Onderhouds voorziening?
Onderhouds reserve?
Wegen
Ja
2014
2017
Nee, wel is ondergrens bereikt
Nee
Nee
Groen
Ja Vastgesteld door college
2012
2015
Ja, echter onduidelijk of lasten areaaluitbreiding al zijn geraamd. Onbekend. Gemeente geeft aan dat de ramingen in de begroting op het plan zijn aangepast.
Onbekend
Nee
Nee
Riolering
Ja
2011
2014
Ja
Onbekend
Nee
Gebouwen
Nee
Jaarlijkse inventarisatie
Onbekend
Nee
Civiele constructies
Ja
2014
Gemeente geeft aan: Ja Er is echter wel een taakstelling opgelegd aan het vastgoedbedrijf. , Tot ent met 2014 niet. Gemeente geeft aan dat budgetten in begroting 2015 zijn aangepast
Nee, wel egalisatiereserve (stand per 31-12-2013 € 0,5 miljoen) Nee
Onbekend
Nee
Nee
2017
Riolering Het beheer en onderhoud van de gemeentelijke riolering is bepaald aan de hand van het in 2011 vastgestelde Verbreed-GRP. In 2015 wordt het V-GRP vernieuwd. Binnen dit V-GRP is er naast de aandacht voor de afvalwaterzorgplicht (de duurzame instandhouding van het rioolstelsel) tevens aandacht voor de hemelwaterzorgplicht en de grondwaterzorgplicht. Met ingang van 1 mei 2014 is de provincie uit de Gemeenschappelijke regeling ‘Beheer grondwateronttrekking Delft Noord’ getreden. Ook het Hoogheemraadschap van Delfland heeft aangegeven dit te overwegen. Daarnaast is er nog geen duidelijkheid vanuit Den Haag en Rijswijk ten aanzien van hun intenties om blijvend mee te betalen. Dit kan leiden tot de situatie dat Delft een
60
groter deel van de exploitatiebegroting moet dekken. Bovendien moet Delft versneld drainage voorzieningen treffen, zodat de grondwateronttrekking na 15 jaar kan zijn afgebouwd. Van invloed op de totale kosten en de dekking daarvan zijn de keuze voor aanleg van een drainagesysteem ten laste van het Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) en te maken afspraken met DSM en omliggende gemeenten (Rijswijk, Den Haag) over een financiële bijdrage. Rekening is gehouden met een structureel nadeel van € 500.000 vanaf 2017. Gebouwen Aan het vastgoedbedrijf zijn diverse bezuinigingen opgelegd. De bezuiniging zal ook in het onderhoud gevonden moeten worden. Dit betekent mogelijk dat het gemiddelde onderhoudsniveau verder opschuift naar het ‘waarborgen van de veiligheid’. Er is geen onderhoudsplan aanwezig. Jaarlijks vindt een inventarisatie plaats. Ondanks dat er beheerplannen zijn vastgesteld werkt Delft voor de belangrijkste kapitaalgoederen (wegen, riolering, gebouwen) niet met onderhoudsvoorzieningen, waardoor de dekking in het meerjarenperspectief plaatsvindt. Dit betekent dat fluctuaties in onderhoudslasten niet via voorzieningen maar via de jaarlijkse exploitatiebegroting moeten worden opgevangen, omdat groot onderhoud niet mag worden geactiveerd. Wel is er een reserve openbare ruimte met als doel het egaliseren van schommelingen in de lasten en in tijd van onderhoud wegen, straten, pleinen, groen, waterwegen en civiele kunstwerken. Dit is dus niet te kwalificeren als een onderhoudsreserve maar een egalisatiereserve. De stand per 31 december 2013 is € 0,65 miljoen. Reconstructies, vervangen slijtlagen en herinrichting van wegen, renovatie openbare verlichting, en renovatie en reconstructie van groen worden in Delft geactiveerd en afgeschreven. De meeste in 25 jaar (groen in 10 jaar). Beleid is om voor groot onderhoud > € 300.000 aan civiele constructies afzonderlijk investeringskrediet aan te vragen. Conclusies Voor onderhoud van kapitaalgoederen zijn beheerplannen vastgesteld. Delft heeft ervoor gekozen om voor de belangrijkste kapitaalgoederen (wegen, riolering, gebouwen) niet met onderhoudsvoorzieningen te werken maar de benodigde onderhoudsbudgetten in de jaarschijven van de begroting op te nemen. Fluctuaties in onderhoudslasten komen daardoor ten laste van de exploitatiebegroting. Lasten zullen stijgen als gevolg van areaaluitbreiding (Harnaschpolder, Spoorzone). Dit zal duidelijk worden op basis van nieuwe geactualiseerde beheerplannen. Aan de hand daarvan zal de gemeente de budgetten in de begroting aanpassen. Voor wegen is in de programmabegroting 2015-2018 het onderhoudsbudget structureel verhoogd met € 0,4 miljoen. Voor gebouwen is een taakstellende bezuiniging opgelegd aan het vastgoedbedrijf, dat het onderhoud kan raken (niveau wordt dan: waarborgen van veiligheid). Aanbevelingen Vergroot de informatiewaarde van de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen op de in het BBV voorgeschreven wijze door de relatie te leggen met de financiële consequenties. Werk voor onderhoud kapitaalgoederen met onderhoudsvoorzieningen om lasten egaler in de begroting te kunnen verwerken. Monitor het onderhoudsniveau van gebouwen kritisch om te voorkomen dat kapitaalvernietiging optreedt.
61
2.3.8
Tekortproblematiek grondexploitaties In januari 2011 is de ‘Nota grondbeleid gemeente Delft 2011-2014’ vastgesteld. In deze nota worden de kaders en uitgangspunten voor het grondbeleid van de gemeente Delft weergegeven. De gemeente is op drie manieren betrokken bij de uitvoering van de grondexploitaties: Actief en risicodragend, de gemeente treedt op als vervaardiger van bouwrijpe grond en verkoper daarvan. Voorwaarde voor deze rol is het hebben van een grondpositie. Een voorbeeld hiervan is het project Harnaschpolder Delft Woongebieden. Participerend en risicodragend, de gemeente faciliteert de planvorming en participeert in de ontwikkeling en de uitvoering. De ontwikkeling en uitvoering kunnen ondergebracht zijn in een zelfstandige juridische entiteit (Bedrijvenschap Harnaschpolder), waarin de gemeente participeert. Faciliterend, de gemeente faciliteert de planvorming in haar hoedanigheid als overheid. De ontwikkeling en uitvoering wordt overgelaten aan een private partij. In deze situatie heeft de gemeente geen of geen noemenswaardige grondpositie. Voorbeelden hiervan zijn Watertuinen / TNO en TU Noord en Midden. Jaarlijks wordt het document ‘MeerjarenProgramma Grondontwikkeling’ (MPG) opgesteld. Dit document geeft inzicht in de te verwachten resultaten per exploitatie. In het MPG wordt tevens per plan ingegaan op de specifieke planrisico’s. De in het MPG benoemde risico’s zijn opgenomen in de risicoparagraaf en lopen daarom mee in de bepaling van het weerstandsvermogen van de gemeente Delft. In de paragraaf grondbeleid gaat de gemeente in op de belangrijkste (actieve) grondexploitaties. In de afgelopen jaren zijn er vooral voor de grondexploitatie Harnaschpolder substantiële verliesvoorzieningen getroffen. Op de ontwikkelingen van de Spoorzone wordt in deze paragraaf in beperkte mate ingegaan. In de in de paragraaf grondbeleid opgenomen risicoanalyse van de grondexploitaties wordt tot op heden geen rekening gehouden met het toegenomen risico bij Spoorzone. Delft is 100% eigenaar van het Ontwikkelingsbedrijf Spoorzone (OBS), maar ziet dit als een participatie in een samenwerkingsverband en merkt dit daarom in de paragraaf grondbeleid niet aan als actieve grondexploitatie (zie onder meer de toelichting grondbeleid in de jaarrekening 2012 van de gemeente). Desondanks geldt voor deze participatie dat de gemeente geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk is voor tekorten op deze exploitatie. In de in 2014 door de gemeente uitgevoerde ‘stresstest met betrekking tot de financiële positie van de gemeente’ (niet te verwarren met de stresstest Spoorzone) schrijft de gemeente bij het onderdeel grondexploitatie: ‘de Spoorzone is niet in deze cijfers meegenomen; OBS voert hiervoor separaat de grondexploitatie’. Wel verschijnt er elke kwartaal een rapportage over de voortgang van het Spoorzone project. Deze rapportage is echter vooral procesmatig en inhoudelijk van aard en in mindere mate financieel. De geringe financiële informatie maakt het lastig voor de gemeente om tijdig op financiële ontwikkelingen in te springen. In de gemeentelijke rapportage ‘Meerjarenprogramma Grondontwikkeling’ wordt naast de door de gemeente als actieve grexen aangewezen exploitaties ook ingegaan op de Spoorzone. Echter vanuit het perspectief van de gemeentebegroting en niet vanuit het perspectief van de business case. De boekwaarde van de grondexploitaties (dus exclusief Spoorzone) bedroeg op 31 december 2013 € 93,5 miljoen (31-12-2012 € 90 miljoen). Voor toekomstige
62
verliezen is een verliesvoorziening gevormd van € 54 miljoen (31-12-2012 € 35 miljoen). De grondexploitatie ‘Harnaschpolder’ is in omvang de grootste met een boekwaarde van € 82,5 miljoen en een verliesvoorziening van € 50 miljoen. De verliesvoorziening wordt berekend op basis van contante waarde. Dit betekent dat jaarlijks rente (5% t/m 2013 en 4% vanaf 2014) moet worden bijgeschreven om te zorgen dat de voorziening kan aangroeien tot de noodzakelijke eindwaarde. Tot 2015 liet de stand van de reserve gebiedsontwikkeling het toe de rentelast ten laste van deze reserve te dekken, maar met ingang van 2015 is deze reserve uitgeput en komt de rente ad € 2,2 miljoen ten laste van de exploitatie. Het resultaat van de grondexploitaties wordt verrekend met de algemene reserve gebiedsontwikkeling. In 2013 is voor dit doel € 30 miljoen aan deze algemene reserve onttrokken, voornamelijk veroorzaakt door de verhoging van de verliesvoorziening. Om te voorkomen dat deze algemene reserve niet negatief werd was de gemeente genoodzaakt om een bedrag van € 28,5 miljoen aan andere reserves te onttrekken en toe te voegen aan de algemene reserve gebiedsontwikkeling. De stand van de algemene reserve gebiedsontwikkeling bedraagt eind 2013 € 3,1 miljoen. Dit betekent dat eventuele verdere verliesnemingen niet meer door deze reserve kunnen worden opgevangen. De ontwikkeling van de boekwaarde en verliesvoorziening vanaf 2009 is als volgt (exclusief grondexploitatie Spoorzone). Figuur 2.3.8.1
Ontwikkeling boekwaarde grondexploitaties in jaarrekeningen 2009-2014
x € 1 miljoen
Ontwikkeling boekwaarde grexen vanaf 2009 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2009
2010
bruto boekwaarde
2011
2012
verliesvoorziening
2013
2014
netto boekwaarde
Het financieel toezicht op de grondexploitatie is gebaseerd op openbare informatie. Uit deze informatie blijkt de laatste jaren een oplopend risicoprofiel. Vooral het risicoprofiel van Harnaschpolder is hoog gezien de hoge boekwaarde van het project, het stadium waarin de ontwikkeling zich bevindt en de hoogte van de nog te realiseren opbrengsten. De accountant geeft in zijn verslag van bevindingen bij de jaarrekening 2013 aan, dat de waardering van grondexploitatie een grote mate van schattingsonzekerheid kent. Met deze onzekerheid is rekening gehouden bij het formuleren van de risico's zoals vermeld in de paragraaf weerstandsvermogen. Daarnaast is als onderdeel van de herprioritering, die op basis van de nota toetsingskader woningbouwplannen Delft in 2013 heeft plaatsgevonden, de fasering conservatiever geschat, vooral voor projecten waaraan de gemeente in mindere mate prioriteit geeft.
63
Overhevelen investeringen van grondexploitatie naar algemene dienst Om de boekwaarde van de grondexploitaties niet nog sneller te laten oplopen brengt de gemeente in sommige gevallen investeringen van de grexen over naar de algemene dienst. Een voorbeeld hiervan is de grondexploitatie Voorhof NoordWest (zie jaarverslag 2011). Daarnaast bouwt de gemeente ook voorzieningen zoals scholen in de te ontwikkelen gebieden. Door het achterblijven van de woningbouwplannen dient de gemeente niet alleen de verliezen door het uitblijven van inkomsten te dekken, maar ook de extra lasten van de nieuwe voorzieningen. Conclusies Boekwaarde en hoogte verliesvoorziening voor de actieve grondexploitaties bestaat voornamelijk uit de grondexploitatie Harnaschpolder. De verliesvoorziening wordt berekend op basis van contante waarde. De rente kwam tot en met 2014 ten laste van de algemene reserve gebiedsontwikkeling, vanaf 2015 ten laste van de exploitatiebegroting van de algemene dienst. Door uitputting van de algemene reserve gebiedsontwikkeling eind 2013 tot € 3,1 miljoen kunnen eventuele verliesnemingen niet meer door deze reserve worden opgevangen. Delft ziet de Spoorzone niet als actieve grondexploitatie maar als samenwerkings-verband, ondanks het feit dat de gemeente 100% van de aandelen van OBS BV in bezit heeft. De beschrijving van de uit de Spoorzone voortkomende financiële ontwikkelingen en risico’s hebben een relatief bescheiden plek in de programmabegroting van Delft. Rapportage vindt vooral plaats vanuit het perspectief van de gemeente en niet vanuit het perspectief van de Spoorzone (met van daaruit de financiële risico’s voor de gemeente). Aanbeveling Vergroot de transparantie van de opbouw van het rekeningresultaat door de grondexploitaties niet meer als een financieel gesloten exploitatie te beschouwen, maar het saldo duidelijk zichtbaar te maken. Dit houdt in dat bij het opmaken van de gemeentelijke jaarrekening het exploitatieresultaat van de grondexploitaties, in tegenstelling tot wat nu gebruikelijk is, nog niet ten laste of ten gunste van een reserve wordt gebracht. Het resultaat op de grondexploitaties wordt dan na resultaatbestemming verrekend. Hetzelfde geldt voor het resultaat op het Vastgoedbedrijf.
2.3.9
Tekortproblematiek Spoorzone De realisatie van het project Spoorzone vergt grote financiële inspanningen van de gemeente Delft. In hoofdlijn is de volgende tweedeling in financiële bijdrage te maken. 1. Bijdrage van de gemeente Delft in de ontwikkeling van Spoorzone en de aanleg van een spoortunnel. 2. Investeringen van de gemeente in het gebied van de Spoorzone, zoals inrichting openbare ruimte, bouw stadskantoor, bouw scholen, bouw fietsenstallingen, aanleg trambaan. Het project Spoorzone wordt uitgevoerd door een daarvoor opgerichte Besloten Vennootschap: Ontwikkelingsbedrijf Spoorzone (OBS). OBS redeneert en rapporteert vanuit de ‘business case Spoorzone’. De business case is een rekenmodel waarmee het financiële resultaat van het totale project op eindwaarde wordt berekend, met als doel toekomstgerichte managementinformatie te leveren en de gevoeligheid van het resultaat in een bandbreedte weer te kunnen geven.
64
Gezien de grootte van het project is er voor gekozen de business case op te knippen in onderdelen (zie figuur 2.3.9.1). Naast de vijf projectonderdelen kent de business case een aantal deelprojectoverstijgende zaken. Deze onderdelen worden niet specifiek toegedeeld aan de verschillende deelprojecten. Tot 2011 zagen de gemeente en OBS de business case Spoorzone als een ‘gesloten systeem’. Het project kon worden gerealiseerd met een gemeentelijke bijdrage in de vorm van een initiële bijdrage van € 50 miljoen (wordt door de gemeente in de loop van de jaren omgezet in investeringen in de openbare ruimte), de bijdragen van andere overheden en de geprognosticeerde netto grondopbrengst van € 80 miljoen. Deze baten zitten in het projectonderdeel ‘deelproject overstijgende kosten en opbrengsten’. De voor derden te realiseren projecten binnen de business case zoals stadskantoor en parkeren geschiedt op kosten van derden en hebben om die reden vanuit de optiek van OBS geen effect op het financiële resultaat van de business case. Een van die derden is echter de gemeente zelf waardoor deze projecten wel een financieel effect voor de gemeente hebben. Tabel 2.3.9.1
Business case Spoorzone Delft en deelprojecten
Business Case Spoorzone Delft Deelproject overstijgende kosten en opbrengsten Spoortunnel Stadskantoor en Inrichting Parkeren en Gebiedsstationshal openbare stallen ontwikkeling ruimte (IOR)
In de voortgangsrapportage ontwikkeling Spoorzone 4e kwartaal 2010 was sprake van een sluitende business case met een eindwaarde per januari 2031 van € 0. Ook voor de geactualiseerde business case per ultimo 2010 (versie januari 2011) geldt dat deze sluitend is. Per juli 2011 is sprake van een tekort in de business case op eindwaarde per januari 2031 van € 2,8 miljoen. De belangrijkste aanpassing van de business case per ultimo juni 2011 betreft de als gevolg van de vastgoedcrisis gewijzigde grondwaarde van het vastgoed. Een deel van de daling van de grondwaarde kan worden opgevangen vanuit de beschikbare risicovoorziening in de business case (OBS) van € 8 miljoen en met de gemeente zijn afspraken gemaakt over aanvullende dekking. Deze aanvullende dekking is in de business case van juli 2011 ook verwerkt als baat. Deze aanvullende dekking betreft de invoering van het spaarmodel (1e tranche) ter waarde van € 18 miljoen. Het ontwikkelingsbedrijf rapporteert een tekort van € 2,8 miljoen, waarbij de totale opbrengst van het spaarmodel 1e tranche al als opbrengst in de business case is ingeboekt. Feitelijk sluit de business case in 2011 met een tekort van € 20,8 miljoen (€ 2,8 plus € 18 miljoen). OBS typeert de jaarlijkse bijdrage van de gemeente als een behoedzaamheidreserve en schrijft in de jaarstukken: ‘Zoals in het Budgettair kader Gebiedsontwikkeling Spoorzone Delft aangegeven, is de business case aangewezen op dekkingsmiddelen vanuit de Programmabegroting. Hiervoor is de gemeentelijke behoedzaamheidreserve ingesteld: de gemeente maakt jaarlijks een bedrag vrij (= het spaarmodel) en voegt dit toe aan de algemene reserve gebiedsontwikkeling. Vanuit de algemene reserve gebiedsontwikkeling vinden ter compensatie van negatieve resultaten van de business case (ontstaan door exogene oorzaken) dotaties plaats aan de business case zodat deze bij afsluiting van het project sluitend is’. Gelet op het feit dat er bij invoering van het spaarmodel in de business case sprake was van een tekort met een omvang vergelijkbaar met de verliesvoorziening op dat moment van alle actieve grondexploitaties op de balans van de gemeente (en feitelijk daarmee ook is te vergelijken) doet de term behoedzaamheidreserve geen recht aan de ernst van de
65
problematiek die zich op dat moment voor de business case en vooral de gemeentebegroting aandiende. In de programmabegroting van de gemeente is de term behoedzaamheidreserve overigens niet gebruikt. Daarin is gemeld, dat gefaseerd middelen worden vrijgemaakt voor grondwaarderisico’s (programmabegroting 2012), dat in overleg met de accountants van OBS en gemeente de middelen als doorbetaling aan de business case worden opgenomen (programmabegroting 2013) en dat als gevolg van de daling van de grondwaarde de bijdrage van de gemeente aan de business case is opgehoogd (programmabegroting 2014). Omdat OBS de eindopbrengst van het (voormalige) spaarmodel al volledig als baat in de business case inboekt, wordt deze baat niet meer meegerekend bij het tekort dan wordt gepresenteerd. Het tekort per eind 2013 op de business case Spoorzone ad € 8,7 miljoen, zou zonder de al ingeboekte gemeentelijke bijdrage hoger zijn, te weten € 8,7 miljoen plus € 42 miljoen uit het spaarmodel, ofwel € 50,7 miljoen. De gemeente geeft aan, dat dit feit overigens steeds is gecommuniceerd in de programmabegroting. Zo is de bijdrage van € 42 miljoen gemeld in de programmabegroting 2014. Bij de door de gemeente uitgevoerde stresstest in juli 2014 werd een extra tekort berekend van € 62 miljoen (€ 42+ € 62= € 104 miljoen). Een door een extern bureau (Rebel Groep) uitgevoerde second opinion kwam uit op een extra tekort van 80 miljoen (€ 42+ € 80 = € 122 miljoen) met een bandbreedte van minus € 38 miljoen tot minus € 101 miljoen. De financiële gevolgen daarvan, onder meer het verhogen van het spaarmodel, zijn verwerkt in de meerjarenbegroting 2015-2018 van de gemeente. Tabel 2.3.9.2
Resultaten van de beoordeling van de business case Spoorzone vanaf de jaarrekening 2010
Bedragen x € 1.000
Nadelig saldo businesscase ten laste van gemeente
2010
0
2011
2012
-20.800
-20.800
Jaarrekening stresstest OBS gemeente 31-12-2013 juli 2014
-50.746
-104.019
second opinion oktober 2014 (BC waardering)
-122.004
BC sturing
-92.092
De totale bijdrage in het tekort van het project Spoorzone komt voor de gemeente op dit moment dus uit op € 92 miljoen. De bijdrage gemeente is € 81 miljoen (€ 42 miljoen 1e tranche en € 39 miljoen 2e tranche). Daarnaast wordt € 11 miljoen gedekt door oprenting binnen de business case. Het extra tekort wordt gedekt door een verhoging en verlenging van het spaarmodel (€ 42+ € 39+ € 11= € 92 miljoen). Voor het verschil tussen de business case als sturingsinstrument en de mogelijke uitkomst van de business case als waarderingsinstrument houdt de gemeente extra weerstandscapaciteit aan. Hiertoe voegt de gemeente vanaf 2015 t/m 2027 ten laste van de exploitatie jaarlijks € 2,3 miljoen toe aan de algemene reserve gebiedsontwikkeling. In tabel 2.3.9.3 zijn de effecten voor de vijf projectonderdelen en de projectoverstijgende kosten en opbrengsten vanaf 2013 weergegeven. Voor de duidelijkheid is de bijdrage van de gemeente in het tekort van de business case (in de business case verantwoord onder de projectoverstijgende opbrengsten) apart zichtbaar gemaakt. Ten opzichte van de stand per 31-12-2013 is de second opinion (business case als waarderingsinstrument) berekende saldo circa € 71 miljoen nadeliger. De belangrijkste nadelen zitten in de inrichting openbare ruimte (doorvoeren ontwerpwijzigingen, toename gelabelde risico’s), gebiedsontwikkeling (voornamelijk neerwaarts bijstellen grondwaarde) en project overstijgende kosten
66
en opbrengsten (voornamelijk rentekosten). Daarnaast is sprake van een hogere risicoreservering. Tabel 2.3.9.3
Nadere specificatie resultaten van de beoordeling van de business case Spoorzone
Bedragen x € 1.000
Jaarrekening OBS 31-12-2013
Spoortunnel
stresstest gemeente juli 2014
second opinion oktober 2014 (BC waardering)
BC sturing
-119.803
-124.504
-126.327
-600
-350
-349
-348
Inrichting openbare ruimte
-82.595
-94.937
-95.675
-92.675
Parkeren en stallen
-19.784
-19.825
-23.905
-20.070
-4.726
-14.187
-31.899
-18.477
177.600
151.141
156.952
165.338
-49.908
-102.662
-121.203
-90.736
-838
-1.356
-800
-1.355
-50.746
-104.018
-122.003
-92.091
Stadskantoor en stationshal
Gebiedsontwikkeling Projectoverstijgende kosten en opbrengsten subtotaal Verschil risico's en risicoreservering Per saldo tekort voor rekening van gemeente
-124.504
Bij de opzet van de business case als sturingsinstrument (BC sturing) is het tekort verlaagd met € 30 miljoen. Dit is voor een bedrag van € 12,9 miljoen gerealiseerd door een deel van de post onvoorzien over te hevelen naar de gemeentebegroting. Voorwaarde hiervoor is dat de gemeente dit bedrag moet aanhouden in de algemene reserve. In de jaarrekening 2014 heeft de gemeente een risicovoorziening ter grootte van dit bedrag gevormd. De overige besparingen betreffen extra bijdragen van Haaglanden in het tramdossier, bezuinigingen op kosten gebiedsontwikkeling, hogere grondopbrengsten en lagere rentekosten als gevolg van doorgevoerde bezuinigingsmaatregelen. Tabel 2.3.9.4
Opbrengsten business case Spoorzone: wie betaalt wat? Stand van zaken najaar 2014
Bedragen x 1 miljoen
Kosten
Opbrengsten grondstadsoprenting initiële opbreng- Parking kantoor spaarmodel business- bijdrage subsidies sten delft gemeente gemeente case gemeente derden derden gemeente
Spoortunnel
€ -124,5
Stadskantoor en stationshal
€
-75,1
Inrichting openbare ruimte
€
-97,4
Pakeren en stallen
€
-46,0
Gebiedsontwikkeling
€ -104,7
Projectoverstijgende kosten
€
€ €
€ -479,8
44,5
60,0
€ 14,8 €
4,7 € €
-32,1 €
60,0
Prorail
€
81,0
€
11,0
€
54,0
€
€
81,0
€
11,0
€
54,0
€ 146,8
25,9
51,3
€ 35,0
97,6
Totaal baten €
44,5
€
74,8
€
4,7
€
25,9
€
86,3
€ 243,6 € 51,3
€
25,9
€ 49,8
€ 479,8
Bron cijfers: Rapportage business case als sturings- en waarderingsinstrument najaar 2014.
Opbrengsten business case Spoorzone De totale kosten van de business case als sturingsinstrument (grondexploitatie Spoorzone) bedragen inclusief berekende risico’s € 479,8 miljoen naar de stand van de rapportage business case als sturings- en waarderingsinstrument najaar 2014. Over de ontwikkelingen in de business case wordt regelmatig aan de raad gerapporteerd. De in dit onderdeel van de begrotingsscan opgenomen cijfers kunnen naar aanleiding van een recente rapportage dus weer zijn gewijzigd. In tabel 2.3.9.4 wordt weergegeven hoe de kosten in de business case worden gedekt. Te zien is dat een deel wordt gedekt door afname van de activa door derden (stadskantoor, stationshal, parkeergarage), subsidies, grondopbrengsten en bijdragen van de gemeente. De sluitpost is het nadelig saldo, dat zich vertaalt in een bijdrage van de gemeente. Bij een lager nadeel van de business case wordt de bijdrage op grond van dit model lager, bij een hoger nadeel zal deze bijdrage stijgen.
67
Financieel effect business case Spoorzone voor gemeente Delft De business case Spoorzone heeft op twee manieren een financieel effect voor de gemeente. Enerzijds door afname van projectonderdelen voor rekening van de gemeente (bijvoorbeeld nieuw stadskantoor) en anderzijds door direct aan de business case te relateren kosten zoals initiële bijdrage en het uiteindelijke (nadelig) resultaat van de business case. De jaarlijkse lasten die direct aan de Spoorzone zijn te relateren bedragen in de begroting 2015 circa € 13,9 miljoen(tabel 2.3.9.5).Dit bedrag is overigens nog gebaseerd op de situatie dat sprake was van een spaarmodel. Vanaf 2018 zal daar geen sprake van zijn. Als de gemeente er niet in slaagt om bijvoorbeeld door het opheffen/herschikken van bestemmingsreserves de algemene reserve aan te vullen zullen de voor het spaarmodel geraamde spaarbedragen moeten worden omgezet in jaarlijkse bijdragen van de exploitatie aan de algemene reserves. In de begroting 2016-2019 zal hier meer inzicht in zijn. In tabel 2.3.9.6 is de situatie die na vaststelling van de jaarrekening 2014 ontstaat zichtbaar gemaakt. Tabel 2.3.9.5
Direct aan de business case Spoorzone te relateren investeringen ten laste van de gemeente (naar de stand 2014 dus voor opheffing spaarmodel) Projectonderdeel
Lasten
Investeringen in de openbare ruimte (is zelfde post als de initiële bijdrage in tabel 2.3.9.4, neemt toe door rentebijschrijving) Spaarmodel/verliesvoorziening Verhogen weerstandscapaciteit Spoorzone/onvoorzien Voorziening Spoorzone Overige kosten Totaal Tabel 2.3.9.6
Jaarlijkse lasten (t.l.v. exploitatie)
€ 68 miljoen
€ 3,0 miljoen
€ 81 miljoen € 30 miljoen
€ 7,0 miljoen € 2,3 miljoen
€ 5 miljoen €0
€ 0,9 miljoen € 13,2 miljoen
Direct aan de business case Spoorzone te relateren investeringen ten laste van de gemeente (naar de stand 2015 dus na opheffing spaarmodel) Projectonderdeel
Lasten
Investeringen in de openbare ruimte (is zelfde post als de initiële bijdrage in tabel 2.3.9.4, neemt toe door rentebijschrijving) Voorziening gebiedsontwikkeling Spoorzone Risicovoorziening voor onvoorziene lasten Business Case Spaarmodel t/m 2017 (3 jaar x € 7 miljoen per jaar). Spaarmodel wordt in 2018 opgeheven. Overige kosten Kosten activeren bijdrage aan spoortunnel
Jaarlijkse lasten (t.l.v. exploitatie)
€ 68 miljoen
€ 3,0 miljoen
€ 53 miljoen € 12,9 miljoen
p.m. p.m.
€ 21 miljoen
€ 7 miljoen
€0 p.m.
€ 0,9 miljoen p.m.
Aankoop panden/gronden Vanaf 2009 heeft de gemeente panden aangekocht ten behoeve van het project Spoorzone en hebben er activiteiten plaatsgevonden om het gebied bouwrijp te maken voor de aanleg van de spoortunnel. De waarde van (toen) € 42,5 miljoen is opgenomen op de balans van de gemeente met daartegen over een ‘verplichting langlopende geldlening OBS’ onder de overlopende passiva. De toegevoegde grondwaarde is niet opgenomen in de staat van activa. De staat van activa sluit dan ook niet aan op balans. De door OBS aan de gemeente verstrekte geldlening ter financiering van de panden/gronden is een renteloze lening. Dit houdt verband met de fiscale mogelijkheden waar Delft gebruik van heeft gemaakt. De waarde op de balans is nul door saldering van de debet met de creditpost. De gemeente berekent om deze reden ook geen rente over de boekwaarde van de gronden.
68
Initiële bijdrage Op 28 juni 2001 heeft de gemeente een bedrag van € 45 miljoen (100 miljoen gulden) als bijdrage in de ontwikkeling van de Spoorzone beschikbaar gesteld. In het raadsvoorstel is onder meer te lezen: ‘Het is al geruime tijd de inzet van het gemeentebestuur, dat het huidige tweesporige viaduct vervangen wordt door een viersporige tunnel. Dit in verband met de bereikbaarheid, de verbetering van de leefomgeving, de vermindering van geluidshinder en de ontwikkelmogelijkheden bij het Delftse centrum. Het project behelst een integrale ontwikkeling van de Spoorzone tussen ’t Haantje en de Abtswoudseweg. Het is gelukt om hiervoor steun te vinden. De verkenningsfase van het MIT is inmiddels ambtelijk afgerond, het ministerie van Verkeer en Waterstaat gaat uit van integrale viersporigheid tussen Rijswijk en Schiedam voor 2020. In 2010 is er de noodzaak van gedeeltelijke viersporigheid wat gerealiseerd kan worden door een viersporige tunnel in Delft. In de periode 2001-2005 wordt wat Delft betreft de uitvoering voorbereid. De haalbaarheid van het project is toegenomen door een rijksbijdrage van € 286 miljoen. Extra subsidie van het Rijk zal echter nodig zijn. In aanvulling hierop zullen -via Publiek Private Samenwerking (PPS)- ook vanuit de bovengrondse ontwikkeling gelden beschikbaar komen voor de aanleg van de spoortunnel. Het commitment van de betrokken publieke partijen (ministeries, Haaglanden, provincie en Delft) wordt in 2001 vastgelegd in een procesovereenkomst. Verwacht wordt dat na selectie van in aanmerking komende marktpartijen voor deze PPS in 2002 een intentieovereenkomst tussen publieke en private partijen gesloten kan worden. De formalisering van de PPS wordt in 2003 verwacht. Alle partijen, Rijk, Haaglanden, provincie Zuid-Holland, gemeente Delft en commerciële partijen hebben belang bij het realiseren van het project: een basisvoorwaarde voor succesvolle samenwerking. Onderdeel van de voorstellen is dat de gemeentelijke bijdrage (€ 45 miljoen) aan de ontwikkeling van de Spoorzone vastgesteld wordt. De gemeentelijke bijdrage van € 45 miljoen aan het project Spoorzone zal in de komende jaren nog grotendeels vrijgemaakt moeten worden. Uit het raadsvoorstel (27 mei 2008) over de financieel technische verwerking van de initiële bijdrage blijkt, dat de gemeente de gemeentelijke bijdrage aan de Spoorzone in een lange reeks van jaren (circa 30 jaar) wil terugverdienen vanuit opbrengsten gemeentefonds, OZB en compensatie bouwleges. Deze opbrengsten zouden toereikend moeten zijn om de jaarlijkse toevoeging van € 3 miljoen aan de reserve Spoorzone, ter dekking van de toekomstige exploitatielasten, te dekken. De gemeente gaf aan dat er door deze verwerkingswerkwijze voor de gemeentebegroting een gesloten systeem van uitgaven en inkomsten in kader van ontwikkeling Spoorzone ontstaat en dat deze werkwijze borgt, dat de gemeentebegroting niet belast wordt met vrij te maken exploitatiebudgetten. Dit is ook vastgelegd in de begroting Spoorzone (vastgesteld op 26 juni 2008). Uit aanvullende informatie van de gemeente, in het kader van deze begrotingsscan, komt naar voren dat de beoogde dekking door het terugverdienen vanuit de opbrengsten gemeentefonds, OZB en compensatie bouwleges enkele jaren geleden is losgelaten. Het nadelig financieel effect als gevolg van het wegvallen van deze dekking en het daardoor alsnog vrij moeten maken van exploitatiebudgetten is verwerkt in de programmabegrotingen van de afgelopen jaren. In eerdere jaren was er ook nog sprake van, dat de gemeente de bijdrage deels (voor een bedrag van € 11 miljoen) wilde financieren uit de opbrengst van de verkoop van aandelen EZH (Energiebedrijf Zuid-Holland). Dit is later door de gemeente losgelaten. De bijdrage is in 2 tranches betaald aan OBS: € 30 miljoen in 2007 en € 15 miljoen in 2008. De gemeente heeft de bijdrage verantwoord als kapitaalverstrekking onder de financiële vaste activa. In de staat van activa is de bijdrage echter niet terug te
69
vinden. De rente over de boekwaarde wordt jaarlijks bijgeschreven. De betaalde initiële bijdrage moet gezien worden als voorschot dat is betaald aan OBS. Jaarlijks wordt de boekwaarde door de gemeente verlaagd met een bedrag gelijk aan de in dat jaar gedane investeringen in openbare ruimte Spoorzone. Dit bedrag wordt dan op de balans van de gemeente overgeheveld van de financiële vaste activa naar de vaste activa met maatschappelijk nut. De initiële bijdrage staat gelijk aan de investering van de gemeente in de buitenruimte Spoorzone (€ 68 miljoen). De totale investering ad € 68 miljoen wordt lineair afgeschreven in 30 jaar. De kapitaallasten bedragen bij de volledige investering circa € 5 miljoen per jaar. De gemeente spaart hiervoor jaarlijks door ruim € 3 miljoen aan de bestemmingsreserve Spoorzone toe te voegen ten laste van de exploitatie. De gemeente heeft een prognose van de ontwikkeling van de kapitaallasten afgegeven tot en met 2021 en daarnaast ook een prognose van de ontwikkeling van de reserve Spoorzone tot en met 2055. Daaruit blijkt dat er tot 2021 minder budgettaire ruimte nodig dan de thans geraamde € 3 miljoen per jaar. Omdat de gemeente de deelprojecten per jaar afsluit en activeert is er de mogelijkheid om over een lange periode toe te groeien naar de volledige last, wat op korte termijn een budgettair voordeel in de begroting kan opleveren. De gemeente gaat er vanuit dat in 2021 een bedrag van totaal € 29 miljoen van de € 68 miljoen is geïnvesteerd en dat in 2025 de volledige investering zal zijn gerealiseerd. Het is aannemelijk dat op dat moment ook kan worden geprofiteerd van hogere opbrengsten OZB en gemeentefonds als gevolg van de gebiedsontwikkeling Spoorzone. Ook in dat licht is het zinvol om de hoogte van de jaarlijkse toevoeging aan de bestemmingsreserve Spoorzone te heroverwegen. Bijvoorbeeld door per jaar het dan gereedgekomen deel van de inrichting openbare ruimte te activeren en de uit die (deel)investering voortvloeiende kapitaallasten ten laste van de begroting te brengen. Zo groeien de lasten op een natuurlijker wijze mee met de te verwachten baten. Bijdrage spoortunnel Tot halverwege 2008 berustte het risico voor het integrale project inclusief de realisatie van de spoorinfrastructuur nog bij de gemeente Delft. In het voorjaar van 2008 is in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat een extern onderzoek naar de risico’s en naar de werking van de business case uitgevoerd. Mede naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek is in het addendum op de BUOK tussen het Rijk en de gemeente in juli 2008 afgesproken, dat de aanleg van de spoorinfrastructuur zal gebeuren voor rekening en voor risico van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, en dat de gemeente een belangrijke financiële bijdrage daaraan levert. Het projectrisico van de spoortunnel ligt dus bij het Rijk. De gemeente levert een financiële bijdrage van € 125 miljoen aan de spoortunnel, waarvan een deel wordt bekostigd uit subsidies van derden. Per saldo € 80 miljoen wordt door Delft betaald. Dit bedrag staat gelijk aan de bij het begin van het project berekende netto grondopbrengst. Het risico van het realiseren van de geraamde grondopbrengst ligt bij de gemeente Delft. De gemeente heeft dit risico bij marktpartijen belegd, echter als gevolg van de economische crisis is het contract ontbonden in 2011. Door de negatieve ontwikkeling van de vastgoedmarkt is het contract met de toenmalige Ontwikkelcombinatie verbroken en ligt het risico weer bij de gemeente (vraaggestuurde gebiedsontwikkeling). Als de business case sluit met een saldo van € 0, betekent dit dat de grondopbrengsten voldoende zijn om de bijdrage in de spoortunnel te betalen. Als gevolg van kostenstijgingen bij de gebiedsontwikkeling en de inrichting openbare ruimte en tegenvallende grondopbrengsten is er sprake van een nadelig resultaat op de business case, met als gevolg dat de door de gemeente toegezegde bijdrage in de spoortunnel ten laste van de gemeentebegroting komt.
70
Figuur 2.3.9.7
Toevoegingen en onttrekkingen aan algemene reserve gebiedsontwikkeling t.b.v. spaarmodel (excl. Deel HNK)
€ 9,0 € 8,0 € 7,0 € 6,0 € 5,0
toevoeging t.l.v. exploitatie
€ 4,0
onttrekking t.b.v. spoorzone
€ 3,0 € 2,0
€ 1,0 €2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Bedragen x 1 miljoen
Spaarmodel Tekorten die uit de business case Spoorzone voortkomen komen voor rekening van de gemeente. Om het daarvoor benodigde bedrag bij elkaar te krijgen heeft de gemeente aanvankelijk gekozen voor een zogenaamd Spaarmodel. De opzet van het spaarmodel was als volgt. Jaarlijks stort de gemeente een bedrag in de algemene reserve gebiedsontwikkeling. Feitelijk is deze storting de last die op de gemeentebegroting drukt. Vervolgens wordt ten laste van deze reserve jaarlijks een bedrag doorbetaald aan de business case Spoorzone. In de eerste jaren werd minder voor het spaarmodel ten laste van de exploitatie in de reserve gebiedsontwikkeling gestort dan er aan werd onttrokken. Het spaarmodel werd dus aanvankelijk gedeeltelijk gedekt ten laste van de algemene reserve gebiedsontwikkeling. In de begroting 2015 is de jaarlijkse bijdrage aan business case verhoogd met € 3 miljoen, maar de exploitatie (dus de gemeentebegroting) wordt jaarlijkse extra belast met € 5 miljoen. Als gevolg van het treffen van een voorziening voor de verwachte tekorten op de business case in de jaarrekening 2014 zal het spaarmodel vanaf 2018 komen te vervallen. Verhoging weerstandscapaciteit Voor het verschil tussen de beoogde uitkomst van het project Spoorzone van € 50 miljoen nadelig en de mogelijke uitkomst van € 80 miljoen nadelig houdt de gemeente extra weerstandscapaciteit aan. Hiervan heeft € 18 miljoen betrekking op het risicoprofiel van de beoogde bijsturingmaatregelen. Daarnaast wordt € 12 miljoen gereserveerd voor onvoorziene risico’s. Dit budget wordt beheerd door de gemeente en afgezonderd in een post onvoorzien. Voor het risicoprofiel en de post onvoorzien is jaarlijks een extra storting in de algemene reserve gebiedsontwikkeling nodig van € 2,3 miljoen (t/m 2027). In de jaarrekening 2014 is hiervoor een voorziening onvoorzien ingesteld. De risico’s van de bijsturingmaatregelen zijn toegevoegd aan het gemeentelijk risicoprofiel. Voorziening Spoorzone Betreft een voorziening in verband met meerkosten spoortunnel. Deel Delft is maximaal € 5 miljoen. Overige kosten Voor constructeurs, toezichthouders en gemeentelijke taken rond Spoorzone wordt de gemeentebegroting jaarlijkse met circa € 0,9 miljoen belast. Aanvullende projectonderdelen voor rekening van gemeente Naast de financiële inbreng door de gemeente in de projectonderdelen die betrekking hebben op de eindwaarde van de business case van OBS, is de
71
gemeente ook een van de investeerders in het gebied Spoorzone. Deze investeringen staan los van de business case, maar vinden wel plaats in het gebied Spoorzone. Het is belangrijk deze investeringen inzichtelijk te maken. Pas dan krijgt de gemeente een compleet beeld van haar risicopositie in het project en wordt zij niet verrast door onverwachte tegenvallers. Hieronder worden de onderdelen genoemd, waarvoor de gemeente mogelijk budget dient te reserveren en/of een risicobuffer dient aan te houden. Ook hiervan is onderzocht of dekking voor de daaruit voortvloeiende lasten in de gemeentebegroting is opgenomen. Tabel 2.3.9.8 Aanvullende projecten ten laste van de gemeente Projectonderdeel Investering Jaarlijkse extra exploitatielasten (t.o.v. al geraamde budgetten) 2e Fietsenstalling en 3e € 4 miljoen € 0,3 miljoen Fietsenstalling HNK (afschrijving 40 jaar, € 85 miljoen € 1,0 miljoen* annuïteiten). Scholen (afschrijving 60 jaar € 16 miljoen € 0,9 miljoen** lineair) Spoorsingelgarage (PSS), lening € 26 miljoen p.m. aan Parking Delft BV Aanvullende wensen IOR p.m. p.m. Beheer, onderhoud, handhaving p.m. p.m. Openbare ruimte Risico hogere rentekosten €0 p.m. Risico niet sluitende business case p.m. p.m. Totaal € 131 miljoen € 2,2 miljoen *Eigenaarlasten en gebruikerslasten bedragen totaal circa € 7,5 miljoen per jaar. Door vrijval van bestaande budgetten en alternatieve dekking was extra dekking tot een bedrag van € 1 miljoen nodig (zie investerings-begroting HNK van 4-7-2007). ** Indien afschrijvingstermijn wordt teruggebracht van 60 jaar naar 40 jaar bedragen de kapitaallasten € 1,04 miljoen.
2e Fietsenstalling en 3e Fietsenstalling Met de realisatie van de 2e en 3e fietsenstalling (Coenderstalling en Modulaire) in het gebied Spoorzone is totaal een bedrag gemoeid van € 10,7 miljoen waarbij voor een bedrag van € 6,7 sprake is van cofinanciering uit het mobiliteitsfonds. Per saldo moet de gemeente de lasten voor een investering van € 4 miljoen dekken. De netto jaarlasten voor de gemeente bedragen circa € 0,3 miljoen (op basis van afschrijvingstermijn van 30 jaar en rentepercentage van 4), waarvan een deel was gedekt in de begroting 2014-2017 en het restant ad € 0,2 is opgenomen onder de intensiveringvoorstellen/nieuw beleid in de begroting 2015-2018. Gelet op de berekende kapitaallasten gaat de gemeente uit van een afschrijvingstermijn van 25 jaar. Stadskantoor (HNK) Op 29 maart 2001 zijn door de gemeente besluiten genomen inzake de huisvesting van de gemeentelijke organisatie. Besloten is om de verschillende gemeentelijke organisatieonderdelen gezamenlijk te huisvesten in een nieuw te bouwen stadskantoor in het gebied Spoorzone (Het Nieuwe Kantoor, HNK). Het investeringsbedrag bedraagt € 85 miljoen. Na ingebruikneming van het eerste deel van HNK eind 2015 wordt een corresponderend deel van het krediet afgesloten. Hieraan worden vanaf 2016 afschrijvingslasten en rente toegerekend. Jaarlijks vinden er toevoegingen plaats aan de reserve gemeentelijke huisvesting. De niet activeerbare kosten en hogere exploitatielasten HNK worden ten laste van deze reserve gebracht. De gemeente is verantwoordelijk voor zowel de realisatie als de exploitatie van het nieuwe stadskantoor (HNK). Er spelen nog wel enkele risico’s, vooral in de omgeving van HNK, zoals vertraging als gevolg van andere Spoorzone trajecten en zettingen rondom het oude station. Daarnaast draagt de gemeente de exploitatiekosten, waarbij een risico bestaat dat deze hoger uitvallen dan de
72
begroting, bijvoorbeeld als beoogde verhuur van delen van HNK aan derden niet wordt gerealiseerd. Voor deze risico’s is binnen de gemeente een post onvoorzien beschikbaar. Scholen In 2012 is de locatie van het vmbo onderwijs van het Grotiuscollege aan de Van Bleyswijckstraat aan de gebiedsontwikkeling toegevoegd. In het investeringsplan 2015-2018 raamt de gemeente een netto krediet van totaal € 16 miljoen (na aftrek bijdrage scholen combinatie Delftland). De lasten drukken vanaf 2017 op de gemeentebegroting. In de afgelopen jaren heeft het Grotiuscollege te maken gehad met tekorten in de exploitatie als gevolg van teruglopende leerlingaantallen en bezuinigingen vanuit Rijk en gemeente. Ondanks de extra bijdrage vanuit de gemeente in het kader van de bruidsschat, zijn de jaren 2011 en 2012 met een aanzienlijk tekort afgesloten, wat zijn weerslag heeft gehad op de weerstandscapaciteit en liquiditeitspositie van het Grotiuscollege. In het kader van het convenant dat bij de verzelfstandiging met het Grotius is afgesloten, zal de gemeente in geval van liquiditeitsproblemen samen met het Grotiuscollege naar een oplossing moeten zoeken. Vanaf 2013 is sprake van een stijgende lijn. De jaren 2013 en 2014 zijn met een positief resultaat afgesloten, en de leerlingenaantallen vertonen voor volgend jaar een stijging. De financiële situatie is gestabiliseerd, maar nog kwetsbaar. Spoorsingelgarage (PSS) Het gemeentelijke parkeerbeleid is van grote invloed op de verkoopwaarde van de Spoorsingelgarage (PSS). Op dit moment is in de business case al rekening gehouden met een onrendabele top van ruim € 11 miljoen, die via het nadelig eindresultaat van de business case voor rekening van de gemeente komt. De verkoopwaarde van de PSS staat echter onder druk, terwijl OBS niet kan sturen op de hoogte van de verkoopwaarde. Besloten is het risico van een verdere daling van de verkoopwaarde bij de gemeente te beleggen, aangezien zij in staat is om door middel van aanpassing van het parkeerbeleid de waarde te beïnvloeden. Omdat de activiteiten naar verwachting worden ondergebracht bij Parking Delft BV (gemeente is 100% aandeelhouder) belasten deze investeringen op het eerste gezicht niet de gemeentebegroting. Parking Delft BV heeft eind 2013 een negatief eigen vermogen van € 11,2 miljoen. De jaarlijkse negatieve exploitatieresultaten worden ten laste van het eigen vermogen gebracht, wat daardoor jaarlijks verslechterd. Volgens de meest recente prognoses zal het eigen vermogen van Parking Delft per 2039 weer positief zijn. Daarnaast heeft de gemeente leningen verstrekt tot een bedrag van € 16,4 miljoen en garanties tot een bedrag van € 21,4 miljoen Ook hier is dus sprake van risico’s voor de gemeente waar in de toekomst nog extra kosten uit kunnen voortkomen. Aanvullende wensen IOR Toekomstige aanvullende wensen met betrekking tot inrichting openbare ruimte (IOR) zijn voor rekening van de gemeente. Dit geldt ook voor aanvullende wensen ten aanzien van de openbare ruimte binnen het onderdeel ‘gebiedsontwikkeling’. In dit deel zijn overigens ook nog besparingen mogelijk aangezien het ambitieniveau nu redelijk hoog is gelegd. De gemeente geeft aan dat er sprake is van een relatie met de hoogte van de grondwaarde. Beheer, onderhoud, handhaving Openbare ruimte De gemeente is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de openbare ruimte in de Spoorzone na oplevering door OBS (het tijdelijk beheer tot oplevering ligt bij de aannemer die de spoortunnel bouwt, danwel OBS). Tevens is de gemeente verantwoordelijk voor de handhaving van het fietsparkeren (verwijderen van foutgeparkeerde fietsen) voor zover hier geen andere afspraken over gemaakt zijn met NS. Voor beheer en onderhoud is geen aanvullend budget beschikbaar, dit moet uit bestaande middelen gebeuren.
73
Risico hogere rentekosten De gemeente zal vanaf 2015 geld moeten aantrekken voor de Spoorzone om dit vervolgens uit te lenen aan OBS. Een van de optimalisaties van OBS is om te rekenen met de huidige lage marktrente. Om te voorkomen dat de gemeente een renterisico loopt, moeten de risico’s van rentefluctuatie en eventueel herfinanciering worden afgedekt. De gemeente geeft aan haar rente risico (bijdrage aan OBS) voor 68% te hebben afgedekt. Risico niet sluitende business case Hoewel OBS een duidelijke opdracht heeft meegekregen en daar verantwoordelijk voor is, heeft zij zelf geen aanvullende risicoreservering voor het geval het tekort hoger uitvalt dan in de business case als sturingsinstrument is berekend. Uiteindelijk zal de gemeente financieel garant staan voor het niet sluitend zijn van de business case. De totale financiële impact voor Delft van het project Spoorzone is onderstaand zichtbaar gemaakt. Opgemerkt wordt dat er nog diverse p.m. posten zijn die nog tot een nadelig financieel effect voor de gemeente Delft kunnen leiden. Conclusies De direct aan de Spoorzone gerelateerde in de begroting 2015 geraamde jaarlijkse lasten bedragen circa € 13,2 miljoen. De aanvullende projectonderdelen voor rekening van de gemeente betreffen investeringen ad € 131 miljoen met en jaarlast van € 8,7 miljoen, waarvan € 6,5 wordt gedekt door vrijval van lasten bestaande budgetten (per saldo € 2,2 miljoen te dekken). De oorspronkelijk beoogde dekking van de jaarlijkse toevoeging aan de reserve Spoorzone ad € 3 miljoen (het zgn. ‘gesloten systeem’: toename van opbrengsten OZB, bouwleges en algemene uitkering) bleek niet realistisch, waardoor deze last met ingang van de programmabegroting 2012 binnen bestaande budgetten is afgedekt. Voor de dekking van de jaarlijkse kapitaallasten inrichting openbare ruimte, is tot 2021 minder budgettaire ruimte nodig dan de thans geraamde € 3 miljoen per jaar. Omdat de gemeente de deelprojecten per jaar afsluit en activeert is er de mogelijkheid om over een lange periode toe te groeien naar de volledige last, wat de voor de korte termijn een budgettair voordeel voor de begroting kan opleveren. Gemeentelijke bijdrage ad € 80 miljoen in spoortunnel is een vast bedrag, dat aanvankelijk wel is gebaseerd op verwachte grondopbrengsten, maar vervolgens is gefixeerd (en dus niet afneemt bij het realiseren van lagere grondopbrengsten). Projectrisico spoortunnel ligt bij het Rijk. De risico’s met betrekking tot eventueel hogere rentekosten, aanvullende wensen inrichting openbare ruimte, Spoorsingelgarage, tekort Grotiuscollege en niet sluitende business case liggen bij de gemeente. Aanbevelingen Onderzoek of, binnen de mogelijkheden van het BBV, onderdelen van het project Spoorzone uit de business case kunnen worden overgeheveld naar de balans van de gemeente en kunnen worden geactiveerd (bijvoorbeeld de investeringsbijdrage in de spoortunnel). Onderzoek de mogelijkheden om derden bij te laten dragen in een deel van de kosten Spoorzone. Heroverweeg de hoogte van de jaarlijkse toevoeging aan de bestemmingsreserve Spoorzone. Bijvoorbeeld door per jaar het dan gereedgekomen deel van de inrichting openbare ruimte te activeren en alleen die kapitaallasten ten laste van de begroting te brengen. Zo groeien de lasten
74
op een natuurlijker wijze mee met de te verwachten baten en hoeft de bestemmingsreserve niet als dekking voor deze lasten te worden ingezet. Geef de beschrijving van de uit de business case Spoorzone voortkomende ontwikkelingen en risico’s een prominentere plek in de programmabegroting van de gemeente, bijvoorbeeld door middel van het in de begroting en jaarrekening opnemen van een aparte ‘paragraaf Spoorzone’. Daaronder valt ook de beschrijving van de ontwikkeling van de financiële verplichtingen van de gemeente naar OBS die vanuit het perspectief van de business case Spoorzone (OBS) budgettair neutraal kunnen zijn, maar wel financiële gevolgen voor de begroting van de gemeente Delft kunnen hebben. Onderzoek of het mandaat dat de gemeente heeft verstrekt aan OBS BV, gelet op de verslechterde financiële positie van de gemeente en de fase waarin de business case zich nu bevindt, verdere aanpassing behoeft. Blijf de beheersmaatregelen die de gemeente op dit punt al heeft genomen monitoren. Maak de financiële gevolgen voor de gemeentebegroting en de vermogenspositie van het project Spoorzone transparanter en communiceer helder over tekorten. Vraag altijd een second opinion op voorstellen van OBS die leiden tot hogere lasten voor de gemeente (los van de jaarlijkse externe toets die al op de business case wordt uitgevoerd).
2.3.10 De Financiële relatie tussen gemeente Delft en OBS Oprichting OBS (Ontwikkelingsbedrijf Spoorzone) In oktober 2006 is het Ontwikkelingsbedrijf Spoorzone (OBS) bv opgericht. De gemeente Delft is enig aandeelhouder. De OBS BV is belast met de integrale uitvoering van het project en werkt samen met ProRail en andere marktpartijen. De business case ligt ten grondslag aan de samenwerking. De financiële ontvlechting met de gemeente heeft plaatsgevonden in 2007. De gemeente heeft OBS in 2007 vergaand mandaat verstrekt (exclusieve last en volmacht, respectievelijk het exclusief mandaat om voor rekening en risico van de gemeente al datgene te doen waartoe de gemeente zelf als contractspartij in de BUOK, de Samenwerkingsovereenkomst, de Raamovereenkomst, de Koopovereenkomst en Samenwerkingsovereenkomst Stationsgebouw/Fietsenstalling Delft gerechtigd respectievelijk verplicht is). OBS voert haar eigen administratie. OBS rapporteert zelfstandig aan de raad over de activiteiten van het OBS. De business case wordt structureel tweemaal per jaar (ultimo juni en ultimo december) geactualiseerd waarbij rekening wordt gehouden met alle op dat moment bekende informatie. Geldstromen balans OBS De van derden te ontvangen subsidies worden in eerste instantie uitbetaald aan de gemeente, die de bedragen vervolgens doorbetaald aan de OBS. Tot op heden (jaarrekening 2013) heeft OBS altijd een overschot gehad aan liquide middelen. Op 31 december 2013 bedroeg het saldo liquide middelen € 64,7 miljoen. De voor derden verrichte werkzaamheden worden met de betreffende partijen afgerekend. Ondanks dat OBS beschikt over voorraden onderhanden werk en liquide middelen, heeft OBS (afgezien van het aandelenkapitaal van € 18.000) geen eigen vermogen. Tegenover de bezittingen staat een schuld aan de gemeente in de vorm van een rekening courant (31-12-2013 € 123 miljoen), waarmee de vordering op de gemeente die ontstaat bij oplevering van de objecten wordt verrekend. OBS heeft onder de financiële vaste activa een aan de gemeente verstrekte renteloze geldlening opgenomen. Daarmee financiert de gemeente de verwerving van gronden. In het accountantsverslag bij de jaarrekening 2013 van OBS is te lezen, dat OBS per eind 2013 geen volledige interne controle op de business case heeft uitgevoerd. De interne controle is echter wel uitgevoerd door de accountant. Het toepassen van
75
de volledige interne controle is echter belangrijk om te kunnen vaststellen of de business case een betrouwbare prognose geeft. Vanaf 2014 vindt er jaarlijks een externe second opinion plaats op de business case van OBS. Geldstromen balans Gemeente In de balans 2013 van de gemeente is een kapitaalverstrekking (financiële vaste activa) van € 157,5 miljoen opgenomen ter grootte van de van derden ontvangen bijdragen in de projecten spoortunnel en buitengebied en in kosten onteigening. Daartegenover staat eenzelfde bedrag bij de overlopende passiva. Feitelijk rust er een claim op deze middelen, omdat de gemeente niet het recht en de beschikking heeft om deze middelen vrij te besteden. Als dit het geval is, schrijft het BBV voor dat de van derden verkregen middelen die een bestedingsverplichting kennen op de balans als overlopend passief dienen te worden verantwoord. Voor de verwerving van grond is onder de gronden (materiële vaste activa) een bedrag opgenomen van € 50,1 miljoen (boekwaarde per 31-12-2013). Om kostenoverwegingen staat dit bij de gemeente in de boeken. Om de gemeentelijke kosten laag te houden verstrekt OBS de financiering aan de gemeente. Tenslotte is de initiële bijdrage aan het project Spoorzone op de balans opgenomen (boekwaarde 31-12-2013 € 59,5 miljoen). Deze wordt langzaam omgezet naar een materieel vast actief (bij afronding deel van de werkzaamheden) en wordt dan afgeschreven (krediet inrichting openbare ruimte van totaal € 68 miljoen). Tot die tijd voegt de gemeente de rente toe aan de boekwaarde. Relatie OBS met gemeentelijke financiën Omdat OBS voor risico en rekening van de gemeente werkt en grotendeels projecten ten behoeve van de gemeente uitvoert zouden de balansen van beiden voor wat betreft de geldstromen die over een weer gaan op elkaar aan moeten sluiten. In de praktijk staat de financiële verwerking in de balans van de gemeente en OBS op zichzelf. Tegenover de rekening courantschuld aan de gemeente die OBS in de balans heeft opgenomen, wordt normaal gesproken een vordering op OBS voor eenzelfde bedrag in de balans van de gemeente worden verwacht. Dit is niet het geval. Feitelijk is de rekening courant post op de balans van OBS de sluitpost van het project: aan het einde van het project moet deze op € 0 staan. Een eventueel overblijvend nadelig saldo (naast de bijdrage uit het spaarmodel) is voor rekening van de gemeente als enig aandeelhouder. In de balans van de gemeente is een kapitaalverstrekking (financiële vaste activa) opgenomen ter grootte van de van derden ontvangen bijdragen in de projecten spoortunnel en buitengebied en in kosten onteigening. Daartegenover staat eenzelfde bedrag bij de overlopende passiva. Op de balans van de OBS is geen schuld ter grootte van het bedrag dat de gemeente aan kapitaalverstrekking heeft opgenomen te zien. Gemeente en OBS hebben dus hun eigen wijze om de financiële relatie met elkaar te verantwoorden. Conclusies In de jaarstukken van OBS zijn de deelprojecten niet terug te vinden (boekwaarde, kosten, opbrengsten). De business case Spoorzone is een rekenmodel, dat niet is terug te leiden naar de balans van OBS. Dit vergt een goede toelichting op projectonderdelen. De aansluiting van de corresponderende balansposten van de OBS en de gemeente is niet direct zichtbaar. Een integrale benadering van financiële verwevenheid tussen OBS en gemeente ontbrak tot voor kort: beide redeneerden vanuit hun eigen positie. De gemeente heeft aangegeven van mening te zijn, dat inmiddels voldoende afspraken zijn gemaakt om te borgen dat afstemming volledig is.
76
Aanbeveling Neem in overweging om jaarlijks de aansluiting tussen administraties/jaarrekeningen gemeente en OBS door middel van een accountantsverklaring te laten vastleggen.
2.3.11 Toerekening apparaatskosten Binnen de grondexploitatie gaan omvangrijke geldstromen om. Omdat de grondexploitatie onderdeel is van de meerjarenbegroting is het onvermijdelijk dat er verwevenheid ontstaat tussen geldstromen van de exploitatie/algemene dienst (de meerjarenbegroting) en de grondexploitatie. In deze paragraaf wordt deze verwevenheid in beeld gebracht. Rente De rente is een vergoeding voor de financieringsmiddelen die nodig zijn om de boekwaarde te financieren. Wanneer de gemeente niet meer rente in rekening brengt aan de grondexploitatie dan het zelf betaalt heeft dit geen negatief effect op het moment dat de grondexploitaties worden beëindigd. Tegenover de wegvallende vergoeding voor rente uit de grondexploitatie staat eenzelfde bedrag aan wegvallende rente voor door de gemeente aangetrokken geldleningen. Wanneer het aan de grondexploitatie doorberekende percentage hoger is dan de gemiddelde rente die de gemeente zelf betaalt over de financieringsmiddelen, is er sprake van een voordeel voor de algemene dienst. Dit is een incidentele baat, omdat deze baat vermindert zodra de boekwaarde van de grondexploitatie lager wordt. Dit kan dus op termijn tot een tekort in de meerjarenbegroting leiden. Dit kan worden voorkomen door het renteresultaat dat door de exploitatie (meerjarenbegroting) wordt behaald op de grondexploitatie niet als (structurele) dekking te gebruiken, maar bijvoorbeeld toe te voegen aan een reserve. Binnen de gemeentebegroting is sprake van twee soorten rente: de aan derden te betalen rente voor externe financiering en de aan de gemeente zelf te betalen rente voor interne financiering (rente over de reserves en voorzieningen). Daarnaast is er sprake van een saldo op de kostenplaats kapitaallasten. Een voordelig saldo kostenplaats kapitaallasten duidt er op dat de gemeente meer rente doorbelast aan de kostendragers (investeringen, grondexploitatie) dan de werkelijke rentelasten. Effect rente externe financiering Delft rekent rente toe aan de verliesvoorziening (i.v.m. de keuze voor contante waarde) en rekent rente toe aan de boekwaarde van de grexen. Tabel 2.3.11.1 gehanteerde rentepercentages
Jaar
Oprenting Oprenting verliesboekwaarde voorziening volgens MPG volgens MPG
2009
2%
5%
2010
2%
5%
2011
5%
5%
2012
5%
5%
2013
5%
5%
2014
4%
4%
De rente over de verliesvoorziening was aanvankelijk relatief laag. Vanaf 2011 loopt dit percentage gelijk met dat van de oprenting van de boekwaarde. Hoe hoger de rente hoe lager de contante waarde kan zijn. In 2011 kon daardoor de
77
voorziening worden verlaagd, wat ook terug te zien is in de ontwikkeling van de verliesvoorziening. Gelet op de verlaging van het rentepercentage in 2014 naar 4 is het waarschijnlijk dat de verliesvoorziening ook om die reden in 2014 moet worden verhoogd. Gebaseerd op de boekwaarden van de gronden in exploitatie en gronden niet in exploitatie (bruto, dus exclusief aftrek verliesvoorziening) per 1 januari en de in de jaarrekeningen verantwoorde rentebijschrijvingen grondexploitatie bedroeg de werkelijke rentebijschrijving vanaf 2009. Tabel 2.3.11.2 Werkelijke rentebijschrijving boekwaarde grexen Boekwaarde Rente Doorbelaste Gemiddelde grex per 1-1 bedrag rente aan rente (excl. Verliesgrexen gemeente op voorziening) vaste Jaar geldleningen 2009
€ 87.542.000
€ 4.377.100
5%
4,39%
2010
€ 94.692.000
€ 4.734.600
5%
4,37%
2011
€ 91.355.000
€ 4.567.750
5%
4,76%
2012
€ 84.031.000
€ 4.201.550
5%
3,93%
2013
€ 90.164.000
€ 4.508.200
5%
3,74%
2014
€ 93.512.000
€ 3.740.480
4%
3,70%
De gemiddelde rente van de door de gemeente opgenomen geldleningen ligt jaarlijks lager dan het aan de grexen doorberekende percentage. In 2009 was er op basis daarvan sprake van een voordeel voor de gemeentebegroting van circa € 0,5 miljoen en in 2013 van € 1,1 miljoen, wat in 2014 door verlaging van het rentepercentage van de doorbelasting aan de grexen van 5 naar 4 is gedaald naar circa € 0,3 miljoen. Het werkelijke voordeel voor de gemeentebegroting is wel groter, omdat een groot deel van de grondvoorraad normaal gesproken met kort geld wordt gefinancierd. Daarvan is de rente lager dan de van de vaste geldleningen. Een extra voordeel van 1% ten opzichte van het door de gemeente te betalen rentepercentage betekent een voordeel voor de algemene dienst van € 0,9 miljoen. Conclusie is dus, dat de exploitatiebegroting een voordeel heeft op het doorbelasten van externe rente ten laste van de grondexploitatie (exclusief Spoorzone). In 2014 is dit voordeel als gevolg van het verlagen van de door te belasten rente van 5% naar 4% lager. In de begroting 2015 is een rentelast voor de grexen geraamd van € 3,6 miljoen. Effect rente interne financiering In de meerjarenbegroting 2015-2018 is te zien dat er jaarlijks sprake is van een voordelig saldo van de kostenplaats financiering. In 2015 bedraagt dit € 4,8 miljoen wat oploopt naar € 7,5 miljoen in 2018. Dit duidt er op dat de gemeente meer rente doorbelast naar grexen en investeringen dan de gemeente zelf betaalt. Over de reserves wordt geen rente berekend, maar deze leveren wel een rentevergoeding van minimaal 4% op als gevolg van het toerekenen van rente aan de investeringen en grexen. Het voordelig saldo van de kostenplaats financiering betreft dus een renteverschil en bespaarde rente op het eigen vermogen. De bespaarde (fictieve) rente sluit bij voorkeur aan op het (gemiddelde) rentepercentage bij externe financiering. Dat percentage ligt thans lager dan 4%. Salariskosten en overhead Een deel van de formatie wordt ingezet voor projecten. Dit kunnen investeringen zijn maar ook grondexploitatie. In het kader van het onderwerp van deze paragraaf worden de investeringen buiten beschouwing gelaten.
78
De kosten die via de uurtarieven worden geraamd en verantwoord op de kostendragers worden via de kostenplaatsen verdeeld. Uit de begroting 2015 blijkt dat van het totaal van kosten op de kostenplaatsen (€ 63 miljoen) een bedrag van € 0,66 miljoen ofwel circa 1% wordt doorbelast naar de grondexploitatie (exclusief Spoorzone). Een relatief gering bedrag derhalve. Opbrengst bouwleges In de afgelopen jaren werden de geraamde opbrengst leges omgevingsvergunningen niet gerealiseerd en moest de raming in de meerjarenbegroting worden verlaagd. In 2013 was de opbrengst, ten opzichte van raming in de primitieve begroting, ruim € 0,4 miljoen lager. De gemeente compenseert dit nadeel door een onttrekking aan de algemene reserve weerstandscapaciteit. Bij het instellen van de reserve Spoorzone is echter aangegeven dat de voeding daarvan (ten behoeve van de toekomstige dekking van de kapitaallasten inrichting openbare ruimte Spoorzone) onder meer zal worden gevoed uit (meer)opbrengsten bouwleges. In de meerjarenbegroting 2015-2018 is een opbrengst van circa € 1,8 miljoen geraamd als structurele opbrengst. In de meerjarenbegroting is geen rekening gehouden met een afbouw van deze baten. Een terugval in de bouwstroom heeft een negatief effect op deze opbrengst. Overigens zouden bij een terugval in de bouwstroom ook de met het verlenen van omgevingsvergunningen gemoeide (personele) kosten moeten dalen. Effect netto contante waarde verliesvoorziening De gemeente heeft er tot en met 2014 voor gekozen om de noodzakelijke jaarlijkse rentebijschrijving bij de verliesvoorziening grondexploitatie (als gevolg van de keuze voor de netto contante waarde methode) niet ten laste van de algemene dienst te brengen, maar ten laste van de algemene reserve gebiedsontwikkeling (door de rentebijschrijving mee te nemen bij de jaarlijkse herziening van de verliesvoorziening). Nu deze last niet meer ten laste van deze reserve kan worden gebracht wordt de exploitatierekening (algemene dienst) nu met € 2,3 miljoen belast waardoor de ombuigingstaakstelling wordt verhoogd. Effect op schuldpositie Als de grondopbrengsten later dan aanvankelijk verwacht gaan binnenkomen, kunnen de schulden minder snel worden afgelost en moet dus meer rente worden betaald. De gemeente kan wel proberen te sturen op uitgaven die daardoor ook later gemaakt gaan worden. Conclusies De gemeentelijke exploitatiebegroting heeft vanaf 2014 nog een gering voordeel op het doorbelasten van externe rente ten laste van de grondexploitatie (exclusief Spoorzone). In 2014 is dit voordeel als gevolg van het verlagen van de door te belasten rente van 5% naar 4% gedaald van € 1,1 miljoen naar € 0,3 miljoen. De rentebijschrijving op de verliesvoorziening werd tot en met 2014 ten laste van de algemene reserve gebiedsontwikkeling gebracht. Vanaf 2015 komt deze kostenpost ten laste van de exploitatiebegroting. Aan directe (personeel-)kosten en overhead wordt een bedrag van circa € 0,66 miljoen doorbelast aan de grondexploitaties. In de meerjarenbegroting is geen rekening gehouden met een afbouw van de inkomsten uit bouwleges.
Aanbevelingen Splits de raming van de opbrengsten van bouwleges in een structureel en incidenteel deel.
79
2.3.12 Balans en financiële ratio’s Op basis van balansgegevens van de jaarrekeningen 2009 tot en met 2014 uit bijlage 3 is een aantal financiële ratio’s in beeld gebracht van Delft en de selectiegroep. Tabel 2.3.12.1 Financiële ratio’s 2013 Gemeente
Delft
Nettoschuld/exploitatie 2013 (VNG) Nettoschuld/exploitatie 2013 exclusief overlopende passiva Spoorzone Langlopende schuld per inwoner
Voorraadquote Financieringssaldo (VA-EVLVV) Financieringssaldo (VA-EVLVV) exclusief kapitaalverstrekking spoorzone
Dordrecht
162
58
Gouda
Leiden
156
Schiedam
35
Vlaardingen Zoetermeer
149
135
16
Gemiddeld Gemiddeld (inclusief (exclusief Delft) Delft)
102
92
99
58
156
35
149
135
16
93
92
2.907
2.407
4.419
1.541
5.582
3.590
170
2.945
2.951
12
15
15
2
6
14
13
11
11
203.898.000
-3.179.000 -40.273.000
1.222.000
-5.644.000
7.804.000 -269.505.000
-15.096.714 -51.595.833
-3.602.000
-3.179.000 -40.273.000
1.222.000
-5.644.000
7.804.000 -269.505.000
-44.739.571 -51.595.833
Gouden balansregel (VA/VP)
0,99
1,00
0,89
1,00
0,99
1,02
0,96
0,98
0,98
Solvabiliteit (EV/VA)
0,18
0,60
0,06
0,67
0,21
0,20
0,88
0,40
0,44
27,42
39,52
24,42
31,28
61,36
24,96
31,78
34,39
35,55
0,87
-16,75
1,58
1,46
0,32
0,94
-6,75
-2,62
-3,20
2.694
4.820
4.268
5.079
6.213
4.511
2.094
4.240
4.497
319
256
362
925
340
658
0
409
423
98
122
175
162
101
181
66
129
134
Investeringsratio (BW/AFS) Financieringsratio (AFS/AFL) Investeringen per inw. (BW/inw) Investeringen maatsch. nut per inw. Afschrijvingslast per inwoner (AFS/inw)
In bijlage 3 zijn de balansgegevens van Delft vanaf 2009 opgenomen.
Nadere duiding in de tabel in beeld gebrachte ratio’s: Nettoschuld/exploitatie: Hier wordt de schuldpositie van de gemeente uitgedrukt in een percentage van de omvang van de jaarlijkse exploitatie. Een hoog cijfer duidt op een relatief hoge schuld en geeft een indicatie van de druk van de rentelasten op de exploitatie. De VNG geeft aan dat bij een score van meer dan 90% voorzichtigheid is geboden. De netto schuldquote mag niet hoger worden dan 130%. Dit schuldplafond van 130% is gerelateerd aan de 60% schuld norm van het Rijk. De VNG berekent een netto schuldquote van 162%, wat zeer hoog is. Echter de balans van de gemeente Delft bevat geldstromen met OBS (Spoorzone) die op de balans neutraal zijn (staan zowel op de activazijde al de passivazijde). De kapitaalverstrekking aan OBS is opgenomen onder de vaste activa en de daartegen overstaande verplichting van OBS aan de gemeente onder de vlottende passiva. Bij het berekenen van ratio’s moet de specifieke opbouw van de balans van de gemeente goed in ogenschouw worden genomen. Zo worden bij de ‘standaard’ berekening van de netto schuldquote de vlottende passiva meegerekend als schuld, maar wordt de kapitaalverstrekking (die in het geval van Spoorzone op de balans van Delft correspondeert met dit deel van de vlottende passiva) daar niet als correctie in meegenomen. Daarom is in tabel 2.3.12.1 ook de netto schuldquote opgenomen gecorrigeerd met deze neutrale balanspost. Nettoschuld/exploitatie exclusief overlopende passiva Spoorzone (OBS): Na eliminatie uit de berekening van het deel van de neutrale post die op de
80
overlopende passiva is verantwoord is er sprake van een aanzienlijk minder hoge schuldquote (99%). Deze zit dicht tegen het gemiddelde van de selectiegroep en bevindt zich ook over onder de kritische grens van 130%. Om te toetsen of de balans specifieke eigenschappen veroorzaakt door de financiële relatie met OBS de oorzaak is van een vertekend beeld van de schuldquote (deze lijkt daardoor hoger, dan deze feitelijk is), is ook de langlopende schuld per inwoner berekend. Langlopende schuld per inwoner: Deze bevindt zich op het gemiddelde van de selectiegroep. Daarbinnen zijn drie gemeenten met een hogere langlopende schuld per inwoner. Voorraadquote: Som van voorraden bouwgrond, voorraden onderhanden werk en overige voorraden uitgedrukt in % van de inkomsten. Financieringssaldo: betreft uitkomst van vaste activa -/- eigen vermogen -/lang vreemd vermogen. Ook hier veroorzaken de balans specifieke eigenschappen als gevolg van de financiële relatie met OBS een vertekend beeld. Daarom is ook een berekening gemaakt exclusief de kapitaalverstrekking aan OBS (waartegenover aan de passiva kant eenzelfde bedrag aan vlottende activa staan). De aanwezige vaste activa overstijgen de omvang van het eigen vermogen en lang vreemd vermogen niet. Voor de financiering van de vaste activa is dus geen groot bedrag nodig voor aanvullende financiering. Gouden balansregel: betreft uitkomst van vaste activa gedeeld door vaste passiva. Ook hier geldt echter dat de balans van de gemeente door de relatie met OBS, waarbij vorderingen (kapitaalverstrekking) onder de vaste activa worden verantwoord en schulden aan OBS onder de overlopende (dus vlottende) activa worden verantwoord, de uitkomst beïnvloedt. Dit aspect is bij de berekening van de gouden balansregel geëlimineerd. Met de gouden balansregel wordt inzicht gegeven in de verhouding tussen bezittingen, eigen vermogen en lang vreemd vermogen. Als norm voor de gouden balansregel geldt dat de schulden op lange termijn niet boven het niveau van de bezittingen op lange termijn uitkomen. Een uitkomst boven het cijfer 1 geeft aan dat het bedrag van de te financieren vaste activa het aanwezige eigen en vreemd vermogen overstijgt. Normaal gesproken vormt de negatieve uitkomst een bevestiging van het feit dat een deel van het aangetrokken vreemd vermogen fungeert als financiering voor de boekwaarde van het grondbedrijf. Solvabiliteit: betreft uitkomst van eigen vermogen gedeeld door vaste activa. Deze uitkomst geeft aan de mate waarin de gemeente de investeringen (exclusief grondbedrijf) financiert met eigen vermogen. Investeringsratio: betreft uitkomst boekwaarde investeringen (exclusief grondbedrijf) gedeeld door de jaarlijkse afschrijvingen. Daarmee wordt de afschrijvingstermijn van de investeringen in beeld gebracht. Financieringsratio: betreft de uitkomst van het totaal van de afschrijvingen gedeeld door de het totaal van de aflossingen in een bepaald jaar. Bij een uitkomst lager dan het cijfer 1 is er sprake van hogere aflossingen dan afschrijvingen. Om in een dergelijke situatie het investeringsvolume op peil te houden moet er nieuw vreemd vermogen worden aangetrokken.
De cijfers in de tabel geven aanleiding tot de volgende kanttekeningen. Gerelateerd aan de omvang van de exploitatie in 2013 heeft Delft op het eerste gezicht een relatief hoge netto schuld. Echter, als de invloed van de (voor de balans neutrale) posten inzake de financiële relatie met OBS uit de berekeningen wordt geëlimineerd, blijkt dat de nettoschuld van Delft dicht tegen het gemiddelde van de selectiegroep zit en ook over onder de kritische grens van 130% (situatie per 3112-2013). Dit wordt bevestigd door het gemiddelde van de langlopende schuld per inwoner. Ook dit bevindt zich op het gemiddelde van de selectiegroep. De komende jaren zullen de schulden van de gemeente echter toenemen (zie blz. 32 begroting 2015-2018). In de begroting 2015-2018 wordt de gemeentelijke
81
schuld in 2015 geraamd op € 353 miljoen en verwacht de gemeente dat de schuld in de periode 2014 tot en met 2018 verder zal doorstijgen naar € 363 miljoen in 2018. Tabel 2.3.12
Financiële ratio’s
Ontwikkeling vaste schuld periode 2013-2018 395
375
x € 1 miljoen
355
335
315
295
275 2013
2014
2015
2016
2017
2018
In de periode 1-1-2009 tot en met 31-12-2013 zijn de langlopende schulden toegenomen met € 44 miljoen. De stijging van de schuld van de gemeente loopt redelijk parallel met de ontwikkeling van de boekwaarde van de investeringen. In dezelfde periode is de boekwaarde van de gronden in exploitatie nagenoeg gelijk gebleven. Van € 94 miljoen (exclusief verliesvoorziening ad € 43 miljoen) in 2009 naar € 93 miljoen exclusief verliesvoorziening ad € 53 miljoen) in 2013. De verliesnemingen en de noodzakelijke verhoging van de verliesvoorziening grondexploitatie hebben uiteraard ook effect gehad op de schuldpositie. De gemiddelde afschrijvingstermijn van de investeringen (investeringsratio) ligt onder het gemiddelde van de selectiegroep. Delft heeft per 31-12-2013 in vergelijking met de selectiegroep een lage boekwaarde van investeringen met economisch nut (€ 2.695 per inwoner tegenover € 4.127 gemiddeld). De boekwaarde van de investeringen met een maatschappelijk nut is ook lager dan het gemiddelde in de selectiegroep(€ 319 per inwoner tegenover € 399 gemiddeld). Het EMU-saldo is het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven van de Rijksoverheid, sociale fondsen en lokale overheden. Het tekort van de totale overheid mag 3% van het bruto binnenlands product (bbp) bedragen. Voor gemeenten, provincies en waterschappen geldt een EMU-saldogrens van 0,5% van het bbp. De grens voor de medeoverheden van 0,5% wordt de macroreferentiewaarde genoemd. Gemeenten mogen in 2014 voor 0,38% (0,34% in 2015) van het bbp bijdragen aan het EMU-tekort. Jaarlijks wordt in de septembercirculaire van het gemeentefonds een overzicht gepubliceerd van de individuele referentiewaarden per gemeente. Voor Delft is dit voor 2015 -/- € 15 miljoen (septembercirculaire 2014). In de begroting 2015 is het EMU saldo berekend op -/- € 45 miljoen. Dit wordt vooral veroorzaakt door het geraamde investeringsvolume van € 56 miljoen. Conclusies Een conclusie over de hoogte van de nettoschuld van de gemeente Delft moet met de nodige voorzichtigheid worden geformuleerd. De door de VNG berekende netto schuld is in vergelijking met andere gemeenten hoog. In 2013 stond Delft op plaats 371 (van de 403 gemeenten) in het door de VNG gepubliceerde overzicht ‘kengetallen schulden Nederlandse gemeenten per 3112-2013’. Dit kengetal is echter vertekend als gevolg van de specifieke
82
eigenschappen van de balans van de gemeente als gevolg van de financiële geldstromen tussen gemeente en OBS. Als dit aspect wordt meegenomen in de berekening van de nettoschuld komt naar voren dat er per 31-12-2013 in vergelijking met de selectiegroep geen sprake is van een zeer hoge netto schuld. De langlopende schuld per inwoner ligt ook dicht tegen het gemiddelde van de selectiegroep. De komende jaren zal de schuld wel toenemen. Enerzijds door de investeringen die onderhanden zijn (HNK, inrichting openbare ruimte Spoorzone) anderzijds door de in de meerjarenbegroting 2015-2018 zijn opgenomen investeringen (nieuwbouw scholen, brug, tramlijn, fietsenstallingen, lokaal verkeer en vervoerplan) en verstrekken geldlening aan Parking Delft BV voor aankoop parkeergarage. Op 31 december 2013 was circa 18% van het gemeentelijk bezit afbetaald, 82% is belast met schulden (debtratio). De gemeente is hierdoor gevoelig voor renteontwikkelingen en loopt daarmee een renterisico. De lage solvabiliteit is een indicatie voor het feit dat het eigen vermogen van de gemeente laag is. Gemiddeld is dit in de selectiegroep € 2.078 per inwoner. In Delft € 681 per inwoner. In vergelijking met de selectiegroep is de boekwaarde van de investeringen met economisch- en maatschappelijk nut laag. Gerelateerd op de referentiewaarde van het EMU saldo voor Delft is het EMU saldo 3x hoger dan de norm. Dit kan vanaf 2017 leiden tot beboeting vanuit het Rijk.
Aanbevelingen Geef het beheersen van de schuldpositie een hoge prioriteit en stuur op de ontwikkeling daarvan de komende jaren. Gebruik een eenduidige definitie (in relatie met de definitie van de VNG en de ontwikkeling van de indicatoren zoals het BBV die zal gaan voorschrijven) om de nettoschuld weer te geven.
2.3.13 Weerstandsvermogen (beleid, risico’s, weerstandscapaciteit) In het BBV is voorgeschreven dat in de begroting en het jaarverslag een paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheer moet worden opgenomen. Het weerstandsvermogen wordt bepaald door de mate waarin de gemeente in staat is financiële risico’s en tegenvallers op een zodanige wijze op te vangen dat het op dat moment bestaande voorzieningenniveau ongewijzigd kan blijven. Door aandacht voor het weerstandsvermogen kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat elke financiële tegenvaller dwingt tot bezuinigingen. Het weerstandsvermogen bestaat uit enerzijds de weerstandscapaciteit en anderzijds de risico’s waarvoor de gemeente nog geen maatregelen heeft getroffen en die van materiële betekenis kunnen zijn voor de financiële positie. De risico’s relevant voor het weerstandsvermogen zijn die risico’s die niet anderszins zijn te ondervangen. Reguliere risico’s, risico’s die zich regelmatig voordoen en die veelal vrij goed meetbaar zijn, hoeven niet in de paragraaf weerstandsvermogen te worden opgenomen. Hiervoor kunnen immers verzekeringen worden afgesloten of voorzieningen worden gevormd. Het beleid dat de gemeente Delft voert ten aanzien van risicomanagement is vastgelegd in de nota reserves, voorzieningen en investeringen. Een uitgebreide beschrijving van het risicomanagementmodel is opgenomen in de brochure Risicomanagement in de gemeente Delft (februari 2010). De benodigde weerstandscapaciteit wordt berekend op basis van een inventarisatie van risico’s met een verwachte omvang groter dan € 0,5 miljoen. De overige risico’s worden in één verzamelregel opgenomen. Voor 2015 berekent de gemeente een omvang aan
83
risico’s tot een bedrag van € 21,2 miljoen. In 2014 was dit € 26,7 miljoen. De gemeente geeft als reden dat het risico voor het fietsparkeren in de Spoorzone is vervallen. Voor het risicoprofiel van het Sociaal domein is een aparte bestemmingsreserve ingesteld. Het risicoprofiel Spoorzone is ten opzichte van 2014 verhoogd met de risico’s van de bijsturingmaatregelen. Delft maakt onderscheid tussen weerstandscapaciteit voor algemene risico’s (algemene reserve weerstandsvermogen) en weerstandscapaciteit voor risico’s met betrekking tot gebiedsontwikkelingen (algemene reserve gebiedsontwikkeling). Bij de beoordeling of de weerstandscapaciteit toereikend is neemt de gemeente deze twee reserves samen en zet het totaal af tegen het totaal van de berekende risico’s. De gemeente rekent geen stille reserves tot de weerstandscapaciteit omdat deze volgens de gemeente niet beschikbaar zijn. In aanvulling op de statische weerstandscapaciteit is nog sprake van dynamische weerstandscapaciteit in de vorm van de post Onvoorzien (jaarlijks € 450.000) en de nieuwe buffer voor besparingsverliezen(meerjarig € 9,5 miljoen). De benodigde weerstandscapaciteit op basis van de bestaande risico's kan worden afgezet tegen de beschikbare weerstandscapaciteit. De uitkomst van die berekening vormt de ratio weerstandsvermogen. De gemeente geeft aan te sturen op evenwicht tussen risicoprofiel en weerstandscapaciteit. Onderstaand is inzichtelijk gemaakt hoe de weerstandsratio zich vanaf 2009 heeft ontwikkeld (stand per 31 december van elk jaar). Tabel 2.3.13
Ontwikkeling weerstandsratio vanaf 2009
jaarrekening
(bedragen x € 1 miljoen) 2009
2011
2012
2013
2014
2,2
7,5
12,6
17,9
-28,1
14,1
12,1
1,3
4,3
-7,0
16,3
19,6
13,9
22,2
-35,1
21,0
21,7
26,1
48,6
24,0
25,6
0,24
0,75
0,75
0,29
0,93
-1,37
Alg. res. Weerstandsvermogen
5,0
Alg. res. Gebiedsontwikkeling
0,0
Totaal weerstandscapaciteit
5,0
Risico's Ratio
2010
Zoals uit tabel 2.3.13 blijkt is tot en met de jaarrekening 2014 de ratio kleiner dan 1, zodat met de aanwezige weerstandscapaciteit de risico’s niet worden opgevangen. De gemeente geeft aan dat de informatie in de deze tabel juist is, maar dat op de afwijking ten opzichte van de norm steeds in de opvolgende programmabegrotingen is bijgestuurd door ophoging van de weerstandscapaciteit. Dit heeft echter niet geleid tot een structurele verbetering van het weerstandsvermogen. De algemene reserve gebiedsontwikkeling wordt, naast de functie met betrekking tot het weerstandsvermogen, ook ingezet als egalisatiereserve voor het saldo van de grondexploitatie. Een eventueel nadelig saldo op de grondexploitaties en het eventueel verhogen van de verliesvoorzieningen komen ten laste van deze algemene reserve. Deze onttrekkingen vinden plaats voor resultaatbestemming. Dit heeft tot gevolg dat tijdens het jaar de weerstandscapaciteit kan dalen. Conclusies De weerstandscapaciteit is structureel te laag, ondanks het feit dat de gemeente jaarlijks de algemene reserves heeft verhoogd. De gemeente heeft de weerstandscapaciteit jaarlijks op peil gehouden door herijken van investeringen, herschikken van bestemmingsreserves, tijdelijk lenen van de bestemmingsreserves aan de algemene reserves en uiteindelijk het belasten van de exploitatierekening.
84
Aanbevelingen Neem effectieve maatregelen om de weerstandscapaciteit te versterken door bijvoorbeeld investeringsambities neerwaarts bij te stellen of de noodzaak van het aanhouden van bestemmingsreserves of voorzieningen te beoordelen. Onderzoek de mogelijkheid tot (versnelde) verkoop van stille reserves.
2.3.14 De verplichte paragrafen In deze paragraaf komen de onderwerpen aan de orde zoals die beschreven worden in de ingevolge het BBV voorgeschreven verplichte paragrafen. Artikel 9 van het BBV bepaalt namelijk dat in de beleidsbegroting paragrafen worden opgenomen, waarin de beleidslijnen worden vastgelegd. Doel van de paragrafen is dat onderwerpen die versnipperd in de begroting staan worden gebundeld in een overzicht, wat het inzicht vergroot. De paragrafen geven een dwarsdoorsnede van de begroting. De onderwerpen die het betreft zijn: lokale heffingen, weerstandsvermogen, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid. Met de genoemde onderwerpen is telkens een financieel belang gemoeid. De paragrafen geven daardoor extra informatie voor de beoordeling van de financiële positie op de korte en de lange termijn. In deze paragraaf worden de onderwerpen lokale heffingen, verbonden partijen en financiering behandeld. Op het weerstandsvermogen en risicobeheersing, de grondexploitatie en onderhoud kapitaalgoederen wordt elders in deze begrotingsscan ingegaan. Wat betreft de bedrijfsvoering is in het kader van de begrotingsscan alleen het financiële beleid van belang. Het financiële beleid is beschreven in de voorgaande paragrafen. Onderzoek naar andere onderdelen van de bedrijfsvoering zoals informatisering, automatisering, communicatie, organisatie en facilitaire dienstverlening valt buiten het kader van deze begrotingsscan. Op de personeelsformatie wordt elders in deze begrotingsscan ingegaan. Lokale heffingen De lokale heffingen vormen een belangrijk onderdeel van de baten van gemeenten en zijn daarom een integraal onderdeel van het gemeentelijke beleid. Een overzicht van de lokale heffingen en daarmee meer inzicht, is daarom van belang voor de integrale afweging tussen beleid en baten. In de paragraaf lokale heffingen wordt door de gemeente Delft uitgebreid ingegaan op alle heffingen en worden de opbrengsten inzichtelijk gemaakt. Er wordt inzicht gegeven in de totale woonlasten (en lasten voor bedrijven) en er vindt een vergelijking plaats van woonlasten met omliggende gemeenten. Verbonden partijen (in Delft genaamd paragraaf Regievoering door Delft) Een verbonden partij is een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie waarin de gemeente een bestuurlijk en een financieel belang heeft. Van een financieel belang is sprake als de gemeente geen verhaal heeft als de partij failliet gaat of als de gemeente aansprakelijk wordt gesteld als de partij tekorten heeft of haar verplichtingen niet nakomt. Van een bestuurlijk belang is sprake als een wethouder, raadslid of ambtenaar van de gemeente namens de gemeente in het bestuur van de partij plaatsneemt of namens de gemeente stemt. Verbonden partijen verdienen om grofweg drie redenen de aandacht. Ten eerste omdat een verbonden partij doelen van de gemeente moet realiseren en het risico bestaat dat bepaalde doelen niet gerealiseerd worden. Ten tweede omdat een verbonden partij financiële risico’s voor de gemeente met zich meebrengt. Ten derde omdat er bestuurlijk organisatorische risico’s zijn. Dit uit zich vooral doordat de gemeente minder informatie en mogelijkheden kan hebben om bij te sturen, omdat de verbonden partij op afstand staat van de gemeente. De gemeente heeft in 2010 de regienota vastgesteld. Actualisatie daarvan vindt plaats in het 1e kwartaal van 2015. In deze nota wordt nader invulling gegeven aan de verschillende vormen van
85
regievoering en het beleidskader voor de regievoering. De twee basisvormen in de regievoering door de gemeente Delft zijn, dat: a. de gemeente uitvoerende taken uitbesteed aan andere partijen via instrumenten als subsidie, inkoop, financiering (/deelnemingen); b. de gemeente op basis van afspraken, convenanten, contracten als coproducent/partner samenwerkt aan de realisatie van beoogde maatschappelijke effecten. De paragraaf verbonden partijen van Delft is uitgebreid van opzet en geeft veel informatie. Echter op de relatie met de deelneming tevens verbonden partij OBS wordt in deze paragraaf niet uitgebreid ingegaan. Financiering Op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording Gemeenten en Provincies (BBV) moet de paragraaf betreffende de financiering bevat in ieder geval de beleidsvoornemens ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsportefeuille bevatten. De Paragraaf Financiering van de gemeente Delft is uitgebreid en gaat in op relevante zaken als kasgeldlimiet en renterisiconorm, financieringsbehoefte en garantstellingen. De paragraaf zou nog wel aan waarde toenemen als dieper wordt ingegaan op de financieringsbehoefte. Dit wordt nu wel tekstueel toegelicht maar wordt inzichtelijker als dit ook cijfermatig inzichtelijk wordt gemaakt door de beschikbare financieringsmiddelen (reserves, voorzieningen, opgenomen geldleningen) af te zetten tegen de activa/investeringen. Op die wijze wordt meer inzicht gegeven in de oorzaken van de meerjarige behoefte aan externe financiering. Conclusies Paragraaf lokale heffingen, verbonden partijen en financiering geven voldoende informatie. Paragraaf financiering zou meer inzicht kunnen geven in de oorzaken van de meerjarige financieringsbehoefte.
86
3
De eigen inkomsten vergeleken
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt de volgende vraag beantwoord: ‘Doen zich tussen de gemeente Delft en de selectiegroep verschillen voor ten aanzien van de belastingen en rechten en zo ja, in welke mate zijn deze verschillen te verklaren?’ Daarbij wordt aandacht besteed aan de eigen heffingen, de Financiëleverhoudingswet (Fvw) en de belastingcapaciteit. Er wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste eigen inkomstenbronnen van de gemeente en de woonlasten. Verder wordt aandacht besteed aan de heffingen in relatie tot de toelating tot artikel 12 van de Fvw en in relatie tot de selectiegroep.
3.2
De Financiële-verhoudingswet en belastingcapaciteit De hoogte van de algemene uitkering uit het gemeentefonds hangt mede af van de belastingcapaciteit van een gemeente. Het idee daarachter is eenvoudig: naar mate een gemeente meer onroerende zaakbelastingen kan heffen, is er minder geld uit het gemeentefonds nodig. Met het betrekken van de belastingcapaciteit in de verdeling van het gemeentefonds wordt de fiscale draagkracht van een gemeente in de beoordeling betrokken. De belastingcapaciteit is afhankelijk van de waarde van de onroerende zaken in een gemeente. Hoe hoger de waarde, hoe hoger de belastingcapaciteit, hoe hoger de ‘OZB-aftrekpost’ in de algemene uitkering. Bij de berekening van de ‘OZBaftrekpost’ wordt een voor alle gemeenten gelijk rekentarief gebruikt. Door de tarieven van Delft in 2015 af te zetten tegen het rekentarief kan worden bepaald in hoeverre de gemeente meer of minder inkomsten genereert. Tabel 3.2
Vergelijking OZB-opbrengst op basis van tarieven gemeente, rekentarief en normtarief artikel 12 nie t-woninge n ge bruike rs
nie t-woninge n e ige na re n
Delft
woninge n
Waarde onroerende zaken
8.154.000.000
2.485.500.000
2.519.000.000
13.158.500.000
0,1438 11.723.006
0,2187 5.436.037
0,2731 6.879.389
24.038.432
Rekentarieven gemeentefonds als percentage van de WOZ-waarde Opbre ngst bij re ke nta rie ve n
0,1135 9.254.790
0,1213 3.014.912
0,1504 3.788.576
16.058.278
Me e ropbre ngst te n opzichte va n de re ke nta rie ve n
2.468.216
2.421.126
3.090.813
7.980.154
Tarief als percentage van de WOZ-waarde Opbre ngst op ba sis va n wa a rde ge me e nte fonds
tota a l
Gemiddeld tarief OZB gemeente als percentage van de WOZ-waarde Normtarief OZB voor toelating tot artikel 12 van de Fvw als percentage van de WOZ-waarde
0,1827 0,1790
Correctie normtarief voor onderdekking reiniging Correctie normtarief voor onderdekking riolering
0,0000 0,0000
Gecorrigeerd normtarief OZB voor toelating tot artikel 12 van de Fvw
0,1790
Normopbrengst OZB op basis van gecorrigeerd normtarief OZB voor toelating tot artikel 12 van de Fvw
23.553.715
Opbrengst OZB volgens begroting Me e ropbre nst te n opzichte va n normopbre ngst
23.805.000 251.285
1. gegevens algemene uitkering gemeentefonds 2. gegevens website COELO-atlas gemeentelijke woonlasten 3. geraamd op functies 931 en 932
Het rekentarief wordt bepaald op basis van een uniform percentage van de WOZwaarde. Voor het jaar 2015 bedraagt dit tarief 0,1135 voor eigenaren van woningen, 0,1213 voor gebruikers van niet-woningen en 0,1504 voor eigenaren van niet-woningen (zie meicirculaire 2014).
87
Uit tabel 3.2 blijkt dat Delft in 2015 per saldo bijna € 8,0 miljoen ofwel bijna 50% meer OZB heft dan wanneer de rekentarieven worden gehanteerd. Van deze meeropbrengst is 69% afkomstig van de niet-woningen. De meeropbrengst OZB wordt verklaard doordat het percentage dat Delft voor eigenaren van woningen hanteert met 0,1438 bijna 27% hoger is dan het rekentarief van 0,1135. De percentages voor niet-woningen bedragen in Delft 0,2187 en 0,2731 voor gebruikers respectievelijk eigenaren van niet-woningen en dat is 80% respectievelijk 82% hoger dan het rekentarief van 0,1213 respectievelijk 0,1504. Uit de tabel blijkt dat Delft een relatief groot deel van de OZB int via de nietwoningen. Voor een bedrag van € 0,9 miljoen kan dat worden verklaard door het Ondernemersfonds. Dit deel van de geheven OZB voor niet-woningen wordt direct gestort in dit door de ondernemers zelf beheerde fonds. Dit bedrag kan dan ook niet worden gebruikt om de financiële problematiek van Delft op te lossen en rechtvaardigt een opslag op het OZB-tarief. Wat betreft de niet-woningen zijn er in 2015 70 gemeenten (van de 393) in Nederland waar het OZB-gebruikerstarief hoger is dan het Delftse tarief van 0,2187, en 72 gemeenten waar het OZBeigenarentarief hoger is dan het Delftse tarief van 0,2731. Verder zijn er 109 gemeenten waar het OZB-tarief voor eigenaren van woningen hoger ligt dan het Delftse tarief van 0,1438. Voor het gemiddelde OZB-tarief van Delft van 0,1827 geldt dat er 80 gemeenten zijn met een hoger tarief.
3.3
De opbrengsten van de belangrijkste heffingen in de gemeente Delft vergeleken met de normopbrengst ingeval van een artikel 12-aanvraag Om in aanmerking te komen voor een aanvullende uitkering in geval van een artikel 12-aanvraag dienen de eigen heffingen uit het belastingpakket tenminste te voldoen aan het redelijk peil. Het belastingpakket bestaat uit de OZB, de rioolrechten en de afvalstoffenheffing. Jaarlijks stellen de beheerders van het gemeentefonds via de meicirculaire het redelijk peil vast. Het normtarief OZB voor toelating tot artikel 12 bedroeg voor 2014 0,1651. Het percentage voor 2015 bedraagt 0,1790 hetgeen neerkomt op een stijging van 8,4%. Deze behoorlijke stijging van het normtarief voor 2015, wordt mede verklaard door de waardedaling van het onroerend goed in de voorliggende periode (waardepeildatum 1-1-2013) die in Nederland volgens de Waarderingskamer gemiddeld 5,4% bedroeg. Het normtarief OZB wordt bepaald door een opslag van 20% toe te passen op het werkelijk gewogen landelijk gemiddelde ‘OZB-tarief’ in het jaar t-1. Bij de onderdelen riolering en reiniging wordt uitgegaan van 100% lastendekkendheid. Op basis van de door de gemeente opgestelde berekening is gebleken dat er op de onderdelen reiniging en riolering, indien rekening wordt gehouden met de onttrekkingen aan de reserves riolering en afvalverwijdering, sprake is van volledige lastendekkendheid. Voor zover kon worden beoordeeld is hierbij rekening gehouden met de gemeentelijke kwijtscheldingen. Deze werkwijze sluit goed aan bij het uitgangspunt van artikel 12 dat verlangt dat álle exploitatie- en kapitaallasten inclusief BTW en kwijtscheldingen worden betrokken in het tarief. Bij deze, maar ook bij andere heffingen is het van belang dat die lastendekkendheid per heffing jaarlijks wordt vastgesteld aan de hand van de VNG-modellen voor kostenonderbouwing. Vervolgens kan het resultaat daarvan in de begroting, bijvoorbeeld de paragraaf Lokale Heffingen, inzichtelijk worden gemaakt. Nu uit de gemeentelijke berekening is gebleken dat er naar artikel 12-maatstaven sprake is van volledige lastendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing, geldt voor Delft het normale normtarief OZB voor toelating tot artikel 12 van 0,1790. Zoals hiervoor als is geconstateerd voldoet Delft met het
88
gehanteerde gemiddelde OZB-tarief van 0,1827 voor wat betreft het belastingpakket dus aan de toelatingseis voor artikel 12. Het gemiddelde OZBtarief in Delft ligt 22% boven gemiddelde landelijk OZB-tarief in 2015 en 2% boven het normtarief OZB voor toelating tot artikel 12.
3.4
Gemeentelijke woonlastendruk In de Atlas van de lokale lasten samengesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) wordt onder andere een overzicht gegeven van de woonlasten per gemeente (in euro’s per jaar, per huishouden). Het overzicht laat zien hoeveel een meerpersoonshuishouden zijnde een huiseigenaar betaalt aan OZB, op basis van de gemiddelde waarde van een woning (in de desbetreffende gemeente), de rioolrechten en de afvalstoffenheffing. De tariefgegevens in tabel 3.4 zijn uit de Atlas van de lokale lasten overgenomen en de woningwaarde is bepaald via de gemeentefondsgegevens. Het gaat daarbij om de in de (digitale) Atlas van de lokale lasten opgenomen tarieven van de gemeente Delft en die van de selectiegroep. Uit tabel 3.4 blijkt dat de woonlastendruk in 2015 voor een meerpersoonshuishouden in de selectiegroep gemiddeld € 39 ofwel 5% lager is dan de € 777 die men gemiddeld in Delft betaalt. In de landelijke rangorde neemt Delft hiermee de 287e plaats in waarmee de woonlastendruk in Delft als bovengemiddeld is te classificeren3. De afvalstoffenheffing van € 328 en het rioolrecht eigenaren van € 162 liggen 13% respectievelijk 61% hoger in Delft dan in de selectiegroep. Echter, dit wordt deels teniet gedaan door het rioolrecht meerpersoonshuishoudens van € 45 en het gebruikersdeel OZB woningen van € 242 die in Delft 80% respectievelijk 10% lager liggen dan bij de selectiegroep. Tabel 3.4
Gemeentelijke lastendruk 2015 vergeleken met de selectiegroep Reinigingsrecht meerpersoons huishouden* (1)
Gemeenten
Rioolrecht OZB-tarief meerpersoons Rioolrecht eigenaren huishouden* eigenaren* w oningen (3) (5) (6)
Gemiddelde OZBw aarde w oningen (7)
Gemiddelde OZB opbrengst w oningen** (6x7=8)
Woonlasten m eerpersoons huishouden (1+3+5+8)
Verschil w oonlasten meerpersoons huishouden t.o.v Delft
Landelijke rangorde meerpersoons huishuden***
Dordrecht
258
81
90
0,1322
154.869
205
634
-18,5%
60
Gouda
334
176
131
0,1593
170.655
272
913
17,4%
378
Leiden
274
122
0
0,1773
201.584
357
753
-3,1%
243
Schiedam
323
0
222
0,1330
137.843
183
728
-6,3%
201
Vlaardingen
291
0
158
0,1535
155.279
238
687
-11,6%
124
Zoetermeer
265
113
0
0,1888
178.081
336
714
-8,2%
169
Gem iddelde selectiegroep
291
82
100
0,1614
166.385
265
738
-5,0%
196
Delft
328
45
162
0,1438
168.256
242
777
0,0%
287
Hoogste w aaneming
Blaricum
Laagste w aarneming
Aalten
Gemiddelde w aarneming
1218 Blaricum 513 Aalten 731
* Bron: Digitale COELO-atlas van de lokale lasten ** Berekend via OZB-w aarde op basis van gemeentefonds en aantal w oningen op basis van gegevens CBS *** Nummer 1 heeft de laagste w oonlasten
Uitgaande van dit actuele beeld in tabel 3.4, biedt de bovengemiddelde, maar in geval van een artikel-12 gemeente acceptabele woonlastendruk voor Delft, ruimte voor een OZB-verhoging, als een van de maatregelen om bij te dragen aan het sluitend maken van de begroting en daarmee de versterking van de weerstandscapaciteit alsmede aanzuivering van de algemene reserve. Delft wordt daarom geadviseerd (een deel van) de benodigde dekkingsmiddelen, indien een 3
Delft neemt volgens de landelijke rangorde van het COELO de 311 e plaats in bij een lastendruk van € 794. Het verschil van € 17 wordt veroorzaakt door het waardeverschil van € 11.893 tussen een woning bij het COELO (€ 180.149) en een woonruimte bij het gemeentefonds.
89
393 1 197
artikel 12-aanvraag wordt overwogen, te vinden in een verhoging van de OZB tot 150% van het gemiddelde landelijke OZB-tarief. Een OZB-stijging tot bijvoorbeeld 150% van het gemiddelde landelijke tarief betekent dat het gemiddelde OZB-tarief in Delft met 22,5% stijgt van 0,1827 tot 0,22375. Indien dit tarief in 2015 zou zijn gehanteerd blijven er van de 80 gemeenten met een hoger gemiddeld OZB-tarief landelijk nog 23 gemeenten over, waarvan circa 9 gemeenten dat hoge OZB-tarief mede hebben als gevolg van onderdekking op de rioolrechten en de afvalstoffenheffing. De eigen verantwoordelijkheid van de gemeente om maatregelen te nemen gericht op financiële gezondmaking en de uiterste inspanning die van een gemeente mag worden verlangd, zeker als een artikel 12-aanvraag zou worden ingediend, rechtvaardigen deze eventueel door te voeren OZB-stijging. Een OZB-stijging tot 140% is op grond van de artikel 12-handleiding in de regel mogelijk. Voor uitzonderingsgevallen is een hogere opslag tot bijvoorbeeld 150% niet uitgesloten4. Op grond van hetgeen over de Spoorzone en de Harnaschpolder (zie paragraaf 2.3.8) is beschreven, ligt het in de verwachting dat grondexploitatieverliezen in geval van een artikel 12-aanvraag als belangrijke oorzaak van de financiële problematiek van Delft worden aangewezen. Dat betekent dat er in dat geval voor de artikel 12-inspecteur aanleiding is om een OZB-verhoging tot 150% aanvaardbaar te achten en daarvoor een bijzonder voorschrift voor te stellen. In het bijzonder dragen de door Delft afgegeven garanties inzake de te realiseren grondopbrengst en te dragen kosten voor bouw- en woonrijp maken van het Spoorzone-project daaraan bij. Die garanties waren gebaseerd op calculaties zoals die voor aanvang van het project Spoorzone waren opgesteld. Het spreekt voor zich dat het Delft vrijstaat om de geadviseerde OZB-verhoging ook door te voeren zonder de dwang van en vooruitlopend op een eventueel opgelegd bijzonder voorschrift. De OZB-meeropbrengst bij een verhoging tot 150% van het gemiddelde landelijke tarief wordt voor 2015 geraamd op € 5,4 miljoen. Op welke wijze de verhoging tot 150% van het gemiddelde landelijke tarief uiteindelijk wordt verdeeld over de verschillende OZB-tarieven is overigens volledig aan de gemeente. Tegelijkertijd met de voorgestelde tariefstijging OZB, wordt in overweging gegeven op het cluster Riolering en reiniging, uitgaande van lastendekkende tarieven, te streven naar bezuinigingen, bijvoorbeeld in de vorm van aanpassingen in het niveau van dienstverlening, waardoor de stijging van de woonlastendruk door de hogere OZB-tarieven waar mogelijk deels wordt opgevangen. Op basis van de hogere tarieven voor de rioolrechten en afvalstoffenheffing in Delft ten opzichte van het gemiddelde van de selectiegroep is er mogelijk ruimte voor dergelijke verschuivingen (zie ook paragraaf en tabel 3.5).Delft merkt wel op dat in de meerjarenraming 2016-2019 reeds voor € 300.000 op de afvalverwijdering en € 400.000 op de riolering aan taakstellingen te hebben opgenomen die worden gecompenseerd door 3% hogere OZB. Bovendien acht de gemeente gezien huidige situatie realisatie van aanvullende taakstellingen niet realistisch (extra kosten DSM en vervangingspiek 2020-2025 bij riolering en duur afvalsamenwerkingsverband Avalex).
4
Volgens de artikel 12-handleiding 2015 kunnen ‘tekorten in de grondexploitatie ….niet vanzelfsprekend op het gemeentefonds worden afgewenteld. Het betreft immers veelal bedrijfsmatige risico’s waar de risico-aansprakelijkheid bij de gemeente ligt en waarbij terughoudendheid past van het betrekken van verliezen in die sfeer bij het relevante tekort in het kader van artikel 12’. Zie voor meer informatie pagina 12 en 19 van de artikel 12-handleiding.
90
3.5
Overige heffingen Voor wat betreft de heffingen kunnen naast de heffingen behorend tot het belastingpakket ook andere heffingen worden genoemd. De heffingen zijn op basis van gegevens van het CBS vergeleken met het gemiddelde van de selectiegroep. Bij de opbrengst in tabel 3.5 is geen rekening gehouden met eventuele bijdragen uit tariefegalisatiereserves of andere mogelijke baten, het gaat uitsluitend om de heffing van belastingen en rechten. De totale opbrengst wordt uitgedrukt in een bedrag per inwoner. Tabel 3.5
Gemeentelijke heffingen per inwoner vergeleken met de selectiegroep 2015 Dordrecht per inw oner ( x € 1)
Secretarieleges Leges bouwvergunningen Hondenbelasting Parkeerbelasting Toeristenbelasting Forensenbelasting Baatbelasting Precariobelasting Reclamebelasting Subtotaal overige heffingen Reinigingsrechten/afvalstoffenheffing Rioolrecht Onroerendezaakbelastingen Subtotaal belastingpakket Totaal-generaal
12 17 5 39 0 0 0 1 0 74 113 94 191 398 472
Gouda per inw oner ( x € 1)
13 15 5 42 1 0 0 32 0 107 135 141 216 492 599
Leiden Schiedam per inw oner per inw oner ( x € 1) ( x € 1)
13 22 0 78 3 0 0 68 0 185 91 49 380 520 705
13 9 5 33 0 0 0 2 1 64 139 114 183 437 500
Vlaardingen per inw oner ( x € 1)
10 21 3 26 2 0 0 25 0 87 125 84 206 414 501
gem iddelde Zoeterm eer selectiegroep per inw oner per inw oner ( x € 1) ( x € 1)
9 10 4 13 2 0 0 2 0 41 110 50 259 419 460
12 16 4 40 1 0 0 22 0 94 115 82 249 446 541
Delft per ( x € 1)
11 18 0 55 5 0 0 3 2 94 125 104 238 467 561
Verschil per inwoner ( x € 1)
0 2 -4 15 4 0 0 -19 2 -1 10 21 -11 21 20
Als we kijken naar de overige heffingen in de gemeente Delft en de selectiegroep, dan blijkt dat de gemeente Delft gemiddeld bijna eenzelfde bedrag per inwoner aan inkomsten genereert. Delft heft minder bij de precariobelasting en compenseert dit volledig voornamelijk met de parkeerbelasting. Alleen in Leiden blijkt de opbrengst per inwoner van de parkeerbelasting nog hoger te zijn dan in Delft. Bij de heffingen die tot het belastingpakket worden gerekend realiseert Delft € 21 per inwoner meer belastingopbrengsten. Dit wordt veroorzaakt door de hogere tarieven voor de rioolrechten en afvalstoffenheffing bij de meerpersoonshuishoudens (bij de eenpersoonshuishoudens is de lastendruk in totaliteit juist iets lager dan bij de selectiegroep). De OZB-opbrengsten liggen € 10 per inwoner lager in Delft dan bij het gemiddelde van bij de selectiegroep. Hiermee wordt het beeld uit de vorige paragraaf bevestigd dat Delft afwijkt en er onderzocht moet worden of er ruimte is voor verdere kostenverlagingen en daarmee samenhangende tariefsverlagingen van de rioolrechten en afvalstoffenheffing. Wel dient het beeld van € 21 per inwoner hogere belastingopbrengsten enige nuancering, te weten de al in de rit staande kostenverlagingen van € 700.000 in de meerjarenbegroting. Dit zou betekenen dat nog een afwijking van € 14 per inwoner ofwel € 1,4 miljoen resteert.
91
92
4
De nettolasten vergeleken
4.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt de volgende vraag beantwoord: ‘Hoe verhouden de eigen inkomsten (OZB en overige heffingen) en de nettolasten van de gemeente Delft zich in 2010, 2014 en 2015 ten opzichte van de clusters van de algemene uitkering en hoe is dat beeld ten opzichte van de (gemeenten in de) selectiegroep? Daar waar mogelijk en relevant wordt tevens de ontwikkeling ten opzichte van 2010 en 2014 betrokken.’ Na een korte inleiding in paragraaf 4.2 op het referentiekader dat bij deze clusteranalyse wordt gehanteerd, wordt in paragraaf 4.3 de vergelijking van de nettolasten van Delft met de clusters van de algemene uitkering op basis van bijlage 4 toegelicht. Om een verdere analyse van de verschillen per cluster in paragraaf 4.4 mogelijk te maken, zijn de bijlagen 5A, 5B en 5C over 2015, 6A, 6B en 6C over 2014 en 7A, 7B en 7C over 2010 met verschillende vergelijkingen van Delft met de selectiegroep opgenomen. Voor samenstelling en kenmerken van de selectiegroep wordt verwezen naar paragraaf 1.3.
4.2
Referentiekader Het referentiekader van de clusteranalyse is gebaseerd op de Financiëleverhoudingswet (Fvw). De belangrijkste uitgangspunten bij de Fvw zijn toegepast in dit referentiekader, te weten: globaal, kostengeoriënteerd, rekeninghoudend met structuurkenmerken en de mogelijkheid zelf inkomsten te verwerven. Dat de verdeling kostengeoriënteerd en globaal is, wil zeggen dat de verdeling aansluit bij de kostenverschillen tussen (groepen van) gemeenten. Op individueel niveau kunnen er verschillen zijn. Deze verschillen kunnen enerzijds ontstaan doordat er sprake is van specifieke omstandigheden, die geen of onvoldoende een rol spelen in de verdeling van het gemeentefonds. Anderzijds kan er sprake zijn van bewuste politieke beleidskeuzen om op onderdelen een hoger of lager nettolastenniveau te hebben. Ten slotte kunnen verschillen ook worden veroorzaakt door het financiële beleid van gemeenten (hoe is in het verleden bijvoorbeeld omgegaan met investeringen; zijn er investeringen direct afgeboekt van reserves en vinden er grote onttrekkingen plaats in reserves en voorzieningen). De vergelijkingen in paragraaf 4.3 en 4.4 worden gemaakt op een hoger aggregatieniveau, namelijk op dat van de clusters. Om inzicht te kunnen krijgen in de begrotingspositie van Delft worden de inkomsten van het gemeentefonds vergeleken met de geraamde nettolasten (=lasten minus de baten) van de gemeente. Op deze wijze is vast te stellen welke positieve en negatieve afwijkingen zich voordoen in het budget van de gemeente Delft. Dit wordt de gemeente vergeleken ‘met zichzelf’ genoemd. Deze vergelijking tussen nettolasten en gemeentefondsverdeling sluit het best aan bij de specifieke kenmerken van een gemeente en is daardoor het belangrijkst. Een dergelijke vergelijking is ook gemaakt voor de gemeenten in de selectiegroep. Deze vergelijking zorgt voor een verdere inkleuring van het beeld. In de vergelijking met zichzelf wordt voor wat betreft de algemene uitkering gebruik gemaakt van de gegevens die zijn gebruikt voor de berekening van de algemene uitkering over de betaalmaand februari van het betreffende jaar.
93
Bij de als norm gehanteerde gemeentefondsverdeling moet de volgende kanttekening worden gemaakt. Sinds 1997 is het huidige systeem voor de gemeentefinanciën in werking. De gemeentefondsbeheerders voeren momenteel een grote onderhoudsoperatie uit: het zogenaamde groot onderhoud van het gemeentefonds. Een van de redenen van de operatie is dat de gemeentelijke uitgaven sinds enkele jaren hoger zijn dan het genormeerde bedrag, de feitelijke inkomsten uit Onroerendezaakbelastingen (OZB) en Overige eigen middelen (OEM) hoger zijn dan de norminkomsten en er niet beoogde verschillen tussen gemeentetypen zijn. Dit verschijnsel komt ook naar voren in de navolgende paragrafen. Mede daarom worden naast de vergelijking met het gemeentefonds ook vergelijkingen met de selectiegemeenten betrokken om het nettolastenniveau van de gemeente nader in te kleuren. Uitgangspunt blijft echter dat een gemeente met de algemene uitkering uit het gemeentefonds en de eigen inkomsten moet kunnen uitkomen. Daarom dient de gemeente hard te maken waarom de algemene uitkering en de eigen inkomsten niet volstaan. De Kamer heeft in 2014 een brief ontvangen over de voorgesteld aanpassingen in de verdeling voor de eerste fase van het groot onderhoud. Over het tweede deel van het groot onderhoud wordt de kamer in het voorjaar van 2015 geïnformeerd. De eerste fase van de nieuwe verdeling is met ingang van het uitkeringsjaar 2015 ingevoerd. Het tweede deel zal vanaf 2016 tot een aangepaste verdeling leiden.
4.3
De vergelijking met zichzelf Een van de uitgangspunten van het verdeelstelsel van de Fvw is dat er een goede aansluiting is tussen de verdeling van het gemeentefonds en de verschillen in kostenstructuren van gemeenten. De uitkomst van die verdeling via de verdeelmaatstaven sluit globaal aan bij de nettolasten van de gemeentelijke taakgebieden, in de gemeentefondsterminologie clusters genoemd. De begrotingsfuncties worden gegroepeerd tot clusters. Op deze wijze worden de nettolasten van de gemeente per cluster vergeleken met de opbrengst van de verdeelmaatstaven op de verschillende clusters. Ontwikkelingsrichting op de clusters sinds 2010 In bijlage 4 worden de nettolasten van Delft in de jaren 2010, 2014 en 2015 afgezet tegen de gemeentefondsuitkering in die jaren. Grafisch wordt dit weergegeven in de grafieken 4.3.1 (nettolasten en gemeentefondsuitkering per cluster) en 4.3.2 (verschil nettolasten en gemeentefondsuitkering per cluster). Opvallende ontwikkelingen die uit grafiek 4.3.2 naar voren komen zijn: Ontwikkelingen die de financiële problematiek vergroten de dalende inkomsten op de clusters Onroerendezaakbelastingen (OZB) en Overige eigen inkomsten (OEM) (de inkomsten op het cluster OEM dalen sneller dan de stijgende inkomsten op het cluster OZB) de toenemende overschrijding op het cluster Bestuur en algemene ondersteuning Ontwikkelingen die bijdragen aan een oplossing van de financiële problematiek de afnemende overschrijding op de clusters Werk en inkomen en Cultuur en ontspanning de omslag van een overschrijding naar een onderschrijding op de clusters Maatschappelijke ondersteuning, Infrastructuur en gebiedsontwikkeling, Riolering en reiniging en Openbare orde en veiligheid
94
Ontwikkelingsrichting op de inkomstenclusters sinds 2010 Tabel 4.3.3 is gebaseerd op de cijfers van bijlage 4. De totale inkomsten zijn in 2010 € 149,7 miljoen. In 2014 zijn de inkomsten € 16,4 miljoen gedaald tot € 133,3 miljoen. Dit wordt bijna volledig wordt verklaard door de afname van de inkomsten met € 18,0 miljoen op de clusters OEM en Mutaties reserves. Vervolgens stijgen de inkomsten in 2015 met € 52,2 miljoen met name door de geraamde groei van het cluster Algemene uitkering met € 58,1 miljoen (= € 66,1 miljoen Integratie-uitkering Sociaal domein en € 8 miljoen bezuinigingen regeerakkoord en uitname buiten onderhoud primair onderwijs). De inkomstenstijging is onvoldoende om in 2015 een sluitende begroting vast te stellen. Zo dalen in 2015 de inkomsten met € 6,5 miljoen opnieuw aanzienlijk op het cluster OEM (feitelijk: stijgende uitgaven). Deze ontwikkeling draagt voor een belangrijk deel bij aan het ontstaan van het begrotingstekort in 2015. Grafiek 4.3.1
Vergelijking van de begrotingen 2010, 2014 en 2015 van de gemeente Delft met het gemeentefonds op clusterniveau (bedragen x € 1.000)
Grafiek 4.3.2
Overzicht van de verschillen tussen de begrotingen 2010, 2014 en 2015 van de gemeente Delft en het gemeentefonds op clusterniveau (bedragen x € 1.000)
Uit bijlage 4 blijkt dat in 2010 de geraamde inkomsten van Delft € 19,6 miljoen boven de gemeentefondsnormering liggen (kolom ‘verschil 2010’, regel (totaal) ‘Inkomstenclusters’). Dit wordt voornamelijk verklaard door de hogere inkomsten op de clusters OEM en OZB dan waarvan het gemeentefonds uitgaat. In 2014 zijn de geraamde inkomsten € 1,0 miljoen onder het niveau van het gemeentefonds gedaald. Vooral de lagere inkomstenramingen op de clusters OEM en Mutaties reserves van € 18 miljoen en de groei van de gemeentefondsnorm op het cluster Algemene uitkering met € 3,7 miljoen veroorzaken dit. In 2015 loopt de onderschrijding van de geraamde inkomsten ten opzichte van het gemeentefonds op tot € 5,9 miljoen. Dit komt door de verdere daling met € 6,5 miljoen van de
95
inkomsten op het cluster OEM. De inkomstengroei op de clusters OZB en Algemene uitkering beperken deze negatieve ontwikkeling enigszins. Ontwikkelingsrichting op de uitgavenclusters sinds 2010 Tabel 4.3.3 illustreert ook de ontwikkeling van de uitgavenclusters. Net als bij de inkomstenclusters tellen de uitgaven van Delft in 2010 op tot € 149,7 miljoen, waarmee de begroting in evenwicht is. In 2014, het jaar voorafgaand aan de drie decentralisaties, dalen de uitgaven door de bezuinigingen in Delft met € 16,4 miljoen aanzienlijk tot € 133,3 miljoen. Vervolgens stijgen in 2015 de uitgaven met € 63,5 miljoen, maar doordat de stijging van de inkomsten met € 52,2 miljoen flink achterblijft ontstaat een begrotingstekort van € 11,3 miljoen. Over de hele periode van 2010 naar 2015 is er sprake van een stijging van de nettolasten van € 47,1 miljoen. De uitgavenstijging van € 47,1 miljoen doet zich vooral voor op de drie decentralisatieclusters Maatschappelijke ondersteuning/zorg, Werk en inkomen (nieuw/oud), Jeugd alsmede op het cluster Bestuur en algemene ondersteuning (respectievelijk € 14,8, € 14,2, € 24,9 en € 9,2 miljoen; totaal € 63,1 miljoen). Door bezuinigingen dalen de uitgaven op de clusters Infrastructuur en gebiedsontwikkeling, Educatie, Cultuur en ontspanning, Riolering en reiniging en Openbare orde en veiligheid (respectievelijk € 6,9, € 3,6, € 3,2, € 1,1 en € 1,1 miljoen; totaal € 15,9 miljoen). Tabel 4.3.3.
Overzicht van de verschillen tussen 2010, 2014 en 2015 bij de nettolasten op de clusters conform de begroting en bij de gemeentefondsuitkering op de clusters (bedragen x € 1.000) N e tto
N e tto
N e tto
Ve rschil
Ve rschil
Ve rschil
Gf-
Gf-
Gf-
Ve rschil
Ve rschil
Ve rschil
la ste n
la ste n
la ste n
ne tto-
ne tto-
ne tto-
uitke ring
uitke ring
uitke ring
Gf-
Gf-
Gf-
2015
2014
2010
la ste n
la ste n
la ste n
2015
2014
2010
2015-
2015-
2014-
2010
2014
2010
( x € 1.000 ) ( x € 1.000 ) ( x € 1.000 )
Inkomste ncluste rs
uitke ring uitke ring uitke ring
( x € 1.000 ) ( x € 1.000 ) ( x € 1.000 )
2015-
2015-
2014-
2010
2014
2010
185.465
133.261
149.658
35.808
52.204
-16.397
-191.339
-134.267
-130.106
-61.233
-57.072
Onroerendezaakbelastingen
23.805
22.666
20.034
3.771
1.139
2.632
-14.784
-14.273
-13.859
-925
-511
-414
Algemene uitkering
177.125
118.978
119.998
57.127
58.147
-1.020
-176.555
-119.994
-116.247
-60.308
-56.561
-3.747
Overige eigen middelen (OEM)
-8.073
-1.576
7.861
-15.934
-6.497
-9.437
0
0
0
0
0
0
Mutaties reserves
-7.392
-6.807
1.765
-9.157
-585
-8.572
0
0
0
0
0
0
-196.758
-133.261
-149.662
-47.097
-63.497
16.401
191.340
134.266
130.106
61.234
57.074
4.160
Bestuur en algemene ondersteuning
-23.570
-20.531
-14.379
-9.191
-3.039
-6.152
9.852
10.071
9.949
-97
-219
122
Werk en inkomen
-34.021
-34.021
-34.021
31.412
31.412
U itga ve ncluste rs
Werk en inkomen (oud)
-16.232
-19.870
Werk en inkomen (saldo) Maatschappelijke ondersteuning
-51.925
Maatschappelijke zorg (oud)
-51.925 -34.007
-37.136
Maatschappelijke ondersteuning/zorg (saldo)
37.136 -14.789
Educatie
-9.981
Jeugd
-24.901
Cultuur en ontspanning
-23.394
-22.363
Infrastructuur en gebiedsontwikkeling
-22.751
-21.988
Riolering en reiniging
2.324
Openbare orde en veiligheid Ove rige n
19.870 -14.151
-11.464
-13.545
16.232 -17.789
31.412 3.638
-51.925 34.007 -17.918
56.922 3.129 2.081
3.564
1.483 -24.901
-26.602
3.208
-1.031
4.239
20.986
21.150
-29.660
6.909
-763
7.672
28.246
28.445
3.666
1.177
1.147
-1.342
2.489
-1.402
-8.539
-10.342
-9.647
1.108
1.803
-695
0
0
0
0
0
0
Diversen Sa ldo na be ste mming
0
0
10.006
-12.143
-14.286
19.269
17.126
56.922 37.799
-24.901
0
12.143
34.338
3.129 14.460
14.966
56.922
-34.338
-37.799
22.584
19.123
3.461 3.461
-4.960
-4.454 25.920
21.557
-571
-164
-407
28.406
-160
-199
39
-1.656
-1.647
245
254
-9
9.234
9.089
9.240
-6
145
-151
164
622
1.154
-990
-458
-532
0
0
0
0
0
0
0
463
556
869
-406
-93
-313
66
285
-584
-365
-219
1
1
0
0
0
0
0
0
0
-299
-11.293
0
-4
-11.289
-11.293
4
1
Tegenover de stijging van de geraamde uitgaven in de periode 2010-2015 staat een groei van de gemeentefondsnormering met € 61,2 miljoen. Van 2010 tot 2014 stijgt de gemeentefondsnorm € 4,2 miljoen vooral op de clusters Maatschappelijke zorg en Werk en inkomen. De groei van de gemeentefondsnorm in 2015 wordt voor € 62,2 miljoen verklaard door de decentralisatieclusters Jeugd, Maatschappelijke ondersteuning en Werk en
96
2.143 2.143
25.920
25.920
Herindeling Suppletie OZB
14.286
3.638
-4.161
-506
inkomen. Dat per saldo in 2015 een stijging resteert van € 57,1 miljoen komt vooral door de daling van het gemeentefonds van € 4,5 miljoen op het cluster Educatie als gevolg van de overheveling buitenonderhoud primair en speciaal onderwijs. Samenvattend geeft bijlage 4 inzicht in de ontwikkeling van de inkomsten, de uitgaven en de bijbehorende gemeentefondsnorm. In 2010 is er sprake van begrotingsevenwicht waardoor zowel de geraamde inkomsten als uitgaven € 19,6 miljoen hoger liggen dan het gemeentefonds veronderstelt. Vier jaar later is deze overschrijding met € 20,6 miljoen gedaald waardoor de inkomsten en uitgaven van Delft beiden € 1,0 miljoen onder de gemeentefondsnorm liggen. Aan de uitgavenkant heeft Delft dat gerealiseerd door voor € 16,4 miljoen aan uitgaven weg te bezuinigen, terwijl de uitgavennormering met € 4,2 miljoen is gestegen. Ook de inkomstenraming daalt met € 16,4 miljoen, vooral op de clusters OEM en Mutaties reserves, terwijl de genormeerde gemeentefondsvergoeding € 4,2 miljoen stijgt. Dat in 2015 sprake is van een begrotingstekort van € 11,3 miljoen blijkt uit de onderschrijding op de inkomstenclusters van € 5,9 miljoen en de overschrijding van de uitgavenclusters met € 5,4 miljoen. De toename van de overschrijding met € 6,4 miljoen op de uitgavenclusters wordt veroorzaakt doordat op de drie decentralisatieclusters de gemeentefondsvergoeding € 1,6 miljoen meer stijgt dan de uitgavenramingen. Op de overige clusters stijgen de uitgaven met € 2,9 miljoen, vooral op het cluster Bestuur en algemene ondersteuning, terwijl gelijktijdig op deze clusters het gemeentefonds daalt met € 5,1 miljoen, vooral op het cluster Educatie. De toename van de onderschrijding op de inkomstenclusters met € 4,9 miljoen wordt vooral verklaard door de dalende inkomsten op het cluster OEM De vergelijking met de selectiegroep Een dergelijke vergelijking op cluster- en functieniveau is ook gemaakt voor Delft met de gemeenten in de selectiegroep Vergelijking nettolasten Delft en selectiegroep met het gemeentefonds De nettobaten van Delft blijken € 59 per inwoner onder het niveau van het gemeentefonds te liggen, terwijl de nettobaten van de selectiegroep gemiddeld € 384 euro per inwoner boven het gemeentefonds liggen (zie bijlage 5B). De selectiegroep heeft dus een inkomstenniveau dat aanzienlijk hoger ligt dan het gemeentefonds veronderstelt om zijn uitgaven mee te dekken. De opvallendste afwijkingen in negatieve zin zijn opnieuw de clusters OEM en Mutaties reserves. Als gevolg van het streven naar een sluitende begroting, vertonen de uitgavenclusters een vergelijkbaar beeld. Waar Delft ‘slechts’ op 3 van de 9 uitgavenclusters meer lasten heeft dan het gemeentefonds verondersteld, doet zich dat bij het gemiddelde van de selectiegroep bij 7 van de 9 clusters voor. Vergelijking nettolasten Delft en nettolasten selectiegroep Ook bij een vergelijking van de baten en de lasten in absolute zin heeft Delft zowel minder baten als minder lasten dan de selectiegroep. In 2015 zijn de baten € 46,8 miljoen lager en de lasten € 35,4 miljoen (bijlage 5C). Als gevolg van de afnemende baten op de clusters OEM en Mutaties reserves en de toenemende lasten op het cluster Bestuur en algemene ondersteuning was Delft de afgelopen jaren genoodzaakt aanzienlijke bezuinigingen door te voeren op de uitgavenclusters. Focus op welke clusters? Aangezien er nog geen sprake is van een sluitende begroting is het einde van deze ombuigingen nog niet in zicht. Wel lijkt op basis van de huidige stand van zaken bij
97
de clustervergelijking het eind in zicht te komen bij de meeste uitgavenclusters, met uitzondering van de uitgavenclusters Werk en inkomen en Cultuur en ontspanning. Het verdient daarom aanbeveling de aandacht te richten op de clusters die zowel ten opzichte van het gemeentefonds als de vergelijking met de selectiegroep fors afwijken. Het betreft hier de inkomstenclusters OEM, Mutaties reserves en het uitgavenclusters Bestuur en algemene ondersteuning. Nieuwe ombuigingen noodzakelijk Al met al zijn de door de gemeente in gang gezette bezuinigingen niet voldoende en moet de gemeente op zoek naar nieuwe ombuigingen voor het begrotingstekort dat voor 2015 € 11,3 miljoen bedraagt. De begrotingsscan is ook mede met dat doel aangevraagd. Eventuele suggesties voor ombuigingen kunnen dan worden verwerkt in de begroting 2016 met bijbehorende meerjarenraming. Daarbij zal Delft natuurlijk zoals gebruikelijk rekening houden met de ontwikkelingen die zich in de afgelopen en komende periode hebben voorgedaan of zullen voordoen. In de voorafgaande paragrafen in deze begrotingsscan zijn de volgende suggesties al gedaan: Cluster OEM Onderzoek de mogelijkheden om derden (waaronder medeoverheden) bij te laten dragen in een deel van de kosten Spoorzone (paragraaf 2.3.9). Onderzoek of, binnen de mogelijkheden van het BBV, onderdelen van het project Spoorzone kunnen worden geactiveerd (bijvoorbeeld bijdrage in de spoortunnel) (paragraaf 2.3.9). Cluster Mutaties reserves Hef de bestemmingsreserves beleid en uitvoering, reserve Spoorzone, reserve dekking kapitaallasten, reserve gemeentelijke huisvesting en reserves investeringsplan op of onderzoek op zijn minst het (gunstige) effect op de exploitatie (vervallen toevoegingen, vervallen onttrekkingen) van het opheffen van deze bestemmingsreserves (paragraaf 2.3.6). (NB: bijkomend voordeel is dat algemene reserve kan worden aangevuld). Heroverweeg de hoogte van de jaarlijkse toevoeging aan de bestemmingsreserve Spoorzone. Bijvoorbeeld door per jaar het dan gereedgekomen deel van de inrichting openbare ruimte te activeren en alleen die kapitaallasten ten laste van de begroting te brengen. Zo groeien de lasten op een natuurlijker wijze mee met de te verwachten baten en hoeft de bestemmingsreserve niet als dekking voor deze lasten te worden ingezet (paragraaf 2.3.9). Cluster Bestuur en algemene ondersteuning Onderbouw de stelpost besparingsverliezen en neem in overweging om de stelpost te verlagen of zelfs volledig te schrappen. (Wanneer een bezuiniging niet haalbaar is zal een alternatieve bezuiniging moeten worden aangereikt) (paragraaf 2.3.3). Onderbouw de stelpost flankerend beleid en dek de kosten flankerend beleid uit incidentele gelden zodat deze gelden geen beslag leggen op structurele begrotingsruimte (paragraaf 2.3.3). Vul bezuinigingen sneller, concreet en structureel in (paragraaf 2.3.3). Cluster Onroerendezaakbelastingen Overweeg vooruitlopend op een eventuele artikel 12-aanvraag verhoging van de OZB tot 150% van het gemiddelde landelijke OZB-tarief. (paragraaf 3.3). Diverse clusters Raam slechts budgettair neutraal beleid (oud voor nieuw) (paragraaf 2.3.1).
98
Verlaag de budgetten in de begroting met het gemiddelde bedrag aan budgetoverheveling (paragraaf 2.3.1). Bouw de begroting 2016 zero based op (paragraaf 2.3.3). Breng het voorgenomen investeringsniveau in de komende jaren terug tot het minimaal noodzakelijke (paragraaf 2.3.5). Onderzoek de mogelijkheid tot (versnelde) verkoop van stille reserves (paragraaf 2.3.13).
Tegen deze achtergrond biedt de verschillenanalyse per cluster in paragraaf 4.4 Delft een handvat om te komen tot een concretisering van de ombuigingstaakstelling waarbij het streven van de gemeente er op gericht dient te zijn om een lasten- of batenniveau te realiseren overeenkomstig de indicatie van het gemeentefonds. Indien de gemeente daar niet in slaagt moet verklaard worden wat de achterliggende oorzaken daarvan zijn, omdat geconstateerd wordt dat Delft nog op enkele clusters meer lasten (of minder baten) kent dan waar het gemeentefonds van uitgaat. Voor wat betreft de verklaringen van de oorzaken van de afwijkingen is zo veel mogelijk gepoogd een verklaring voor de verschillen, zoals die uit de clusteranalyse naar voren komt, in de begrotingsscan op te nemen. Welke taakstelling is in potentie mogelijk Belangrijk bij de clusteranalyse is de vraag welke omvang van bezuinigingen mogelijk is op basis van de gemeentefondsverdeling. Dit inzicht wordt geboden door tabel 4.3.4. Tabel 4.3.4
Taakstelling (maximaal-minimaal) ten opzichte van gemeentefonds op de inkomsten- en uitgavenclusters (bedragen x € 1.000)
Clusters Vindplaats gegeven
Inkomstenclusters Overige eigen middelen Uitgavenclusters Bestuur en ondersteuning Werk en inkomen Cultuur en ontspanning
Verschil 2015 Te bezuinigen Te bezuinigen met GF bedrag (gecorrigeerd) (€ x 1000) (€ x 1000) (€ x 1000) Bijlage 2/3A B=-A A -8.073 -8.073
8.073 8.073
-18.733 -13.716 -2.609 -2.408
18.733 13.716 2.609 2.408
Maximaal te bezuinigen Geraamde ombuigingen 2016-2018 OZB-verhoging naar 150% Maximaal te bezuinigen Inkomstenclusters Algemene uitkering Uitgavenclusters Maatschappelijke ondersteuning Educatie Jeugd Infrastructuur en gebiedsontwikkeling Openbare orde en veiligheid Minimaal te bezuinigen
26.806 -12.000 5.400 -26.806
26.806
20.206
570 570
-570 -570
-570 -570
12.231 4.997 25 1.019 5.495 695
-12.231 -4.997 -25 -1.019 -5.495 -695
-12.231 -4.997 -25 -1.019 -5.495 -695
-14.005
14.005
7.405
Bij de berekening van de taakstelling wordt onderscheid gemaakt tussen de op termijn volgens de gemeentefondsverdeling maximaal en minimaal te realiseren bezuiniging. Onder bezuiniging wordt hier verstaan zowel inkomsten verhogen (op het inkomstencluster OEM) als uitgaven verlagen (op de uitgavenclusters). De maximale bezuiniging gaat uit van de huidige situatie en veronderstelt dat de overschreden (negatieve) clusters worden teruggebracht tot nihil. In de berekende taakstelling zijn de overschrijdingen op de inkomstenclusters Onroerendezaakbelastingen en Riolering en reiniging niet betrokken aangezien op deze clusters wordt getoetst aan de hogere eisen van de toegang tot artikel 12 of
99
meer. Verder is het cluster Mutaties reserves niet in de taakstelling betrokken omdat voor dit cluster een ijkpunt ontbreekt en is er geen rekening gehouden met de genormeerde OEM van 5,4% van de uitgavenmaatstaven. Delft wordt echter wel geadviseerd de nettolasten op deze clusters goed te analyseren en te beoordelen of de geraamde en verantwoorde nettolasten noodzakelijk zijn. Daarom zijn de betreffende clusters gewoon in de hierna opgenomen analyse betrokken. Bij de minimale taakstelling wordt ook rekening gehouden met de onderschrijdingen op de clusters. Tabel 4.3.4 laat zien dat op de nettolasten en –baten 2015 nog een bedrag van maximaal € 26,8 miljoen kan worden omgebogen. Het is goed om vast te stellen dat de hiervoor opgesomde ombuigingssuggesties een duidelijke relatie hebben met de clusters OEM en Bestuur en algemene ondersteuning waar de overschrijdingen zich voordoen. Voor het cluster Mutaties reserves is die relatie er ook, maar in de berekening van de harde taakstelling wordt dat cluster niet betrokken. Als tevens rekening wordt gehouden met de onderschreden clusters, dan is er een bezuiniging mogelijk van minimaal € 14,0 miljoen. In het te bezuinigen bedrag in de tabel is nog geen rekening gehouden met de al voorgenomen bezuinigingen in de begrotingsjaren 2016 tot en met 2018 van circa € 12 miljoen, een eventuele OZB-verhoging naar 150% van € 5,4 miljoen of eventuele incidentele baten en lasten. Als hiervoor wordt gecorrigeerd dan ligt de bezuinigingspotentie op basis van de actuele stand van de gemeentefondsnormering en rekeninghoudend met zowel de al voorgenomen bezuinigingen in de meerjarenbegroting als de eventuele OZB-verhoging op maximaal € 20,2 miljoen en minimaal € 7,4 miljoen. Aanmerkelijk tekort Indien Delft ondanks alle inspanningen er niet in zou slagen om tot een sluitend financieel perspectief te komen en de gemeente wil een aanvraag indienen die resulteert in de toelating tot de artikel 12-procedure dan moet er sprake zijn van een aanmerkelijk tekort. In het tweede lid van artikel 12 Fvw staat dat een aanvullende uitkering slechts wordt verleend ‘indien de algemene middelen van de gemeente aanmerkelijk en structureel tekort zullen schieten om in de noodzakelijke behoeften te voorzien, terwijl de eigen inkomsten van de gemeente zich op een redelijk peil bevinden’. Voor wat betreft de vraag wat het redelijk peil is en of Delft daaraan voldoet wordt verwezen naar paragraaf 3.3. Van een aanmerkelijk én structureel tekort is volgens artikel 23 van het Besluit sprake indien het tekort zich gedurende het begrotingsjaar én de drie daarop volgende jaren bevindt op een niveau dat hoger ligt dan 2% van de som van de uitkering uit het gemeentefonds (algemene uitkering plus decentralisatie- en integratie-uitkeringen) en de OZB-capaciteit. Voor Delft komt dit drempelbedrag uit op afgerond € 3,9 miljoen. Op grond van de meerjarenbegroting 2015-2018 voldoet Delft niet aan deze eis, omdat het begrotingssaldo gecorrigeerd voor de incidentele baten en lasten zoals vermeld in de meerjarenbegroting voor alle vier de jaren van de meerjarenbegroting positief is. Delft wordt geadviseerd aandacht te besteden aan het overzicht van incidentele baten en tevens de berekening van het structurele begrotingssaldo op te nemen in de komende meerjarenbegrotingen. Zie bijlage 1 voor meer informatie over artikel 12.
4.4
Toelichting op verschillen per cluster Voor het overzicht van de clusters alsmede de navolgende cijfervergelijkingen wordt verwezen naar bijlage 5A, 5B en 5C.
100
Tabel 4.4.0 geeft de afwijkingen op de clusters uit bijlage 5A weer tussen de nettolasten en de gemeentefondsverdeling 2015. De verschillen worden na de tabel per cluster toegelicht, waarbij tevens een beeld wordt geschetst van de gemeenten behorende tot de selectiegroep. De tabel laat zien dat op het inkomstencluster Onroerende zaakbelastingen (OZB) meer nettobaten worden geraamd dan het gemeentefonds veronderstelt. Deze hogere nettobaten worden ruimschoots overtroffen door de lagere nettobaten dan het gemeentefonds indiceert op de inkomstenclusters Overig Eigen Middelen (OEM) en Mutaties reserves. Bij de uitgavenclusters is er sprake van overbesteding bij de clusters Bestuur en algemene ondersteuning, Werk in inkomen en Cultuur en ontspanning. In de overige uitgavenclusters is sprake van onderbesteding. Tabel 4.4.0
Overzicht afwijkingen gemeente Delft in 2015 vergeleken met zichzelf (x € 1 per inwoner)
Clusters
Hogere
Lagere
Lagere
Hogere
lasten
baten
lasten
baten
dan het gemeentefonds
dan het gemeentefonds
Inkomstenclusters OZB
€ 90
Algemene uitkering
€6
OEM
€ 81
Mutaties reserves
€ 74
Uitgavenclusters Bestuur en algemene ondersteuning
€ 137
Werk en inkomen
€ 26
Maatschappelijke ondersteuning
€ 50
Educatie
€0
Jeugd
€ 10
Cultuur en ontspanning
€ 24
Infrastructuur en gebiedsontwikkeling
€ 55
Riolering en reiniging
€9
Openbare orde en veiligheid
€7
Uit tabel 5B blijkt dat de nettobaten van Delft € 59 per inwoner onder het niveau van het gemeentefonds liggen, terwijl de nettobaten van de selectiegroep gemiddeld € 384 euro per inwoner boven het gemeentefonds ligt. De selectiegroep heeft dus een inkomstenniveau dat aanzienlijk hoger ligt dan het gemeentefonds veronderstelt om zijn uitgaven mee te dekken. De opvallendste afwijkingen in negatieve zin zijn opnieuw de clusters OEM en Mutaties reserves. Als gevolg van het streven naar een sluitende begroting, vertonen de uitgavenclusters een vergelijkbaar beeld. Waar Delft ‘slechts’ op 3 van de 9 uitgavenclusters meer lasten heeft dan het gemeentefonds verondersteld, doet zich dat bij het gemiddelde van de selectiegroep bij 7 van de 9 clusters voor. Verklaarbaar, want Delft beoogt door het lage lastenniveau een sluitende begroting te realiseren. Alleen de clusters Bestuur en algemene ondersteuning (indien gecorrigeerd met € 113 per inwoner voor het begrotingstekort) en Jeugd wijken af van dit beeld. Zo is op het cluster Bestuur en algemene ondersteuning de overschrijding van de nettolasten van Delft met het gemeentefonds groter dan het gemiddelde van de selectiegroep, terwijl op het cluster Jeugd de onderschrijding van de nettolasten van Delft met het gemeentefonds kleiner is dan bij het gemiddelde van de selectiegroep. Per saldo is er op de uitgavenclusters sprake van een overschrijding van € 54 per inwoner, waardoor er sprake is van een begrotingstekort van € 113 per inwoner (€ 113 per inwoner = € 11,3 miljoen; -€ 54 + € 113= + € 59. Bij de vergelijking van de nettobaten en –lasten in bijlage 5C blijkt dat Delft € 46,8 miljoen minder baten heeft dan het gemiddelde van de selectiegemeenten. De
101
grootste afwijkingen doen zich voor bij de clusters OEM en Mutaties reserves (respectievelijk € 21,6 en € 19,2 miljoen). Ook op de clusters Algemene uitkering en OZB (respectievelijk € 4,9 en € 1,1 miljoen) zijn er minder inkomsten. Als gevolg van deze lagere inkomsten heeft Delft een lastenniveau dat op alle clusters lager ligt dan het gemiddelde van de selectiegroep, met uitzondering van het cluster Bestuur en algemene ondersteuning. Dat lagere lastenniveau is echter onvoldoende om tot een sluitende begroting te komen.
Inkomstenclusters Cluster Onroerendezaakbelastingen (OZB) In het gemeentefonds wordt de OZB verevend op basis van rekentarieven via een percentage van de WOZ-waarde (80% WOZ-waarde woningen en 70% WOZwaarde niet woningen). Tabel 4.4.1
Overzicht van de nettobaten per inwoner in het cluster Onroerendzaakbelastingen binnen de begrotingen 2010, 2014 en
2015 van de gemeente Delft (bedragen x € 1) Functies cluster Onroerendzaakbelastingen 931 932
Baten onroerendezaakbelasting gebruikers Baten onroerendezaakbelastingen eigenaren T ota a l
Delft 2015 2014 2010 47
47
40
191
182
167
238 229 207
Ontwikkeling 2010-2015 Bijlage 4 laat zien dat de OZB opbrengst stijgt van € 20 miljoen in 2010 naar € 23,8 miljoen in 2015. Dat is een stijging van € 3,8 miljoen, ofwel meer dan 18%. Het gemeentefonds gaat slechts uit van een stijging van € 0,9 miljoen. Tabel 4.4.1 laat zien dat de nettobaten op functie 931, OZB gebruikers, stijgen van € 40 naar € 47 per inwoner en dat de nettobaten OZB eigenaren (functie 932) stijgen van € 167 in 2010 naar € 191 in 2015. Tabel 4.4.1a
Cluster OZB
Verschil nettobaten 2015 per inwoner met gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
4 en 5A OZB
5C
+90
+112
-10
+ betekent hogere nettobaten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent lagere nettobaten dan gemeentefonds/selectiegroep
Verschillenanalyse De OZB-tarieven in Delft zijn hoger dan de rekentarieven en dit verklaart waarom Delft in 2015 € 9,0 miljoen ofwel € 90 per inwoner meer raamt op dit onderdeel dan waar het gemeentefonds rekening mee houdt. Uit tabel 3.2 blijkt dat dit voor het grootste deel wordt verklaard door de OZB-tarieven voor de niet-woningen. Op functieniveau is zichtbaar dat de OZB gebruikers en OZB eigenaren in Delft en de selectiegroep vergelijkbaar is. Overigens ook vergelijkbaar is dat de selectiegemeenten een groot deel van de OZB innen bij de niet-woningen. Delft haalt per inwoner € 6 minder OZB gebruikers op dan de selectiegroep en € 4 minder OZB eigenaren dan de selectiegroep. Dit verschil wordt vooral veroorzaakt door de gemeente Leiden die tweemaal zoveel OZB gebruikers heft als Delft en € 85 meer OZB eigenaren heft dan Delft.
102
Tabel 4.4.1b
Cluster OZB
Vergelijking nettobaten per inwoner op functieniveau x € 1
Functies cluster Onroerendzaakbelastingen 931 932
Dordrecht
Baten onroerendezaakbelasting gebruikers Baten onroerendezaakbelastingen eigenaren T ota a l
Schie- Vlaar- Zoeter- Gemiddelde Gouda Leiden dam dingen meer selectiegroep Delft
Verschil
40 151
39 177
104 276
38 145
45 160
39 220
53 195
47 191
-6 -4
191
216
380
183
206
259
248
238
-10
Algemene uitkering In 2015 bestaat het cluster Algemene uitkering uit de functies Uitkering uit het gemeentefonds en Integratie-uitkering Sociaal domein. Tabel 4.4.2
Cluster Algemene uitkering
Verschil nettobaten 2015 per inwoner met gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
+18
-49
4 en 5A
Algemene uitkering
5C
+6
+ betekent hogere nettobaten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent lagere nettobaten dan gemeentefonds/selectiegroep
Verschillenanalyse Uit tabel 4.4.2 blijkt dat Delft uitgaat van een hogere Algemene uitkering dan waar het gemeentefonds van uit gaat. Per inwoner is dit verschil € 6, totaal komt dat op € 0,6 miljoen. Het verschil wordt veroorzaakt door een verschil in gehanteerde uitgangspunten. Voor 2015 gaat Delft uit van een totale Algemene uitkering van € 177,1 miljoen. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat Delft de algemene uitkering heeft geraamd op basis van de septembercirculaire 2014 en in de scan wordt uitgegaan van de betaalspecificatie februari 2015. Delft merkt op de gemeentefondsraming op basis van de meicirculaire 2015 te zullen actualiseren. Tabel 4.4.2a
Cluster Algemene uitkering
Vergelijking nettobaten per inwoner op functieniveau x € 1 Functies cluster Algemene uitkering 921 923
Dordrecht
Uitkering gemeentefonds Integratie-uitkering Sociaal domein T ota a l
1156 861 2017
Schie- Vlaar- Zoeter- Gemiddelde Gouda Leiden dam dingen meer selectiegroep Delft 1161 846 2007
1282 1156 694 546 1975 1703
1130 727 1857
938 481 1419
1133 686 1819
1109 661 1770
Verschil -24 -25 -49
Uit tabel 4.4.2a blijkt dat Delft € 49 per inwoner minder baten raamt op het cluster Algemene uitkering dan het gemiddelde van de selectiegroep. Dit verschil is gelijk verdeeld over de functies Uitkering gemeentefonds en de Integratie-uitkering Sociaal domein. Delft raamt € 24 per inwoner minder op de functie Uitkering gemeentefonds hetgeen op grond van bijlage 2 vooral wordt verklaard door lagere uitkeringen op de verdeelmaatstaven minderheden, jongeren, de WMO en de decentralisatie-uitkeringen (WMO, Maatschappelijke opvang en Vrouwenopvang). Op de verdeelmaatstaven omgevingsadressendichtheid, huishoudens en oppervlakte historische kern wordt meer ontvangen dan het gemiddelde van de selectiegroep. Op de functie Integratie-uitkering Sociaal domein raamt Delft € 25 per inwoner minder dan het gemiddelde van de selectiegroep. De verschillen worden verklaard door het feitelijk zorggebruik dat ten grondslag ligt aan het
103
historische verdeelmodel dat voor 2015 wordt gehanteerd. Zie voor meer informatie over kenmerken in relatie tot verdeelmaatstaven paragraaf 1.3. Cluster Overige eigen middelen (OEM) Tot het cluster OEM behoort een groot aantal functies. Deze functies hebben veelal betrekking op baten. Het gaat bijvoorbeeld om de overige gemeentelijke belastingen, maar ook om ontvangen dividenden en de resultaten van de grondexploitaties. Ontwikkeling 2010-2015 Uit bijlage 4 blijkt dat de raming van de nettobaten op het cluster OEM terugloopt van € 7,9 miljoen positief in 2010 naar € 8,1 miljoen negatief in 2015. Uit tabel 4.4.3 blijkt dat de geraamde nettolasten op functie 212, Openbaar vervoer sterk gestegen zijn sinds 2010, van € 5 per inwoner in 2010 naar € 79 in 2015. Ook op de functie 830, bouwgrondexploitatie, stijgt de lastenraming tot € 28 per inwoner, terwijl in 2010 er nog een baat van € 48 per inwoner ingeboekt werd. De nettobaten op functie 914, Geldleningen en uitzettingen langer of gelijk aan één jaar, dalen van € 92 per inwoner naar € 51 per inwoner. Tabel 4.4.3
Overzicht van de nettobaten per inwoner in het cluster Overige Eigen Inkomsten (OEM) binnen de begrotingen 2010, 2014 en 2015
van de gemeente Delft (bedragen x € 1) Functies cluster Overige Eigen Inkomsten (OEM)
Delft 2015 2014 2010
212
Openbaar vervoer
-79
-42
-5
220
Zeehavens
0
0
0
230
Luchtvaart
0
0
0
310
Handel, ambacht en industrie
-58
-69
-72
311
Baten markgelden
330
Nutsbedrijven
340 341 830
Bouwgrondexploitatie
911
2
2
2
31
37
26
Agrarische productie en ontginning
0
0
0
Overige agrarische zaken, jacht en visserij
0
0
0
-28
3
48
Geldleningen en uitzettingen korter dan één jaar
-2
-1
-2
913
Overige financiële middelen
-6
-7
-17
914
Geldleningen en uitzettingen langer of gelijk aan één jaar
51
55
92
933
Baten roerende woon- en bedrijfsruimten
0
0
0
934
Baten baatbelasting
0
0
0
935
Baten forensenbelasting
0
0
0
936
Baten toeristenbelasting (voor 50%)
3
3
3
937
Baten hondenbelasting
0
0
0
938
Baten reclamebelasting
2
2
2
939
Baten precariobelasting
3
3
4
-81
-15
80
T ota a l
Verschillenanalyse Bij de totstandkoming van de verdeling van het gemeentefonds in 1997 is er vanuit gegaan dat gemeenten een zeker bedrag aan OEM genereren. Deze OEM bedroeg circa 5,4% van de uitgavenmaatstaven. Dit betekent dat het totaal van de in de scan als norm gehanteerde gemeentefondsverdeling 5,4% lager wordt ingeschat dan dat zij in feite is. De feitelijke OEM komt in Delft uit op een bedrag van minus € 8,1 miljoen ofwel minus € 81 per inwoner. Als de 5,4% op de genormeerde huidige omvang van de uitgavenclusters van € 191,3 miljoen wordt toegepast, zou de OEM voor Delft uitkomen op een bedrag van circa € 10,3 miljoen (€ 103 per inwoner). Dit betekent
104
dat de feitelijke OEM in Delft € 18,4 miljoen ofwel € 184 per inwoner beneden het niveau van het gemeentefonds ligt. Uit tabel 4.4.3a blijkt dat de selectiegroep gemiddeld positieve Overige eigen middelen verwacht van € 135 per inwoner. Dat betekent dat de nettobaten op het cluster OEM voor Delft € 216 per inwoner lager uitvallen dan voor de selectiegroep. Geconstateerd wordt dat de afwijking op dit cluster zodanig omvangrijk is dat hier voor een belangrijk deel de verklaring en eventuele oplossing van de financiële situatie van Delft ligt. Tevens wordt opgemerkt dat in de berekende bezuinigingspotentie rekening is gehouden met € 8,1 miljoen. Uitgaande van genormeerde omvang van 5,4% kan deze nog worden verhoogd met € 10,3 miljoen. Tabel 4.4.3a
Cluster OEM
Verschil nettobaten 2015 per inwoner met gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
+135
-216
4 en 5A OEM
5C
-81
+ betekent hogere nettobaten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent lagere nettobaten dan gemeentefonds/selectiegroep Tabel 4.4.3b
Cluster Overige eigen middelen
Vergelijking nettobaten per inwoner op functieniveau x € 1 Functies cluster Overige Eigen Inkomsten (OEM) 212 220 230 310 311 330 340 341 830 911 913 914 933 934 935 936 937 938 939
Dordrecht
Openbaar vervoer Zeehavens Luchtvaart Handel, ambacht en industrie Baten markgelden Nutsbedrijven Agrarische productie en ontginning Overige agrarische zaken, jacht en visserij Bouwgrondexploitatie Geldleningen en uitzettingen korter dan één jaar Overige financiële middelen Geldleningen en uitzettingen langer of gelijk aan één jaar Baten roerende woon- en bedrijfsruimten Baten baatbelasting Baten forensenbelasting Baten toeristenbelasting (voor 50%) Baten hondenbelasting Baten reclamebelasting Baten precariobelasting T ota a l
-20 0 0 -12 1 79 0 0 31 0 15 79 0 0 0 0 5 0 1 179
Gouda -3 0 0 11 2 0 0 -1 0 2 2 76 0 0 0 0 5 0 32 126
Leiden -1 0 0 -45 3 10 0 0 10 0 -16 129 0 0 0 2 0 0 68 160
Schie- Vlaar- Zoeter- Gemiddelde dam dingen meer selectiegroep Delft -2 -12 0 -52 1 21 0 0 67 0 4 86 0 0 0 0 5 1 2 122
0 -8 0 -43 3 10 0 0 -40 0 3 85 0 0 0 1 3 0 25 39
0 0 0 -8 1 18 0 0 37 0 5 78 0 0 0 1 4 0 2 139
-5 -3 0 -24 2 26 0 0 20 0 2 90 0 0 0 1 4 0 22 135
Uit tabel 4.4.3b blijkt dat de hogere lasten of lagere baten zich in Delft voordoen op de volgende functies met de door de gemeente daarbij gegeven toelichting: 212 Openbaar vervoer (€ 74 meer lasten per inwoner): De hoge kosten van het project Spoorzone worden op functie 212 verantwoord. Voor de financiering van (de negatieve resultaten van) het project Spoorzone in de Delftse binnenstad, is bij de programmabegroting 2013 een spaarmodel ingericht. Via de exploitatie wordt jaarlijks een bedrag in de reserve gestort voor de financiering van het project (de business case). In 2015 drukt een bedrag van € 9,3 miljoen (circa € 92 per inwoner) op de begroting. 830 Bouwgrondexploitatie (€ 48 minder baten en meer lasten per inwoner): In 2010 werd nog een voordeel verwacht bij de oplevering van een grondexploitatie (Buitenhof). In de loop van de jaren zijn de grondexploitaties verslechterd en is een voorziening gevormd voor de ‘verwachtte’ negatieve grondexploitaties. Tevens wordt oprenting van de verliesvoorziening (Harnaschpolder) van € 2,3 miljoen aan deze functie toegerekend. 914 Lang geld (€ 39 minder baten per inwoner): Delft heeft een hoge schuldpositie met bijbehorende kosten. Deze financieringskosten worden doorberekend aan de diverse diensten/producten via het systeem van de kostenplaats financiering. Ook de rentevoordelen worden hier geboekt. In 2010 werd een bedrag van € 7,3 miljoen begroot als rente- en winstuitkeringen, tegenover een bedrag van € 3,4 miljoen in 2015. Daarnaast wordt met ingang
105
Verschil -79 -74 0 3 0 0 -58 -34 2 0 31 5 0 0 0 0 -28 -48 -2 -2 -6 -8 51 -39 0 0 0 0 0 0 3 2 0 -4 2 2 3 -19 -81 -216
van 2014 minder rente doorberekend als gevolg van een verlaging van het renteomslagpercentage van 5% naar 4%. Het effect van deze actie bedroeg in 2014 en in 2015 ongeveer € 2 miljoen. 310 Handel en ambacht (€ 37 meer lasten per inwoner): De lasten zijn in 2015 gedaald ten opzichte van 2010 als gevolg van intensivering kenniseconomie en optimalisatie van de huisvesting. 939 Baten precariobelasting: Delft heft geen precario op kabels en leidingen waardoor de baten € 19 per inwoner lager zijn dan gemiddeld bij de selectiegroep. In het verleden zijn hierover afspraken gemaakt met nutsbedrijven. Daarbij is rekening gehouden met het voornemen van het Rijk om deze belasting af te schaffen. Delft heft geen precariobelasting op kabels en leidingen waardoor de baten € 19 per inwoner lager zijn.
Op basis van de toelichting kan worden geconcludeerd dat de nadelige financiële gevolgen van het project Spoorzone, de grondexploitaties en de daarmee gepaard gaande financieringskosten voor een belangrijk deel hier neerslaan. De effecten zijn echter zo omvangrijk dat geanalyseerd moet worden of die effecten verminderd kunnen worden. In deze begrotingsscan worden daar suggesties voor gedaan. Mutaties reserves De mutaties reserves worden in deze analyse als een apart cluster beschouwd. Immers onttrekkingen aan de reserves worden als baten in de exploitatie gerekend (en toevoegingen aan de reserves als lasten), maar het interen op eigen vermogen kan feitelijk niet beschouwd worden als een eigen inkomst. Het cluster beschikt daarom ook niet over een ijkpunt, omdat per saldo wordt verondersteld dat de nettolasten op dit cluster nihil zijn. Tabel 4.4.4
Cluster Mutaties reserves
Verschil nettobaten 2015 per inwoner met gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster Mutaties reserves
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
+118
-192
4 en 5A
5C
-74
+ betekent hogere nettobaten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent lagere nettobaten dan gemeentefonds/selectiegroep
Ontwikkeling 2010-2015 Uit bijlage 4 blijkt dat de raming van de nettobaten op het cluster Mutaties reserves terugloopt van € 1,8 miljoen positief in 2010 naar € 7,4 miljoen negatief in 2015. Verschillenanalyse Delft stort in 2015 per saldo een bedrag van € 7,4 miljoen ofwel € 74 per inwoner in de reserves ten laste van de exploitatie. Delft geeft aan dat deze uitgaven met name betrekking hebben op de Spoorzone (€ 2,1 miljoen), het nieuwe stadskantoor (HNK) (1,4 miljoen rente en 0,7 miljoen investeringen), de grondexploitaties (€ 2,1 miljoen) en de aanvulling van het weerstandsvermogen (€ 1,9 miljoen). Zie over de achtergrond en verklaring hiervan paragraaf 2.3.6 (sparen ten laste van de exploitatie in onder meer de bestemmingsreserves gemeentelijke huisvesting, investeringsplan) en tabel 2.3.9.5 (versterking weerstandsvermogen in de algemene reserve). De selectiegroep daarentegen onttrekt € 118 per inwoner aan de reserves. Net als bij het cluster OEM hebben diverse stortingen betrekkingen op de grote projecten van Delft die zwaar op de begroting drukken. Ook hier geldt dat de omvang van de afwijking op dit cluster een kritische beoordeling vraagt van de ramingen. De concrete
106
ombuigingssuggesties vanuit de eerdere hoofdstukken kunnen daarbij behulpzaam zijn. Tabel 4.4.4a
Cluster Mutaties reserves
Vergelijking nettobaten per inwoner op functieniveau x € 1
Functies Mutaties reserves 980
Mutaties reserves die verband houden met de hoofdfuncties 0 tot en met 9 T ota a l
Dordrecht
Schie- Vlaar- Zoeter- Gemiddelde Gouda Leiden dam dingen meer selectiegroep Delft
Verschil
335
5
211
9
3
18
118
-74
-192
335
5
211
9
3
18
118
-74
-192
Uit tabel 4.4.4a blijkt dat Delft in 2015 € 192 per inwoner meer in de reserves stort dan het gemiddelde van de selectiegroep. Hoewel bijna alle gemeenten in de selectie aan de reserves onttrekken, zijn er grote verschillen tussen de selectiegemeenten. Vlaardingen onttrekt slecht € 3 per inwoner aan de reserves. Daartegenover staat uitschieter Dordrecht, die € 335 aan de reserves onttrekt.
Uitgavenclusters Cluster Bestuur en algemene ondersteuning De drie clusters Bestuursorganen, Bevolkingszaken en Algemene ondersteuning zijn vanaf 2015 opgegaan in het nieuwe cluster Bestuur en algemene ondersteuning. Binnen het cluster gaat het om de bestuurskosten van een gemeente, zoals: bezoldigings- en (representatie)onkosten burgemeester en wethouders (b&w); vergoedingen en (representatie)onkosten gemeenteraad en raadscommissies evenals de vergoedingen en overige personele kosten van de niet raadsleden van functionele en territoriale commissies (art 96 gemeentewet); wachtgelden; nettolasten bestuursondersteuning b&w, griffie en rekenkamer(functie) inclusief doorberekende apparaatskosten en kosten externe onderzoeken. Verder omvat het cluster de nettolasten van het voormalige cluster Algemene ondersteuning. Het betreft lasten van algemene aard die niet aan de clusters toegerekend kunnen worden, zoals juridische zaken, gemeentesecretaris, voorlichting, onderzoek en statistiek et cetera. Voor de omvang hiervan zijn in het verdeelstelsel globale normen ontwikkeld op basis van het aantal inwoners, het aantal woonruimten en een vast bedrag. De feitelijke nettolasten voor algemene ondersteuning, in het bijzonder huisvestings- en personeelslasten, behoren zo veel mogelijk te worden toegerekend aan de gemeentelijke taakgebieden. Onverdeelde lasten voor personeel, organisatie en huisvesting horen hier niet thuis! Het cluster heeft ook betrekking op de lasten in verband met: de burgerlijke stand; het bevolkingsregister; de afgifte van reisdocumenten, rijbewijzen en verklaringen; verkiezingen; huisnummering en straatnaamgeving. Bij de toedeling van middelen vanuit het gemeentefonds worden geen verschillen in het voorzieningenniveau (bijvoorbeeld aantal locaties en uitgiftepunten, openingstijden) en verschillen in legesniveau gehonoreerd. Ontwikkeling 2010-2015 Volgens tabel 4.4.5 bedragen de nettolasten in 2015 op het cluster Bestuur en algemene ondersteuning exclusief functie 990 Saldo baten en lasten € 237 per
107
inwoner (€ 124+€ 113=€ 237; zie ook tabel 5C). Wanneer verder ingezoomd wordt op dit cluster is in de tabel te zien dat de nettolasten in Delft per inwoner sinds 2010 op functie 001 Bestuursorganen meer dan verdubbeld zijn (van € 27 in 2010 naar € 57 in 2015). Op functie 922 Algemene baten en lasten, zijn de nettolasten zelfs gestegen van € 8 in 2010 tot € 88 per inwoner in 2015. Onder functie 922 vallen onder andere stelposten voor de geraamde bedragen voor de in het begrotingsjaar te verwachten loon- en prijsstijgingen voor zover deze niet functioneel zijn toegerekend en geraamde bedragen ter dekking van niet voorziene uitgaven in het begrotingsjaar. Verschillenanalyse Delft raamt volgens tabel 4.4.5a € 137 meer aan nettolasten dan het veronderstelde niveau in het gemeentefonds. De selectiegroep raamt € 80 meer aan lasten dan het gemeentefonds. Per inwoner heeft Delft zelfs € 60 meer lasten dan de selectiegroep. Hierbij is functie 990, saldo van de rekening van baten en lasten na bestemming, weggelaten omdat deze in bijlage 5A en 5C, anders dan in bijlage 5B niet tot het cluster Bestuur en algemene ondersteuning is gerekend. Tabel 4.4.5
Overzicht van de nettolasten per inwoner in het cluster Bestuur en algemene ondersteuning binnen de begrotingen 2010, 2014 en 2015 van de gemeente Delft (bedragen x € 1)
Functies cluster Bestuur en algemene ondersteuning
Delft
2015 2014 2010
001
Bestuursorganen
-57
-41
-27
002
Bestuursondersteuning college van burgemeester en wethouders
-43
-60
-43
003
Burgerzaken
-45
-48
-38
004
Baten secretarieleges burgerzaken
11
14
13
005
Bestuurlijke samenwerking
-4
-7
-7
006
Bestuursondersteuning raad en rekenkamer(functie)
-7
-8
-11
922
Algemene baten en lasten
-88
-52
-8
930
Uitvoering Wet WOZ
0
0
0
940
Lasten heffing en invordering gemeentelijke belastingen
-12
-18
-25
960
Saldo van kostenplaatsen
8
13
-2
990
Saldo van de rekening van baten en lasten na bestemming
113
0
0
T ota a l
Tabel 4.4.5a
-124 -207 -148
Cluster Bestuur en algemene ondersteuning
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster Bestuur en algemene ondersteuning
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
4 en 5A
5C
-137
-80
-60
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep
Hogere lasten doen zich in Delft volgens tabel 4.4.5b vooral voor op de functies 922 Algemene baten en lasten (€ 86 hoger), en 001 Bestuursorganen (€ 31 hoger). Delft geeft als verklaring dat op functie 922 een bedrag van € 4,5 miljoen voor flankerend beleid, € 3 miljoen risicobuffer voor besparingsverliezen wordt geraamd en € 1,0 miljoen voor nominale ontwikkeling. De post voor flankerend beleid is bedoeld voor de kosten van uitstroom van personeel. Het heeft een relatie met de clusters maar is niet eenvoudig toe te rekenen. Zie meer over deze stelpost in paragrafen 2.3.1 tot en met 2.3.3. De stelpost nominale ontwikkeling is een raming voor de prijsindexatie van de gemeentelijke ramingen omdat de gemeentefondsraming in lopende prijzen is. Verder zijn op de functie
108
Bestuursorganen de niet activeerbare kosten van het nieuwe kantoor opgenomen. De stijging is geheel hier aan toe te schrijven. Deze verklaringen resulteren in de volgende uitkomsten: voor de stelposten wordt verwezen naar de suggesties die in paragraaf 2.3.3 zijn gedaan. Voor de resterende overschrijdingen hebben de uitgaven voor een belangrijk deel betrekking op door te belasten kosten waarmee de overschrijding op dit cluster in feite (deels) resulteert in een overschrijdingen elders en de daarmee gepaard gaande taakstellingen. Lagere lasten heeft Delft op de functies 002 Bestuursondersteuning b&w, 930 Uitvoering wet WOZ en 006 Bestuursondersteuning raad en rekenkamer(functie). Deze lagere lasten zijn veroorzaakt door bezuinigingen zoals die op de raadsgriffie en het ontbreken van een kostenraming voor de uitvoering WOZ op deze functie. Tabel 4.4.5b
Cluster Bestuur en algemene ondersteuning
Vergelijking nettolasten per inwoner op functieniveau x € 1 Functies cluster Bestuur en algemene ondersteuning 001 002 003 004 005 006 922 930 940 960
Bestuursorganen Bestuursondersteuning college van burgemeester en wethouders Burgerzaken Baten secretarieleges burgerzaken Bestuurlijke samenwerking Bestuursondersteuning raad en rekenkamer(functie) Algemene baten en lasten Uitvoering Wet WOZ Lasten heffing en invordering gemeentelijke belastingen Saldo van kostenplaatsen
990
Saldo van de rekening van baten en lasten na bestemming
Dordrecht
Subtota a l T ota a l
-18 -88 -40 12 -11 -27 -16 -16 -1 50 -154 0 -154
Schie- Vlaar- Zoeter- Gemiddelde Gouda Leiden dam dingen meer selectiegroep Delft -38 -37 -33 13 -7 -23 -24 -12 -5 -10 -176 0 -176
-24 -91 -39 13 -36 -10 34 -10 -3 -4 -170 0 -170
-30 -33 -68 13 -5 -10 -28 -8 -13 46 -134 0 -134
-36 -85 -86 10 -5 -11 18 -8 -13 0 -215 -6 -221
-22 -118 -58 9 -1 -9 -7 -9 -9 10 -214 0 -214
-26 -81 -52 12 -12 -15 -2 -11 -6 16 -177 -1 -178
Cluster Werk en inkomen Per 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. Iedereen die kán werken, maar ondersteuning nodig heeft, valt onder de nieuwe wet. De Participatiewet vervangt de Wwb (Wet werk en bijstand), de Wsw (Wet sociale werkvoorziening) en een groot deel van de Wajong (Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten). De gedachte achter de wet is dat meer mensen met een beperking aan de slag moeten bij gewone werkgevers. Gemeenten bieden mensen uit het reintegratiebudget (voorheen werkdeel) ondersteuning om aan de slag te komen. Deze re-integratiebudgetten voor Wwb, Wsw en Wajong zijn met de komst van de Participatiewet samengevoegd in het Participatiebudget en overgeheveld naar de Integratie-uitkering Sociaal domein. Gemeenten financieren de begeleiding en ondersteuning naar werk uit dit budget dat onderdeel uitmaakt van het gemeentefonds. Als re-integratie niet lukt zorgt de gemeente voor een bijstandsuitkering of compenseert werkgevers met een loonkostensubsidie, als mensen niet in staat zijn het minimumloon te verdienen (inkomensvoorziening voorheen inkomensdeel). Gemeenten zijn risicodrager voor het bijstandbudget: tekorten tot een bepaalde omvang moet de gemeente zelf dragen, overschotten op deze specifieke uitkering mogen vrij worden besteed. De omvang van het minimabeleid dat ook onder dit cluster valt, wordt in belangrijke mate bepaald door het gemeentelijk beleid. Vanaf 2015 is verder de schuldhulpverlening aan dit cluster toegevoegd.
109
-57 -43 -45 11 -4 -7 -88 0 -12 8 -237 113 -124
Verschil -31 38 7 -1 8 8 -86 11 -6 -8 -60 114 54
Tabel 4.4.6
Cluster Werk en inkomen
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
-79
+57
4 en 5A
Werk en inkomen
5C
-26
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep
Ontwikkeling 2010-2015 Uit bijlage 4 blijkt dat de overschrijding van de gemeentefondsvergoeding op dit cluster met € 5,1 miljoen aanzienlijk is gedaald van € 7,7 miljoen naar € 2,6 miljoen. Verschillenanalyse Delft geeft volgens de eerste kolom van tabel 4.4.6 € 26 per inwoner (€ 2,6 miljoen) meer uit dan het gemeentefonds veronderstelt. Volgens de tweede kolom van de tabel liggen de nettolasten van de selectiegroep op gemiddeld € 79 per inwoner boven het veronderstelde niveau van het gemeentefonds. Delft geeft per inwoner € 57 minder uit dan de selectiegroep. Tabel 4.4.6a
Cluster Werk en inkomen
Vergelijking nettolasten per inwoner op functieniveau x € 1 Functies cluster Werk en inkomen 610 611 613 614 623
Bijstandsverlening en inkomensvoorzieningen- en subsidies Sociale werkvoorziening Overige sociale zekerheidsregelingen vanuit het Rijk Gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid Re-integratie en participatievoorzieningen Participatiewet T ota a l
Schie- VlaarDordrecht Gouda Leiden dam dingen -145 -207 -31 -12 -60 -455
-31 -167 0 -73 -76 -347
-84 -264 48 -97 -71 -469
-42 -176 0 -75 -110 -403
-73 -145 0 -37 -101 -357
Zoeter- Gemiddelde meer selectiegroep Delft -53 -79 0 -81 -107 -320
-77 -175 4 -63 -86 -397
Verschil
-37 -57 0 -74 -172 -340
40 118 -4 -11 -86 57
Bij vergelijking van de nettolasten per inwoner van Delft met de selectiegroep in tabel 4.4.6a blijkt dat Delft in 2015 hogere nettolasten heeft dan het gemiddelde van de selectiegroep op de functies 623, Re-integratie en participatievoorzieningen Participatiewet, en functie 614, Gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid (€ 86 respectievelijk € 11 meer per inwoner). Tabel 4.4.6b
Hoeveelheden maatstaven gemeentefonds sociale structuur selectiegemeenten
Ge midde lde Structuurkenmerken Dordrecht Gouda Leiden Schiedam Vlaardingen Zoetermeer Se le ctie groe p D e lft Afwijking volumina socia le structuur Huishoudens met een laag inkomen 18.390 9.850 18.090 13.030 11.960 15.020 14.390 15.050 5% Bijstandontvangers 3.529 1.492 3.285 2.309 2.004 2.867 2.581 2.956 15% Uitkeringsontvangers 10.593 5.387 9.023 6.288 5.449 8.800 7.590 7.570 0% Minderheden 15.855 8.975 11.250 15.220 9.845 15.010 12.693 8.355 -34% volumina socia le structuur pe r 1000 Huishoudens met een laag inkomen 155 139 149 170 168 122 151 150 0% Bijstandontvangers 30 21 27 30 28 23 27 30 11% Uitkeringsontvangers 89 76 74 82 77 71 78 76 -3% 135 Minderheden 134 127 93 199 139 121 84 -38%
Delft heeft lagere lasten op de functies 611, Sociale werkvoorziening (€ 118 per inwoner) en 610, bijstandsverlening en inkomensvoorzieningen en subsidies (€ 40 per inwoner). In de selectiegroep hebben alle gemeenten, op Zoetermeer na, hogere nettolasten in dit cluster.
110
De hoeveelheden van de maatstaven waarmee bij de verdeling van het gemeentefonds rekening wordt gehouden voor wat betreft de sociale structuur zijn weergegeven in tabel 4.4.6b. Cluster Maatschappelijke ondersteuning Dit nieuw gevormde cluster hangt samen met de overheveling van verschillende zorgtaken naar gemeenten via de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Dit met ingang van 2015 in werking getreden cluster komt voort uit de opsplitsing van het voormalige cluster Maatschappelijke zorg in de clusters Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd. De functies in dit cluster hebben betrekking op de Wmo 2015, zoals maatwerkvoorzieningen natura materieel en immaterieel, opvang en beschermd wonen, en eigen bijdragen maatwerk- en algemene voorzieningen. Tevens maken de functies vreemdelingen, tehuizen, ambulancevervoer, verpleeginrichtingen en openbare gezondheidszorg onderdeel uit van dit cluster. Tabel 4.4.7
Cluster Maatschappelijke ondersteuning
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
Cluster
4 en 5A
Maatschappelijke ondersteuning
5C
+50
-8
+37
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep
Verschillenanalyse Volgens tabel 4.4.7 heeft Delft gemiddeld € 50 per inwoner aan lagere nettolasten dan het gemeentefonds voorspelt. De selectiegroep heeft € 8 meer nettolasten per inwoner dan waar het gemeentefonds vanuit gaat. Per inwoner geeft Delft € 37 minder uit dan de selectiegroep per inwoner op het cluster Maatschappelijke ondersteuning. Tabel 4.4.7a
Cluster Maatschappelijke ondersteuning
Vergelijking nettolasten per inwoner op functieniveau x € 1 Functies cluster Maatschappelijke ondersteuning 621 641 661 662 663 667 670 671 672 677 711 712 714
Dordrecht Gouda Leiden
Vreemdelingen Tehuizen Maatwerkvoorzieningen Natura materieel Wmo Maatwerkvoorzieningen Natura immaterieel Wmo Opvang en beschermd wonen Wmo Eigen bijdragen maatwerkvoorzieningen en opvang Wmo Algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)* Eerstelijnsloket Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)* PGB Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)* Eigen bijdragen algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)* Ambulancevervoer Verpleeginrichtingen Openbare gezondheidszorg T ota a l
Schie- Vlaar- Zoeter- Gemiddelde dam dingen meer selectiegroep
Delft
Verschil
-1 0 0 -208 -293 0 -126 -61 0 0
-3 0 -51 -125 -266 15 -99 -63 -40 0
-4 0 -12 -184 -302 13 -106 -43 -6 0
-5 0 -28 -156 -3 0 -86 -19 -47 0
-4 0 -58 -319 -40 0 -128 -42 -14 0
-1 0 -19 -134 -2 19 -92 -38 -43 0
-3 0 -24 -184 -161 9 -107 -44 -24 0
-2 0 -35 -157 -223 23 -71 -15 -26 0
1 0 -11 27 -62 14 36 30 -3 0
0 0 -17 -705
0 0 -7 -639
0 0 -50 -695
0 0 -9 -354
0 0 -13 -618
0 0 -13 -323
0 0 -20 -557
0 0 -15 -521
0 0 5 37
Volgens tabel 4.4.7a raamt Delft € 62 meer nettolasten dan het gemiddelde van de selectiegroep op functie 663, Opvang en beschermd wonen Wmo, en € 11 meer op functie 661, Maatwerkvoorzieningen Natura materieel Wmo. Op de functies 670, Algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk), 671, Eerstelijnsloket Wmo en Jeugd (gedeeltelijk), 662, Maatwerkvoorzieningen Natura immaterieel Wmo en 667, Eigen bijdragen maatwerkvoorzieningen en opvang Wmo heeft Delft juist minder nettolasten dan de selectiegroep, respectievelijk € 36, € 30, € 27 en € 14.
111
Hierbij dient aangetekend worden dat de functies 670, 671, 672 en 677 slechts gedeeltelijk worden toegerekend aan het cluster Maatschappelijke ondersteuning. De rest wordt toegerekend aan het cluster Jeugd. Van de functies 670, 671 en 677 wordt 82% van de nettolasten toegerekend aan dit cluster en 18% aan het cluster Jeugd. Voor de nettolasten van functie 672 is dat 67,3% aan dit cluster en 32,7% aan het cluster Jeugd. Cluster Jeugd Het cluster Jeugd is een nieuw cluster met ingang van 2015 dat een afsplitsing vormt van het cluster Maatschappelijke zorg. Op dit cluster horen naast bestaande gemeentelijke jeugdtaken de nieuwe taken in het kader van de nieuwe Jeugdwet zoals preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroeien opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Het cluster heeft onder andere betrekking op kinderdagopvang, algemene voorzieningen, het eerstelijnsloket, het persoonsgebondenbudget, eigen bijdragen algemene voorzieningen, individuele voorzieningen in natura, jeugdreclassering, ouderbijdragen voor individuele voorzieningen en opvang, en Centra voor jeugd en gezin (de jeugdgezondheidszorg). Verschillenanalyse Volgens de eerste kolom van tabel 4.4.8. heeft Delft vergeleken met waar het gemeentefonds van uit gaat € 10 per inwoner minder nettolasten. De selectiegroep heeft per inwoner zelfs € 41 minder nettolasten dan waar het gemeentefonds vanuit gaat. Dat Delft toch € 31 per inwoner minder uitgeeft dan de selectiegroep komt doordat de selectiegroep gemiddeld € 62 per inwoner meer uit het gemeentefonds ontvangt. Tabel 4.4.8
Cluster Jeugd
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
+41
+31
4 en 5A Jeugd
5C
+10
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep Tabel 4.4.8a
Cluster Jeugd
Vergelijking nettolasten per inwoner op functieniveau x € 1 Functies cluster Jeugd 650 670 671 672 677 682 683 687 715
Dordrecht
Kinderdagopvang Algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)* Eerstelijnsloket Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)* PGB Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)* Eigen bijdragen algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk)* Individuele voorzieningen Natura Jeugd Veiligheid, jeugdreclassering en opvang Jeugd Ouderbijdragen individuele voorzieningen en opvang Jeugd Centra voor jeugd en gezin (jeugdgezondheidszorg) T ota a l
-15 -28 -13 0 0 -224 -11 18 -29 -301
Schie- Vlaar- Zoeter- Gemiddelde Gouda Leiden dam dingen meer selectiegroep Delft -13 -22 -14 -19 0 -234 -24 0 -28 -353
-15 -23 -9 -3 0 -161 0 0 -4 -216
-11 -19 -4 -23 0 -157 -41 0 -21 -276
-15 -28 -9 -7 0 -127 -34 0 -19 -239
0 -20 -8 -21 0 -180 -42 0 -35 -305
-11 -23 -10 -11 0 -182 -23 4 -23 -280
Verschil
-6 -15 -3 -13 0 -170 -7 0 -34 -248
Delft heeft vooral minder nettolasten dan het gemiddelde van de selectiegroep. Dit doet zich met name voor op de functies 683 Veiligheid, jeugdreclassering en opvang Jeugd, 682 Individuele voorzieningen Natura Jeugd en 670 Algemene voorzieningen Wmo en Jeugd (gedeeltelijk), te weten € 16, € 12 respectievelijk € 8 per inwoner. Meer nettolasten heeft Delft op functie 715 Centra voor jeugd en gezin (jeugdgezondheidszorg) (€ 11 per inwoner).
112
5 8 6 -1 0 12 16 -4 -11 31
Hierbij wordt opnieuw aangetekend dat de functies 670, 671, 672 en 677 slechts gedeeltelijk worden toegerekend aan het cluster Jeugd. De rest wordt toegerekend aan het cluster Maatschappelijke ondersteuning. Decentralisaties en de nettolasten 2015 is het eerste jaar waarin de decentralisaties vorm krijgen. Daardoor is nog geen ervaring opgedaan met het toebedelen van middelen aan de clusters Werk en inkomen, Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd, noch door gemeenten, noch door het CBS. Dit dient in het achterhoofd gehouden te worden wanneer men conclusies trekt vanuit de cijfers van deze clusters. Tabel 4.4.9
Clusters Werk en inkomen, Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
-26
-79
+57
+50
-8
+37
Jeugd
+10
+41
+31
Totaal
+34
-46
+125
Cluster
4 en 5A
Werk en inkomen Maatschappelijke ondersteuning
5C
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep
Delft blijkt dan over deze drie clusters € 34 lagere nettolasten per inwoner te hebben dan waar het gemeentefonds vanuit gaat. De selectiegroep heeft juist € 46 hogere nettolasten dan waar het gemeentefonds vanuit gaat. Vergeleken met de selectiegroep heeft Delft €125 lagere nettolasten. Cluster Educatie Het cluster Educatie heeft betrekking op de ‘gemeenschappelijke uitgaven onderwijs’, de ‘ondersteuning van het onderwijs’ en de gemeentelijke bijdragen aan het basis- en het voortgezet onderwijs in het bijzonder voor wat betreft de onderwijshuisvesting. Met ingang van 2015 wordt er in de functies geen onderscheid meer gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Ontwikkeling 2010-2015 De onderbesteding in het cluster liep op van € 15 in 2010 tot € 30 in 2014, maar loopt in 2015 terug tot € 0. Het teruglopen van de onderbesteding kan verklaard worden door twee zaken: ten eerste is er een uitname uit het gemeentefonds geweest van € 256 miljoen. Voor de gemeente Delft betekent dit een afname in het cluster Educatie van € 2,5 miljoen. Daarnaast is de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud van de huisvesting voor het primair onderwijs overgegaan naar de scholen. Dit heeft geresulteerd en een verdere afname uit het gemeentefonds van € 1,5 miljoen. Daarmee zijn de inkomsten in dit cluster afgenomen van € 14 miljoen in 2014 naar € 10 miljoen in 2015. Echter de kapitaallasten voor de onderwijshuisvesting zullen niet direct afnemen. Uit tabel 4.4.10 blijkt zelfs dat de kosten voor onderwijshuisvesting oplopen van € 26 per inwoner in 2014 naar € 30 in 2015.
113
Tabel 4.4.10
Overzicht van de nettolasten per inwoner in het cluster Educatie binnen de begrotingen 2010, 2014 en 2015 van de gemeente Delft (bedragen x € 1) Delft
Functies cluster Educatie 421
Basisonderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder)
431
Speciaal (voortgezet) onderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder)
441
Voortgezet onderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Basisonderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder)
420 430
480
Speciaal (voortgezet) onderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Voortgezet onderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Gemeenschappelijke baten en lasten van het onderwijs
482
Volwasseneneducatie
440
-30
-26
-4
-4
-29 -9
-16
-14
-30
-3
-4
-6
-2
-2
-3
-1
-5
13
-45
-61
-81
0
0
4
-101 -116 -141
T ota a l
Tabel 4.4.10a
2015 2014 2010
Cluster Educatie
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster Educatie
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
-36
+51
4 en 5A +0
5C
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep
Verschillenanalyse Volgens de eerste kolom van tabel 4.4.10a heeft Delft per inwoner evenveel nettolasten op het cluster Educatie als waarvan het gemeentefonds uitgaat. De selectiegroep besteedt gemiddeld € 36 per inwoner meer aan deze taak dan het gemeentefonds vergoedt (zie tweede kolom). Per inwoner geeft Delft in dit cluster Educatie € 51 minder uit dan de selectiegroep. Tabel 4.4.10b
Cluster Educatie
Vergelijking nettolasten per inwoner op functieniveau x € 1 Functies cluster Educatie 421 431 441 420 430 440 480 482
Basisonderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Speciaal (voortgezet) onderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Voortgezet onderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en Basisonderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en Speciaal (voortgezet) onderwijs, exclusief Voortgezet onderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) G\emeenschappelijke baten en lasten van het onderwijs Volwasseneneducatie T ota a l
Schie- VlaarDordrecht Gouda Leiden dam dingen
Zoeter- Gemiddelde meer selectiegroep Delft
Verschil
-47 -10
-38 -17
-37 -12
-56 -4
-35 -6
-58 -15
-46 -11
-30 -4
16 7
-30 -9 0 0
-35 0 0 0
-35 0 0 0
-34 0 0 0
-29 0 0 0
-22 0 0 0
-30 -2 0 0
-16 -3 -2 -1
14 -1 -2 -1
-92 0 -189
-63 0 -153
-59 -2 -145
-39 0 -132
-51 0 -121
-42 -15 -153
-59 -4 -152
-45 0 -101
14 4 51
Cluster Cultuur en ontspanning De lasten voor dit cluster worden in het algemeen bepaald door lasten voor schouwburgen en theaters, subsidies aan personen en instellingen gerelateerd aan dit cluster, bibliotheken, muziek- en vormingsonderwijs, zwembaden en binnensportaccommodaties. De hoogte van deze nettolasten hangt mede samen met de omvang/ligging van een gemeente ten opzichte van andere gemeenten. Kleine gemeenten geven in het algemeen relatief minder uit op dit taakgebied, grote gemeenten (met centrumfunctie) relatief meer. Dit aspect wordt in de verdeelmaatstaven gehonoreerd. De omvang van dit cluster wordt in belangrijke mate ook bepaald door het eigen beleid van de gemeente.
114
Vanaf 2015 worden in dit cluster ook de voormalige clusters Oudheid en Groen opgenomen. Het aspect Groen van dit cluster heeft betrekking op groene sportvelden, natuurbescherming, openbaar groen en lijkbezorging (grafrechten, begraafrechten, onderhoud). De beleidsvrijheid van gemeenten komt zowel tot uitdrukking in de organisatie van het beheer (uitbesteden of zelf doen, gekozen onderhoudsfrequentie) als in de keuzes rond de hoeveelheid en het type areaal aan groen. Zo blijkt dat gemeenten met een grote oppervlakte aan openbaar groen vaak relatief goedkoop groen beheren (extensief onderhoud), terwijl gemeente met een beperkt areaal groen veelal duurder groen hebben (intensief onderhoud). Binnen het gemeentefonds wordt een gemiddeld nettolastenniveau gehonoreerd voor alle gemeenten. De lasten van het voormalige cluster Oudheid werden voornamelijk bepaald door Musea. Deze lasten vallen nu onder dit nieuwe cluster Cultuur en ontspanning. Ook de subsidies die verstrekt worden aan eigenaren van monumentale panden vallen onder dit cluster. Tabel 4.4.11
Overzicht van de nettolasten per inwoner in het cluster Cultuur en ontspanning binnen de begrotingen 2010, 2014 en 2015 van de gemeente Delft (bedragen x € 1) Delft 2015 2014 2010
Functies cluster Cultuur en Ontspanning 510
Openbaar bibliotheekwerk
-31
-31
-31
511
Vormings- en ontwikkelingswerk
-27
-28
-33
530
Sport
-2
12
-19
531
Groene sportvelden en terreinen
-10
-22
540
Kunst
-24
-23
-8 -40
541
Musea
-60
-59
-56
550
Natuurbescherming
0
0
560
Openbaar groen en openluchtrecreatie
-74
-70
0 -83
580
Overige recreatieve voorzieningen
-7
724
Lijkbezorging
732
Baten begraafplaatsrechten T ota a l
-6
-5
-10
-10
-9
11
11
11
-233 -225 -275
Ontwikkeling 2010-2015 Op dit cluster daalt volgens bijlage 4 de overbesteding ten opzichte van het gemeentefonds van € 52 in 2010 naar € 12 in 2014. In 2015 loopt de overbesteding weer op naar € 24. De nettolasten blijken te stijgen van € 225 in 2014 naar € 233 in 2015. De stijgende nettolasten doen zich voor op de functies 530 Sport, 560 Openbaar groen en openluchtrecreatie, 540 Kunst, 541 Musea en 580 Overige recreatieve voorzieningen (respectievelijk € 14, € 4 en 3 maal € 1). Tabel 4.4.11a
Cluster Cultuur en ontspanning
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster Cultuur en ontspanning
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
4 en 5A -24
5C -97
+67
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep
Verschillenanalyse Delft geeft op dit cluster € 24 per inwoner (€ 2,4 miljoen) meer uit dan het gemeentefonds indiceert (eerste kolom tabel 4.4.11a). Ook de gemeenten uit de
115
selectiegroep hebben hogere lasten dan het gemeentefonds vergoedt. Deze is ruimer dan in Delft, gemiddeld € 97 per inwoner (tweede kolom tabel 4.4.11a). Delft heeft dus een kleinere overschrijding ten opzichte van het gemeentefonds dan de selectiegemeenten. Wanneer we Delft met de selectiegroep vergelijken blijkt dat Delft € 67 per inwoner minder uitgeeft binnen het cluster Cultuur en ontspanning. Deze lagere nettolasten zijn volgens tabel 4.4.11b in het bijzonder zichtbaar op de functies 530 Sport, 540 Kunst en 560 Openbaar groen en openluchtrecreatie (respectievelijk € 54, € 16 en € 11 per inwoner). Hogere nettolasten doen zich vooral voor op de functies 511, Vormings- en ontwikkelingswerk en 541, Musea (€ 15 respectievelijk € 9). Tabel 4.4.11b
Cluster Cultuur en ontspanning
Vergelijking nettolasten per inwoner op functieniveau x € 1 Schie- VlaarDordrecht Gouda Leiden dam dingen
Functies cluster Cultuur en Ontspanning 510 511 530 531 540 541 550 560 580 724 732
Openbaar bibliotheekwerk Vormings- en ontwikkelingswerk Sport Groene sportvelden en terreinen Kunst Musea Natuurbescherming Openbaar groen en openluchtrecreatie Overige recreatieve voorzieningen Lijkbezorging Baten begraafplaatsrechten T ota a l
-26 -19 -65 -19 -52 -82 0 -101 -11 -22 18 -380
-25 -18 -79 -13 -24 -26 0 -59 -9 0 0 -250
-32 0 -67 -7 -62 -103 0 -94 -10 0 0 -376
-36 0 -42 -16 -37 -61 0 -76 -10 0 0 -279
-27 -10 -26 -25 -26 -15 -1 -90 -8 -12 11 -229
Zoeter- Gemiddelde meer selectiegroep Delft -32 -23 -49 -15 -26 -2 0 -78 -9 -6 6 -235
-30 -12 -56 -15 -40 -51 0 -85 -10 -7 6 -300
Verschil
-31 -27 -2 -10 -24 -60 0 -74 -6 -10 11 -233
-1 -15 54 5 16 -9 0 11 4 -3 5 67
Cluster Infrastructuur en gebiedsontwikkeling Het cluster Infrastructuur en gebiedsontwikkeling omvat de voormalige clusters Wegen en water, Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stadsvernieuwing (VHROSV) en Fysiek milieu. Daarmee bevat dit cluster ten eerste de gemeentelijke nettolasten en voor wegen (onderhoud, verkeersmaatregelen, straatreiniging, parkeerexploitatie, openbare verlichting, bruggen) en water (vaarwegen, binnenhavens). Ten tweede bevat het vanuit fysiek milieu de functie milieubeheer. Binnen deze functie zijn de onderdelen omgevingsbeheer, bodem, luchtkwaliteit, geluidhinder, duurzaamheid en energie, ongediertebestrijding en overige milieutaken te onderscheiden. En als laatste bevat dit cluster de nettolasten van onder meer de bestemmingsplannen en structuurplannen, de stads- en dorpsvernieuwing en de woningexploitatie vanuit het voormalige cluster VHROSV. Ontwikkeling 2010-2015 De inkomsten uit het gemeentefonds in dit cluster zijn nagenoeg gelijk gebleven blijkt uit tabel 4.Nadat de overschrijding van de nettolasten van -€ 13 in 2010 ten opzichte van het gemeentefonds op dit cluster is omgebogen naar een overschrijding van +€ 65 in 2014, treedt er in 2015 een achteruitgang van € 10 per inwoner op. De nettolasten nemen in 2015 € 6 toe ten opzichte van 2014. Deze toename zit vooral bij de functies 822 Overige volkshuisvesting, 723 Milieubeheer en 823 Bouwvergunningen (omgevingsvergunningen) (€ 21, € 11 respectievelijk € 5). De nettolasten in 2015 dalen op de functies 201 Wegen, 821 Stadsvernieuwing en 214 Parkeren (€ 18, € 10 en € 8). Verschillenanalyse Volgens de eerste kolom van tabel 4.4.12 heeft Delft € 55 per inwoner (€ 5,5 miljoen) minder lasten op het cluster Infrastructuur en gebiedsontwikkeling dan waarvan het gemeentefonds uitgaat. De selectiegroep besteedt gemiddeld € 78 per inwoner meer aan deze taak dan het gemeentefonds vergoedt (zie tweede kolom). Delft blijkt per inwoner € 105 minder uit te geven op dit cluster dan de selectiegroep doet.
116
Tabel 4.4.12
Overzicht van de nettolasten per inwoner in het cluster Infrastructuur en gebiedsontwikkeling binnen de begrotingen 2010, 2014 en 2015 van de gemeente Delft (bedragen x € 1)
Functies cluster Infrastructuur en gebiedsontwikkeling
Delft
2015 2014 2010
210
Wegen, straten, pleinen en verkeersmaatregelen
214
Parkeren
-112 -130 -149 -49
-57
215
Baten parkeerbelasting
55
58
54
221
Binnenhavens en waterwegen
-5
-8
-12
223
Veerdiensten
240
Waterkering, afwatering en landaanwinning
723
Milieubeheer
936
Baten toeristenbelasting (50%)
810
Ruimtelijke ordening
820
Woningexploitatie / woningbouw
821
Stads- en dorpsvernieuwing
822
Overige volkshuisvesting
823
Bouwvergunningen (omgevingsvergunningen) T ota a l
Tabel 4.4.12a
-56
0
0
0
-3
-2
-2
-44
-33
-75
3
3
3
-21
-20
-22
0
0
0
-3
-13
-18
-64
-43
-86
18
23
57
-228 -222 -307
Cluster Infrastructuur en gebiedsontwikkeling
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
4 en 5A
Infrastructuur en gebiedsontwikkeling
+55
5C -78
+105
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep
Wanneer de gemeente op functieniveau wordt vergelijken met de selectiegemeenten zien we in tabel 4.4.12b dat Delft vooral meer nettolasten per inwoner heeft op de functies 214 Parkeren, 723 Milieubeheer, 823 bouwvergunningen (omgevingsvergunningen) en 822 Overige volkshuisvesting. Tabel 4.4.12b
Cluster Infrastructuur en gebiedsontwikkeling
Vergelijking nettolasten per inwoner op functieniveau x € 1 Functies cluster Infrastructuur en gebiedsontwikkeling 210 214 215 221 223 240 723 936 810 820 821 822 823
Dordrecht
Wegen, straten, pleinen en verkeersmaatregelen Parkeren Baten parkeerbelasting Binnenhavens en waterwegen Veerdiensten Waterkering, afwatering en landaanwinning Milieubeheer Baten toeristenbelasting (50%) Ruimtelijke ordening Woningexploitatie / woningbouw Stads- en dorpsvernieuwing Overige volkshuisvesting Bouwvergunningen (omgevingsvergunningen) T ota a l
Gouda
Leiden
Schie- Vlaar- Zoeter- Gemiddelde dam dingen meer selectiegroep Delft
-174 -35 39 -10 -2 -4 -21 0 -156 -13 -39 -42 17
-267 -31 42 1 0 -24 -21 0 -41 -7 -4 -7 15
-307 -57 78 -17 0 0 -35 2 -12 0 -10 -43 22
-170 -11 33 -16 0 -9 -29 0 -70 -18 -10 -51 9
-184 -20 26 1 0 -4 -26 1 -15 -6 -6 -24 21
-140 -12 13 0 0 -3 -13 1 -30 -24 0 -24 10
-207 -29 40 -8 0 -6 -24 1 -57 -12 -13 -33 16
-112 -49 55 -5 0 -3 -44 3 -21 0 -3 -46 0
95 -20 15 3 0 3 -20 2 36 12 10 -13 -16
-440
-343
-379
-343
-237
-223
-333
-228
105
Delft heeft voornamelijk minder nettolasten op de functies 210 Wegen, straten, pleinen en verkeersmaatregelen, en 810 Ruimtelijke ordening. In lijn met de conclusie in paragraaf 3.5 blijkt dat de baten parkeerbelasting per inwoner in Delft hoger zijn dan in de selectiegroep. Macro wordt er op dit cluster meer geraamd dan het gemeentefonds aangeeft. Uit het POR bleek al jaren dat vooral grotere gemeenten relatief meer uitgeven op
117
Verschil
Wegen en water. Zo bleken grotere gemeenten € 23 per inwoner meer uit te geven dan waarvan het gemeentefonds uitgaat. De factor grootte zegt echter niet alles over de kosten van dit cluster. De dominante kostenveroorzaker is dichtheid (van bevolking en bebouwing) en niet grootte. Gemeenten die zeer dun of dun bevolkt zijn, geven gemiddeld circa € 23 respectievelijk € 7 per inwoner minder uit dan het ijkpunt. Gemeenten die zeer dichtbevolkt zijn geven gemiddeld ongeveer € 20 per inwoner meer uit dan het ijkpunt. Tabel 4.4.12c
Vergelijking nettolasten wegen en weglengte met geschatte nettolasten en weglengte
Gemeente
Ge midde lde se le ctie groe p
D e lft
N e ttola ste n W e ge n (duize nde n e uro's)* Weglengte in km**
10.476 277
18.909 310
OAD woonruimten/1000 Weglengte in km (incl. rekenfator bodem) Landhectare bftot Oppervlakte bebouwd kom en niet kom Kernen aantal
164.335 355 2.913 342 3
126.178 403 4.081 358 1
Ad 1: Ge scha tte ne ttola ste n W e ge n (duize nde n e uro's)***
20.670
17.521
285
306
3.546
4.029
Ad 2: Ge scha tte we gle ngte **** Ad 3: Ge scha tte ne ttola ste n W e ge n CR OW syste ma tie k (duize nde n e uro's)*****
* Geboekt op de functies 210, 211, 214, 215 en 50% van 936 ** Gegevens CBS *** Berekend via regressie (met OAD woonruimten/1000 en weglengte inclusief rekenfactor bodem) **** Berekend via regressie (met landhectare bftot, oppervlakte bebouwd kom + niet kom en kernen aantal) ***** Berekend via 10.000*weglengte in km (inclusief rekenfactor bodem)
Uit de vergelijking van dit cluster met het gemeentefonds blijkt dat het nettolastenniveau een stuk lager ligt en dat Delft flink minder uitgeeft op voor het beheer van zijn wegen dan de selectiegroep. Relevante vraag is of Delft hier geen onderhoudsachterstand oploopt. Er kunnen echter ook andere factoren meespelen, zoals bijvoorbeeld de verhouding groen en verharding en de kostentoerekening aan de verschillende clusters. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 2.3.7 waar de situatie van het beheer en onderhoud van de verschillende kapitaalgoederen wordt beschreven, waarbij voor wegen wordt geconstateerd dat de ondergrens van het onderhoud lijkt te zijn bereikt en daarmee gewaakt moet worden voor kapitaalvernietiging. Aanvullend kunnen nog een drietal vergelijkingen worden gemaakt waardoor eventuele verschillen in (netto)lasten op het subcluster Wegen verder verklaard kunnen worden: 1. Er is een sterke samenhang tussen de nettolasten van het subcluster Wegen enerzijds en de omgevingsadressendichtheid (OAD) en kilometer weglengte (inclusief rekenfactor bodem) anderzijds. De bedragen per eenheid zijn € 8.691 per kilometer weglengte en € 93 per eenheid OAD. 2. Op basis van een drietal verdeelmaatstaven van het gemeentefonds (hectare land, oppervlakte bebouwd en aantal kernen) is het mogelijk een schatting te maken van het aantal kilometers weg in een gemeente. De eenheden zijn 0,015 * het aantal hectaren land, 0,83 per 1000 vierkante meter totale oppervlakte bebouwd en 1,20 * het aantal kernen. 3. Op basis van de CROW5-systematiek is berekend dat voor het beheer en onderhoud van wegen inclusief rehabilitatie6 gemiddeld tussen € 8.000 en 5
CROW: kennisplatform voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte.
118
€ 10.000 per kilometer weglengte (inclusief bodemfactor) per jaar nodig is. Exclusief rehabilitatie is dat tussen de € 4.000 en € 6.000 per jaar. Tabel 4.4.12c geeft de resultaten weer van bovengenoemde drie vergelijkingen. Hieruit blijkt dat Delft, beschikt over een lager lastenniveau voor het wegenbeheer dan verwacht mag worden op basis van OAD en kilometers weglengte (ad 1) maar over een hoger nettolastenniveau dan verwacht op basis van de CROW-systematiek (ad 3). Het aantal kilometers weglengte is met 277 kilometer lager dan wat verwacht mag worden op basis van hectare land, oppervlakte bebouwd en aantal kernen (ad 2). Bij de selectiegemeenten zijn de nettolasten juist meer dan verwacht mag worden zowel op basis van OAD en kilometers weglengte als op basis van de CROW-systematiek. Het aantal kilometers weglengte is bij de selectiegroep iets hoger dan wat geschat is. Cluster Openbare orde en veiligheid (OOV) Het cluster Openbare orde en veiligheid omvat de gemeentelijke lasten en baten voor brandweerzorg en rampenbestrijding alsmede openbare orde en veiligheid. Tussen de feitelijke nettolasten van individuele gemeenten komen grote verschillen voor afhankelijk van de personele invulling. Het werken met veel vrijwilligers is goedkoper dan het werken met veel beroepspersoneel. Ook kunnen verschillen optreden in de sfeer van lasten voor voormalig personeel. Voorts kan van belang zijn in welke mate er een relatie is met de regionale samenwerking en in hoeverre er nog inspanningen zijn te verrichten in het kader van de versterking van de brandweer en de rampenbestrijding. Ontwikkeling 2010-2015 Uit bijlage 4 blijkt dat de nettolasten op dit cluster ten opzichte van 2010 en 2014 zijn afgenomen tot € 8,5 miljoen terwijl de uitkering uit het gemeentefonds op dit cluster lichtjes gestegen is. Daardoor is de overschrijding van de nettolasten van € 4 per inwoner ten opzichte van het gemeentefonds omgeslagen naar een onderschrijding van € 7 per inwoner. In tabel 4.3.13 is te zien dat Delft in 2015 minder nettolasten boekt op functie 140, Openbare orde en veiligheid, vergeleken met 2010 en 2014. De nettolasten voor functie 120 Brandweer en rampenbestrijding zijn sinds 2010 toegenomen van € 71 per inwoner tot € 76 per inwoner. Tabel 4.4.13
Overzicht van de nettolasten per inwoner in het cluster Openbare orde en veiligheid binnen de begrotingen 2010, 2014 en 2015 van de gemeente Delft (bedragen x € 1) Delft 2015 2014 2010
Functies cluster Openbare orde en veiligheid 120 140 160
brandweer en rampenbestrijding openbare orde en veiligheid opsporing en ruiming conventionele explosieven
-76 -9 T ota a l
-84 -20 0
-71 -29
0 -85 -104 -100
Verschillenanalyse Delft heeft € 7 per inwoner (€ 0,7 miljoen) lagere lasten op dit cluster dan waarvan het gemeentefonds uitgaat. De gemeenten uit de selectiegroep hebben een hoger lastenniveau: gemiddeld € 56 per inwoner hogere lasten dan het gemeentefonds vergoedt. Delft blijkt per inwoner € 59 minder uit te geven dan de selectiegroep 6
Onder rehabilitatie van een weg wordt verstaan maatregelen om de kwaliteit van de verharding weer op het gewenste niveau te brengen zonder de inrichting van de weg aan te passen, en waarbij de levensduur wordt verlengd.
119
doet. Uit tabel 4.4.13b blijkt dat Delft in vergelijking met de gemiddelde nettolasten van de selectiegroep op zowel functie 120 brandweer en rampenbestrijding, als op functie 140 openbare orde en veiligheid, lagere nettolasten heeft, te weten € 29 respectievelijk € 27 minder. Gouda en Vlaardingen blijken echter op functie 120 brandweer en rampenbestrijding nog lagere lasten te hebben. Tabel 4.4.13a
Cluster OOV
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
Cluster
4 en 5A OOV
5C
+7
-56
+59
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep
Verder valt op dat Delft per inwoner op functie 140 openbare orde en veiligheid veel lagere lasten heeft dan de selectiegroep. De selectiegroep geeft hieraan viermaal zoveel aan uit als Delft. Tabel 4.4.13b
Cluster OOV
Vergelijking nettolasten per inwoner op functieniveau x € 1 Schie- VlaarDordrecht Gouda Leiden dam dingen
Functies cluster Openbare orde en veiligheid 120 140 160
Brandweer en rampenbestrijding Openbare orde en veiligheid Opsporing en ruiming conventionele explosieven T ota a l
-94 -28 0 -123
-64 -54 -26 -144
-217 -21 0 -239
-70 -69 0 -139
-67 -40 0 -107
Zoeter- Gemiddelde meer selectiegroep Delft -73 -24 0 -96
-105 -36 -3 -144
Verschil
-76 -9 0 -85
29 27 3 59
Cluster Riolering en Reiniging Het cluster Riolering en Reiniging bevat de lasten van de riolering, en de afvalverwijdering en –verwerking, en de baten van de rioolheffing, reinigingsrechten, en de afvalstoffenheffing. Voor dit cluster geldt binnen het gemeentefonds het uitgangspunt dat de lasten door taakgerelateerde baten moeten worden gedekt. Daarmee spelen deze lasten in het verdeelstelsel geen rol, met uitzondering van het aspect van de BTW. Omdat de gemeenten BTW kunnen terugvragen via het BTW-compensatiefonds is het gemeentefonds daarvoor navenant gekort. Verder wordt er nog gecorrigeerd voor de in de tarieven betrokken kosten voor straatvegen. Tabel 4.4.14
Overzicht van de nettolasten per inwoner in het cluster Riolering en reiniging binnen de begrotingen 2010, 2014 en 2015 van de gemeente Delft (bedragen x € 1) Delft 2015 2014 2010
Functies cluster Reiniging en Riolering 721
Afvalverwijdering en -verwerking
722
Riolering
-98
725
Baten reinigingsrechten en afvalstofheffing
125
726
Baten rioolheffing
-108
T ota a l
120
104 23
-99 -109 -80 -79 125 122 91 79 37
13
Ontwikkeling 2010-2015 Uit bijlage 4 blijkt dat op dit cluster de nettobaten in 2015 € 2,3 miljoen bedragen. Hoewel dit een stijging betreft vergeleken met 2010 (toen bedroegen de nettobaten € 1,1 miljoen), is het een afname van de nettobaten vergeleken met die in 2014, toen de nettobaten € 3,6 miljoen bedroegen. Uit tabel 4.4.14 blijkt dat op de functies 721 en 722 de nettolasten per inwoner toenemen voor afvalverwijdering en riolering. De nettolastenstijging op de functie 722 Riolering bedraagt zelfs 22,5% en is het gevolg van de taakverbreding in het gemeentelijke rioolbeheerplan en de daarmee gepaard gaande tariefsverhogingen boven het inflatieniveau. De baten op functie 726 Baten rioolheffing, zijn vanaf 2010 gestegen met € 25 per inwoner van € 79 naar € 104. De Baten reinigingsrechten en afvalstoffenheffing op functie 725 zijn nagenoeg gelijk gebleven. Tabel 4.4.14a
Cluster Riolering en reiniging
Hogere/lagere nettolasten 2015 per inwoner dan gemeentefonds/selectiegroep x € 1 A – B/bijlage
Cluster
Verschil
Verschil GF -
Verschil
Gemeente-
selectiegroep
Selectie-
fonds – Delft
5B
groep – Delft
4 en 5A
Riolering en
5C
+9
reiniging
+5
+4
+ betekent lagere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep -/- betekent hogere nettolasten dan gemeentefonds/selectiegroep
Verschillenanalyse De nettolasten van Delft bedragen € 9 per inwoner minder dan waar het gemeentefonds vanuit gaat. De nettolasten van de selectiegroep liggen € 5 onder het gemeentefonds. Per inwoner geeft Delft € 4 minder uit dan de selectiegroep. Dat wordt vooral veroorzaakt doordat op de functies 726 Baten rioolheffing en 722 Baten riolering de opbrengsten per inwoner in totaal € 32 per inwoner hoger liggen in Delft dan gemiddeld bij de selectiegroep, Dit wordt grotendeels teniet gedaan doordat op de functies 721 Afvalverwijdering en –verwerking en 722 Riolering de lasten in Delft € 28 per inwoner hoger liggen dan gemiddeld bij de selectiegroep. Aan het verschil van € 17 per inwoner tussen de functies 721 Afvalverwijdering en 725 Baten reinigingsrechten is te zien dat de dekking van de rioolheffing meer dan 100% is. Voor het verschil tussen functie 722 Riolering en 726 Baten riolering geldt hetzelfde. Tabel 4.4.14b
Cluster Riolering en reiniging
Vergelijking nettolasten per inwoner op functieniveau x € 1 Schie- VlaarDordrecht Gouda Leiden dam dingen
Functies cluster Reiniging en Riolering 721 722 725 726
Afvalverwijdering en -verwerking Riolering Baten reinigingsrechten en afvalstofheffing Baten rioolheffing T ota a l
-102 -80 113 94 25
121
-105 -120 135 141 51
-105 -70 91 49 -35
-116 -95 139 114 42
-112 -72 125 84 25
Zoeter- Gemiddelde meer selectiegroep Delft -78 -48 110 50 34
-101 -77 115 82 19
-108 -98 125 104 23
Verschil -7 -21 10 22 4
122
5
Personeelsomvang en -kosten
5.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de personeelsomvang van de gemeente Delft. Bij dit onderzoek worden de verschillen van de formatie weergegeven tussen de gemeente Delft en de groottegroep waartoe Delft behoort, de selectiegroep en de groep gemeenten met een zelfde sociale structuur en centrumfunctie. De organisatieopbouw en personeelsformatie van een sector en/of afdeling wordt, naast het gebruikelijke gemeentelijke takenpakket, voor een belangrijk deel bepaald door de bestuurlijke aandacht en gewenste prioriteiten op een bepaald beleidsterrein. Voor een overzicht en analyse van de verschillen tussen de verschillende sectoren en/of afdelingen is een diepgaander onderzoek noodzakelijk. Een dergelijk (organisatie) onderzoek valt evenwel buiten de doelstelling van deze begrotingsscan.
5.2
Uitwerking Gemeenten kennen ieder hun eigen organisatiemodel. Hoewel er in de meeste gemeenten sprake is van een directie- of sectorenmodel zullen er verschillen zijn in de wijze waarop het organisatiemodel in het concrete geval is vormgegeven. Daarnaast zijn er verschillen in taakuitvoering tussen de verschillende organisatorische eenheden. Voor wat betreft de formatiegegevens voor de vergelijkingsgroepen is uitgegaan van de gegevens zoals ze bekend waren bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) per eind 2012. De formatiegegevens per eind 2013 konden op het moment van afronding van deze begrotingsscan nog niet worden geleverd. Als deze gegevens bekend zijn, kan er nog een nalevering van deze gegevens worden verzorgd. Het vergelijkende onderzoek levert de volgende resultaten op: Tabel 5.2
Vergelijk fte’s en loonsom met selectiegroep, inwonergroep en sscfgroep per ultimo 2008 en 2012 gem iddeld aantal fte's per standaard 1.000 inw oners deviatie* 2008 2012
Groep
gem eente:
Delft
selectiegroep
laagste w aarnem ing
hoogste w aarnem ing
13,2
11,6
9,5
8,3
1,7
6,0
10,6
gem iddelde loonsom per fte
laagste w aarnem ing
hoogste w aarnem ing
47.022 48.216
46.163
51.140
groottegroep:
50.000
-
100.000
8,5
8,0
1,8
0,1
12,0
47.988
44.151
79.734
groottegroep:
100.000
-
150.000
9,0
8,2
1,9
5,0
11,2
48.333
45.178
52.544
sociale structuur:
m atig
centrum functie:
redelijk
8,2
7,9
1,2
6,0
11,6
47.855
44.825
51.140
* De standaarddeviatie is de mate van spreiding van de waarnemingen ten opzichte van het gemiddelde. Een standaarddeviatie van nul is optimaal en wil zeggen dat alle waarnemingen gelijk zijn aan het gemiddelde. De waarnemingen binnen de grenzen van één maal standaarddeviatie vormen 66% van de totale waarnemingen.
Het aantal fte’s is inclusief burgemeester en wethouders en exclusief vrijwillige brandweer, raad en onderwijzend personeel. Overigens bestaat de personele bezetting van een gemeente niet altijd alleen maar uit eigen personeel. Ook de deelname aan gemeenschappelijke regelingen en inhuur van personeel van derden of het inhuren van complete diensten komt bij gemeenten namelijk veelvuldig voor. Vanuit de door de gemeenten aangeleverde begrotingen kan helaas niet goed en zeker niet eenvoudig worden nagegaan in
123
hoeverre de ene gemeente ten opzichte van de andere gemeente voor de uitvoering van haar taken meer of minder gebruik maakt van de diensten van andere bedrijven. Dat maakt het goed vergelijken van de personele bezetting van een gemeente uitermate moeilijk. Het overzicht is dan ook niet meer dan een indicatie. Verder blijkt uit een onderzoek dat gemiddeld bijna één op de drie ambtenaren tot de staf en ondersteuning mag worden gerekend. De staffunctionarissen zijn ondergebracht bij de afdelingen personeel en organisatie, bestuurszaken en ondersteuning, financiën en control, informatisering/automatisering, communicatie, juridische staf, secretariaat en de facilitaire dienst.
5.3
Conclusie De personeelsomvang van de gemeente Delft (inclusief B&W) per ultimo 2012 ligt op 11,6 formatieplaatsen (fte) per 1.000 inwoners. Ten opzichte van het gemiddelde van de selectiegroep is dat 3,3 fte per 1.000 inwoners hoger. Ten opzichte van de groottegroep van 50.000 tot 100.000 inwoners is de personeelsomvang van Delft 3,6 fte per 1.000 inwoners hoger. Omdat Delft met ingang van 2014 meer dan 100.000 inwoner heeft is ook de vergelijking met deze groottegroep opgenomen. Ten opzichte van die groottegroep heeft Delft 3,4 fte per 1.000 inwoners meer. Het gemiddelde van de groep gemeenten met eenzelfde sociale structuur en centrumfunctie ligt op 7,9 fte. Dat is 3,7 fte per 1.000 inwoners lager dan bij de gemeente Delft. Uit de vergelijking met de gegevens over eind 2008 blijkt dat Delft eind 2012 1,6 minder formatieplaatsen heeft per 1.000 inwoners. De afname voor de selectiegroep is in aantal (1,2 fte) kleiner, maar percentueel groter (12,1% in Delft en 12,6% in de selectiegroep.) De gemiddelde loonsom is in Delft met € 47.022 per formatieplaats lager dan de gemiddelde loonsom van de verschillende vergelijkingsgroepen. Het verschil met de groottegroep 100.000-150.000 is met € 1.311 per formatieplaats het grootst. Daarna volgen (afnemend) de selectiegroep, de groottegroep 50.000-100.000 en de groep met eenzelfde matige sociale structuur en redelijke centrumfunctie (€ 1.195, € 966 respectievelijk € 833 per formatieplaats). Zoals aangegeven zijn bovenstaande cijfers per ultimo 2012. Recentere cijfers van het ABP zijn nog niet beschikbaar. Wel wordt in de begrotingen 2014 en 2015 rekening gehouden met een daling van het aantal fte’s. Gecombineerd in tabel 5.2 zien deze ontwikkelingen er als volgt uit. Tabel 5.3
Ontwikkeling formatie in Delft op basis van gegevens ABP en gemeente Delft
Jaar
Aantal fte op basis van ABP
2008 2009 2010 2011 2012 2013 2017 (prognose) 2018 (prognose)
Aantal fte op basis van
Daling
gegevens Delft
(basis 2008)
1.311 1.269 1.272 1.204 1.144 979 835 675
0% 3% 3% 8% 13% 25% 36% 47%
Een daling tot 700 fte betekent dat Delft eind 2018 naar verwachting over 7,1 fte per 1.000 inwoners beschikt. Dat is een daling sinds 2008 van 47%. Op basis van
124
de gemiddelde loonsom van € 47.022 per formatieplaats ultimo 2012 resulteert dit bij een daling in de komende jaren van ca. 200 fte in een verlaging van de loonkosten met € 9,4 miljoen. De gewijzigde ramingen die samenhangen met deze afname van de gemeentelijke personeelsformatie zijn al verwerkt in de meerjarenbegroting.
125
126
Bijlage 1
Hoe werkt artikel 12?
In deze bijlage wordt kort beschreven wat de eisen zijn van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) om in aanmerking te komen voor een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds. Onderscheid wordt gemaakt in algemene problematiek en problematiek als gevolg van grondexploitatie. Deze beschrijving is gebaseerd op de ‘handleiding artikel 12 Fvw’7. Het financieel toezicht op gemeenten wordt uitgeoefend door de provincie. De gemeente kan onder preventief toezicht worden geplaatst met als gevolg dat de rechtskracht van financiële besluiten pas ingaat nadat op de betreffende besluiten zoals de begroting en de begrotingswijzigingen goedkeuring is verkregen. Het preventief toezicht is er op gericht om binnen vier jaar te komen tot een structureel en reëel sluitende begroting en meerjarenraming. Als de gemeente met behulp van de toezichthouder niet tot die sluitende begroting en meerjarenraming kan komen, biedt artikel 12 in laatste instantie een vangnet. Dit vangnet betekent niet automatisch een extra aanvullende uitkering. Het uitgangspunt is en blijft, ook in een art. 12-situatie dat de gemeente zelf verantwoordelijk is voor haar financiële positie en maatregelen moet nemen als het begrotingsevenwicht ernstig verstoord is. Er zal altijd een uiterste inspanning van de gemeente zelf worden verlangd. Als de inspecteurs van het ministerie BZK na hun onderzoek tot de conclusie komen dat er sprake is van een structurele verstoring van het begrotingsevenwicht, kan gedurende een aantal jaren een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds worden verstrekt. Die bijdrage kan worden aangewend om de financiële huishouding te saneren. De gemeente komt gedurende het artikel 12traject onder curatele te staan. De aanvullende bijdrage wordt uit het gemeentefonds betaald waardoor het hiermee gemoeide bedrag niet beschikbaar is voor alle andere gemeenten. Het is een solidariteitsbijdrage. Om in aanmerking te komen voor een artikel 12-bijdrage moet de gemeente voldoen aan het zogenaamde toegangskaartje. Er moet sprake zijn van een redelijk peil van eigen heffingen. De afvalstoffen- en rioolheffing moeten 100% lastendekkend zijn en de OZB-tarieven moeten minimaal 120% boven het landelijk gemiddelde liggen. Zie hoofdstuk 3 van deze scan. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijk èn structureel tekort in het begrotingsjaar èn alle drie op het begrotingsjaar volgende jaren. De omvang van dat tekort is voor Delft € 3,9 miljoen (2% van de som van de algemene uitkering en de OZB-capaciteit). Indien de artikel 12-situatie (mede) wordt veroorzaakt door de grondexploitaties worden daarenboven nog nadere eisen gesteld. Ze liggen in het verlengde van het toezichtkader van de provincie. Tekorten in de grondexploitatie kunnen niet vanzelfsprekend op het gemeentefonds worden afgewenteld. Het betreft immers veelal bedrijfsmatige risico’s waarvan de risico-aansprakelijkheid bij de gemeente ligt en waarbij terughoudendheid bij het geven van artikel 12 –steun geboden is. Belangrijk is dat gemeenten zich realiseren dat ze bij actief grondbeleid moeten beschikken over een hoger weerstandsvermogen. Het komt voor dat boekwinsten uit het verleden niet aan de algemene reserve zijn toegevoegd maar zijn gebruikt om extra voorzieningen mee te financieren of de woonlasten laag te houden. Wanneer de algemene reserve negatief wordt, moet de gemeente deze negatieve stand van de algemene reserve binnen de termijn van de meerjarenraming 7
Googel op ‘handleiding artikel 12’. In de meicirculaire 2015 is een beperkte actualisatie van de handleiding artikel 12 medegedeeld.
127
wegwerken. Lukt dit niet, dan wordt een gemeente onder preventief toezicht geplaatst. Is de negatieve stand (mede) ontstaan ten gevolge van verliezen op de grondexploitatie, dan kan de toezichthouder de gemeente toestemming geven het deel van het tekort dat door de grondexploitaties wordt veroorzaakt in een langere periode dan 4 jaar te saneren. Door de negatieve algemene reserve te splitsen in een deel dat wordt veroorzaakt door de grondexploitatie en een ‘overig deel’ (=binnenlijns specificeren) kan dit onderscheid makkelijk worden aangebracht. Hoe lang die periode is, is moeilijk te standaardiseren. Dit is vooral afhankelijk van de oorzaak en de grootte van het tekort. In ieder geval is sanering over een periode van langer dan 10 jaar zonder dat er sprake is van een artikel 12-situatie niet toegestaan. In deze situaties van maximaal 10 jaar sanering geldt uiteraard ook het preventieve toezicht. Over de sanering van een negatieve algemene reserve worden afspraken gemaakt met de toezichthouder die bestuurlijk worden afgestemd én vastgelegd. Die termijnverlenging tot maximaal 10 jaar is ingegeven door de conjunctuurgevoeligheid van de grondproblematiek. Het doel van termijnverlenging is te bewerkstelligen dat de gemeente langer de tijd krijgt om de problematiek zelf op te lossen, en daarmee een beroep op artikel 12 te voorkomen. In geval dat toch een beroep op artikel 12 is of wordt gedaan kan een langere termijn ook ingezet worden om de mogelijke eigen bijdrage van de gemeente te maximaliseren. Ook kunnen de fondsbeheerders besluiten door middel van een belastingvoorschrift dat een gemeente een hoger OZB-percentage moet heffen (bv. 140% of 150% van het landelijk gemiddelde). Dit is mede afhankelijk van de mate waarin de gemeente zelf een risicovol grondbeleid heeft gevoerd. Aan het deel van de te verlenen aanvullende uitkering, dat door deze problematiek wordt veroorzaakt kunnen de fondsbeheerders een bijzonder voorschrift met betrekking tot terugbetaling van (een deel van de) aanvullende uitkering opnemen indien er een gerede kans is dat na de aanvullende uitkeringsperiode de financiële positie van de gemeente kan of zal verbeteren (door bijvoorbeeld stijgende grondprijzen). Saneringsbegroting via (netto)lastenvergelijking Vertrekpunt bij een artikel 12-onderzoek is dat een gemeente met de algemene uitkering uit het gemeentefonds en de eigen inkomsten moet kunnen uitkomen. In het onderzoek naar afwijkingen/knelpunten binnen de begroting wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde vergelijking met zichzelf (of te wel met de normbedragen van het gemeentefonds) en een vergelijking met selectiegemeenten. In het artikel 12-onderzoek is dit de opmaat voor het opstellen van een saneringsbegroting. In een begrotingsscan wordt hetzelfde onderzocht. De conclusies en aanbevelingen kunnen dan aanleiding zijn om ombuigingsmaatregelen te nemen. In de onderhavige begrotingsscan moet deze vergelijking een indicatie geven of Delft in staat geacht moet worden extra te bezuinigen (verlagen van de uitgaven en/of verhogen van de inkomsten) zonder dat de noodzakelijke behoeften in het geding komen. In aanvang hebben de noodzakelijke behoeften betrekking op zowel het eigen beleid en alle wettelijk opgelegde taken. In de praktijk betekent het dat een artikel 12-gemeente maximaal moet kunnen doen wat vergelijkbare gemeenten gemiddeld ook kunnen met de reguliere algemene uitkering en de eigen inkomsten. Daarom dient de gemeente hard te maken waarom de algemene uitkering en de eigen inkomsten niet volstaan. Beoordeling realiteit van de ramingen In het artikel 12-onderzoek gaat de inspecteur tevens na of de begroting een reëel beeld geeft. In dit verband beoordeelt hij de begrotingsparagrafen in relatie tot de onderliggende nota’s. Bijzondere aandacht gaat dan uit naar het activa- en afschrijvingsbeleid en naar de (actualiteit) van onderhoudsplannen. Uitgangspunt daarbij is dat wordt gestreefd naar een onderhoudsniveau waarbij kapitaalvernietiging wordt voorkomen. Dat is onderhoudsniveau C zoals beschreven
128
in de in de kwaliteit catalogus openbare ruimte van het CROW, het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur. Voor de overige kapitaalgoederen, bijvoorbeeld gebouwen8, waar geen CROW-beeldbeschrijving en richtlijn voor beschikbaar is, wordt op de berekende normkosten een korting van 25% toegepast. Dit omdat er bij geen enkele gemeente in Nederland sprake is van een ideale onderhoudssituatie en een artikel 12-gemeente niet in een betere uitgangspositie mag worden geplaatst dan een vergelijkbare niet artikel 12gemeente. Ook in deze scan wordt aandacht besteed aan het onderhoud van de kapitaalgoederen. Niet zo diepgravend als in een artikel 12-onderzoek het geval is, maar geduid moet kunnen worden wat de relatie is tussen het onderhoud van de kapitaalgoederen en de financiële positie van de gemeente. Verband tussen eigen beleid en de zwaarte van de eigen inspanning Een artikel 12-inspecteur weegt ook of de financiële problematiek in hoofdzaak een gevolg is van eigen beleid of veroorzaakt wordt door weinig beïnvloedbare budgetoverschrijdingen. Indien de gemeente in belangrijke mate zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan van de financiële problematiek zal op de eigen inspanning van de gemeente bij het oplossen hiervan een zwaarder accent liggen. In dat geval kan lopende het artikel 12-traject een belastingvoorschrift worden opgelegd (zoals hierboven beschreven bij grondexploitatie). In de regel tot een opslag van 40% voor het onderdeel OZB, maar in uitzonderingsgevallen wordt een hogere opslag niet uitgesloten. Conclusie Artikel 12 is een vangnet. Het uitgangspunt is en blijft, ook in een art. 12-situatie dat de gemeente zelf verantwoordelijk is voor haar financiële positie en maatregelen moet nemen als het begrotingsevenwicht ernstig verstoord is. Er zal altijd een uiterste inspanning van de gemeente zelf worden verlangd. Er gelden eisen om in aanmerking te komen voor een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds. Bij reguliere problematiek. Delft voldoet aan de eis van het redelijk peil van eigen heffingen. Aan de tweede eis, die van het aanmerkelijk tekort in het begrotingsjaar èn alle drie op het begrotingsjaar volgende jaren, voldoet Delft niet, op basis van de begroting 2015 en bijbehorende meerjarenraming. Gecorrigeerd voor de incidentele lasten zoals vermeld in de begroting 2015 van € 18,7 miljoen in 2015 oplopend tot € 23,7 miljoen in 2018 beschikt Delft over een positief structureel saldo in alle vier de jaren van de meerjarenbegroting. Delft wordt geadviseerd aandacht te besteden aan het overzicht van incidentele baten en tevens de berekening van het structurele begrotingssaldo op te nemen in de meerjarenbegroting. Het aanmerkelijk tekort voor 2015 is voor Delft vastgesteld op € 3,9 miljoen. Wanneer de grondexploitatie een belangrijke oorzaak is van de artikel 12-aanvraag gelden strengere regels. Dit wordt gezien als een marktactiviteit, waarbij alle gemeenten te maken hebben met economische recessie. Om het doen van een aanvraag te reguleren is in het provinciaal toezichtkader opgenomen dat bij preventief toezicht de termijn om de algemene reserve weer op peil te brengen verlengd kan worden van 4 naar 10 jaar Door de negatieve algemene reserve te splitsen in een deel veroorzaakt door de grondexploitatie en een ‘overig deel’ is dit onderscheid makkelijk te maken. Indien toch artikel 12 steun wordt aangevraagd kunnen aan de aanvullende bijdrage voorschriften worden verbonden bijvoorbeeld kunnen de fondsbeheerders besluiten door middel van een belastingvoorschrift dat een gemeente een hoger OZB-percentage moet heffen (bv. 140% van het landelijk gemiddelde). Ook kan er een bijzondere voorschrift worden verbonden tot 8
Ook kan gebruik worden gemaakt van de NEN2767-systematiek en de daarbij geldende norm voor ‘matig’ onderhoud oftewel conditieniveau 4.
129
terugbetaling indien er gerede kans is dat na de aanvullende uitkeringsperiode de financiële positie van de gemeente kan of zal verbeteren (door bijvoorbeeld stijgende grondprijzen).
130
Bijlage 2
De opbouw van de algemene uitkering 2015 van Delft en de selectiegroep
Ge me e nte Ja a r Inwone rs W oonruimte n
Delft 2015 100.046 48.462
S e le ctie ge me e nte n Inwoners Woonruimten
Inkomste n D e lft
Inkomste n se le ctie
D e lft inkomste n pe r inwone r
( x f 1000 )
( x f 1000 )
( x€1
Onroerendezaakbelasting woningen* -7.404 Onroerendezaakbelasting niet-woningen gebruikers* -2.110 Onroerendezaakbelasting niet woningen eigenaren* -2.652 Inwoners 20.256 Kernen > 500 adressen 39 Belastingcapaciteit niet woningen eigenaren (mln) 896 Jongeren 6.609 Ouderen 1.707 Ouderen 75-85 jaar 172 Krimp 0 Huishoud. met een laag inkomen 2.073 Huishoud. met een laag inkomen (drempel) 4.833 Bijstandsontvangers 7.144 ABW schaalnadeel 143 ABW schaalvoordeel 5.528 Uitkeringsontvangers 1.064 Minderheden 3.817 Minderheden (drempel) 0 Eenouderhuishoudens 978 Huishoudens 7.414 Lokaal klantenpotentieel 5.916 Regionaal klantenpotentieel 1.949 Leerlingen SO 755 Leerlingen VO 2.741 Achterstandsleerlingen (drempel) 0 Extra groei jongeren 0 Extra groei leerlingen VO 0 Land 124 Land * bodemfactor gemeente 108 Binnenwater 7 Buitenwater 0 Oppervlakte bebouwing totaal 283 Opp. beb. bin. kom. * bodemf. kom 1.804 Opp. beb. bui. kom. * bo.f.bui. kom 46 Woonruimten 3.832 Woonruimten * bo.f. bebouw. kom 4.471 Opp. histor. kernen < 40 ha 0 Opp. histor. kernen 40-65 ha 0 Opp. histor. kernen > 65 ha 1.817 Lengte historisch water 401 Hist. aant. woning. in bew. oorden 517 Hist. aant. woning. in hist. kernen 1.424 ISV (a) 184 ISV (b) 154 Omgevingsadressendichtheid *wr/1000 18.112 Omgeveingsadressendichtheid (drempel) 0 Oeverlengte * bod.fac.totale gem. 55 Oeverl. * dichth. * bod.fac.totale gem. 2.317 Kernen aantal 35 Kernen * bo.fact.buiten beb. kom 84 Bedrijfsvestigingen 892 Vast bedrag voor iedere gemeente 399 Vast bedrag Nassau 0 Vast bedrag Waddengemeenten 0 Wadden: inwoners <2500 0 Wadden: inwoners 2501-7500 0 Wadden: inwoners >7500 0 U itke ringe n:* Herindeling 0 Suppletie-uitkeringen 164 Art. 12 0 WMO 6.831 Sociaal domein 66.247 Integratie-uitkeringen 150 Decentralisatie-uitkeringen 4.226 T ota a l a lge me ne uitke ringe n 176.552 * Zonder uitkeringsfactor © BZK
-6.833 -1.771 -2.220 19.632 45 750 7.479 1.835 184 0 1.982 4.705 6.238 140 4.890 1.067 5.799 0 1.109 6.081 6.049 2.353 990 2.834 271 0 0 176 152 29 0 296 1.994 54 3.523 4.371 32 86 702 184 439 1.188 191 167 13.907 43 57 1.858 15 36 810 399 0 0 0 0 0
-74 -21 -27 202 0 9 66 17 2 0 21 48 71 1 55 11 38 0 10 74 59 19 8 27 0 0 0 1 1 0 0 3 18 0 38 45 0 0 18 4 5 14 2 2 181 0 1 23 0 1 9 4 0 0 0 0 0
-70 -18 -23 202 0 8 77 19 2 0 20 49 64 1 50 11 60 0 11 63 62 24 10 29 3 0 0 2 2 0 0 3 21 1 36 45 0 1 7 2 5 12 2 2 143 0 1 19 0 0 8 4 0 0 0 0 0
-4 -3 -4 0 0 1 -11 -2 0 0 1 -1 7 0 5 0 -22 0 -1 11 -3 -5 -2 -2 -3 0 0 -1 -1 0 0 0 -3 -1 2 0 0 -1 11 2 0 2 0 0 38 0 0 4 0 1 1 0 0 0 0 0 0
-400 -300 -400 0 0 100 -1101 -200 0 0 100 -100 700 0 500 0 -2201 0 -100 1101 -300 -500 -200 -200 -300 0 0 -100 -100 0 0 0 -300 -100 200 0 0 -100 1101 200 0 200 0 0 3802 0 0 400 0 100 100 0 0 0 0 0 0
0 451 0 7.266 66.487 78 6.096 174.696
0 2 0 68 662 1 42 1.761
0 5 0 75 686 1 63 1.800
0 -3 0 -7 -24 0 -21 -39
0 -300 0 -700 -2401 0 -2101 -3.902
V e rde e lma a tsta f
131
S e le ctie V e rschil inkomste n pe r pe r inwone r inwone r
96.965 44.557
( x€1
( x€1
V e rschil a bsoluut
( x € 1.000 )
132
Bijlage 3
Balansontwikkeling Delft 2009-2014
Jaarrekening
2014
2013
2012
2011
2010
2009
ACTIVA Vaste activa Immateriële vaste activa Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio Kosten onderzoek en ontwikkeling Materiële vaste activa Investeringen met een economisch nut: Gronden uitgegeven in erfpacht Overige investeringen met een economisch nut Investeringen in openbare ruimte met maatschappelijk nut Financiële Vaste Activa Kapitaalverstrekking aan: Deelnemingen Gemeenschappelijke regelingen Overige verbonden partijen
113.000
151.000
190.000
400.000
611.000
859.000
113.000
151.000
190.000
400.000
611.000
859.000
273.961.000 266.996.000
240.960.000
234.059.000
221.037.000
209.047.000
2.222.000 15.272.000 237.053.000 220.086.000
13.509.000 200.140.000
13.609.000 195.866.000
12.793.000 186.054.000
12.887.000 176.408.000
31.638.000
27.311.000
24.584.000
22.190.000
19.752.000
307.335.000
284.991.000
293.454.000
310.222.000
300.079.000
1.379.000
679.000
678.000
666.000
666.000
122.478.000 216.966.000
181.039.000
174.875.000
169.580.000
155.076.000
139.722.000 4.167.000
34.686.000 221.502.000 1.349.000
Leningen aan: Woningbouwcorporaties Deelnemingen Overige verbonden partijen
58.487.000 16.344.000
72.239.000 16.571.000
85.575.000 16.780.000
100.298.000 16.978.000
122.639.000 17.167.000
Overige langlopende leningen
22.094.000
180.000
191.000
202.000
170.000
Overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer Bijdragen in activa in eigendom van derden Totaal vaste activa
750.000
-
448.000
727.000
423.000
574.482.000
526.141.000
527.913.000
531.870.000
509.985.000
25.889.000 178.000 634.000
39.922.000 150.000 650.000
56.339.000 195.000 750.000
57.647.000 189.000 767.000
61.095.000 212.000 1.739.000
55.127.000 269.000 2.816.000
25.077.000
39.122.000
55.394.000
56.691.000
59.144.000
52.042.000
50.366.000
40.367.000
37.530.000
44.630.000
50.690.000
15.341.000
17.855.000
17.457.000
13.193.000
17.324.000
15.564.000
22.033.000
32.511.000
22.910.000
24.337.000
27.306.000
35.126.000
47.000 47.000
78.000 78.000
9.957.000 60.000 9.897.000
1.627.000 55.000 1.572.000
6.659.000 51.000 6.608.000
1.837.000 61.000 1.776.000
495.576.000
Vlottende activa Voorraden Grond- en hulpstoffen Niet in exploitatie genomen bouwgronden Overige grond- hulpstoffen Onderhanden werk en gereed product, waaronder bouwgronden in exploitatie Gereed product en handelsgoederen Uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan één jaar Vorderingen op openbare lichamen Verstrekte kasgeldleningen Rekening-courantverhoudingen met niet-financiële instellingen Overige vorderingen Liquide middelen Kassaldi Bank- en girosaldi
37.374.000
Overlopende activa Van EU, Rijk en provincies nog te ontvangen voorschotbedragen die ontstaan door voorfinanciering op specifieke uitkeringen Overige nog te ontvangen bedragen, en de vooruitbetaalde bedragen die ten laste van volgende begrotingsjaren komen
17.175.000
18.783.000
22.098.000
33.867.000
30.619.000
29.175.000
Totaal vlottende activa
80.485.000
109.149.000
128.761.000
130.671.000
143.003.000
136.829.000
576.061.000
683.631.000
654.902.000
658.584.000
674.873.000
646.814.000
Totaal generaal
133
Jaarrekening
2014
2013
2012
2011
2010
2009
Eigen vermogen Algemene reserve Bestemmingsreserves Resultaat na bestemming
14.939.000 12.847.000 48.329.000 -46.237.000
67.489.000 18.903.000 35.564.000 13.022.000
86.956.000 9.986.000 63.363.000 13.607.000
91.975.000 19.441.000 62.036.000 10.498.000
99.273.000 114.781.000 22.596.000 32.408.000 84.373.000 88.467.000 (7.696.000) (6.094.000)
Voorzieningen Voorzieningen voor verplichtingen, verliezen en risico's Egalisatievoorzieningen Van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden
78.469.000 73.211.000 4.338.000
15.049.000 8.561.000 3.487.000
19.659.000 13.014.000 3.168.000
21.737.000 16.635.000 1.490.000
19.707.000 15.073.000 4.091.000
14.967.000 11.099.000 3.261.000
920.000
3.001.000
3.477.000
3.612.000
543.000
607.000
288.046.000
263.409.000
281.036.000
254.633.000
259.990.000
1.009.000 1.220.000 302.917.000 286.785.000
1.417.000 261.877.000
1.600.000 279.312.000
1.771.000 250.173.000
1.930.000 254.689.000
PASSIVA Vaste passiva
Vaste schulden met een looptijd > 1 jaar Onderhandse leningen van: Binnenlandse pensioenfondsen en verzekeringsinstellingen Binnenlandse banken en overige financiële instellingen Binnenlandse bedrijven Overige binnenlandse sectoren Buitenlandse instellingen, fondsen, banken, bedrijven en overige sectoren Waarborgsommen Door derden belegde gelden
304.604.000
Totaal vaste passiva
398.012.000
633.000
1.000
81.000
84.000
2.643.000
3.331.000
45.000
40.000
34.000
40.000
46.000
40.000
370.584.000
370.024.000
394.748.000
373.613.000
389.738.000
65.586.000 21.000.000 27.655.000 16.931.000
76.429.000 56.000.000
62.203.000 40.000.000
20.429.000
22.203.000
109.906.000 75.500.000 34.406.000
170.633.000 39.700.000 2.196.000 128.737.000
247.461.000
208.449.000
201.633.000
191.354.000
86.443.000
Vlottende passiva Vlottende schulden met een looptijd < 1 jaar Kasgeldleningen Bank- en girosaldi Overige schulden
42.321.000 16.000.000 9.626.000 16.695.000
Overlopende passiva Nog te betalen bedragen Van EU, Rijk en provincies ontvangen voorschotbedragen voor specifieke uitkeringen Overige vooruitontvangen bedragen
135.728.000
Totaal vlottende passiva
178.049.000
313.047.000
284.878.000
263.836.000
301.260.000
257.076.000
Totaal generaal
576.061.000
683.631.000
654.902.000
658.584.000
674.873.000
646.814.000
Totale lasten
412.148.000 348.401.000
341.596.000
380.267.000
412.124.000
410.741.000
Totale baten
359.593.000 328.934.000
336.576.000
372.970.000
396.616.000
401.883.000
131.713.000 237.688.000 4.015.000 9.773.000
PROGRAMMAREKENING
Resultaat voor bestemming
(52.555.000)
Toevoegingen aan reserves Onttrekkingen aan reserves Resultaat na bestemming
(19.467.000)
(5.020.000)
(7.297.000)
(15.508.000)
(8.858.000)
54.299.000
61.761.000
26.553.000
28.296.000
93.351.000
40.834.000
60.617.000
94.251.000
45.179.000
46.093.000
101.162.000
43.598.000
(46.237.000)
13.023.000
13.606.000
10.500.000
134
(7.697.000)
(6.094.000)
-7.392
Mutaties reserves
135
-34.021
-51.925
Werk en inkomen
Maatschappelijke ondersteuning
2010
BZK
-11.293
0
Diversen
S a ldo na be ste mming
0
Suppletie OZB
0
-8.539
Openbare orde en veiligheid
Herindeling
2.324
Riolering en reiniging
Ove rige n
-22.751
0
0
0
-10.342
3.666
-21.988
-4
0
0
-9.647
1.177
-29.660
-26.602
1
-299
463
0
164
9.234
-1.402
28.246
20.986
-23.394
Cultuur en ontspanning
Infrastructuur en gebiedsontwikkeling
-22.363
25.920
-24.901
Jeugd
10.006
-11.464
-13.545
-34.007
56.922
31.412
9.852
191.340
0
0
-176.555
-14.784
-925
-191.339
-9.981
-37.136
-19.870
-14.379
-149.662
1.765
7.861
119.998
20.034
149.658
Educatie
-16.232
-20.531
-133.261
-6.807
-1.576
118.978
22.666
133.261
2014
fondsuitk.
66
556
0
622
9.089
-1.656
28.445
21.150
14.460
37.799
14.286
10.071
134.266
0
0
-119.994
-14.273
-134.267
( x € 1.000 ) ( x € 1.000 )
2015
fondsuitk.
Ge me e nte Ge me e nte
Maatschappelijke zorg (oud)
Werk en inkomen (oud)
-23.570
Bestuur en algemene ondersteuning
-196.758
-8.073
Overige eigen middelen (OEM)
U itga ve ncluste rs
23.805
177.125
Algemene uitkering
185.465
Onroerendezaakbelastingen
Inkomste ncluste rs
2014
2015
la ste n
( x € 1.000 ) ( x € 1.000 ) ( x € 1.000 )
N e tto la ste n
N e tto
N e tto
2010 96.517
99.097
la ste n
100.046
2014
Inwone rs
Delft
Ja a r
2015
Ge me e nte
285
869
0
1.154
9.240
-1.647
28.406
21.557
14.966
34.338
12.143
9.949
130.106
0
0
-116.247
-13.859
-130.106
( x € 1.000 )
2010
fondsuitk.
Ge me e nte 2014
V e rschil 2010
V e rschil
-11.292
-299
463
0
164
695
922
5.495
-2.408
1.019
25
4.997
-2.609
-13.718
-5.418
-7.392
-8.073
570
9.021
-5.874
66
556
0
622
-1.253
2.010
6.457
-1.213
2.996
3.792
-1.946
-10.460
1.005
-6.807
-1.576
-1.016
8.393
-1.006
-4
285
869
0
1.154
-407
-470
-1.254
-5.045
1.421
-2.798
-7.727
-4.430
-19.556
1.765
7.861
3.751
6.175
19.552
( x € 1.000 ) ( x € 1.000 ) ( x € 1.000 )
2015
V e rschil
-113
-3
5
0
2
7
9
55
-24
10
0
50
-26
-137
-54
-74
-81
6
90
-59
( x € 1)
2015
1
1
6
0
6
-13
20
65
-12
30
38
-20
-106
8
-96
18
-5
76
-7
( x € 1)
2014
-12
3
9
0
12
-4
-5
-13
-52
15
-29
-80
-46
-214
18
81
39
64
202
( x € 1)
2010
pe r inw. pe r inw. pe r inw.
V e rschil V e rschil V e rschil
Bijlage 4 Clusterstervergelijking 2010, 2014 en 2015 tussen de nettolasten van Delft volgens de vastgestelde begroting en de inkomsten van het gemeentefonds
136
Bijlage 5A
Clustervergelijking 2015 tussen de nettolasten van Delft volgens de vastgestelde begroting en de inkomsten uit het gemeentefonds
Ge me e nte Ja a r Inwone rs
Delft 2015 100.046
N e tto la ste n
Ge me e nte fonds uitke ring ( x € 1.000 )
( x € 1.000 )
185.465
-191.339
-5.874
-59
23.805 177.125 -8.073 -7.392
-14.784 -176.555 0 0
9.021 570 -8.073 -7.392
90 6 -81 -74
-196.758
191.340
-5.418
-54
-23.570 -34.021 -51.925 -9.981 -24.901 -23.394 -22.751 2.324 -8.539
9.852 31.412 56.922 10.006 25.920 20.986 28.246 -1.402 9.234
-13.718 -2.609 4.997 25 1.019 -2.408 5.495 922 695
-137 -26 50 0 10 -24 55 9 7
0 0 0
164 0 463 -299
164 0 463 -299
2 0 5 -3
-11.293
1
-11.292
-113
Cluste r ( x € 1.000 ) Inkomste ncluste rs Onroerendezaakbelastingen Algemene uitkering Overige eigen middelen (OEM) Mutaties reserves
U itga ve ncluste rs Bestuur en algemene ondersteuning Werk en inkomen Maatschappelijke ondersteuning Educatie Jeugd Cultuur en ontspanning Infrastructuur en gebiedsontwikkeling Riolering en reiniging Openbare orde en veiligheid Ove rige n Herindeling Suppletie OZB Diversen Sa ldo na be ste mming
©
BZK
137
Ve rschil
Ve rschil pe r inw. ( x € 1)
Bijlage 5B
Clustervergelijking 2015 tussen de nettolasten van de selectiegroep ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds en van Delft ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds Dordrecht
Gouda
Leiden
Schiedam
Vlaardingen Zoeterm eer
verschil verschil verschil verschil verschil nettolasten nettolasten nettolasten nettolasten nettolasten m et au per m et au per m et au per m et au per m et au per inw oner inw oner inw oner inw oner inw oner ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) Inw oners
verschil nettolasten m et au per inw oner ( x € 1)
gem iddelde selectiegroep verschil nettolasten m et au per inw oner ( x € 1)
Delft verschil nettolasten m et au per Verschil per inw oner inwoner ( x € 1) ( x € 1)
118.691
70.941
121.163
76.450
70.981
123.561
571
216
675
189
113
289
384
-59
-442
54
81
224
54
74
133
112
90
-22
2
4
81
4
-3
-1
18
6
-12
Overige eigen middelen (OEM)
179
126
160
122
39
139
135
-81
-216
Mutaties reserves
335
5
211
9
3
18
118
-74
-192
Uitgavenclusters
Inkom stenclusters Onroerendezaakbelastingen Algemene uitkering
100.046
-571
-216
-675
-189
-113
-289
-384
59
442
Bestuur en algemene ondersteuning
-56
-76
-75
-29
-118
-119
-80
-24
55
Werk en Inkomen
-72
-32
-148
-34
-33
-96
-79
-26
53
Maatschappelijke ondersteuning
-29
-17
-46
29
25
12
-8
50
58
Educatie
-80
-10
-30
-8
-12
-44
-36
0
36
55
35
48
27
59
25
41
10
-31
-167
-50
-154
-78
-36
-48
-97
-24
73
-35
-63
-144
-41
-18
-19
-56
7
63
-192
-61
-90
-72
10
-23
-78
55
133
Riolering en Reiniging
5
60
-53
29
8
12
5
9
5
Herindeling
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Suppletie OZB
4
6
24
1
4
10
9
5
-5
-4
-8
-6
-12
-2
0
-5
-3
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Jeugd Cultuur en ontspanning Openbare orde en veiligheid Infrastructuur en gebiedsontw ikkeling
Diversen Saldo
-/- is hogere nettolasten of lagere nettobaten dan de algemene uitkering Let op: saldo van de begroting (functie 990) is in dit overzicht toegerekend aan het cluster Bestuur en algemene ondersteuning
138
Bijlage 5C
Clustervergelijking 2015 tussen de nettolasten van Delft en van de selectiegroep
Ge me e nte Ja a r Inwone rs
Delft 2015 100.046 Cluste r
Inkomste ncluste rs Onroerendezaakbelastingen Totaal Overige eigen middelen (OEM) Mutaties reserves Algemene uitkering
U itga ve ncluste rs Bestuur en algemene ondersteuning Werk en inkomen Educatie Jeugd Maatschappelijke ondersteuning Cultuur en ontspanning Infrastructuur en gebiedsontwikkeling Openbare orde & veiligheid Riolering en Reiniging Sa ldo na be ste mming ©
se le ctie ge me e nte n Inwone rs
96.965
D e lft ne ttola ste n
Se le ctie ne ttola ste n
D e lft ne ttola ste n pe r inwone r
Se le ctie ne ttola ste n pe r inwone r
Ve rschil la ste n pe r inw.
Ve rschil a bsoluut
( x € 1.000)
( x € 1.000)
( x € 1)
( x € 1)
( x € 1)
( x € 1.000)
185.465
225.121
1.854
2.322
-468
-46.810
23.805 -8.073 -7.392 177.125
24.100 13.135 11.478 176.409
238 -81 -74 1.770
249 135 118 1.819
-11 -216 -192 -49
-1.060 -21.626 -19.234 -4.890
-196.758
-225.047
-1.967
-2.321
354
35.441
-23.570 -34.021 -9.981 -24.901 -51.925 -23.394 -22.751 -8.539 2.324
-17.233 -38.517 -14.759 -27.117 -54.016 -29.163 -32.191 -13.957 1.906
-236 -340 -100 -249 -519 -234 -227 -85 23
-178 -397 -152 -280 -557 -301 -332 -144 20
-58 57 52 31 38 67 105 59 4
-5.790 5.720 5.247 3.077 3.808 6.696 10.463 5.862 358
-11.293
74
-113
1
-114
-11.369
BZK
139
140
Bijlage 6A
Clustervergelijking 2014 tussen de nettolasten van Delft volgens de vastgestelde begroting en de inkomsten uit het gemeentefonds
Ge me e nte Ja a r Inwone rs
Delft 2014 99.097
N e tto la ste n
Ge me e nte fonds uitke ring ( x € 1.000 )
( x € 1.000 )
133.261
-134.267
-1.006
-10
22.666 118.978 -1.576 -6.807
-14.273 -119.994 0 0
8.393 -1.016 -1.576 -6.807
85 -10 -16 -69
-133.261
134.266
1.005
10
Be stuur Bestuursorganen Algemene ondersteuning
-17.116 -4.831 -12.285
8.621 2.283 6.338
-8.495 -2.548 -5.947
-86 -26 -60
V oorzie ninge n be volking Werk en inkomen Maatschappelijke zorg Educatie Kunst en ontspanning Oudheid Bevolkingszaken
-78.355 -16.232 -34.007 -11.464 -7.392 -5.845 -3.415
80.816 14.286 37.799 14.460 10.283 2.538 1.450
2.461 -1.946 3.792 2.996 2.891 -3.307 -1.965
25 -20 38 30 29 -33 -20
-16.281
17.820
1.539
16
-5.218 2.564 -10.342 -3.285
7.142 -1.807 9.089 3.396
1.924 757 -1.253 111
19 8 -13 1
-21.509 1.102 -9.126 -13.485
26.387 151 8.329 17.907
4.878 1.253 -797 4.422
49 13 -8 45
0
622 0 556 66
6 0 6 1
-1
0
Cluste r ( x € 1.000 ) Inkomste ncluste rs Onroerendezaakbelastingen Algemene uitkering Overige eigen middelen (OEM) Mutaties reserves
U itga ve ncluste rs
Be bouwing e n omge ving Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stadsvernieuwing Reiniging Openbare orde en veiligheid Fysiek milieu Ope nba re ruimte Riolering Groen Wegen en water Ove rige n
©
Herindeling Suppletie OZB Diversen
0
622 0 556 66
S a ldo na be ste mming
0
-1
BZK
141
V e rschil
V e rschil pe r inw. ( x € 1)
Bijlage 6B
Clustervergelijking 2014 tussen de nettolasten van de selectiegroep ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds en van Delft ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds Dordrecht
Gouda
Leiden
Schiedam Vlaardingen Zoeterm eer
gem iddelde selectiegroep
verschil verschil verschil verschil verschil verschil nettolaste nettolaste nettolaste nettolaste nettolasten nettolasten n m et au n m et au n m et au n m et au m et au m et au per inw . per inw . per inw . per inw . per inw . per inw . ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) Inw oners Inkom stenclusters
118.466
70.904
119.800
76.216
70.905
123.092
verschil nettolasten m et au per inw oner ( x € 1)
Delft
verschil nettolasten m et au Verschil per per inw oner inwoner ( x € 1) ( x € 1) 99.097
321
192
300
23
111
259
223
-10
-233
Onroerendezaakbelastingen
46
78
221
53
54
131
106
85
-21
Algemene uitkering
26
15
-3
-68
15
14
3
-10
-13
217
69
96
125
64
149
128
-16
-144
32
31
-13
-87
-22
-35
-14
-69
-55
-321
-192
-300
-23
-111
-259
-223
10
233
-21
-39
-13
-29
-17
-8
-19
-26
-6
1
-31
-64
31
-93
-69
-39
-60
-21
-85
-14
-79
-31
-46
-99
-66
-20
46
54
22
29
118
102
13
51
38
-12
Overige eigen middelen (OEM) Mutaties reserves Uitgavenclusters Bestuursorganen Algemene ondersteuning Werk en inkomen Maatschappelijke zorg Educatie
-42
55
18
17
27
2
8
30
23
Kunst en ontspanning
-41
-42
-40
-38
-7
-44
-37
29
66
Oudheid
-62
-13
-69
-37
-19
-2
-36
-33
3
-4
-6
-21
-30
-59
-26
-23
-20
3
Bevolkingszaken Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en
-50
1
41
-27
37
-14
-4
19
23
Reiniging
-11
14
-33
6
9
14
-2
8
10
Openbare orde en veiligheid
-51
-66
-7
-48
-32
-31
-37
-13
24
23
10
2
10
3
7
10
1
-9
5
23
-9
31
20
-1
9
13
4
Groen
-32
-2
-10
-14
-15
-22
-17
-8
9
Wegen en w ater
-11
-112
-75
14
-27
8
-31
45
76
Herindeling
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Suppletie OZB
4
7
29
2
5
13
11
6
-6
Diversen
1
1
1
1
1
1
1
1
0
Saldo
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Fysiek milieu Riolering
-/- is hogere nettolasten of lagere nettobaten dan de algemene uitkering Let op: saldo van de begroting (functie 990) is in dit overzicht toegerekend aan het cluster algemene ondersteuning
142
Bijlage 6C
Clustervergelijking 2014 tussen de nettolasten van Delft en van de selectiegroep
Ge me e nte Ja a r Inwone rs
Delft 2014 99.097 Cluste r
Inkomste ncluste rs Onroerendezaakbelastingen Totaal Overige eigen middelen (OEM) Mutaties reserves Algemene uitkering
U itga ve ncluste rs Be stuur Bestuursorganen Algemene ondersteuning V oorzie ninge n be volking Werk en inkomen Maatschappelijke zorg Educatie Kunst Ontspanning Oudheid Bevolkingszaken Be bouwing e n omge ving Ruimtelijke ordening & stadsvernieuwing Volkshuisvesting Reiniging Openbare orde & veiligheid Fysiek milieu Ope nba re ruimte Riolering Groen Wegen Water S a ldo na be ste mming ©
se le ctie ge me e nte n Inwone rs
D e lft ne ttola ste n
S e le ctie ne ttola ste n
( x € 1.000)
( x € 1.000)
133.261
150.128
1.345
1.555
-210
-20.805
22.666 -1.576 -6.807 118.978
23.468 12.395 -1.348 115.614
229 -16 -69 1.201
243 128 -14 1.197
-14 -144 -55 3
-1.417 -14.296 -5.424 332
-133.261
-149.659
-1.345
-1.550
205
20.324
-17.116 -4.831 -12.285
-13.281 -4.215 -9.066
-173 -49 -124
-138 -44 -94
-35 -5 -30
-3.486 -505 -2.981
-78.355 -16.232 -34.007 -11.464 -2.286 -5.106 -5.845 -3.415
-90.494 -18.407 -33.590 -15.262 -3.359 -10.668 -5.520 -3.690
-791 -164 -343 -116 -23 -52 -59 -34
-937 -191 -348 -158 -35 -110 -57 -38
146 27 5 42 12 59 -2 4
14.513 2.657 464 4.198 1.161 5.841 -181 371
-16.281 -3.185 -2.033 2.564 -10.342 -3.285
-19.650 -5.016 -2.510 1.426 -11.252 -2.299
-164 -32 -21 26 -104 -33
-203 -52 -26 15 -117 -24
39 20 5 11 12 -9
3.885 1.962 543 1.100 1.205 -926
-21.509 1.102 -9.126 -12.474 -1.011
-26.233 936 -9.274 -16.608 -1.288
-217 11 -92 -126 -10
-272 10 -96 -172 -13
55 1 4 46 3
5.412 141 392 4.569 310
0
469
0
5
-5
-482
BZK
143
D e lft ne ttola ste n pe r inwone r ( x € 1,-- )
96.564
S e le ctie ne ttola ste n pe r inwone r ( x € 1,-- )
V e rschil la ste n pe r inw. ( x € 1,-- )
V e rschil a bsoluut ( x € 1.000)
144
Bijlage 7A
Clustervergelijking 2010 tussen de nettolasten van Delft volgens de vastgestelde begroting en de inkomsten uit het gemeentefonds
Ge me e nte Ja a r Inwone rs
Delft 2010 96.517
N e tto la ste n
Ge me e nte fonds uitke ring ( x € 1.000 )
Cluste r ( x € 1.000 ) Inkomste ncluste rs
V e rschil ( x € 1.000 )
V e rschil pe r inw. ( x € 1)
149.658
-130.106
19.552
203
20.034 119.998 7.861 1.765
-13.859 -116.247 0 0
6.175 3.751 7.861 1.765
64 39 81 18
-149.662
130.106
-19.556
-203
-11.917 -3.708 -8.209
8.553 2.339 6.214
-3.364 -1.369 -1.995
-35 -14 -21
V oorzie nige n be volking WI Werk en inkomen MO Maatschappelijke zorg Educatie Educatie C&O Kunst en ontspanning C&O Oudheid B&AO Bevolkingszaken
-90.971 -19.870 -37.136 -13.545 -12.592 -5.366 -2.462
76.024 12.143 34.338 14.966 10.530 2.651 1.396
-14.947 -7.727 -2.798 1.421 -2.062 -2.715 -1.066
-155 -80 -29 15 -21 -28 -11
Be bouwing e n omge ving I&GVolkshuisvesting, ruimtelijke ordening en I&G stadsvernieuwing Ri&Re Reiniging OOV Openbare orde en veiligheid I&G Fysiek milieu
-22.327
17.788
-4.539
-47
-6.622 1.215 -9.647 -7.273
7.162 -1.810 9.240 3.196
540 -595 -407 -4.077
6 -6 -4 -42
-24.447 -38 -8.644 -15.765
26.587 163 8.376 18.048
2.141 125 -268 2.284
22 1 -3 24
0
1.154 0 869 285
12 0 9 3
-4
0
Onroerendezaakbelastingen Algemene uitkering Overige eigen middelen (OEM) Mutaties reserves
U itga ve ncluste rs
B&AO B&AO
Ri&Re C&O I&G
Be stuur Bestuursorganen Algemene ondersteuning
Ope nba re ruimte Riolering Groen Wegen en water Ove rige n
©
Herindeling Suppletie OZB Diversen
0
1.154 0 869 285
S a ldo na be ste mming
-4
0
BZK
145
Bijlage 7B
Clustervergelijking 2010 tussen de nettolasten van de selectiegroep ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds en van Delft ten opzichte van de inkomsten uit gemeentefonds Dordrecht
Gouda
Leiden
Schiedam
Vlaardingen Zoeterm eer
gem iddelde selectiegroep
verschil verschil verschil verschil verschil verschil verschil nettolasten nettolasten nettolasten nettolasten nettolasten nettolasten nettolasten m et au m et au m et au m et au m et au m et au m et au per inw . per inw . per inw . per inw . per inw oner per inw oner per inw oner ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) ( x € 1) Inw oners
Delft
verschil nettolasten m et au Verschil per per inw oner inwoner ( x € 1) ( x € 1)
118.408
70.828
116.787
75.326
70.433
120.881
272
164
313
280
232
229
254
203
-52
33
44
203
45
44
115
89
64
-25
Algemene uitkering
-26
6
-14
-35
17
-10
-12
39
51
Overige eigen middelen (OEM)
390
53
84
204
132
233
196
81
-115
Mutaties reserves
-125
61
39
66
39
-109
-20
18
38
Uitgavenclusters
-272
-164
-313
-280
-232
-229
-254
-203
52
-9
-25
-10
-36
-18
-11
-16
-14
2
-189
-121
-143
-58
-68
-122
-125
-21
104
Inkom stenclusters Onroerendezaakbelastingen
Bestuursorganen Algemene ondersteuning Werk en inkomen
96.517
-57
-17
-79
-42
-7
-34
-44
-80
-36
Maatschappelijke zorg
34
44
38
68
11
27
36
-29
-65
Educatie
20
64
42
60
21
16
34
15
-20
Kunst en ontspanning
-39
-20
-20
-43
-35
-42
-34
-21
12
Oudheid
-44
-19
-43
-40
-16
-1
-28
-28
0
-9
-26
-10
-51
-29
-19
-21
-11
10
Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stadsvernieuw ing
132
1
19
-33
18
4
30
6
-24
Reiniging
-10
2
-63
-18
3
-15
-20
-6
14
Openbare orde en veiligheid
-39
-22
12
-47
-26
-18
-22
-4
17
8
3
-3
2
2
9
4
-42
-46
Bevolkingszaken
Fysiek milieu Riolering
4
18
-19
6
6
-29
-6
1
7
Groen
-48
-14
-67
2
-38
-11
-32
-3
29
Wegen en w ater
57
-36
-47
-15
-56
-68
-6
-33
24
Herindeling
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Suppletie OZB
7
11
46
3
8
20
18
9
-9
Diversen
3
4
3
3
3
3
3
3
0
Saldo
0
0
0
0
0
0
0
0
0
-/- is hogere nettolasten of lagere nettobaten dan de algemene uitkering Let op: saldo van de begroting (functie 990) is in dit overzicht toegerekend aan het cluster algemene ondersteuning
146
Bijlage 7C
Clustervergelijking 2010 tussen de nettolasten van Delft en van de selectiegroep
Ge me e nte Ja a r Inwone rs
Delft 2010 96.517 Cluste r
Inkomste ncluste rs Onroerendezaakbelastingen Overige eigen middelen Mutaties reserves Algemene uitkering
U itga ve ncluste rs Be stuur Bestuursorganen Algemene ondersteuning V oorzie ninge n be volking Werk en inkomen Maatschappelijke zorg Educatie Kunst Ontspanning Oudheid Bevolkingszaken Be bouwing e n omge ving Ruimtelijke ordening & stadsvernieuwing Volkshuisvesting Reiniging Openbare orde & veiligheid Fysiek milieu Ope nba re ruimte Riolering Groen Wegen Water S a ldo ©
se le ctie ge me e nte n Inwone rs
95.444
S e le ctie ne ttola ste n pe r inwone r ( x € 1,-- )
V e rschil la ste n pe r inw. ( x € 1,-- )
D e lft ne ttola ste n
S e le ctie ne ttola ste n
( x € 1.000 )
( x € 1.000 )
D e lft ne ttola ste n pe r inwone r ( x € 1,-- )
149.658 20.034 7.861 1.765 119.998
153.506 20.760 18.754 -1.891 115.884
1.550 208 81 18 1.243
1.608 218 196 -20 1.214
-58 -10 -115 38 29
-5.598 -965 -11.099 3.668 2.799
-149.658
-153.506
-1.549
-1.609
60
5.791
-11.913 -3.708 -8.205
-21.682 -3.966 -17.716
-123 -38 -85
-228 -42 -186
105 4 101
10.134 386 9.748
-90.971 -19.870 -37.136 -13.545 -3.904 -8.688 -5.366 -2.462
-84.320 -15.280 -32.014 -14.693 -3.516 -10.548 -4.755 -3.514
-943 -206 -385 -140 -40 -90 -56 -26
-884 -160 -335 -154 -37 -111 -50 -37
-59 -46 -50 14 -3 21 -6 11
-5.695 -4.440 -4.826 1.351 -290 2.027 -579 1.062
-22.327 -3.876 -2.746 1.215 -9.647 -7.273
-17.186 -956 -2.415 -193 -10.906 -2.716
-230 -40 -28 13 -100 -75
-179 -10 -25 -2 -114 -28
-51 -30 -3 15 14 -47
-4.922 -2.896 -290 1.448 1.351 -4.536
-24.447 -38 -8.644 -14.371 -1.394
-30.319 -569 -10.903 -17.363 -1.485
-253 0 -90 -149 -14
-318 -6 -114 -182 -16
65 6 24 33 2
6.274 579 2.316 3.185 193
0
0
1
-1
2
193
BZK
147
V e rschil a bsoluut ( x € 1.000)
148
Bijlage 8A
Aangeleverde/geaccordeerde cijfers begroting 2015 gemeente Delft
Ge me e nte
Ja a r
Delft
2015
Voor vragen
Standaard wordt gerekend met gegevens CBS. Als eigen gegevens worden ingevuld, wordt daarmee gerekend. NP= NIET publiceerbaar, vul eigen gegevens in. G4 en artikel 12-gemeenten kunnen niet vergeleken worden met de soortgenoten, groottegroep en provincie. Wel met selectiegemeenten. x € 1.000,-
Functie 001 002 003 004 005 006
120 140 160
210 212 214 215 220 221 223 230 240
310 311 330 340 341
420 421 430 431 440 441 480 482
510 511 530 531 540 541 550 560 580
610 611 613 614 621 623 641 650 661 662 663 667 670 671 672 677 682 683 687
711 712 714 715 721 722 723 724 725 726 732
Omschrijving
Bestuursorganen Bestuursondersteuning college van burgemeester en Wethouders Burgerzaken Baten secretarieleges burgerzaken Bestuurlijke samenwerking Bestuursondersteuning raad en rekenkamer TOTAAL hoofdfunctie 0
La ste n volge ns e ige n ge ge ve ns 5.939
La ste n wa a rme e ge re ke nd wordt 5.939 4.313 4.476 599 451 705
Ba te n wa a rme e ge re ke nd wordt 250 53 0 1.731 75 0
16.483
0 135 0 8.674
11.971
722 1.065 17 5.457 0 185 0 0 264 27.246
289 3.119 202 390 103 1.588 7.243 0
Openbaar bibliotheekwerk Vormings- en ontwikkelingswerk Sport Groene sportvelden en terreinen Kunst Musea Natuurbscherming Openbaar groen en openluchtrecreatie Overige recreatieve voorzieningen TOTAAL hoofdfunctie 5
3.105 4.442 1.534 1.352 2.449 7.389 0 7.716 644
7.710
7.849
Ambulancevervoer Verpleeginrichtingen Openbare gezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg (jeugdgezondheidszorg) Afvalverwijdering en -verwerking Riolering Milieubeheer Lijkbezorging Baten reinigingsrechten en afvalstoffenheffing Baten rioolheffing Baten begraafplaatsrechten TOTAAL hoofdfunctie 7
0 0 1.493 3.440 11.663 9.948 4.801 981 0 0 0
2.953
47
52.561 11.647 0 594 0 20 0 0 47 416 0 2.327 170 0 0 0 0 0 0
173.696
149
-9.981 -3.105 -2.681 -245 -1.012 -2.449 -5.966 0 -7.369 -644
5.160
20
-23.471 -3.681 -5.684 0 -7.445 -167 -17.211 0 -626 -3.470 -15.687 -22.322 2.327 -8.630 -1.754 -3.860 0 -16.983 -721 0
67.782
0 0 0 0 826 183 414 0 12.555 10.371 1.058 32.326
-2.411 -289 -2.953 -202 -390 -103 -1.588 -4.456 0
0 1.761 1.289 340 0 1.423 0 347 0 28.631
56.242 17.331 0 8.039 167 17.231 0 626 3.517 16.103 22.322 0 8.800 1.754 3.860 0 16.983 721 0
-19.536 -5.790 247 3.132 0 0
0 166 0 0 0 0 2.787 0 12.934
Bijstandsverlening en inkomensvoorzieningen- en subsidies Sociale werkvoorziening Overige sociale zekerheidsregelingen vanuit het Rijk Gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid Vreemdelingen Re-integratie en participatievoorzieningen Participatiewet Tehuizen Kinderdagopvang Maatwerkvoorzieningen Natura materieel Wmo Maatwerkvoorzieningen Natura immaterieel Wmo Opvang en beschermd wonen Wmo Eigen bijdragen maatwerkvoorzieningen en opvang Wmo Algemene voorzieningen Wmo en Jeugd Eerstelijnsloket Wmo en Jeugd PGB Wmo en Jeugd Eigen bijdragen algemene voorzieningen Wmo en Jeugd Individuele voorzieningen Natura Jeugd Veiligheid, jeugdreclassering en opvang Jeugd Ouderbijdragen individuele voorzieningen en opvang Jeugd TOTAAL hoofdfunctie 6
-8.539 -11.249 -7.899 -4.952 5.457 0 -544 0 0 -349
4.470 247 3.132 0 0 10.260
Basisonderwijs, excl. Onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Basisonderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Speciaal (voortgezet) onderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Speciaal (voortgezet) onderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Voortgezet onderwijs, exclusief onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Voortgezet onderwijs, onderwijshuisvesting (openbaar en bijzonder) Gemeensch. baten en lasten van het onderwijs Volwasseneneducatie TOTAAL hoofdfunctie 4
-14.374 -7.603 -936 0
135
11.971 8.964 4.969 0 0 729 0 0 613
10.260 0 0 0 0
Handel, ambacht en industrie Baten markgelden Nutsbedrijven Agrarische productie en ontginning Overige agrarische zaken, jacht en visserij TOTAAL hoofdfunctie 3
S a ldo -5.689 -4.260 -4.476 1.132 -376 -705 2.109
7.603 1.071 0
Brandweer en rampenbestrijding Openbare orde en veiligheid Opsporing en ruiming conventionele explosieven TOTAAL hoofdfunctie 1 Wegen, straten, pleinen en verkeersmaatregelen Openbaar vervoer Parkeren Baten parkeerbelasting Zeehavens Binnenhavens en waterwegen Veerdiensten Luchtvaart Waterkering, afwatering en landaanwinning TOTAAL hoofdfunctie 2
x € 1.000,Ba te n volge ns e ige n ge ge ve ns
-105.914 0 0 -1.493 -3.440 -10.837 -9.765 -4.387 -981 12.555 10.371 1.058
25.407
-6.919
Ge me e nte
Ja a r
Delft
2015
Voor vragen
Standaard wordt gerekend met gegevens CBS. Als eigen gegevens worden ingevuld, wordt daarmee gerekend. NP= NIET publiceerbaar, vul eigen gegevens in. G4 en artikel 12-gemeenten kunnen niet vergeleken worden met de soortgenoten, groottegroep en provincie. Wel met selectiegemeenten. x € 1.000,-
Functie 810 820 821 822 823 830
911
Omschrijving
934 935
Baten forensenbelasting
936 937
Baten toeristenbelasting Baten hondenbelasting
938
Baten reclamebelasting
939
Baten precariobelasting
940
Lasten heffing en invordering gemeentelijke belastingen Saldo kostenplaatsen Saldo van de rekening voor bestemming TOTAAL hoofdfunctie 9 (voor bestemming)
914 921 922 923 930 931 932 933
960 970
980 990
Mutaties reserves Saldo van de rekening na bestemming TOTAAL hoofdfunctie 9 (na bestemming)
x € 1.000,-
La ste n wa a rme e ge re ke nd wordt
Ba te n wa a rme e ge re ke nd wordt 130 9.524 346 914 1.773 10.720
33.172
305 1.371 0 0 8.983 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1.191 -396 0
0
0
26.748 0
66.147
-11.293
34.140 -11.293
Totaal clusters
0 536 0 208 264 -1.191 764 0 197.009 -7.392 11.293 235.211
377.723 377.723
-9.765 -216 -628 5.111 110.978 -8.769 66.147 0 4.742 19.063 0 0
208.463
34.301
377.723
S a ldo -2.091 0 -310 -6.367 1.773 -2.770
23.407
89 743 5.111 110.978 214 66.147 0 4.742 19.063 0 0 0 536 0 208 264 0 368 0
11.454
Totaal begrotingssaldo
©
Ba te n volge ns e ige n ge ge ve ns
2.221 9.524 656 7.281 0 13.490
Ruimtelijke ordening Woningexploitatie/ woningbouw Stads- en dorpsvernieuwing Overige volkshuisvesting Bouwvergunningen Bouwgrondexploitatie TOTAAL hoofdfunctie 8 Geldleningen en uitzettingen korter dan één jaar Overige financiële middelen Geldleningen en uitzettingen langer of gelijk aan één jaar Uitkeringen gemeentefonds Algemene baten en lasten Uitkering deelfonds sociaal domein Uitvoering Wet WOZ Baten onroerendezaakbelasting gebruikers Baten onroerendezaakbelastingen eigenaren Baten roerende woon- en bedrijfsruimtenbelastingen Baten baatbelasting
913
La ste n volge ns e ige n ge ge ve ns
200.910
0 377.723
0 0
B ZK
150
Bijlage 8B
Aangeleverde/geaccordeerde cijfers begroting 2014 gemeente Delft
Ge me e nte
Ja a r
Delft
2014
Voor vragen
Standaard wordt gerekend met gegevens CBS. Als eigen gegevens worden ingevuld, wordt daarmee gerekend. NP= NIET publiceerbaar, vul eigen gegevens in. G4 en artikel 12-gemeenten kunnen niet vergeleken worden met de soortgenoten, groottegroep en provincie. Wel met selectiegemeenten. x € 1.000,-
Functie 001 002 003 004 005 006
120 140 160
210 211 212 214 215 220 221 223 230 240
310 311 320 330 340 341
420 421 422 423 430 431 432 433 440 441 442 443 480 482
510 511 530 531 540 541 550 560 580
610 611 612 613 614 620 621 622 623 630 641 650 651 652
Omschrijving
La ste n volge ns e ige n ge ge ve ns
Bestuursorganen Bestuursondersteuning college van burgemeester en Wethouders Burgerzaken Baten secretarieleges burgerzaken Bestuurlijke samenwerking Bestuursondersteuning raad en rekenkamer TOTAAL hoofdfunctie 0
La ste n wa a rme e ge re ke nd wordt 4.328 5.994 4.804 631 654 750
Ba te n wa a rme e ge re ke nd wordt 247 52 0 2.020 0 0
17.161
Brandweer en rampenbestrijding Openbare orde en veiligheid Opsporing en ruiming conventionele explosieven TOTAAL hoofdfunctie 1
8.349 2.126 0
Wegen, straten en pleinen Verkeersmaatregelen te land Openbaar vervoer Parkeren Baten parkeerbelasting Zeehavens Binnenhavens en waterwegen Veerdiensten Luchtvaart Waterkering, afwatering en landaanwinning TOTAAL hoofdfunctie 2
8.679 4.704 5.635 5.680 0 0 982 0 0 474
Handel en ambacht Baten markgelden Industrie Nutsbedrijven Agrarische productie en ontginning Overige agrarische zaken, jacht en visserij TOTAAL hoofdfunctie 3
4.312 0 7.061 0 0 0
Openbaar basisonderwijs Openbaar basisonderwijs, huisvesting Bijzonder basisonderwijs Bijzonder basisonderwijs, huisvesting Openbaar (voortgezet) speciaal onderwijs Openbaar (voortgezet) speciaal onderwijs, huisvesting Bijzonder (voortgezet) speciaal onderwijs Bijzonder (voortgezet) speciaal onderwijs, huisvesting Openbaar voortgezet onderwijs Openbaar voortgezet onderwijs, huisvesting Bijzonder voortgezet onderwijs Bijzonder voortgezet onderwijs, huisvesting Gemeensch. Baten en lasten van het onderwijs Volwasseneneducatie TOTAAL hoofdfunctie 4
92 896 272 1.720 0 0 201 352 485 348 44 977 9.034 0
Openbaar bibliotheekwerk Vormings- en ontwikkelingswerk Sport Groene sportvelden en terreinen Kunst Oudheidkunde/ musea Natuurbscherming Openbaar groen en openluchtrecreatie Overige recreatieve voorzieningen TOTAAL hoofdfunctie 5
3.121 4.700 86 2.583 2.286 7.752 0 7.324 466
Bijstandsverlening Werkgelegenheid Inkomensvoorzieningen vanuit het Rijk Overige sociale zekerheidsregelingen vanuit het Rijk Gemeentelijk minimabeleid Maatschappelijke begeleiding en advies Vreemdelingen Huishoudelijke verzorging Participatiebudget Sociaal-cultureel werk Tehuizen Kinderdagopvang Dagopvang gehandicapten Voorzieningen gehandicapten TOTAAL hoofdfunctie 6
x € 1.000,Ba te n volge ns e ige n ge ge ve ns
2.319
0 133 0 10.475
447 82 1.465 17 5.775 0 185 0 0 260 8.231
11.373
-17.923 -4.289 247 -2.560 3.632 0 0
8.403
0 0 0 9 0 0 0 0 0 0 0 0 2.948 0 14.421
-2.970 -92 -896 -272 -1.711 0 0 -201 -352 -485 -348 -44 -977 -6.086 0
2.957
0 1.965 1.302 360 0 1.907 0 343 0 28.318
-11.464 -3.121 -2.735 1.216 -2.223 -2.286 -5.845 0 -6.981 -466
5.877
41.916 28.413 0 0 586 0 0 2.259 7.513 81 0 0 0 34 126.414
-10.342 -8.232 -4.622 -4.170 -5.663 5.775 0 -797 0 0 -214
23 247 4.501 3.632 0 0
48.876 32.317 0 750 5.383 9.532 264 10.514 7.334 4.264 0 874 0 6.306
-14.842 -8.349 -1.993 0
133
26.154
151
S a ldo -4.081 -5.942 -4.804 1.389 -654 -750
-22.441 -6.960 -3.904 0 -750 -4.797 -9.532 -264 -8.255 179 -4.183 0 -874 0 -6.272
80.802
-45.612
Ge me e nte
Ja a r
Delft
2014
Voor vragen
Standaard wordt gerekend met gegevens CBS. Als eigen gegevens worden ingevuld, wordt daarmee gerekend. NP= NIET publiceerbaar, vul eigen gegevens in. G4 en artikel 12-gemeenten kunnen niet vergeleken worden met de soortgenoten, groottegroep en provincie. Wel met selectiegemeenten. x € 1.000,-
Functie 711 712 714 715 716 721 722 723 724 725 726 727 728 729 730 731 732
810 820 821 822 823 830
911 913 914 921 922 930 931 932 933 934 935 936 937 938
Omschrijving
0 0 1.002 1.412 2.213 10.477 10.222 3.464 981 0 0 0 0 0 0 0 0
Ruimtelijke ordening Woningexploitatie/ woningbouw Stads- en dorpsvernieuwing Overige volkshuisvesting Bouwvergunningen Bouwgrondexploitatie TOTAAL hoofdfunctie 8
1.963 9.523 3.219 5.200 0 18.154
Geldleningen en uitzettingen korter dan één jaar Overige financiële middelen Geldleningen en uitzettingen langer of gelijk aan één jaar Algemene uitkering gemeentefonds Algemene baten en lasten Uitvoering Wet WOZ Baten onroerendezaakbelasting gebruikers Baten onroerendezaakbelastingen eigenaren Baten roerende woon- en bedrijfsruimtenbelastingen Baten baatbelasting Baten forensenbelasting Baten toeristenbelasting Baten hondenbelasting Baten reclamebelasting Baten precariobelasting
940
Lasten heffing en invordering gemeentelijke belastingen
941
Lastenverlichting Rijk Saldo kostenplaatsen Saldo van de rekening voor bestemming TOTAAL hoofdfunctie 9 (voor bestemming)
970
980 990
Mutaties reserves Saldo van de rekening na bestemming TOTAAL hoofdfunctie 9 (na bestemming)
Totaal begrotingssaldo
x € 1.000,-
La ste n wa a rme e ge re ke nd wordt
Ambulancevervoer Verpleeginrichtingen Openbare gezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg, uniform deel Jeugdgezondheidszorg, maatwerkdeel Afvalverwijdering en -verwerking Riolering en waterzuivering Milieubeheer Lijkbezorging Baten reinigingsrechten en afvalstoffenheffing Baten rioolrechten Baten rioolheffing huishoudelijk-/ bedrijfsafvalwater Baten rioolheffing grond- en hemelwater Huishoudelijk-/ bedrijfsafvalwater Hemelwater Grondwater Baten begraafplaatsrechten TOTAAL hoofdfunctie 7
939
960
La ste n volge ns e ige n ge ge ve ns
Ba te n wa a rme e ge re ke nd wordt 0 0 0 0 0 672 2.296 179 1 12.369 9.028 0 0 0 0 0 1.058
29.771
25.603
38.059
221 1.462 0 0 5.505 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1.807 0 -905 6.807
33.106
14.897
Totaal clusters
-4.953 -132 -730 5.428 118.978 -5.155 0 4.672 17.994 0 0 0 536 0 205 260 -1.807 0 1.273 -6.807
149.612
24.825 0 39.722
341.868
-4.168 -1.934 1 -1.251 -4.298 2.264 265
89 732 5.428 118.978 350 0 4.672 17.994 0 0 0 536 0 205 260 0 0 368 0
31.632 0
S a ldo 0 0 -1.002 -1.412 -2.213 -9.805 -7.926 -3.285 -980 12.369 9.028 0 0 0 0 0 1.058
29 9.524 1.968 902 2.264 18.419
134.715 -6.807 0
174.437
341.868 341.868
©
Ba te n volge ns e ige n ge ge ve ns
134.715
0 341.868
0 0
B ZK
152
Bijlage 8C
Aangeleverde/geaccordeerde cijfers begroting 2010 gemeente Delft
Ge me e nte
Ja a r
Delft
2010
Voor vragen
Standaard wordt gerekend met gegevens CBS. Als eigen gegevens worden ingevuld, wordt daarmee gerekend. NP= NIET publiceerbaar, vul eigen gegevens in. G4 en artikel 12-gemeenten kunnen niet vergeleken worden met de soortgenoten, groottegroep en provincie. Wel met selectiegemeenten. x € 1.000,-
Functie 001 002 003 004 005 006
120 140
210 211 212 214 215 220 221 223 230 240
310 311 320 330 340 341
420 421 422 423 430 431 432 433 440 441 442 443 480 482
510 511 530 531 540 541 550 560 580
610 611 612 613 614 620 621 622 623 630 641 650 651 652
Omschrijving
La ste n volge ns e ige n ge ge ve ns
Bestuursorganen Bestuursondersteuning college van burgemeester en Wethouders Burgerzaken Baten secretarieleges burgerzaken Bestuurlijke samenwerking Bestuursondersteuning raad en rekenkamer TOTAAL hoofdfunctie 0 Brandweer en rampenbestrijding Openbare orde en veiligheid TOTAAL hoofdfunctie 1 Wegen, straten en pleinen Verkeersmaatregelen te land Openbaar vervoer Parkeren Baten parkeerbelasting Zeehavens Binnenhavens en waterwegen Veerdiensten Luchtvaart Waterkering, afwatering en landaanwinning TOTAAL hoofdfunctie 2 Handel en ambacht Baten markgelden Industrie Nutsbedrijven Agrarische productie en ontginning Overige agrarische zaken, jacht en visserij TOTAAL hoofdfunctie 3 Openbaar basisonderwijs Openbaar basisonderwijs, huisvesting Bijzonder basisonderwijs Bijzonder basisonderwijs, huisvesting Openbaar (voortgezet) speciaal onderwijs Openbaar (voortgezet) speciaal onderwijs, huisvesting Bijzonder (voortgezet) speciaal onderwijs Bijzonder (voortgezet) speciaal onderwijs, huisvesting Openbaar voortgezet onderwijs Openbaar voortgezet onderwijs, huisvesting Bijzonder voortgezet onderwijs Bijzonder voortgezet onderwijs, huisvesting Gemeensch. Baten en lasten van het onderwijs Volwasseneneducatie TOTAAL hoofdfunctie 4 Openbaar bibliotheekwerk Vormings- en ontwikkelingswerk Sport Groene sportvelden en terreinen Kunst Oudheidkunde/ musea Natuurbscherming Openbaar groen en openluchtrecreatie Overige recreatieve voorzieningen TOTAAL hoofdfunctie 5 Bijstandsverlening Werkgelegenheid Inkomensvoorzieningen vanuit het Rijk Overige sociale zekerheidsregelingen vanuit het Rijk Gemeentelijk minimabeleid Maatschappelijke begeleiding en advies Vreemdelingen Huishoudelijke verzorging Participatiebudget Sociaal-cultureel werk Tehuizen Kinderdagopvang Dagopvang gehandicapten Voorzieningen gehandicapten TOTAAL hoofdfunctie 6
x € 1.000,-
La ste n wa a rme e ge re ke nd wordt 3.473 4.134 3.849 320 656 1.071
Ba te n volge ns e ige n ge ge ve ns
Ba te n wa a rme e ge re ke nd wordt 836 0 154 1.553 0 0
13.503
7.601 2.822
2.543
726 50 10.423
12.624 3.879 8.691 5.460 0 0 1.331 0 0 228
776
32.213
15.704
11.171
7.012
29.678
16.133
31.263
153
-13.545 -2.950 -3.207 -1.851 -768 -3.904 -5.366 0 -8.016 -680
4.521
31.458 24.086 601 0 433 0 3.196 1.375 12.637 0 0 199 0 36 127.252
-4.159 -198 -1.050 -427 -1.760 0 -357 -258 -503 1.393 -1.739 -57 -1.196 -7.776 383
0 1.638 1.214 239 2 1.118 0 310 0
43.086 26.084 967 0 6.164 12.000 5.226 8.230 12.784 5.111 0 1.375 0 6.225
-16.509 -3.339 204 -3.546 2.522 0 0
0 0 0 0 0 273 0 0 13.425 0 0 0 2.435 0
2.950 4.845 3.065 1.007 3.906 6.484 0 8.326 680
-9.647 -10.599 -3.803 -490 -5.442 5.219 0 -1.166 0 0 -228
0 204 4.254 2.554 0 0
198 1.050 427 1.760 0 630 258 503 12.032 1.739 57 1.196 10.211 -383
-10.960 -6.875 -2.772
2.025 76 8.201 18 5.219 0 165 0 0 0
3.339 0 7.800 32 0 0
S a ldo -2.637 -4.134 -3.695 1.233 -656 -1.071
-26.742 -11.628 -1.998 -366 0 -5.731 -12.000 -2.030 -6.855 -147 -5.111 0 -1.176 0 -6.189
74.021
-53.231
Ge me e nte
Ja a r
Delft
2010
Voor vragen
Standaard wordt gerekend met gegevens CBS. Als eigen gegevens worden ingevuld, wordt daarmee gerekend. NP= NIET publiceerbaar, vul eigen gegevens in. G4 en artikel 12-gemeenten kunnen niet vergeleken worden met de soortgenoten, groottegroep en provincie. Wel met selectiegemeenten. x € 1.000,-
Functie 711 712 714 715 716 721 722 723 724 725 726 727 728 729 730 731 732
810 820 821 822 823 830
911 913 914 921 922 930 931 932 933 934 935 936 937
Omschrijving
0 0 2.810 2.311 518 11.884 8.020 7.355 932 0 0 0 0 0 0 0 0
Ruimtelijke ordening Woningexploitatie/ woningbouw Stads- en dorpsvernieuwing Overige volkshuisvesting Bouwvergunningen Bouwgrondexploitatie TOTAAL hoofdfunctie 8
2.223 9.557 3.467 8.344 0 37.102
Geldleningen en uitzettingen korter dan één jaar Overige financiële middelen Geldleningen en uitzettingen langer of gelijk aan één jaar Algemene uitkering gemeentefonds Algemene baten en lasten Uitvoering Wet WOZ Baten onroerendezaakbelasting gebruikers Baten onroerendezaakbelastingen eigenaren Baten roerende woon- en bedrijfsruimtenbelastingen Baten baatbelasting Baten forensenbelasting Baten toeristenbelasting Baten hondenbelasting Baten reclamebelasting
939
Baten precariobelasting
940
Lasten heffing en invordering gemeentelijke belastingen Lastenverlichting Rijk Saldo kostenplaatsen Saldo van de rekening voor bestemming TOTAAL hoofdfunctie 9 (voor bestemming)
960 970
980 990
Mutaties reserves Saldo van de rekening na bestemming TOTAAL hoofdfunctie 9 (na bestemming)
Totaal begrotingssaldo
x € 1.000,-
La ste n wa a rme e ge re ke nd wordt
Ambulancevervoer Verpleeginrichtingen Openbare gezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg, uniform deel Jeugdgezondheidszorg, maatwerkdeel Afvalverwijdering en -verwerking Riolering en waterzuivering Milieubeheer Lijkbezorging Baten reinigingsrechten en afvalstoffenheffing Baten rioolrechten Baten rioolheffing huishoudelijk-/ bedrijfsafvalwater Baten rioolheffing grond- en hemelwater Huishoudelijk-/ bedrijfsafvalwater Hemelwater Grondwater Baten begraafplaatsrechten TOTAAL hoofdfunctie 7
938
941
La ste n volge ns e ige n ge ge ve ns
Ba te n wa a rme e ge re ke nd wordt 0 0 0 1.147 717 1.335 405 82 27 11.764 7.577 0 0 0 0 0 1.045
33.830
24.099
60.693
158 2.339 0 0 802 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2.434 0 200 0
58.689
5.933
0 175 352 -2.434 0 -200 1.769 152.461
24.709
Totaal clusters
-2.004 -154 -1.643 8.907 119.998 -794 9 3.889 16.145 0 0 0 509
20.541 4
374.735
-9.731 -2.131 -33 -1.745 -8.260 5.547 4.618
4 696 8.907 119.998 8 9 3.889 16.145 0 0 0 509 0 175 352 0 0 0 1.769
18.776 0
S a ldo 0 0 -2.810 -1.164 199 -10.549 -7.615 -7.273 -905 11.764 7.577 0 0 0 0 0 1.045
92 9.524 1.722 84 5.547 41.720
146.528 1.765 4
171.237
374.735 374.735
©
Ba te n volge ns e ige n ge ge ve ns
146.528
0 374.735
0 0
B ZK
154
Dit is een uitgave van: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Bestuur, Democratie en Financiën Postbus 20011 | 2500 ea Den Haag © April 2015 | 83576