Auteurs Michelle van der Kolk 110435 Marleen Kotkamp 110170 Opleiding Maatschappelijk werk & Dienstverlening Academie Mens & Maatschappij Saxion Opdrachtgever Stichting Maatschappelijk Werk Noord West Twente, Locatie Almelo
Datum
: 29 september 2009
Onderzoek naar de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening op organisatie-, medewerkers- en cliëntniveau naast het gewone aanbod van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente
Van Face to Face naar E-therapy?!
Opdrachtgever: Stichting Maatschappelijk Werk Noord West Twente, Locatie Almelo Begeleiding: SMWnwT, Locatie Almelo - Yda Hoekstra SMWnwT, Locatie Rijssen - Marinus Sieben Saxion – Monique Engelbertink Auteurs/Studenten: Michelle van der Kolk, 110435 Marleen Kotkamp, 110170 Enschede, 7 mei 2010
Voorwoord Voor u ligt het bachelorrapport dat geschreven is naar aanleiding van ons onderzoek. Het onderwerp is afkomstig van de werkplek van Michelle van der Kolk, Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente (MWnwT). MWnwT wil haar hulpverleningsaanbod uitbreiden door internethulpverlening toe te voegen. Voor zij hier mee van start kunnen en willen gaan is er nog veel informatie nodig. Er moet gekeken worden of er vanuit de doelgroep vraag is naar internethulpverlening en vanuit de instelling moet er gekeken worden of er aanbod is voor deze nieuwe vorm van hulp verlenen. Michelle heeft meteen aangegeven graag een bijdrage aan dit project te willen leveren samen met studiegenoot Marleen Kotkamp, omdat het goed toepasbaar is om tot een bachelorrapport te komen. De afgelopen maanden hebben wij een nauwe samenwerking gehad met elkaar, om dit verslag tot stand te brengen. Wij zijn er met veel enthousiasme aan begonnen en hebben fijn samen gewerkt met elkaar. Het onderwerp sprak ons beiden aan, waardoor wij zeer gemotiveerd waren om hier onderzoek naar te doen. Wij willen een aantal mensen bedanken die een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van dit bachelorrapport. Monique Engelbertink heeft ons begeleid tijdens de intervisiebijeenkomsten en heeft telkens feedback gegeven waarop we het verslag hebben aangepast. Daarnaast willen wij onze medestudenten bedanken, zij hebben meegedacht over eventuele verbeteringen. Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente bedanken wij omdat zij open stonden voor een onderzoek naar internethulpverlening binnen hun instelling. Zonder hen hadden we dit verslag immers niet kunnen maken. Verder bedanken wij Gerrit van de Vegte en Marloes Postel omdat wij hen mochten interviewen over de ervaringen van internethulpverlening binnen hun instelling. Als laatste willen wij iedereen bedanken die mee heeft gewerkt met het invullen van de enquêtes en tijd in ons onderzoek heeft gestoken. 7 mei 2010, Enschede Michelle van der Kolk Marleen Kotkamp
2
Samenvatting Het onderwerp van dit onderzoek is internethulpverlening. Internethulpverlening is een nieuwe modaliteit om mensen te helpen bij het oplossen van levens- en relatieproblemen. Het maakt gebruik van de kracht en het gemak van het internet om gelijktijdig (synchroon) en in de tijd vertraagd (asynchrone) communicatie tussen een individu en een professional. Dit onderzoek heeft betrekking op Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente (MWnwT). MWnwT kent negen locaties, dit onderzoek is gericht op locatie Almelo en locatie Rijssen. De hoofdvraag van dit onderzoek is: Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening op organisatie, medewerkers en cliëntniveau naast het gewone aanbod van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente? Om antwoord te krijgen op deze hoofdvraag, is dit opgedeeld in zes deelvragen: 1 Wat is internethulpverlening? 2 Wie is het MWnwt en wat voor aanbod aan hulpverlening bieden zij? 3 Welke ervaringen zijn er in de regio Twente met internethulpverlening? 4 Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening binnen de organisatie? 5 Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening binnen de medewerkers? 6 A. Wat is de vraag naar internethulpverlening van de potentiële cliënten? B. Zijn er verschillen als er gekeken wordt naar diverse kenmerken van de respondenten? Dit onderzoek betreft een inventariserend onderzoek. Er worden gegevens verzameld door middel van schriftelijke enquêtes af te nemen. Deze gegevens worden verzameld op drie verschillende niveaus; de organisatie, de medewerkers en bij potentiële cliënten. Het eerste doel op korte termijn van dit onderzoek is inzicht hebben in de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening op organisatie- en medewerkersniveau voor MWnwT. Het tweede doel op korte termijn van dit onderzoek is inzicht hebben in de vraag bij potentiële cliënten (jongeren) om de stap naar internethulpverlening te maken. Het doel op lange termijn is dat internethulpverlening geïmplementeerd wordt, indien blijkt dat er vraag en mogelijkheden zijn binnen Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente. Het literatuuronderzoek is aangevuld met interviews met twee deskundigen. Deze deskundigen zijn werkzaam binnen Carint AMW Hengelo en Tactus Enschede. Zij hebben ervaring met internethulpverlening en geven MWnwT tips. In hoofdstuk vijf wordt de conclusie op deelvraag vier, vijf en zes weergegeven, wat samen het antwoord op de hoofdvraag geeft. De vraag van de organisatie is dat ze duidelijk willen hebben of er vraag naar internethulpverlening is onder de doelgroep jongeren. Ook willen zij de mening van de medewerkers horen over internethulpverlening. Het aanbod van de organisatie is om internethulpverlening toe te voegen aan het huidige hulpverleningsaanbod van MWnwT, als blijkt dat er vraag naar is. Er is nog niet bekend hoe de organisatie internethulpverlening in wil gaan zetten binnen MWnwT. Dit zou kunnen bij de aanmelding, bij de hulpverlening, als nazorg of als zelfstandig traject. De vraag van de medewerkers is hoe internethulpverlening precies ingevuld gaat worden binnen MWnwT, omdat zij het moeten gaan uitvoeren. Deze vraag wordt weergegeven als aanbeveling voor verder onderzoek. Er moet dan onderzocht worden of medewerkers 3
bereid zijn om buiten kantooruren te werken, wat ze verdienen en hoe internethulpverlening precies ingezet gaat worden. Het aanbod van de medewerkers is dat zij open staan voor deze nieuwe vorm van hulpverlenen. De jongere medewerkers (-50 jaar) staan positiever tegenover internethulpverlening dan de ouderen (+50 jaar). Dit blijkt uit de uitkomsten van de enquêtes. De vraag van de potentiële cliënt is dat er meer bekendheid gegeven moet worden aan het maatschappelijk werk. Jongeren begrijpen niet wat het maatschappelijk werk precies inhoudt en waar je deze manier van hulpverlenen kan vinden. Dit blijkt uit vragen die er gesteld zijn tijdens het uitleggen van de enquêtes aan de jongeren. De interesse naar hulpverlening via het internet is er zeker. Dit blijkt uit de hoge score op de vraag of het een goed initiatief is om maatschappelijk werk via internethulpverlening op te zetten. Wanneer er gekeken wordt naar de niveaus waarop jongeren zitten blijkt het uit de enquêtes dat jongeren van het havo-vwo minder bekend zijn met hulpverlening. Dit kan ermee te maken hebben dat mensen met een lagere sociaaleconomische status (SES) vaker last hebben van geestelijke problemen dan mensen uit een hogere SES (Dijkema, 2010). Een discussiepunt is dat volgens de onderzoekers door internethulpverlening een nieuwe doelgroep aan zal trekken, dit zullen cliënten zijn die zich tot nu toe niet gemeld hebben bij face- to- face hulpverlening. Het onderzoek is vooral gericht op micro niveau, aangezien het onderzoek uitgevoerd is voor Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente. Er zijn enquêtes ingevuld door de medewerkers en het MT (organisatie) van MWnwT. Ook zijn er enquêtes ingevuld door jongeren van de scholen ‘’Het Noordik’’ en ‘’Pius X’’. Deze scholen zijn beiden in Almelo gevestigd. Er gaan jongeren uit verschillende plaatsen uit Twente naartoe, waardoor de resultaten van het onderzoek onder jongeren interessant kan zijn voor andere zorginstellingen in Twente. Dit betekent dat de resultaten uit de enquêtes voor de jongeren ook op mesoniveau van toepassing zijn. Sommige instellingen in Nederland werken al wel met internethulpverlening. MWnwT is gericht op de eigen regio, dit is microniveau. Door positieve ervaringen staan andere instellingen hier ook open voor. Instellingen willen niet achter blijven qua hulpverleningsaanbod, en starten het ook op. Er worden tien aanbevelingen meegegeven aan MWnwT. Hieronder worden deze aanbevelingen op een rijtje gezet. De uitleg bij elke aanbeveling is in paragraaf 6.1 weergegeven. Aanbevelingen: 1- Nadenken over vorm internethulpverlening 2- Inventarisatie voor medewerkers 3- Panel oprichten voor jongeren 4- Bekendheid geven aan de hulpverlening 5- Aparte site voor internethulpverlening 6- Website laten testen 7- Stel één persoon aan voor werving 8- Training medewerkers 9- Automatische registratie website 10- Blijf behandeling evalueren
4
Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 De Inleiding ...............................................................................7 1.1. Aanleiding ........................................................................................... 7 1.2. Doelstelling.......................................................................................... 8 1.3. Hoofdvraag en deelvragen ..................................................................... 9 1.3.1 Hoofdvraag ..................................................................................... 9 1.3.2 Deelvragen...................................................................................... 9 1.4. Samenvatting ...................................................................................... 9 Hoofdstuk 2 De theorie ...................................................................................10 2.1. Wat is internethulpverlening? ................................................................. 10 2.2. Wat is MWnwT en wat voor aanbod aan hulpverlening bieden zij? ............... 11 2.3 Welke ervaringen zijn er in de Regio Twente met internethulpverlening?.......13 2.3.1 Ervaringen van deskundigen uit de Regio Twente met internethulpverlening ......................................................................... 13 2.4. Samenvatting ...................................................................................... 17 Hoofdstuk 3 Het onderzoek ...........................................................................18 3.1. Type onderzoek.................................................................................... 18 3.2. Onderzoekspopulatie............................................................................. 18 3.3. Instrumenten ....................................................................................... 19 3.2.1 Verantwoording instrumenten............................................................ 19 3.4. Procedure ............................................................................................ 20 3.5. Betrouwbaarheid .................................................................................. 21 3.6. Interne en externe geldigheid................................................................. 21 3.7. Ethische overwegingen .......................................................................... 22 3.8. Samenvatting ...................................................................................... 22 Hoofdstuk 4 Resultaten ..................................................................................24 4.1. Respons en validiteit .............................................................................. 24 4.2. De mening van de organisatie van MWnwT over internethulpverlening .......... 24 4.3. De mening van de medewerkers van MWnwT over internethulpverlening....... 26 4.4. De mening van de jongeren over internethulpverlening............................... 33 Hoofdstuk 5 Conclusies...................................................................................37 5.1. Wat is de vraag en het aanbod van de organisatie? .................................... 38 5.2. Wat is de vraag en het aanbod van de medewerkers? ................................. 39 5.3. Wat is de vraag van de potentiële cliënt? .................................................. 40 5.3.1 Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening op ........... organisatie, medewerkers en cliëntniveau naast het gewone aanbod van stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente ......................................... 40 5.4. Discussie .............................................................................................. 41 5.5. Sterktes en Zwaktes .............................................................................. 41 5.6. Samenvatting ....................................................................................... 43 Hoofdstuk 6 Aanbevelingen ...........................................................................45 6.1. Aanbevelingen ...................................................................................... 45 Literatuurlijst .................................................................................................47
5
Bijlagen…………………………………………………………………………………………………49 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Enquête voor de organisatie Enquête voor de medewerkers Enquête voor de jongeren Model overeenkomst bacheloronderzoek Evaluatieformulier opdrachtgever Bewijs van kunnen 2: bacheloronderzoeksrapport Bachelorrapport eerste kans
6
Hoofdstuk 1
Inleiding
Inleiding In paragraaf 1.1 wordt verteld hoe maatschappelijk werk vroeger is opgericht en welke ontwikkelingen er door de jaren heen hebben plaats gevonden. Daarna wordt verteld wat de doelstellingen, hoofdvragen en deelvragen van dit onderzoek zijn, in paragraaf 1.2 en 1.3. In paragraaf 1.4 worden de drie belangrijkste begrippen van dit onderzoek uitgewerkt, zodat het zeker is dat iedereen dezelfde betekenis van deze begrippen aanhoudt. In de laatste paragraaf, paragraaf 1.5, wordt een samenvatting van dit hoofdstuk weergegeven. 1.1 Aanleiding In 1899 is de eerste opleiding opgericht voor Socialen Arbeid in Nederland. Het was de eerste sociale opleiding ter wereld. In het begin van de 20e eeuw lag het accent vooral op het volksontwikkelingswerk en het woning maatschappelijk werk. In die periode kwamen onder meer de woonscholen tot stand, buurten waarin getracht werd om probleemgezinnen op te voeden tot ‘nette’ bewoners. Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er meer opleidingen voor maatschappelijk werker, die al snel sociale academies werden genoemd. Het maatschappelijk werk kwam onder invloed van ideeën uit Amerika, die in Nederland werden verspreid. De aandacht kwam daarbij te liggen op de zelfredzaamheid van de cliënten (Het nationaal fonds voor bijzondere noden, 2001). In de zorgsector is veel werk dat vroeger door vrijwilligers werd gedaan, overgenomen door betaalde krachten, omdat maatschappelijk gekozen werd voor betalen van werk. Door levensbeschouwelijke organisaties geboden materiële en emotionele steun werd overgenomen door financiële bijstand van de overheid, respectievelijk door beroepsmatig maatschappelijk werk. Deze overgang van vrijwillig werk naar betaald werk kon plaatsvinden dankzij economische vooruitgang en de zich ontwikkelde opvatting dat mensen niet meer afhankelijk moeten zijn van gunsten (Het nationaal fonds voor bijzondere noden, 2001). Door de ontwikkelingen in de jaren 70 verschoof het accent in het maatschappelijk werk naar een meer op emancipatie gericht werken. Niet aanpassing van de cliënten aan de maatschappij, maar aanpassing van de maatschappij aan de cliënt was toen de invalshoek. In de laatste jaren van de 20e eeuw verschoof de aandacht weer meer naar een op de cliënt gerichte benadering. In deze periode is ook de bemoeizorg ontstaan. Dit kenmerkt zich door: mensen opsporen die hulp nodig hebben, vertrouwen wekken, relatie opbouwen en langdurig begeleiden of toe leiden naar reguliere zorg (Het nationaal fonds voor bijzondere noden, 2001). Er is een beroepscode opgesteld voor maatschappelijk werker in 1962 en geactualiseerd in 1990 en 1999. De code geeft aan waar het handelen van de maatschappelijk werker op gebaseerd is en biedt richtlijnen voor de hulpverlening. Aan de hand van de code kan het beroepsmatig handelen van de maatschappelijk werker worden getoetst (Haar van der, 2007). Door de Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk Werkers is de functie en het doel van het maatschappelijk werk als volgt omschreven: ‘’De functie van het werk is mensen te ondersteunen bij het oplossen van en omgaan met problemen en verstoringen in hun functioneren in wisselwerking met hun sociale omgeving. De maatschappelijk werker beoogt met zijn hulpverlening het sociaal functioneren van personen of de wisselwerking tussen personen en hun sociale omgeving te verbeteren. De realisering van dit doel vormt een gezamenlijke activiteit van de maatschappelijk werker en de betrokkenen’’ (Nvmw, 2010). Maatschappelijk werkers proberen hun cliënten inzicht te geven in hun problemen en ondersteunen hen bij het oplossen van hun problemen. Tegelijkertijd beogen zij met de hulpverlening, dat hun cliënten ook na afloop van de hulpverlening beter in staat zijn om hun problemen op te lossen. Maatschappelijk werkers zetten zich er ook voor in om het
7
aanbod van instellingen zo goed mogelijk af te stemmen op de problemen van hun cliënten. Cliënten zoeken vaak als eerste naar informatie op internet waar ze kunnen aankloppen met hun problemen. Internet biedt nieuwe mogelijkheden om op het individu toegespitste informatievoorziening te combineren met een grootschalig bereik en maakt het daarnaast voor cliënten mogelijk om vanuit hun eigen huis en anoniem behandeld te worden (Sieben, 2008). Volgens onderzoek van het Centraal Bureau Statistiek in april 2009, heeft 92% van alle Nederlandse huishoudens de beschikking over een pc, waarvan 86% toegang heeft tot internet. In ditzelfde onderzoek heeft 80% aangegeven de computer (bijna) dagelijks te gebruiken (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2010). Op school en op het werk wordt tegenwoordig veel met een pc gewerkt. Internet wordt, naast het gebruik van de mobiele telefoon, veel en vaak gebruikt als communicatiemiddel. Inmiddels zijn er veel bekende begrippen ontstaan, zoals chatten, msn-en, surfen, browsen en webcammen. Door dit toenemende gebruik van internet zijn de hulpverlenende instanties na gaan denken over potentiële hulpvragers. Deze hulpvragen zouden via internet kunnen toenemen. Voor veel mensen is de stap om naar een instelling toe te gaan een te grote drempel (Sieben, 2008). Jongeren vragen vaak hulp op het moment dat de nood erg hoog is, dit blijkt uit ervaringen vanuit het maatschappelijk werk. Zij hebben dan ook gelijk hulp nodig. Dit is voor MWnwT lastig doordat er een wachtlijst is. Internethulpverlening zou hier aan bij kunnen dragen. Met deze nieuwe vorm van hulpverlenen bepalen jongeren zelf de tijd van hulp vragen. Zij kunnen hierbij snel antwoord krijgen, en hiermee geholpen zijn. Mensen die op dit moment via internet op zoek gaan naar hulp kunnen bij verschillende sites terecht, zoals www.internethulpverlening.nl, www.gripopjedip.nl, www.alcoholondercontrole.nl, www.interapy.nl en www.alcoholdebaas.nl. De top drie van problemen waarvoor mensen hulp vragen via internet zijn: relatieproblemen; hulp bij seksueel misbruik; hulp bij mishandeling. Dit is een indicatie tot en met 15 april 2009 (Rooij van, 2009). Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente (MWnwT), is een instelling voor algemeen maatschappelijk werk en biedt professionele hulp aan mensen met psychosociale problemen. Deze problemen betreffen vooral relatieproblemen, eenzaamheid, opvoedingsproblemen, zingeving/vrijetijdsbesteding en financiën. Het ontbreekt de cliënten aan het vermogen zelfstandig hun problemen op te lossen. Het doel van de hulp is om de zelfredzaamheid van de hulpvrager te vergroten (MWnwT, 2009). Marinus Sieben (MWnwT) heeft een vooronderzoek gedaan naar ‘Algemeen Maatschappelijk Werk, met of zonder internethulpverlening?’ Internethulpverlening is enorm in opkomst. Een van zijn aanbevelingen was een eigen site voor de instelling. Nu deze site bijna de lucht in gaat, is de link makkelijk gelegd om te gaan onderzoeken of er vraag naar en aanbod van internethulpverlening is, binnen de organisatie en medewerkers van MWnwT. MWnwT wil meegaan met de laatste trends van hulpverlenen. Ze hebben het idee dat ze op dit moment een doelgroep niet aantrekken met de huidige vorm van hulpverlening. Ook merken de medewerkers dan jongeren snel afhaken bij face to face hulpverlenen, dit kan met de hoge drempel te maken hebben. Jongeren werken veel met de computer, internethulpverlening zou hierdoor een middel kunnen zijn om jongeren eerder en beter te kunnen bereiken. Voor dit onderzoek is het interessant om te weten of jongeren eerder hulp zullen vragen via internet dan face to face. 1.2 Doelstelling Het eerste doel op korte termijn van dit onderzoek is inzicht hebben in de vraag naar en aanbod van internethulpverlening op organisatie- en medewerkerniveau voor MWnwT. Het tweede doel op korte termijn van dit onderzoek is inzicht hebben in de vraag bij (potentiële) cliënten om de stap naar internethulpverlening te maken.
8
Het doel op lange termijn is dat internethulpverlening geïmplementeerd wordt, indien er vraag en mogelijkheden zijn binnen Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente. 1.3
Hoofdvraag en deelvragen
1.3.1 Hoofdvraag Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening op organisatie, medewerkers en cliëntniveau naast het gewone aanbod van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente? 1.3.2 Deelvragen 1 Wat is internethulpverlening? 2 Wie is het MWnwt en wat voor aanbod aan hulpverlening bieden zij? 3 Welke ervaringen zijn er in de regio Twente met internethulpverlening? 4 Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening binnen de organisatie? 5 Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening binnen de medewerkers? 6 A. Wat is de vraag naar internethulpverlening van de potentiële cliënten? B. Zijn er verschillen als er gekeken wordt naar diverse kenmerken van de respondenten? 1.4 Samenvatting In dit hoofdstuk is de basis aan bod gekomen. Als eerste is de aanleiding van dit onderzoek op papier gezet. Hierin is uitgelegd hoe maatschappelijk werk tot stand is gekomen en welke ontwikkelingen er door de jaren heen hebben plaats gevonden. Het eerste doel op korte termijn van dit onderzoek is inzicht hebben in de vraag naar en aanbod naar internethulpverlening op organisatie- en medewerkerniveau voor MWnwT. Het tweede doel op korte termijn van dit onderzoek is inzicht hebben in de vraag bij (nieuwe) cliënten om de stap naar internethulpverlening te maken. Het doel op lange termijn is dat internethulpverlening geïmplementeerd wordt, indien er vraag is en mogelijkheden zijn binnen Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente. De hoofdvraag van dit onderzoek is: Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening op organisatie, medewerkers en cliëntniveau naast het gewone aanbod van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente? Deze hoofdvraag is opgedeeld in zes deelvragen. Leeswijzer: Hoofdstuk twee beschrijft het theoretisch kader. Hier zijn de eerste drie deelvragen in uitgewerkt. In hoofdstuk drie komt de methode van onderzoek aan bod. Hierin wordt onder andere verteld wat het type onderzoek is, wat de onderzoekspopulatie is en wat de ethische overwegingen zijn voor dit onderzoek. Hoofdstuk vier geeft de resultaten van alle enquêtes weer. Dit is uitgewerkt in grafieken. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk vijf, worden deelvraag vier tot en met zes beantwoord. Ook worden er in dit laatste hoofdstuk conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. Dit door middel van een sterkte/ zwakte analyse.
9
Hoofdstuk 2 De theorie Inleiding In dit hoofdstuk worden deelvraag één tot en met drie beantwoord. Dit zijn de theoretische deelvragen. In paragraaf 2.1 wordt uitgelegd wat internethulpverlening inhoudt. In paragraaf 2.2 wordt verteld wat MWnwT is en wat voor aanbod aan hulpverlening zij bieden. In de laatste paragraaf, paragraaf 2.3, wordt een samenvatting weergegeven van de interviews die gedaan zijn met Carint AMW Hengelo en Tactus Almelo. 2.1 Wat is internethulpverlening? Wat is internethulpverlening? Het begrip geeft eigenlijk al weer wat het begrip betekent. Hulpverlening via internet. Maar wat houdt het nou eigenlijk precies in? De term internetbehandeling is afgeleid van de Engelse term e-therapy, waarbij de letter ‘e’ staat voor elektronische. In de literatuur worden diverse Engelse benamingen gebruikt, als: e-health, online counseling, internet-mediated therapy, internet counseling, computer-mediated therapy, treatment through the internet en web-based therapy. Deze verscheidenheid aan terminologie laat zien dat internetbehandeling een relatief nieuw verschijnsel is, waarvoor nog geen eenduidige term wordt gebruikt. De term e-therapy wordt gebruikt om het proces van interactie tussen een therapeut en een cliënt te beschrijven, waarbij cliënt en hulpverlener zich op aparte locaties bevinden en met elkaar communiceren via internet (Postel, Keizer, Westendorp, Brenninkmeijer, 2007). Internetbehandeling heeft als doel het verbeteren van de gezondheidstoestand van de cliënt. Het NBCC (National Board for Certified Counselors) maakt onderscheid tussen verschillende vormen van e-therapy. Het maakt gebruik van de kracht en het gemak van het internet om gelijktijdig (synchroon) en in de tijd vertraagd (asynchrone) communicatie tussen een individu en een professional (Grohol, 1999). Synchroon betekent dat de interactie direct plaatsvindt, er zit slechts een minimum aan tijd tussen de reactie van cliënt en die van de hulpverlener. Een voorbeeld hiervan is chatten. Bij een asynchrone interactie zit er langere tijd tussen de reactie van cliënt en hulpverlener, bijvoorbeeld bij e-mail contacten. Het voordeel van asynchrone interactie is dat zowel de cliënt als de hulpverlener de mogelijkheid heeft goed na te denken over de voorgaande correspondentie alvorens een antwoord te geven. Er is geen druk om snel na te denken (Grohol, 1999). Tevens onthullen cliënten meer persoonlijke informatie via een computer (Alleman, 2002). De focus van internet verschilt van cliënt tot cliënt. Sommige cliënten willen inter-persoonlijke relaties bespreken, of nieuwe manieren leren om te kunnen omgaan met stress. Andere cliënten kunnen gebruik maken van internethulpverlening als aanvulling op andere vormen van hulpverleningsdiensten, of om hulp te verkrijgen bij problemen waar ze momenteel aan werken (Grohol, 1999). Internet counseling via email omschrijft het NBCC (2001) als volgt: “Asynchronous distance interaction between counselor and client using what is read via text to communicate”. De definitie van internet counseling komt overeen met de omschrijving van e-therapy. E-therapy is niet hetzelfde als e-health. E-health word door Eysenbach (2001) omschreven als: “…health services and information delivered or enhanced through the internet and related technologies…”. E-therapy omvat meer dan het enkel beantwoorden van een vraag of het geven van informatie, centraal staat het vormen van een persoonlijke en langere termijn relatie met de hulpverlener (Ainsworth, 2000; Manhal-Baugus, 2001).
10
2.2 Wat is MWnwT en wat voor aanbod aan hulpverlening bieden zij? Wanneer mensen niet in staat zijn om hun problemen zelfstandig of met behulp van familie en vrienden op te lossen kunnen ze een deskundige raadplegen, zoals een maatschappelijk werker. Bij het Maatschappelijk Werk kunnen mensen terecht met allerlei vragen en problemen. Het kan hierbij gaan om advies, informatie, bemiddeling of begeleiding. Soms kan dit in een éénmalig gesprek, maar vaak zijn er meer gesprekken nodig. Het Maatschappelijk Werk is een algemene basisvoorziening waar iedereen gebruik van kan maken. Aan de hulpverlening zijn geen kosten verbonden. MWnwT ontvangt voor hun werk een subsidie van de gemeenten in de regio waar ze werkzaam zijn. Iedereen kan zonder voorwaarden vooraf bij het Maatschappelijk Werk terecht. Mensen kunnen zich zelf melden bij het Maatschappelijk Werk maar ze kunnen ook worden verwezen door bijvoorbeeld een huisarts. Cliënten kunnen rekenen op vertrouwelijke hulp van beroepskrachten die zijn opgeleid om mensen met problemen op weg te helpen. Zij gaan samen met de cliënt na hoe hij/zij het beste geholpen kan worden. Als het nodig is bemiddelt of verwijst de maatschappelijk werker de cliënt naar de juiste instantie. Indien nodig neemt het Maatschappelijk Werk contact op met andere instanties. Dit gebeurt echter alleen met uitdrukkelijke (schriftelijke) toestemming van de cliënt. De gesprekken vinden meestal plaats op het kantoor van MWnwT, maar als het nodig is maakt de maatschappelijk werker een afspraak bij de cliënt thuis. Naast individuele gesprekken kunnen er tevens echtpaar- en/ of gezinsgesprekken plaatsvinden. Daarnaast kan de hulpverlening plaatsvinden door middel van groepswerk. Hoe lang de hulpverlening duurt bepaalt de cliënt samen met de maatschappelijk werker. MWnwT heeft negen verschillende locaties, namelijk: Almelo, Rijssen, Tubbergen, Wierden, Vroomshoop, Holten, Nijverdal, Vriezenveen en Westerhaar. Zij maken gebruik van een algemeen telefoonnummer. Locatie Almelo heeft iedere werkdag van 8.30 uur tot 9.30 uur en van 15.30 uur tot 17.00 uur een inloopspreekuur. De overige instellingen hebben dagelijks een bereikbaarheidsdienst. Enkele voorbeelden waarvoor cliënten bij het maatschappelijk werk terecht kunnen zijn: - Relatie: problemen met partner, met ouders, met kinderen - Eenzaamheid - Stress of nervositeit - Gebrek aan zelfvertrouwen - Verwerking: rouw, echtscheiding, incest, mishandeling - Gezondheid: lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, rugpijn etc., zonder aantoonbare lichamelijke oorzaak - Geld: leren uitkomen met je geld, problemen met het verwerven van inkomen - Werk: problemen op het werk, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid - Onderwijs: problemen op school Tijdens gesprekken probeert de maatschappelijk werker er samen met de cliënt achter te komen wat er precies aan de hand is en wat de cliënt nodig heeft. Vervolgens wordt er een hulpverleningsplan opgesteld. Het doel van de hulpverlening is dat de cliënt zelfstandig met zijn/ haar problemen om kan gaan. Cliënten van MWnwT kunnen zich voor verschillende trainingen en cursussen inschrijven die door MWnwT worden aangeboden, namelijk; - Training assertiviteit voor volwassenen, deze training is voor volwassenen die moeite hebben om voor zichzelf op te komen en problemen ondervinden in de omgang met andere mensen. 11
-
Assertiviteitstraining voor jong- volwassenen (17-22 jaar), deze training is voor jongeren die regelmatig in situaties komen die hen verlegen en onzeker maken. Uitkomen met je geld, door het maken van een budgetplan krijgen deelnemers een beter inzicht in de manier waarop ze hun geld besteden. Als ouders gaan scheiden, deze cursus is voor kinderen van gescheiden ouders in de leeftijd tussen de 6 en 12 jaar. Kinderen leren omgaan met de scheiding en de gevolgen daarvan. SOVA Pubers, deze cursus is voor jongeren van 13 tot 16 jaar die verlegen zijn, moeite hebben met het voor zichzelf opkomen, moeilijk contacten kunnen leggen en/of snel kwaad worden. Opvoeden Zo!, deze cursus is voor ouders met kinderen in de leeftijd van 3-12 jaar. Er worden handvatten geboden in de omgang met kinderen. Omgaan met pubers, deze cursus is voor ouders met kinderen in de leeftijd van 12-18 jaar. Er worden handvatten geboden in de omgang met pubers (MWnwT, 2009).
Alle cursussen en trainingen worden door twee maatschappelijk werkers gegeven. De groepen bestaan uit 8 tot 12 deelnemers. Aan de trainingen en cursussen zijn geen kosten verbonden. MWnwT heeft naast het groepswerk een divers aanbod aan hulpverlening, namelijk: - AZC, één maatschappelijk werker is gespecialiseerd in het werken met asielzoekers. - Bureaudiensten, zes maatschappelijk werkers zorgen ervoor dat tijdens alle inloopspreekuren een maatschappelijk werker beschikbaar is om eventuele (nieuwe) cliënten te woord te staan en in te schrijven bij het maatschappelijk werk. - Groepswerk, verschillende maatschappelijk werkers geven één of meerdere trainingen en/of cursussen. - Indicatie urgentie, één maatschappelijk werker vormt samen met de woningstichting en de gemeente een commissie die urgentie aanvragen behandeld. - JHT, in het JeugdHulpTeam werken verschillende instanties en instellingen samen om jongeren met meervoudige problemen de juiste hulp te kunnen bieden. - School gericht maatschappelijk werk, iedere school heeft een maatschappelijk werker die samen met de vertrouwenspersoon van de school bespreekt hoe het met de kinderen gaat en welke kinderen meer hulp nodig zouden kunnen hebben. - Stadsbank, één maatschappelijk werker heeft regelmatig gesprekken bij de stadsbank om de samenwerking te bevorderen. - OJA, dit is een wekelijks overleg met verschillende instanties uit Almelo en Twenterand (o.a. politie) over jongeren die in aanraking zijn geweest met de politie. Het doel is om te kijken hoe deze jongeren weer op het rechte pad gezet kunnen worden. Wekelijks worden deze jongeren geëvalueerd. - Vroeghulp, Team Vroeghulp bestaat uit verschillende instanties die samenwerken in de aanpak van huiselijk geweld. - Bemoeizorg, cliënten kunnen door verschillende instanties aan worden gemeld bij het maatschappelijk werk omdat zij zich zorgen maken over de cliënt. Vaak hebben deze cliënten meervoudige problemen. Vangnetzorg wordt ook wel bemoeizorg genoemd (MWnwT, 2009).
12
2.3 Welke ervaringen zijn er in de regio Twente met internethulpverlening? Regio Twente is nog beperkt qua hulpverleningsaanbod betreffend internethulpverlening. Hieronder een overzicht van het huidige aanbod. Deze informatie is verkregen bij medewerkers van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente. Instelling Carint AMW Hengelo
Hulpverleningsaanbod Aanbod is tijdelijk gestopt. Momenteel zijn zij bezig met nieuwe behandelingsmethoden voor internethulpverlening.
Doelgroep Jongeren van 12 tot 23 jaar met psycho sociale problemen, eenzaamheid, verslaving, rouwverwerking, emotionele problemen, gezondheid en seksuele problemen.
Bron Dhr. G. van de Vegte www.carint.nl
Tactus Enschede (Overijssel)
Hulpverlening met een professional via internet. De hulpverlening is asynchroon.
Volwassene van 18 jaar of ouder met verslavingsproblematiek.
Mevr. M. Postel – www.alcoholdebaas.nl www.gokkendebaas.nl www.eetprobleemdebaas.nl www.benzodebaas.nl www.cannabisdebaas.nl
Sensoor Oost Nederland Hengelo
24-uur hulpverlening via chat of e-mail.
Jong en oud met relatieproblemen, psychosociale problemen, eenzaamheid, verslaving, rouwverwerking, emotionele problemen, gezondheid en seksuele problemen.
http://www.oostnederland.sens oor.nl
2.3.1 Ervaringen van deskundigen uit de Regio Twente met internethulpverlening Interview met Dhr. G. van de Vegte (Carint AMW Hengelo) Dhr. van de Vegte vertelt dat Carint opmerkte dat er steeds meer problemen voorkwamen met jongeren op het voortgezet onderwijs. Op elke school in Hengelo kwam een schoolgericht maatschappelijk werker vanuit Carint. Ze zijn na gaan denken over een aanbod waarop ze deze jongeren beter zouden kunnen bereiken. Jongeren zitten veel op internet en van hieruit zijn ze bezig gegaan om internethulpverlening op te zetten. Op dat moment liep er een derdejaars student van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening stage bij Carint, zij was op zoek naar een afstudeeropdracht. Dit was een mooie kans voor zowel de instelling als voor de student. Er is begin 2007 een website voor Carint gemaakt om het hulpverleningsaanbod uit te breiden. Het doel van deze website was om aan te sluiten bij de jongeren en de stap naar de hulpverlening te verlagen. De website is speciaal gericht op jongeren. Alle scholen werden bij het project benaderd. De school ‘De Grundel’ wilde graag meewerken aan de pilot. Carint heeft voor een veilige manier van internethulpverlening gekozen, namelijk via MSN. Dit omdat ze erg bang waren voor hackers, dat daardoor de veiligheid voor cliënten in gevaar kon komen. Na een half jaar kwamen ze tot de conclusie dat hulpverlening op deze manier niet werkte, omdat het meer op chatten leek dan een hulpverlenergesprek.
13
Dhr. van de Vegte geeft aan dat het fout is geweest dat zij internethulpverlening alleen aanboden voor studenten van VWO en ATHENEUM. Bij deze studenten komen volgens hem de minste problemen voor. Na een tijdje werd het meer een vergadering van jongeren via MSN, dan hulpverlening. Uiteindelijk kwam er dan ook niemand meer. Dhr. van de Vegte geeft aan dat er met veel zaken rekening moeten worden gehouden, o.a. geld, ICT, trainingen/ cursussen medewerkers en wat willen jongeren. Carint ziet een aantal voordelen van internethulpverlening: - De ontwikkeling op de werkvloer. Het vraagt een ander soort hulpverlening van de medewerkers, specialisatie van de medewerkers. - Anonimiteit cliënt. - Cliënt kan hulp zoeken op de tijd die hen uitkomt. - Het is een uitbreiding op het huidige hulpverleningsaanbod. Hierdoor kan de instelling cliënten meer aanbieden, en cliënt gerichter gaan werken. Dhr. van de Vegte vertelt dat maatschappelijk werkers soms best ouderwets zijn. Ze zien kinderen vaak niet als iemand die zelfstandig problemen kan oplossen. Vaak gaat het via hun ouders. Via internet kunnen jongeren zelf aan hun problemen gaan werken. Hij geeft aan dat het nu een goede tijd is om internethulpverlening op te starten. Mede omdat nu ook de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) opgezet worden binnen de gemeentes. De gemeentes zijn nu veel met jongeren bezig en internethulpverlening zou daar een aanvulling op zijn. Wat Carint als het grootste nadeel van internethulpverlening ziet is dat de cliënt heel makkelijk weg kan klikken, synchrone hulpverlening. Daarom moet de medewerker heel goed nadenken over wat hij/zij typt. Toch is de cliënt altijd zelf verantwoordelijk voor de dingen die hij/zij doet. Dhr. van de Vegte geeft aan dat pubers snel succes willen. Na het eerste gesprek willen ze al een tip hebben waar ze iets mee kunnen zodat ze weer terug komen. Bij internethulpverlening is het daarom beter om geen intake met de jongeren te doen, omdat dit voor hen niet interessant is. Medewerkers moeten buiten het kader van het Algemeen Maatschappelijk Werk denken. Ze moeten de schrijftaal van pubers begrijpen. Oplossingsgericht werken sluit het beste bij pubers aan. Dhr. van de Vegte vertelt dat Carint weer begint met het opzetten van internethulpverlening. In hun ogen kun je in deze tijd niet meer zonder, omdat internet in deze tijd niet meer weg te denken is. Steeds meer instellingen beginnen met het opstarten van internethulpverlening, hierdoor willen anders instellingen niet achter blijven. Interview met Mevr. M. Postel (Tactus Enschede) Tactus heeft al vijf jaar ervaring met internethulpverlening. Tot nu toe zijn er bij Tactus vijf verschillende behandelingen te volgen via internet. De behandeling waar Tactus mee begonnen is, is www.alcoholdebaas.nl. Daarnaast hebben ze www.gokkendebaas.nl, www.eetprobleemdebaas.nl, www.watwiljijmetwiet.nl, www.benzodebaas.nl en www.cannabisdebaas.nl. Mevr. Postel vertelt dat slechts een klein deel van de mensen met alcoholproblemen uiteindelijk terecht komt bij de hulpverlening. Vaak wordt deze stap pas na jarenlange problematiek gemaakt. De drempel tot de hulpverlening is blijkbaar erg hoog. Eerder ingrijpen, verhoogt de slagingskans. Dat vraagt om de ontwikkeling van alternatieve wegen, zodat problematische drinkers eenvoudiger toegang krijgen tot interventies gericht op het stoppen of minderen van alcoholgebruik. De snelle ontwikkeling van het ‘world wide web’ biedt mogelijkheden voor deze vorm van preventie. Internetbehandeling maakt gebruik van het populaire medium om een lage drempel te vormen naar in hun geval, minder drinken.
14
In de voorbereidingsfase van internetbehandeling bij Tactus is er contact geweest met Interapy. Interapy is een zorgaanbieder en ontwikkelaar van online therapie in de geestelijke gezondheidszorg (Interapy, 1997). Tactus mocht een kijkje achter de schermen nemen bij de behandeling van Interapy. In deze periode is gesproken over een eventuele samenwerking tussen beide. Dit is echter niet tot stand gekomen doordat belangen van beide partijen te ver uiteen lagen (profit vs. non-profit organisatie). Het idee om de applicatie van Interapy als uitgangspunt te nemen kon ook niet doorgaan, doordat de bouwers van Interapy hier geen tijd voor hadden. Internetbehandeling, via www.alcoholdebaas.nl, is een gestructureerd behandelprogramma waarin cliënten persoonlijk contact aangaan met een hulpverlener via internet. Het doel van internetbehandeling is cliënten te motiveren voor verandering van drinkgedrag en voor behandeling. Het uiteindelijke doel is het stoppen met drinken of gecontroleerd kunnen drinken. Tactus ziet als voordeel van internethulpverlening dat cliënten een anonieme behandeling kunnen volgen, waarvoor cliënten zichzelf rechtstreeks kunnen aanmelden. De stap naar de huisarts hoeft niet meer te worden gemaakt. Daarnaast is de behandeling in de eigen omgeving te volgen, op een plek die de deelnemer zelf kan kiezen. De doelgroep is op diverse manieren betrokken geweest bij de ontwikkeling van internetbehandeling. De informatieve teksten op de site zijn beoordeeld op duidelijkheid en toon door 18 personen uit de doelgroep: willekeurige mensen met diverse opleidingen variërend van LBO/VMBO tot WO/universitair en in leeftijd variërend van 18 tot 80 jaar. De teksten zijn eveneens beoordeeld door deskundigen (artsen, psychologen en maatschappelijk werkers) op inhoudelijke juistheid van de verstrekte informatie en de toon waarmee cliënten worden aangesproken. De doelgroep heeft Tactus weten te bereiken via de website van Tactus en via www.alcoholdebaas.nl. Tactus heeft gebruik gemaakt van webmarketing, zoals banners en linken op andere sites en vermelding in zoekmachines. Door werving op internet hebben ze de mensen bereikt die in ieder geval de beschikking hebben over internet en daarmee kunnen werken. De doelgroep van Tactus bestaat echter niet enkel uit mensen die regelmatig op internet surfen. Daarom hebben ze eveneens bekendheid gegeven aan internetbehandeling via media als: huis-aan-huis bladen, kranten, tijdschriften, televisie, folders en flyers. Ook hebben ze de verwijzers geïnformeerd, zoals huisartsen en maatschappelijk werkers, over internetbehandeling. Zij kunnen probleemdrinkers doorverwijzen naar de behandeling bij Tactus. De PR-functionaris van Tactus houdt zich bezig met de werving en het bereiken van deelnemers. Mevr. Postel geeft aan dat persoonlijke begeleiding en afstemming op het individu belangrijk is, om goed aan te kunnen sluiten bij de diversiteit van hun doelgroep. Interactie verloopt asynchroon, dat betekent dat er tijd zit tussen de reactie van cliënt en hulpverlener. Beiden zitten niet gelijktijdig achter de computer. Asynchrone interactie heeft als voordeel dat zowel de cliënt als de hulpverlener de mogelijkheid heeft goed na te denken alvorens een antwoord te geven. Er bestaat geen druk om snel een antwoord te formuleren. De cliënt kan ook zelf bepalen wanneer het beste moment is om te starten met internetbehandeling en op welke tijdstippen hij wil werken aan de diverse onderdelen. Internetbehandeling bij Tactus bestaat uit twee delen. Deel één is gericht op diagnostiek, functieanalyse en educatie. Deelnemers krijgen de kans om eerst hun alcoholgebruik nader te bekijken, zonder het direct te veranderen. De nadruk ligt op inzicht in eigen gebruik en het motiveren van de cliënt voor verandering van drinkgedrag en voor behandeling. Inzicht in het eigen gebruik is een eerste stap naar verandering van het alcoholgebruik. Deel één wordt afgesloten met een persoonlijk advies. Vervolgens kan de cliënt doorstromen naar deel twee. Er zijn twee criteria om cliënten de toegang tot deel twee te weigeren: ernstige medische risico’s of acuut gevaar voor de cliënt. Als er sprake is van één van beide wordt de cliënt doorverwezen 15
naar face to face behandeling, omdat die vorm beter aansluit bij de ernst van de problematiek. De cliënt kiest in deel twee,in overleg met de hulpverlener, zelf het uiteindelijke doel: stoppen met drinken of minder drinken. In deel twee werkt de cliënt, door middel van huiswerkopdrachten, aan gedragsverandering. De looptijd van het behandelprogramma varieert, afhankelijk van het tempo waarin de cliënt werkt, van zes tot twaalf weken. Het behandelprogramma gebruikt uitgangspunten uit het bio-psychosociale model, cognitieve gedragstherapie en motiverende gesprekstechnieken. Er wordt gewerkt met psychoeducatie, cognitieve herstructurering, zelfcontrole en exposure technieken. Een sterk punt is dat deze methoden in de face to face behandeling van Tactus ook worden gebruikt. Voor de hulpverleners zijn het bekende technieken, die hun effectiviteit hebben bewezen. De cliënt krijgt huiswerkopdrachten en wordt gevraagd een agenda bij te houden van zijn of haar drinkgedrag. Reacties van de hulpverlener worden afgestemd op de individuele cliënt, mede op basis van de antwoorden die de cliënt tijdens de intake heeft ingevuld en het gemaakte huiswerk. Volledig automatische reacties worden door cliënten als onpersoonlijk ervaren en dat wil Tactus voorkomen. Alle standaardteksten die worden gebruikt op de website en tijdens de behandeling zijn zorgvuldig geformuleerd door hulpverleners met jarenlange ervaring met alcoholcliënten. De toonzetting is persoonlijk en ondersteunend. Regelmatige interactie met een hulpverlener is van groot belang, daarom moedigen ze cliënten aan tot continue interactie. Tijdens het eerste jaar van internetbehandeling bij Tactus, werd de behandeling uitgevoerd door de drie hulpverleners die bij de ontwikkeling betrokken zijn geweest. Zij waren in staat eventuele fouten en verbeteringen continu en snel aan te passen. Aan het eind van het eerste projectjaar is er een training ontwikkeld, zodat andere hulpverleners ook konden worden getraind de internetbehandeling uit te voeren. De cliënten van Tactus kunnen via hun zorgverzekeraar de behandeling laten vergoeden, maar dan kan de cliënt niet anoniem blijven. Wil de cliënt per se anoniem blijven, dan zal hij/zij de behandeling zelf moeten bekostigen. Procesevaluatie bij Tactus vindt plaats op verschillende manieren. Hulpverleners verstrekken informatie tijdens het wekelijkse overlegmoment tussen hulpverleners, arts en zorgcoördinator. Daarnaast wordt de hulpverlener driemaandelijks uitgebreid ondervraagd over het verloop van internetbehandeling. Aan bod komen: uitvoering van de behandeling, waardering van de diverse onderdelen, onvoorziene omstandigheden, contact met cliënten, werktevredenheid en samenwerking. Cliënten worden gevraagd ieder contact te waarderen door middel van een cijfer. Na afloop van deel één en deel twee krijgt de cliënt een vragenlijst met evaluatievragen over de behandeling. Deze vragenlijst levert informatie over het contact via internet, de relatie met de hulpverlener en het inzicht in eigen situatie. Cliënten worden ook expliciet gevraagd hun tussentijdse op- en aanmerkingen ten aanzien van de internetbehandeling aan de behandelaar van Tactus kenbaar te maken. Alle bevindingen van cliënten en hulpverleners worden tijdens een driemaandelijks evaluatiemoment besproken. Op basis van dit evaluatiemoment worden afspraken gemaakt en eventuele verbeteringen doorgevoerd. De effectevaluatie vindt plaats op zes meetmomenten: voor aanvang van de behandeling, na afloop van deel één, voor aanvang van deel twee, na afloop van deel twee, zes weken na afronding behandeling en zes maanden na afronding internetbehandeling. Met behulp van betrouwbare en valide vragenlijsten wil Tactus inzicht krijgen in motivatie voor behandeling, veranderingsbereidheid, lichamelijke en geestelijke gezondheid, drinkgedrag en bijgebruik van de cliënt. Het meten op verschillende tijdstippen verschaft inzicht in veranderingen die bij de cliënt tot stand zijn gekomen. Een extra informatiebron is de automatische registratie op de website www.alcoholdebaas.nl. Geregistreerd wordt hoeveel mensen de website bezoeken, welke onderdelen ze bekijken en hoe lang deze worden bekeken. Het behandelprogramma 16
registreert automatisch hoeveel mensen zich aanmelden, wie zich wanneer inlogt en op welk moment mensen uitvallen. 2.4 Samenvatting In paragraaf 2.1 is uitgelegd wat het begrip internethulpverlening precies inhoudt. Internethulpverlening is een nieuwe modaliteit om mensen te helpen bij het oplossen van levens- en relatie problemen. Het maakt gebruik van de kracht en het gemak van het internet om gelijktijdig (synchroon) en in de tijd vertraagd (asynchrone) communicatie tussen een individu en een professional. In paragraaf 2.2 is verteld wat Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente is en wat voor hulpverleningsaanbod zij bieden. MWnwT werkt met veel andere instellingen en instanties samen. Ze willen hun hulpverleningsaanbod graag verder uitbreiden door er internethulpverlening aan toe te voegen. Op dit moment probeert een maatschappelijk werker er tijdens gesprekken samen met de cliënt achter te komen wat er precies aan de hand is en wat de cliënt nodig heeft. Vervolgens wordt er een hulpverleningsplan opgesteld. Het doel van de hulpverlening is dat de cliënt zelfstandig met zijn/ haar problemen om kan gaan. In paragraaf 2.3 wordt een samenvatting weergegeven van de interviews die gedaan zijn met Carint AMW Hengelo en Tactus Enschede. Zij hebben ervaring met internethulpverlening en geven MWnwT tips. Tevens wordt er antwoord gegeven op de deelvraag: Welke ervaringen zijn er in de regio Twente met internethulpverlening? Carint AMW Hengelo en Tactus Enschede zien allebei de lage drempel naar de hulpverlening als het via internet kan. Dit is een voordeel, omdat mensen hierdoor sneller/gemakkelijker gebruik zullen maken van hulpverlening. Dat het laagdrempelig is komt volgens hen door de anonimiteit, en het feit dat je vanuit je eigen huis hulp kan vragen en je niet eerst een verwijzing nodig hebt van een huisarts. De tijd wordt ook door de cliënt zelf bepaald, er wordt geen tijdsafspraak gepland. Carint en Tactus verschillen wel in de werkwijze. Beide zijn wel gericht op verschillende doelgroepen wat een reden kan zijn van de verschillende werkwijzen. Bij Tactus vind er wel een soort van intake plaats. Wat zij als belang zien, om op deze manier de cliënt inzicht te geven in zijn eigen alcoholgebruik. Carint daarentegen vindt een intake niet van belang. Jongeren kunnen hun problemen voorleggen en zullen hierbij geholpen worden. Volgens Dhr. van de Vegte zullen jongeren een intake afname niet interessant vinden. Tactus heeft een professionele aanpak gebruikt om internethulpverlening te implementeren. Zij hebben een heel team opgezet om internethulpverlening te introduceren en om er voor te zorgen dat het bekendheid krijgt. Tactus heeft zich verdiept in deze vorm van behandeling door contact te leggen met een organisatie die er al enige ervaring en kennis mee heeft. Carint daarin tegen is begonnen, zonder een goede voorkennis en zonder ervaringen. Wat als gevolg heeft dat zij niet wisten was zij konden verwachten. Zij wisten op dat moment niet wat de eventuele voordelen en nadelen waren.
17
Hoofdstuk 3 Het onderzoek Inleiding In hoofdstuk 3 wordt de methode van onderzoek weergegeven. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op het type onderzoek, daarna wordt de onderzoekspopulatie uitgelegd. In paragraaf 3.3 wordt verteld welke instrumenten gebruikt zijn voor dit onderzoek, gevolgd door de procedure. Paragraaf 3.5 geeft de betrouwbaarheid van dit onderzoek weer. De laatste twee paragrafen gaan over de interne en externe geldigheid en de ethische overwegingen. Dit alles bij elkaar geeft een helder beeld van de onderzoeksmethode. 3.1 Type onderzoek Dit onderzoek betreft een inventariserend onderzoek. Inventariseren staat voor gegevens over iets verzamelen en ordenen (Heerink, Pinkster, Bratti-van der Werf, 2009). In dit onderzoek worden er gegevens verzameld door middel van schriftelijke enquêtes. Er worden gegevens verzameld op drie verschillende niveaus; de organisatie (het MT), de medewerkers en de ‘’potentiële’’ cliënten (jongeren). Naast literatuuronderzoek is er ook gebruik gemaakt van deskundigen zodat de kennis aangevuld wordt met recente informatie uit de praktijk. De deskundigen die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek zijn werkzaam binnen Carint AMW en Tactus. De verkregen informatie tijdens deze interviews is weergegeven is hoofdstuk twee van dit verslag. 3.2 Onderzoekspopulatie Dit onderzoek is gericht op de locaties van MWnwT. Het MWnwT kent in totaal negen locaties. Het onderzoeksplan zal voornamelijk gericht zijn op de locaties Almelo en Rijssen. De andere locaties zullen wel geïnformeerd worden over het onderzoek maar zullen zelf niet deelnemen aan het onderzoek. De 27 medewerkers van de locaties Almelo en Rijssen zullen allen deelnemen door een enquête in te vullen waar als resultaat uit moet komen wat de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening is, gericht op de medewerkers binnen de organisatie. Dit is tevens één van de doelstellingen van dit verslag. Daarnaast zullen de teamleiders en directeur van MWnwT (organisatoren genoemd), in dit geval drie personen, gevraagd worden om een enquête in te vullen. Dit met hetzelfde doel als de enquêtes van de medewerkers. Er is gekozen voor een enquête, omdat het een inventariserend onderzoek betreft. Voor het onderzoek bij de vraag naar internethulpverlening onder de “potentiële” cliënten worden er enquêtes afgenomen bij jongeren van reguliere middelbare scholen in Almelo en Rijssen. In totaal worden er negen klassen benaderd, dit zullen ongeveer 200 leerlingen zijn. Het belang van deze enquête is helder krijgen welke vraag/ behoefte zij hebben naar internethulpverlening. Het moet duidelijk worden wanneer het voor deze jongeren aantrekkelijk wordt om er gebruik van te maken en hoe MWnwT deze doelgroep makkelijk kan bereiken. Mochten zij problemen tegenkomen, dat zij de weg naar de hulpverlening kunnen vinden en de stap durven zetten. Er is een combinatie van clustersteekproef (organisatie/medewerkers) en gestratificeerde steekproef (jongeren) (Heerink, Pinkster, Bratti van der werf, 2009).
18
3.3
Instrumenten
Type instrument. Enquête voor de ‘’potentiële’’ cliënten
Organisatie PIUS X college Vmbo: Locatie Almelo
Aantal ±200 leerlingen
Noordik Havo-vwo: Locatie Almelo Reggesteyn Locatie Rijssen Enquête voor de medewerker
MWnwT locatie Almelo en Rijssen
27 medewerkers
Enquête voor de organisatie
MWnwT
3 directie personen
3.3.1 Verantwoording instrumenten. Er zijn voor drie verschillende doelgroepen enquêtes gemaakt, namelijk: - Enquête voor de ‘’potentiële’’ cliënten behorend bij deelvraag 6a en 6b . - Enquête voor de medewerker behorend bij deelvraag 5. - Enquête voor de organisatie behoord bij deelvraag 4. Voor alle vragen die gesteld zijn in de enquêtes wordt verwezen naar bijlage één, twee en drie van dit bachelorrapport. Hierin staan de lege enquêtes weergegeven. Er is gekozen om verschillende kenmerken van de respondenten te vragen. Dit om te kunnen vergelijken op verschillende kenmerken, zoals leeftijd, geslacht en niveau. Bij de enquêtes is er gekozen om een inleiding weer te geven, om er zeker van te zijn dat iedereen dezelfde definitie aanhoudt van het begrip internethulpverlening. Bij de enquête voor de ‘’potentiële’’ cliënten is gekozen om vragen te stellen over hulp vragen en over internethulpverlening. Bij de vragen over hulp vragen, vraag één tot en met drie, wordt duidelijk of ze wel eens hulp nodig hebben gehad bij een probleem, en of ze deze hulp ook daadwerkelijk gevraagd hebben. Bij de vragen over internethulpverlening, vraag vier tot en met zeven, wordt duidelijk of de jongeren makkelijker hulp zouden vragen als ze via internet in contact kunnen komen met een maatschappelijk werker. Ook wordt ze gevraagd wat ze als voordelen zien, of ze het een goed initiatief vinden en of ze er binnen zes maanden gebruik van zouden maken. Het is belangrijk dat de jongeren de resultaten van dit onderzoek te horen krijgen, dit gebeurt via de mentor. Dit is belangrijk zodat de jongeren kunnen zien dat er daadwerkelijk iets gedaan is met de door hen ingevulde enquêtes. Zij geven zichzelf bloot door antwoord te geven op de vragen met betrekking tot hulp vragen en internethulpverlening. Bij de enquête voor de medewerkers wordt onderscheid gemaakt in leeftijd, geslacht, specialisatie, werkzaam sinds en parttime of fulltime werken. Als eerste is het belangrijk om te weten of de medewerkers gebruik maken van internet en of ze al bekend zijn met internethulpverlening. Het kan zijn dat ze er al ervaring mee hebben, en er dan ook al een mening over hebben. Dan is het voor de organisatie belangrijk om te weten hoe de medewerkers denken over internethulpverlening binnen MWnwT en of ze er open voor staan om het te gaan uitvoeren. Waarschijnlijk zouden ze hier een cursus/ training voor moeten gaan volgen, dit kunnen ze alleen goed uitvoeren als ze er enthousiast over zijn.
19
Ook worden de medewerkers een aantal stellingen voorgelegd, vraag acht tot en met tien. Er wordt ze bijvoorbeeld gevraagd hoe ze erover denken dat er geen face- to- face contact met de cliënt is en hoe ze er tegenover staan dat ze geen (non-) verbale reacties van de cliënt zien. Als laatste wordt ze gevraagd hoe zij internethulpverlening graag in zouden willen zetten binnen MWnwT. Dit kan bij de aanmelding, als hulpverlening, als nazorg of als zelfstandig traject. De resultaten van dit onderzoek ontvangen de medewerkers via de mail en er zal een terugkoppeling zijn in een teamvergadering. De enquête voor de organisatie lijkt veel op de enquête voor de medewerkers. Ook bij de organisatie wordt onderscheid gemaakt in leeftijd, functie, geslacht, werkzaam sinds en parttime of fulltime werken. De vraag die hen wordt gesteld is of zij bereid zijn om internethulpverlening toe te voegen aan het huidige hulpverleningsaanbod van MWnwT. Verder worden hen dezelfde stellingen en vragen voorgelegd als de medewerkers. Er is gekozen om van de laatste vraag, vraag elf, een open vraag te maken. Hierin kunnen zowel de medewerkers als de organisatie nog dingen kwijt over internethulpverlening. 3.4 Procedure De procedure van het onderzoek zal er als volgt uit zien. Om aan betrouwbare en bruikbare gegevens te komen over de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening onder medewerkers en organisatie is er gekozen voor enquêtes. Deze enquêtes zijn eigenhandig uitgedeeld bij verschillende organisaties. Voor de afname van de enquêtes binnen de scholen die gericht is op de ‘’potentiële’’ cliënten is het proces als volgt verlopen. Er is toestemming gevraagd bij de desbetreffende scholen waar de enquêtes zullen worden afgenomen. De namen van de contactpersonen van de scholen zijn gegeven door de maatschappelijk werkers van MWnwT die werkzaam zijn als schoolgericht maatschappelijk werker binnen deze scholen. De toestemming is gevraagd aan de directie van de scholen. Er wordt uitleg gegeven over de enquêtes en dan worden ze direct afgenomen bij de leerlingen zodat deze na invullen rechtstreeks weer kunnen worden ingenomen. Op deze manier is de respons 100% en kunnen de gegevens gelijk ingevoerd worden. Zo is op korte termijn duidelijk wat de resultaten zijn. De vragen die worden voorgelegd in de enquêtes zijn kwantitatieve vragen. Bij kwantitatieve onderzoek wordt gebruik gemaakt van een gestructureerde enquête. In deze enquête is de onderzoeksvraag van de opdrachtgever geoperationaliseerd in vragen aan de doelgroep. De resultaten van kwantitatief onderzoek worden weergegeven in grafieken. Bij kwalitatieve vragen verkrijg je informatie op schaal en wordt er niet gekeken naar getallen of hoeveelheden (Heerink, Pinkster, Bratti van der werf, 2009). Voor het afnemen van de enquêtes onder de medewerkers is er toestemming gevraagd bij de directie van MWnwT. De enquêtes zullen in week 50 verstrekt worden onder de medewerkers van MWnwT, en in week 51 weer worden ingenomen. De enquêtes voor de organisatie van MWnwT worden op dezelfde manier verstrekt als de enquêtes van de medewerker. Onder de organisatie vallen drie directie medewerkers, namelijk één directeur en twee teamleidsters. Binnen MWnwT wordt dit het MT genoemd. Er is gekozen om een interview te houden met een instelling waar internethulpverlening gestopt is en een instelling waar nog veel gebruik wordt gemaakt van internethulpverlening. Dit omdat het belangrijk is om zoveel mogelijk informatie en tips te verkrijgen voor MWnwT.
20
Via de email is er contact gezocht met de deskundigen, deze zijn voor de data van afname benaderd. De verkregen informatie is meegenomen bij de totstandkoming van de enquête. De informatie die verkregen is tijdens deze interviews is te vinden in paragraaf 2.3. 3.5 Betrouwbaarheid Uitkomsten van een onderzoek moeten betrouwbaar zijn, het is belangrijk dat de uitkomsten controleerbaar zijn en dat het herhaalbaar is (Heerink, Pinkster, Bratti van der werf, 2009). Er is naar gestreefd om de uitkomsten van dit onderzoek betrouwbaar en gewaarborgd te laten zijn. Doordat de enquêtes voor de ‘’potentiële’’ cliënten telkens dezelfde specifieke vraagstelling hebben zal er controle en herhaalbaarheid zijn. Wanneer een onafhankelijk persoon deze weer zal afnemen zal er een herhaling kunnen plaatsvinden. Dit geldt ook voor de enquêtes voor de medewerkers en de organisatie. Factoren die de betrouwbaarheid eventueel kunnen beïnvloeden zijn de omgeving, de personen en de vragenlijsten. Bij het invullen van de vragenlijsten wordt er voor gezorgd dat de ondervraagden privacy hebben en dat er geen lawaai is. Hierdoor worden ze niet afgeleid en voelen ze zich veilig om de enquête eerlijk in te vullen. Wanneer de ondervraagde zich niet goed voelt, of zich onveilig voelt om de enquête in te vullen zal er een tweede keer misschien een ander antwoord uit kunnen komen. Doordat het een grote populatie betreft zal het onderzoek betrouwbaar zijn. Het moment van afname zal onder schooltijd zijn, in een willekeurige les. De jongeren zitten bij elkaar in een klaslokaal. Het kan zo zijn dat zij elkaar beïnvloeden op de antwoorden. Er wordt voor afname uitgelegd dat het voor het belang van het onderzoek belangrijk is dat de enquêtes individueel ingevuld worden. Ook wordt een instructie gegeven wat de enquête precies inhoudt en wat er mee bereikt moet worden. Hierdoor worden er geen verkeerde reacties opgeroepen. 3.6 Interne en externe geldigheid Geldigheid is een ander woord voor validiteit. In dit onderzoek wordt gesproken van validiteit. Bij validiteit is het belangrijk dat je meet wat je wilt meten. Je verwacht een bepaald resultaat (Heerink, Pinkster, Bratti- van der werf, 2009). De validiteit voor dit onderzoek zal voldoende zijn als de respons hoger is dan 60%. De resultaten zullen dan een representatief beeld geven. Het resultaat zal verkregen worden door specifieke vragen te stellen in de enquêtes. Er zal inzicht komen in de vraag naar internethulpverlening onder jongeren en hoe het voor deze doelgroep aantrekkelijk kan worden. Het meten van de jongeren wordt gedaan aan de hand van een getrapte aselecte steekproef. Er is een combinatie van clustersteekproef (organisatie/medewerkers) en gestratificeerde steekproef (jongeren) (Heerink, Pinkster, Bratti van der werf, 2009). Er is gekozen om de enquêtes voor de ‘’potentiële’’ cliënten af te nemen bij bovengenoemde locaties, omdat hier jongeren uit heel Twente naar school gaan. De interne geldigheid is hoog, doordat er op drie verschillende scholen gemeten wordt. De geldigheid heeft betrekking op jongeren met een opleidingsniveau van vmbo en havo vwo. De jongeren hebben de leeftijd van 12 tot 16 jaar. Er is onderscheid gemaakt in leeftijd, man/vrouw en opleidingsniveau. Zo kan er gekeken worden of dit verschil maakt en komt er nog een duidelijker beeld uit. Dit onderzoek geeft een juiste afspiegeling van de (gehele) subpopulatie van jongeren van het voortgezet onderwijs uit Twente. Dit omdat er jongeren uit heel Twente naar deze scholen gaan. De uitslag van de enquêtes ingevuld door jongeren van het voortgezet onderwijs zal waarschijnlijk niet helemaal een juiste weergave geven van alle jongeren in Nederland. 21
Amsterdam bijvoorbeeld zal waarschijnlijk een andere uitslag krijgen. Dit heeft te maken met verschillende factoren, onder andere stad/dorp en andere culturen. De enquêtes van dit onderzoek voor de medewerkers en organisatie zijn speciaal ontwikkeld voor MWnwT. Deze enquêtes zijn in een kleiner aantal ingevuld door medewerkers en de organisatie van deze stichting. Hierdoor zal deze uitslag niet van toepassing zijn op andere stichtingen en instellingen in Nederland. De externe geldigheid zal lager zijn dan de interne geldigheid. 3.7 Ethische overwegingen Volgens Baarda, de Goede en Teunissen (2005) is een onderzoek ethisch verantwoord wanneer respondenten vrijwillig meewerken en de uitkomsten van de interviews anoniem worden verwerkt en voor de respondenten geen nadelig effect hebben. In dit onderzoek werken alle respondenten vrijwillig mee. Alle enquêtes kunnen anoniem ingevuld worden. Bij de jongeren wordt er onderscheid gemaakt in leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Bij de medewerkers en organisatie wordt er onderscheid gemaakt in leeftijd, geslacht, ervaring en specialisatie. Ook is er gekozen om geen namen van de respondenten te vragen in verband met de privacy van de respondenten. De onderzoekers hebben met nummers gewerkt, waardoor de juiste enquête bij de juiste uitkomst geplaatst kon worden in het verwerkingsprogramma SPSS. De nummers komen echter niet in het rapport zelf terug, de anonimiteit van de respondenten wordt hierdoor gewaarborgd. Bovendien is er naar gestreefd de uitkomsten zo te beschrijven dat de respondenten geen linken kunnen leggen. Dit zodat de directeur, de teamleidsters en de medewerkers bij het lezen van het rapport niet kunnen onderscheiden wie welk antwoord heeft gegeven. De ingevulde enquêtes zullen zodra het uiteindelijke rapport wordt goedgekeurd door MWnwT en Saxion Hogeschool Enschede, worden vernietigd. Er is ervoor gekozen om de uitkomsten van het enquêteonderzoek terug te koppelen aan alle respondenten. Dit zodat zij ook zien dat er daadwerkelijk iets gedaan is met de door hen ingevulde enquêtes. 3.8 Samenvatting Dit onderzoek betreft een inventariserend onderzoek. Er worden gegevens verzameld en geordend. De gegevens worden op drie verschillende niveaus (organisatie, medewerkers, jongeren) verzameld. Ook wordt er een interview gehouden met deskundigen bij Carint AMW en bij Tactus, om hun ervaringen met internethulpverlening duidelijk te krijgen. Het onderzoek zal voornamelijk gericht zijn op de locatie Almelo en locatie Rijssen. De medewerkers van locaties Almelo en Rijssen (ongeveer 27 personen) zullen deelnemen door een enquête in te vullen waar als resultaat uit zal komen wat de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening is onder de medewerkers binnen MWnwT. Daarnaast zullen de organisatoren (3 personen) van MWnwT gevraagd worden om een enquête in te vullen, dit met hetzelfde doel als de enquêtes van de medewerkers. Voor het onderzoek bij de vraag naar internethulpverlening onder de “potentiële” cliënten worden er enquêtes afgenomen bij jongeren van regulieren middelbare scholen in Almelo en Rijssen. Zowel in Almelo als Rijssen zullen de enquêtes in drie klassen worden afgenomen op drie verschillende scholen. Dit maakt in totaal drie verschillende scholen, met negen klassen in totaal. Dit zullen ongeveer 200 leerlingen zijn. Er is gestreefd om de uitkomsten van het onderzoek betrouwbaar en gewaarborgd te maken. Doordat de enquêtes voor de cliënten telkens dezelfde specifieke vraagstelling hebben zal er controle en herhaalbaarheid zijn. Wanneer een onafhankelijk persoon deze 22
weer zal afnemen zal er een herhaling kunnen plaatsvinden. Dit geldt ook voor de medewerkers en de organisatie. De validiteit voor dit onderzoek zal voldoende zijn als de respons hoger is dan 60%. De resultaten zullen dan een representatief beeld geven. Het resultaat zal verkregen worden door specifieke vragen te stellen in de enquêtes. Het resultaat geeft inzicht op de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening onder de medewerkers en organisatie van MWnwT. Er zal inzicht komen in de vraag naar internethulpverlening onder jongeren en hoe het voor deze doelgroep aantrekkelijk kan worden.
23
Hoofdstuk 4
Resultaten
Inleiding In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het enquêteonderzoek onder de organisatie, medewerkers en de jongeren van het voortgezet onderwijs naar voren komen. De mening van deze mensen is gevraagd via enquêtes. Deze mening zal onder andere met staafdiagrammen uiteen worden gezet. Op deze manier zal duidelijk worden wat de vraag en het aanbod naar internethulpverlening is. In paragraaf 4.1 wordt verteld wat de respons en validiteit van dit onderzoek geweest is. In paragraaf 4.2 wordt de mening van de organisatie van MWnwT over internethulpverlening weergegeven. Daarna, in paragraaf 4.3, wordt de mening van de medewerkers van MWnwt over internethulpverlening weergegeven. In de laatste paragraaf, paragraaf 4.4, wordt de mening van de jongeren weergegeven. 4.1 Respons Er zijn enquêtes verspreid onder drie verschillende niveaus, namelijk de organisatie, de medewerkers en jongeren van het voortgezet onderwijs. Onder de organisatie van MWnwT zijn er 3 enquêtes verspreid. Binnen de gestelde antwoordperiode van anderhalve week midden december 2009 zijn er 2 enquêtes geretourneerd. Dit betekent een respons van 66%. Onder de medewerkers van MWnwT zijn er 27 enquêtes verspreid. Binnen de gestelde antwoordperiode van anderhalve week midden december 2009 zijn er 19 enquêtes geretourneerd. Dit betekent een respons van 70%. Zowel bij de organisatie als de medewerkers is de non-respons kleiner dan 40%, dit betekent dat de resultaten intern geldig zijn. Er wordt zorgvuldig omgegaan met de verkregen resultaten, aangezien de respons voldoende geldig is. Als de non- respons kleiner was dan 25%, zou het een hoge geldigheid hebben. Hier zou sprake van zijn geweest als er meer enquêtes geretourneerd waren. Het was de bedoeling dat er op drie verschillende scholen, in totaal negen klassen enquêtes werden afgenomen. Er zijn verschillende pogingen gedaan om dit te laten lukken. Helaas heeft een school in Rijssen niet gereageerd op het verzoek mee te werken aan de enquêtes. Omdat er tijdsdruk achter zat en er ook een voldoende beeld van de mening van de jongeren verkregen kan worden met twee scholen is in overleg met de intervisiedocent van AMM besloten om een conclusie te schrijven over de twee scholen in Almelo die wel meegewerkt hebben. In totaal zijn er 135 enquêtes onder de jongeren uitgedeeld, hiervan zijn er 135 geretourneerd. Dit betekent een respons van 100%. De enquêtes zijn vlak na de kerstvakantie, begin januari 2010 uitgedeeld en geretourneerd. Op PIUS X college zijn er 75 enquêtes ingevuld, en op het Noordik zijn er 60 enquêtes ingevuld. Reggesteyn Rijssen is, in overleg met de intervisiedocent van AMM, niet meer meegenomen in het onderzoek, waardoor de respons 100% blijft (Baarda en De Goede, 2001). 4.2 De mening van de organisatie van MWnwT over internethulpverlening De organisatie (ook wel MT genoemd) van MWnwT bestaat uit drie personen, één directeur en twee teamleidsters. De enquête is ingevuld door de directeur en één teamleidster. Doordat er maar twee enquêtes zijn om te vergelijken wordt er in personen gesproken en niet in procenten. Bij de vraag zal een weergave worden gegeven van de antwoorden die gegeven zijn door de twee personen die hebben deelgenomen aan de enquête. Op welke manier maakt u gebruik van computer/ internet op werk? De leden van het MT (de organisatie) werken veel achter de computer. Alle punten zijn aangekruist, met als aanvulling dat er veel met programma’s als Word, Excel en Regas gewerkt wordt. Antwoorden die gegeven zijn: A,B,C, & A,B,C,D, E A. Ik zoek informatie op het web B. Ik communiceer via de mail intern met collega’s. 24
C. Ik communiceer via de mail extern met instanties. D. Alleen voor rapportages. E. Overig namelijk Bent u al bekend met internethulpverlening? Beide personen geven aan al bekend te zijn met internethulpverlening. Antwoorden die gegeven zijn: A & B A. Ja B. Wel eens wat over gehoord C. Nee, helemaal niet Bent u als organisatie bereid om internethulpverlening toe te voegen aan het huidige hulpverleningsaanbod van MWnwT? Het MT ziet internethulpverlening als een uitbreiding op het hulpverleningsaanbod, maar ze willen wel eerst duidelijk hebben of er ook daadwerkelijk vraag naar is. Antwoorden die gegeven zijn: A & D A. Ja, wij zien dit als uitbereiding van ons hulpverleningsaanbod. B. Ja, alleen als het gefinancierd kan worden door de Gemeente. C. Nee, het hulpverleningsaanbod dat MWnwT heeft is voldoende. D. Anders, namelijk……… Ziet u in internethulpverlening een mogelijkheid om de (eventuele) wachtlijstenproblematiek aan te pakken? Beide organisatieleden zien internethulpverlening misschien als een mogelijkheid om de wachtlijstenproblematiek aan te pakken. Er wordt aangegeven dat het ook meer cliënten zou kunnen opleveren als het als een snellere lichtere vorm van hulpverlenen gezien wordt. Zij zien dit dan als een soort interventie. De teamleidster denkt dan vooral aan nieuwe cliënten in de leeftijd van 13-23 jaar. Antwoorden die gegeven zijn: B 2x A. Nee, licht toe…… B. Misschien, licht toe……… C. Ja, licht toe…… Internethulpverlening is anoniem, er is geen face-to-face contact. Hoe denkt u hierover? Één persoon vond het moeilijk om hier een antwoord op te geven, en wilde eerst de uitkomsten van de onderzoeken afwachten. De ander vindt dat face-to-face contact met een cliënt niet noodzakelijk is. ‘’Sommige cliënten geven de voorkeur aan internet, en daar wil ik wel in tegemoet komen’’. Antwoorden die gegeven zijn: C & D A. Het is belangrijk dat de maatschappelijk werker persoonlijk contact heeft, face-to-face contact is belangrijk. B. Digitale hulpverlening verloopt het beste als er al face-to-face contact is geweest met de cliënt. C. Face-to-face contact met een cliënt hebben is niet noodzakelijk. Sommige cliënten geven de voorkeur aan internet en daar wil ik wel in tegemoet komen. D. Geen mening. Er zijn een aantal stellingen voorgelegd aan de organisatie, namelijk: Stelling één: ‘’Schriftelijk’’ communiceren met de cliënt zie ik als een voordeel, het schrijven is eenvoudiger dan de gespreksvoering. (Eens – Beetje eens – Oneens) Antwoorden die gegeven zijn: Beetje eens 2x Stelling twee: ‘’Schriftelijk’’ communiceren met de cliënt zie ik als een nadeel, de maatschappelijk werker ziet dan geen (non-verbale) reacties van de cliënt. (Eens – Beetje eens – Oneens) Antwoorden die gegeven zijn: Beetje eens 1x 25
Stelling drie: Het is mogelijk dat bepaalde doelgroepen internethulpverlening zeer geschikt vinden omdat het anoniem is. (Eens – Beetje eens – Oneens) Antwoorden die gegeven zijn: Eens 2x Hoe denkt u over internethulpverlening binnen MWnwT? Beide personen denken positief over internethulpverlening binnen MWnwt. Het wordt gezien als een kans om het hulpverleningsaanbod uit te breiden en klantgerichter te gaan werken. Ook is internethulpverlening laagdrempelig. De wenselijkheid en mogelijkheden moeten onderzocht worden. Bij positieve uitkomst wordt het waarschijnlijk toegepast in de organisatie. Antwoorden die gegeven zijn: A 2x A. Geschikt, licht toe…………… B. Minder geschikt, licht toe C. Niet geschikt, licht toe……… Hoe zou u internethulpverlening willen inzetten? Één persoon ziet internethulpverlening het liefste als zelfstandig traject. Dit omdat zij vindt dat het als apart product het beste geëvalueerd kan worden. De ander geeft aan dat het met alle opties ingevuld kan worden. Antwoorden die gegeven zijn: D & A,B,C,D,E A. Als aanvulling op face-to-face contact bij de intake. B. Als aanvulling op face-to-face contact bij de hulpverlening. C. Als aanvulling op face-to-face contact bij de nazorg. D. Internethulpverlening als zelfstandig traject. E. Alle opties. F. Overig, namelijk 4.3 De mening van de medewerkers van MWnwT over internethulpverlening Bij de enquêtes voor de medewerkers is er onderscheid gemaakt in leeftijd, geslacht, specialisatie, parttime/ fulltime en werkzaam sinds. Dit omdat er zo een duidelijker beeld uit komt hoe de medewerkers denken over internethulpverlening en of er bijvoorbeeld verschil in mening zit qua leeftijd. Zoals verteld in paragraaf 4.1 hebben negentien medewerkers de enquête ingevuld en geretourneerd. De antwoorden op onderstaande vragen worden ondersteund met grafieken. Eerst wordt de vraag weergegeven, dan het antwoord op de vraag en daarna de bijbehorende grafiek. Op welke manier maakt u gebruik van computer/ internet op werk? Binnen MWnwT wordt er veel gebruik gemaakt van internet. De medewerkers gebruiken internet op het werk op verschillende manieren. Er wordt informatie gezocht op het web, er wordt zowel intern als extern gecommuniceerd met collega’s en instanties en het wordt gebruikt voor registratie. A. Ik zoek informatie op het web B. Ik communiceer via de mail intern met collega’s. C. Ik communiceer via de mail extern met instanties. D. Ik communiceer via de mail met cliënten. E. Alleen voor rapportages. F. Over namelijk…….
26
Bent u al bekend met internethulpverlening? Twee medewerkers in de leeftijd van 21-30 jaar geven aan hier al bekend mee te zijn. In de leeftijd van 51-60 jaar hebben ook twee medewerkers aangegeven hier bekend mee te zijn. Slechts drie medewerkers hebben aangegeven nog helemaal niet bekend te zijn met internethulpverlening. Deze personen zijn alle drie rond de 60 jaar. Alle andere medewerkers hebben wel eens iets over internethulpverlening gehoord.
A. Ja B. Wel eens wat over gehoord C. Nee, helemaal niet
Zou u internethulpverlening als uitbreiding zien op het huidige hulpverleningsaanbod van MWnwT? Dertien van de negentien medewerkers hebben aangegeven internethulpverlening als uitbreiding te zien op het huidige hulpverleningsaanbod van MWnwT, vier medewerkers zien dit niet als een uitbreiding en twee personen hebben hier geen mening over gegeven. Alle mannen, vijf, hebben aangegeven dit als uitbreiding te zien. Bij de vrouwen is de mening daarover verdeeld. Zes vrouwen zijn het er mee eens en vijf vrouwen vinden van niet. De medewerkers die het niet als een uitbreiding zien zijn allemaal tussen de 45-65 jaar en al jaren binnen MWnwT werkzaam zijn. Van de medewerkers die het wel als een uitbreiding zien zijn de meeste begonnen bij MWnwT tussen 1997 en 2007. A. Ja B. Nee C. Geen mening
27
Staat u er open voor om zelf via internet, hulp te gaan verlenen? Twaalf van de negentien medewerkers hebben aangegeven er open voor te staan om zelf via internet hulp te gaan verlenen. Bijna allemaal, op één na, zijn ze na 1997 begonnen met werken binnen MWnwT. De medewerkers die aangegeven hebben niet open te staan om zelf via internet hulp te gaan verlenen zijn allemaal boven de 55 jaar en al langer werkzaam binnen MWnwT. A. Ja B. Nee C. Geen mening
Bent u bereid om hiervoor een training/ cursus te gaan volgen, eventueel op kosten van de werkgever? De meerderheid is bereid om een training/ cursus te gaan volgen op eventuele kosten van de werkgever. Zo kan er gewerkt worden aan de eigen professionalisering. Ook heeft een deel aangegeven het wel te willen, maar er op dit moment geen tijd voor te hebben. De medewerkers die niet bereid zijn om een training/ cursus te volgen zijn vrouwen en al langer werkzaam binnen MWnwT, zij zijn tussen 1986 en 1996 begonnen.
A. Ja, zo kan ik werken aan mijn eigen professionalisering. B. Ik zou het wel willen, maar ik heb er op dit moment geen tijd voor. C. Nee, ik ben niet bereid om er extra trainingen voor te gaan volgen.
28
Ziet u in internethulpverlening een mogelijkheid om de (eventuele) wachtlijstenproblematiek aan te pakken? Vier van de negentien medewerkers hebben aangegeven internethulpverlening als een mogelijkheid te zien om de eventuele wachtlijstenproblematiek aan te pakken. Hier zijn verschillende meningen door de medewerkers over gegeven. Er is aangegeven dat internethulpverlening drempelverlagend kan werken. Daarnaast kan de cliënt gelijk geholpen worden. Internethulpverlening kan gebruikt worden als praktische ondersteuning, tips, adviezen en leun en steuncontacten. Deze cliënten vallen dan bij de wachtlijst weg. Een aantal medewerkers, zeven van de negentien, zien internethulpverlening misschien als een mogelijkheid om de eventuele wachtlijstenproblematiek aan te pakken. Er is aangegeven dat het minder tijd kost, vooral met rapportages omdat alles al digitaal is. Ook is er aangegeven dat internethulpverlening goed kan werken, maar dat het afhankelijk is van de hulpvraag. Voor lichtere hulpvragen zou het goed kunnen werken. Een risico hiervan is de interpretatie. Vier medewerkers, merendeel vrouwen, zien internethulpverlening niet als een mogelijkheid om de eventuele wachtlijstenproblematiek aan te pakken. Een argument is dat de meeste cliënten op zoek zijn naar persoonlijk contact met een hulpverlener. Het zou wel als drempel verlager/ binnenkomer wenselijk kunnen zijn maar niet als procesmatige hulpverlening in deze variant. Een ander argument is dat er met internethulpverlening een doelgroep aangesproken wordt die zich nu veelal niet melden voor face to face hulpverlening. Er wordt dus een nieuwe doelgroep aangetrokken, die niet op de wachtlijst staat. Internethulpverlening mag niet voor vervanging van het huidige aanbod gaan zorgen, maar als een extra manier om hulp te verlenen. A. Nee B. Misschien C. Ja
29
Internethulpverlening is anoniem, er is geen face-to-face contact. Hoe denkt u hierover? Acht van de negentien medewerkers hebben aangegeven liever persoonlijk contact met een cliënt te hebben, face- to- face contact vinden zij belangrijk. Er zijn verschillende meningen door de medewerkers gegeven. Een mening is dat internethulpverlening zeer individualistisch is. Veel problemen spelen zich af in de context tussen cliënt en andere personen. Het is effectief om die context in de gesprekken te betrekken. Verder is volgens een medewerker bewezen dat veel hulpverlening werkt op basis van de klik die er is met de hulpverlener. Dat mis je bij internethulpverlening. Één van de problemen die op veel gebieden een rol speelt is de omgang met andere mensen. Je helpt cliënten niet voldoende als je hen niet leert omgaan met dat contact. Ook zie je geen non-verbale reacties. Medewerkers snappen ook dat het voor een cliënt prettig kan zijn om anoniem te zijn. Vier van de negentien medewerkers denken dat internethulpverlening het beste verloopt als je al face-to-face contact gehad hebt met een cliënt. Zes van de negentien medewerkers vinden het niet noodzakelijk om face-to-face contact met een cliënt te hebben. Sommige cliënten geven de voorkeur aan internet en hierin willen zij wel tegemoet komen. Een gegeven argument hiervoor is dat het goed is als de cliënt liever anoniem wil blijven, en daardoor wel hulp zoekt.
A. Ik heb liever persoonlijk contact, face-to-face contact vind ik belangrijk. B. Ik denk dat digitale hulpverlening het beste verloopt als je al face-to-face contact gehad hebt met een cliënt. C. Ik vind het niet noodzakelijk om face-to-face contact met een cliënt te hebben. Sommige cliënten geven de voorkeur aan internet en daar wil ik wel in tegemoet komen. D. Geen mening.
Bij internethulpverlening communiceert de hulpverlener ‘’schriftelijk’’ met de cliënt. De drie hieronder genoemde cursieve stellingen zijn voorgelegd aan de hulpverleners. Een voordeel, ik schrijf makkelijker dan ik praat. De overgrote meerderheid, vijftien van de negentien medewerkers, hebben aangegeven dat ze het met deze stelling oneens zijn. Een gegeven argument is dat het meer een voordeel voor cliënten is. Wij, als maatschappelijk werkers, moeten zoeken hoe we deze doelgroep het beste kunnen bereiken. Als dit via dit medium is, dan is het prima. De overige medewerkers hebben beetje eens geantwoord. Geen enkele medewerker schrijft makkelijker dan hij/zij praat.
30
Een nadeel, ik wil direct (non-verbale) reacties van de cliënt zien. Negen van de negentien medewerkers zijn het met deze stelling eens, de leeftijden van de medewerkers zijn hierin erg variërend. Zeven medewerkers zijn het een beetje eens met deze stelling. Twee medewerkers hebben aangegeven dat ze niet direct (nonverbale) reacties van de cliënten hoeven te zien.
Het is mogelijk dat bepaalde doelgroepen internethulpverlening zeer geschikt vinden omdat het anoniem is. De meerderheid, dertien van de negentien medewerkers, zijn het met deze stelling eens. Drie medewerkers zijn het een beetje eens met deze stelling. De overige medewerkers zijn het hiermee oneens of hebben geen mening gegeven.
31
Hoe denkt u over internethulpverlening binnen MWnwT? Dertien van de negentien medewerkers vinden internethulpverlening geschikt om toe te voegen aan het hulpverleningsaanbod binnen MWnwT. Er zijn een aantal meningen door de medewerkers gegeven. Veel medewerkers zien het als een goede ingang voor met name jongeren, een doelgroep die MWnwT nu mist. Als je precies weet wat de vraag is van de cliënt kun je deze beantwoorden zonder invulling van de hulpverlener. MWnwT kan volgens een medewerker niet om internethulpverlening heen. Het is een ontwikkeling in deze maatschappij dat inmiddels tot een volstrekt ingeburgerde en normale wijze van communiceren hoort, gelijkwaardig aan telefonie. Het kan volgens een aantal medewerkers helpen bij cliënten die hulp nodig hebben met praktische zaken en kortere zaken, eventueel kan het toe geleid worden naar face-toface contact. Je gaat als organisatie mee wat er maatschappelijk van de hulpverlening wordt verwacht. Het zou vooral voor nieuwe medewerkers die pas de opleiding afgerond hebben een goede aansluiting zou kunnen zijn. Medewerkers zien het als extra aanbod en profilering. De overige medewerkers vinden internethulpverlening minder geschikt om toe te voegen aan het hulpverleningsaanbod binnen MWnwT. Een gegeven mening hiervoor is dat het geschikt kan zijn als binnenkomer, en daarna toe geleid kan worden naar face-to-face contact. Voor praktische ondersteuning is het prima, niet voor psychosociale ondersteuning. Ook vindt iemand persoonlijk contact belangrijker. Niemand vindt internethulpverlening helemaal niet geschikt voor MWnwt. A. Geschikt, licht toe………………… B. Minder geschikt, licht toe………… C. Niet geschikt, licht toe…..
Hoe zou u internethulpverlening willen inzetten? De meeste medewerkers hebben geantwoord op overig. De gegeven antwoorden van de medewerkers op deze vraag worden bij de laatste vraag puntsgewijs onder elkaar gezet. Internethulpverlening zou volgens vijf medewerkers kunnen worden ingezet bij de aanmelding, bij de hulpverlening, als nazorg of als zelfstandig traject. A. B. C. D. E. F.
Als aanvulling op face-to-face contact bij de intake. Als aanvulling op face-to-face Contact bij de hulpverlening. Internethulpverlening als zelfstandig traject. Alle opties Overig
32
Wat zou u zelf nog kwijt willen over internethulpverlening? Hierbij zijn verschillende meningen naar voren gekomen. Hieronder alle meningen op een rijtje: - Het is een goede optie om andere doelgroepen te bereiken. - Het is een goede manier voor cliënten die graag anoniem willen blijven. - Internethulpverlening moet er zo spoedig mogelijk komen. - Het is een toevoeging op het huidige aanbod. - Het is een uitvinding, verwacht dat meer mensen makkelijker zelf om hulp zullen vragen. - Het kan een vorm zijn die niet voor alle cliënten zal gelden. - Het is belangrijk dat internethulpverlening tot een instrument wordt gemaakt om bepaalde groepen potentiële cliënten te kunnen bereiken bij wie dat nu niet het geval is. Ook belangrijk is dat het als een hulpmiddel wordt gezien en wordt ingezet. Het mag nooit een vervanger worden van de face-to-face hulpverlening. Dit risico is aanwezig omdat internethulpverlening kostenbesparend kan werken. Financiers zijn daar (terecht) gevoelig voor. - Als hulpverlener moet het je liggen om zo te communiceren met een cliënt als het een zelfstandig traject zou worden. - Een precieze vraag van de cliënt kan precies beantwoord worden zonder invulling van de werker. - Internethulpverlening alleen bij de aanmelding, daarna toe leiden naar face-toface contact. - Internethulpverlening alleen bij de nazorg, niet als procesmatige hulpverlening. 4.4 De mening van de jongeren over internethulpverlening Om de mening van de jongeren te kunnen formuleren zijn er enquêtes afgenomen bij in totaal 135 leerlingen van Pius x college (Vmbo) en Noordik (Havo-Vwo). Er was getracht om 200 leerlingen te benaderen. De locatie Wierden werd niet bereikt. Er is een uitkomst gemaakt op niveau, geslacht en leeftijd. De leeftijd van de jongeren is tussen de dertien en zestien jaar oud, middelbare school. Een deel van de jongeren heeft de leeftijd niet ingevuld. De antwoorden op onderstaande vragen worden ondersteund met grafieken. Eerst wordt de vraag weergegeven, dan het antwoord op de vraag en daarna de bijbehorende grafiek. Er is ervoor gekozen om in elke grafiek VMBO of HAVO weer te geven. De meeste jongeren hebben wel eens kleine of grotere problemen waar ze zelf niet helemaal uitkomen. Heb jij toen hulp bij deze problemen gevraagd? Bij deze vraag hebben 78 van de 135 leerlingen aangegeven dat ze hulp hebben gevraagd bij familie en/ of vrienden, 3 leerlingen hebben hulp gezocht via een maatschappelijk werker. Ook hebben 46 leerlingen aangegeven geen problemen te kennen. Gekeken naar het niveau zijn het de jongeren van het hogere niveau die sneller om hulp vragen. Gekeken naar het geslacht zijn het de vrouwen die sneller hulp in roepen dan mannen. A- Ja, bij familie en/of vrienden. B- Ja, bij een maatschappelijk werker. C- Ja, bij een ander soort hulpverlener, namelijk D- Nee, ik durf mijn familie en/of vrienden niet om hulp te vragen E- Nee, ik durf de stap naar een maatschappelijk werker niet te maken F- Nee, ik durf helemaal niemand om hulp te vragen G- Ik heb geen problemen gehad waar ik hulp bij nodig had *
* G: staat niet in de grafiek omdat dit antwoord niet gegeven is. .
33
Heeft deze hulp je geholpen om beter om te gaan met je problemen? Van de 81 leerlingen die hulp gevraagd hebben, ondervinden 62 leerlingen dat het zinvolle hulpverlening was.
Als je hulp nodig zou hebben van een maatschappelijk werker, zou je hier dan naartoe durven gaan? Er zijn 59 van de 135 leerlingen die aangeven gebruik te zullen maken van deze hulpverlening. Ook geven 24 leerlingen aan te overwegen om hulp in te schakelen, en 29 leerlingen willen wel maar hebben geen idee waar de hulp gevraagd moet worden. Overige leerlingen geven aan dat zij hulp vragen bij ouders. A-
Ja, ik vind het niet erg om me aan te melden bij een maatschappelijk werker als ik hulp nodig heb. B- Ja, maar ik zou het wel zo lang mogelijk uitstellen, omdat ik het wel eng vind en/of me ervoor schaam. C- Nee, ik durf niet naar een maatschappelijk werker toe te gaan om hulp te vragen. D- Ik weet niet waar ik hulp moet vragen, maar ik durf het wel. E- Ik weet niet waar ik hulp moet vragen en ik durf het ook niet. Anders, namelijk …. F- Anders, namelijk…..
34
Zou je makkelijker hulp vragen als je via internet in contact kan komen met een maatschappelijk werker? Hierbij hebben 45 van de 135 leerlingen aangegeven dat zij dit makkelijker zouden vinden, en 61 leerlingen geven aan dat het geen verschil maakt. Ook hebben 8 leerlingen hebben de mening gegeven dat de betrouwbaarheid moeilijk in te schatten is via internet. Overige antwoorden die gegeven zijn is: - Hulp toch bij ouders zoeken - Liever niet via internet. - Liever in het echt, dan op internet - In het echt, dat is makkelijker praten. - Betrouwbaarheid. Misschien is het niet helemaal echt. - Anoniem is inderdaad wel fijner. A- Ja, dat zal het voor mij een stuk makkelijker maken. B- Nee, ik zal dan alsnog geen hulp vragen. C- Het maakt voor mij geen verschil of het via internet of in het echt is. D- Anders, namelijk ……………………………..
Wat zie jij als belangrijkste voordelen van internethulpverlening? Op deze vraag geven 35 van de 135 leerlingen aan geen voordelen te zien, zij vinden het geen probleem om hulp te vragen. Ook geven 24 leerlingen aan dat het een voordeel is dat je zelf je tijd in kan delen, 27 leerlingen vinden de anonimiteit erg prettig. Een ander voordeel dat door 8 van de 135 leerlingen gegeven wordt is dat het makkelijker is om achter de computer te praten dan face to face. Op deze vraag hebben 38 leerlingen geen antwoord gegeven. A- Via internet kan ik anoniem hulp vragen. B- Ik kan hulp vragen op tijden die mij uitkomen. C- Ik praat makkelijker als ik alleen achter de computer zit. D- Voor mij zijn er geen voordelen, omdat ik geen moeite heb om hulp te vragen. E- Anders, namelijk …………………………….
35
Vind je het een goed initiatief als maatschappelijk werk internethulpverlening voor jongeren op gaat starten? Op deze vraag geven 125 van de 135 leerlingen aan dat zij het als een goed initiatief zien, de overige leerlingen vinden het niet nodig.
Stel dat er nu internethulpverlening is bij het maatschappelijk werk, zou je daar dan binnen nu en 6 maanden gebruik van maken? Slechts 5 van de 135 leerlingen zullen binnen zes maanden gebruik maken van de hulp, 57 van de 135 leerlingen twijfelen hierover. De overige 71 van de 135 leerlingen denken er geen gebruik van te zullen maken.
36
Hoofdstuk 5
Conclusies
Inleiding In het voorafgaande hoofdstuk zijn de resultaten van de enquêteonderzoeken verwerkt. Naar aanleiding van de afgenomen interviews met deskundigen op het gebied van internethulpverlening, de enquêteonderzoeken en het literatuuronderzoek wordt antwoord geven op de vraagstelling die voorafgaand aan dit onderzoek is gesteld. De vraagstelling luidt: Wat is de vraag en het aanbod naar internethulpverlening op organisatie, medewerkers en cliëntniveau naast het gewone aanbod van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente? De vraagstelling is onderverdeeld in zes deelvragen. Alle belangrijke en opvallende punten die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen zullen in dit hoofdstuk aan bod komen. De deelvragen die voor dit onderzoek opgesteld zijn: 1 Wat is internethulpverlening? 2 Wie is het MWnwt en wat voor aanbod aan hulpverlening bieden zij? 3 Welke ervaringen zijn er in de regio Twente met internethulpverlening? 4 Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening binnen de organisatie? 5 Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening binnen de medewerkers? 6 A. Wat is de vraag naar internethulpverlening van de potentiële cliënten? B. Zijn er verschillen als er gekeken wordt naar diverse kenmerken van de respondenten? In dit hoofdstuk wordt de conclusie beschreven. In elke paragraaf wordt een antwoord gegeven op een deelvraag. In hoofdstuk 2 Internethulpverlening zijn de eerste drie deelvragen beantwoord. Deelvraag 1: Wat is internethulpverlening? Internethulpverlening is een nieuwe modaliteit om mensen te helpen bij het oplossen van levens- en relatie problemen. Het maakt gebruik van de kracht en het gemak van het internet om gelijktijdig (synchroon) en in de tijd vertraagd (asynchrone) communicatie tussen een individu en een professional. Deelvraag 2: Wie is het MWnwt en wat voor aanbod aan hulpverlening bieden zij? In paragraaf 2.2 is verteld wat Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente is en wat voor hulpverleningsaanbod zij bieden. MWnwT werkt met veel andere instellingen en instanties samen. Zij willen hun hulpverleningsaanbod graag verder uitbreiden door er internethulpverlening aan toe te voegen. Op dit moment probeert een maatschappelijk werker er tijdens gesprekken samen met de cliënt achter te komen wat er precies aan de hand is en wat de cliënt nodig heeft. Vervolgens wordt er een hulpverleningsplan opgesteld. Het doel van de hulpverlening is dat de cliënt zelfstandig met zijn/ haar problemen om kan gaan. In paragraaf 2.3 wordt een samenvatting weergegeven van de interviews die gedaan zijn met Carint AMW Hengelo en Tactus Enschede. Zij hebben ervaring met internethulpverlening en geven MWnwT tips. Deelvraag 3: Welke ervaringen zijn er in de regio Twente met internethulpverlening? Regio Twente is nog beperkt qua hulpverleningsaanbod betreffend internethulpverlening. Hieronder een overzicht van het huidige aanbod.
37
Instelling Carint AMW Hengelo
Hulpverleningsaanbod Aanbod is tijdelijk gestopt. Momenteel zijn zij bezig met nieuwe behandelingsmethoden voor internethulpverlening.
Doelgroep Jongeren van 12 tot 23 jaar met psycho sociale problemen, eenzaamheid, verslaving, rouwverwerking, emotionele problemen, gezondheid en seksuele problemen.
Bron Dhr. G. van de Vegte www.carint.nl
Tactus Enschede (Overijssel)
Hulpverlening met een professional via internet. De hulpverlening is asynchroon.
Volwassene van 18 jaar of ouder met verslavingsproblematiek.
Mevr. M. Postel – www.alcoholdebaas.nl www.gokkendebaas.nl www.eetprobleemdebaas.nl www.benzodebaas.nl www.cannabisdebaas.nl
Sensoor Oost Nederland Hengelo
24-uur hulpverlening via chat of e-mail.
Jong en oud met relatieproblemen, psychosociale problemen, eenzaamheid, verslaving, rouwverwerking, emotionele problemen, gezondheid en seksuele problemen.
http://www.oostnederland.sens oor.nl
In dit hoofdstuk, hoofdstuk 5, wordt er antwoord gegeven op deelvraag vier, vijf en zes. De vraag van de organisatie is om duidelijk te hebben wat de vraag van jongeren is naar internethulpverlening. In paragraaf 5.3 wordt hier het antwoord op gegeven. Het MT (organisatie) vindt het belangrijk om te weten hoe de medewerkers over dit onderwerp denken. Dit wordt in paragraaf 5.2 uitgewerkt. Na aanleiding van de antwoorden op de deelvragen zullen we tot een antwoord op de vraagstelling komen. Uit het onderzoek zijn een aantal knelpunten naar voren gekomen, deze worden beschreven in paragraaf 5.6. Daarna worden er aanbevelingen gedaan aan MWnwT, in paragraaf 5.7. 5.1 Wat is de vraag en het aanbod van de organisatie? De organisatie heeft aangegeven bekend te zijn met internethulpverlening. Het aanbod van de organisatie is om internethulpverlening toe te voegen aan het huidige hulpverleningsaanbod van MWnwT, als blijkt dat er vraag naar is. De organisatie ziet internethulpverlening als een uitbreiding op het huidige hulpverleningsaanbod. Er kan klantgerichter gewerkt worden en het is laagdrempelig. De organisatie ziet internethulpverlening misschien als een mogelijkheid om de wachtlijstenproblematiek aan te pakken. Internethulpverlening kost minder tijd, en het zou meer cliënten kunnen opleveren als het als een snellere lichtere vorm van hulpverlenen gezien wordt. Voor bepaalde doelgroepen is internethulpverlening zeer geschikt omdat het anoniem is, er wordt met name gedacht aan nieuwe cliënten in de leeftijd van 13-23 jaar. Er is nog niet bekend hoe de organisatie internethulpverlening in wil gaan zetten binnen MWnwT. Dit zou kunnen bij de aanmelding, bij de hulpverlening, als nazorg of als zelfstandig traject. Één persoon ziet internethulpverlening het liefste als zelfstandig traject. Dit omdat zij vindt dat het als apart product het beste geëvalueerd kan worden. De ander geeft aan 38
dat het met alle opties ingevuld kan worden, het hangt van de vraag van de cliënt af. Ook moet dit met de financiers besproken worden. 5.2 Wat is de vraag en het aanbod van de medewerkers? De vraag van de medewerkers is hoe internethulpverlening precies ingevuld gaat worden binnen MWnwT, omdat zij het moeten gaan uitvoeren. Deze vraag wordt weergegeven als aanbeveling voor verder onderzoek. Er moet dan onderzocht worden of medewerkers bereid zijn om buiten kantooruren te werken, wat ze verdienen en hoe internethulpverlening precies ingezet gaat worden. Dit blijkt uit de gegeven meningen van de medewerkers. Het aanbod van de medewerkers is dat zij open staan voor deze nieuwe vorm van hulpverlenen. De jongere medewerkers (-50 jaar) staan positiever tegenover internethulpverlening dan de ouderen (+50 jaar). Dit blijkt uit de grafieken. Zij zien deze vorm van hulpverlenen als een uitbreiding van het huidige hulpverleningsaanbod, een mogelijkheid om de wachtlijst aan te pakken en staan er open voor om zelf hulp te gaan verlenen op deze manier. Zij zouden hier wel een training/ cursus voor willen volgen om te werken aan hun eigen professionalisering. Internethulpverlening kan volgens medewerkers drempelverlagend werken, is anoniem en de cliënt kan gelijk geholpen worden. Internethulpverlening kan gebruikt worden bij lichtere hulpvragen als praktische ondersteuning, tips, adviezen en leun en steuncontacten. Daarnaast kost internethulpverlening minder tijd, vooral met rapportages omdat alles al digitaal is, dit blijkt uit de enquête. Sommige medewerkers zijn van mening dat de meeste cliënten op zoek zijn naar persoonlijk contact met een hulpverlener. Het zou wel als drempel verlager/ binnenkomer wenselijk kunnen zijn maar niet als procesmatige hulpverlening in deze variant. Een andere mening is dat er met internethulpverlening een doelgroep aangesproken wordt die zich nu veelal niet melden voor face to face hulpverlening. Er wordt dus een nieuwe doelgroep aangetrokken, die niet op de wachtlijst staat. Internethulpverlening mag niet voor vervanging van het huidige aanbod gaan zorgen, maar als een extra manier om hulp te verlenen. Internethulpverlening is zeer individualistisch. Veel problemen spelen zich af in de context tussen cliënt en andere personen. Het is effectief om die context in de gesprekken te betrekken. Verder is naar mening van een medewerker bewezen dat veel hulpverlening werkt op basis van de klik die er is met de hulpverlener. Dat mis je bij internethulpverlening. De overgrote meerderheid, vijftien van de negentien medewerkers, hebben aangegeven dat ze makkelijker praten dan schrijven. Het lijkt twee medewerkers lastig dat er niet direct (non-verbale) reacties van een cliënt te zien zijn. De medewerkers vinden dat MWnwT niet om internethulpverlening heen kan, internet is een ontwikkeling in deze maatschappij dat inmiddels tot een volstrekt ingeburgerde en normale wijze van communiceren hoort. Je gaat als organisatie mee wat er maatschappelijk van de hulpverlening wordt verwacht, meegaan met de trends. De medewerkers weten nog niet precies hoe internethulpverlening het beste zou kunnen worden ingezet binnen MWnwT. Internethulpverlening zou kunnen worden ingezet bij de aanmelding, bij de hulpverlening, als nazorg of als zelfstandig traject. De meeste medewerkers hebben geantwoord op overig. De medewerkers staan positief tegenover internethulpverlening. Het merendeel denkt hiermee jongeren eerder te bereiken, de drempel is veel lager. Wel vinden de medewerkers dat het een specifiek soort hulpverlenen vereist, waar een training voor nodig is.
39
5.3 Wat is de vraag van de potentiële cliënten? De vraag van de potentiële cliënt is dat er meer bekendheid gegeven moet worden aan het maatschappelijk werk. Jongeren begrijpen niet wat het maatschappelijk werk precies inhoudt en waar je deze manier van hulpverlenen kan vinden. Dit blijkt uit vragen die er gesteld zijn tijdens het uitleggen van de enquêtes aan de jongeren. De interesse naar hulpverlening via het internet is er zeker. Dit blijkt uit de hoge score op de vraag of het een goed initiatief is om maatschappelijk werk via internethulpverlening op te zetten. Wanneer er gekeken wordt naar de niveaus waarop jongeren zitten blijkt het uit de enquêtes dat jongeren van het havo-vwo minder bekend zijn met de hulpverlening. Het merendeel van havo-vwo geeft aan binnen nu en zes maanden geen gebruik te maken van internethulpverlening, dit is weergegeven in de laatste grafiek van paragraaf 4.4. De leerlingen van het vmbo daar in tegen maken er wel gebruik van, of denken dat ze er gebruik van gaan maken. Dat jongeren uit het lagere onderwijs eerder gebruik denken te maken van internethulpverlening, kan ermee te maken hebben dat mensen met een lagere sociaaleconomische status (SES) vaker last hebben van geestelijke problemen dan mensen uit een hogere SES (Dijkema, 2010). Er kan geen conclusie getrokken worden of er verschil is betreffende het geslacht en leeftijd. De respons van de leeftijd was niet voldoende, dit geldt ook voor het geslacht. Beide gegevens zijn gering tot niet ingevuld door de jongeren, waardoor hier geen antwoord op kan worden gegeven. 5.3.1 Wat is de vraag naar en het aanbod van internethulpverlening op organisatie, medewerkers en cliëntniveau naast het gewone aanbod van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente? Een antwoord op de hoofdvraag is een samenvatting van de antwoorden op paragraaf 5.1, 5.2 en 5.3. De vraag van de organisatie is om duidelijk te krijgen of er onder jongeren vraag is naar internethulpverlening. Ook willen zij weten hoe de medewerkers denken over internethulpverlening binnen MWnwT. Het aanbod van de organisatie is om internethulpverlening toe te voegen aan het huidige hulpverleningsaanbod van MWnwT, als blijkt dat er vraag naar is. De organisatie ziet internethulpverlening als een uitbreiding op het huidige hulpverleningsaanbod. Er kan klantgerichter gewerkt worden en het is laagdrempelig. De vraag van de medewerkers is hoe internethulpverlening precies ingevuld gaat worden binnen MWnwT, omdat zij het moeten gaan uitvoeren. Ook is een vraag hoe dit eruit gaat zien naast het gewone aanbod van MWnwT. Deze vraag wordt weergegeven als aanbeveling voor verder onderzoek. Er moet dan onderzocht worden of medewerkers bereid zijn om buiten kantooruren te werken, wat ze verdienen en hoe internethulpverlening precies ingezet gaat worden. Dit blijkt uit de gegeven meningen van de medewerkers. Het aanbod van de medewerkers is dat zij positief tegenover internethulpverlening staan. Het merendeel denkt hiermee jongeren eerder te bereiken, de drempel is veel lager. Wel vinden de medewerkers dat het een specifiek soort hulpverlenen vereist, waar een training voor nodig is. Wat opvalt is dat de jongere medewerkers (-50 jaar) positiever tegenover internethulpverlening staan dan de ouderen (+50 jaar). Dit blijkt uit de grafieken. De vraag van de potentiële cliënt is dat er meer bekendheid gegeven moet worden aan het maatschappelijk werk, dit is een aanbeveling aan MWnwT. Jongeren begrijpen niet wat het maatschappelijk werk precies inhoudt en waar je deze manier van hulpverlenen kan vinden. Dit blijkt uit vragen die er gesteld zijn tijdens het uitleggen van de enquêtes aan de jongeren. De interesse naar hulpverlening via het internet is er zeker. Dit blijkt uit de hoge score op de vraag of het een goed initiatief is om maatschappelijk werk via internethulpverlening op te zetten. Wanneer er gekeken wordt naar de niveaus waarop jongeren zitten blijkt het uit de enquêtes dat jongeren van het havo-vwo minder bekend zijn met de hulpverlening. Dat 40
jongeren uit het lagere onderwijs eerder gebruik denken te maken van internethulpverlening, kan ermee te maken hebben dat mensen met een lagere sociaaleconomische status (SES) vaker last hebben van geestelijke problemen dan mensen uit een hogere SES (Dijkema, 2010). 5.4 Discussie Door de toename van het internetgebruik onder jongeren, is de overheid genoodzaakt om iets voor deze doelgroep te doen om deze jongeren zo goed en effectief mogelijk hulp te bieden bij hun problemen. Het is belangrijk dat er een goed hulpverleningsaanbod op gezet wordt, om deze jongeren ook daadwerkelijk te bereiken. De onderzoekers zijn van mening dat internethulpverlening een heel nieuwe doelgroep aan zal trekken. Dit zullen cliënten zijn die zich tot nu toe niet gemeld hebben bij face- to- face hulpverlening. Op dit moment heeft MWnwT een divers hulpverleningsaanbod, maar de hulp is niet specifiek genoeg gericht op jongeren. Ook is de hulpverlening tot nu toe niet anoniem. De onderzoekers denken dat de drempel naar face- to- face hulpverlening voor veel jongeren te hoog is. De onderzoekers zijn van mening dat jongeren door de lange wachtlijsten vaak gedemotiveerd raken, en niet meer terug komen. Deze wachtlijsten gelden niet alleen voor MWnwT, maar ook voor andere instellingen die jongeren hulp bieden. Jongeren vragen vaak hulp op het moment dat de nood erg hoog is, dit blijkt uit ervaringen vanuit het maatschappelijk werk. Zij hebben dan ook gelijk hulp nodig. Internethulpverlening zou hier aan bij kunnen dragen. Met deze nieuwe vorm van hulpverlenen bepalen jongeren zelf de tijd van hulp vragen. Zij kunnen hierbij snel antwoord krijgen. Het onderzoek is vooral gericht op micro niveau, aangezien het onderzoek uitgevoerd is voor Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente. Er zijn enquêtes ingevuld door de medewerkers en het MT (organisatie) van MWnwT. Ook zijn er enquêtes ingevuld door jongeren van de scholen ‘’Het Noordik’’ en ‘’Pius X’’. Deze scholen zijn beiden in Almelo gevestigd. Er gaan jongeren uit verschillende plaatsen uit Twente naartoe, waardoor de resultaten van het onderzoek onder jongeren interessant kan zijn voor andere zorginstellingen in Twente. Dit betekent dat de resultaten uit de enquêtes voor de jongeren ook op mesoniveau van toepassing zijn. Sommige instellingen in Nederland werken al wel met internethulpverlening. MWnwT is gericht op de eigen regio, dit is microniveau. Door positieve ervaringen staan andere instellingen hier ook open voor. Instellingen willen niet achter blijven qua hulpverleningsaanbod, en starten het ook op. Als aankomende en beginnende beroepsoefenaars hebben de onderzoekers kennis gemaakt met een andere kant van de doelgroep jongeren. Dit was een leerzame en unieke ervaring die niet alleen de onderzoekers nieuwe informatie verschaft, maar ook de lezers en opdrachtgever van dit onderzoek. De vraag van de opdrachtgever is beantwoord. Jongeren staan er open voor om hun mening te uiten over de hulpverlening, dit bleek uit het meewerken met het invullen van de enquêtes. Door de meningen van de jongeren hebben de onderzoekers kennis en inzicht verworven in de vaardigheden en zienswijze van de jongeren. Het slagen van een nieuw soort hulpverlening zal voor een groot gedeelte ook bij de jongeren zelf liggen.
41
5.5 Sterktes en zwaktes De sterktes en zwaktes van het bacheloronderzoek zullen per fase beschreven worden, daarnaast zal er een extra beschrijving gewijd worden aan de communicatie. Fases die gebruikt worden om het hele proces te kunnen beschrijven: - Oriëntatiefase - Planningsfase - Uitvoeringsfase - Evaluatie fase - Communicatie Oriëntatiefase De oriëntatiefase is voorspoedig verlopen, wat te danken is aan het bijtijds hebben van een onderwerp voor het onderzoek. Dit kan gezien worden als een sterkte van het onderzoek. In de oriëntatiefase is er contact geweest met de opdrachtgever, zodat er gekeken kon worden naar de doelen van het onderzoek en de afspraken vastgelegd konden worden. In overleg met de beoordelaar en opdrachtgever is er op korte termijn een vraagstelling en doelstelling geformuleerd. Hierdoor kon er al veel informatie worden ingewonnen over het betreffende onderwerp, ook dit is een sterkte van het onderzoek. Planningsfase De planning is voor een deel een sterkte punt van dit onderzoek geweest, omdat de gemaakte planning door de onderzoekers nageleefd is. Er was een duidelijk overzicht. Door nalatigheid van de contactpersonen van de scholen, is de planning helaas iets uitgelopen. Uitvoeringsfase Het begin van de uitvoering is spoedig verlopen. Het verzamelen van informatie, gesprek met deskundigen, afnemen van de enquêtes bij de medewerkers en de organisatie. Deze snelle acties kunnen benoemd worden als sterkte punt van het onderzoek. Met de verkregen informatie kon steeds een stap verder gegaan worden in het onderzoek, waardoor er bewust gewerkt werd aan de doelen. Achteraf gezien had de enquête voor de organisatie, drie personen, beter via interviews plaats kunnen vinden. Hierdoor waren er misschien meer informatie en meningen naar voren gekomen. Dit kan gezien worden als een zwakte van het onderzoek. Bij het afnemen van enquêtes bij de potentiële cliënten is er een vertraging opgelopen in de uitvoering. Een aantal scholen waren moeilijk of helemaal niet te bereiken en de periode waarin het zou worden afgenomen was niet praktisch. Namelijk voor de kerstvakantie. Scholen hebben het dan erg druk, dus zij kwamen met het verzoek na de kerstvakantie weer te komen. Dit had misschien gezien moeten worden tijdens de planning, maar dit is niet bijtijds gesignaleerd wat gezien kan worden als zwakte punt van het onderzoek. Het Pius X college in Almelo was de enige school waarbij er direct een respons was. Hier zijn de eerste enquêtes voor potentiële cliënten afgenomen. Het Noordik in Almelo is min of meer overvallen met de enquêtes. Er was vanuit deze school niet voldoende respons dus zijn de enquêtes er spontaan heen gebracht, met een juiste uitwerking. Helaas bleef de reactie van Reggesteyn Rijssen uit, waardoor er een keuze gemaakt moest worden om het met minder respondenten te gaan doen. Vanuit de onderzoekers gezien had er misschien nog meer druk op gezet moeten worden om langs te komen voor de enquêtes. Dan was de vertraging misschien uitgebleven. De uitwerking van de gegevens in SPSS hebben voor enige vertraging gezorgd. SPSS was onbekend bij de onderzoekers waardoor het proces enigszins lang geduurd heeft voor dat het op gang kwam. Dit is geen zwakte voor het onderzoek zelf, maar wel voor de planning van het onderzoek.
42
De enquêtes die onder de potentiële cliënten (jongeren) zijn uitgedeeld, waren in de meeste gevallen niet volledig ingevuld. Hierdoor kon er niet op alle kenmerken onderscheidt gemaakt worden, wat in eerste instantie wel de bedoeling was. De opbouw van de enquêtes voor de potentiële cliënt had achteraf duidelijk weergegeven moeten worden. Een optie was om het eerst een keer te laten invullen door iemand van de betreffende doelgroep, om te kijken of de vragen begrepen werden en de enquête overzicht gaf. De uitwerking van de conclusies en aanbevelingen verliepen redelijk. De aanbevelingen zijn gedurende het onderzoek al voor een deel verzameld. Het waren namelijk punten waar professionals en medewerkers tegenaan liepen in hun werk en waarin zij ervaring of kennis misten. De overige aanbevelingen zijn voort gekomen uit de resultaten van de enquêtes. Evaluatie Er zal een gesprek zijn met de opdrachtgever, vervolgens wordt het bacheloronderzoek gepresenteerd aan het team van MWnwT Almelo. Tijdens de presentatie worden de uitkomsten van het onderzoek naar voren gebracht en wat zij hiermee kunnen doen. Wanneer volgens MWnwT voldoende vraag is naar internethulpverlening zullen zij hier een doorstart mee willen maken. Hierin zullen zij de aanbevelingen meenemen om tot een goed product te kunnen komen. Dit is een sterkte punt van het onderzoek. Verder zullen de mensen die meegewerkt hebben aan het bacheloronderzoek een kopie krijgen van het onderzoek. De scholen krijgen hierdoor een resultaat te zien van de enquêtes die afgenomen zijn. De deskundigen krijgen het onderzoek te zien, zij wilden graag een blik hierop werpen, om er misschien zelf nog weer ideeën uit te halen. Ook dit kan gezien worden als een sterkte punt van het onderzoek. Communicatie Communicatie met de opdrachtgever Het contact met de opdrachtgever is gedurende het onderzoek goed geweest. De contactpersonen waren goed te bereiken. Wanneer er vragen waren vanuit de onderzoekers werden deze snel beantwoord. Tussentijds heeft de opdrachtgever het onderzoek gevolgd, door het rapport tussentijds te lezen. Daarnaast onderhield zij mondeling contact met één van de onderzoekers die werkzaam is binnen de instelling. Communicatie met beoordelaar De intervisiedocent is vanaf het begin op de hoogte gehouden van het verloop van het onderzoek. Welke stappen er ondernomen zijn, en wat de aanpak hierbij was. Daarnaast was er wekelijks mondeling of schriftelijk contact met de intervisiedocent over het proces van het onderzoek. Er werden tips en hulpmiddelen uitgereikt aan de onderzoekers, wat een goede bijdrage op heeft geleverd voor het onderzoek. Dit is een sterk punt geweest voor het onderzoek. 5.6 Samenvatting In paragraaf 5.1, 5.2 en 5.3 zijn de conclusies op de deelvragen beschreven. Naar aanleiding van de afgenomen interviews met deskundigen op het gebied van internethulpverlening, literatuuronderzoek en de enquêteonderzoeken is er antwoord gegeven op de hoofdvraag die voorafgaand aan dit onderzoek gesteld is. Deze hoofdvraag staat weergegeven in paragraaf 1.3.1. Kort samengevat is de interesse naar internethulpverlening er zeker. De organisatie ziet het als mogelijkheid om toe te voegen aan het huidige hulpverleningsaanbod alleen zijn zij nog niet op de hoogte van de verschillende mogelijkheden die er zijn. De medewerkers zijn nog niet voldoende bekend met deze vorm van behandeling. Jongeren zien internethulpverlening als voordeel en gemak. Zij denken alleen er binnen nu en zes maanden geen gebruik van te zullen maken. 43
Verder zijn de sterktes en zwaktes van het onderzoek beschreven aan de hand van de fases die doorlopen zijn om het bacheloronderzoek te produceren. De bewustwording van de sterktes en zwaktes zijn door de uitvoering en evaluatie naar voren gekomen. Sterktes zijn de planning, structuur en het snel contact leggen met de juiste personen. Zwaktes waren vooral het missen van kennis over het programma SPSS, en het verkeerd inschatten van de afnameperiode van de enquêtes onder de potentiële cliënten.
44
6. Aanbevelingen Inleiding In dit hoofdstuk worden de aanbevelingen gegeven die naar voren zijn gekomen tijdens het onderzoek. 6.1 Aanbeveling Aanbevelingen die mee worden gegeven aan MWnwT. Aanbevelingen zijn aangevoerd door onderzoekers M. van der Kolk en M. Kotkamp. De aanbevelingen worden weergegeven in het volgende overzicht: Aanbeveling 1. Nadenken over vorm internethulpverlening
Aandachtspunten Er moet op beleidsniveau een keuze gemaakt worden in welke vorm internethulpverlening ingezet gaat worden. Bijvoorbeeld via chatten of via email. En wordt het als zelfstandig traject opgezet of bijvoorbeeld alleen als nazorg.
2. Inventarisatie voor medewerkers
Deze aanbeveling is al voor een deel ten uitvoering gebracht. Er is al geïnventariseerd wat de interesse/motivaties zijn van de medewerkers. Nu kan er nog geïnventariseerd worden in de werktijden, wat verdienen ze enz.
3. Panel oprichten voor jongeren
Laat jongeren van verschillende scholen meedenken over internethulpverlening. Waar hebben zij behoefte aan?
4. Bekendheid geven aan de hulpverlening
Geef bekendheid aan de vorm van internethulpverlening zodat deze opvalt. De cliënt moet gemakkelijk op de site kunnen komen en, er moet in een oogopslag duidelijk worden voor wie en wat de hulpverlening is (zorgen dat je in de zoekmachines van het internet komt).
5. Aparte site voor internethulpverlening
De site moet aantrekkelijk worden gemaakt, en moet makkelijk te vinden zijn op internet.
6. Website laten testen
Laat de website testen door ongeveer 8 personen; 3 deskundigen, 3 willekeurige personen en 2 leden van het MT.
7. Stel één persoon aan voor werving
Stel één persoon aan die zich bezig houdt met de werving en het bereiken van de cliënten; folders, internet, flyers enz.
8. Training medewerkers
Laat de medewerkers een cursus/ training volgen om te zorgen dat zij zich zekerder voelen in deze vorm van hulpverlenen en om te voorkomen dat cliënten niet terugkomen door verkeerde interpretaties.
9. Automatische registratie website
Zo wordt duidelijk hoeveel mensen de site bezoeken, welke onderdelen ze bekijken en hoelang deze worden bekeken. Ook registreert het programma automatisch hoeveel mensen zich aanmelden, wie wanneer inlogt en op welk moment mensen uitvallen.
45
10. Blijf behandeling evalueren
Evalueer eens in de zoveel tijd internethulpverlening, en pas waar nodig de hulpverlening aan.
46
Literatuurlijst Elektronische Artikelen -
-
-
Ainsworth, M. (2000). Metanoia: ABC’s of internet therapy. [Online]. Alleman, J.R. (2002) Online counseling: The internet and mental health treatment. Psychotherapy: Theory/Research/Practice/Training, 39(2), 199-209. Eysenbach, G. (2001). What is e-health? [editorial]. Journal of Medical Internet Research, 3(2): e20. Grohol, J.M. (1999, 14 mei) Definition & Scope of e-therapy, http://psychcentral.com/best/ Manhal-Baugus, M. (2001). E-therapy: Practical, ethical, and legal issues. Cyberpsychology and Behavior, 4(5), 551-563. Postel, M., Keizer, H., Westendorp, H., & Brenninkmeijer, M. (2007). Ontwikkeling Alcoholdebaas.nl Internetbehandeling http://www.alcoholdebaas.nl/getdoc/dd11fe46-04e0-4681-b0e08c2207ff4367/Inhoud_boek.aspx Sieben, M. (2008) Algemeen maatschappelijk werk met of zonder internethulpverlening http://www.hbokennisbank.nl/nl/page/hborecord.view/show?uploadId=windesheimhogeschool% 3Aoai%3Ascr.chw.nl%3A7641 Dijkema, P. (2010, 12 februari) Mensen met een lage sociaaleconomische status Relatie met volksgezondheid
Internet -
-
Centraal Bureau voor de Statistiek, (2009) Statistieken ICT gebruikers. Beschikbaar via: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71098NED&D1=6972&D2=0-2&D3=l&VW=T Certificering en identificeren van therapeuten in Amerika. Beschikbaar via: http://www.nbcc.org/ Het nationaal fonds voor bijzondere noden, 2001 www.nfbn.nl/ Hulpverlening.nu (2009-2010) Beschikbaar via:www.Hulpverlening.nu Interapy, (2007) Beschikbaar via: http://www.interapy.nl/ NBCC, (2001) Beschikbaar via: http://www.nbcc.org/ Nieuwenhuize, A. en D. Huisman (2009) Beschikbaar via: http://www.e-hulp.nl NVMW/BAMw, (2009) Maatschappelijk Werk Beschikbaar via: http://www.nvmw.nl/index.php?p=87938 Wiersma. (1995) validiteit en betrouwbaarheid. Beschikbaar via: http://ppw.kuleuven.be
47
Literatuur -
Baarda ,B., Goede de ,M., Teunissen, J. (2005).Basisboek kwalitatief onderzoek. Groningen:Noordhoff Uitgevers B.V. Bootsma, J., Maatschappelijk werk in model (2004). Amsterdam: uitgeverij SWP. Haar van der, M.(2007), Ma(r)king differences in Dutch Social Work. Amsterdam : Dutch University Press Heerink, M., Pinkster, S. en Bratti- van der Werf, M. (2009), Onderzoek in zorg en welzijn. Een praktische handleiding. Amsterdam: Pearson Education Benelux. Keizer, H., Postel, M., Westendorp, H., & Brenninkmeijer, M. (2007). Ontwikkeling Alcoholdebaas.nl internetbehandeling. Amersfoort: GGZ Nederland, Resultaten Scoren. Riper, H. (2007). E- Mental health, High Tech, High Touch, High Trust. Utrecht: Ladenius Communicatie BV
48
BIJLAGEN
49
Bijlage 1 Enquête voor de organisatie Inleiding Wij, Marleen Kotkamp en Michelle van der Kolk, zitten in het laatste jaar van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening die wij volgen op Saxion. In september zijn wij begonnen met ons bacheloronderzoek binnen jullie organisatie MWnwT. De onderzoeksvraag van het onderzoek is: “Wat is de vraag en het aanbod naar internethulpverlening op organisatie-, medewerkers- en cliëntniveau naast het gewone aanbod van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente?” Graag willen wij uw mening hebben om op deze manier een goed beeld te kunnen scheppen wat de vraag en het aanbod is van internethulpverlening onder de medewerkers. Wij stellen uw mening erg op prijs! Leeftijd Functie Geslacht Parttime/fulltime Werkzaam sinds (mnd-jr)
: : : man / vrouw (omcirkel het juiste antwoord) : parttime / fulltime (omcirkel het juiste antwoord) :
1. Op welke manier maakt u gebruik van computer/ internet op werk? (Meerdere antwoorden mogelijk) A. Ik zoek informatie op het web B. Ik communiceer via de mail intern met collega’s. C. Ik communiceer via de mail extern met instanties. D. Alleen voor rapportages. E. Overig namelijk…………………………………………………………………………… 2. Bent u al bekend met internethulpverlening? A. Ja B. Wel eens wat over gehoord C. Nee, helemaal niet 3. Bent u als organisatie bereid om internethulpverlening toe te voegen aan het huidige hulpverleningsaanbod van MWnwT. A. Ja, wij zien dit als uitbereiding van ons hulpverleningsaanbod. B. Ja, alleen als het gefinancierd kan worden door de Gemeente. C. Nee, het hulpverleningsaanbod dat MWnwT heeft is voldoende. D. Anders, namelijk………………………………………………………………………… 4. Ziet u in internethulpverlening een mogelijkheid om de (eventuele) wachtlijstenproblematiek aan te pakken? A. Nee, licht toe…………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… B. Misschien, licht toe…………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………… C. Ja, licht toe……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… 5. Internethulpverlening is anoniem, er is geen face-to-face contact. Hoe denkt u hierover? A. Het is belangrijk dat de maatschappelijk werker persoonlijk contact heeft, faceto-face contact is belangrijk. B. Digitale hulpverlening verloopt het beste als er al 50
face-to-face contact is geweest met de cliënt. C. Face-to-face contact met een cliënt hebben is niet noodzakelijk. Sommige cliënten geven de voorkeur aan internet en daar wil ik wel in tegemoet komen. D. Geen mening. Bij internethulpverlening communiceert de maatschappelijk werker via de mail ‘schriftelijk’ met de cliënt. Wat vindt u hiervan? Doorstrepen wat niet van toepassing is bij vraag 6 t/m 8. 6. Een voordeel, het schrijven is eenvoudiger dan de gespreksvoering. (Eens – Beetje eens – Oneens) 7. Een nadeel, de maatschappelijk werker ziet dan geen (non-verbale) reacties van de cliënt. (Eens – Beetje eens – Oneens) 8. Het is mogelijk dat bepaalde doelgroepen internethulpverlening zeer geschikt vinden omdat het anoniem is. (Eens – Beetje eens – Oneens) 9. Hoe denkt u over internethulpverlening binnen MWnwT. A. Geschikt, licht toe………………………………………………………………………………… ................................................................................................... B. Minder geschikt, licht toe…………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………… C. Niet geschikt, licht toe…………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………… 10. Hoe zou u internethulpverlening willen inzetten. A. Als aanvulling op face-to-face contact bij de intake. B. Als aanvulling op face-to-face contact bij de hulpverlening. C. Als aanvulling op face-to-face contact bij de nazorg. D. Internethulpverlening als zelfstandig traject. E. Alle opties. F. Overig, namelijk………………………………………………………………………………… 11. Wat zou u zelf nog kwijt willen over internethulpverlening? Ik vind……………………….………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………….. Bedankt voor uw medewerking aan deze enquête! De resultaten van dit onderzoek ontvangt u via de mail en er zal een terugkoppeling zijn in een teamvergadering.
51
Bijlage 2 Enquête voor de medewerkers Inleiding Wij, Marleen Kotkamp en Michelle van der Kolk, zitten in het laatste jaar van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening die wij volgen op Saxion. In september zijn wij begonnen met ons bacheloronderzoek binnen jullie organisatie MWnwT. De onderzoeksvraag van het onderzoek is: “Wat is de vraag en het aanbod naar internethulpverlening op organisatie-, medewerkers- en cliëntniveau naast het gewone aanbod van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente?” Graag willen wij uw mening hebben om op deze manier een goed beeld te kunnen scheppen wat de vraag en het aanbod is van internethulpverlening onder de medewerkers. Wij stellen uw mening erg op prijs! Leeftijd Geslacht Specialisatie Parttime/fulltime
: : man / vrouw (omcirkel het juiste antwoord) :
Werkzaam sinds (mnd-jr)
: parttime / fulltime (omcirkel het juiste antwoord) :
1.Op welke manier maakt u gebruik van computer/ internet op werk? (Meerdere antwoorden mogelijk) A. Ik zoek informatie op het web B. Ik communiceer via de mail intern met collega’s. C. Ik communiceer via de mail extern met instanties. D. Ik communiceer via de mail met cliënten. E. Alleen voor rapportages. F. Overig namelijk……………………………………………………………………………… 2. Bent u al bekend met internethulpverlening? A. Ja B. Wel eens wat over gehoord C. Nee, helemaal niet 3. Zou u internethulpverlening als uitbreiding zien op het huidige hulpverleningsaanbod van MWnwT? A. Ja B. Nee C. Geen mening 4. Staat u er open voor om zelf via internet, hulp te gaan verlenen? A. Ja B. Nee (ga verder naar vraag 6) C. Geen mening 5. Bent u bereid om hier een training/ cursus te gaan volgen op eventuele kosten van de werkgever? A. Ja, zo kan ik werken aan mijn eigen professionalisering. B. Ik zou het wel willen, maar ik heb er op dit moment geen tijd voor. C. Nee, ik ben niet bereid om er extra trainingen voor te gaan volgen.
52
6. Ziet u in internethulpverlening een mogelijkheid om de (eventuele) wachtlijstenproblematiek aan te pakken? A. Nee, licht toe…………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… B. Misschien, licht toe…………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………… C. Ja, licht toe……………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………….. 7. Internethulpverlening is anoniem, er is geen face-to-face contact. Hoe denkt u hierover? A. Ik heb liever persoonlijk contact, face-to-face contact vind ik belangrijk. B. Ik denk dat digitale hulpverlening het beste verloopt als je al face-to-face contact gehad hebt met een cliënt. C. Ik vind het niet noodzakelijk om face-to-face contact met een cliënt te hebben. Sommige cliënten geven de voorkeur aan internet en daar wil ik wel in tegemoet komen. D. Geen mening. Bij internethulpverlening communiceert u via de mail ‘schriftelijk’ met de cliënt. Wat vindt u hiervan? Doorstrepen wat niet van toepassing is bij vraag 8 t/m 10. 8. Een voordeel, ik schrijf makkelijker dan ik praat. (Eens – Beetje eens – Oneens) 9. Een nadeel, ik wil direct (non-verbale) reacties van de cliënt zien. (Eens – Beetje eens – Oneens) 10. Het is mogelijk dat bepaalde doelgroepen internethulpverlening zeer geschikt vinden omdat het anoniem is. (Eens – Beetje eens – Oneens) 11. Hoe denkt u over internethulpverlening binnen MWnwT. A. Geschikt, licht toe………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………… B. Minder geschikt, licht toe…………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………… C. Niet geschikt, licht toe………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………… 12. Hoe zou u internethulpverlening willen inzetten. A. Als aanvulling op face-to-face contact bij de intake. B. Als aanvulling op face-to-face contact bij de hulpverlening. C. Als aanvulling op face-to-face contact bij de nazorg. D. Internethulpverlening als zelfstandig traject. E. Alle opties. F. Overig, namelijk………………………………………………………………………………… G. Wat zou u zelf nog kwijt willen over internethulpverlening? Ik vind……………………….………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………….. Bedankt voor uw medewerking aan deze enquête! De resultaten van dit onderzoek ontvangt u via de mail en er zal een terugkoppeling zijn in een teamvergadering.
53
Bijlage 3 Enquête voor de jongeren Inleiding: Wij, Marleen en Michelle, zitten in ons laatste jaar van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening en onze opdracht is om een onderzoek uit te voeren. We onderzoeken de vraag en het aanbod naar internethulpverlening voor het Maatschappelijk Werk. Onder internethulpverlening wordt verstaan ‘directe hulp ontvangen via internet’. Je kunt anoniem je problemen via internet voorleggen aan een professionele hulpverlener en deze kan je via verschillende manieren hulp bieden. Hieronder een paar vragen. Graag horen we jouw mening! Leeftijd: Geslacht: Man / Vrouw (omcirkel het juiste antwoord) Opleidingsniveau: VMBO / HAVO VWO (omcirkel het juiste antwoord) De onderstaande vragen gaan over hulp vragen. 1- De meeste jongeren hebben wel eens kleine of grotere problemen waar ze zelf niet helemaal uitkomen. Heb jij toen hulp bij deze problemen gevraagd? A- Ja, bij familie en/of vrienden. B- Ja, bij een maatschappelijk werker. C- Ja, bij een ander soort hulpverlener, namelijk ………………. D- Nee, ik durf mijn familie en/of vrienden niet om hulp te vragen (ga verder naar vraag 4) E- Nee, ik durf de stap naar een maatschappelijk werker niet te maken (ga verder naar vraag 4) F- Nee, ik durf helemaal niemand om hulp te vragen (ga verder naar vraag 5) G- Ik heb geen problemen gehad waar ik hulp bij nodig had (ga verder naar vraag 3) 2- Heeft deze hulp je geholpen om beter om te gaan met je problemen? A- Ja B- Een beetje C- Nee 3- Als je hulp nodig zou hebben van een maatschappelijk werker, zou je hier dan naartoe durven gaan? A- Ja, ik vind het niet erg om me aan te melden bij een maatschappelijk werker als ik hulp nodig heb. B- Ja, maar ik zou het wel zo lang mogelijk uitstellen, omdat ik het wel eng vind en/of me ervoor schaam. C- Nee, ik durf niet naar een maatschappelijk werker toe te gaan om hulp te vragen. D- Ik weet niet waar ik hulp moet vragen, maar ik durf het wel. E- Ik weet niet waar ik hulp moet vragen en ik durf het ook niet. F- Anders, namelijk …………………………….. De onderstaande vragen gaan over internethulpverlening. 4- Zou je makkelijker hulp vragen als je via internet in contact kan komen met een maatschappelijk werker? A- Ja, dat zal het voor mij een stuk makkelijker maken. B- Nee, ik zal dan alsnog geen hulp vragen. C- Het maakt voor mij geen verschil of het via internet of in het echt is. D- Anders, namelijk ……………………………..
54
5- Wat zie jij als belangrijkste voordelen van internethulpverlening? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) A- Via internet kan ik anoniem hulp vragen. B- Ik kan hulp vragen op tijden die mij uitkomen. C- Ik praat makkelijker als ik alleen achter de computer zit. D- Voor mij zijn er geen voordelen, omdat ik geen moeite heb om hulp te vragen. E- Anders, namelijk ……………………………. 6- Vind je het een goed initiatief dat maatschappelijk werk internethulpverlening voor jongeren op gaat starten? A- Ja B- Nee 7- Stel dat er nu internethulpverlening is bij het maatschappelijk werk, zou je daar dan binnen nu en 6 maanden gebruik van maken? A- Ja B- Misschien C- Nee Bedankt dat je mee hebt gewerkt aan deze enquête! Je krijgt de resultaten van dit onderzoek via je mentor te horen.
55
Bijlage 4 Model overeenkomst bacheloronderzoek
Academie Mens en Maatschappij OVEREENKOMST STUDENTGEGEVENS •
Naam 1
: Michelle van der Kolk
•
Adres Postcode/woonplaats Telefoon Mobiel E-mail
: Grotestraat 58A : 7471 BR Goor : 0652711364 : 0652711364 :
[email protected]
•
Opleiding
: Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, voltijd
•
Naam 2
: Marleen Kotkamp
•
Adres Postcode/woonplaats Telefoon Mobiel E-mail
: Arubastraat 60 : 7556 TP Hengelo : 0651966726 : 0651966726 :
[email protected]
•
Opleiding
: Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, voltijd
(Indien meerdere deelnemende studenten, naam en adresgegevens toevoegen) GEGEVENS INSTELLING/ORGANISATIE •
Naam organisatie Naam afdeling
: Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente : Locatie Almelo
•
Bezoekadres organisatie Postadres organisatie Postcode/vestigingsplaats Telefoon
: Bellavistastraat 7 : Bellavistastraat 7 : 7604 AD Almelo : 0546-546300
•
Eindverantwoordelijke vanuit de organisatie
: Yda Hoekstra
•
Naam onderzoeksbegeleider: Yda Hoekstra Telefoon : 0546-546300 Mobiel :E-mail :
[email protected]
GEGEVENS Academie Mens en Maatschappij 56
•
Naam Opleiding
: Saxion Hogeschool : Academie Mens & Maatschappij
•
Bezoekadres Postadres Postcode/vestigingsplaats Telefoon
: M.H. Tromplaan 28 : Postbus 70.000 : 7513 AB Enschede : 053-4871111
•
Eindverantwoordelijke vanuit de opleiding
: Monique Engelbertink
•
Naam onderzoeksbegeleider: Monique Engelbertink Telefoon : 053-4871861 Mobiel :E-mail :
[email protected]
GEGEVENS ONDERZOEK •
Onderwerp en achtergrondschets van het onderzoek:
•
Doelstelling en vraagstelling van het onderzoek:
Van Face to Face naar E- therapy?!
Vraagstelling: Wat is de vraag en het aanbod naar internethulpverlening op organisatie, medewerkers en cliëntniveau naast het gewone aanbod van Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente? Doelstelling: Het eerste doel op korte termijn van dit onderzoek is inzicht hebben in de vraag en het aanbod naar internethulpverlening op organisatie- en medewerkerniveau voor MWnwT. Het tweede doel op korte termijn van dit onderzoek is inzicht hebben in de vraag bij (nieuwe) cliënten om de stap naar internethulpverlening te maken. Het doel op lange termijn is dat internethulpverlening geïmplementeerd wordt, indien er vraag en mogelijkheden zijn binnen Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente.
•
Beknopte projectomschrijving: (Eventueel verwijzen naar een bijlage waarin het onderzoeksplan is opgenomen)
Dit onderzoek betreft een inventariserend onderzoek. Er worden gegevens verzameld door middel van schriftelijke enquêtes af te nemen. Er worden gegevens verzameld op drie verschillende niveaus; de organisatie, de medewerkers en bij potentiële cliënten. Het literatuuronderzoek is aangevuld met interviews met twee deskundigen van Tactus Enschede en Carint AMW Hengelo. Voor meer informatie betreffende de projectomschrijving wordt verwezen naar de bijlage van het bacheloronderzoek. Hier is het onderzoeksplan in opgenomen.
•
Werkwijze (Eventueel verwijzen naar een bijlage waarin het onderzoeksplan is opgenomen)
Dit onderzoek is gericht op de negen locaties van MWnwT. Het onderzoeksplan zal voornamelijk gericht zijn op de locatie Almelo en locatie Rijssen. De medewerkers van locaties Almelo en Rijssen (ongeveer 27 personen) zullen deelnemen door een enquête in te vullen waar als resultaat uit zal komen wat de vraag en het aanbod is van de medewerkers gericht op internethulpverlening binnen de organisatie. Daarnaast zullen de organisatoren (3 personen) van de locaties gevraagd worden om een enquête in te vullen, dit met hetzelfde doel als de enquêtes van de medewerkers. Voor het onderzoek bij de vraag naar internethulpverlening onder de “potentiële” cliënten worden er enquêtes afgenomen bij jongeren van regulieren middelbare scholen in Almelo 57
en Rijssen. Zowel in Almelo als Rijssen zullen de enquêtes in drie klassen worden afgenomen op drie verschillende scholen. Dit maakt in totaal drie verschillende scholen, met negen klassen in totaal. Dit zullen ongeveer 200 leerlingen zijn. Het literatuuronderzoek is aangevuld met interviews met twee deskundigen van Tactus Enschede en Carint AMW Hengelo. Voor meer informatie betreffende de werkwijze wordt verwezen naar de bijlage van het bacheloronderzoek. Hier is het onderzoeksplan in opgenomen.
•
Middelen (bijv. financiële, overlegtijd, etc.): (Eventueel verwijzen, indien dit onderdeel daarin is verwerkt, naar een bijlage waarin het onderzoeksplan is opgenomen)
Voor dit onderzoek zijn geen financiële middelen nodig. In de beginfase wordt er één keer overleg gepleegd met de opdrachtgever. Hierin wordt besproken wat zij van het onderzoek verwacht en wat haar wensen zijn. Één onderzoeker is werkzaam binnen de instelling. Zij houdt tussentijds de opdrachtgever op de hoogte van het proces. De opdrachtgever en de intervisiedocent zullen tussendoor feedback geven op het onderzoek. Voor meer informatie betreffende de middelen wordt verwezen naar de bijlage van het bacheloronderzoek. Hier in het onderzoeksplan in opgenomen.
•
Tijdsfasering (start – looptijd – eindtijd): (Eventueel verwijzen naar een bijlage waarin het onderzoeksplan is opgenomen)
De periode waarin dit onderzoek tot stand zal komen is van september 2009 tot en met februari 2010. Voor meer informatie betreffende de tijdsfasering wordt verwezen naar de bijlage van het bacheloronderzoek. Hier in het onderzoeksplan in opgenomen.
•
Beoogd(e) (tussen)product(en):
•
Welke (delen van de) product(en) zijn voor wie bestemd en ter beschikking:
•
Geheimhoudingsplicht (privacy/beroepsgeheim):
Het tussenproduct betreft het onderzoeksplan. Het uiteindelijke product zal het bacheloronderzoek zijn. Het bacheloronderzoek zal gepresenteerd worden tijdens een teamvergadering van MWnwT.
Alle drie de producten zijn bestemd voor MWnwT. De producten zullen beoordeeld worden door Saxion Hogeschool Enschede.
Er zal zorgvuldig om worden gegaan met de uitslagen van de enquêtes. De enquêtes worden anoniem ingevuld.
OVERIGE AFSPRAKEN / CONDITIES: Overige afspraken en condities, indien van toepassing, kunnen gemaakt worden met betrekking tot onder meer: • de te leveren aantallen eindrapporten (en de mogelijke extra kosten daarvan) en daarmee samenhangende extra inspanningen, zoals een handzame samenvatting van de rapportage en / of persbericht; Er zal uiteindelijk één bachelorrapport tot stand komen. Deze wordt geleverd aan MWnwT.
•
de presentatie van de onderzoeksresultaten;
58
De presentatie van de onderzoeksresultaten zal plaatsvinden tijdens een teamvergadering van MWnwT. De opdrachtgever en twee collega’s zal deze presentatie beoordelen.
•
het copyright / auteursrecht. (In de vorm van een zinsnede als: “Het auteursrecht van de eindrapportage / eindproduct berust bij …….”;
Het auteursrecht van het eindproduct berust bij Yda Hoekstra van MWnwT.
•
het al dan niet hebben van publicatierecht van een rapport voor Academie M&M dan wel de de betrokken organisatie (sluit direct aan bij voorgaande punt);
Het eindproduct heeft publicatierecht voor Academie M&M dan wel MWnwT.
•
het al dan niet gemeenschappelijk dragen van de kosten van een (mogelijke) publicatie;
•
door de opdrachtgever te leveren inspanningen m.b.t. bijvoorbeeld aanleveren van materiaal en informatie of te regelen voorzieningen ten behoeve van het onderzoek;
De kosten van een mogelijke publicatie worden gemeenschappelijk gedragen.
De opdrachtgever regelt een voorziening voor de presentatie van de onderzoeksresultaten.
•
afspraken m.b.t. de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van het onderzoek vanuit AMM. Dat is formeel de manager onderwijsuitvoering, die de verantwoordelijkheid delegeert aan de afstudeerbegeleider;
Niet van toepassing.
•
afspraken rondom het mogelijk optreden van vertraging of het niet afronden van een onderzoek: o omdat een uitvoerende student / onderzoeker door omstandigheden vertraging oploopt of afhaakt; o omdat de opdrachtgever gevraagde inspanningen niet levert, of bij nader inzien de opdracht intrekt;
Zowel de opdrachtgever als de onderzoekers zijn gemotiveerd voor dit onderzoek en zullen het afmaken. Omdat het onderzoek in periode 1 en 2 van het schooljaar gedaan wordt, zal het niet erg zijn om iets vertraging op te lopen.
•
investerings- en betalingscondities: de naar verwachting vereiste financiële investering van de opdrachtgever (en eventuele bijdrage van de opdrachtnemer in de kosten), afspraken over mogelijk meerwerk en over betalingstermijnen / deelfacturen.
Niet van toepassing.
VOOR AKKOORD
•
Eindverantwoordelijke vanuit de opleiding (handtekening)
•
Eindverantwoordelijke vanuit de Instelling / organisatie (handtekening)
•
Student(en) / onderzoeker(s) (handtekening)
28 september 2009, Enschede Bijlage 5 Evaluatieformulier opdrachtgever
59
Academie Mens en Maatschappij Evaluatie van het bacheloronderzoek uitgevoerd door (Naam /namen student/en)
: Marleen Kotkamp Michelle van der Kolk
Van de opleiding
: Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, voltijd
Onderwerp bacheloronderzoek
: Van Face to Face naar E-therapy?!
Gegevens over de organisatie Naam en afdeling organisatie
: Stichting Maatschappelijk Werk noord west Twente
Naam contactpersoon
: Yda Hoekstra
Adres
: Bellavistastraat 7
Postcode en plaats
: 7604 AD Almelo
Telefoon
: 0546-546300
E-mail
:
[email protected]
60
Hieronder kunt u aangeven wat uw mening is over het bacheloronderzoek. 1. Graag uw mening over het product dat het bacheloronderzoek heeft opgeleverd (svp aankruizen wat van toepassing is): goed 1a Inhoud (duidelijk, juiste weergave van feiten, voldoende diepgang, etc)
ruim voldoende
voldoende
onvoldoende
O
O
O
O
O
O
O
O
1c Bereiken afgesproken doelen
O
O
O
O
1d Bruikbaarheid voor de organisatie
O
O
O
O
1b Argumentatie m.n. van conclusies, aanbevelingen
1e Heeft u aanvullende opmerkingen over de opdracht? (bijvoorbeeld welke nieuwe gezichtspunten heeft het opgeleverd) Vermeld ze dan hieronder:
2.
Graag uw mening over de wijze waarop het bacheloronderzoek tot stand is gekomen: goed ruim onvoldoende voldoende
voldoende
2a Samenwerking tussen de student(en) (ook taakverdeling)
O
O
O
O
2b Samenwerking tussen organisatie en student(en)
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
2c Zelfstandigheid v/d student(en) 2d Effectiviteit van werken van de student(en)
61
2e Omgaan met afspraken/planning 2f Communicatie van de student(en) met medewerkers binnen de organisatie 2g De afronding van de opdracht door de student(en) binnen de organisatie
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
2h Heeft u aanvullende opmerkingen over de wijze waarop de opdracht tot stand is gekomen? (bijvoorbeeld individuele inbreng in geval van groepen / de mate, waarin de uitvoering binnen de organisatie heeft plaatsgevonden, etc).
3. Wat is uw mening over de eindpresentatie van het bacheloronderzoek, voor zover u daarbij aanwezig bent geweest?
4. Wat is uw mening over de contacten met de vertegenwoordigers van de Academie van Mens en Maatschappij van de Saxion Hogeschool Enschede?
5. Wat is uw mening over de frequentie van de contacten en de functionaliteit van het overleg met de opleiding (de begeleiding vanuit de opleiding)?
6. Welke verbetersuggesties wilt u eventueel naar aanleiding van uw antwoord op vraag 5 naar voren brengen?
62
7. Wilt u in de toekomst weer gebruik maken van de diensten van studenten van Mens en Maatschappij voor het uitwerken van onderzoeksvragen in het kader van bacheloronder-zoeken? Ja, want / Nee, want…
Plaats……………………………………………………….. Datum………………………………. Ingevuld door (bij voorkeur de contactpersoon) ……………………………………………………
Bijlage 6 Bewijs van kunnen 2: Bacheloronderzoeksrapport 63
invullen door student(en) Naam student(en): Marleen Kotkamp
studentnr: 110170
Naam beoordelaar:
Michelle van der Kolk
studentnr: 110435 studentnr: studentnr:
Eindverantwoordelijke docent: Correctiedatum: Paraaf:
Opleiding: MWD niet voldaan /voldaan/goed/excellent Studiejaar: 4 Groep: EMW4VS08 (studiekring)
Vormcriteria
SCORE 1 t/m 6
Toelichting
1. Format (omslag, titelpagina, voorwoord, samenvatting, inhoudsopgave, inleiding (met daarin aanleiding, doelstelling, vraagstelling en vooruitblik), beschrijving onderzoeksmethode, resultaten, conclusies, aanbevelingen, discussie) is zakelijk, helder en volgens ”Technische Handleiding”. Afgetekende checklist (zie paragraaf 2.4) en het ingevulde evaluatieformulier opdrachtgever (bijlage 5 handboek) zijn als aparte bijlagen bij je bachelorrapport meegeleverd. 2. Er is gebruik gemaakt van juiste, relevante, actuele, buitenlandse, valide en betrouwbare bronnen en vermelding is correct volgens “Technische Handleiding”. 3. Het rapport is geschreven in de vorm van een lopend verhaal met een logische opbouw, welke met behulp van inleidingen en overgangszinnen wordt verhelderd. 4. Het rapport is geschreven in een correcte zakelijke schrijfstijl, de spelling is correct, grammatica is correct, formuleringen zijn correct (geen beschuldigingen, persoonlijke ontboezemingen, waardeoordelen, etc.) 5. Alle bijlagen zijn relevant, spaarzaam, maar wel voldoende aanwezig ten behoeve van de reproduceerbaarheid van het onderzoek. Inhoudscriteria
SCORE 1 t/m 6
Toelichting
64
1. Het onderzoek is maatschappelijk relevant. 2. Het onderzoek is bruikbaar en/ of vernieuwend voor de SPH- of MWDpraktijk. 3. De onderzoeksvraag is helder, komt voort uit de doelstelling; is haalbaar, afgebakend en precies. 4. Het onderzoek heeft diepgang, er wordt relevante theorie gebruikt inclusief (buitenlandse) vaktijdschriftartikelen, waarbij een afweging wordt gemaakt over de bruikbaarheid ervan voor het onderzoek. 5. De gebruikte onderzoeksmethode en de resultaten zijn reproduceerbaar en transparant. Het analysekader is duidelijk (bijvoorbeeld SPSS, Kwalitan), dataverwerking en weergave resultaten is correct. 6. De conclusies en aanbevelingen geven antwoord op de vraagstelling en worden gekoppeld aan theorie. 7. Er is een discussie aanwezig met een eigen visie en reflectie ten aanzien van het onderzoeksonderwerp. Ook zijn de sterktes en zwaktes van het onderzoek beschreven.
Alle beoordelingscriteria moeten een score 3 of lager hebben voor een beoordeling voldaan. Indien alle beoordelingscriteria een score 2 of lager hebben is de beoordeling goed. Indien alle beoordelingscriteria een score 1 hebben is de beoordeling excellent. Hierbij geldt dat de vormcriteria voorwaardelijk zijn en in ieder geval een score 3 of lager moeten hebben om voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking te komen.
65
Per beoordelingscriterium wordt een score 1 t/m 6 en feedback gegeven. Deze feedback kan gegeven worden a.d.h.v. de volgende generieke beoordelingsschaal. 6-punt beoordelingsschaal met generieke omschrijvingen op de schaalpunten Eisen aan de kwaliteit van tastbare resultaten: producten 1
Voldoet aan de allerhoogste kwaliteitsnormen. Het product is ten aanzien van dit criterium niet te verbeteren zonder dat afgeweken wordt van wat geldt als een normale arbeidsinspanning.
2
Het product kent ten aanzien van dit criterium één of enkele onvolkomenheden die echter niet het effect van het product merkbaar aantasten.
3
Het product kent ten aanzien van dit criterium één of enkele onvolkomenheden die leiden tot een verminderd effect van het product maar niet zodanig dat het effect onacceptabel wordt.
4
Het product kent ten aanzien van dit criterium één of enkele onvolkomenheden die het effect van het product op een onacceptabele wijze beïnvloeden.
5
Het product heeft ten aanzien van dit criterium één of enkele onvolkomenheden die zonder meer leiden tot een niet acceptabel effect.
6
Dit criterium is in het product niet tot stand gebracht.
66
Toelichting beoordelingscriteria inhoudsaspecten (bacheloronderzoeksrapport) Item Onvoldoende Voldoende (alle Goed (alle (score 4, 5 of 6 criteria scoren 3 criteria scoren op een of of lager) minstens 2) meerdere criteria) 1. Het onderzoek Het onderzoek Het onderzoek Het onderzoek is maatschappeheeft geen of draagt bij aan draagt bij aan lijk relevant summiere optimalisering optimalisering maatschappelijk van de van de e relevantie. methodiek en/of methodiek en/of methode van de methode van de opdrachtgevend opdrachtgevend e instelling e instelling en andere, gelijksoortige instellingen op grond van maatschappelij k relevante ontwikkelingen 2. Het onderzoek is bruikbaar en/ of vernieuwend voor de SPH- of MWDpraktijk
Het onderzoek is niet bruikbaar en heeft weinig tot geen meerwaarde voor de SPH of MWD praktijk.
Het onderzoek draagt bij aan optimalisering van de hulpverlening binnen de opdrachtgevend e instelling
3. De onderzoeksvraag is helder, komt voort uit de doelstelling; is haalbaar, afgebakend en precies 4. Het onderzoek heeft diepgang, er wordt relevante theorie gebruikt inclusief (buitenlandse)
De onderzoeksvraa g, doelstelling en deelvragen zijn niet helder en komen niet logisch uit elkaar voort. Er is gebruik gemaakt van (weinig) verschillende bronnen waarbij de meerwaarde
De onderzoeksvraa g, doelstelling en deelvragen zijn voldoende helder en sluiten voldoende op elkaar aan. Er is gebruik gemaakt van minimaal 5 bronnen, waarbij de meerwaarde
Excellent (alle criteria scoren 1) Het onderzoek draagt bij/zet aan tot het evidence based handelen in de beroepspraktijk op grond van maatschappelijk relevante ontwikkelingen
Het onderzoek In het onderzoek draagt bij aan wordt gekomen tot optimalisering nieuwe inzichten, van de nieuwe hulpverlening informatie/kennis binnen de ten aanzien van het opdrachtgeven- innoveren en/of de instelling en verbeteren van de andere beroepspraktijk. gelijksoortige Hierbij zijn instellingen. theorieën kritisch Hierbij zijn met elkaar theorieën vergeleken en kritisch met komt de visie van elkaar de onderzoeker vergeleken en naar voren en geïntegreerd geïntegreerd met met de de onderzoeksonderzoeksresultaten resultaten De onderzoeksvraag, doelstelling en deelvragen zijn duidelijk geformuleerd, komen logisch uit elkaar voort en zijn voor één interpretatie vatbaar.
Er is gebruik gemaakt van minimaal 10 actuele en relevante bronnen
Er is gebruik gemaakt van minimaal 12 actuele en relevante bronnen waarvan minstens 67
vaktijdschriftartikelen, waarbij een afweging wordt gemaakt over de bruikbaarheid ervan voor het onderzoek
niet relevant en logisch is.
hoofdzakelijk relevant en logisch is.
5. De gebruikte onderzoeksmethode en de resultaten zijn reproduceerbaar en transparant. Het analysekader is duidelijk (bijvoorbeeld SPSS, Kwalitan), dataverwerking en weergave resultaten is correct
De data zijn niet systematisch, verifieerbaar en op basis van een geaccepteerde methode verzameld en verwerkt.
De data zijn systematisch verzameld en verifieerbaar. De methoden die hierbij gebruikt zijn, zijn plausibel. De weergave van de resultaten is correct, maar de resultaten hadden duidelijker weergegeven kunnen worden.
6. De conclusies en aanbevelingen geven antwoord op de vraagstelling en worden gekoppeld aan theorie.
Er wordt geen / onvoldoende specifiek antwoord gegeven op de vraagstelling of het antwoord op de vraagstelling is niet logisch beredeneerd.
Er wordt antwoord gegeven op de vraagstelling en er is sprake van een minimale koppeling tussen resultaten en theorie.
7. Er is een discussie aanwezig met een eigen visie en reflectie over het onderzoeksonderwerp. Ook zijn de sterktes en zwaktes van het
De discussie is niet aanwezig of bevat informatie die niet kloppend is.
De discussie is aanwezig, bevat (over het algemeen) kloppende informatie op microniveau, maar is weinig kritisch en
waarvan minstens1 bron internationaal is. De gebruikte theorie is in de meeste paragrafen geïntegreerd in het rapport en in eigen woorden weergegeven. De data zijn systematisch, verifieerbaar en op basis van een geaccepteerde methode verzameld en verwerkt. De data zijn controleerbaar, betrouwbaar en valide.
Er wordt antwoord gegeven op de vraagstelling en er is een koppeling tussen resultaten en theorie. De inzichten zijn echter voorspelbaar en niet (geheel) vernieuwend te noemen. De discussie is aanwezig, bevat kloppende informatie op micro- en mesoniveau en de (leer)vaardighe den en reflectie
2 bronnen internationaal zijn. De gebruikte literatuur is dusdanig ingezet dat deze geïntegreerd is in het rapport en in eigen woorden is weergegeven. De data zijn systematisch, verifieerbaar en op basis van een geaccepteerde methode verzameld en verwerkt. De data zijn controleerbaar, betrouwbaar en valide. De onderzoeksmetho de is complex en/of er wordt gebruik gemaakt van diverse onderzoeksmethoden Er is een duidelijke koppeling gemaakt tussen de resultaten en de theorie en hierdoor is tot nieuwe/ vernieuwende inzichten gekomen die bruikbaar en toepasbaar zijn voor de verbetering/ innovatie van de beroepspraktijk. Er is sprake van oordeelsvorming van de onderzoeker(s) op micro-, meso- en macroniveau waarbij kennis en inzicht naar voren komt en 68
onderzoek beschreven.
vernieuwend.
komen hierin naar voren.
(leer)vaardigheden duidelijk worden in een eigen visie en reflectie.
69