Bachelor Social Work Informatiedossier Nieuwe Opleiding
Universiteit Nederlandse Antillen Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen Willemstad, juni 2009
Inhoudsopgave 0. Inleiding 0.1. Profiel van de Universiteit Nederlandse Antillen 0.1.1. Bestuur en organisatie 0.1.2. Lokale context, samenwerking en internationalisering 0.1.3. Ontwikkelingen in de organisatie 0.2. Korte schets van de bacheloropleiding Social Work binnen de UNA 0.2.1 Basiskenmerken 0.2.2. Motivering en profilering 0.2.3. Inhoud van de opleiding 0.2.4. Organisatie van de opleiding
1. Doelstellingen opleiding 1.1. Domeinspecifieke eisen 1.1.1. Eindkwalificaties 1.1.2. Beroepsrollen en beroepscontexten 1.2. Niveau bachelor 1.3. Oriëntatie HBO 1.4. Samenvattend
2. Programma 2.1. Eisen HBO 2.1.1. Kennisontwikkeling 2.1.2. Opbouw curriculum 2.1.3. Verband met actuele ontwikkelingen 2.1.4.Verbinding met de beroepspraktijk 2.2. Relatie tussen doelstellingen en programma 2.2.1. Programma 2.2.2. Didactisch concept 2.2.3. Werkvormen 2.2.4. Toetsen en beoordelen 2.3. Samenhang programma 2.4. Studielast 2.5. Instroom 2.5.1. Inhoudelijke aansluiting 2.5.2. Didactische aansluiting 2.5.3. Verkorte route 2.5.4. Voorlichting 2.5.5. Drempelregeling
2.6. Duur 2.7. Samenvattend
3 3 4 5 6 10 10 10 12 12
15 15 15 20 21 22 23
24 24 24 25 28 29 29 29 30 37 37 39 40 41 41 42 42 42 42
44 44
3. Inzet van personeel
45
3.1. Eisen HBO 3.2. Kwantiteit personeel 3.3. Kwaliteit personeel 3.4. Samenvattend
45 46 49 50
4. Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen 4.1.1. Beleid 4.1.2. Uitvoering 4.1.3. Huisvesting
51 51 51 52 52 1/87
4.1.4. Overige materiële voorzieningen 4.1.5. Evaluatie en bijstellingen 4.2. Studiebegeleiding 4.2.1. Studieloopbaanbegeleiding 4.2.2. Overige begeleiding/Student Affairs 4.2.3. Informatievoorziening 4.3. Samenvattend
5. Interne kwaliteitszorg 5.1. Systematische aanpak 5.1.1. Kwaliteitszorg op instellingsniveau 5.1.2. Interne kwaliteitszorg van de opleiding 5.2. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 5.3. Samenvattend
6. Condities voor continuïteit 6.1. Afstudeergarantie 6.2. Investeringen 6.3. Financiële voorzieningen 6.4. Samenvattend
Lijst van voetnoten Lijst van afkortingen
53 53 54 54 54 55 55
56 56 56 57 58 59
60 60 60 60 61
62 66
2/87
0. Inleiding 0.1. Profiel van de Universiteit Nederlandse Antillen Sinds haar oprichting in 1979 als een Antilliaans instituut voor het hoger onderwijs, waaraan zowel wetenschappelijke als hoger beroepsopleidingen aangeboden worden, verricht de Universiteit Nederlandse Antillen (UNA) de volgende taken1: 1. De Universiteit heeft in elk geval tot taak door het geven van hoger onderwijs: a. voor te bereiden op het bekleden van maatschappelijke betrekkingen waarvoor een hogere opleiding vereist is of dienstbaar kan zijn; b. te bevorderen het inzicht in de samenhang der wetenschappen alsmede het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. 2. Zij staat ten dienste van de beoefening der wetenschap en het wetenschappelijk onderzoek, zulks mede ten behoeve van het hoger onderwijs en de maatschappelijke ontwikkeling. 3. Zij kan tevens al dan niet in samenwerking met derden, cursussen verzorgen ten behoeve van hen, die zich door middel van hoger onderwijs verder wensen te bekwamen. In 2000 is de UNA een herstructureringstraject gestart om zowel inhoudelijke als de organisatorische aspecten van het instituut te moderniseren. Dit had als voornaamste doel het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijsaanbod en het behalen van een hoger onderwijsrendement bij de verschillende faculteiten. Hiervoor werden een nieuwe visie en missie voor de UNA geformuleerd. Sinds 2005 hanteert de UNA de volgende visie en missie2: Missie “To contribute to the social, economic and intellectual development of the Caribbean society through higher education, research and community service. We consider societal involvement and quality as key values. Our graduates have the potential to become future leaders of the Caribbean.” Visie “To become a leading institute for higher education and research in the Dutch Caribbean by 2010, and to serve as an example for education and research institutes in the entire Caribbean. We aim to be recognized as the organization most known for improving the social and economic situation of the Dutch Caribbean. Student numbers at our university are expected to exceed 2000 in 2010. We focus on strong involvement in developments that affect the entire community, and strong relationships with public and private organizations. All our courses are accredited3.” Tevens staat in de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (LUNA) aangegeven dat de UNA naar een doelmatige samenwerking met andere centra van wetenschapsbeoefening binnen en buiten de Nederlandse Antillen dient te streven. Daarnaast heeft de UNA als nationale universiteit een belangrijke signalerende, 1 Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (LUNA), artikel 3. 2 “Delivering future leaders for the Caribbean” Strategic Plan UNA 2006 – 2010” 3 Het ontwerp Landsverordening Hoger Onderwijs Nederlandse Antillen , februari 2009 (LONA) stelt accreditatie als eis voor overheidsfinanciering en diplomering
3/87
bewustmakende en oplossingsaanbiedende functie. De UNA geeft hier gestalte aan door pro-actief in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen. Onder andere door het uitbreiden van het opleidingenaanbod en het inrichten van de Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen, waar de bachelor Social Work in is onder gebracht.
0.1.1. Bestuur en organisatie De UNA is een publiekrechtelijk orgaan, dat voor 60% door de overheid van de Nederlandse Antillen wordt gefinancierd4. De wettelijke bepalingen waaraan de UNA zich moet houden staan opgenomen in de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (LUNA), die in 2001 voor het laatst werd gewijzigd. Daarnaast beschikt de UNA sinds 2006 over een Bestuurs- en Beheersreglement (BBR)5, ter regeling van het bestuur, het beheer en de inrichting van de universiteit. In dit BBR staat artikelsgewijs aangegeven wat de bevoegdheden, taken en werkzaamheden van de verschillende universitaire geledingen zijn. De Rector Magnificus is verantwoordelijk voor het bestuur en beheer van de universiteit als geheel en legt verantwoording hieromtrent aan de Raad van Toezicht af. Hij6 wordt voor een periode van 4 jaar benoemd en is daarna opnieuw benoembaar. De Rector Magnificus beschikt over een directie ondersteunend team met verschillende stafdiensten, bestaande uit onderwijsbeleid en -kwaliteit, human resources, en Student Affairs die hem op desbetreffende werkgebieden ondersteunen en adviseren. In bijlage 1 is het organogram van de UNA opgenomen. Zoals reeds vermeld biedt de UNA opleidingen met een beroepsgerichte (hbo) of wetenschappelijke oriëntatie (WO), zowel op bachelor- als op masterniveau, aan. Vanaf haar oprichting wordt de zogeheten bachelor-master structuur gehanteerd, met uitzondering van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, die dit systeem in 2005 heeft geïntroduceerd. De UNA loopt hiermee in de pas met internationale trends tot standaardisering van het hoger onderwijs. De UNA bestaat thans uit vijf7 faculteiten, die in totaal 17 verschillende opleidingen aanbieden8: • Faculteit der Rechtsgeleerdheid (JF) • Faculteit der Sociale en Economische Wetenschappen (SEF) • Faculteit der Technische Wetenschappen (TF) • Algemene Faculteit (AF) • Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen (FMG) Op de website van de UNA, www.una.an, is uitgebreide informatie opgenomen over de verschillende faculteiten en de door hen verzorgde opleidingen (studiegidsen). Een decaan geeft leiding aan zijn faculteit en is belast met het uitwerken en uitvoeren van het algemene beleid met betrekking tot zijn faculteit en de besteding van de daarvoor toegewezen middelen. Daarover is hij verantwoording schuldig aan de Rector Magnificus. Ter ondersteuning van de onderwijs- en onderzoekswerkzaamheden beschikt de UNA over een Algemene Dienst, met aan het hoofd een Algemeen Beheerder en een aantal ondersteunende diensten. In 4 Zie jaarrekening 2008 en begroting 2009 en 2010 5 Bestuurs- en beheersreglement UNA 2006 6 Om de leesbaarheid van het document te bevorderen wordt alleen de mannelijke geslachtsvorm gebruikt. Uiteraard wordt hij dan wel zij bedoeld. 7 De zesde faculteit, de Faculteit der Geneeskunde, is niet operationeel. 8 Zie overzicht opleidingen UNA
4/87
hoofdstuk 4 komen de taken en werkzaamheden van de afdelingen ressorterende onder de Algemene Dienst uitvoerig aan de orde. Vanwege de geplande veranderingen in de staatkundige structuur9 van de Nederlandse Antillen wordt de UNA voor een interessante uitdaging geplaatst met betrekking tot haar toekomstig functioneren en werkgebied. Samen met de minister van Onderwijs & Cultuur is een internationale werkgroep gevormd, die zich over dit vraagstuk heeft gebogen. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het adviesrapport “Report of Advisory Commission Future of UNA “10. De kern van de aanbevelingen van dit rapport geeft aan dat de UNA vanuit het toekomstige land Curaçao zal opereren met structurele aandacht voor regionale en internationale ontwikkelingen. Tevens streeft de UNA ernaar om meer buitenlandse studenten binnen haar studentenpopulatie op te nemen. Het internationale karakter van de diverse opleidingen zal dientengevolge ook meer aandacht krijgen. In dit kader past de samenwerking met de Hogeschool van Amsterdam (HvA), van waaruit de bacheloropleiding Social Work is ontwikkeld (zie § 0.2.2.).
0.1.2. Lokale context, samenwerking en internationalisering De sociaal-culturele, maatschappelijke, financieel-economische en geografische context waarbinnen de UNA opereert is mede bepalend voor haar functioneren. Deze context verschilt in bepaalde opzichten van die van soortgelijke instellingen in het buitenland. Enige belangrijke kenmerken van de UNA-omgeving zijn: • Land/eiland in ontwikkeling; • Kleinschaligheid; • Caribische c.q. Antilliaanse c.q. Curaçaose cultuur; • Specifieke maatschappelijke functie als nationale universiteit; • Specifieke wensen en behoeften vanuit het werkveld, voortkomend uit de maatschappelijke situatie; • Beperkte financiële middelen, gekoppeld aan beperkte mogelijkheden voor het werven van additionele financieringsbronnen; • Sterke concurrentie met Nederland als hoog gewaardeerd studieland onder de bevolking; • De verscheidenheid aan vooropleidingen van de instromende studenten. Deze context mag nimmer leiden tot concessies aan de beoogde kwaliteit. De focus op deze context vraagt om extra kwaliteitsimpulsen alsmede om extra inspanning om het gewenste kwaliteitsniveau te behalen en te behouden. Het kwaliteitsbeleid sluit dan ook nauw aan op internationale trends op kwaliteitsgebied in het hoger onderwijs (zie hoofdstuk 5 voor nadere toelichting van het universitaire kwaliteitsbeleid). Als universiteit binnen een kleinschalige samenleving is de UNA zich goed bewust van de noodzaak tot het sluiten van strategische allianties met buitenlandse instituten11. Deze structurele samenwerkingsverbanden bevorderen de uitwisseling van studenten en docenten, alsmede de kwaliteit van het aangeboden onderwijs en onderzoek. Met name de inzet van buitenlandse hoogleraren bij de wetenschappelijke opleidingen zorgt ervoor dat de onderzoekscomponent binnen deze opleidingen voldoende naar voren komt en de onderzoeksresultaten geïntegreerd kunnen worden in het aangeboden onderwijs. Uiteraard komt dit ten 9 Het streven is om op 1 januari 2010 zal het land Nederlandse Antillen op te heffen. Het eilandgebied Curaçao en het eilandgebied St. Maarten krijgen een autonome status binnen het Koninkrijk der Nederlanden en de eilandgebieden Bonaire, Saba en St. Eustatius worden een bijzondere gemeente van het land Nederland. 10 Publicatie UNA 2007 11 Zie overzicht samenwerkingsverbanden met andere instellingen voor het hoger onderwijs
5/87
goede aan de kwaliteit van het onderwijs. In de bacheloropleiding Social Work wordt ook nadrukkelijk aandacht gegeven aan praktijkgericht onderzoek. Gedurende de hele opleiding werken studenten aan onderzoeksopdrachten, daarbij ondersteund door onderwijs in onderzoeksvaardigheden. Ook bestaat de mogelijkheid voor studenten om mee te werken aan onderzoek dat binnen de UNA wordt uitgevoerd voor externe opdrachtgevers (zie § 2.1.1.). Tevens bieden deze samenwerkingsverbanden ruime mogelijkheden aan onze studenten om stage en/of studieonderdelen bij deze instellingen te volgen. Ook komen jaarlijks studenten vooral uit Nederland een studieonderdeel bij de UNA volgen. Dit geschiedt tot nu toe voornamelijk op basis van individuele dan wel bilaterale contacten tussen de onderwijsinstellingen en de faculteiten. Om een gerichte en structurele studentenuitwisseling te bevorderen is binnen Student Affairs een International Office ingericht12. De afgelopen jaren werkt de UNA bewust aan het versterken van de samenwerkingsverbanden met universiteiten op St. Maarten, Aruba, in het Caribisch gebied en Amerika, aangezien deze universiteiten vanuit hun historische, geografische en culturele ontwikkelingen overeenkomsten met de UNA vertonen. De afgelopen jaren is een ‘Memorandum of Understanding’ getekend tussen de UNA en o.a. de University of the West Indies (UWI), de Universiteit van Aruba en de University of St. Martin, teneinde op een meer structurele wijze met elkaar samen te werken. Tevens is de UNA actief bestuurslid van UNICA, de vereniging van alle universiteiten in het Caribisch gebied. Het voorzitterschap van deze vereniging was enkele jaren geleden in handen van de voormalige Rector Magnificus, waardoor de banden met de aangesloten universiteiten zijn aangetrokken. Ook zijn er samenwerkingsverbanden met universiteiten en hogescholen in Nederland, zoals de Universiteit Utrecht, de Radboud Universiteit Nijmegen (RUN), de Erasmusuniversiteit, de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en Fontys Hogescholen.
0.1.3. Ontwikkelingen in de organisatie De UNA is een organisatie in ontwikkeling13. De afgelopen jaren werd op uiteenlopende terreinen beleid geformuleerd, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de UNA als instituut voor hoger onderwijs binnen de Antilliaanse samenleving. De drie hierna vermelde kerntaken14 zijn in ontwikkeling, zowel door zelf ingezette verandertrajecten, als door in- en externe pushfactoren. Onderwijs Het onderwijs dat door de UNA wordt aangeboden, sluit primair aan op de regionale arbeidsmarkt: technici, juristen, bedrijfskundigen en docenten. Als nieuwe specifieke behoeften aan hoger opgeleiden binnen de Antilliaanse c.q. Curaçaose maatschappij werden in het Strategisch Plan 2006-2010 de behoefte aan lokaal opgeleide basisleerkrachten, social workers en fiscalisten geformuleerd. In dit kader is in september 2006 gestart met een bachelor Lerarenopleiding funderend onderwijs (LOFO) bij de Algemene Faculteit. In september 2008 is gestart met de opleiding Social Work bij de faculteit FMG. In september 2009 start de opleiding Fiscaal Recht en Economie onder de Sociaal Economische Faculteit (SEF).
12 Zie beleidsplan Student Affairs 2009 13 Strategic Plan UNA 2006-2010, augustus 2005 14 De kerntaken van de UNA zijn in de LUNA vastgelegd en betreffen onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening.
6/87
Diverse factoren liggen ten grondslag aan de diversificatie en uitbreiding van het UNA onderwijs aanbod. Ten eerste hebben Curaçao en de Nederlandse Antillen nog een grote inhaalslag te maken wat betreft het aantal studenten dat naar het hoger onderwijs gaat. De Lissabonnormen liggen op 50% van de 18-jarigen naar het hoger onderwijs. In de Nederlandse Antillen ligt dit naar schatting op 20 à 25%. Ten tweede is er een groeiende belangstelling om lokaal te blijven studeren, in de eigen cultuur en het is minder kostbaar. Ten derde is het voornemen van zowel de nationale als de lokale overheid om de braindrain structureel te bestrijden en om te zetten in braingain.15 Gouverneur Goedgedrag stelde in zijn toespraak bij de opening van de Staten van de Nederlandse Antillen in september 2007 een beleid voor met “one highschool/college kid in every home”16 Ook het steeds duurder wordende studentenleven in Nederland en het veranderende politieke klimaat liggen hieraan ten grondslag. De gewenste sterke groei heeft uiteraard behoorlijke implicaties voor de organisatie, financiën en infrastructuur van de UNA. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de aanpak van de UNA op hieraan gerelateerde uitdagingen. De afgelopen jaren heeft de UNA te maken gehad met een explosieve groei van haar studentenpopulatie. In zes jaren tijd is het studentenaantal verdrievoudigd. In het studiejaar 2008-2009 telt de UNA ruim 2.100 studenten, verspreid over de 17 opleidingen. Het aantal van 2.000 studenten werd in 2007 bereikt, drie jaar eerder dan dit strategisch doel van de UNA. Dit studentenaantal heeft de UNA voor uitdagingen geplaatst, zowel in de onderwijskundige als in de beheersmatige sfeer. Het kwaliteitsbeleid van de UNA en de onlangs gestarte infrastructurele uitbreiding zorgen ervoor dat de UNA op een onderwijskundig verantwoorde wijze om kan gaan met deze snelle studentengroei. In onderstaande overzichten worden de groei van het studentenaantal van de UNA (tabel 1) en de spreiding ervan over de faculteiten (tabel 2) weergegeven. Tabel 1: Overzicht groei studentenpopulatie
2.150 2.104 2.100
2.050 2.032 2.000 1.952 1.950
15 16
Hoger onderwijsbeleid in grote lijnen ,december 2002 www.gouverneur.an 7/87
Aantal studenten
2006 – 2007
2007- 2008
2008 – 2009
Bron: Progress 31 december 2008
8/87
Tabel 2: Procentuele verdeling van het aantal studenten over de 5 faculteiten
JF 241 11%
FMG 96 5%
AF 354 17%
AF TF 374 18%
TF SEF JF FMG
SEF 1039 49%
Bron Progress 31 december 2008
b. Onderzoek Met het Strategisch Plan 2006-2010 is ook de onderzoeksdoelstelling van de UNA centraler komen te staan. Volgens het nieuwe bekostigingsmodel is 15% van de publieke middelen voor de UNA bestemd voor onderzoek. Enerzijds ligt het accent bij de UNA op toegepast onderzoek: dataverzameling over en onderzoek naar vraagstukken in eigen land en vergelijkend onderzoek met andere landen in de regio. Anderzijds ligt het accent op fundamenteel onderzoek in de vorm van promotie onderzoek en ander onderzoek voor het internationaal wetenschappelijk forum. De meeste faculteiten beschikken thans over een onderzoeksplan. Om een toekomstige generatie goede onderzoekers op te leiden is het van belang dat in de opleidingen aandacht aan onderzoeksmethoden wordt besteed en dat studenten praktische ervaring opdoen met onderzoek. Met het verrichten van onderzoek en het integreren van de onderzoeksresultaten in het onderwijsprogramma wordt het wetenschappelijke gehalte van de opleidingen naar een hoger niveau getild. De UNA is hiermee bewust bezig. In het curriculum van de opleiding Social Work komt onderzoek gedurende de hele opleiding voor. Studenten werken vanaf het begin van hun studie aan onderzoeksopdrachten, die oplopen in complexiteit en studeren af met een praktijkonderzoek. Toegepast onderzoek Voor het toegepaste onderzoek heeft de UNA contacten gelegd of contracten afgesloten met lokale onderzoeksinstituten, zoals CARMABI, SKCN, CBS, en NAAM. De opleidingen kunnen gebruik maken van deze contacten bij het invullen van de onderzoekslijn in het curriculum.
9/87
Wetenschappelijk onderzoek Voor het bevorderen van ook het wetenschappelijk onderzoek kan elke faculteit sinds 2006 vier hoogleraren benoemen (de SEF zes). Zij kunnen promovendi bij hun promotie begeleiden. Bij de meeste faculteiten zijn een of meer hoogleraren benoemd.17 De bevordering van onderzoek aan de UNA heeft zijn weerslag gevonden in een toenemend aantal publicaties (Annual Report UNA 2008) en in toename van succesvolle onderzoeksacquisitie. In zijn keynote speech “Governance and Society” bij de opening van het academisch jaar 2008-2009 houdt de directeur van de Maduro en Curiëls Bank, Gomes Casseres een pleidooi voor onderzoek aan de UNA. De UNA moet de doorbraak maken op het gebied van onderzoek: “UNA must also upgrade itself in other ways. UNA’s faculties must increase their own commitment to research, and UNA’s educational staff should include more faculties with advanced degrees based on their personal and institutional research, so that they in turn can mentor and guide others to strive successfully for their own PhD’s. No self-respecting university today can rely solely or even mostly on teaching, regardless of the excellence thereof. Research must be part of what challenges our youth in higher education institutions, including at our own UNA, and it must do so in multi-disciplinary ways.” c. Maatschappelijke dienstverlening De laatste kerntaak ‘maatschappelijke dienstverlening’ staat de afgelopen jaren continu op de agenda. Met het organiseren van lezingen en workshops voor een breed publiek (www.una.an/events) en het bieden van vakdeskundig advies aan zowel de publieke als de private sector is de UNA ook hiermee een intensief traject ingegaan. In de jaarverslagen van de UNA is een overzicht opgenomen van de jaarlijkse publicaties en de verzorgde activiteiten ten dienste van de Antilliaanse maatschappij, zoals o.a. lezingen, workshops en seminars.
0.2. Korte schets van de bacheloropleiding Social Work binnen de UNA 0.2.1 Basiskenmerken De hbo-opleiding Social Work aan de UNA leidt op tot het bachelorniveau. Het is een nieuwe opleiding aan de Universiteit Nederlandse Antillen die gestart is in september 2008. Te verlenen graad: Variant:
Bachelor of Social Work voltijd
0.2.2. Motivering en profilering In het Strategic Plan 2006-2010 spreekt de UNA de ambitie uit om haar opleidingenaanbod te vergroten, onder andere met Social Studies. Dat er op het eiland Curaçao plaats is voor een dergelijk aanbod was in de praktijk al gebleken. In 1998 startte de Stichting Hogere Opleidingen Gedrag en Maatschappij Onderwijs (HOGMA) met een door de minister van Onderwijs erkende opleiding op hbo-niveau. Deze deeltijdopleiding richtte zich op studenten die in het werkveld van het sociaalagogisch domein actief zijn. Een jaarlijkse instroom van circa 70 studenten bevestigde dat er behoefte was aan een dergelijke opleiding, zowel in het beroepenveld als bij studenten. 17 Zie overzicht van de buitengewone hoogleraren UNA
10/87
De invoering van de bachelor-masterstructuur en het accreditatiestelsel gekoppeld aan de groei van de HOGMA noopten het bestuur van de stichting contact te zoeken met de UNA teneinde de bestaande opleidingen aan de HOGMA om te vormen tot bacheloropleidingen, die de toets van een internationaal erkende accreditatie zouden kunnen doorstaan. Tussen de UNA en de HOGMA werden afspraken gemaakt om de HOGMA onder te brengen bij de UNA. Met ingang van studiejaar 2008-2009 startte de bachelor Social Work aan de UNA en schreef de HOGMA geen nieuwe studenten meer in.18 In het kader van de samenwerking met de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam (UvA-HvA), is een hernieuwd Memorandum of Understanding (MON) ondertekend in september 2007. Vanaf eind 2007 is contact gezocht met het Domein Maatschappij en Recht (DMR) om de mogelijkheid te verkennen om gezamenlijk een hbo-opleiding Social Work te ontwikkelen. Het instellingsplan van de UvA-HvA “Leren excelleren”19 benoemt de Nederlandse Antillen met name als een van de speerpunten voor structurele internationalisering. De ambitie van de UvA-HvA is om door samenwerking met instituten voor hoger onderwijs in het buitenland te komen tot een meer structurele student- en docentmobiliteit. Deze samenwerking past ook in de grotere context van contractuele samenwerking tussen de gemeente Amsterdam en het eiland/lang Curaçao (opening academisch jaar UNA 29 augustus 2007, keynote speech burgemeester Cohen, Nationbuilding: het belang van kennis. www.una.an/en/news) In dat kader past het samenwerkingsverband waarbinnen in het studiejaar 20072008 is gewerkt aan het ontwikkelen van de bacheloropleiding Social Work aan de UNA20. Een team bestaande uit docenten van de HvA en docenten van de UNA en de HOGMA werkte intensief aan de ontwikkeling van een curriculum dat de expertise in competentiegericht opleiden in het domein social work van de HvA, waarvan alle social work opleidingen zijn geaccrediteerd, verbindt met de thema’s en de inhoudelijke invulling vanuit het eiland Curaçao en de regio. In dit voorbereidingstraject werden ook vertegenwoordigers van het werkveld betrokken. Het lokale werkveld social work kan worden ingedeeld in drie beroepscontexten: maatschappelijk werk en juridische dienstverlening, pedagogische hulpverlening en human resources management. Het werkveld van de eerstgenoemde beroepscontexten bestaat uit een aantal instellingen dat zich bezig houdt met gemarginaliseerde, kwetsbare of ondersteuning behoevende groepen (welzijnsorganisaties, opvangtehuizen, rehabilitatiecentra, platvorm overlastbestrijding binnenstad, kerkelijke organisaties, Rode Kruis)21. Het werkveld van human resource management bestaat uit de HRM-afdelingen van grotere arbeidsorganisaties zowel in de private als in de publieke sector. De verwachting is dat deze afdelingen in aantal en omvang zullen toenemen. Op 18 juni 2008 vond een werkveldconferentie plaats bij de UNA. Deze conferentie werd geopend door de minister van Onderwijs, Sport en Cultuur. In haar toespraak gaf zij aan hoe de opleiding in een behoefte voorziet op het eiland en in de regio. In de toelichting op het ontwerp van het concept Landsbesluit Houdende Algemene Maatregelen van Bestuur ter vaststelling van het Onderwijs en Examenreglement van de faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen (LBHAM) wordt dit als 18 Samenwerkingsovereenkomst UNA-HOGMA 18 maart 2008 19 Instellingsplan 2007-2010 UvA-HvA 20 Samenwerkingsovereenkomst UNA-HvA/DMR december 2007 21 Zie lijst van werkveldinstellingen
11/87
volgt verwoord: De Nederlandse Antillen en Curaçao in het bijzonder zijn ingrijpend aan het veranderen. Diverse maatschappelijke transformatieprocessen maken dat institutionele verbanden losser en minder verplichtend zijn geworden, zoals het geval is bij families, verenigingen, kerk en overheid. De legitimiteit van traditie en instituties nemen af, de individualisering en subjectivering nemen toe en dat leidt o.a. tot sociale fragmentatie. In een dergelijke samenleving die zich ingrijpend aan het veranderen is, strijden inhoudelijk tradities en modernisering om de voorrang. Welke tradities worden ongewild weggevaagd (vb opvoedingstradities, gezinsverantwoordelijkheid, grootouderzorg)? Welke tradities wil men behouden, welke werken remmend op persoonlijke of groepsontwikkeling? Welke nieuwe ongelijkheden brengt modernisering met zich mee? Bijvoorbeeld de modernisering door de informatietechnologie brengt gelijkertijd marginalisering van nieuwe groepen mensen (zgn. digi-analfabeten). Daarnaast hebben in kleine open samenlevingen zoals de Nederlandse Antillen externe ontwikkelingen (economische crisis, migratie, drugssmokkel, internationale wetgeving) doorgaans een extra zware impact op de positie of het welzijn van groepen en individuen. Sommige groepen raken eerder dan anderen werkloos, arbeidsongeschikt en worden vervolgens geconfronteerd met jeugd- en gezinsproblemen, met verlies van gezondheid en verlies van hun sociaal netwerk. Allen worden kwetsbaarder voor marginalisering en uitsluiting. Het kan gaan om vraagstukken van werknemerschap, van werkloosheid, van arbeid en zorg, van jeugd en gezinsondersteuning, van armoede en sociale voorzieningen, en om juridische hulpverlening. Het verhogen van de kennis op het maatschappelijke en gedragsniveau is een belangrijke bedrage aan het functioneren van Curaçao en de andere Antillen eilanden. Het zal tot gedegener onderbouwing van beleid kunnen leiden, tot deskundiger professionals en tot gemiddeld hogere algemene kennis over gedrag en maatschappij. Het kan ook tot de nodige differentiatie of nuancering van diverse vooronderstellingen over de “Antillianen” kunnen leiden22. Tijdens deze conferentie presenteerden het ontwikkelteam van de opleiding Social Work en drie vertegenwoordigers uit het werkveld het opleidingsprofiel en de uitstroomprofielen ter validering aan een grote groep van vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk23. Tevens werd de opzet van de opleiding gepresenteerd aan het werkveld door leden van het ontwikkelteam.
0.2.3. Inhoud van de opleiding Deze paragraaf geeft een korte beschrijving van de inhoud van de opleiding. De uitgebreide beschrijving staat in hoofdstuk 1 (Doelstellingen opleiding) en hoofdstuk 2 (Programma). Gegeven de mogelijkheden op de arbeidsmarkt en de schaalgrootte van de opleiding is gekozen voor een brede opleiding met een gemeenschappelijke propedeuse en drie uitstroomprofielen; maatschappelijk en sociaal juridisch werk, pedagogische hulpverlening en human resource management24. De opleiding Social Work aan de UNA leidt studenten op tot startbekwame hboprofessionals met het competentieprofiel social work op bachelorniveau (zie § 1.1.1).
0.2.4. Organisatie van de opleiding Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen 22 Zie toelichting bij het concept LBHAM 23 Verslag werkveldconferentie 18 juni 2008 24 Opleidingsplan bachelor Social Work juni 2009
12/87
De opleiding valt onder de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG). Vooralsnog is de bachelor Social Work de enige opleiding van deze jonge faculteit. Conform de LUNA is de decaan verantwoordelijk voor een faculteit. In het studiejaar 2008-2009 heeft de faculteit nog geen decaan. Gedurende dit eerste jaar draagt een projectleider de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren en verder ontwikkelen van het onderwijs. De projectleider is voor de start van de opleiding gedurende een studiejaar gedetacheerd vanuit de HvA. Hij legt verantwoording af aan de Rector Magnificus van de UNA. Met ingang van studiejaar 2009-2010 wordt de decaan benoemd. Hij zal zich in eerste instantie gaan bezig houden met de uitbreiding van het opleidingenaanbod van de faculteit, zoals een masteropleiding Social Work. Projectleider/ program manager Met ingang van het studiejaar 2009-2010 draagt de projectleider zijn taken over aan een program manager, die in dienst is van de UNA. Hij is verantwoordelijk voor de ontwikkeling, organisatie en uitvoering van de opleiding Social Work op basis van het Opleidingsplan en in afstemming met de decaan. Hij valt onder de verantwoordelijkheid van de decaan. Het docententeam In het studiejaar 2008-2009 bestaat het kernteam van de opleiding uit vier docenten. Zij zijn in nauw overleg met elkaar en onder leiding van de projectleider verantwoordelijk voor de uitvoering en verdere ontwikkeling van het curriculum. Dit team wordt per onderwijsperiode aangevuld met gastdocenten, die vooral voor de theorievakken en voor de ondersteunende colleges bij de projecten worden aangetrokken (zie § 3.3.). Vanaf het studiejaar 2009-2010 zal het kernteam worden aangestuurd door de program manager en zal worden uitgebreid met de formatie die nodig is om het groeiende aantal studenten op te kunnen vangen (zie § 3.2. tabel 7). Ondersteunende diensten De opleiding wordt ondersteund door Student Affairs van de UNA voor studentgerelateerde zaken zoals voorlichting, inschrijving, studievoortgangsregistratie en studentbegeleiding. De afdeling HRM ondersteunt bij de werving en selectie van personeel en voor de uitvoering van het personeelsbeleid. De overige diensten betreffen Finance, ICT-voorzieningen, facility services, Library& Research Services, campus en mensa (zie hoofdstuk 4). Faculteitsraad Conform artikel 11 van de LUNA heeft de opleiding een faculteitsraad, bestaande uit studenten, docenten en ondersteunend personeel. De faculteitsraad adviseert de decaan met betrekking tot: • De facultaire onderwijs- en onderzoekprogramma’s en de examenregelingen; • De studeerbaarheid van de facultaire programma’s; • Belangrijke organisatieveranderingen binnen de faculteit; • De op de faculteit betrekking hebbende onderdelen van de begroting, het jaarplan, de jaarrekening en het jaarverslag. Personeelsraad Twee docenten van de opleiding Social Work zijn lid van de personeelsraad van de UNA. De personeelsraad adviseert de rector magnificus met betrekking tot: de begroting, het jaarplan, de jaarrekening en het jaarverslag van de universiteit; • Belangrijke investeringsvoornemens van de universiteit;
13/87
• • • •
Belangrijke organisatieveranderingen binnen de universiteit; Belangrijke beleidswijzigingen met betrekking tot het personeelsbeheer, het onderwijs, het Onderzoek en het beheer van de universiteit; Het beroepsreglement, bedoeld in artikel 23 van de LUNA.
Studentenraad De studentenraad adviseert met betrekking tot: • De studentenvoorzieningen; • De kwaliteitszorg van het onderwijs, in het bijzonder de studeerbaarheid van de programma’s; • Het beroepsreglement, bedoeld in artikel 23 van de LUNA. Examencommissie De opleiding heeft een eigen examencommissie, bestaande uit een voorzitter en twee docenten. Volgens de LUNA is de decaan voorzitter van de examencommissie. Zolang de faculteit geen decaan heeft is de projectleider dan wel de program manager voorzitter van de examencommissie. De commissie heeft als taken: • Bewaken van de organisatie, coördinatie en het niveau van de toetsing in de opleiding; • Verlenen van vrijstellingen; • Uitreiken van verklaringen van behaalde studiepunten; • Uitreiken van getuigschriften Deze taken zijn beschreven in de Onderwijs en Examenregeling (OER) van de opleiding25. Opleidingsadviesraad De opleiding heeft een eigen opleidingsadviesraad (OAR). De raad bestaat uit vijf leden, afkomstig uit de drie beroepscontexten waarvoor de opleiding opleidt26. De hoofdtaken van de opleidingsadviesraad zijn: • Toetsen van het opleidingsprofiel aan de eisen en ontwikkelingen van de arbeidsmarkt; • Toetsen van het curriculum van de opleiding aan de eisen en ontwikkelingen van de arbeidsmarkt; • Bijdragen aan de kwaliteitsbewaking vanuit het perspectief van het werkveld; • Bevorderen van een structureel contact van de opleiding met het werkveld; • Bekend maken van de opleiding Social Work op het eiland en in de regio als ambassadeurs. De opleiding en de OAR overleggen vier maal per jaar met elkaar27. Daarnaast zijn er bilaterale contacten tussen de leden en de program manager. De leden van de OAR organiseren in samenwerking met de opleiding symposia voor het werkveld (zie § 1.3) en zij treden op als ambassadeurs van de opleiding. Zij ondersteunen de opleiding bij de opbouw van het netwerk dat nodig is om stageplaatsen en afstudeeropdrachten te werven. Enkele leden van de OAR treden op als gastdocent.
25 Zie OER 2009-2010 26 Zie Samenstelling OAR 2009-2010 27 Zie verslagen OAR
14/87
1. Doelstellingen opleiding 1.1. Domeinspecifieke eisen De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
1.1.1. Eindkwalificaties De eindkwalificaties van de opleiding, zoals beschreven in de notitie ‘Drie takken één stam’28 zijn gebaseerd op de domeincompetenties van Social Work zoals verwoord in de notitie van het Sectoraal Adviescollege Hoger sociaalagogisch onderwijs (HSAO) ‘Vele takken, één stam’29. De domeincompetenties vormen het kader voor de hogere sociaalagogische opleidingen in Nederland. Dit profileringsdocument is in februari 2008 vastgesteld door de vertegenwoordigers van de landelijke opleidingsoverleggen in het sociaalagogisch domein. Uitgangspunt is dat de gemeenschappelijke sociaalagogische competenties overkoepelend zijn beredeneerd en kaderstellend beschreven voor de afzonderlijke opleidingen of uitstroomprofielen. De notitie is ook van toepassing op opleidingen die gerelateerd zijn aan het sociaalagogisch domein, zoals HRM/Personeel en Arbeid. Het eigene van sociaalagogisch handelen is zo geformuleerd, dat het ruimte laat voor opleidingsspecifieke en beroepsspecifieke uitwerkingen. Dit eigene is méér dan het zuiver gemeenschappelijke van de verschillende sociaalagogische beroepen. Het gaat om de basis, de stam van waaruit de verschillende takken en loten ontspruiten. En waaruit dus ook nieuwe takken kunnen groeien. De bedoeling is, dat elke sociaalagogische opleiding rekenschap aflegt van de manier de basis verwerkt in haar opleidingsprofiel. Niet door het letterlijk over te nemen, wel door specifieke eindkwalificaties te beargumenteren vanuit reflectie op hetgeen in de Notitie ‘Vele takken, een stam” is verwoord.. ‘Drie takken één stam’, de beschrijving van de competenties van de opleiding Social Work aan de UNA, is een opleidingsspecifieke uitwerking voor de UNA van de domeincompetenties zoals beschreven in Nederlandse notitie “Vele takken, één stam” en vormt het uitgangspunt van het opleidingsplan Social Work UNA. De competenties zoals beschreven in ‘Drie takken, één stam’ zijn gebaseerd op de domeincompetenties. Het specifieke is de uitwerking van de competenties, gebaseerd op de beroepspraktijk in de Antilliaanse context. Dit geldt zowel voor de algemene competenties van social work aan de UNA als voor de uitwerking van de drie uitstroomprofielen. Het profiel van afgestudeerden bestaat uit een brede basis social work en een specifiek uitstroomprofiel. Hiernaar verwijst de naam van het opleidingsprofiel: de brede basis social work vormt de stam, de drie uitstroomprofielen zijn de takken (zie § 1.3.). De opleidingscompetenties zijn voor elk uitstroomprofiel ingevuld vanuit de bij het profiel behorende beroepscontext. Gezien haar situering in het Caribisch gebied heeft de opleiding ervoor gekozen om haar profilering aan te brengen rondom de thematiek van het eiland Curaçao, de overige eilanden van de Nederlandse Antillen en de omliggende eilanden. Dit geldt zowel voor de opleidingscompetenties als voor de invulling van de uitstroomprofielen. Deze profilering komt aantoonbaar terug in het curriculum door de project- en praktijkopdrachten waaraan studenten gedurende de hele opleiding werken. 28 Baumfalk, W.W. en Dongen, C. van (april 2008) Vele takken, één stam Sectoraal Adviescollege Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs. 29 Baumfalk, W.W. (februari 2008) Drie Takken, één stam, Opleiding Social Work UNA.
15/87
Aanleiding vanuit de samenleving “De Antilliaanse samenleving is een samenleving in beweging: staatkundige, economische en sociale veranderingen dienen zich dwingend aan”30. Sinds de tijd dat deze uitspraak is gedaan (1987) zijn deze veranderingen de afgelopen jaren in een stroomversnelling geraakt. De huidige ontwikkelingen in het kader van de staatkundige hervormingen – de opheffing van het land de Nederlandse Antillen en de opbouw van het land Curaçao – leiden tot veel onzekerheid en onrust onder de bevolking. Door globalisering zijn kleine eiland economieën extra kwetsbaar (drugs economie, ineenstorting internationale financiële dienstverleningen, wereldprijzen), hetgeen leidt tot groeiende sociale problematiek en demografische effecten (o.a. migratie, vergrijzing van de beroepsbevolking). De Nederlandse Antillen en in het bijzonder Curaçao kenmerken zich door dezelfde sociale problematiek als elke grote wereldstad: drop-outs, tienermoederschap, (drugs)criminaliteit, een ouder gezinnen, jeugdwerkloosheid, schuldhulpverlening en armoede. Om als samenleving enigszins aan het stuur te blijven en weerbaar te zijn in deze ontwikkelingen is het kweken van eigen kader, eigen hulpverleners, eigen onderzoekers, en eigen expertise centra extra noodzakelijk . Derhalve is de behoefte aan juist hoger opgeleiden die beschikken over een kennisbasis en competenties die zijn toegespitst op de Antilliaanse context toegenomen en zal ook het komende decennium nog zeker toenemen. Het onderstreept eens te meer de noodzaak om het hoger onderwijs op de Antillen en met name op Curaçao een flinke impuls te geven31. Wanneer een samenleving snelle maatschappelijke veranderingen doormaakt, is het van belang dat goed opgeleide mensen dit proces en de mogelijke negatieve consequenties daarvan kunnen analyseren, interpreteren en in beleid en praktijk vorm te geven en te begeleiden. Dit dient zowel op groepsniveau (maatschappij) als op het niveau van individuele en groepen cliënten (gedrag) te gebeuren. hbo-professionals met een Social Work opleiding zijn in staat om de uitdagingen op beide niveaus op te pakken. Aanleiding en positionering vanuit en binnen de UNA De UNA wil binnen haar institutioneel kader een context scheppen voor maatschappelijke en gedragsopleidingen op hoger onderwijs niveau en voor onderzoeksmogelijkheden op maatschappelijk vlak. Deze mogelijkheden moeten de sociale sectoren en sociale verhoudingen in Antilliaanse maatschappij ten goede komen. In een maatschappij met zoveel veranderingen tegelijkertijd is een goed sociaal weefsel van professionals in social work een belangrijk doel. Het zal de weerbaarheid en participatie van de bevolking in een globaliserende wereld vergroten In het Strategisch plan 2006-2010 van de UNA (2005) is dit uitgangspunt verder gespecificeerd in een in 2007 te ontwikkelen sociale opleiding32. In dit geval gaat het om een bachelor Social Work met drie uitstroomprofielen: Maatschappelijk en Juridisch Werk, Pedagogische Hulpverlening en Human Resource Management. Twee van de faculteiten binnen de UNA hebben raakvlakken met de opleiding Social Work, de Algemene Faculteit (AF) en de Sociaal Economische Faculteit (SEF). De AF concentreert zich tot dusverre vooral op de lerarenopleidingen in de talen en in het funderend onderwijs. De SEF heeft zich in de praktijk ontwikkeld tot een Business School met diverse opleidingen in Accounting en Business Administration. 30 Gouverneur R.A. Römer, 1987 31 Het streven is om op 1 januari 2010 zal het land Nederlandse Antillen op te heffen. Het eilandgebied Curaçao en het eilandgebied
St. Maarten krijgen een autonome status binnen het Koninkrijk der Nederlanden en de eilandgebieden Bonaire, Saba en St. Eustatius worden een bijzondere gemeente van het land Nederland 32 Strategic Plan UNA 2006-2010, augustus 2005
16/87
Dit biedt onder meer kansen om interessante minoren te ontwikkelen over en weer, waarmee de opleidingen per faculteit verrijkt en versterkt kunnen worden. Aanleiding vanuit de studenten Het bestaan van de HOGMA sinds 1998 (zie § 0.2.2.) illustreert de behoefte die er vanuit studenten bestaat aan een hbo-opleiding Social Work. Deze opleiding richtte zich op deeltijdstudenten die hun baan in het beroepenveld van social work, veelal op mbo-niveau, combineren met de studie. Voor voltijdstudenten bestond de mogelijkheid om een hbo-opleiding Social Work op het eiland te volgen niet. Daarom vertrok jaarlijks een groot aantal jonge studenten naar Nederland om een Social Work opleiding te volgen. Uit cijfers blijkt dat slechts een klein deel van deze in Nederland opgeleide professionals na hun studie terugkeert naar de Antillen33. Dat deel dat terugkeert ziet zich vaak geconfronteerd met problemen en werkwijzen die niet stroken met de methodieken die zij in Nederland geleerd hebben. Met een eigen opleiding Social Work leidt de UNA professionals op die binnen de Antilliaanse context hun opleiding hebben genoten en daardoor in staat zijn om adequaat te functioneren binnen die context. Studenten die om uiteenlopende redenen (financieel, problemen met het verlaten van familie en vrienden) de stap naar het buitenland niet maken zijn voor hoger onderwijs aangewezen op het aanbod op Curaçao. De opleiding Social Work vult in dit kader een leemte. Profilerende kenmerken De bachelor Social Work profileert zich door haar bijdrage aan maatschappelijke ontwikkeling. Via projecten en onderzoek wordt ingespeeld op belangrijke speerpunten van de Nederlandse Antillen zoals armoede, (jeugd)werkloosheid, eenoudergezinnen, multiprobleemgezinnen, scholing en gezondheidszorg. Hiertoe worden samenwerkingsrelaties met lokale werkgevers aangegaan. Deze samenwerking krijgt vorm via stages, gastlessen, projectopdrachten en afstudeeropdrachten. Door deze werkwijze krijgt de kenniscirculatie tussen de opleiding en de samenleving vorm. Daarbij gaan de kennisontwikkeling van studenten en de beroepspraktijk hand in hand. Opleidingsprofiel De hbo-opleiding bachelor Social Work leidt breed inzetbare agogische professionals op, op bachelorniveau. Afgestudeerden beschikken over een brede basis social work in combinatie met een uitstroomprofiel dat is gericht op een specifiek werkveld34. De professional kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling van de Antillen, hij heeft een eigen visie op zijn beroep en de context waarbinnen hij dit beroep uitoefent. Hij is in staat om creatief en pro-actief te werken in uitdagende omstandigheden en complexe beroepssituaties. Daarnaast ontwikkelt de social work professional beleid in wisselwerking met de praktijk. Hij is in staat zijn professioneel handelen te verantwoorden. Voor de bachelor Social Work aan de UNA zijn de volgende zes competenties vastgesteld: 1. Verkennen, analyseren, definiëren 2. Sociaalagogisch handelen 3. Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie 4. De persoon van de professional als instrument 5. Onderzoek ontwikkelen 33 Cijfers SSC 34 Het individuele uitstroomprofiel c.q. de kwalificaties van de student worden in relatie tot het gevolgde binnen- en buitenschoolse programma vermeld op het diploma supplement
17/87
6. Lerende professional
18/87
In het hierna volgende overzicht worden deze competenties nader toegelicht: Competentieprofiel bachelor Social Work UNA 1. Verkennen, analyseren, definiëren Toelichting: De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende sociale dimensies waarin individu, groep en samenleving betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. De ontwikkeling van deze competentie beoogt een professional die gericht is op het bijdragen aan de realisatie van een menswaardig bestaan en die in staat is daar rekenschap van af te leggen in zijn of haar professioneel handelen. 2. Sociaalagogisch handelen Toelichting: Sociaalagogen zijn in staat tot methodisch handelen in sociaalagogische contexten en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaalagogische contexten wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, groep en organisatie. 3. Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie Toelichting: De organisatorische context van waaruit de sociaalagoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dát van de sociaalagoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident. Wij geven hier de voornaamste kwaliteiten. De professional kan zich staande houden in een organisatie 4. De persoon van de professional als instrument Toelichting: In het sociaalagogisch handelen is steeds een aantal meer persoonlijke kwaliteiten van de werker méé in het geding ten behoeve van de versterking van het zelfregulatieve vermogen van de cliënt, groep en/of organisatie.35 Dat brengt met zich mee dat de sociaalagoog in staat is een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten (nabijheid) op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. 5. Onderzoek ontwikkelen Toelichting: De sociaalagoog kan sociaalagogisch onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling en beroepsontwikkeling. 6. Lerende Professional Toelichting: De sociaalagoog is in staat tot leven lang leren en het onderhouden van de eigen beroepscompetenties. Blijft zich gedurende zijn loopbaan professioneel ontwikkelen. Aandachtspunt: kennisontwikkeling, vakliteratuur en andere bronnen. Zelf kennis ontwikkelen. Systematisch werken, rapporteren. Bijdragen aan gemeenschappelijke visie op beroep. De competenties zijn uitgewerkt naar drie taakgebieden, te weten 1. Uitvoering in complexe situaties 2. Organisatorische en bedrijfsmatige taken 3. Professionaliseringstaken Dit is uitgewerkt in bijlage 2. De taken op deze drie gebieden worden in de praktijk uitgevoerd met een grote mate van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid in een vaak complexe situatie. De professional dient zich hiervan terdege bewust te zijn en de consequenties van zijn handelen te overzien. Door hierop te reflecteren zal de
35 Deze vermogens vragen verdere uitwerking en argumentatie. Voorlopig sluiten we op dit punt grotendeels aan bij de persoonlijke en zogenoemde ‘generieke vermogens zorg & welzijn’, zoals verzameld in ‘Klaar voor de Toekomst’, een uitgave van NIZW beroepsontwikkeling.
19/87
professional weten welke ondersteuning, dan wel verwijzing in een bepaalde situatie nodig is.
1.1.2. Beroepsrollen en beroepscontexten Maatschappelijk werk en sociaal juridisch werk Maatschappelijk werkers zetten zich in voor verbetering in het sociaal functioneren van personen, door methodisch te werken met de cliënt en met de omgeving. Ze zijn werkzaam in allerlei organisaties die hulp en steun bieden aan mensen met lichamelijke, (psycho)sociale, psychische en materiële, juridische kennis vereisende, problemen. Maatschappelijk werkers werken in teamverband met beroepsgenoten of in multidisciplinaire teams in onder mee in de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg, zorg voor verstandelijk gehandicapten, verslavingszorg, justitiële hulpverlening, schuldhulpverlening, vluchtelingenwerk. maatschappelijke opvang, ouderenzorg en jongerenwerk. Het kan zijn bij de overheid, bij ngo’s, bij particuliere bureaus of in een eigen praktijk. Pedagogische hulpverlening Pedagogische hulpverlening leidt studenten op om mensen te helpen - van jong tot oud - hun leven weer zo zelfstandig mogelijk in te richten. Het gaat om tijdelijke, langdurige of permanente hulp bij problemen in relaties, het gezin, de opvoeding of de eigen ontwikkeling, maar ook bij handicaps, geestelijke stoornissen of ziekte. De hulp bestaat uit begeleiding, ondersteuning en/of verzorging thuis of in een instelling. Pedagogische hulpverleners werken onder meer in de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg, zorg voor verstandelijk gehandicapten, verslavingszorg, justitiële hulpverlening, vluchtelingenwerk. maatschappelijke opvang, ouderenzorg, jongerenwerk en de overheid Human Resource Management De hrm-professional is thuis in het werkgebied van personeel en arbeid en richt zich op mensen, werk en organisaties. Het gaat om zaken als werving en selectie, loopbaanbeleid, beoordeling van medewerkers, communicatie en leidinggeven. De hrm-professional werkt op de afdeling personeelszaken/HRM in de private en de publieke sector. De social work-professional kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling van de Antillen. Hij heeft een eigen visie op zijn beroep en de context waarbinnen hij dit beroep uitoefent. Hij is in staat om creatief en pro-actief te werken in uitdagende omstandigheden en complexe beroepssituaties. Daarnaast ontwikkelt de social workprofessional beleid in wisselwerking met de praktijk. Hij is in staat zijn professioneel handelen te verantwoorden. Onderwerpen die vanuit deze specifieke Antilliaanse context een plaats binnen de competenties hebben gekregen zijn: • Sociale politiek; • Het delen van informatie (teamwork, transparantie, samenwerken, niet individueel, consulteren, beroepsvereniging, (praktijk-) kennis ontwikkelen); • Bedrijfsvoering (randvoorwaarden creëren, ondernemend leren en werken); • Interculturele communicatie, specifiek Curaçao, levensbeschouwing; • Staan voor het beroep (positioneert het beroep en neemt deel aan / entameert publiek debat, is gericht op (de) ontwikkeling van de samenleving en toont daarin maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef); • (Leven lang) leren voor jezelf in plaats van voor een diploma/ status, geld; • Schakelfunctie tussen cliënt en leiding/organisatie;
20/87
•
Community building (vanuit eigen specialisatie multidisciplinair samenwerken in team).
1.2. Niveau bachelor De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor. Het hbo leidt studenten op om zelfstandig te werken in een praktijksituatie. Een hboprofessional is verantwoordelijk voor de integrale beroepsuitoefening en voor het verbeteren en innoveren van werkprocessen en resultaten op het gebied waarvoor hij is opgeleid. Hij is in staat om (wetenschappelijk) onderzoek te interpreteren, wetenschappelijke principes toe te passen, werkprocedures te evalueren en bij te stellen. Hij werkt binnen zijn beroep aan professionalisering en innovatie. Voor de bachelor Social Work aan de UNA is dit aantoonbaar uitgewerkt in het curriculum (zie § 1.3.). Studenten dienen alle competenties te ontwikkelen op het bachelorniveau. Om te borgen dat studenten de competenties gedurende de opleiding ontwikkelen op het bachelorniveau en deze ontwikkeling toetsbaar te maken heeft de opleiding drie competentieniveaus uitgewerkt (niveau 1, 2 en 3). Voor elk niveau zijn de competenties uitgewerkt naar leerresultaten voor de bouwstenen van de competentie: kennis, vaardigheden en houding. De student behaalt niveau 1, hoofdfasebekwaam, na de propedeutische fase, niveau 2, stagebekwaam, na het eerste jaar van de hoofdfase en niveau 3, startbekwaam, op bachelorniveau aan het einde van de studie (zie § 2.3. en bijlage 3). De niveau-indeling is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: • De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid: studenten die een competentie beter gaan beheersen tonen meer zelfstandigheid. • De mate van complexiteit van de context: studenten functioneren in steeds complexere situaties, van gereduceerde situaties naar authentieke beroepssituaties, waar professionals in werken. • De mate van volledigheid van de handeling: studenten die een competentie beter gaan beheersen laten binnen die competentie andere en meer vaardigheden zien. Overzicht uitgangspunten niveau-indeling Criterium De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid De mate van complexiteit van de context De mate van volledigheid van handeling
Niveau 1 Hoofdfasebekwaam van begeleiding (docentsturing)
van eenvoudig
van observeren, oriënteren, assisteren en verwoorden
Niveau 2 Stagebekwaam via met toezicht en onder begeleiding naar zelfstandig (gedeelde sturing) via complex
Niveau 3 Startbekwaam naar zelfstandig en zelfverantwoordelijk (zelfsturing) naar professioneel
via analyseren (mbv theorie), plannen, uitvoeren, (zelf-) evalueren
naar toepassen, evalueren, standpunt bepalen, verantwoorden.
21/87
De Dublin descriptoren zijn in het kader van het Bologna-proces internationaal vastgesteld als beschrijvingen van het bachelor en master niveau36. Voor hboopleidingen gelden tevens de generieke hbo-kernkwalificaties. De competenties en de competentieniveaus van de opleiding zijn gerelateerd aan het bachelorniveau via de Dublin descriptoren en de hbo-kernkwalificaties. Het resultaat (bijlage 4 en 5) laat zien dat het competentieprofiel van de opleiding Social Work naar breedte, diepgang en niveau beantwoordt aan het bachelorniveau.
1.3. Oriëntatie HBO De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor: De beoogde eindkwalificaties van de opleiding zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. Een HBO-bachelor heeft de kwalificaties voor het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBO-opleiding vereist of dienstig is. De opleiding bewaakt het niveau, de actualiteit en de validiteit via structurele contacten met de beroepspraktijk. Deze contacten zijn en worden als volgt vorm gegeven: • De opleidingscompetenties zijn gebaseerd op de competenties van het domein social work (zie § 1.1.1.) en vertaald naar de lokale en regionale context; • Structurele contacten met de beroepspraktijk via de OAR, die viermaal per jaar met de opleiding overlegt (zie § 0.2.4.); • Binnen de regio contacten met de Association of Caribbean Social Work Educators (ACSWE), waarvan de opleiding evenals individuele docenten lid zijn; • Contact met de Organisashon Trahadornan Sosial Uní (OTSU), de vereniging van Social workers op Curaçao; • Gastdocenten voor de theorielijn en de flankerende colleges bij de projecten; • Contacten met het beroepenveld in projectopdrachten, stageopdrachten en afstudeeropdrachten; • De hbo-oriëntatie van de eindkwalificaties worden regelmatig en systematisch getoetst; • Indien de bevindingen daartoe aanleiding geven, wordt het beleid en /of de uitvoering aangepast. Op 19 december 2008 organiseerde de opleiding Social Work een studiedag37 in samenwerking met enkele leden van de OAR en de OTSU. Thema van deze dag was: “Social Work in an era of transformation in the Netherlands Antilles”. De dag werd bijgewoond door vertegenwoordigers uit alle segmenten van de beroepspraktijk. Er waren gastsprekers van de Simmons School of Social Work in Boston, VS en van het Department of Sociology & Psychology van de University of the West Indies in Jamaica. In mei 2009 woonde één van de medewerkers van de opleiding een driedaagse conferentie bij op Jamaica, georganiseerd door de ACSWE38. In juli 2009 woonden leden van de OAR en een lid van het kernteam van 36 www.nvao.net en www.jointquality.nl
37 verslag studiedag 19-12-08 38 verslag conferentie Jamaica
22/87
de opleiding de 9th Biennal Conference of Carribean & International Social Work Education bij in Brits Guyana.
1.4. Samenvattend De opleiding Social Work van de Universiteit Nederlandse Antillen heeft haar competenties in samenspraak met het werkveld opgesteld en gevalideerd. De keuze voor een brede basis met drie uitstroomprofielen sluit aan bij de regionale behoefte aan breed inzetbare social workers. De opleiding profileert zich door aan te sluiten bij de regionale context, zoals verwoord in de notitie “Drie takken, één stam”. De daarin genoemde thema’s hebben een duidelijke plaats in het curriculum. Het niveau van de competenties sluit aantoonbaar aan bij de Dublin Descriptoren. De OAR van de opleiding speelt een actieve rol. Behalve als adviesorgaan treedt de raad ook op als ambassadeur van de opleiding. De student wordt in een vroeg stadium in contact gebracht met de praktijk door middel van projectopdrachten. In een latere fase van de opleiding gebeurt dit door stageopdrachten en afstudeeropdrachten. De te verwerven kennis wordt altijd gekoppeld aan de praktijk. De structurele inzet van gastdocenten afkomstig uit de praktijk levert een aanzienlijke bijdrage aan de oriëntatie op de beroepspraktijk. De opleiding neemt deel aan een internationaal regionaal (Caribisch) netwerk. Binnen dit netwerk vindt afstemming plaats over de ontwikkelingen, actualiteit en de thema’s die spelen binnen het werkveld van de social worker in de regio.
23/87
2. Programma 2.1. Eisen HBO Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor een HBO opleiding: - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en / of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
2.1.1. Kennisontwikkeling De kennisontwikkeling van de student binnen de opleiding Social Work van de Universiteit Nederlandse Antillen vindt op de volgende manieren plaats: • De opleiding maakt vanaf de propedeuse gebruik van (internationale) vakliteratuur van een hoog niveau39; • De opleiding maakt vanaf de propedeuse gebruik van (Engelstalige) artikelen, onderzoeksrapporten en beleidsnotities40; • Van de student wordt vanaf het begin van de opleiding verwacht dat hij kennis toepast binnen de projectopdrachten, waarin een koppeling wordt gemaakt met de verworven kennis en (onderzoeks)vaardigheden. De voorgeschreven literatuur is veelal afkomstig uit en georiënteerd op de Nederlandse vakliteratuur. Voor de regionale context wordt gebruik gemaakt van Engelstalige onderzoeken en artikelen. De opleiding onderzoekt of het mogelijk is om meer op de regionale context gerichte literatuur te gebruiken en te ontwikkelen. Binnen het hbo-onderwijs gaat het niet alleen om het verwerven van kennis, maar ook om de toepassingen en ontwikkeling daarvan in en voor de beroepspraktijk. De student doet dit tijdens zijn studie veelvuldig en op uiteenlopende manieren: • binnen de vaardighedenprogramma’s waarin de student opgedane kennis toe leert passen in gesimuleerde praktijk- en oefensituaties; • binnen de (onderzoeks)projecten, waarin de student de opgedane kennis en vaardigheden toepast en ontwikkelt in relatie tot casuïstiek en opdrachten, afkomstig uit de beroepspraktijk; • binnen de stages, waarin de student zijn kennis en vaardigheden toepast en verder ontwikkelt in de beroepspraktijk; • binnen de theorielijn en de flankerende colleges bij de projecten: colleges worden veelal verzorgd door gastdocenten met expertise in het kennisdomein en afkomstig uit de beroepspraktijk op het eiland. Op deze wijze wordt een directe verbinding gelegd tussen theorie en praktijk. Er wordt in alle programma’s veelvuldig gebruik gemaakt van actuele voorbeelden afkomstig uit de Antilliaanse maatschappij en het werkveld; • binnen de onderzoekslijn door mee te werken aan onderzoek dat door de UNA voor externe opdrachtgevers wordt uitgevoerd.
39 Literatuurlijsten propedeuse en hoofdfase 1 40 Bijvoorbeeld Studiehandleiding Jeugd in ontwikkeling propedeuse en Studiehandleiding Communitybuilding jaar 2
24/87
Onderzoek speelt binnen het curriculum van de opleiding Social Work een belangrijke rol. Het onderzoek dat de social worker zelfstandig doet is praktijkgericht en maakt gebruik van wetenschappelijke inzichten41. Binnen de set van competenties van de social worker zijn er twee direct aan onderzoek gerelateerd, de competentie: “Verkennen, analyseren, definiëren” en de competentie: “Onderzoeken” (zie § 1.1.1.). Daarom maakt een doorlopende onderzoekslijn deel uit van het vierjarige curriculum. Studenten ontwikkelen daarbij vaardigheden op het gebied van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. De toepassing van onderzoeksvaardigheden vindt plaats in de projectopdrachten, stageopdrachten en de afstudeeropdracht. Ook wordt aan studenten de mogelijkheid geboden mee te doen aan onderzoek dat door de UNA wordt uitgevoerd, zoals het onderzoek naar “Sterke vrouwen in het koninkrijk” in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Twee onderzoeksters van dit project maken als gastdocent in het derde blok van de propedeuse een verbinding met het onderwijs. 2.1.2. Opbouw curriculum De opzet van de vier jaren van de opleiding Social Work van de Universiteit Nederlandse Antillen wordt in onderstaande figuur weergegeven: Opzet vierjarig curriculum bachelor Social Work UNA Kwartaal1 Kwartaal 2 Kwartaal 3 Kwartaal 4 P R O P Oriëntatie op het Jeugd in ontwikkeling Eenoudergezinnen De organisatie en de E werkveld werknemer D E U S E H O O F CommunityCommunityProgramma Verdieping op het D building, building, gericht op werkveld van de stage F Onderzoeken en Sociaalagogisch uitstroomprofielen A analyseren handelen S E 1 H O O F Stage 1 Stage 2 D Binnen één van de uitstroomprofielen Binnen één van de uitstroomprofielen F A S E 2 H O O F Minor Afstudeeropdracht, specialisatie gericht op één D van de uitstroomprofielen F 41 Het HBO niveau, Cahier 5, Hogeschool van Amsterdam
25/87
A S E 3
In de hoofdfase wordt het onderwijs nog nadrukkelijker verbonden met de praktijk waar de afgestudeerde social worker kan gaan werken. In het eerste semester van het tweede jaar doen studenten onderzoek in de wijken en ontwikkelen een activiteit voor de buurt. In het tweede semester bereiden studenten zich voor op de praktijk door zich te verdiepen in het uitstroomprofiel waarbinnen de student stage gaat lopen. Tijdens het tweede jaar van de opleiding doet de student ook praktijkervaring op door vrijwilligerswerk te doen op het gebied van social work, dan wel in die praktijk werkzaam te zijn met een minimum van 112 uur (4 EC). In het derde jaar van de opleiding loopt de student stage. Dat kunnen twee stages van vijf maanden zijn of een aaneengesloten stage van 10 maanden. De duur van de stage is afhankelijk van de stageopdracht. Als het ontwikkelen van methodisch handelen onderdeel uitmaakt van de opdracht is een langere stageperiode (10 maanden) gewenst. Tijdens de stage wordt de student, naast de begeleiding op de werkplek, begeleid door een docent van de opleiding. Daarnaast volgt de student één maal per twee weken een binnenschools terugkomprogramma. In dit terugkomprogramma wisselen studenten uit hetzelfde werkveld ervaringen uit onder andere door middel van intervisie. Voorts is er begeleiding door een docent van de opleiding in de vorm van supervisie of methodische werkbegeleiding. In het vierde jaar van de studie start de student met een minor. De student kan hierbij kiezen uit: • Minoren aangeboden door de opleiding Social Work; • Minoren aangeboden door één van de andere faculteiten binnen de UNA; • Minoren aangeboden door andere instellingen voor hoger onderwijs, bijvoorbeeld in Nederland of in de regio. De student dient bij zijn keuze voor een minor een verantwoording te schrijven. Dit doet hij door in zijn Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP) een verbinding te maken tussen wat hij wil leren, de competenties van de social worker en de betreffende minor. De examencommissie beoordeelt of de gekozen minor voldoende kan bijdragen aan de competentieontwikkeling van de toekomstige social worker. De commissie neemt zijn beslissing op basis van het POP en het advies van de studieloopbaanbegeleider van de student. De UNA stimuleert dat studenten ook een deel van hun studie in het buitenland doen. Het verruimt de blik, - wat is Antilliaans en wat niet - en maakt vergelijkend onderzoek mogelijk in de afstudeerfase. Een stage of een minor is daarvoor een goed moment. Na de minor voert de student een onderzoeksopdracht uit in één van de drie beroepscontexten. Deze context kan gelijk zijn aan die van de stage, maar dat is geen formele eis. Gedurende de afstudeerfase wordt de student begeleid door een praktijkbegeleider en een docent van de opleiding. De student rondt zijn studie af met de afstudeeropdracht. De competentieontwikkeling tot startbekwame professional social work op bachelorniveau toont de student aan in het afsluitende competentieassessment.
26/87
In leerplanschema’s is te zien hoe de eerste twee jaren van het curriculum zijn ingericht. Propedeuse Bachelor Social Work 1e kwartaal Theorie Agogiek 3 studiepunten Project Werkveldverkenning
2e kwartaal
3e kwartaal
4e kwartaal
Ontwikkelingspsychologie 3 studiepunten
Sociologie 3 studiepunten
Inleiding Arbeidsrecht 3 studiepunten
Kinderen in ontwikkeling
Eén oudergezinnen
De werknemer
Flankerende colleges Geschiedenis van het Welzijnswerk
Flankerende colleges Pedagogiek
Flankerende colleges Sterke vrouwen en problematiek eenoudergezinnen
Flankerende colleges Arbeidsrecht
5 studiepunten
6 studiepunten 5 studiepunten Communicatieve beroepsvaardigheden
Projectvaardigheden
Gespreksvaardigheden 1
2 studiepunten
2 studiepunten 2 studiepunten Vaardigheden Vervolg Drama onderzoeksvaardigheden 2 studiepunten 3 studiepunten Studie- en loopbaanbegeleiding (slb)
Onderzoeksvaardigheden 3 studiepunten Introductie opleiding Diagnostisch Taal
Wie ben ik Diagnostisch Assessment
2 studiepunten 15 studiepunten
2 studiepunten 15 studiepunten
Presenteren
POP
2 studiepunten 15 studiepunten 60 studiepunten
6 studiepunten Gespreksvaardigheden 2 2 studiepunten Zakelijk schrijven, rapportage 2 studiepunten Competentie Assessment Taal 2 studiepunten 15 studiepunten
In het propedeutisch jaar van de opleiding maakt de student kennis met de drie uitstroomprofielen die de opleiding aanbiedt. Dit gebeurt door, na een algemene oriëntatie op het werkveld van de social worker, in ieder kwartaal één van de uitstroomprofielen centraal te stellen.
27/87
Hoofdfase I / 2ejaar Bachelor Social Work Semester 1 e 1 kwartaal Interculturele sensitiviteit Beroepsethiek 3 studiepunten
Semester 2 e 3 kwartaal
e
2 kwartaal Theorie Filosofie / religie en samenleving Beroepsethiek 3 studiepunten
e
4 kwartaal
Psychologie
Management skills, Organisatiekunde
3 studiepunten
3 studiepunten
Project Community development Flankerende colleges Flankerende colleges Community Community building organisation
Profilering Flankerende colleges Flankerende colleges Profiel Profiel (individueel (groepsproduct) product)
5 studiepunten
5 studiepunten 5 studiepunten Methodiek Community Community development Profiel development 2 studiepunten 2 studiepunten 2 studiepunten Vaardigheden Onderzoeksvaardigheden Kunst (drama, dans, Profielvaardigheden muziek) sport & spel als middel (keuze) 2 studiepunten 2 studiepunten 2 studiepunten Praktijk 4 studiepunten Studie- en loopbaanbegeleiding (slb) Werkveldoriëntatie Werkveldoriëntatie Werkveldoriëntatie Profilering: Wat kan ik? Solliciteren
Diagnostisch Taal: Papiamentu
Profilering: Wat wil ik?
2 studiepunten 15 studiepunten
2 studiepunten 2 studiepunten 15 studiepunten 15 studiepunten 60 studiepunten
5 studiepunten Profiel 2 studiepunten Profielvaardigheden
2 studiepunten
Competentieassessment Taal
2 studiepunten 15 studiepunten
In hoofdfase 1 ligt in het eerste semester de focus op de problematiek in de wijken. Na een onderzoek in de buurt en een analyse van de problematiek die daar speelt in het eerste kwartaal wordt door de studenten in het tweede kwartaal een interventie ontwikkeld en uitgevoerd. In het tweede semester starten studenten met het gekozen uitstroomprofiel. Het onderwijs is gericht op dit profiel en bereidt de student voor op de stage in het derde jaar en op de afstudeeropdracht in het vierde jaar.
2.1.3. Verband met actuele ontwikkelingen De lokale en regionale thematiek is de rode draad in de opleiding. Dit komt tot uiting in de projectopdrachten die studenten uitvoeren, waarbij vanaf dag één contacten gelegd worden met het werkveld en in de stages die studenten doorlopen. Zo kiezen studenten in de propedeuse welke instellingen zij nader willen onderzoeken (kwartaal 1, oriëntatie), of voor welke instelling zij een activiteit willen ontwikkelen (kwartaal 2, pedagogische hulpverlening). In kwartaal 3 (maatschappelijk en juridisch werk) houden zij interviews met vrouwen die als alleenstaande aan het hoofd van een gezin staan en in kwartaal 4 (human resource management) kiest de student een bedrijf of instelling waar hij het personeelsbeleid aan een onderzoek onderwerpt. Het
28/87
bijzondere van de kleinschaligheid van Curaçao is dat studenten gemakkelijk ingang vinden bij instellingen en bedrijven. De lijnen zijn kort en er is een grote bereidheid om mee te werken aan de door de studenten uit te voeren projectopdrachten. In jaar twee doen studenten in het eerste semester onderzoek in de buurten van Willemstad. In het tweede semester bereiden zij zich voor op het door hen gekozen uitstroomprofiel. De opleiding maakt in het studiejaar 2009-2010 substantieel formatie vrij om vanuit de opleiding contacten te leggen met het werkveld om stageplaatsen en afstudeeropdrachten te werven (zie § 3.2.).
2.1.4.Verbinding met de beroepspraktijk De verbinding met de beroepspraktijk staat centraal binnen de opleiding. Dit komt tot uiting op een aantal manieren: • het studieonderdeel Communicatieve Beroepsvaardigheden (Cobeva) maakt vanaf de propedeuse substantieel deel uit ven het curriculum. Studenten trainen in (gesimuleerde) kritieke beroepssituaties met vaardigheden die zij bij de uitoefening van hun toekomstig beroep nodig hebben42. • de student loopt gedurende het tweede en het derde jaar stage. Dit ontwikkelt zich van 112 uur (4 EC) in het tweede jaar tot een heel studiejaar in het derde jaar. Ook het afstuderen vindt plaats met een opdracht uit de beroepspraktijk; • In het onderwijs wordt door de projectopdrachten voortdurend verbinding gemaakt met de beroepspraktijk. Binnen deze projecten passen de studenten de opgedane kennis, vaardigheden en houding toe; • de opleiding maakt op geregelde basis gebruik van gastdocenten uit de beroepspraktijk (zie § 3.1.). Dit start al in kwartaal 1 van de propedeuse met gastdocenten voor de colleges “Geschiedenis van het welzijnswerk op de Nederlandse Antillen” en de colleges Agogiek. Mede door deze verbinding van het curriculum met de beroepspraktijk, is de student aangesloten op de ontwikkelingen binnen het werkveld. Docenten afkomstig vanuit de beroepspraktijk vervullen daarin een belangrijke rol (zie § 3.1.). Ten slotte beschikt de opleiding over een OAR die adviseert over ontwikkelingen in het beroepenveld waar de opleiding rekening mee dient te houden bij het verder ontwikkelen en bijstellen van het curriculum (zie § 0.2.4.).
2.2. Relatie tussen doelstellingen en programma Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma.
2.2.1. Programma Het programma is zodanig ingericht dat studenten aan het einde van de opleiding alle competenties op bachelorniveau ontwikkeld hebben. Alle programmaonderdelen dragen hier aantoonbaar aan bij. Dit is overzichtelijk uitgewerkt in competentiematrices (zie bijlage 6).
42 Zie handleidingen Cobeva, jaar 1 en 2
29/87
2.2.2. Didactisch concept De opleiding Social Work is opgezet als een competentiegerichte opleiding. Doel van het onderwijs is dat elke student de opleidingscompetenties ontwikkelt op bachelorniveau. Studenten worden zodanig opgeleid, dat zij aan het eind van hun studie in staat zijn om de juiste combinatie van kennis, vaardigheden en houding adequaat in te zetten in specifieke beroepscontexten en zich beroepsmatig te blijven ontwikkelen tijdens hun verdere loopbaan. Onder het begrip competentie verstaan we ‘Een integraal geheel van kennis, vaardigheden en houding die een persoon binnen een beroeps- en/of wetenschappelijke context adequaat weet in te zetten’. Met andere woorden: kennis, vaardigheden en houdingsaspecten (attitude) vormen de bouwstenen van de competenties. In de context van de opleiding Social Work zijn competenties als volgt te karakteriseren: • Competenties zijn leer- en ontwikkelbaar. Voor een succesvolle hbo-carrière moet de student op bachelorniveau functioneren en heeft de student persoonlijke eigenschappen nodig als geloof in eigen kunnen, creativiteit, passie, incasseringsvermogen, sensitiviteit en inzet; • Competenties hebben alleen betekenis in specifieke beroepssituaties; • Competenties hebben altijd betrekking op handelingen die door een beroepsbeoefenaar worden uitgevoerd. Dit gebeurt vanuit een bepaalde beroepsrol zoals adviseur, ontwerper, behandelaar. In het curriculum worden de relevante bouwstenen voor de competenties in onderlinge samenhang aangeboden en waar nodig in een bepaalde opbouw (bijvoorbeeld bij communicatieve beroepsvaardigheden). In het programma is aandacht voor de ontwikkeling van de kennisbasis van het beroep en kritische vaardigheden voor de social worker, in samenhang met de uitstroomprofielen. Voor elk competentieniveau is uitgewerkt hoe de student kennis en beroepsvaardigheden toepast in praktijksituaties (bijlage3). Kennisontwikkeling van studenten vindt plaats aan de hand van vakliteratuur, informatiebronnen, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal, via interactie met de beroepspraktijk en via toegepast onderzoek. De opleiding Social Work streeft ernaar dat haar afgestudeerden wendbaar en breed inzetbaar zijn. Afgestudeerden beschikken over het vermogen om verder door te groeien in het beroep en om een bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling van het beroep, de beroepspraktijk en de samenleving. Daarom is het belangrijk dat studenten leren te leren. Ook streeft de opleiding ernaar dat studenten een kritische en onderzoekende houding ontwikkelen. Daarom maken reflectieve en onderzoeksmatige activiteiten deel uit van het curriculum. Reflectie komt in alle programmaonderdelen aan de orde. Studenten reflecteren onder meer op de toepassing en het belang van theoretische begrippen en modellen, op de bruikbaarheid en flexibiliteit van handelingsmodellen voor het oplossen van problemen in verschillende beroepscontexten. In relatie daarmee vindt vanuit persoon, beroep en maatschappij reflectie plaats op de sociaalagogische beroepspraktijk, zodat studenten een eigen visie ontwikkelen op het beroep. Het studieloopbaanprogramma stimuleert reflectie op doelen, resultaten en aanpak van het leerproces en op het beroepsbeeld en de beroepsidentiteit. Studenten ontwikkelen onderzoeksvaardigheden en passen deze toe in projecten en stages. In
30/87
de afstudeerfase voeren studenten een praktijkgericht onderzoek uit voor een externe opdrachtgever. Gedurende de opleiding ontwikkelen en tonen studenten hun competenties in kenmerkende en/of kritische beroepssituaties. In elke fase van de opleiding worden hogere prestatie-eisen gesteld aan de student. De competenties zijn hiertoe uitgewerkt naar drie niveaus (zie bijlage 3). Bij de overgang naar een volgend niveau toont de student dat hij geschikt is om door te gaan naar de volgende fase van de opleiding. In overeenstemming met de niveaueisen worden in elke fase van de opleiding hogere eisen gesteld aan de mate waarin de student sturing geeft aan zijn leerproces en de resultaten daarvan. Deze toenemende zelfsturing uit zich onder meer in een grotere eigen verantwoordelijkheid voor de keuzes in de studie, studieactiviteiten en studieresultaten gedurende de opleiding en een overgang van overwegend opleidingsgestuurd onderwijs naar meer sturing door de student. Het programma krijgt vorm via een aantal didactische leerlijnen aan de hand waarvan de opbouw en samenhang tot stand komt: de theorielijn, vaardighedenlijn, de integratielijn, de praktijklijn en de studieloopbaanlijn. Elke leerlijn heeft een bepaald type leerdoelen en resultaten (zie tabel 3), met daarbij passende didactische werkvormen (zie tabel 5) en toetsvormen (zie tabel 6). Leerlijnen, gekoppeld aan de inhouden, brengen samenhang aan in het programma. Deze krijgt vorm op blokniveau en op curriculumniveau. In elk blok worden alle leerlijnen aangeboden. Met uitzondering van de slb-lijn staan alle onderdelen in het teken van een bepaald kernvraagstuk uit het beroep dat is uitgewerkt in een bepaalde beroepscontext. In het eerste en tweede studiejaar bepaalt de opleiding deze context. Daarna kiest de student zelf voor een bepaalde beroepscontext, waarin hij zijn stage, minor en afstudeeropdracht vervult. Daarnaast is er ook sprake van een longitudinale samenhang door de toenemende mate van complexiteit binnen elke afzonderlijke leerlijn. Tabel 3 :Overzicht didactische leerlijnen met beoogde doelen en resultaten Leerlijn Theorielijn
Vaardighedenlijn Integratielijn
Leren in de beroepspraktijk Studieloopbaanlijn
Doelen Resultaten Ontwikkelen van sociaalagogische kennis en Kennisbasis van het beroepshouding. beroep, wetenschappelijke toepassing. Ontwikkelen van beroepsvaardigheden en Kritische beroepshouding. beroepsvaardigheden Ontwikkeling van competenties door Competenties social integratie van kennis, vaardigheden en work, houdingsaspecten in kritische beroepsgenerieke hbosituaties. competenties, praktijkgericht onderzoek, methodisch en reflectief denken en handelen en probleemgericht werken (zie 2.4). Toepassen en verder ontwikkelen van Competenties social competenties in praktijksituaties. work. Ontwikkelen van kennis, houding en Zelfsturende vaardigheden gericht op zelfsturend werken competenties (lerende en leren (reflecteren op eigen handelen, professional), kritische continue professionele ontwikkeling). houding. Ontwikkelen van een perspectief voor (studie-) loopbaanmanagement ten behoeve
31/87
Leerlijn
Doelen van de eigen competentieontwikkeling en uitstroomprofiel.
Resultaten
32/87
Hierna zijn voor elke leerlijn de doelstelling, werkvormen en docentrollen beschreven. Theorielijn Een solide kennisbasis is een randvoorwaarde voor studenten om zich te ontwikkelen tot competente beroepsbeoefenaars. Sociaalagogische kennis ligt aan de basis van de ontwikkeling van het professioneel denken en handelen en van de competenties van de social worker. Kennisontwikkeling is gericht op analyse en aanpak van beroepsproblemen op basis van de verantwoording van het beroepshandelen met behulp van concepten en modellen. Dit betekent dat wordt verwezen naar relevantie van kennis voor projecten, stages en praktijkopdracht. In samenhang met de competentieniveaus neemt het niveau van onderwijsactiviteiten, literatuur, toepassing in beroepscontexten, zelfstudieopdrachten en ander onderwijsmateriaal toe gedurende de opleiding. Didactische werkvormen zijn hoor- en werkcollege. De docent heeft de rol van expert die beschikt over actuele kennis op het gebied van het kennisdomein en het beroep. Hij introduceert studenten in een bepaald thema of kennisgebied, positioneert deze in de kennisbasis social work en legt steeds de relatie met de beroepspraktijk, in het bijzonder met het vraagstuk uit de beroepspraktijk dat in het project aan de orde is. Flankerende colleges In de flankerende colleges krijgen de studenten een introductie in de theoretische begrippen en modellen die in het project worden toegepast. Daartoe worden de colleges bij de aanvang van het project geconcentreerd aangeboden. Didactische werkvormen zijn hoor- en werkcolleges, gastcolleges, seminars, expertmeetings en dergelijke. De docent heeft de rol van expert in theorie en praktijk en beschikt over actuele kennis op het gebied van het kennisdomein en het beroep. Hij introduceert studenten in de theoretische achtergronden van het project en in samenhang daarmee in de vraagstukken en dilemma’s uit beroepspraktijk. Het projectthema positioneert deze in de kennisbasis social work en legt steeds de relatie met de beroepspraktijk, in het bijzonder met het beroepsprobleem dat in de integratielijn centraal staat. Vaardighedenlijn In deze leerlijn ontwikkelen studenten kritische beroepsvaardigheden, met aandacht voor de eisen die de beroepspraktijk stelt. De vaardighedenlijn draagt bij aan de ontwikkeling van de competenties. Waar nodig is de opbouw van de vaardighedenlijn lineair. Daarbij is ook aandacht voor de ontwikkeling van basisvaardigheden, die voorwaardenscheppend zijn voor de ontwikkeling van complexere vaardigheden. Een voorbeeld daarvan is taalvaardigheid in de propedeuse. Wanneer dat relevant is worden vaardigheden aangeboden in samenhang met de conceptuele en werkmodellen die richting geven aan het professionele handelen en achterliggende theorie. Uitgangspunt: het oefenen van beroepshandelingen staat centraal. Didactische werkvormen behorend bij deze leerlijn zijn: vaardigheidstraining, rollenspel en practicum. Studenten leren (deel-) vaardigheden door te oefenen in gesimuleerde beroepssituaties. Gedurende de opleiding neemt de complexiteit van de beroepssituaties toe. Daarbij wordt van studenten steeds meer verwacht dat zij een zelfstandige houding hebben, kritisch naar zichzelf kunnen kijken en hun beroepsmatig handelen kunnen verantwoorden vanuit professionele standaarden. De docent is trainer en geeft criteriumgerichte en constructieve feedback op de voortgang van het professioneel handelen van de student. Wanneer in relatie tot het professionele handelen richtinggevende werkmodellen en achterliggende theorie worden aangeboden is het werkcollege de didactische werkvorm. 33/87
Integratielijn Deze leerlijn levert een bijdrage aan de ontwikkeling van competenties, doordat via werkend leren kennis, vaardigheden en houdingselementen in samenhang worden toegepast in kenmerkende of kritische beroepssituaties. Studenten vervullen daarin een beroepsrol met bijbehorende beroepstaken. Hiertoe krijgen zij opdrachten die zijn gebaseerd op kennisontwikkeling via (verkenning van) vraagstukken en dilemma’s uit de beroepspraktijk. De opdracht leidt tot beroepsproduct(en) en/of een bepaald resultaat voor een doelgroep. De integratielijn heeft een opbouw van door de opleiding gestuurde naar door de beroepspraktijk gestuurde opdrachten. In projecten43 leren studenten in een projectgroep systematisch samenwerken aan de oplossing van een complex beroepsprobleem of -vraagstuk. Dat wil zeggen een vraagstuk, waarvoor meerdere oplossingen mogelijk zijn. Het probleem is representatief voor het beroep en doet zich voor in een kritische beroepssituatie, zoals het organiseren van een activiteit voor de buurt, of het bedenken van een interventie bij een bepaalde doelgroep uit de jeugdhulpverlening. Om de projectopdracht uit te kunnen voeren moeten studenten kennis en inzicht ontwikkelen, die zij toepassen in de context van het beroep. De projectopdracht stimuleert studenten tot het ontwikkelen en toepassen van onderzoeksvaardigheden, methodisch en reflectief denken, probleemgericht werken en andere generieke vaardigheden om beroepsproblemen op een effectieve manier aan te pakken. Ook scherpt de opdracht het kwaliteitsbesef aan, doordat studenten de gekozen oplossing dienen te verantwoorden vanuit het perspectief van verschillende actoren. Didactische werkvormen zijn projectbijeenkomsten en zelfstandig werken aan (onderzoeks-)opdrachten, individueel en in de projectgroep. In de propedeuse en het begin van de hoofdfase is de docent begeleider. In het kader van het principe van toenemende zelfsturing verandert de rol van de docent in projecten gedurende de hoofdfase van begeleider via coach naar consultant. Daarbij verandert de mate waarin studenten het leerproces op groeps- en individueel niveau sturen op de aspecten leerdoelen, organisatie en kwaliteit van projectresultaten of beroepsproduct(en). Hierdoor verandert de sturing van het leerproces van opleidingsgestuurd via gedeelde sturing naar studentgestuurd. In de laatste fase is de student in staat om alle fasen van het leerproces (oriëntatie – planning – uitvoering – evaluatie) vrijwel zelfstandig te doorlopen. Leren in de beroepspraktijk Stage In het tweede jaar vervullen studenten een stage in de beroepspraktijk van minimaal 112 uur (4 EC). Afhankelijk van de mogelijkheden van de student heeft deze stage de vorm van vrijwilligerswerk of een betaalde baan. Het belangrijkste doel is een verdere oriëntatie op het werkveld en keuze voor een uitstroomprofiel. Studenten vervullen in het derde studiejaar een stage in de beroepspraktijk. De stage kan bestaan uit één aaneengesloten periode van 10 maanden in één organisatie of uit twee opeenvolgende periodes van vijf maanden in twee verschillende organisaties. De duur van de stage hangt samen met de beoogde leerdoelen en de complexiteit van de stageopdracht. Ook de ambities en talenten van de student en de mogelijkheden van organisaties spelen een rol. Voor het bereiken van leerdoelen die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van de competenties Sociaalagogisch 43 Zie studiehandleidingen projecten propedeuse en jaar 2
34/87
handelen en De persoon van de professional als instrument in een setting met zware problematiek is in de regel een periode van tien maanden nodig. Stages van vijf maanden vinden plaats in organisaties die relevant zijn omdat ze goed passen bij een van de uitstroomprofielen, maar onvoldoende mogelijkheden bieden voor een student om zich tien maanden lang te blijven ontwikkelen. Daarnaast kunnen studenten, die hun keuze voor een uitstroomprofiel nog niet bepaald hebben of die met een breed profiel willen uitstromen, kiezen voor twee stages binnen het werkveld van verschillende uitstroomprofielen. Tijdens de stage werkt de student aan stageopdrachten, waarvan hij een aantal doelen zelf formuleert. De student wordt begeleid door een stagedocent en een praktijkbegeleider. Taken en verantwoordelijkheden van student en begeleiders zijn omschreven in een handleiding. Praktijkbegeleiders krijgen tijdens de stage scholing, zodat zij bekend zijn met het competentieprofiel van de opleiding, het startniveau en beoogde eindniveau van stagestudenten en de aanpak. Tijdens de stage is er eenmaal per twee weken een terugkomprogramma met onderwijs, intervisie, supervisie of methodische werkbegeleiding. Profilering & afstudeerfase In de afstudeerfase kiezen studenten gedurende één semester een minor. De opleiding biedt een aantal verdiepende minoren aan, die gericht zijn op het werken in een beroepscontext, die kenmerkend is voor het uitstroomprofiel. Daarnaast kunnen studenten een minor kiezen binnen de UNA of bij een geaccrediteerde buitenlandse opleiding. Door een minor te kiezen kan de student zich verder profileren in de richting waarin hij wil gaan werken. In het laatste semester van de studie bereidt de student zich voor op de afstudeeropdracht. Daartoe voert hij zelfstandig een onderzoeksopdracht uit in de praktijk. Dit onderzoek heeft als resultaat een beroepsproduct voor de externe opdrachtgever. Met de afstudeeropdracht profileert de student zich naar de arbeidsmarkt. De rollen van docenten, studenten en externe betrokkenen hangen samen met de kenmerken van de verschillende praktijkopdrachten en zijn beschreven in de bijbehorende handleidingen. Dit geldt ook voor de didactische werkvormen van het flankerende onderwijs. Studieloopbaanlijn Het slb-programma heeft de volgende doelstellingen: a. Oriëntatie op de opleiding en het beroep en de afstudeerrichtingen Vanuit de competenties, de opleiding en het beroep reflecteert de student in samenhang op vragen als: wat wil ik, wat kan ik, wat wil ik leren en hoe ga ik dat aanpakken? Daarbij legt hij een verband tussen zijn talenten, mogelijkheden en ambities. Hierbij maakt de student vanaf de eerste week van de propedeuse tot en met het afstuderen keuzes die van invloed zijn op de studieloopbaan. Zoals keuzes met betrekking tot blijven of omzwaaien, het kiezen van een stageplaats en opdracht, een minor of een afstudeerproject. In elke fase van de opleiding staan studenten voor bepaalde studieloopbaankeuzes. Het slb-programma hangt daarom samen met de doelen van de verschillende fasen van de opleiding (zie tabel 4). b. Aanleren van studie- en beroepsvaardigheden: In samenhang met het eerste doel ontwikkelen studenten in het slb-programma generieke studie- en beroepsvaardigheden, zoals studieplanning, het sturen en aantonen van de eigen competentieontwikkeling, reflectie op de eigen leer- en werkstijl en zelfregulatie en dergelijke.
35/87
c. Bewaking van de individuele studievoortgang: De slb’er heeft een signalerende taak naar de student: zijn de studieresultaten en studievoortgang volgens plan? Komen er sterke of zwakke kanten uit naar voren? Wat kan de opleiding de student binnen of buiten het programma bieden om sterke kanten te kapitaliseren en zwakke kanten te versterken? Wat kan de student zelf doen, hoe, wanneer, met wie? Zo nodig maakt de slb’er remediërende afspraken met de student. Deze afspraken legt de student vast in zijn POP en/of een studieplan waarin hij onder andere uiteenzet welke eventuele studieachterstanden hij op welke wijze gaat inhalen en binnen welke termijn. d. Begeleiden van de competentieontwikkeling De slb’er begeleidt en coacht de student bij de ontwikkeling van zijn competenties en het aantonen ervan op de verschillende niveaus middels zijn portfolio. e. Toetsing van het niveau van competenties: Het niveau van het onderwijs, de mate van zelfsturing die van studenten wordt verwacht en het beoogde competentieniveau verschillen per fase van de opleiding. Bij elke overgang vindt een toetsing van het niveau van de competenties plaats. Dit gebeurt aan de hand van een portfolioassessment. Didactische werkvormen zijn groepsbijeenkomsten en individuele gesprekken. Dit zijn individuele begeleidingsgesprekken, portfolio- of POP-gesprekken, voortgangsen functioneringsgesprekken. In de propedeuse en aan het begin van de verdiepingsfase heeft de slb-docent de rol van begeleider. Daarna verandert zijn rol naar die van coach en vervolgens die van consultant (zie tabel 4). Dit is in overeenstemming met de uitgangspunten voor toenemende zelfsturing door de student. Tabel 4: Opbouw studieloopbaanlijn Fase Propedeuse
Rol slb’er Van studieloopbaanbegeleiding (1e kwartaal) naar studieloopbaancoaching (vanaf 4e kwartaal)
Hoofdfase/ verdiepingsfase
Studieloopbaancoaching
Specialisatie/ afstudeerfase
Studieloopbaanadvies
Thema’s Studie- en loopbaanplanning. Studiekeuze, oriëntatie, studievaardigheden nodig voor leren in een competentiegerichte opleiding, zoals hanteren van instrumenten en handvatten voor sturen eigen leerproces, feedback vragen en geven, hanteren criteria. Zelfsturing leren en werken niveau 1 Hoofdfasebekwaam. Studie- en loopbaanplanning. Zelfsturing t.a.v. leren en werken niveau 2 Stagebekwaam. Formuleren van criteria, keuzes ontwikkeltraject, inclusief buitenschools leren en profilering. Vervolg studie- en loopbaanplanning. POP doorgroei. Zelfsturing leren en werken, competentieniveau 3 Beroepsbekwaam. Profielkeuze en afstudeerportfolio.
36/87
2.2.3. Werkvormen Binnen de leerlijnen wordt gebruik gemaakt van diverse werkvormen: Tabel 5: Werkvormen Leerlijn Theorielijn
Vaardighedenlijn
Integratielijn/projectlijn
Leren in de beroepspraktijk
Studieloopbaanlijn
Gebruikte werkvormen Hoorcolleges Werkcolleges Opdrachten Gastcolleges Trainingen Rollenspel Practicum Drama Projectopdrachten, zowel groepsopdrachten als individueel Werkbesprekingen Intervisie Praktijkonderzoek Stages Methodische werkbegeleiding Collegiale consultatie Afstuderen Coaching Begeleiding Intervisie Portfolio-ontwikkelassessments
2.2.4. Toetsen en beoordelen Competenties en toetsprogramma Om te borgen dat de leerdoelen van programmaonderdelen en de toetsing daarvan gerelateerd zijn aan de doelstellingen zijn de competenties uitgewerkt naar drie niveaus (zie bijlage 3). Voor de niveaus 1 en 2 zijn leerresultaten uitgewerkt voor de onderliggende bouwstenen kennis, vaardigheden en houding. Voor niveau 3 zijn de leerresultaten op het niveau van de competenties beschreven. Voor ieder onderdeel van het curriculum zijn leerdoelen geformuleerd, afgeleid van het competentieniveau van de betreffende fase in de opleiding. Deze leerdoelen staan vermeld in de studiehandleiding van het betreffende studieonderdeel44. Toetsbereik Verschillende “soorten” leerdoelen vragen om verschillende toetsvormen om te meten of de student de te behalen leerdoelen ook daadwerkelijk heeft behaald. De opleiding maakt onderscheid tussen de volgende soorten leerdoelen45: • Discrete leerdoelen: deze zijn gericht op de specifieke kennis, vaardigheden en attitude en zijn gekoppeld aan afzonderlijke studieonderdelen; • Generieke leerdoelen: deze zijn gericht op generieke vaardigheden, die in de loop van de studie tijdens meerdere studieonderdelen worden ontwikkeld, zoals “zelfstandig leren” en “samenwerken”. De leerdoelen zijn niet gebonden aan een programmaonderdeel of een bepaalde periode; • Gesitueerde leerdoelen: deze zijn gericht op het beroepsmatig handelen in (al dan niet) gesimuleerde beroepssituaties;
44 Zie studiehandleidingen propedeuse en hoofdfase 1 45 Toetsen en beoordelen, Cahier 2, Hogeschool van Amsterdam
37/87
•
Integrale leerdoelen: deze zijn gericht op competentieontwikkeling; op de wijze waarop de student competent handelt in de voor de social worker kenmerkende en kritische situaties en contexten.
Visie op toetsen In samenhang met de onderwijsvisie is toetsing een integraal onderdeel van het onderwijsleerproces. Dit vereist dat de toetsing in overeenstemming is met de leeractiviteiten van studenten. Dat betekent onder meer dat de toetsvormen passen bij de gehanteerde werkvormen. Ook past de wijze waarop de criteria zijn geformuleerd en worden gehanteerd bij de didactische leerlijn. Er is een inhoudelijke samenhang tussen de toetsen in een periode via het thema dat in een periode aan de orde is. Zo is er een samenhang tussen de leerdoelen, inhouden, werkvormen en de toetsing van de onderdelen van het programma. In tabel 6 staat een overzicht van de belangrijkste toetsvormen per leerlijn. Tabel 6:Leerlijnen met bijbehorende toetsvormen Leerlijn Theorielijn
Vaardighedenlijn
Integratielijn/projectlijn
Leren in de beroepspraktijk
Studieloopbaanlijn
Gebruikte toetsvormen Tentamen Opdracht Essay Werkstuk Rollenspel Practicum Presentatie Projectopdrachten, zowel groepsopdrachten als individueel Projectverslag Individueel procesverslag Presentatie Plan van aanpak Beroepsproduct Onderzoeksrapport Beroepsproduct Stageopdracht Verslag Afstudeeropdracht Portfolio Reflectieverslag POP Ontwikkelassessment Competentie- / portfolio-assessment
De toetsing en beoordeling is competentiegericht46. Dat houdt in dat de toetsing zoveel mogelijk praktijkrelevant is en betrekking heeft op professioneel gedrag in kritische beroepssituaties. Beoordelingscriteria zijn helder en eenduidig en afgeleid van de standaarden die gelden in de beroepspraktijk. Op kritische momenten in de opleiding zijn vertegenwoordigers uit het werkveld betrokken bij de toetsing en beoordeling. Naast summatieve toetsing maakt de opleiding ook gebruik van diagnostische of formatieve toetsing. Deze laatste heeft in de kennis- en vaardighedenlijn de vorm van proeftentamens, -opdrachten of voorbeeldvragen. In de integratielijn zijn dit tussenproducten. In de studieloopbaanlijn zijn dit diagnostische assessments.
46 Notitie toetsen en beoordelen Bachelor Social Work UNA, juni 2009
38/87
Studenten ontvangen aan het begin van een onderwijsperiode de informatie over toetsing en beoordeling die zij nodig hebben om hun leerproces te sturen. Studenten ontvangen ook tijdig evaluatieve informatie die nodig is voor de planning, voortgangscontrole en bijstelling van hun competentieontwikkeling. Diagnostische toetsing en feedback van docenten, medestudenten en/of externe beoordelaars spelen daarbij een belangrijke rol. Feedback heeft onder meer betrekking op de mate waarin de gekozen aanpak in verschillende fasen adequaat was en/of in overeenstemming met beroepsstandaards, individuele sterke en zwakke kanten, motivatie en keuzes. Op basis van toetsresultaten en feedback kan de student in zijn POP eigen doelen formuleren in relatie tot zijn sterke en zwakke kanten. De opleiding acht het van belang dat de student in staat is de verschillende competenties binnen verschillende beroepscontexten toe te passen. De student moet hiervoor zijn ervaringen binnen de ene beroepscontext kunnen vertalen naar andere beroepscontexten. Het vermogen tot het maken van deze transfer wordt via assessments getoetst. Het assessment vraagt de student daarnaast de verworven kennis, vaardigheden en attitude met elkaar in verband te brengen. Bij de overgang naar een volgende fase in de opleiding vindt toetsing plaats van de ontwikkeling van alle competenties op het beoogde niveau. Dit gebeurt via assessments47waarbij studenten hun competentieontwikkeling aantonen aan de hand van een portfolio. Halverwege elk studiejaar heeft de student een diagnostisch assessment en aan het einde van elke fase een summatief assessment. Tijdens een ontwikkelingsassessment wordt de voortgang van de student aan de hand van zijn POP getoetst. Summatieve assessments worden afgenomen door twee assessoren, te weten een externe expert of een docent uit het team van Social Work die een bevragende rol heeft, en de studieloopbaanbegeleider die een meer observerende rol heeft. De eerstgenoemde assessor heeft een doorslaggevende rol bij de beoordeling. Het resultaat van het assessment is de gerichte feedback van de assessoren naar de student op de voortgang van zijn leerproces. Op basis van de resultaten van het ontwikkelingsassessment kan de student zijn leerdoelen bijstellen om het competentieassessment aan het einde van een opleidingsfase voor te bereiden. Tijdens dit assessment “bewijst” de student via reflectie en verzamelde bewijsstukken (bijvoorbeeld een projectverslag met de schriftelijke feedback) competent te zijn op de verschillende niveaus van de competenties van de social worker48 (zie bijlage 3). Toetskwaliteit Uitgangspunten voor toetskwaliteit zijn: • evenwichtige spreiding van toetsen tijdens het studiejaar; • er is één herkansing per studiejaar in de eerstvolgende onderwijsperiode; • duidelijke afspraken en procedures over de constructie, afname en beoordeling van toetsen; • diagnostische en summatieve toetsen; • externe beoordelaars bij summatieve assessments en toetsen in de beroepspraktijk.
2.3. Samenhang programma Het beoogde studieprogramma is inhoudelijk samenhangend.
47 Studiehandleidingen Studieloopbaanbegeleiding 48 Competentieprofiel van de HBO-bachelor Social Work mei 2009
39/87
Het curriculum van de opleiding vertoont zowel een horizontale als verticale samenhang. Horizontaal is de afstemming van de onderwijsonderdelen zowel didactisch als inhoudelijk van aard. De didactische samenhang is ingegeven door de gehanteerde leerlijnen (zie § 2.2.2.). Binnen een periode staat steeds één thema centraal (zie § 2.1.). Dit thema wordt door de student uitgewerkt via de (gesimuleerde) opdrachten uit het werkveld (de projectopdrachten). Deze opdrachten vragen de student de programma’s die gevolgd zijn in het lopende kwartaal en in voorafgaande kwartalen toe te passen. Deze horizontale samenhang is gedurende de vier studiejaren aangebracht. De verticale samenhang, over de leerjaren heen, is zichtbaar in de toenemende mate van complexiteit en verdieping, zowel in de thematiek, als in de opdrachten, de probleemstellingen en de te gebruiken vakliteratuur. Gedurende de opleiding is er sprake van toenemende zelfsturing; de student krijgt steeds meer verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces. Hierbij vindt een overgang plaats van opleidingsgestuurd naar studentgestuurd leren. Om deze toenemende complexiteit en zelfsturing meetbaar te maken, heeft de opleiding drie competentieniveaus, vastgesteld (zie § 1.2.).
2.4. Studielast Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. De opleiding hanteert de volgende uitgangspunten: • De opleiding richt het curriculum dusdanig in dat het programma studeerbaar is. Dit wordt bewaakt door de faculteitsraad en de studentenraad; • Indien de bevindingen van de evaluatie(s) daartoe aanleiding geven, wordt het beleid en/of de praktijk van de uitvoering bijgesteld; • Er wordt gestreefd naar efficiënte leerroutes van de studenten met zo min mogelijk studievertraging. • De faculteitsraad bewaakt de evenwichtige spreiding van de studielast en de organisatie van de onderwijseenheden voor de aanvang van de uitvoering van het onderwijsprogramma. De opleiding Social Work omvat 240 studiepunten en een nominale studieduur van 4 jaar. De 240 studiepunten zijn gelijkmatig verdeeld over de 4 studiejaren. Elk studiejaar telt 60 studiepunten. Een studiejaar is verdeeld in vier kwartalen, elk met een studielast van 15 studiepunten. Per programmaonderdeel wordt in de studiehandleiding gespecificeerd welke werkzaamheden van de student worden verwacht en wat de geschatte tijdsinvestering is. Iedere periode beslaat 10 weken, waarvan 7 weken bestemd zijn voor onderwijs, 1 week voor uitloop en afronding daarvan en 2 weken voor toetsing. De studiepunten zijn toegekend aan de onderwijsonderdelen. Ze worden per onderdeel geregistreerd in het studentvolgsysteem Progress (zie § 4.2.) Voor elk “eindproduct” (dit kan zijn een kennistoets, een verslag, een presentatie, een assessment etc.) is er behalve in de toetsweek van het onderwijsblok waarvan het deel uitmaakt, een herkansingsmogelijkheid in de toetsperiode van het volgende blok. Wanneer een student gebruik moet maken van een tweede herkansing, kan dit
40/87
in het volgende studiejaar. De examencommissie kan hier, wanneer er sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden, een uitzondering op maken door een extra herkansing in hetzelfde studiejaar aan te bieden. De studieresultaten dienen uiterlijk drie weken na het tijdstip van de toetsing bij de student bekend te zijn. Gedurende de eerste twee jaren van de opleiding heeft de student gemiddeld 15 contacturen per week49. In hoofdfase 2 en 3 zullen er, gezien de omvang van de stage, de minor en de toenemende zelfsturing van de student, minder contacturen zijn. De contacturen worden aangeboden in verschillende werkvormen: hoorcolleges, werkcolleges, studieloopbaanbegeleiding, projectbegeleiding, trainingen, werkbesprekingen, intervisie, stagebegeleiding, coaching en afstudeerbegeleiding (zie § 2.2.3) De onderwijsprogramma’s worden op regelmatige basis geëvalueerd (zie § 5.1.3.). Onderdeel van deze evaluatie is de studielast; gemeten wordt in hoeverre de geplande studielast overeenkomt met de feitelijke studielast50.
2.5. Instroom Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: VWO, HAVO, middenkaderopleiding of specialistenopleiding of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. De opleiding Social Work zorgt voor een goede aansluiting op de voorgaande opleidingen van instromende studenten. Daarbij houdt de opleiding Social Work rekening met zowel didactische als inhoudelijke aspecten.
2.5.1. Inhoudelijke aansluiting Om te kunnen starten met de opleiding Social Work moet de student een vwo-, havo, mbo, of sbo-diploma (niveau 4) hebben51. Er gelden geen specifieke profieleisen. Voor studenten die ouder zijn dan 23 jaar en die niet aan het toelatingsvereiste voldoen bestaat de mogelijkheid, conform artikel 34 van de LUNA, een colloquium doctum (toelatingsexamen) te doen. Omdat voor het merendeel van de instromende studenten het Nederlands niet de moedertaal is biedt de opleiding in de propedeuse extra ondersteuning bij Nederlandse taalvaardigheid. Op basis van een diagnostische toets wordt bepaald welke ondersteuning de student nodig heeft. Dit taalondersteuningsprogramma maakt deel uit van het studieloopbaanprogramma. In de hoofdfase wordt extra aandacht besteed aan Papiamentu en Engels. De opleiding zal met behulp van onderwijsevaluaties onderzoeken of de aangeboden ondersteuning voldoende is. Indien dat niet het geval is zullen deficiëntieprogramma’s worden ontwikkeld. In de propedeuse en ook later in de opleiding wordt uitdrukkelijk ruimte geboden in het curriculum voor de versterking van de mondelinge en schriftelijke taalvaardigheden in deze talen.
49 Roosters propedeuse en jaar 1 hoofdfase 2009-2010 50 Kwaliteitsplan Bachelor Social Work 2009 51 Op Curaçao is het SBO (Secundair Beroeps Onderwijs) het equivalent van het Nederlandse MBO
41/87
Bij de eerste cohorten wordt de aansluiting voor de verschillende categorieën studenten geëvalueerd. De studieloopbaanbegeleiders spelen hierbij een belangrijke rol.
2.5.2. Didactische aansluiting Met de werkvormen in de propedeuse sluit de opleiding aan bij werkvormen waarmee instromende studenten van vwo, havo (nieuwe stijl52) en de sbo-studenten (met competentiegericht onderwijs) vertrouwd zijn. Het zelfstandig plannen en organiseren waarop het werken aan projecten een appèl doet, wordt vanaf de start van de opleiding getraind door de studieloopbaanbegeleider en de projectbegeleider.
2.5.3. Verkorte route Hoewel er verwante sbo- en mbo-opleidingen zijn heeft de opleiding ervoor gekozen, gedurende de ontwikkelfase van de opleiding, vooralsnog geen versnellingstrajecten aan te bieden. De examencommissie beoordeelt op individueel niveau of studenten met verwante vooropleidingen in aanmerking komen voor vrijstellingen voor bepaalde programma’s. Een student met een propedeusediploma in één van de verwante bacheloropleidingen is toelaatbaar in hoofdfase 1. Ook een propedeusediploma van social work of een verwante opleiding in Nederland geeft toegang tot hoofdfase 1 bij de opleiding Social Work aan de UNA (zie OER 2009-2010).
2.5.4. Voorlichting De opleiding verzorgt voorlichting op scholen voor voortgezet onderwijs, sboscholen, tijdens open dagen op de UNA, tijdens de Studie-en Beroepenbeurs die jaarlijks in november wordt gehouden op Curaçao, Bonaire en Aruba. Ook komen er belangstellenden uit Bonaire en Aruba waar speciale voorlichtingsbijeenkomsten voor worden georganiseerd. Aan deze voorlichtingsbijeenkomsten wordt vrijwel altijd deelgenomen door één of meer van de zittende studenten. Dat heeft een meerwaarde bij de voorlichting. Belangstellenden horen graag van studenten hoe zij de opleiding ervaren. Informatie over de opleiding is verder beschikbaar op de website van de UNA www.una.an en in de vorm van een brochure. De opleiding maakt gebruik van de informatie die wordt gegenereerd uit de exitgesprekken die gehouden worden met studenten die de opleiding verlaten door de medewerkers van Student Affairs. Als daartoe aanleiding bestaat wordt het voorlichtingsmateriaal aangepast. In de onderwijsevaluaties in de propedeuse wordt aandacht gegeven aan de aansluiting met het eerder genoten onderwijs.
2.5.5. Drempelregeling In de OER van de opleiding Social Work is een zogenaamde drempelregeling opgenomen. Deze houdt in dat de student de 60 studiepunten van de propedeuse binnen twee studiejaren moet hebben behaald. Om de kans van slagen te verhogen mag de student die aan het einde van het eerste studiejaar nog geen 40 studiepunten heeft behaald nog niet instromen in de hoofdfase. Voor deze studenten wordt een aparte slb-groep gevormd, waarbinnen maatwerk wordt geleverd. In het studieplan, dat onderdeel is van het POP, geeft de 52 Op Curaçao is ‘nieuwe stijl’ de lokale variant van het studiehuis.
42/87
student aan hoe hij zijn studieachterstand wil wegwerken. De opleiding zal in het studiejaar 2009-2010 monitoren in hoeverre deze aanpak succesvol is. Overigens hanteert de UNA ook een regeling om studenten te stimuleren nominaal te studeren, dus in de tijdspanne die er voor staat, 60 studiepunten per jaar, conform het programma. Als een student in één collegejaar (tussen 1 september van het ene en 1 september van het volgende jaar) 60 studiepunten heeft behaald, conform het studieprogramma, dan ontvangt de student een bonus 53.
53 Regeling motivatiebeurs UNA augustus 2008
43/87
2.6. Duur De opleiding voldoet aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: HBO-bachelor: 240 studiepunten. De voltijd hbo-opleiding Social Work duurt nominaal vier jaar. De bacheloropleiding bestaat uit een major van 210 studiepunten en een minor van 30 studiepunten, samen 240 studiepunten. De propedeuse van de opleiding omvat 60 studiepunten, de hoofdfase omvat 180 studiepunten, waarvan 150 voor de major en 30 voor de minor.
2.7. Samenvattend De opleiding bachelor Social Work aan de Universiteit Nederlandse Antillen biedt onderwijs op hbo-niveau. Het studiemateriaal en de literatuur van de opleiding zijn actueel en internationaal georiënteerd. Praktijkgericht onderzoek heeft een duidelijke plaats in het curriculum. De inrichting van de opleiding sluit aan bij de lokale en regionale ontwikkelingen en de vragen van de beroepspraktijk. De samenhang binnen het curriculum wordt gewaarborgd door horizontale en verticale samenhang, waarbij de competenties en de uitstroomprofielen centraal staan. De toetsing van de competenties gebeurt zowel op programmaniveau (in de programmaonderdelen) als op integraal niveau (door de assessments). Met deze beoordelingswijzen wordt de student tijdens zijn studie continu uitgedaagd om aan te tonen dat hij zich ontwikkelt tot een startbekwame social worker. De inhoud en de vormgeving van het programma zijn op elkaar afgestemd door vanaf de start van de opleiding beroepsspecifieke vraagstukken (al dan niet uitgevoerd in de praktijk) centraal te stellen. Het programma sluit inhoudelijk en qua vormgeving aan bij de instromende studenten.
44/87
3. Inzet van personeel 3.1. Eisen HBO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een HBO opleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. In het HRM beleidsplan van de UNA wordt het kader van het personeelsbeleid van de opleiding Social Work gegeven54. Voor de ontwikkeling en uitvoering van de opleiding Social Work heeft de opleiding een aantal medewerkers in dienst genomen. Het ontwikkelteam bestond in het studiejaar 2007-2008 uit drie docenten van de HOGMA en docenten, managers en onderwijskundigen van de UNA en van het Domein Maatschappij en Recht van de HvA55. In het studiejaar 2008-2009 bestond het ontwikkelteam uit vier docenten van de opleiding Social Work en de projectleider van de UNA en drie docenten van de HvA en de twee onderwijskundigen van beide instellingen. Tweemaal per jaar ontmoet het ontwikkelteam elkaar, eenmaal in Amsterdam en eenmaal op Curaçao, om de verdere ontwikkeling van het curriculum af te stemmen. De inbreng vanuit de HvA betreft de expertise op het gebied van geaccrediteerde social work opleidingen. De UNA verzorgt de lokale en regionale inbedding. Op incidentele basis wordt het ontwikkelteam aangevuld met gastdocenten. Deze zijn allen afkomstig uit de beroepspraktijk en brengen hun specifieke expertise in56. In de studiejaren 2009-2010 en 2010-2011 zal deze samenwerking nog op deze wijze worden gecontinueerd57. Voor de periode daarna zullen nieuwe afspraken worden gemaakt, gericht op structurele docent- en studentuitwisseling De nieuwe medewerkers die zijn aangenomen voor de opleiding Social Work zijn afkomstig uit de beroepspraktijk, of hebben daar recente ervaring in. De docenten hebben een opleiding in één van de uitstroomprofielen van de opleiding, dan wel een opleiding in één van de gedragswetenschappen. De colleges in de theorielijn en de flankerende colleges bij de projecten worden veelal verzorgd door gastdocenten afkomstig uit de beroepspraktijk. Het theorievak sociologie wordt verzorgd door een hoogleraar sociologie. De gastdocenten uit de beroepspraktijk brengen specifieke expertise in die bij de verschillende programmaonderdelen gewenst is. Binnen de UNA wordt veel gewerkt met dit type gastdocenten. Het is op het eiland gebruikelijk dat professionals werkzaam in de beroepspraktijk, naast hun reguliere baan in deeltijd gastcolleges verzorgen58. Dit is één van de onderscheidende kenmerken van de lokale situatie: er is een grote bereidheid vanuit het werkveld om een bijdrage te leveren aan het (hoger) onderwijs. Ook het aantrekken van gastdocenten –veelal hoogleraren- uit het buitenland komt
54 HR beleidsplan UNA 2009 55 Zie samenstelling ontwikkelteams UNA-HvA 2007-2008 en 2008-2009. 56 Zie CV’s van (gast)docenten 57 Zie Memorandum of Understanding UNA-HvA 58 Zie Gastdocentenbeleid UNA
45/87
binnen de UNA veelvuldig voor. In de begroting van de FMG is dan ook substantieel ruimte om (internationale) gastdocenten aan te trekken59. Bij de verdere uitbreiding van het docententeam zal steeds rekening gehouden worden met een goede spreiding van deskundigheid in de drie uitstroomprofielen en de voor de opleiding relevante disciplines, zoals psychologie, sociologie, (ortho)pedagogiek, management etc. Binnen de eerste twee jaren van de opleiding komen de uitstroomprofielen in gelijke mate aan bod. Als de studenten in hoofdfase 2 een keuze maken voor een uitstroomprofiel zal door de docenten de verbinding worden gemaakt met het werkveld van dit uitstroomprofiel. Naast de eerdere of lopende ervaring die de medewerkers hebben, zullen zij in hun rol als docent ook tijdens hun werk bij de opleiding veelvuldig in contact komen met het werkveld van de social worker. De docenten zullen als stage- en afstudeerbegeleider regelmatig organisaties en instellingen bezoeken. Vast onderwerp bij deze ontmoetingen zijn de ontwikkelingen in het werkveld. Ook binnen de projecten wordt een verbinding met de beroepspraktijk gelegd. In het studiejaar 2009-2010 wordt een start gemaakt met het werven van stage- en afstudeeropdrachten. Eén van de medewerkers zal zich bezig houden met het inrichten van een stagebureau en het aanleggen van een databestand, waarin de contacten met het werkveld en in de toekomst ook de alumni zullen worden opgenomen.
3.2. Kwantiteit personeel Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren. Zowel voor de coördinatie als voor de ontwikkeling en de uitvoering van het onderwijs is voldoende formatie beschikbaar. In het studiejaar 2008-2009 is de opleiding reeds gestart met een instroom van ca. 90 studenten. De formatie voor dat studiejaar was toereikend. Voor het studiejaar 2009-2010 is de formatie aangevuld met de benodigde fte.’s om de groeiende studentpopulatie op te vangen. Onderstaande tabel geeft inzicht in de personeelsinzet voor de eerste vijf jaren van de opleiding, uitgaande van de te verwachten studentaantallen, de te verwachten uitval en de extra formatie voor de ontwikkeling van het curriculum voor de komende drie jaar. Tabel 7:Personele inzet studiejaar
studentaantallen
fte kerndocenten
fte gastdocenten
fte OBP
1,0
extra ontwikkel formatie 0,8
20082009 20092010 20102011 20112012 2012-
90
2,0
0,5
160
3,0
210
totaal
4,3
1,0
1,0
0,8
5,8
4,0
1,5
1,0
0,8
7,3
270
5,0
2,5
1,5
-
9.0
270
5,0
2,5
1,5
-
9.0
59 Zie begroting FMG 2009 en 2010
46/87
2013
47/87
Toelichting bij deze tabel: Deze berekening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: Studentaantallen: • een instroom van ongeveer 100 studenten per jaar; • een uitvalpercentage van 35% in de propedeuse; • een uitvalpercentage van 15% in de hoofdfase. Benodigde formatie: • 0,5 fte kerndocenten per basisgroep van 25 studenten; • 0,5-1,0 fte gastdocenten per basisgroep, oplopend in de hogere studiejaren (meer specialisatie); • 1,0-1,5 coördinatie oplopend in de komende studiejaren; • afnemende extra formatie voor ontwikkeltaken; • het OBP (Ondersteunend en Beheerspersoneel ), ook genoemd het niet wetenschappelijk personeel omvat mede de program manager; • een uiteindelijke studentpopulatie van tussen de 250 en 300 studenten met een docent/studentratio van 1:30. Type docenten: • kerndocenten: zij vormen het kernteam van de opleiding. Zij vervullen diverse docentrollen; • gastdocenten: zij worden voornamelijk voor het theorieonderwijs en voor de ondersteunende colleges bij de projecten of voor specialistische onderwerpen. Deze uitgangspunten zullen in de nabije toekomst wellicht moeten worden bijgesteld, hetzij door een afwijkende instroom (bij het schrijven van dit dossier zijn nog geen exacte cijfers bekend van de te verwachten instroom voor het studiejaar 2009-2010), hetzij door een hogere of lagere uitval. De aantallen voor de instroom zijn gebaseerd op de instroom van studiejaar 2008-2009 toen de opleiding nog relatief onbekend was en op de belangstelling tijdens voorlichtingsbijeenkomsten en open dagen. Bij een toename van meer dan 20 instromende studenten dan geraamd zal de formatie worden uitgebreid met 0,5 fte. kerndocent. De formatie wordt dienovereenkomstig naar beneden bijgesteld bij een tegenvallende instroom. Ook omtrent de uitval valt nog weinig met zekerheid te zeggen. De opleiding heeft weliswaar met het invoeren van de drempelregeling (zie § 2.5.5.) de uitval in de propedeuse gereguleerd, maar voor de student die met een propedeusecertificaat in de hoofdfase zit heeft dat geen effect. Feit is dat langstuderen op Curaçao geen uitzondering is. Door de beperkte studiefinanciering zijn studenten er dikwijls aan gewend om naast hun studie te werken en zelf de kosten van de studie te dragen. Zelfs als dat vele jaren duurt. Door de drempelregeling en het opnemen van een beperkte geldigheidsduur van de studiepunten behaald in de hoofdfase perkt de opleiding het langstuderen in (zie OER 2009-2010). In het studiejaar 2008-2009 is in juni ca. 60% van de oorspronkleijke instroom toelaatbaar tot de hoofdfase. Dit aantal kan nog enigszins veranderen na de herkanisngen in augustus. Als laatste moet worden genoemd dat de opleiding ook de studenten herbergt die zich in het verleden voor de HOGMA inschreven. Dit zijn studenten met een volledige baan in het werkveld. Dit zijn veelal potentieel geschikte studenten, maar zij hebben moeite het werk te combineren met een voltijdstudie. Om te voorkomen dat deze studenten massaal uitvallen zal de opleiding in het studiejaar 2009-2010 onderzoeken hoe voor deze groep een deeltijdtraject kan worden ontwikkeld.
48/87
Om flexibel en adequaat te kunnen reageren op onverwachte studentenaantallen werkt de UNA veel met tijdelijke contracten, zogenaamde overeenkomsten van opdracht (ovo). Dit geldt in ieder geval voor de gastdocenten en in een aantal gevallen ook voor de kerndocenten.
3.3. Kwaliteit personeel Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De opleiding Social Work aan de UNA zet docenten in met (recente) ervaring in het beroepenveld en met ervaring in het (hoger) beroepsonderwijs. Zij kunnen de verbinding maken tussen de ontwikkelingen in het werkveld en de competentieontwikkeling van de student die gedurende de hele opleiding centraal staat. Vanuit de verschillende disciplines waaruit de docenten afkomstig zijn kunnen zij een bijdrage leveren aan de ontwikkeling, de organisatie en de uitvoering van het onderwijs. Bij het samenstellen van het personeelsbestand gaat de opleiding uit van docenten met een relevante hbo of wo-opleiding met daarnaast ervaring in de werkvelden van de drie uitstroomprofielen en met de kerntaken van de social worker(zie § 1.3. en § 3.1.). Docenten die ingezet worden als theoriedocent, als docent onderzoeksvaardigheden of als docent voor de flankerende colleges bij de projecten hebben een wo-opleiding in één van de gedragswetenschappen. Voor het vak onderzoeksvaardigheden zet de opleiding gepromoveerde docenten in. Hbo-opgeleide docenten worden ingezet als vaardighedendocent, als projectbegeleider, stagebegeleider of studieloopbaanbegeleider. In het studiejaar 2009-2010 bestaat de formatie van het kernteam van de opleiding uit ca. 75% wo-opgeleide docenten, onder wie twee gepromoveerden en een hoogleraar sociologie. De overige 25% heeft een hboopleiding in één van de uitstroomprofielen. Als voorwaarde om een vaste aanstelling te krijgen bij de UNA geldt dat het pedagogisch getuigschrift moet worden behaald. Daarnaast worden aan de docenten van de opleiding trainingen aangeboden op het gebied van didactiek, competentiegericht opleiden en toetsen en beoordelen60. In de studiejaren 2009-2010 en 2010-2011 zal voor het docententeam van de opleiding nog structureel de expertise op dit gebied bij de HvA worden ingezet61. Tweemaal per studiejaar wordt een studieweek georganiseerd voor het ontwikkelteam. Eenmaal in Amsterdam en eenmaal op Curaçao. Medewerkers van beide instellingen werken aan het curriculum en wisselen expertise uit. In het studiejaar 2008-2009 vervulden ervaren docenten van de HvA de rol van assessor bij de competentieassessments aan het einde van de propedeuse. Op deze wijze vindt afstemming plaats over de kwaliteit van de beoordeling van deze assessments en vindt overdracht plaats van de expertise op het gebied van toetsen en beoordelen. Binnen de UNA bestaat de zogenaamde “Studieregeling”, die medewerkers faciliteert om binnen de UNA opleidingen te volgen62. Verder stelt de opleiding haar docenten
60 Zie Scholingsplan BSW 2009-2010 61 Zie Memorandum of Understanding UNA-HvA 62 Zie Studieregeling UNA
49/87
in de gelegenheid tot het bijwonen van seminars etc. zowel lokaal als internationaal (zie § 1.3.). Het binnen de UNA geldende systeem van functioneren en beoordelen zal in de opleiding worden geïmplementeerd.
3.4. Samenvattend De opleiding Social Work beschikt over een team dat zowel kwantitatief als kwalitatief in staat is de opleiding op een hoog niveau te ontwikkelen en uit te voeren. De opleiding biedt voldoende mogelijkheid aan haar docenten om zich verder didactisch en inhoudelijk te bekwamen. De continuering van de samenwerking met de HvA biedt daartoe in de komende twee studiejaren concrete mogelijkheden. Daarnaast worden docenten in de gelegenheid gesteld cursussen en seminars bij te wonen. De docenten van de opleiding stellen zich op als lerende professionals en vervullen op die manier een voorbeeldfunctie naar de studenten.
50/87
4. Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
4.1.1. Beleid De opleiding beschikt over een inspirerende leeromgeving, die geschikt en toereikend is voor de wensen en behoeften vanuit de onderwijsdidactische aanpak. De UNA beschikt over diverse ondersteunende afdelingen die faciliterende en begeleidende werkzaamheden verrichten ten behoeve van het onderwijsproces. Hieronder volgt een overzicht hiervan (zie ook bijlage 1). Directie Algemene Dienst/Algemeen Beheerder
Stafdiensten
Rector Magnificus Directiesecretariaat Library & Research Services Campus & Mensa Computercentrum Facility Services Finance Onderwijsbeleid en -kwaliteit Student Affairs Human Resource Management
Peildatum: 1 juni 2009
De Algemeen Beheerder staat aan het hoofd van de Algemene Dienst en geeft leiding aan de managers van de afdelingen. De stafdiensten vallen rechtstreeks onder de Rector Magnificus. In 2004 werd een nulmeting uitgevoerd gebaseerd op het NVAO-kader onder alle ondersteunende afdelingen63. Op basis van de resultaten hiervan en aansluitend op het UNA Strategisch Plan 2006 – 2010 is door alle afdelingen een beleidsplan geformuleerd64. Op basis van de beleidsplannen maakt iedere afdeling een actieplan. Deze worden ten minste eenmaal per jaar geactualiseerd65. Op basis van de nulmeting zijn verbeterpunten gebleken. Deze verbeterpunten hebben de basis gevormd bij het opstellen van de beleidsplannen. Dit heeft geresulteerd in de volgende uitgangspunten: • Het expliciteren en bekend maken van de te leveren diensten en producten; • Het afstemmen van de te leveren diensten en producten op de wensen en behoeften van de in- en externe klanten; • Het aansluiten op de vereisten die accreditatie aan een organisatie stelt; • Het beheersen en verbeteren van de kwaliteit van de geleverde diensten en producten; • Het gezamenlijk werken en handelen vanuit een gedeelde strategische koers; • Het bevorderen van integrale aanpak en synergie in de uitvoering.
63 Zie rapportage nulmeting ondersteunende diensten 64 Zie beleidsplannen van de ondersteunende afdelingen 65 Zie actieplannen van de ondersteunende afdelingen
51/87
4.1.2. Uitvoering Het ingeslagen verbetertraject is inmiddels geïntegreerd in het dagelijks handelen van alle ondersteunende afdelingen. Om onderlinge afstemming van de verschillende werkzaamheden te bewerkstelligen en om samen het kwaliteitszorgtraject nadere vorm en inhoud te geven vinden periodiek de volgende overleggen plaats: • Het Algemene Dienst overleg tussen de managers van de afdelingen van de algemene diensten, onder voorzitterschap van de Algemeen Beheerder; • Het stafoverleg tussen de stafmedewerkers, onder voorzitterschap van de Rector Magnificus. De afstemming onderling en met de faculteiten vindt plaats tijdens bilaterale gesprekken en tijdens het College van Decanen66. Als de agenda daartoe aanleiding geeft worden stafmedewerkers en/of de Algemeen Beheerder uitgenodigd bij dit overleg. De projectleider van de opleiding Social Work voert op vrijwel wekelijkse basis overleg met de Algemeen Beheerder en de Rector Magnificus aangaande de ontwikkeling, opzet en uitvoering van de opleiding. De nog te benoemen decaan van de faculteit zal onderdeel gaan vormen van het College van Decanen.
4.1.3. Huisvesting De opleiding wordt momenteel tijdelijk in een locatie buiten het UNA-complex verzorgd vanwege de beperkte huisvestingsfaciliteiten waarmee de UNA thans te kampen heeft. Deze locatie biedt voldoende onderwijsfaciliteiten om te voldoen aan de kwaliteitseisen die de UNA stelt. Met ingang van januari 2010 zal de opleiding naar het UNA-complex verhuizen67. De opleiding kan dan gebruik maken van de volgende ruimtes: • 4 collegezalen (2 tot 75 personen en 2 tot 100 persoenen, waarbij deze laatste samen te voegen zijn tot 1 collegezaal van 200 personen); • 36 lokalen tot 40 personen; • 5 computerlokalen tot 30 personen; • 75 individuele studieplekken (in de bibliotheek). Deze ruimtes zijn toereikend om het onderwijs uit te voeren conform de eisen die de verschillende werkvormen stellen en om in de verwachte groei van de studentenaantallen in de komende jaren te voorzien. Voor wat betreft werkplekken van docenten zal met het gereed komen van de nieuwe faculteitsgebouwen de groei van het aantal medewerkers opgevangen worden. Vaste medewerkers krijgen in hun faculteitsgebouw een werkplek toegewezen die voldoet aan de ARBO-normen. Kopieer- en printfaciliteiten zijn op een centrale plek binnen het faculteitsgebouw beschikbaar. Gastdocenten kunnen gebruikmaken van speciaal voor hen ingerichte werkplekken, zogeheten flexplekken. Elk faculteitsgebouw beschikt over één of meer vergaderruimtes. De medewerkers kunnen tevens gebruikmaken van de grotere vergaderruimtes van de UNA.
66 College van Decanen is het overlegorgaan waarin alle decanen zitting hebben onder voorzitterschap van de Rector Magnificus. Het college draagt zorg voor een zo groot mogelijke afstemming tussen de faculteiten met betrekking tot het onderwijs, het onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening. Zie art. 9g, lid 3 LUNA. 67 Zie Masterplan UNA 2006
52/87
4.1.4. Overige materiële voorzieningen De opleiding heeft verder audiovisuele apparatuur, laptops, scanners, printers, een gezamenlijke reproductieruimte en een verkoopbalie tot haar beschikking. De meeste lokalen zijn voorzien van een beamer. De UNA is voorzien van een draadloos netwerk, waardoor het mogelijk is om op het gehele complex via internet toegang te krijgen tot de UNA-website, Blackboard, Progress en de digitale catalogus van de bibliotheek. Circa 90% van de studenten beschikt over een laptop. Verspreid over het UNA-complex zijn er elektraaansluitingen voor de laptops aangelegd. Daarnaast zijn er voldoende vaste computers beschikbaar voor de studenten die geen laptop hebben. Tussen de Library& Research Services en de opleiding vindt afstemming plaats over de benodigde literatuur en ander studiemateriaal. Voor de opleiding bestaat de collectie naast de verplicht voorgeschreven literatuur uit handboeken, naslagwerken, online-database, tijdschriften en ander relevant studiemateriaal. De opleiding kan gebruik maken van de UNA-campus. Deze beschikt over 97 volledig ingerichte kamers, een ruime recreatiezaal, een bar, een eetzaal (mensa), kitchenettes, wasmachines, drogers, een sportzaal, een gym alsook een voetbal- en basketbalveld. De mensa van de campus heeft een capaciteit van 150 personen. De chef-kok en zijn personeel zorgen dagelijks voor ontbijt, lunch en avondeten. Het wooncomplex bestaat uit twee units met daartussen de recreatiezaal. Ook in Otrabanda heeft de Universiteit een studentenhuis. Bij elkaar staan er 14 kamers ter beschikking. Ook deze kamers zijn volledig ingericht. Studenten die wonen op deze kamers kunnen ook gebruik maken van de faciliteiten op het terrein van de Universiteit zoals de mensa, de sportfaciliteiten etc. De busverbinding vanuit Otrabanda richting de Universiteit is optimaal. Wonen op de campus of in een studentenhuis kost de student Naf. 7.350,- per jaar, inclusief water, energie en drie maaltijden per dag. Op de patio, centraal gelegen op het UNA-terrein, is een snèk, die dagelijks geopend is van 9.00 uur tot 21.00 uur.
4.1.5. Evaluatie en bijstellingen In het rapport over het Studententevredenheidsonderzoek68, (n= 607, 31.8% van de totale studentenpopulatie) behaalde de vraag over de tevredenheid met betrekking tot de faciliteiten/voorzieningen een gemiddelde score van 3.1169. Met het op 1 september 2009 gereed komen van de 0-fase van het uitbreidingsplan van de UNA en de verdere modernisering van de beschikbare faciliteiten70 wordt de kwaliteit van de geleverde diensten en producten verbeterd. Vanaf 1 januari 2010 zal ook de opleiding Social Work kunnen profiteren van deze verbeteringen.
68 Rapport Studententevredenheidonderzoek 2008 69 Op een schaal van 1 -5, waarbij de score 3.0 – 3.5 voldoende tevredenheid impliceert 70 Zie Masterplan UNA 2006
53/87
4.2. Studiebegeleiding Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan de studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang.
4.2.1. Studieloopbaanbegeleiding Bij de start van de propedeuse krijgt iedere student een studieloopbaanbegeleider toegewezen. De instromende studenten worden ingedeeld in basisgroepen van maximaal 25 studenten. Elke basisgroep krijgt zijn eigen studieloopbaanbegeleider (zie studieloopbaanlijn in § 2.2.2.). De studieloopbaanbegeleider is eerste aanspreekpunt en vertrouwenspersoon voor de student. De studieloopbaanbegeleiding vindt plaats in de groepsbijeenkomsten van de basisgroep, in kleinere coachingsgroepjes en op individuele basis71. In de hoofdfase nemen de groepsbijeenkomsten in de basisgroep af en komt er meer ruimte voor bijeenkomsten in kleine groepen en voor individuele gesprekken. De rol van de studieloopbaanbegeleider verandert gedurende de opleiding van begeleider via coach naar studieloopbaanadviseur (zie tabel 4). De studieloopbaanbegeleider vervult een belangrijke rol voor de student in het proces van zijn competentieontwikkeling. Dit komt vooral tot uiting bij de diagnostische assessments, waarin de student reflecteert op zijn competentieontwikkeling en zijn leerdoelen nader uitwerkt in zijn POP. De individuele gesprekken kunnen de studievoortgang betreffen, maar kunnen ook gaan over persoonlijke problemen waarmee de student zich geconfronteerd ziet. De studieloopbaanbegeleider kan dan verwijzen naar een student counselor van de afdeling Student Affairs, de nieuwe benaming van wat eerder het Student Service Center werd genoemd (zie onder overige begeleiding/Student Affairs). Uitgangspunt bij de studieloopbaanbegeleiding is dat de student gedurende de hele opleiding dezelfde studieloopbaanbegeleider houdt. Om de voortgang van de studenten te kunnen monitoren ontvangt de studieloopbaanbegeleider per onderwijsperiode een overzicht uit Progress, het studentvolgsysteem van de UNA (zie hieronder). De studieresultaten van de student zijn vast agendapunt in de individuele gesprekken met de studieloopbaanbegeleider. De student kan zelf zijn studievoortgang online in Progress volgen.
4.2.2. Overige begeleiding/Student Affairs Wat betreft de overige studiebegeleiding kan de student gebruik maken van de ondersteuning die geboden wordt vanuit de afdeling Student Affairs. Deze afdeling is het centrale punt voor de student voor informatie, inschrijving, uitschrijving en studievoortgangsregistratie. Bij de afdeling zijn twee student counselors werkzaam. De studieloopbaanbegeleider verwijst een student die problemen heeft in de privésfeer die hem in zijn studievoortgang belemmeren naar deze counselor. Op zijn beurt kan de counselor de student verwijzen naar een externe (hulpverlenings)instantie. Eén van de taken van de counselor is het houden van exitgesprekken met vertrekkende studenten. De redenen van vertrek worden vervolgens naar categorie geregistreerd in Progress. Op die manier kan de opleiding monitoren wat de redenen voor vertrek zijn en daar zo nodig op inspelen in de voorlichting of door het aanpassen van het programma. In het beleidsplan van de afdeling staan de taken van de counselors als volgt genoemd:
71 Zie handleidingen SLB propedeuse en jaar 2
54/87
• • • • • • • • •
Begeleiding bij inschrijving; Exitgesprek bij uitschrijving; Doorverwijzing naar externe instanties; Vertrouwenspersoon voor studenten; Coördinatie bij aanvragen voor scholarships; Begeleiding van internationale studenten; Mede-organiseren van studentenactiviteiten; Organiseren en geven van workshops/cursussen (sollicitatietraining); Contacten met studentenorganisaties.
Een andere taak van de afdeling Student Affairs is het registreren van de studievoortgang van de student. Dit gebeurt in het systeem Progress, dat is gekoppeld aan Blackboard. De student kan gedurende zijn hele opleiding zijn studievoortgang in Progress online bekijken.
4.2.3. Informatievoorziening De opleiding maakt gebruik van Blackboard om met studenten te communiceren over roosters, studiemateriaal, evaluatieresultaten en eventuele verbeteracties en andere relevante onderwijsgerelateerde onderwijsinformatie. Ook incidentele mededelingen, zoals roosterwijzigingen, ziekmeldingen etc. worden op Blackboard geplaatst. De student wordt vanaf het begin van de opleiding gestimuleerd dagelijks Blackboard te raadplegen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de website van de UNA.
4.3. Samenvattend De materiële voorzieningen en de informatievoorziening faciliteren de student in toereikende mate om zijn studie op succesvolle wijze te kunnen volgen. De studie(loopbaan)begeleiding die vanuit de opleiding en de afdeling Student Affairs worden geboden is adequaat en begeleidt de student bij zijn studievoortgang en bij het wegnemen van eventuele belemmeringen die hij daarbij ondervindt.
55/87
5. Interne kwaliteitszorg 5.1. Systematische aanpak Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden genomen. In haar visie, omschreven in het Strategisch plan 2006-2010, is de doelstelling geformuleerd dat alle opleidingen van de UNA zijn geaccrediteerd. Deze doelstelling is geschreven met de toekomstige wetgeving voor ogen72 om: • internationale erkenning van de kwaliteit van haar opleidingen te krijgen; • doorstroom van haar studenten naar het buitenland te garanderen; • toestroom van internationale studenten te vergroten; • internationale uitwisseling van docenten en studenten te stimuleren; en • verantwoording af te leggen aan de lokale gemeenschap over de inzet van publieke middelen ten opzichte van het afleveren van kwalitatief hoogwaardige afgestudeerden. De UNA heeft vanaf 2005 gekozen voor de implementatie van een integrale kwaliteitsbenadering (total quality management), gebaseerd op het principe van ‘continuous improvement’ waarbij alle kwaliteitsaspecten van de primaire, bestuurlijke en ondersteunende processen structureel opgenomen worden in het kwaliteitszorgproces. Basisuitgangspunt hierbij is de Plan, Do, Check en Act – cyclus (PDCA-cyclus). Dit staat beschreven in haar kwaliteitsbeleidsplan73. De opleiding Social Work sluit met haar kwaliteitsbeleid hierop aan.
5.1.1. Kwaliteitszorg op instellingsniveau Op instellingsniveau worden kwaliteitsinstrumenten ingezet en metingen uitgevoerd. Enerzijds om instellingsbreed inzicht te verwerven in de voortgang op dit gebied en anderzijds om de faculteiten te faciliteren. Het gaat om de volgende instrumenten. Evaluatieobject Opleiding Voortijdige uitstroom
Werksatisfactie Functioneren medewerkers
Instrument Studententevredenheidsonderzoek Exitgesprek door Student Affairs
Betrokkenen Studenten
Frequentie Tweejaarlijks
Uitvallers
Medewerkerstevredenheidsonderzoek Functionerings- en beoordelingssysteem
Medewerkers
Doorlopend, onderdeel van de driemaandelijkse managementrapportage aan faculteiten Driejaarlijks
Medewerkers
Halfjaarlijks
Tevens beschikt de UNA sinds 2003 over een instellingsbreed kwaliteitsteam, dat een ontwikkelende, beleidsadviserende en -voorbereidende functie vervult. Dit team wordt voorgezeten door de onderwijskundige beleidsmedewerker en verder bemenst
72 Zie het ontwerp Landsverordening Hoger Onderwijs Nederlandse Antillen, februari 2009 (LHONA), waarin financiering en diplomering afhankelijk gesteld wordt van accreditatie 73 “Het kan altijd beter, Beleidskader Kwaliteitszorg UNA 2005 - 2010”, UNA 2006
56/87
door faculteitsmedewerkers, die met kwaliteitszorg op faculteitsniveau belast zijn74. Dit kwaliteitsteam vervult een belangrijke rol binnen het interne kwaliteitszorgtraject door het ontwikkelen van diverse kwaliteitsinstrumenten, zoals evaluatieformulieren en de klachtenprocedure. Op deze wijze vindt uitwisseling plaats van kennis en expertise tussen de faculteiten. Tevens bevordert dit team een meer uniforme kwaliteitsaanpak bij de verschillende faculteiten en werkt faciliterend naar alle geledingen toe. De projectleider van de opleiding is lid van dit kwaliteitsteam en in de nabije toekomst zal de program manager hem hierin vervangen. Kwaliteitszorg heeft binnen de UNA, naast de verbeter- en accreditatiefunctie, ook een verantwoordingsfunctie. Door het bieden van kwalitatief goede opleidingen die geaccrediteerd zijn heeft de UNA ook een bewijs voor het verantwoord gebruiken van de verkregen financiële middelen vanuit de Antilliaanse kas, zie § 6.3.
5.1.2. Interne kwaliteitszorg van de opleiding Periodieke evaluatie van de onderwijsonderdelen vormt bij de opleiding Social Work onderdeel van een driejarige kwaliteitscyclus ten einde op een systematische en structurele basis te werken aan continue kwaliteitsverbetering. De opleiding gebruikt hierbij een aantal opleidingsgerichte kwaliteitsinstrumenten. Evaluatieobject Opleiding
Instrument Werkoverleg Gastdocentenoverleg Afstemmen met samenwerkende partners in NL Afstemmen met regionale ontwikkelingen Overleg met OAR Midterm review
Eindkwalificaties
Onderwijs
OAR Alumni bijeenkomsten Afstudeerstageevaluatie Programmaevaluatie Tentamenevaluatie Studentenpanels Stage-evaluatie OAR Alumni bijeenkomsten
Betrokkenen Teamleden Gastdocenten HvA
Frequentie Wekelijks Halfjaarlijks Halfjaarlijks
Deelname aan regionale conferenties
Halfjaarlijks
Leden OAR en program manager Alle betrokkenen bij de opleiding
Driemaandelijks
Vertegenwoordigers beroepenveld Afgestudeerden Beroepenveld Studenten Studenten Studenten Stagiaires Vertegenwoordigers werkveld Afgestudeerden
Een keer per zes jaar halverwege accreditatieperiode Driemaandelijks Jaarlijks Jaarlijks Einde van elke Blok Einde van elke Blok Einde van elke Blok Einde stageperiode Driemaandelijks Jaarlijks
De programma-evaluaties leveren de meeste structurele kwantitatieve gegevens aan over het opleidingsprogramma en de studeerbaarheid daarvan, met als doel het inzichtelijk maken van de kwaliteit van het onderwijsleerproces vanuit het perspectief van de student over een periode van 10 weken. De onderdelen worden geëvalueerd met een ritmiek van drie jaren, met uitzondering van onderdelen die als onvoldoende zijn ervaren of die drastisch gewijzigd zijn. Deze worden dan in de volgende periode 74 De taken en werkwijze van het Kwaliteitsteam zijn neergelegd in het document “Kwaliteit in onze Universiteit. Taken, doelen en werkwijze van het Kwaliteitsteam”, UNA 2004
57/87
waarin zij aan bod komen (volgend studiejaar) opnieuw geëvalueerd. Alle nieuwe studieonderdelen worden de eerste keer onderworpen aan een evaluatie. Gedurende de periode van drie jaren komen alle programma’s aan bod voor een evaluatie. Jaarlijks wordt aan het begin van het studiejaar bekend gemaakt welke programma’s aan evaluatie zullen worden onderworpen. De te toetsen onderwerpen zijn: de informatievoorziening, de opzet van de cursus, de inhoud van de cursus, het studiemateriaal, de didactische vaardigheden van de docent en de toetsing. De evaluaties worden opgemaakt aan de hand van een vijfpuntsschaal. De opleiding hanteert de Klachtenregeling75 die vanaf september 2009 op instellingsniveau wordt geïmplementeerd. Studenten van de opleiding kunnen ‘signaalkaarten’ gebruiken om de inhoud hun klachten bij de afdeling Student Affairs in te dienen (centrale registratie). De program manager op faculteitsniveau is vervolgens belast met het afhandelen van de klacht binnen een zo kort mogelijke tijdsspanne. Studenten worden tweewekelijks op de hoogte gehouden van de voortgang van de behandeling van hun ingediende signaalkaart. De vertrouwenspersoon werkzaam bij de afdeling Student Affairs, is belast met het registreren, doorsturen en monitoren van de ingediende signaalkaarten.
5.2. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken worden. Alle onderwijsaspecten maken deel uit van een driejarige kwaliteitscyclus, waarbij de evaluatie door zowel interne als externe actoren geschiedt. In § 5.1.2. is de betrokkenheid van de verschillende actoren opgenomen. De opleiding beschikt over een aantal meetinstrumenten welke specifiek ontworpen zijn voor de diverse stakeholders. Elke betrokkene wordt op gepaste wijze geïnformeerd over de resultaten. • Tijdens teamoverleg worden de resultaten van elke meting besproken en de medewerkers krijgen de onderzoeksresultaten digitaal toegezonden. Daar waar nodig, worden verbetermaatregelen geformuleerd. De decaan is belast met de monitoring van de uitvoering daarvan. • Resultaten van metingen die betrekking hebben op docenten worden met betrokkenen besproken, die in overleg met de program manager de benodigde verbeteracties SMART76 formuleert. Indien nodig, wordt samen met de afdeling HR een professionaliseringstraject uitgestippeld. Tevens worden tijdens de functionerings- en beoordelingsgesprekken de resultaten van het programmaonderdeel- en tentamenevaluaties aan de orde gesteld en de verrichte verbeterwerkzaamheden geëvalueerd. Hieruit kan ook een scholingstraject voortvloeien. • Studenten worden na afloop van een meting geïnformeerd over de resultaten en eventuele verbeteracties. Veelal wordt Blackboard hiervoor gebruikt. • De faculteitsraad bespreekt de evaluaties met betrekking tot het onderwijs en adviseert de decaan over de verbeteracties. • De OAR bespreekt de evaluaties met betrekking tot de opleiding, de eindkwalificaties en het onderwijs en adviseert de opleiding over de verbeteracties.
75 Klachtenregeling UNA, juni 2009 76 Specifiek, meetbaar, acceptabel,realistisch en tijdsgebonden
58/87
5.3. Samenvattend De opleiding sluit met haar kwaliteitssysteem aan bij het kwaliteitsbeleid van de UNA. Volgens dit beleid worden op systematische wijze, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties, verbetermaatregelen getroffen.
59/87
6. Condities voor continuïteit 6.1. Afstudeergarantie De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. De UNA stelt zich garant voor de uitvoering van de opleiding en garandeert dat instromende studenten het programma volledig kunnen doorlopen. Naast deze toezegging, wordt de garantie ondersteund door het financiële plan77 en de opgenomen financiële reserveringen voor ontwikkeling en uitvoering van de opleiding binnen de begroting van de faculteit78.
6.2. Investeringen De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. In tabel 7 wordt inzichtelijk gemaakt dat de personele inzet voldoende is om de opleiding verder te ontwikkelen en uit te voeren. De voorzieningen zijn toereikend, zie § 4.1. De UNA investeert in de toekomst door nieuwbouw en upgrading van haar voorzieningen. In de begroting 2009 en 2010 zijn zowel voor de personele inzet als voor de materiële voorzieningen voldoende middelen gereserveerd.
6.3. Financiële voorzieningen De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. De UNA investeert in uitbreiding van haar opleidingenaanbod De overheidsbekostiging79 is jaarlijks, samen met de collegegelden en de overige inkomsten, voldoende om alle opleidingen, bestaande en nieuwe, de benodigde financiën te garanderen. De UNA staat hier garant voor80. Voor de opleiding Social Work zijn de kosten en inkomsten in het jaar 2010 als volgt te berekenen: Tabel 8: Begroting FMG/ Bachelor Social Work 2010 Kosten: Personeel Onderwijs (incl. gastdocenten f 350.000) Aandeel indirecte kosten Totaal Inkomsten: Bekostiging Overheid Collegegelden Overige eigen inkomsten Totaal
Bedrag in ANG 260.300 489.000 691.800 1.441.100
481.000 960.000 6.500 1.447.500
77 Zie beleidsplan 2006-2010 afdeling Finance, UNA 2005 78 Zie begroting UNA 2009 en 2010 79 Zie bekostigingsmodel UNA 80 Zie beleidsplan 2006-2010 afdeling Finance, UNA 2005
60/87
6.4. Samenvattend De UNA geeft voldoende garanties en financiële middelen om de opleiding te ontwikkelen en uit te voeren.
61/87
Lijst van voetnoten 1. Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (LUNA), artikel 3. 2. “Delivering future leaders for the Caribbean” Strategic Plan UNA 2006 – 2010” 3. Het ontwerp Landsverordening Hoger Onderwijs Nederlandse Antillen, februari 2009 (LHONA) stelt accreditatie als eis voor overheidsfinanciering en diplomering 4. Zie jaarrekening 2008 en begroting 2009 en 2010 5. Bestuurs- en beheersreglement UNA 2006 6. Om de leesbaarheid van het document te bevorderen wordt alleen de mannelijke geslachtsvorm gebruikt. Uiteraard wordt hij dan wel zij bedoeld. 7. De zesde faculteit, de Faculteit der Geneeskunde, is niet operationeel. 8. Zie overzicht opleidingen UNA 9. Het streven is om op 1 januari 2010 zal het land Nederlandse Antillen op te heffen. Het eilandgebied Curaçao en het eilandgebied St. Maarten krijgen een autonome status binnen het Koninkrijk der Nederlanden en de eilandgebieden Bonaire, Saba en St. Eustatius worden een bijzondere gemeente van het land Nederland. 10. Publicatie UNA 2007 11. Zie overzicht samenwerkingsverbanden met andere instellingen voor het hoger onderwijs 12. Zie beleidsplan Student Affairs 2009 13. Strategic Plan UNA 2006-2010, augustus 2005 14. De kerntaken van de UNA zijn in de LUNA vastgelegd en betreffen onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. 15. Hoger onderwijsbeleid in grote lijnen,,december 2002 16. www.gouverneur.an 17. Zie overzicht van de buitengewone hoogleraren UNA 18. Samenwerkingsovereenkomst UNA-HOGMA 18 maart 2008 19. Instellingsplan 2007-2010 UvA-HvA 20. Samenwerkingsovereenkomst UNA-HvA/DMR december 2007 21. Zie lijst van werkveldinstellingen 22. Zie toelichting bij het concept LBHAM 23. Verslag werkveldconferentie 18 juni 2008 24. Opleidingsplan bachelor Social Work juni 2009 25. Zie OER 2009-2010 26. Zie Samenstelling OAR 2009-2010 27. Zie verslagen OAR
62/87
28. Baumfalk, W.W. en Dongen, C. van (april 2008) Vele takken, één stam Sectoraal Adviescollege Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs. 29. Baumfalk, W.W. (februari 2008) Drie Takken, één stam, Opleiding Social Work UNA. 30. Gouverneur R.A. Römer, 1987 31. Het streven is om op 1 januari 2010 zal het land Nederlandse Antillen op te heffen. Het eilandgebied Curaçao en het eilandgebied St. Maarten krijgen een autonome status binnen het Koninkrijk der Nederlanden en de eilandgebieden Bonaire, Saba en St. Eustatius worden een bijzondere gemeente van het land Nederland 32. Strategic Plan UNA 2006-2010, augustus 2005 33. Cijfers SSC 34. Het individuele uitstroomprofiel c.q. de kwalificaties van de student worden in relatie tot het gevolgde binnen- en buitenschoolse programma vermeld op het diploma supplement 35. Deze vermogens vragen verdere uitwerking en argumentatie. Voorlopig sluiten we op dit punt grotendeels aan bij de persoonlijke en zogenoemde ‘generieke vermogens zorg & welzijn’, zoals verzameld in ‘Klaar voor de Toekomst’, een uitgave van NIZW beroepsontwikkeling. 36. www.nvao.net en www.jointquality.nl 37. verslag studiedag 19-12-08 38. verslag conferentie Jamaica 39. Literatuurlijsten propedeuse en hoofdfase 1 40. Bijvoorbeeld Studiehandleiding Jeugd in ontwikkeling propedeuse en Studiehandleiding Communitybuilding jaar 2 41. Het HBO niveau, Cahier 5, Hogeschool van Amsterdam 42. Zie handleidingen Cobeva, jaar 1 en 2 43. Zie studiehandleidingen projecten propedeuse en jaar 2 44. Zie studiehandleidingen propedeuse en hoofdfase 1 45. Toetsen en beoordelen, Cahier 2, Hogeschool van Amsterdam 46. Notitie toetsen en beoordelen Bachelor Social Work UNA, juni 2009 47. Studiehandleidingen Studieloopbaanbegeleiding 48. Competentieprofiel van de HBO-bachelor Social Work mei 2009 49. Roosters propedeuse en jaar 1 hoofdfase 2009-2010 50. Kwaliteitsplan Bachelor Social Work 2009 51. Op Curaçao is het SBO (Secundair Beroeps Onderwijs) het equivalent van het Nederlandse MBO 63/87
52. Op Curaçao is ‘nieuwe stijl’ de lokale variant van het studiehuis. 53. Regeling motivatiebeurs UNA augustus 2008 54. HR beleidsplan UNA 2009 55. Zie samenstelling ontwikkelteams UNA-HvA 2007-2008 en 2008-2009. 56. Zie CV’s van (gast)docenten 57. Zie Memorandum of Understanding UNA-HvA 58. Zie Gastdocentenbeleid UNA 59. Zie begroting FMG 2009 en 2010 60. Zie Scholingsplan BSW 2009-2010 61. Zie Memorandum of Understanding UNA-HvA 62. Zie Studieregeling UNA 63. Zie rapportage nulmeting ondersteunende diensten 64. Zie beleidsplannen van de ondersteunende afdelingen 65. Zie actieplannen van de ondersteunende afdelingen 66. College van Decanen is het overlegorgaan waarin alle decanen zitting hebben onder voorzitterschap van de Rector Magnificus. Het college draagt zorg voor een zo groot mogelijke afstemming tussen de faculteiten met betrekking tot het onderwijs, het onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening. Zie art. 9g, lid 3 LUNA. 67. Zie Masterplan UNA 2006 68. Rapport Studententevredenheidonderzoek 2008 69. Op een schaal van 1 -5, waarbij de score 3.0 – 3.5 voldoende tevredenheid impliceert 70. Zie Masterplan UNA 2006 71. Zie handleidingen SLB propedeuse en jaar 2 72. Zie het ontwerp Landsverordening Hoger Onderwijs Nederlandse Antillen, februari 2009 (LHONA), waarin financiering en diplomering afhankelijk gesteld wordt van accreditatie 73. “Het kan altijd beter, Beleidskader Kwaliteitszorg UNA 2005 - 2010”, UNA 2006 74. De taken en werkwijze van het Kwaliteitsteam zijn neergelegd in het document “Kwaliteit in onze Universiteit. Taken, doelen en werkwijze van het Kwaliteitsteam”, UNA 2004 75. Klachtenregeling UNA, juni 2009 76. Specifiek, meetbaar, acceptabel,realistisch en tijdsgebonden 77. Zie beleidsplan 2006-2010 afdeling Finance, UNA 2005 78. Zie begroting UNA 2009 en 2010 79. Zie bekostigingsmodel UNA 64/87
80. Zie beleidsplan 2006-2010 afdeling Finance, UNA 2005
65/87
Lijst van afkortingen ACSWE AF BBR BES CARMABI CBS Cobeva DMR EC ECTS FMG FRE Fte HBO HOGMA HRM HSAO HvA ICT JF LBHAM LHONA LOFO LUNA NAAM NVAO OAR OBP OER OTSU OVO PDCA POP RUN SEF SKCN SLB Slb'er SMART SSC TF UNA UNICA UvA UWI WO
Association of Carribean Social Work Educators Algemene Faculteit Bestuurs- en Beheersrglement UNA Bonaire, St. Eustatius en Saba Carribean research and management of biodiversity Centraal Bureau Statistiek Communicatieve beroepsvaardigheden Domein Maatschappij en Recht European Credit is de eenheid van studielast in het ECTS European Credit Transfer System Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen Fiscaal Recht en Economie Fulltime-equivalent Hoger Beroepsonderwijs Hogere Opleidingen Gedrag en Maatschappij Onderwijs Human Resource Management Hoger sociaalagogisch onderwijs Hogeschool van Amsterdam Informatie- en communicatietechnologie Faculteit der Rechtsgeleerdheid Landsbesluit Houdende Algemene Maatregelen van Bestuur Ontwerp Landsverordening Hoger Onderwijs Nederlandse Antillen Lerarenopleiding funderend onderwijs Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen Nationaal Archeologisch en Antropologisch Museum Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie Opleidingsadviesraad Ondersteunend en beheerspersoneel, niet wetenschappelijk personeel Onderwijs- en examenregeling Organisashon Trahardornan Social Uni Overeenkomst van opdracht Plan Do Check Act Persoonlijk Ontwikkelplan Radboud Universiteit Nijmegen Faculteit der Sociale en Economische Wetenschappen Sociaal Kennisnetwerk Curaçao Nederland Studieloopbaanbegeleiding Studieloopbaanbegeleider Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden Student Services Center Faculteit der Technische Wetenschappen Universiteit Nederlandse Antillen Vereniging van alle universiteiten in het Caribisch gebied Universiteit van Amsterdam University of the West Indies Wetenschappelijk Onderwijs
66/87
Bachelor Social Work Bijlagen Informatiedossier Nieuwe Opleiding
Universiteit Nederlandse Antillen Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen Willemstad, juni 2009
67/87
Inhoudsopgave Bijlage 1 Organogram UNA 69 Bijlage 2 Taakgebieden Social Work 70 Bijlage 3 Competenties uitgewerkt naar leerresultaten 74 Bijlage 4 Samenhang competenties BSW en bachelorniveau 80 Bijlage 5 Samenhang bachelorniveau en competenties BSW 81 Bijlage 6 Competentiematrixen per studiejaar 0
68/87
Bijlage 1 Organogram UNA Raad van Toezicht
Rector Magnificus
Directiesecretariaat
Stafdiensten Onderwijsbeleid en –kwaliteit Student Affairs Human Resource Management
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Faculteit der Sociale & Economische Wetenschappen
Algemene Dienst/ Algemeen Beheerder Library & Research Services Campus & Mensa Computercentrum Facility Services Finance
Faculteit der Technische Wetenschappen
Algemene Faculteit
Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen
69/87
Bijlage 2 Taakgebieden Social Work Taakgebied 1 Uitvoering in complexe situaties 1. Verkennen, analyseren, definiëren De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende manieren waarop individu, groep en samenleving op elkaar betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. De competentie vraagt dat de professional tenminste: • een beargumenteerde, breed reikende visie heeft op wat voor hem of haar de sociale invalshoek in de verschillende aangetroffen situaties inhoudt en dat hij of zij steeds in staat is deze visie verder te ontwikkelen in samenwerking met doelgroep en opdrachtgever; • in staat is zich bewust te maken van eigen sociale en culturele waarden en die van anderen in de verschillende situaties en in staat is deze in de overwegingen te betrekken; • in staat is tot het maken van ethische afwegingen en tot het verantwoorden ervan; • kennis heeft van en inzicht heeft in interpersoonlijke en maatschappelijke verhoudingen ten behoeve van het sociaalagogisch handelen en in het bijzonder daarbij steeds in staat is tot het opsporen van in concrete situaties benodigde kennis, informatie, objectieve en subjectieve gegevens. Hij of zij kan deze gegevens verwerken tot een ontwikkelingsperspectief. Het gaat hierbij om de verwerving van zowel feitelijke gegevens als bewust maken van beleving, behoeften, vermogens en mogelijkheden tot participatie van individuen en groepen; • zodanig kan handelen dat ontwikkelingsmogelijkheden van cliënten, groepen en organisaties binnen maatschappelijke mogelijkheden worden aangesproken; • zicht heeft op maatschappelijke en politieke kansen en mogelijkheden, deze kan handhaven, reductie kan voorkomen en deze kansen kan uitbreiden ten behoeve van individuen en groepen. 2. Sociaalagogisch handelen De professional is in staat tot methodisch handelen in sociaalagogische contexten en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaalagogische contexten wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, groep en organisatie en samenleving. De competentie vraagt dat de professional tenminste in staat is: • zich steeds te richten op individu, omgeving en systeem in hun wederzijdse samenhang en beïnvloeding; • zich te richten op geldende normatieve invalshoeken; • zich te richten op zowel resultaat als proces; • tot het dialogisch en wederkerig benaderen van de doelgroep in zijn of haar context; • zich te richten op culturele en maatschappelijke participatie en op identiteitsvorming;
70/87
•
•
• •
tot methodisch handelen binnen het spectrum van de diverse sociaalagogische handelingsvormen (verzorgen, behandelen, hulpverlenen, ondersteunen, begeleiden, faciliteren, adviseren, signaleren, opvoeden, leren, ontwikkelen, initiëren); tot pro-actief handelen conform wat binnen zijn of haar professie als regulatieve cyclus (ontwerpen, uitvoeren en evalueren) wordt beschouwd en kan daarbij, afhankelijk van de situatie op verschillende punten aanvangen. Het handelen is doelgericht en planmatig; het sociaal agogisch perspectief81 optimaal te realiseren, ook juist in situaties/contexten waar dit perspectief onder druk staat; tot het verantwoorden van het methodisch handelen; Taakgebied 2 Organisatorische en bedrijfsmatige taken
3. Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie De organisatorische context van waaruit de sociaalagoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dát van de sociaalagoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident. Wij geven hier de voornaamste kwaliteiten. Deze competentie is uitgewerkt naar de volgende eindkwalificaties. De uitstroomprofielen worden ingekleurd via de kritische beroepssituaties. De competentie vraagt dat de professional tenminste in staat is: • ondernemend te denken en handelen, binnen een organisatie of bedrijf; • vanuit sociaalagogisch perspectief kritisch beleidsmatig te opereren binnen en meedenken over doelen en strategie van organisatie of bedrijf; • als medewerker loyaal te functioneren vanuit de doelstellingen en het beleid van de organisatie; • (multidisciplinair) samen te werken met andere medewerkers, zowel vakgenoten als andere beroepsbeoefenaars, zowel professionals als vrijwilligers; • (bege)leiding te geven aan andere medewerkers; • in rapportages verantwoording af te leggen; • een bijdrage te leveren aan het beleid van organisatie of bedrijf; • bedrijfsmatig te handelen met betrekking tot de inzet van middelen (materiële voorzieningen); • een bijdrage te leveren aan de kwaliteitszorg van de organisatie of bedrijf; • formele relaties met derden op een transparante wijze te ontwikkelen en onderhouden; • een (professioneel) netwerk te ontwikkelen en te onderhouden.
81
zie grondtrekken van het sociaal agogisch handelen 71/87
Taakgebied 3 Professionaliseringstaken 4. De persoon van de professional als instrument De professional is in staat een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. Denk daarbij aan betrokkenheid, empathie, assertiviteit, representativiteit, integriteit en het kunnen hanteren van professionele macht en verantwoordelijkheid. De competentie vraagt dat de professional tenminste in staat is: • te reflecteren op eigen handelen. 5. Onderzoeken De professional kan praktijkgericht onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling en beroepsontwikkeling . De competentie vraagt dat de professional tenminste in staat is: • te reflecteren op het eigen beroepsmatige handelen vanuit theoretische en normatieve kaders; • onderzoek te doen naar de beroepsuitoefening en de uitkomsten te vertalen naar consequenties voor het beroepshandelen; • eigen onderzoek te presenteren en te representeren; • veranderingen in de samenleving te signaleren en deze te vertalen in consequenties voor het professioneel handelen. 6. De lerende professional De professional is in staat tot en voelt zich verantwoordelijk om zich gedurende zijn loopbaan professioneel te blijven ontwikkelen en de eigen beroepscompetenties te onderhouden. De competentie vraagt dat de professional tenminste in staat is: • te handelen vanuit een eigen beroepsidentiteit; • de eigen professionaliteit te ontwikkelen aan de hand van concepten, theorieën en praktijken; • vanuit de eigen professionaliteit een bijdrage te leveren aan verdere kennisontwikkeling van het beroep. De taken in deze drie gebieden worden uitgevoerd met een grote mate van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid in een vaak complexe situatie. De professional dient zich hiervan terdege bewust te zijn en de consequenties van zijn handelen te overzien. Door hierop te reflecteren zal de professional weten welke ondersteuning, dan wel verwijzing in een bepaalde situatie nodig is. De social work professional kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling van de Antillen, hij heeft een eigen visie op zijn beroep en de context waarbinnen hij dit beroep uitoefent. Hij is in staat om creatief en pro-actief te werken in uitdagende omstandigheden en complexe beroepssituaties. Daarnaast ontwikkelt de social work professional beleid in wisselwerking met de praktijk. Hij is in staat zijn professioneel handelen te verantwoorden. Onderwerpen die juist vanuit deze specifieke Antilliaanse context een plaats binnen de competenties hebben gekregen zijn: 72/87
• • • • •
• • •
sociale politiek; het delen van informatie (teamwork, transparantie, samenwerken, consulteren, beroepsvereniging, (praktijk-) kennis ontwikkelen); bedrijfsvoering (randvoorwaarden creëren, ondernemend leren en werken); interculturele communicatie, specifiek Curaçao, levensbeschouwing); staan voor het beroep (“positioneert het beroep en neemt deel aan / entameert publiek debat, is gericht op (de) ontwikkeling van de samenleving en toont daarin maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef”; (leven lang) leren voor jezelf in plaats van voor een diploma/ status, geld; de schakelfunctie tussen cliënt en leiding/organisatie; community building (vanuit eigen specialisatie multidisciplinair samenwerken in team).
73/87
Bijlage 3 Competenties uitgewerkt naar leerresultaten Toelichting bij de competentieniveaus De competentieniveaus zijn aanvullend en opvolgend. Om te borgen dat de bouwstenen van de competenties - kennis, vaardigheden en houding - in het onderwijs- en toetsprogramma herleidbaar zijn tot de competenties zijn ze in de niveaus 1 en 2 apart uitgewerkt. Voor niveau 3 zijn de leerresultaten op het niveau van de competenties beschreven. Indicatoren niveau 1 hoofdfase bekwaam Cluster 1. Verkennen, analyseren, definiëren Toelichting: De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende sociale dimensies waarin individu, groep en samenleving betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. De ontwikkeling van deze competentie beoogt een professional die gericht is op het bijdragen aan de realisatie van een menswaardig bestaan en die in staat is daar rekenschap van af te leggen in zijn of haar professioneel handelen. Kennis: De student heeft kennis van samenlevingsverbanden en achtergronden en levensovertuigingen van diverse klantgroepen en individuen. De student heeft kennis van het welzijnswerk op de Antillen vanuit historisch perspectief. Vaardigheden: De student kan vanuit kennis over diversiteit aan achtergronden en levensovertuigingen benoemen wat de invloed daarvan is op individuen, groepen en organisaties. Attitude: De student reflecteert op de eigen achtergrond en positie in relatie tot de positie en achtergrond van anderen. De student gaat relaties aan vanuit erkenning en respect van de leefwereld en identiteit van betrokkenen. Cluster 2. Sociaal agogisch handelen Toelichting: Sociaalagogen zijn in staat tot methodisch handelen in sociaalagogische contexten en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaalagogische contexten wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, groep en organisatie. Kennis: De student heeft kennis van de belangrijkste sociaal agogische methodieken. Hij is in staat deze in verband te brengen met kenmerkende doelgroepen en contexten. Vaardigheden: De student beheerst de basisvaardigheden van de agogische professional, zoals doorvragen, feedback geven en ontvangen, vergaderen en afspraken maken en nakomen. De student analyseert op methodische wijze de startsituatie van cliënten en formuleert op basis daarvan haalbare doelen. Attitude: De student is zich bewust van de invloed van de eigen normen en waarden op zijn denken en handelen. Hij verhoudt zich hiermee tot anderen.
74/87
Cluster 3. Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie Toelichting: De organisatorische context van waaruit de sociaalagoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dát van de sociaal agoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident. Wij geven hier de voornaamste kwaliteiten. De professional kan zich staande houden in een organisatie Kennis: De student heeft kennis van de structuren en culturen van verschillende typen organisaties. De student heeft kennis van de positionering van de social work professional tussen organisatie en cliënt. Vaardigheden: De student kan het eigen werk organiseren binnen de gegeven randvoorwaarden van een organisatie. De student toont dat hij in staat is om informatie te presenteren en te delen met anderen. Attitude: De student is dienstverlenend en coöperatief. Hij toont initiatief in de samenwerking met anderen. De student is bereid om samen te werken en informatie te delen met collega’s. De student durft de eigen grenzen te verleggen. Cluster 4. De persoon van de professional als instrument Toelichting: In het sociaalagogisch handelen is steeds een aantal meer persoonlijke kwaliteiten van de werker méé in het geding ten behoeve van de versterking van het zelfregulatieve vermogen van de cliënt, groep en/of organisatie.82 Dat brengt met zich mee dat de sociaal agoog in staat is een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten (nabijheid) op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. Kennis: De student heeft kennis van het belang van taal voor effectief sociaal agogisch handelen. De student heeft kennis van communicatieprocessen in groepen en tussen individuen. Hij heeft kennis van de invloed van culturele factoren en interculturele communicatie. Vaardigheden: De student beheerst voldoende mondelinge en schriftelijke taalvaardigheden in Nederlands en Papiamento, nodig voor effectieve communicatie in de context van de opleiding. De student kan samenwerkingsrelaties in groepen aangaan en ontwikkelen. Hij kan zijn eigen rol binnen samenwerking te benoemen en te hanteren. Hij reflecteert op de eigen rol en het eigen aandeel in communicatieprocessen. Hij betrekt daarbij de kennis over interculturele communicatie. Hij is in staat om duidelijk onder woorden te brengen wat hij bedoelt. Attitude: De student toont respect voor anderen. De student kan agogische relaties aangaan en onderhouden. Hij staat open voor samenwerking. De student is bereid om te leren van successen en fouten van zichzelf en anderen.
82
Deze vermogens vragen verdere uitwerking en argumentatie. Voorlopig sluiten we op dit punt grotendeels aan bij de persoonlijke en zogenoemde ‘generieke vermogens zorg & welzijn’, zoals verzameld in Klaar voor de Toekomst. 75/87
Cluster 5. Onderzoek ontwikkelen Toelichting: De sociaalagoog kan sociaalagogisch onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling en beroepsontwikkeling. Kennis: De student heeft kennis van de basisbegrippen en theorieën van verschillende vormen en opvattingen over kennisontwikkeling en onderzoek. Vaardigheden: Student is in staat om bronnen te gebruiken en systematisch gegevens te verzamelen en te rapporteren. De student past basistechnieken van onderzoek toe en is in staat om een onderzoeksplan te maken. Attitude: De student is nieuwsgierig en onderzoekend. Cluster 6. Lerende Professional Toelichting: De sociaalagoog is in staat tot leven lang leren en het onderhouden van de eigen beroepscompetenties. Blijft zich gedurende zijn loopbaan professioneel ontwikkelen. Aandachtspunt: kennisontwikkeling, vakliteratuur en andere bronnen. Zelf kennis ontwikkelen. Systematisch werken, rapporteren. Bijdragen aan gemeenschappelijke visie op beroep. Kennis: Vanuit literatuur en praktijk geeft de student blijk van besef van het bestaan van de kwaliteitsnormen en standaarden van het beroep. De student heeft kennis van verschillende leerstrategieën en hun effectiviteit voor het behalen van verschillende soorten leerdoelen. Vaardigheden: De student is in staat om te reflecteren op de eigen professionele kennis, vaardigheden en houding. Hij is in staat om eigen ontwikkelingsmogelijkheden te herkennen en te benoemen. De student is in staat om voor hem relevante leerdoelen te benoemen en operationeel te formuleren. De student is in staat om inbreng van anderen te verkrijgen bij het formuleren en realiseren van zijn leerdoelen. Attitude: De student toont dat hij gemotiveerd is om zich te blijven ontwikkelen, binnen en buiten de opleiding. De student staat open voor feedback van anderen en voor het toepassen van verschillende leerstrategieën. De student ontwikkelt een eigen visie op het beroep en de bijdrage die het levert aan de samenleving.
NIVEAU 2 Stagebekwaam83 Cluster 1. Verkennen, analyseren, definiëren Toelichting: De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende sociale dimensies waarin individu, groep en samenleving betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. De ontwikkeling van deze competentie beoogt een professional die gericht is op het bijdragen aan de realisatie van een menswaardig bestaan en die in staat is daar rekenschap van af te leggen in zijn of haar professioneel handelen. Kennis: De student is in staat om de kenmerkende problematieken van de Antillen te benoemen en vanuit filosofische, religieuze en interculturele invalshoeken te analyseren. Hij weet dit te vertalen naar zijn professionele handelen als social worker en vanuit het gekozen uitstroomprofiel. Hij is in staat om beroepsdilemma’s te benoemen. Vaardigheden: De student is in staat tot het verzamelen van cliëntgegevens en het analyseren van cliëntsituaties vanuit meerdere perspectieven. Met behulp daarvan stelt hij een ontwikkelingsgericht hulpverlenings- c.q. behandelplan op. De cliënt kan een individu, gezin of maatschappelijk systeem zijn. Attitude: De student heeft een visie op de sociale invalshoeken en culturele waarden in de aangetroffen situaties, kan deze verwoorden en beargumenteren op basis van theorie en belanghebbenden. De student betrekt hierbij ethische afwegingen. Cluster 2 Sociaal agogisch handelen Toelichting: Sociaalagogen zijn in staat tot methodisch handelen in sociaalagogische contexten en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaalagogische contexten wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, groep en organisatie. Kennis: De student heeft kennis van de belangrijkste sociaal agogische methodieken en past ze toe op verschillende doelgroepen in eenvoudige beroepscontexten. De student heeft inzicht in het beroepsdilemma afstand en nabijheid. Vaardigheden: De student past de gespreksvaardigheden van het gekozen profiel, zoals leiden en volgen, toe in eenvoudige beroepscontexten. De student analyseert op methodische wijze de startsituatie van cliënten en formuleert op basis daarvan haalbare doelen. Hij richt zich daarbij op zowel doelen als proces en werkt daarbij planmatig. Hij is in staat tot het verantwoorden van zijn methodisch handelen. Attitude: De student richt zich bij het sociaal agogisch handelen steeds op het individu, de omgeving, het systeem en hun wederzijdse samenhang en beïnvloeding. Hij houdt daarbij rekening met normatieve perspectieven. Cluster 3 Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie Toelichting: De organisatorische context van waaruit de sociaalagoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dát van de sociaal agoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident. Wij geven hier de voornaamste kwaliteiten. De professional kan zich staande houden in een organisatie Kennis: De student heeft inzicht in beleidsmatige en organisatorische aspecten van social work. De student heeft kennis van verschillende managementstijlen. De student heeft kennis van de dynamiek en de schaalgrootte van het werkveld en de diverse organisaties. Vaardigheden: De student is in staat om samen te werken met andere medewerkers, zowel vakgenoten als andere beroepsbeoefenaars, zowel professionals als vrijwilligers. 83
De tekst van de toelichtingen heeft betrekking op niveau 3 startbekwaam/ bachelorniveau 76/87
De student is in staat om beleid van een organisatie te analyseren en te vertalen naar een management aanpak. De student is in staat om het eigen werk te organiseren en toont initiatief in eenvoudige praktijksituaties. De student is in staat een projectplan met een realistische begroting te maken. Attitude: De student is in staat als medewerker of vrijwilliger loyaal en assertief te functioneren vanuit de doelstellingen en het beleid van de organisatie. De student heeft een ondernemende houding.
77/87
Cluster 4 De persoon van de professional als instrument Toelichting: In het sociaalagogisch handelen is steeds een aantal meer persoonlijke kwaliteiten van de werker méé in het geding ten behoeve van de versterking van het zelfregulatieve vermogen van de cliënt, groep en/of organisatie.84 Dat brengt met zich mee dat de sociaal agoog in staat is een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten (nabijheid) op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. Kennis: De student heeft kennis over hoe hij de eigen kwaliteiten professioneel in kan zetten bij beroepssituaties en beroepsdilemma’s, die zich kunnen voordoen in de context van het gekozen uitstroomprofiel. Vaardigheden: De student kan professionele samenwerkingsrelaties in groepen aangaan en ontwikkelen. Hij kan zijn professionele rol in deze samenwerking benoemen, hanteren en verantwoorden. Hij reflecteert op zijn professionele rol en het eigen aandeel in communicatieprocessen. Hij toont interculturele sensitiviteit. Attitude: Hij brengt vanuit de eigen functie en positie kennis, inzicht en een mening in. Hij heeft zicht op de kwaliteiten van de teamleden en stimuleert anderen om gebruik te maken van hun kwaliteiten, benoemt synergie en is resultaatgericht. Cluster 5 Onderzoek ontwikkelen Toelichting: De sociaalagoog kan sociaalagogisch onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling en beroepsontwikkeling. Kennis: De student heeft kennis van de basisbegrippen, theorieën en opvattingen over kwalitatief onderzoek en kan deze toe passen in eenvoudige social work contexten. De student is in staat om resultaten van kwantitatief onderzoek te analyseren en te vertalen naar de betekenis voor de praktijk van social work. Vaardigheden: De student is in staat om ontwikkelingen in een wijk te signaleren en deze te vertalen naar een projectplan. De student is in staat om eigen onderzoek te presenteren aan vakgenoten en belanghebbenden. Hij toont daarbij inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van het eigen onderzoek en dat van anderen. Attitude: De student heeft een objectieve en kritische houding ten opzichte van het eigen onderzoek en dat van anderen. De student is ondernemend en pro-actief.
Cluster 6 Lerende Professional Toelichting: De sociaalagoog is in staat tot leven lang leren en het onderhouden van de eigen beroepscompetenties. Blijft zich gedurende zijn loopbaan professioneel ontwikkelen. Aandachtspunt: kennisontwikkeling, vakliteratuur en andere bronnen. Zelf kennis ontwikkelen. Systematisch werken, rapporteren. Bijdragen aan gemeenschappelijke visie op beroep. Kennis: De student is actief op zoek naar concepten en theorieën die relevant zijn voor het gekozen profiel en die te vertalen naar zijn professie en zijn professionele ontwikkeling. De student toont aan op de hoogte te zijn van relevante en actuele vakliteratuur. Vaardigheden: De student heeft zicht op zijn sterke en zwakke kanten die hij in zijn professie kan ontwikkelen en inzetten. De student is in staat om te reflecteren op de eigen professionele kennis, vaardigheden en houding. Hij is in staat om eigen (professionele) ontwikkeling te benoemen en te sturen. De student is in staat om door middel van intervisie te leren van de inbreng van anderen. Hij vertaalt dit naar leerdoelen en concreet handelen. Attitude: De student toont dat hij gemotiveerd is om zich te ontwikkelen binnen en buiten de opleiding en zich te verdiepen in het gekozen profiel. De student ontwikkelt een eigen visie op het beroep binnen het gekozen profiel en de bijdrage die hij kan leveren aan de samenleving.
NIVEAU 3 Startbekwaam Cluster 1. Verkennen, analyseren, definiëren Toelichting: De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende sociale dimensies waarin individu, groep en samenleving betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. De ontwikkeling van deze competentie beoogt een professional die gericht is op het bijdragen aan de realisatie van een menswaardig bestaan en die in staat is daar rekenschap van af te leggen in zijn of haar professioneel handelen. De startbekwame professional is in staat tot het opsporen van in concrete situaties benodigde kennis, informatie, objectieve en subjectieve gegevens. Hij kan deze gegevens verwerken tot een ontwikkelingsperspectief. Het gaat hierbij om de verwerving van zowel feitelijke gegevens als bewust maken van beleving, behoeften, vermogens en mogelijkheden tot participatie van individuen en groepen. Hij gebruikt hierbij maatschappelijke en politieke kansen en mogelijkheden. De startbekwame professional kan zodanig handelen dat ontwikkelingsmogelijkheden van cliënten, groepen en organisaties binnen maatschappelijke mogelijkheden in de verschillende dimensies worden aangesproken. Hij is in staat zich bewust te maken van zijn eigen sociale en culturele waarden en die van anderen en betrekt deze in overwegingen in verschillende beroepssituaties. De startbekwame professional heeft een beargumenteerde, breed reikende visie op de sociale invalshoeken en culturele waarden in de aangetroffen situaties. Hij is in staat om deze visie verder te ontwikkelen in samenwerking met doelgroep en opdrachtgever. De student maakt ethische afwegingen en verantwoordt deze in situaties waarin 84
Deze vermogens vragen verdere uitwerking en argumentatie. Voorlopig sluiten we op dit punt grotendeels aan bij de persoonlijke en zogenoemde ‘generieke vermogens zorg & welzijn’, zoals verzameld in Klaar voor de Toekomst. 78/87
het sociale onder druk staat. Cluster 2 Sociaal agogisch handelen Toelichting: Sociaalagogen zijn in staat tot methodisch handelen in sociaalagogische contexten en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaalagogische contexten wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, groep en organisatie. De startbekwame professional is in staat om het sociaalagogisch perspectief, zoals in de toelichting hierboven genoemd, optimaal te realiseren, ook juist in situaties / contexten waar dit perspectief onder druk staat. Hij is in staat zich te richten op culturele en maatschappelijke participatie en op identiteitsvorming. De startbekwame professional is in staat tot het dialogisch en wederkerig benaderen van de doelgroep in zijn of haar context. Hij is in staat tot methodisch handelen binnen het spectrum van voor het uitstroomprofiel relevante sociaalagogische handelingsvormen. Hij is pro-actief, doelgericht en planmatig en richt zich zowel op proces als resultaat. (regulatieve cyclus?). Hij is in staat om zijn handelen methodisch te verantwoorden. Cluster 3 Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie Toelichting: De organisatorische context van waaruit de sociaalagoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dat van de sociaal agoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident. Wij geven hier de voornaamste kwaliteiten. De professional kan zich staande houden in een organisatie De startbekwame professionals in staat vanuit sociaalagogisch perspectief kritisch beleidsmatig te opereren binnen de doelen en strategie van organisatie of bedrijf. Hij levert een bijdrage aan het beleid. Hij is in staat in mondelinge en schriftelijke rapportages verantwoording af te leggen. Hij is in staat bedrijfsmatig te handelen met betrekking tot de inzet van middelen (materiele voorzieningen). Hij is in staat een bijdrage te leveren aan de kwaliteitszorg van de organisatie of bedrijf. De startbekwame professional is in staat multidisciplinair samen te werken met anderen, zowel vakgenoten, beroepsbeoefenaars uit andere disciplines als vrijwilligers. Hij is in staat (bege)leiding te geven aan anderen, zowel medewerkers als vrijwilligers. Hij is in staat formele relaties met derden op een transparante wijze te ontwikkelen en te onderhouden. Hij is in staat een (professioneel) netwerk te ontwikkelen en te onderhouden. De startbekwame professional is in staat ondernemend te denken en te handelen binnen een organisatie of bedrijf. Cluster 4 De persoon van de professional als instrument Toelichting: In het sociaalagogisch handelen is steeds een aantal meer persoonlijke kwaliteiten van de werker méé in het geding ten behoeve van de versterking van het zelfregulatieve vermogen van de cliënt, groep en/of organisatie. Dat brengt met zich mee dat de sociaal agoog in staat is een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten (nabijheid) op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. De startbekwame professional is in staat de eigen kwaliteiten en valkuilen te hanteren en deze door middel van reflectie verder te ontwikkelen. Hij verbindt dit aan geschiktheid en ambities voor het gekozen uitstroomprofiel. De startbekwame professional is betrokken, empatisch, assertief, representatief, integer en in staat professionele macht en verantwoordelijkheid te hanteren. Cluster 5 Onderzoek ontwikkelen Toelichting: De sociaalagoog kan sociaalagogisch onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling en beroepsontwikkeling. De startbekwame professional is in staat veranderingen in de samenleving te signaleren, deze te relateren aan de Caribische regio en deze te vertalen in consequenties voor het professioneel handelen. De startbekwame professional is in staat onderzoek te doen naar de beroepsuitoefening en de uitkomsten te vertalen naar consequenties voor het beroepshandelen. Hij is in staat eigen onderzoek op passende wijze te presenteren en te representeren voor lokale en regionale stakeholders. De startbekwame professional is in staat om te reflecteren op de gekozen theoretische en normatieve kaders van waaruit hij zijn onderzoek verricht. Cluster 6 Lerende Professional Toelichting: De sociaalagoog is in staat tot leven lang leren en het onderhouden van de eigen beroepscompetenties. Blijft zich gedurende zijn loopbaan professioneel ontwikkelen. Aandachtspunt: kennisontwikkeling, vakliteratuur en andere bronnen. Zelf kennis ontwikkelen. Systematisch werken, rapporteren. Bijdragen aan gemeenschappelijke visie op beroep. De startbekwame professional is in staat vanuit de eigen professionaliteit een bijdrage te leveren aan de verdere kennisontwikkeling van de professie in de lokale en regionale context. De startbekwame professional is in staat de eigen professionaliteit te ontwikkelen aan de hand van concepten, theorieën en praktijken van het gekozen uitstroomprofiel. De startbekwame professional is in staat te handelen vanuit een eigen beroepsidentiteit.
79/87
Bijlage 4 Samenhang competenties BSW en bachelorniveau Overzicht samenhang competenties bachelor Social Work en bachelorniveau
competentiecluster
Dublin descriptoren
HBO Kernkwalificaties
1. Verkennen, analyseren, definiëren
1. Kennis en inzicht 2. Toepassen van kennis en inzicht 3. Oordeelsvorming,
2. Sociaal agogisch handelen
1. Kennis en inzicht 2. Toepassen kennis en inzicht 3. Oordeelsvorming 4. Communicatie
3 Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie
1 Kennis en inzicht 4 Communicatie
4. De persoon van de professional als instrument
1 Kennis en inzicht 2 Toepassen kennis en inzicht 5 Leervaardigheden
5 Onderzoek ontwikkelen
2 Toepassen kennis en inzicht 3 Oordeelsvorming 4 Communicatie
6 Lerende Professional
1. Kennis en inzicht 3. Oordeelsvorming 5. Leervaardigheden
2. Multidisciplinaire integratie 3. Probleemgericht werken, 5.Toepassing van de wetenschap, 7. Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid. 2. Multidisciplinaire integratie 4. Creativiteit en complexiteit in handelen 6. Methodisch en reflectief denken en handelen, 7. Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid, 8. Sociaalcommunicatieve bekwaamheid. 1. Brede professionalisering, 8. Sociaalcommunicatieve bekwaamheid, 9. Basiskwalificering voor managementfuncties 1. Brede professionalisering, 2. Multidisciplinaire integratie, 4. Creativiteit en complexiteit in handelen, 10. Transfer en brede inzetbaarheid 3. Probleemgericht werken, 5. Toepassing van de wetenschap, 6. Methodisch en reflectief denken en handelen 7. Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid, 8 Sociaalcommunicatieve bekwaamheid. 1 Brede professionalisering, 2. Multidisciplinaire integratie, 6. Methodisch en reflectief denken en handelen 10 Transfer en brede inzetbaarheid
80/87
Bijlage 5 Samenhang bachelorniveau en competenties BSW Dublin Descriptoren
HBO kernkwalificaties
DD 1 Kennis en inzicht
KK1: Brede professionalisering
Heeft aantoonbare kennis en inzicht ten aanzien van een vakgebied voortbouwend op en overtreffend ten opzichte van het niveau van het voortgezet onderwijs. & Heeft aantoonbare kennis en inzicht die het mogelijk maken met behulp van gespecialiseerde handboeken te functioneren op een niveau waarin aspecten voorkomen waar kennis van de laatste ontwikkelingen op het vakgebied nodig is.
DD 2 Toepassen kennis en inzicht
Competenties Social Work
1.Verkennen, analyseren, definiëren 2. Sociaal agogisch handelen De student wordt aantoonbaar toegerust met actuele 3. Werken in en vanuit een kennis die aansluit bij recente (wetenschappelijke) kennis, inzichten, concepten en onderzoeksresultaten, bedrijf of organisatie 4. De persoon van de alsmede aan de in het beroepsprofiel geschetste professional als instrument (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld, 6. Lerende Professional teneinde zich te kwalificeren voor: -Het zelfstandig kunnen uitvoeren van de taken van een beginnend beroepsbeoefenaar; -Het functioneren binnen een arbeidsorganisatie; -De verdere professionalisering van de eigen beroepsuitoefening c.q. het beroep. KK 2: Multidisciplinaire integratie De integratie van kennis, inzichten, houdingen en vaardigheden (van verschillende vakinhoudelijke disciplines) vanuit het perspectief van het beroepsmatig handelen. KK 3: Probleemgericht werken Het zelfstandig definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk op basis van relevante kennis en (theoretische) inzichten, het ontwikkelen en toepassen van zinvolle (nieuwe) oplossingsstrategieën en het beoordelen van de effectiviteit hiervan. KK 4: Creativiteit en complexiteit in handelen Vraagstukken in de beroepspraktijk, waarvan het probleem op voorhand niet duidelijk is omschreven en waarop de standaardprocedures niet van toepassing zijn. KK 5: Toepassing van de wetenschap De toepassing van beschikbare relevante (wetenschappelijke) inzichten, theorieën concepten en onderzoeksresultaten bij vraagstukken waar afgestudeerden in hun beroepsuitoefening mee geconfronteerd worden.
1.Verkennen, analyseren, definiëren 2. Sociaal agogisch handelen 4. De persoon van de professional als instrument 5 Onderzoek ontwikkelen 6 Lerende Professional
DD 3 Oordeelsvorming Kan relevante gegevens verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) ten behoeve van de oordeelsvorming. & Weegt bij oordeelsvorming relevante Sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten mee.
KK 6: Methodisch en reflectief denken en handelen Het stellen van realistische doelen, het plannen c.q. planmatig aanpakken van werkzaamheden en het reflecteren op het (beroepsmatig) handelen op basis van het verzamelen en analyseren van relevante informatie. KK 7: Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid Begrip en betrokkenheid met betrekking tot ethische, normatieve en maatschappelijke vragen samenhangend met de toepassing van kennis en de (toekomstige) beroepspraktijk zijn ontwikkeld.
1.Verkennen, analyseren, definiëren 2. Sociaal agogisch handelen 5 Onderzoek ontwikkelen
DD 4 Communicatie Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen. & Kan informatie, ideeën en oplossingen overbrengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten.
KK 8: Sociaalcommunicatieve bekwaamheid Het communiceren en samenwerken met anderen in een multiculturele, internationale en/of multidisciplinaire omgeving en het voldoen aan de eisen die het participeren in een arbeidsorganisatie stelt. KK 9: Basiskwalificering voor managementfuncties Het uitvoeren van eenvoudige leidinggevende en managementtaken.
2. Sociaal agogisch handelen 3. Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie 5. Onderzoek ontwikkelen
Is competent om argumentaties te ontwikkelen en verdiepen ten behoeve van probleemoplossing op het vakgebied. & Kan het werk of beroep professioneel benaderen.
81/87
DD 5 Leervaardigheden Bezit leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan die een hoog niveau van autonomie veronderstelt.
4. De persoon van de KK 10: Transfer en brede inzetbaarheid De toepassing van kennis, inzichten en vaardigheden professional als instrument 6. Lerende Professional in verschillende beroepssituaties En nogmaals: KK1: Brede professionalisering De student wordt aantoonbaar toegerust met actuele kennis die aansluit bij recente (wetenschappelijke) kennis, inzichten, concepten en onderzoeksresultaten, alsmede aan de in het beroepsprofiel geschetste (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld, teneinde zich te kwalificeren voor: -Het zelfstandig kunnen uitvoeren van de taken van een beginnend beroepsbeoefenaar; -Het functioneren binnen een arbeidsorganisatie; -De verdere professionalisering van de eigen beroepsuitoefening c.q. het beroep.
82/87
Bijlage 6 Competentiematrixen per studiejaar Niveau 1 – Hoofdfasebekwaam studiejaar Programma + blok onderdeel
1.1
1.2
1.3
Project Werkveld verkennen Flankerend college Agogiek Theorie Geschiedenis Welzijnswerk Antillen Communicatieve Beroepsvaardigheden Taalbeheersing SLB 1.1 Project Kinderen Flankerend college Pedagogiek Theorie Ontwikkelingspsychologie Communicatieve Beroepsvaardigheden Drama SLB 1.2 Project Eenoudergezinnen Flankerend college Arbeid en Zorg Theorie Sociologie en Organisatiekunde Communicatieve Beroepsvaardigheden Onderzoek
Competentieclusters 1. Verkennen, analyseren, definieren 1.1 t/m 1.6
2. Sociaalagogisch handelen 2.1 t/m 2.11 (6)
V
3. Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie 3.1 t/m 3.10 V
4. De persoon van de professional als instrument 4.1 t/m 4.6
5. Onderzoek ontwikkelen 5.1 t/m 5.3
6. Lerende Professional 6.1 + 6.2
K+V+A
K
K K V+A
K+V+A K+V
K+V
A K+V K
V
V
A K+V+A K+V+A
K
V+A
K+V+A A
K+V+A
A ?
V+A K+V+A
V
V+A
K K
K+V V+A
K+V+A K+V+A
SLB 1.3
A
K+V+A
1/87
studiejaar + blok
Programma onderdeel
Competentieclusters
1.4
Project HRM K+V+A Flankerend college K Filosofie Theorie Inleiding K arbeidsrecht Communicatieve Beroepsvaardigheden Schriftelijk K rapporteren SLB 1.4 Niveau 2 – Stagebekwaam studiejaar Programma Competentieclusters + blok onderdeel
2.1
2.2
2.3
2.4
Theorie Methodiek Training SLB 2.1 Project Theorie Methodiek Training SLB 2.2 Project Theorie Methodiek Training SLB 2.1 Project Theorie Methodiek Training
studiejaar + blok
Programma onderdeel
?
V
V+A
studiejaar + blok
V+A
V+A
A
2. Sociaalagogisch handelen 2.1 t/m 2.11 (6)
K K+V+A V+A
K K+V+A V+A A K+V+A
Programma onderdeel
K+V+A V+A
1. Verkennen, analyseren, definieren 1.1 t/m 1.6
K+V+A
Competentieclusters
K+V+A
3. Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie 3.1 t/m 3.10 K+V+A
K+V+A
4. De persoon van de professional als instrument 4.1 t/m 4.6 K K+V+A V+A
5. Onderzoek ontwikkelen 5.1 t/m 5.3
6. Lerende Professional 6.1 + 6.2
K K+V+A V+A
K+V+A
K+V+A
K K+V K K+V+A K+V+A
K+V+A K K+V+A V+A
K+V+A K K+V+A V+A
K+V+A
K+V+A
K+V+A
K+V+A K K+V+A V+A K+V+A
A K+V+A K K+V+A V+A A K+V+A
K+V+A
K+V+A K+V+A K K+V K K+V+A K+V+A
2/87
SLB 2.2 Project
K+V+A
A K+V+A
K+V+A
K+V+A
K+V+A K+V+A
3/87