Opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening Domein Maatschappij en Recht
Studiehandleiding
VOLTIJD Februari route Deel 1 Praktijkleren 3 (PL 3)
Titel Auteurs Periode Doelgroep Datum Code
Praktijkleren 3 Sjak van den Broek Anneke Wassink Kwartaal 1 t/m 4 Derdejaarsstudenten MWD VT 2015-16 Nvt
3
Inhoudsopgave deel 1 Inleiding op de Praktijkleren 3 (PL 3) en integratie therorie en praktijk (ITP )gids .................................. 5 Hoofdstuk 1 De PL 3 in het licht van de competenties .......................................................................... 7 1.1
Leerdoelen van het onderwijsprogramma PL 3 en ITP ............................................................... 7
Hoofdstuk 2 Praktijk- en onderwijsactiviteiten .................................................................................. 11 2.2
Eisen aan de praktijk-instelling en aan de praktijkbegeleiding zie bijlage 15 ............................... 11
2.3
Onderwijsactiviteiten .......................................................................................................... 11
2.4 PAP/POP beroeps /onderwijsproducten en portfolio ...................................................................... 12 Hoofdstuk 3 Toetsing en beoordeling van de PL 3 ............................................................................. 15 3.1
Competenties/toetsen en beoordelen .................................................................................... 15
3.2
Beoordelingsgesprekken ...................................................................................................... 18
3.4
Regelingen bij (on)voldoende beoordelingen .......................................................................... 18
Hoofdstuk 4 Inwerkfase van de praktijk ........................................................................................... 19 4.1
Inwerkfase van PL 3 ........................................................................................................... 19
4.2
Startgesprek ...................................................................................................................... 19
4.3
Toetsing beroepshandelen inwerkfase ................................................................................... 19
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsfase ........................................................................................................... 21 5.1
Uitvoeringsfase (duur ongeveer 3 maanden) .......................................................................... 21
5.2
Praktijkpraktijksupervisie tussenevaluatieformulier ................................................................. 21
5.4
2e beoordelingsgesprek ....................................................................................................... 22
Hoofdstuk 6 Verdiepingsfase .......................................................................................................... 23 6.1
Verdiepingsfase (duur ongeveer 5 maanden) ......................................................................... 23
6.2
Toetsing beroepshandelen ................................................................................................... 23
6.3
Eindgesprek/Criterium Gericht Interview (CGI)....................................................................... 23
Hoofdstuk 7 Regelingen ................................................................................................................. 25 Bijlage 1:De competentiematrix...................................................................................................... 27 Bijlage 2:Agenda startgesprek ........................................................................................................ 29 Bijlage 3:Opgave voor stageadoptieplaats........................................................................................ 30 Bijlage 4:Agenda voor het gesprek uitvoeringsfase ........................................................................... 31 Bijlage 5:Beoordelingscriteria en normering PL 3 MWD voltijd ............................................................ 32 Bijlage 6:Werkwijze Criterium Gericht Interview verdiepingsfase PL 3 ................................................. 39 Bijlage 7:Beoordelingsformat CGI derde jaar .................................................................................... 41 Bijlage 8:Specificatie van beoordelingscriteria, betekenis van schaalpunten 1 en 5. .............................. 43 Bijlage 9:Format voor een verantwoordingsverslag, CGI 3e jaar ......................................................... 46 Bijlage 10:Onderwijsactiviteiten 2015-16 ......................................................................................... 48 Bijlage 11:STARRT model .............................................................................................................. 49 Bijlage 12:Literatuurlijst ................................................................................................................ 50 Bijlage 13:criteria PL 3 .................................................................................................................. 51 Bijlage 14:verbindingstabel kerntaken en competenties ..................................................................... 53 Bijlage 15:Route voor MWD studenten met praktijk buitenland ........................................................... 54
4
Inleiding op de Praktijkleren 3 (PL 3) en integratie therorie en praktijk (ITP )gids Voor je ligt de praktijkleren 3 (PL 3) en integratie theorie en praktijk (ITP) gids van het 3e jaar van de opleiding MWD-voltijd van de HvA. Deze gids is de studiehandleiding van het 3 e jaar en bevat informatie voor zowel student, praktijkbegeleider en praktijkdocent . Naast deze PL 3 gids is er aparte handleiding voor de praktijksupervisie. In deel 1 van deze handleiding tref je alles aan wat heeft te maken met het programma praktijkleren 3, anders gezegd de stage. In deel 2 tref je de alles met betrekking tot het programma Integratie theorie en praktijk. Voor zowel de praktijkbegeleiders als de studenten raden wij aan deel 1 en 2 te bestuderen. Alle beoordelingsformulieren voor alle studieonderdelen van ITP-3 en PL 3 zijn in de handleiding van ITP bij elkaar geplaatst. Veranderingen in 2015/2016 Het praktijkjaar vraagt van jullie om kennis in te zetten voor kwetsbare mensen die om allerlei redenen moeite hebben zich staande te houden in de Nederlandse samenleving. Daarbij wordt van jullie verwacht om als aankomend professioneel methodisch te handelen, dit handelen te onderbouwen en te verantwoorden naar de cliënt en overige professionals. Dit alles in een beroepspraktijk die zich aan het verhouden is tot verandering in het denken over zorg en welzijn, veranderde wet- en regelgeving en ingrijpende bezuinigingen. Kortom een pittig jaar waarin jullie je in de praktijk kunnen ontwikkelen tot een MWD professional. Voortdurende reflectie op je persoonlijke en professionele ontwikkeling is daarbij nodig om tot een visie te komen op het beroep van maatschappelijk werk. Elke student is ingedeeld in een lesgroep, die begeleid wordt door een praktijkdocent. De namen van de praktijkdocenten worden bij aanvang van het nieuwe studiejaar bekend gemaakt. Mochten er vragen zijn over deze gids, dan kunnen die gesteld worden aan de praktijkdocent of aan ondergetekenden. Het praktijkjaar is verdeeld in drie fasen ( inwerkfase- uitvoeringsfase en verdiepingsfase) waarin jullie aan specifieke competenties en leerdoelen werken, specifieke activiteiten uit voeren en hierop reflecteren.We noemen dit het beroepshandelen. Per fase wordt voor de centraal staande leerdoelen een Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) op en een Persoonlijk Activiteiten Plan ( PAP) gemaakt. Met beroepsproducten en onderwijsproducten toon je aan wat deze activeiten hebben opgeleverd. Al deze onderdelen en afkortingen worden verder op in de gids uitgelegd. De beroepsproducten bestaan uit activiteiten uitgevoerd in de praktijk.De onderwijsproducten zijn hieraan gekoppeld en richten zich vooral op de theoretische verantwoording van het handelen in deze praktijk. Om onderwijsproducten te kunnen aanleveren volg je op de opleiding het programma Integratie Theorie Praktijk (ITP). Onderdeel van het programma is het ontwikkelen van een portfolio genaamd een ontwikkelportfolio. Ook hier over later meer. Hoe is deel 1 van de gids ingedeeld: In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de betekenis van de PL 3 voor de beroepsopleiding. De competenties komen aan bod en er wordt toegelicht welke competenties op welk niveau aangetoond dienen te worden in het derde jaar. In hoofdstuk 2 wordt uiteengezet welke eisen er worden gesteld aan de stagiaire, de stage-instelling en de praktijkbegeleider. In hoofdstuk 3 is een overzicht van de toetsen en van de beoordelingsmomenten opgenomen.
5
De hoofdstukken 4, 5, en 6 gaan gedetailleerder in op de verschillende fasen van PL 3. In deze hoofdstukken kun je lezen welke producten in welke fase aangeleverd moeten worden. In hoofdstuk 7 staan regelingen vermeld die van belang zijn voor het 3e jaar en zijn vervolgens ter ondersteuning in verschillende bijlagen opgenomen. NB: In het gehele document hanteren we de term “praktijk” of “PL 3” in plaats van “stage”, aangezien Praktijkleren de naam is van het studieonderdeel. Wegens stijltechnische redenen kunnen deze termen niet overal doorgevoerd worden. Als laatste willen we opmerken dat waar “de stagiair”, “hij” of “zijn” staat, ook “de stagiaire”, “zij” of “haar” gelezen kan worden. Een prettig praktijkjaar toegewenst namens het team van praktijkdocenten, Sjak van den Broek, lid van het Praktijkbureau MWD.
[email protected], telefoon: 0653238601, werkdagen dinsdag, donderdag, vrijdag Wim Hellings jaarcoördinator derdejaar voltijd MWD.
[email protected] werkdagen maandag t/m donderdag Ria Lakeman jaarcoördinator derdejaar voltijd MWD.
[email protected], werkdagen Ria Lakeman dinsdag t/m vrijdag Anneke Wassink docent ITP.
[email protected] Werkdagen maandag t/m vrijdag
6
Hoofdstuk 1 De PL 3 in het licht van de competenties 1.1
Leerdoelen van het onderwijsprogramma PL 3 en ITP
Onderstaand zijn de leerdoelen van het programma PL 3 en ITP per fase weergegeven. De hieronder genoemde leerdoelen zijn allen afgeleid van de volgende competenties:
inwerkfase:
competenties 2 en 4.
uitvoeringsfase 1 en 2:
competentie
1
verdiepingsfase en CGI:
competentie
3 ,7,8 en 9
*de leerdoelen van het programma ITP-3 zijn hetzelfde en beschreven per studieonderdeel op pagina 3 ITP handleiding. Leerdoelen inwerkfase afgeleid van competentie 2 en 4 en 9.
Niveau
Het werken en leren binnen de organisatie staat centraal De student is in staat om op basis van de gestelde leerdoelen van PL 3 persoonlijke leeractiviteiten te formuleren binnen de context van de nieuwe praktijkplaats 2
De student kan de organisatie van de stageplek (doelstellingen, privacy en klachten regelingen), de missie, de doelgroep en de problematiek waar de instelling zich op richt typeren en in een organogram de positie van de afdeling weergeven en toelichten.
2
Student laat zien dat hij overzicht heeft van de gehanteerde methoden en methodieken in de instelling en kan deze mondeling en schriftelijk beschrijven en
2
toelichten.
De student toont aan een proactieve leerhouding te hebben.
2
De student toont aan dat hij in staat is om samen te werken met zijn teamgenoten
2
en praktijkbegeleider en zijn eigen werkzaamheden te plannen met behulp van een werkplan.
De student toont aan te kunnen werken vanuit de missie, visie van de instelling.
2
De student kan zelfstandig samenwerken met praktijkbegeleider en teamgenoten en
2
is in staat samenwerkingsvraagstukken te benoemen en te bespreken.
De student maakt aantoonbaar gebruik van de werkbegeleiding en kan zijn eigen
2
taken zelfstandig plannen en structureren.
Leerdoelen uitvoeringsfase afgeleid van competentie 1
Het werken met clienten en hun omgeving staat centraal De student laat mondeling en schriftelijk zien dat hij de geobserveerde
Niveau 2
cliëntcontacten kan beschrijven m.b.v. de op school geleerde en gehanteerde begrippen.
De student laat zien dat hij binnen eenvoudige cliëntcontacten een
2
samenwerkingsrelatie met cliënten kan opbouwen, zorgvuldig en betrokken is en gebruik kan maken van voor het beroep benodigde (basis) gespreksvaardigheden.
De student laat zien dat hij samen met de cliënt(en) een juiste
2
7
probleeminventarisatie kan maken, gebruik makend van bij het beroep passende methodische en doelgerichte interventies.
De student kan achteraf de problematiek van de cliënt(en) analyseren in een
2
individuele, omgevings- en maatschappelijke context en gebruikt hiervoor vanuit de opleiding gehanteerde begrippen).
De student is in staat met en zonder de cliënt (SMART) hulpverleningsdoelen te
2
formuleren en uit te leggen (toe te lichten)
De student toont tijdens cliëntcontact aan dat hij uitgaat van de verwachtingen van
2
de cliënt en de mogelijkheden en beperkingen van de te verlenen hulp aan de cliënt kan uitleggen.
De student kan aantoonbaar werken met bekende en onbekende onderdelen van de
2
sociale kaart en maakt actief gebruik van bijzondere regelingen en voorzieningen die er voor de cliënt zijn.
De student kan zijn beroepshandelen schriftelijk en mondeling verantwoorden aan
2
beroepsgenoten, collega’s en cliënten met behulp van inde opleiding gedoceerde begrippen.
De student heeft een pro-actieve leerhouding en laat zien dat hij zelfstandig sturend
2
en doelgericht zijn leerproces inhoud geeft. Hij gebruikt hierbij uit eigen beweging consultatie van collega’s.
De student toont zich betrouwbaar, congruent en zorgvuldig en komt gemaakte
2
afspraken na.
De student kan feedback geven en ontvangen en weet welke taken wel en niet tot
2
zijn opdracht behoren
De student toont aan dat hij schriftelijk en mondeling opleidingsstof in verband kan
2
brengen met wat hij binnen de praktijk ziet, hoort en doet.
De student is in staat zich kwetsbaar op te stellen en heeft zicht op zijn kwaliteiten
2
en valkuilen.
Leerdoelen verdiepingsfase competentie 1 werken met clienten in complexe
Niveau
situaties staat centraal. De student laat zien dat hij voorwaarden creëert om een vertrouwensrelatie met
3
een cliënt op te bouwen. En daarnaast een werkrelatie aan gaat met oog voor evenwicht tussen betrokkenheid en distantie.
De student toont mondeling en schriftelijk aan dat hij een hulpvraag kan
3
analyseren in termen van binnen de opleiding gehanteerde begrippen en kan hierbij drie niveaus onderscheiden (individu, systeem, maatschappij)
De student laat zien dat hij tijdens de hulpverlening een werkplan kan bijstellen
3
zonder de doelen van de hulpverlening uit het oog te verliezen.
8
De student laat zien binnen een hulpverleningstraject, meerdere bij het beroep
3
passende, methoden en interventies toe te passen.
De student kan zelfstandig voor intern en extern gebruik rapporteren.
3
De student laat zien dat hij als maatschappelijk werker en lid van de organisatie.
3
problemen van cliënten kan voorkomen(preventie) en of kan signaleren.
De student kan aantoonbaar bemiddelen tussen cliënten en instanties.
Leerdoelen verdiepingsfase competentie 3
Niveau
Centraal staat signaleren/ preventie en belangenbehartiging laat zien als maatschappelijk werker en lid van de organisatie. problemen van cliënten
2
te kunnen voorkomen (preventie)kan voorkomen(preventie) en/ of te kunnen signaleren. Signaleert problemen van client (groep) en probeert deze waar mogelijk te voorkomen
2
(preventie) .
Leerdoelen verdiepingsfase De student laat zien dat hij in en extern mono en multidisciplinair kan
Niveau 3
samenwerken rekening houdend met het gemeenschappelijke belang en het beleid van de instelling.
De student heeft een aantoonbare inbreng in verschillende overlegvormen binnen
3
en buiten de instelling en toont zich hierbij intern kritisch en extern loyaal.
De student kan verschillen in visies, belangen en meningen tussen
3
beroepsgenoten, disciplines en geledingen in de organisatie onderkennen en bespreekbaar maken en schriftelijk beschrijven.
De student kan zijn “eigen” visie op het instellingsbeleid benoemen en
3
genuanceerd uit een zetten.
De student levert een aantoonbare bijdrage aan de inzet van informele krachten
3
ten behoeve van de doelstellingen van de instelling en zijn cliënten.
Leerdoelen verdiepingsfase De student kan een eigen manier van werken verwoorden en verantwoorden vanuit
Niveau 3
een theoretisch kader welke past binnen de beroepscode voor het MW en of binnen de opleiding gehanteerde begrippen.
De student is in staat zich kwetsbaar op te stellen en op basis van kennis van eigen normen en waarden, kwaliteiten en valkuilen zich verder te ontwikkelen
3
De student is in staat zijn eigen handelen te legitimeren op basis van zelfreflectie
3
9
en bij het beroep passende uitgangspunten.
De student laat zien dat hij in concepten en theorieën met betrekking op het
3
beroep begrijpt en mondeling en schriftelijk kan toepassen.
De student laat zien dat hij een beginnende beroepsidentiteit heeft zicht heeft op
3
eigen grenzen en mogelijkheden die passen binnen het beroep.
De student is aantoonbaar in staat om in de praktijk before, after en during action
3
te reflecteren.
De student laat zien dat hij het handelen van collega’s als voorbeeld neemt maar
3
ook eigen interpretaties aandurft.
De student is in staat een eigen visie op cliënten, cliëntenproblematiek en
3
hulpverlening te verwoorden en schriftelijk te onderbouwen.
10
Hoofdstuk 2 Praktijk- en onderwijsactiviteiten 2.1
Beginvereisten voor PL 3 en rol van de student
Voor een goede start van het stagejaar worden door de opleiding aan de student de volgende beginvereisten gesteld: De student heeft zijn propedeuse certificaat behaald. De student heeft in het tweede studiejaar alle geoormerkte vakken omschreven in het onderwijsexamenreglement en minimaal 45 studiepunten behaald. Tijdens het Criterium Gericht Interview (CGI) eind 2e jaar heeft de student aangetoond dat hij startbekwaam is voor PL 3. Tijdens dit interview wordt nagegaan of de student de volgende bekwaamheden, met name rond de persoonlijke beroepsontwikkeling, heeft verworven: De student heeft een (goedgekeurde) stageplaats bemachtigd en heeft een ondertekend praktijkcontract ingeleverd.
2.2
Eisen aan de praktijk-instelling en aan de praktijkbegeleiding zie bijlage 15
Praktijkbegeleiding De praktijkbegeleider is verantwoordelijk voor de leercondities voor de student. Hij bevordert het leren van de student onder andere door middel van het houden van begeleidingsgesprekken, circa 1,5 uur per week gedurende de inwerkfase en de eerste uitvoeringsfase. Daarna kan de frequentie verminderen, maar aangezien de praktijkbegeleider verantwoordelijk is voor het professionele handelen en de resultaten daarvan, blijft regelmatige bespreking van handelen en resultaten noodzakelijk. Van praktijkbegeleiders wordt gevraagd, eerder vragen te stellen dan antwoorden te geven. De praktijkbegeleider geeft ook feedback op alle beroepsproducten die de student maakt. Tevens geeft hij advies over het vinden en maken van beroepsproducten. Tot slot beoordeelt de praktijkbegeleider samen met de praktijkdocent het Criterium Gericht Interview (CGI). Informatieve bijeenkomsten en cursussen voor praktijkbegeleiders Praktijkbegeleidersbijeenkomst Gedurende het stagejaar worden praktijkbegeleiders op de opleiding uitgenodigd met als doel informatie en kennisuitwisseling tussen onderwijs en werkveld. Praktijkbegeleiderscursus Jaarlijks worden scholingsbijeenkomsten voor praktijkbegeleiders gegeven op de opleiding. Geïnteresseerde praktijkbegeleiders kunnen zich hiervoor aanmelden bij Externe Betrekkingen telefoon 020-5954925 mailadres
[email protected]. Stagecontract Bij aanvang van PL 3 heeft de student een stagecontract ingevuld en ondertekend bij het stagesecretariaat ingeleverd. Tijdens het startgesprek wordt het stagecontract besproken en worden nogmaals de leercondities van de praktijkplaats besproken en beoordeeld.
2.3
Onderwijsactiviteiten
Naast Praktijkleren in het derdejaar zijn er andere verplichte studieonderdelen te onderscheiden namelijk: integratie theorie praktijk,( waaronder studieloopbaanbegeleiding) en praktijksupervisie. Deze onderdelen samen worden 'onderwijsactiviteiten' genoemd. De praktijksupervisie en de andere onderwijsactiviteiten vinden zoveel mogelijk op de terugkomdagen woensdag of vrijdag plaats.
ITP Leren in de praktijk is een individuele activiteit. Van de student wordt veel zelfstandigheid en individueel opereren verwacht. Daarbij wordt de stagiaire ondersteund door zijn praktijkdocent en zijn medestudenten via ITP en SLB. De stagiaire komt 1x in de 2 weken naar de opleiding en krijgt dan ITP aangeboden. Daarnaast is er gelegenheid voor uitwisseling met medestudenten en individueel consult met de praktijkdocent. Het onderdeel ITP wordt verder uiteengezet in deel 2 van deze handleiding.
11
Praktijksupervisie In het derdejaar is praktijksupervisie een belangrijk onderwijsmiddel. In de praktijksupervisie1 staat het leerproces van de student centraal. Het gaat daarbij om integratief leren. Doel van de praktijksupervisie is door het werken aan geformuleerde leerdoelen het vermogen te ontwikkelen om kennis en inzicht, vaardigheden, visie en emoties creatief te integreren in het uitoefenen van het beroep. Uitgangspunt daarbij is het beroepsprofiel van maatschappelijk werkers met de daarin geformuleerde kerntaken. In praktijksupervisie zal het gaan om het persoonlijk functioneren van de supervisant, maar altijd in relatie tot het werk/stage. Voor praktijksupervisie is een aparte handleiding beschikbaar. Stageadoptie Van de derdejaarsstudent wordt ook verwacht dat hij twee tweedejaarsstudenten in zijn stage-instelling ontvangt en het werk en de instelling presenteert. De tweedejaars krijgen zo een indruk van de praktijk en van de gang van zaken tijdens PL 3. De derdejaarsstudent vult het stage adoptieformulier vóór het gesprek van de inwerkfase in en geeft dit vervolgens aan de praktijkdocent. Zie bijlage 4. Tip is ook om de stageadoptie als beroepsproduct te gebruiken. De derdejaarsstagiaire maakt een programma voor de tweedejaarsstudent(en). De invulling hiervan kan per instelling verschillen. De bezoekende student(en) moet(en) een goed beeld krijgen van de cliënten waar de instelling mee te maken heeft en van het werk dat verricht wordt. De student(en) moet(en) zich ook een goed beeld kunnen vormen van de werkzaamheden en positie van een stagiaire. Van de derdejaarsstudent wordt verwacht dat hij de tweedejaarsstudenten van tevoren documentatiemateriaal toestuurt. Bij de inrichting van het programma kan de derdejaarsstudent kiezen uit een veelheid van activiteiten. PL 3 in het buitenland Het is mogelijk PL 3 in het buitenland te doen. Hiervoor zijn aparte richtlijnen (zie bijlage 17). Tevens zijn ze op DLWO geplaatst onder stagevoorbereiding. De contactpersoon is Murat Gündüz. E-mailadres: m.gunduz@hva.
2.4 PAP/POP beroeps /onderwijsproducten en portfolio PAP/POP Bij de start van elke fase schrijft de student een Persoonlijk activiteiten (PAP) . Een PAP is een beschrijving van de activiteiten die zowel op de opleiding als in de praktijk worden uitgevoerd om de gestelde leerdoelen van de betreffende fase te behalen.. Aan het eind van elke fase schrijft de studenten een Persoonlijk ontwikkel (POP) plan. Een POP bestaat uit een beschrijving van de wijze waarop hij aan de leerdoelen in de betreffende fase heeft gewerkt, wat dit heeft opgeleverd en hoe hij zijn beroeps en onderwijsproducten heeft verworven. Voor beide onderdelen zijn richtvragen opgesteld. Beroepsproducten Beroepsproducten bestaan uit activiteiten en handelingen die worden uitgevoerd in de praktijk hiermee laat de student zien dat hij een (deel-) competentie heeft verworven en aan zijn leerdoelen heeft gewerkt (zie PAP/POP) Hij kan dit aantonen door er hard (lees valide) aantoonbaar bewijs aan toe te voegen. Dus als de student een gesprek gaat voeren met een cliënt en daarbij gebruik maakt van bepaalde methoden, zorgt hij er voor dat hij dit samen met een collega (bijvoorbeeld de praktijkbegeleider) doet en voegt er schriftelijke feedback van die persoon aan toe, of hij heeft een training gevolgd het bewijs van deelname kan dan een beroepproduct opleveren. Verantwoorden van beroepsproducten Beroepsproducten die de student aanlevert, moeten worden verantwoord met de STARRT methode (zie bijlage 13) deze wordt geïnstrueerd in de werkcolleges. De praktijkbegeleider beoordeelt de validiteit van de beroepsproducten. De praktijkdocent beoordeelt de STARRT van de beroepsproducten. De beoordeling wordt besproken tijdens de 3 beoordelingsgesprekken. Zie ook toelichting in de ITP studiehandleiding. Onderwijsproducten: De onderwijsproducten richten zich vooral op de theoretische verantwoording van het handelen in deze praktijk. Om onderwijsproducten te kunnen aanleveren volg je op de opleiding het programma Integratie Theorie Praktijk (ITP). Zo zal de student op basis van bijvoorbeeld en gesprek met een client, de informatie op theoretisch niveau kunnen duiden. Ontwikkelportfolio
1
In een aparte supervisienota worden de inhoud, procedures en beoordelingen toegelicht.
12
In de eerste twee studiejaren heeft de student al een ontwikkelportfolio opgebouwd. Deze is beoordeeld en gedigitaliseerd. Dit jaar wordt het ontwikkelportfolio verder uitgebouwd en worden goedgekeurde beroepsproducten, beoordelingen PAP/POP en onderwijsproducten hieraan toegevoegd. Tevens wordt het ontwikkelportfolio gereed gemaakt voor het CGI en het afstudeerjaar.Het ontwikkelportfolio wordt gemaakt en opgeslagen in de digitale leerwerkomgeving BSCW. Eindgesprek/Criterium Gericht Interview (CGI) Aan het einde van het derdejaar zal aan de hand van een door de student gemaakt ontwikkelportfolio een verantwoordingsverslag worden geschreven en een Criterium Gericht Interview plaatsvinden. Het Criterium Gericht Interview heeft als doel om te beoordelen of de student in staat is de competenties en de criteria schriftelijk en mondeling goed te verantwoorden.Tijdens het Criterium Gericht Interview wordt door de praktijkdocent en praktijkbegeleider gevraagd wat de student geleerd heeft tijdens het derdejaar en vertelt wat de essentie is van zijn ontwikkelportfolio (zie verder bijlage 9,10,11). In onderstaand schema een overzicht van de wijze waarop het programma is opbouwd
13
14
Hoofdstuk 3 Toetsing en beoordeling van de PL 3 3.1
Competenties/toetsen en beoordelen
In het derde jaar worden de meeste competenties op de praktijkplaats behaald. Accenten kunnen variëren afhankelijk van de stageplaats waar de stagiaire werkzaam is. Competenties zijn concreet gemaakt/uitgesplitst in landelijke eindkwalificaties (LOP)2 In onderstaand schema worden de eindkwalificaties per competentie omschreven. Tevens zijn per fase leerdoelen omschreven (zie1.1) In ieder geval staan de volgende zeven competenties en de daarbij behorende eindkwalificaties centraal (competenties komen uit de competentiematrix opleiding MWD zie bijlage 1): Competentie (1) Verleent adequaat multi-methodische hulp- en diensten aan individuen met problemen die zich psychisch, sociaal en/of materieel voordoen in diverse vrijwillige en onvrijwillige (maatschappelijke) contexten en bevordert daarbij interculturele communicatie, vanuit grootstedelijk perspectief. Eindkwalificaties; contact maken, samenwerken, interculturele communicatie, beeld van probleem krijgen, hulpverleningsplan maken, regulatieve cyclus hanteren, rapporteren, evalueren en afsluiten. Competentie (2) Werkt beroepsmatig vanuit de organisatie en organiseert interorganisationele samenwerkingsverbanden. Eindkwalificaties; normen uitdragen, multidisciplinair overleg, pro actieve bijdrage, profileren en verantwoorden. Competentie (4) Is als kritische professional loyaal aan zijn organisatorisch kader en kan daarbij geëngageerd meewerken en leidinggeven; kan vanuit de organisatie netwerkrelaties aangaan met andere positieve krachten (instellingen en burgers) die kunnen bijdrage aan de doelstellingen van de organisatie. Eindkwalificaties; loyaliteit eigen maken, informele krachten aanspreken, in teamverband werken. Competentie (7) Werkt aan persoonlijke en professionele ontwikkeling (Bildung) en ontwikkelt daarbij zijn of haar persoonlijke kwaliteiten en beroepskwaliteiten. Eindkwalificaties; reflecteren en ontwikkeling sturen, normatief ethisch handelen, beroepscode en dilemma’s. Competentie (8) Draagt bij aan ontwikkeling van zichzelf en het beroep door reflectie, wederkerend leren, kennisontwikkeling in opleiding en beroep, intervisie en coaching van collega’s en/of stagiaires. Eindkwalificaties; consulteren. Competentie (9) Positioneert het beroep entameert publiek debat, neemt daarin stelling, is gericht op de ontwikkeling van de samenleving en toont daarin maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Eindkwalificaties; eigen visie op beroep, normen uitdragen. Competenties dienen te worden behaald op niveau 2 en 3. Dit niveau wordt aangegeven in het schema op pagina 17. De genoemde niveaus zijn verwerkt in de beoordelingformulieren. Het schema geeft aan op basis waarvan het niveau wordt bepaald. Bij het onderdeel vijfpuntsschaal wordt aangegeven hoe men de student in de praktijk kan beoordele
2
Bron: Landelijk OpleidingsProfiel.
15
Niveauomschrijving voor alle competenties Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Onder begeleiding;
Deels onder begeleiding;
Zelfstandig/op eigen initiatief;
de problematiek is enkelvoudig of monodisciplinair en/of de context is bekend en gestructureerd;
de problematiek is meervoudig of multidisciplinair en de context is bekend/gestructureerd;
de problematiek is meervoudig of multidisciplinair en de context is ongestructureerd;
de procedures liggen vast (worden aangereikt);
de procedures liggen in grote lijnen vast;
procedures liggen grotendeels niet vast: de student moet kennis uit meerdere bronnen combineren en productief kunnen inzetten;
de student kan het handelen relateren aan de theorie over het handelen (de interventies);
de student kan het handelen relateren aan context- en cliëntfactoren;
de student kan bevindingen
de student kan eigen opvattingen,
op het eigen handelen, op basis
en feedback benutten voor
normen en waarden betrekken bij
van een eigen visie en ervaringen
de reflectie op het handelen.
de reflectie.
en de feedback van diverse
de student kan culturele, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen betrekken bij de verantwoording van het eigen handelen; de student kan kritisch reflecteren
anderen.
De beoordeling en toetsing van PL 3 In de bijlagen zijn de beoordelingsformulieren te vinden aan de hand waarvan de competenties tijdens het beroepshandelen beoordeeld kunnen worden. Alle beoordelingsformulieren kunnen worden gedownload via www.hva.nl. Klik aan domeinen -> maatschappij en recht -> stage -> voltijd. U kunt de formulieren dan digitaal invullen en zelf printen. Het geheel is gerangschikt naar fase. Tevens zijn hierin de gesprekspunten van de beoordelinggesprekken opgenomen. De stagiaire kan competenties (mate van kennis, houding en vaardigheden) aantonen door: zijn beroepshandelen te laten zien aan de praktijkbegeleider of collega’s; door beroepsproducten aan te leveren die zijn verantwoord door de STARRT methode. het aanleveren van onderwijsproducten, PAP/POP verslagen Vijfpuntsschaal Een hulpmiddel om de student goed te kunnen beoordelen bij zijn functioneren in de praktijk vormt de vijfpuntsschaal. De opleiding gaat ervan uit dat de studenten op hun praktijkplaats worden gecoacht. In het begin wat meer en later minder. Het is de bedoeling dat studenten ervaren waar ze staan en dit zich realiseren om er vervolgens aan te kunnen werken. Ter verduidelijking en concretisering hanteren we daarom een vijfpuntsschaal. Hieronder volgt een toelichting op de vijf punten. Afzonderlijk, of een combinatie van onderstaande factoren bepalen uiteindelijk de beoordeling: 1. de student komt hier nog niet aan toe of heeft het niet aangetoond. 2. de student kan intuïtief het juiste doen en zeggen, maar nog niet onderbouwen en verantwoorden; 3. de student voldoet aan de criteria. De reflectie, onderbouwing en verantwoording zijn nog niet concreet en/of verdiept; 4. de student voldoet aan de criteria én de reflectie en onderbouwing en verantwoording zijn concreet, verdiept, met gebruik van juiste literatuur en methoden; 5. de student voldoet bijzonder, weet ook innovatief , vernieuwend te handelen en kan dit onderbouwen en verantwoorden met gebruik van passende vernieuwende literatuur en methoden
16
Bovenstaande kun je ook vertalen in: 1. onvoldoende 2. bijna voldoende 3. voldoende 4. goed 5. zeer goed In het volgende schema staan de beoordelingen en studiepunten van PL 3, tevens geeft het schema aan welke producten door wie beoordeeld worden. Overzicht beoordelingen
Globale periode
Inwerkfase
±2 maanden
Beoordeling handelen Onderwijsproduct Presentie organisatie
Uitvoeringsfase
Cijfer Cijfer Voldaan/niet voldaan ±3,5 maand
Beoordeling handelen Onderwijsproduct Presentie methodiek en dilemma’s Verdiepingsfase Beoordeling handelen Onderwijsproduct Presentie visie
Type Beoordeling
Cijfer Cijfer Voldaan/niet voldaan ±4,5 maand Cijfer Cijfer Voldaan/niet voldaan
SLB SLB/CGI SLB/ontwikkelportfolio
Cijfer Voldaan/niet voldaan
Studie punten Totaal 13 ects 11 2
Totaal 20 ects 17 3
Totaal 23 ects 20 3
Totaal 1 ects 1
Door
Praktijkbegeleider Praktijkdocent/SLB’er Praktijkdocent/SLB’er
Praktijkbegeleider Praktijkdocent/SLB’er Praktijkdocent/SLB’er
Praktijkbegeleider Praktijkdocent/SLB’er Praktijkdocent/SLB’er
Praktijkdocent/SLB Praktijkdocent/SLB
17
3.2
Beoordelingsgesprekken
Tijdens het praktijkleren vinden drie, officiële, gesprekken plaats. Alle gesprekken vinden plaats tussen stagiair, praktijkbegeleider en praktijkdocent van de opleiding. Van het eerste en tweede gesprek maakt de stagiair een kort verslag, waarin de besproken onderwerpen en gemaakte afspraken zijn opgenomen. Het verslag wordt een week na het stagegesprek ingeleverd bij de praktijkdocent. Het eerste gesprek vindt plaats op de instelling. Het tweede gesprek en het eindgesprek (CGI) vinden plaats op de opleiding. Een beoordelingsgesprek duurt 60 minuten. Het gesprek komt tot stand op initiatief van de stagiair. De stagiair zorgt ervoor dat in een vroeg stadium afspraken voor de gesprekken worden gepland. I.v.m. roosters van zowel praktijkbegeleiders en praktijkdocenten is het van belang dat dit zorgvuldig en vroegtijdig gebeurt.
3.4
Regelingen bij (on)voldoende beoordelingen
De praktijkdocent heeft de eindverantwoordelijkheid van de beoordeling van de praktijk, ontwikkelportfolio en de onderwijsproducten.Voor deze beoordelingen maakt de praktijkdocent gebruik van het advies van de praktijkbegeleider. Bij een voldoende beoordeling van de praktijk, het ontwikkelporfolio, de onderwijsproducten en praktijksupervisie heeft de student de mogelijkheid om door te stromen naar het 4e en tevens laatste studiejaar MWD. Als één van de onderdelen onvoldoende is, krijgt de student een herkansing aangeboden. Elke student heeft hier recht op. Voor onderwijsproducten en het CGI geldt dat dit binnen 2 weken na de beoordeling en het bespreken hiervan opnieuw moet worden ingeleverd of worden overgedaan als eerste herkansing. Als het gaat om beroepshandelen krijgt de student de kans om binnen 6 weken aan te tonen dat hij wel voldoende beroepshandelen kan laten zien. Indien er sprake is van een onvoldoende voor praktijksupervisie komt de student in aanmerking voor een herkansing na 6 weken (3 praktijksupervisiezittingen verder). Als dit vervolgens weer onvoldoende is, betekent dit per fase het volgende: Onvoldoende beroepshandelen/beroepsproducten na herkansing in inwerkfase, gevolg: student moet stoppen en stage opnieuw aanvangen in februari/september (hangt er van af wanneer student begonnen is). Onvoldoende beroepshandelen/beroepsproducten na herkansing uitvoeringsfase, gevolg: student moet stoppen, een nieuwe plek zoeken en opnieuw starten op een nieuwe plek. Onvoldoende beroepshandelen/beroepsproducten na herkansing verdiepingsfase, gevolg: student moet een half jaar stage over doen, de punten van uitvoeringsfase en inwerkfase blijven gehandhaafd. Een student heeft volgens het onderwijs examenregelement (OER) het recht om gebruik te mogen maken van de examencommissie. Een verzoek bij de examencommissie kan worden ingediend als de student het niet eens is met de gekregen beoordeling. De examencommissie stelt als regel dat er altijd eerst overleg is geweest over de onvrede over de beoordeling met de betreffende docent. Als blijkt dat beide het niet eens kunnen worden, kan de examencommissie worden benaderd met een verzoek.
18
Hoofdstuk 4 Inwerkfase van de praktijk Fase 1 Inwerkfase Te maken/aan te leveren producten: inwerkfase 1. PAP-onderwijsproduct-POP (zie ITP handleiding) 2. Beroepsproducten uitvoeringsfase verantwoord met STARRT methode 3. Beoordelingsformat beroepshandelen (zie ITP handleiding) 4. Inleverdatum: De onderdelen 1-2 moeten 1 week voor het startgesprek worden ingeleverd. Te laat inleveren heeft mogelijk tot gevolg dat er een nieuwe afspraak voor het startgesprek moet worden gemaakt. Het verslag geldt hiermee automatisch als 1e herkansing. Startgesprek: De student is verantwoordelijk voor het tot stand komen van de afspraak voor het startgesprek. Periode 15 maart t/m 15 april 2015 Inleverdatum verslag startgesprek: 1 week na het startgesprek Herkansing inleverdatum producten 1-2: 2 weken na het startgesprek Te laat inleveren betekent dat het niet meer wordt nagekeken als 1e herkansing. Een 2e herkansing dient te worden aangevraagd bij examencommissie.
4.1
Inwerkfase van PL 3
De inwerkfase beslaat twee maanden. In overleg met de praktijkbegeleider maakt de stagiaire een plan voor deze inwerkfase, met het oog op het bereiken van de doelen van deze fase. Dit komt tot uitdrukkinng in een Persoonlijk activiteiten plan (PAP) zie ITP handleiding ITP
4.2
Startgesprek
Aan het eind van de inwerkfase vindt een startgesprek plaats in de stage-instelling. Het doel van het gesprek is dat alle partijen (de stagiaire, de praktijkbegeleider namens de instelling en de praktijkdocent namens de opleiding) nagaan of de voorwaarden aanwezig zijn voor een succesvolle PL 3. Tevens worden het PAP/POP, het beroepsproduct, onderwijsproduct en de beoordeling van het beroepshandelen besproken. De agenda voor het startgesprek staat in bijlage 3.
4.3
Toetsing beroepshandelen inwerkfase
De praktijkbegeleider toetst aan de hand van de leerdoelen het behaalde niveau van de inwerkfase met een cijfer. Hij gebruikt hiervoor de vijfpuntsschaal en het beoordelingsformat inwerkfase (zie ITP handleiding). Bij een onvoldoende van de inwerkfase volgt na zes weken een ‘herkansingsgesprek’. Dan wordt bekeken of de student de inwerkfase alsnog met een voldoende kan afsluiten en of hij PL 3 kan vervolgen. Als dat niet het geval is, moet de student met PL 3 stoppen. De student loopt in dat geval dus studievertraging op en kan pas in een volgende startperiode (in februari of in september) met PL 3 en een nieuwe basisgroep beginnen. Van het startgesprek maakt de student een verslag, dat binnen 7 dagen na het gesprek bij en de praktijkbegeleider wordt ingeleverd en voor de praktijkdocent op BSCW geplaatst Ontwikkelportfolio Alle beoordeelde producten worden opgenomen in BSCW.
19
Zorgvuldigheid opdrachten en verslagen De opleiding garandeert een zorgvuldige behandeling van de ingeleverde opdrachten en verslagen waarin gegevens over de stagebiedende instelling zijn verwerkt. Na afronding van de studie wordt het stagemateriaal vernietigd. De stagiair dient tijdens en na de stage zorgvuldig met de gemaakte opdrachten en verslagen om te gaan. Eerste (1e) startgesprek Na de inwerkfase moet blijken dat de student zich heeft georiënteerd op de mogelijkheden die de stageinstelling biedt om de competenties en leerdoelen te verwerven.
20
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsfase Fase 2 Uitvoeringsfase Te maken/aan te leveren producten uitvoeringsfase verslag: 1. PAP- onderwijsproduct-POP (zie ITP handleiding deel 2) 2. Beroepsproducten uitvoeringsfase verantwoord met STARRT methode 3. Beoordelingsformat beroepshandelen uitvoeringsfase ingevuld door praktijkbegeleider (zie ITP handleiding) 4. Praktijkpraktijksupervisie tussenevaluatieformulier
2e Beoordelingsgesprek: De stagiair is verantwoordelijk voor het maken van de afspraak voor het 2 e beoordelingsgesprek. Dit gesprek vindt plaats in de periode 9 juni- 7 juli 2015 Inleverdatum: De onderdelen 1-2-3 moeten een week voor het 2e beoordelingsgesprek zijn ingeleverd. Inleverdatum verslag van 2e beoordelingsgesprek: 1 week na het 2e beoordelingsgesprek. Herkansing inleverdatum: 2 weken na het 2e stagegesprek Te laat inleveren betekent dat het niet meer wordt nagekeken als 1e herkansing.
5.1
Uitvoeringsfase (duur ongeveer 3 maanden)
Het doel van deze fase is het uitvoerend werk in al zijn facetten met toenemende zelfstandigheid uitvoeren. Ook wordt een eigen caseload opgebouwd en sommige werkzaamheden worden zelfstandig uitgevoerd.
5.2
Praktijkpraktijksupervisie tussenevaluatieformulier
De student draagt er zorg voor dat genoemd formulier ingevuld en ondertekend bij de praktijkdocent en praktijkbegeleleider is aangeleverd. Ook is het formulier opgenomen in de BSCW.
5.3
Toetsing beroepshandelen
De praktijkbegeleider beoordeelt de praktijk met een cijfer aan de hand van het beoordelingsformat in de handleiding ITP en de validiteit van de beroepsproducten. De praktijkdocent beoordeelt de onderwijproductent met een cijfer. Deze beoordelingen worden tijdens het gesprek uitvoeringsfase met alle betrokkenen besproken.
21
5.4
2e beoordelingsgesprek
Uitvoeringsfase wordt afgesloten met een gesprek. Dit gesprek vindt plaats uiterlijk in de 6e maand van PL 3. Dit gesprek vindt plaats op de Hogeschool. In overleg met praktijkbegeleider en praktijkdocent regelt de stagiaire de afspraak. De agenda voor het gesprek uitvoeringsfase 1 is terug te vinden in bijlage 7. Van het gesprek maakt de student een verslag, dat 7 dagen na het gesprek bij de praktijkbegeleider wordt ingeleverd en voor de praktijkdocent en supervisor op de BSCW wordt geplaatst Ontwikkelportfolio Na het gesprek worden alle beoordeelde producten opgenomen in de BSCW.
22
Hoofdstuk 6 Verdiepingsfase Fase 3 Verdiepingsfase Te maken/aan te leveren product beoordelingsverslag verdiepingsfase: 1.
PAP-onderwijsproduct-POP (zie ITP handleiding deel 2))
2.
Beroepsproducten verdiepingsfase verantwoord met STARTT formulier
3. Verantwoordingsverslag CGI (zie 6.3 en bijlage 9-10-11) 4. Beoordelingsformat beroepshandelen verdiepingsfase ingevuld door praktijkbegeleider (zie 6.4) 5. Eindbeoordeling praktijksupervisie 6. Compleet ontwikkelportfolio CGI gesprek Er wordt in overleg met de praktijkbegeleider, praktijkdocent en student een datum afgesproken voor een CGI gesprek. Deze vindt plaats in de periode 1 t/m 19 december 2015 Inleverdatum Alle onderdelen moeten een week voor het CGI gesprek zijn ingeleverd. Herkansing inleverdatum 2 weken na het CGI Te laat inleveren betekent dat het niet meer wordt nagekeken als 1 e herkansing.
6.1
Verdiepingsfase (duur ongeveer 5 maanden)
Het doel in deze fase is dat de zwaarte, de complexiteit en het zelfstandig werken op de verschillende niveaus toeneemt.
6.2
Toetsing beroepshandelen
De praktijkbegeleider, beoordeelt de praktijk met een cijfer aan de hand van het beoordelingsformat in de handleiding ITP. Bij deze bijlage is ook per competentie een uitleg toegevoegd waarin aangegeven staat hoe er beoordeeld wordt. Tevens wordt de eindbeoordeling van de praktijksupervisie besproken.
6.3
Eindgesprek/Criterium Gericht Interview (CGI)
Aan het einde van het derdejaar zal aan de hand van een door de student gemaakt ontwikkelportfolio en het verantwoordingsverslag een Criterium Gericht Interview plaatsvinden. Het Criterium Gericht Interview heeft als doel te beoordelen of de student in staat is de competenties en de criteria schriftelijk en mondeling goed te verantwoorden. Tijdens het Criterium Gericht Interview wordt door de praktijkdocent en praktijkbegeleider gevraagd wat de student geleerd heeft tijdens het derdejaar en vertelt wat de essentie is van het portfolio. Zij stellen beiden vragen over wat is geleerd en wat de student mee kan nemen naar het vierde jaar van de opleiding.Tevens zal een tweede examinator het verantwoordingsverslag samen met de praktijkdocent beoordelen.
23
Producten voor CGI Voor het CGI levert de student digitaal het volgende in: 1. Een verantwoordingsverslag waarin de volgende drie criteria worden verwerkt en toelicht (zie ook bijlage 13): persoonlijke ontwikkeling in het beroep; hoe de student samen met anderen leert, heeft geleerd over het beroep; de standpunten en meningen van de student over het beroep. Hier worden aanvullende vragen over gesteld in het CGI door de praktijkbegeleider en de praktijkdocent. De mondelinge toelichting van de student telt voor 30% mee in de eindbeoordeling. De overige 70% is het schriftelijke verantwoordingsverslag. Voor de beoordeling van het verantwoordingsverslag wordt gebruikt gemaakt van een tweede examinator voor het beoordelen van het verslag. De student dient het verantwoordingsverslag twee weken voor het CGI gesprek digitaal aangeleverd te hebben bij de praktijkdocent, praktijkbegeleider en de tweede examinator. Van te voren is bekend gemaakt wie de tweede examniator is.De praktijkbegeleider geeft een advies over de beoordeling van het verantwoordingsverslag. De prakijkdocent is eindverantwoordelijk is voor het toekennen van het cijfer. 2. Een volledig uitgewerkt ontwikkelportfolio op BSCW. Het digitale portfolio dient te voldoen aan de volgende eisen.
Het portfolio is digitaal geplaatst in BSCW
Het portfolio is overzichtelijk en systematisch ingedeeld
Het portfolio bevat alle beoordeelde producten van het gehele derde jaar te weten
Alle beroepsproducten ( incl. PAP/POP)
Alle onderwijsproducten (incl. PAP)
Alle beoordelingen beroepshandelen
Beoordelingen van praktijksupervisie
24
Hoofdstuk 7 Regelingen Inleiding In PL 3 wordt de student door een aantal personen min of meer intensief begeleid en beoordeeld. Allereerst is daar de praktijkbegeleider, die in het begin van PL 3 wekelijks, later tweewekelijks, in gesprekken met de student, het uitvoerende werk van de student stuurt, begeleidt en uiteindelijk ook beoordeelt. Ten tweede is er de supervisor, die in twaalf praktijksupervisiezittingen, de student helpt in zijn leerproces en twee keer per jaar een beoordeling uitspreekt over het functioneren van de student in zijn capaciteit van ‘lerende professional’. Verder is daar de praktijkdocent/studieloopbaanbegeleider die als vertegenwoordiger van de opleiding de zorgvuldigheid van beoordelingsprocedures bewaakt en de eindverantwoordelijkheid voor de beoordelingen heeft. Een beoordelingsprotocol omschrijft heldere, toetsbare leerdoelen, die aansluiten bij de fase van PL 3 en heldere, toetsbare procedures omschrijven, als houvast voor zowel de begeleiders als de student. Van de beschreven procedures kan in overleg met en na goedkeuring door alle relevante partijen worden afgeweken. Het beoordelingsprotocol stelt de partijen in staat in ‘beroep’ te gaan. Voor de student is de formele beroepsprocedure geregeld in het studentenstatuut van de Hogeschool van Amsterdam. Vanzelfsprekend kan de student bij een ‘conflict’ bemiddeling vragen bij de teamleider, stagecoördinator of de manager van de opleiding. Voor praktijkbegeleiders bestaat geen formele beroepsprocedure. Zij kunnen ook de teamleider vragen te bemiddelen. Leiding in de beoordelingsgesprekken In de gesprekken met de praktijkbegeleider en de student heeft de praktijkdocent een leidende rol. De praktijkdocent houdt voor elke student een dossier bij en zorgt ervoor dat de beoordelingen op tijd worden ingevoerd. Voorbereiding op de beoordelingsgesprekken De praktijkbegeleider dient de beoordelingsgesprekken voor te bereiden door met de student de evaluaties vooraf te bespreken. Herkansingen Bij een onvoldoende beoordeling van de verslaggeving van de student is herkansing, ook in de vorm van aanvullingen, mogelijk. Deze herkansing dient binnen drie weken plaats te vinden. Bij een onvoldoende beoordeling van de praktijk of bij de constatering dat zonder veranderingen bij de student een onvoldoende wordt voorspeld, met name bij de tussentijdse evaluatie, wordt een extra beoordelingsmoment afgesproken binnen een bij het leerproces van de student passende termijn. Eventueel is aan het eind van PL 3 een herkansing in de vorm van een verlenging van de stage periode mogelijk. Bij een onvoldoende beoordeling van de praktijksupervisie wordt in overleg met praktijkbegeleider, praktijkdocent en stagiaire door de supervisor een traject uitgezet om de praktijksupervisie zo mogelijk tot een voldoende resultaat te brengen. Beroepsprocedure In het studentenstatuut is de beroepsprocedure geregeld. Voorafgaand aan deze formele beroepsmogelijkheid kan de student bemiddeling vragen bij de praktijkdocent of de teamleider. Vakantieregeling De studenten hebben recht op totaal 12 vakantiedagen tijdens de 10 maanden, uitgezonderd vastgestelde feestdagen (zie datumoverzicht). In overleg met de praktijkbegeleider kan van deze data worden afgeweken. De student dient wel voldoende praktijkuren (= 1288 uren) te hebben volbracht binnen de 10 maanden. Periode loopt in principe van 1 februari tot en met december 2015. Tussen 7 juli en 7 augustus loopt de student geen stage daar er i.v.m. het zomerreces geen begeleiding vanuit de opleiding mogelijk is. Er wordt geadviseerd dat de studenten in deze periode hun vakantie opnemen. Veranderen van stageplaats in de loop van het derde jaar Verandering van stageplek is in uitzonderlijke gevallen mogelijk. Wanneer de student van PL 3 moet of wil veranderen, moet de student de redenen en omstandigheden die leiden tot het afbreken van PL 3 schriftelijk aan de praktijkdocent doorgeven. PL 3 kan pas afgebroken worden na overleg met de praktijkdocent en de praktijkbegeleider.
25
Het veranderen van stageplek heeft consequenties voor studietempo en studiepunten. De stagiaire moet in overleg met de praktijkdocent een nieuw studie/stagetraject uitzetten, waarin onder andere fasering en afsluitende producten voor het nieuwe PL 3 worden vastgelegd. Dit nieuwe studie/stagetraject moet worden goedgekeurd door de praktijkdocent en praktijkbureau. Verzuim Bij verzuim langer dan 16 werkdagen, wordt de einddatum van PL 3 verschoven en wel in die zin dat alle dagen boventallig aan de periode gecompenseerd moeten worden. Deze regeling geldt voor het totale verzuim, zowel aaneengesloten als onderbroken. Wanneer er sprake is van meer dan 32 werkdagen verzuim, is overleg met de opleiding noodzakelijk. Onderwijsactiviteiten De student moet door de praktijkinstelling in staat worden gesteld om onderwijsactiviteiten te volgen zoals die zijn aangegeven in het onderwijsactiviteitenschema op pagina 81. Voor andere onderwijsactiviteiten (herkansingen/toetsen uit voorgaande studiejaren) overlegt de student met de stage-instelling. Hier bij geldt het beginsel dat studenten in staat moeten zijn toetsen te maken. Verder geeft de praktijkinstelling gelegenheid aan de student om te werken aan zijn beroeps en onderwijsproducten tijdens de stageperiode. Deze activiteiten mogen vanzelfsprekend de studievoortgang binnen de stage niet hinderen. Men kan een richtlijn hanteren van 4 uur per week voor het kunnen werken aan beroeps en onderwijsproducten. WA-verzekering Studenten verrichten tijdens de praktijk hun werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de stageverlenende instelling. Indien de student tijdens de praktijk onopzettelijk schade veroorzaakt aan derden (bijvoorbeeld cliënten of bezoekers) dan dekt de aansprakelijkheidsverzekering van de instelling deze schade, volgens verzekeringsvoorwaarden. Voor de schade tijdens de praktijkperiode veroorzaakt door de student aan de stageverlenende instelling is de Hogeschool van Amsterdam niet aansprakelijk. Voor zover er geen sprake is van verwijtbaar gedrag kan ook de betrokken student niet voor de schade verantwoordelijk worden gesteld. N.B. Voor een afdekking van een aantal risico's is het in het algemeen raadzaam dat men een eigen ziektekosten-, ongevallen- en W.A.-verzekering afsluit.
26
Opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening HvA, competentiematrix
Bijlage 1: De competentiematrix Deskundigheid. Volgens de professionele logica
Inbedding. Normatief handelen vanuit het beroep, bijdragen aan het beroep
Belichaming. Handelen vanuit persoonlijke en beroepsovertuiging
Micro; directe hulpverlening aan individuen, systemen en groepen
Verleent adequaat multi-methodische hulp- en diensten aan individuen met problemen die zich psychisch, sociaal en/of materieel voordoen in diverse vrijwillige en onvrijwillige (maatschappelijke) contexten en bevordert daarbij interculturele communicatie, vanuit grootstedelijk perspectief (1)
Is als medewerker loyaal aan zijn organisatorisch kader en kan daarbij geëngageerd meewerken en leiding geven en ontvangen kan vanuit de organisatie netwerkrelaties aangaan met andere positieve krachten (instellingen, burgers) die kunnen bijdragen aan de doelstellingen van de organisatie (4)
Werkt aan persoonlijke en professionele ontwikkeling (Bildung) en ontwikkelt daarbij zijn of haar persoonlijke kwaliteiten en beroepskwaliteiten (7)
Meso, op georganiseerd niveau, dus vanuit een organisatie of beroepsgroep
Werkt beroepsmatig vanuit de organisatie en organiseert interorganisationele samenwerkingsverbanden (2)
Is als kritische professional loyaal aan zijn organisatorisch kader en levert een bijdrage aan beleid, beheer, kwaliteitszorg en projecten in de organisatie (5)
Draagt bij aan ontwikkeling van zichzelf en het beroep door reflectie, wederkerend leren, kennisontwikkeling en kenniscirculatie in opleiding en beroep, intervisie en coaching van collega’s en/of stagiaires (8)
Macroniveau, namens cliënten en als burger en professional in onze maatschappij
Werkt, waar nodig en zo mogelijk aan: signalering, preventie en belangenbehartiging, ook ter verbetering van (maatschappelijke) omstandigheden van cliënten(groepen) (3)
Draagt bij aan de ontwikkeling van het beroep door onderzoek en innovatie (6)
Positioneert het beroep en entameert publiek debat, neemt daarin stelling, is gericht op de ontwikkeling van de samenleving en toont daarin maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef (9)
Competentie basis Context
27
Opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening HvA, competentiematrix
De competentiematrix, verkort
Competentie basis
Deskundigheid. Volgens de professionele logica
Inbedding. Normatief handelen vanuit het beroep, bijdragen aan het beroep
Belichaming. Handelen vanuit persoonlijke en beroepsovertuiging
Context
Micro; directe hulpverlening aan individuen, systemen en groepen
Methodisch werken met individuen, gezinnen en groepen
Organisatie-identiteit, leiding geven samenwerken met relevante anderen tbv doel
Persoonlijke ontwikkeling en beroepsidentiteit
Meso, op georganiseerd niveau, dus vanuit een organisatie of beroepsgroep
(Keten)samenwerking vanuit de organisatie tbv cliënt
Beleidsontwikkeling en kwaliteitsbeleid
Levenslang leren en samen leren
Signalering, preventie en belangenbehartiging
Onderzoek en innovatie
Visieontwikkeling en maatschappelijk stelling nemen
Macroniveau, namens cliënten en als burger en professional in onze maatschappij
28
Bijlage 2: Agenda startgesprek (Duur: ongeveer één uur) 1.
Kennismaking.
2.
Vragen, opmerkingen over PL 3 gids MWD-voltijd. Uitleg over de twee evaluatie gesprekken en het CGI.
3.
Bespreking van de rollen van de diverse begeleiders: praktijkbegeleider supervisor praktijkdocent studieloopbaanbegeleider
4.
Beoordeling gedragsindicatoren van de inwerkfase door praktijkbegeleider.
5.
Het onderwijsproduct inwerkfase.
6.
Stageadoptie.
7.
Leercondities, voldoet de plek aan de gestelde criteria voor praktijkplaatsen?
8.
Afspraken over datum en werkwijze van het 2e beoordelingsgesprek, vooruitblik op uitvoeringsfase en de te maken beroepsproducten.
9.
Rondvraag.
N.B. De student maakt een verslag van het gesprek en levert dit verslag binnen 7 dagen digitaal aan bij praktijkbegeleider en praktijkdocent en slaat dit op in BSCW.
29
Bijlage 3: Opgave voor stageadoptieplaats (Invullen vóór het startgesprek en aan de praktijkdocent geven tijdens het startgesprek.) Gedurende periode 3 biedt onderstaande student de mogelijkheid voor stageadoptie. Dit aanbod wordt via BSCW aangeboden en tweedejaarsstudenten kunnen zich hiervoor inschrijven. Student Naam 3e jaars stagiaire
:
E-mailadres
:
Privételefoon
:
Instelling Naam stage-instelling
:
Bezoekadres
:
Postcode
:
Plaats
:
Telefoon
:
E-mailadres stageplaats
:
Bied o
1 plaats voor stageadoptie
o
2 plaatsen voor stageadoptie
o
meer plaatsen voor stageadoptie; aantal:………..
30
Bijlage 4: Agenda voor het gesprek uitvoeringsfase (duur ongeveer 1 uur) 1. Verslag startgesprek en gemaakte afspraken bij voorgaande evaluatie. 2. Beoordeling van de praktijk en prognose van de eindbeoordeling. 3. Tussentijdse beoordeling van de praktijksupervisie en prognose van de eindbeoordeling. 4. Bespreking en beoordeling onderwijsproduct uitvoeringsfase. 5. Conclusies en aandachtspunten voor verdiepingsfase van de stage. 6. Werkwijze CGI inzet examinator. 7. Rondvraag. N.B. De student maakt een verslag van het gesprek geeft dit verslag binnen 5 werkdagen aan praktijkbegeleider, praktijkdocent en supervisor.
31
Bijlage 5: Beoordelingscriteria en normering PL 3 MWD voltijd Verdiepingsfase PL 3 VT In de volgende schema’s staan aangegeven wanneer de verschillende gedragsindicatoren onvoldoende zijn of juist uitmuntend. Dit kan de praktijkbegeleider gebruiken om tot een juiste beoordeling te komen van gedragindicatoren van de competenties in de verdiepingsfase.
32
Competentie 1 Gedragsindicator
1. Helemaal niet
2. Te
3. In
4. In
weinig
zekere
meerder
mate
heid
5. Helemaal wel
van de situaties De student laat zien dat hij een positieve werksfeer kan scheppen en een professionele werkrelatie kan aangaan met de cliënt, met oog voor evenwicht tussen betrokkenheid en distantie. De student laat zien dat hij de hulpvraag kan analyseren in termen van op de opleiding geleerde begrippen: individuele, psychische en fysieke factoren in gezins- / leefsysteemfactoren in het omgevingsveld (school, buurt, werk) factoren van maatschappelijke aard. De student laat zien dat hij tijdens de uitvoering van de hulp- en/of dienstverlening op grond van nieuwe kennis/inzichten een gemaakt werkplan zonodig kan bijstellen, in overleg met de cliënt, zonder de koers van het hulpverleningsproces uit het oog te verliezen. De student laat zien dat hij zich, al naar gelang het werkcontact dat vraagt, zich naast de cliënt kan opstellen (steunend) of tegenover de cliënt (uitdagend, confronterend). De student laat zien dat hij op basis van gegevens uit het cliëntencontact zelfstandig een rapport kan maken voor extern gebruik. De student laat zien meerdere methoden te kunnen toepassen in een cliëntgesprek.
Samenwerking niet gebleken, het is duidelijk geen werkrelatie (en geen vriendenrelatie) bv. betrokkenheid en distantie is niet in gespreksituaties waargenomen. De probleemanalyse is niet methodisch, de factoren zijn niet herkenbaar en niet herleidbaar.
Samenwerking is gebleken, het is duidelijk een werkrelatie (en geen vriendenrelatie) bv. betrokkenheid en distantie is in meerdere gespreksituaties waargenomen (en besproken met de begeleider).
Als het hulpverleningsplan door de stagiair wordt bijgesteld, dan is het hoofddoel (de koers) niet meer duidelijk en er heeft geen goed overleg met cliënt plaatsgevonden, de werkrelatie blijft niet in stand. Hanteert situationeel niet de juiste beroepshouding (betrokkenheid & distantie en naast & tegenover; methodisch handelen). Rapporteert niet zelfstandig en niet correct.
Als het hulpverleningsplan door de stagiair wordt bijgesteld, dan blijft het hoofddoel (de koers) duidelijk en heeft goed overleg met cliënt plaatsgevonden, de werkrelatie blijft in stand.
Werkt niet multimethodisch.
Werkt multimethodisch en kan die methoden ook benoemen.
De probleemanalyse is methodisch, de factoren zijn herkenbaar en herleidbaar, kan daarbij ook makkelijk theorie en praktijk aan elkaar verbinden.
Hanteert situationeel de juiste beroepshouding (betrokkenheid & distantie en naast & tegenover; methodisch handelen) en dit is in meerdere gespreksituaties waargenomen. Rapporteert zelfstandig en correct.
33
Competentie 2 Gedragsindicator
1. Helemaal niet
2. Te
3. In
4. In
weinig
zekere
meerder-
mate
heid van
5. Helemaal wel
de situaties De student kan een eigen manier van werken verwoorden en verantwoorden vanuit een theoretisch kader vanuit de beroepscode. De student kan helder beschrijven welke vorm de kerntaken van het maatschappelijk werk bij deze instelling aannemen en waar de accenten liggen. De student laat zien dat hij zowel registreert als administreert ten behoeve van het instellingsbeleid. De student laat zien dat hij zowel intern als extern schriftelijk kan rapporteren met oog voor relevante gegevens en adequate vormgeving. De student kan verschillen in visies, meningen en belangen tussen beroepsgenoten, disciplines en geledingen in een organisatie onderkennen en bespreekbaar maken. De student laat merken dat hij kritisch kan meedenken over wat er in de instelling gebeurt en tegelijk loyaal zijn ten opzichte van de instelling. De student benoemt de eigen visie op het uitvoerende organisatorisch beleid van de instelling en brengt dit genuanceerd naar voren.
De eigen werkwijze is niet verantwoord met theorie en beroepcode.
De eigen werkwijze is verantwoord met theorie en beroepcode naar cliënt en beroepskrachten.
De relatie tussen de kerntaken van het beroep en de kerntaken(accenten) van de instelling zijn niet correct beschreven. De registraties en administraties (dossier, brieven e.d.) zijn niet op orde. De rapportages zijn niet bruikbaar voor intern en/of extern gebruik.
De relatie tussen de kerntaken van het beroep en de kerntaken(accenten) van de instelling zijn correct beschreven en schriftelijk een mondeling toegelicht.
De verschillen in visies, meningen en belangen zijn niet bekend bij de student.
De verschillen in visies, meningen en belangen zijn bij de student bekend en hij bespreekt deze.
De student denkt niet mee, is niet kritisch en houdt geen rekening met de instellingbelangen (loyaal). De student brengt de eigen visie niet genuanceerd of kan de eigen visie niet onder woorden brengen.
De student denkt mee, is kritisch en houdt rekening met de instellingbelangen (loyaal).
De registraties en administraties (dossier, brieven e.d.) zijn altijd op orde. De rapportages zijn direct bruikbaar (zonder correcties) voor intern en/of extern gebruik.
De student brengt in meerdere overlegvormen genuanceerd zijn eigen visie onder woorden.
34
Competentie 3 Gedragsindicator
1. Helemaal niet
2. Te
3. In
4. In
weinig
zekere
meerder-
mate
heid van
5. Helemaal wel
de situaties De student laat zien dat hij problemen van de cliënt kan voorkomen of kan indammen (preventie). De student laat zien dat hij problematiek/ontwikkelingen kan signaleren en kan vertalen naar beleid, als MW-er en als lid van een organisatie. De student laat zien dat hij kan bemiddelen tussen cliënten en instanties en conflicten kan oplossen. De student laat zien dat hij effectief multidisciplinair kan samenwerken met derden met het oog op een gemeenschappelijk belang.
De student ziet niet wanneer hij preventieve acties in kan zetten.
De student ziet wanneer hij preventieve acties in kan zetten en hij doet het ook.
Vertaalt datgene wat hij heeft gezien aan ontwikkelingen en problematiek niet naar verbeteringen van beleid.
Vertaalt datgene wat hij heeft gezien aan ontwikkelingen en problematiek naar verbeteringen van beleid (in gesprek of document).
De student heeft geen oog voor een bemiddelingssituatie.
De student heeft oog voor een bemiddelingssituatie en bemiddelt dan ook.
Werkt niet samen met andere disciplines.
Werkt (multidisciplinair) samen en onderscheidt daarbij het gemeenschappelijk belang, dit kan de student ook toelichten.
35
Competentie 4 Gedragsindicator
1. Helemaal niet
2. Te
3. In
4. In
weinig
zekere
meerder-
mate
heid van
5. Helemaal wel
de situaties De student laat zien dat hij binnen de (interne) overlegvormen van de instelling participeert. De student laat zien dat hij kan samenwerken in een team met collega's, andere beroepskrachten en vrijwilligers, op het terrein van organisatie en beleid van de instelling. De student kan de instelling plaatsen in de samenleving, in de samenwerkingscontacten met andere instellingen en in het overheidsbeleid. De student laat zien dat hij een bijdrage kan leveren aan het inzetten van informele krachten ten behoeve van de doelstellingen instelling en zijn cliënten. De student laat zien dat hij intern kritisch en extern loyaal is aan de instelling.
Neemt niet zichtbaar deel aan relevante beleidsvergaderingen en laat zich daar niet horen. Werkt niet samen.
Neemt altijd deel aan relevante beleidsvergaderingen en laat zich daar ook horen. Werkt samen, ook met collega’s en vrijwilligers.
De student kent en herkent de plaats van de instelling aangaande samenlevingsvraagstukken niet. Student levert geen bijdrage aan het inzetten van informele krachten.
De student kent en herkent de plaats van de instelling aangaande samenlevingsvraagstukken en legt aangaande deze vraagstukken een verband met overheidsbeleid. Student levert een bijdrage aan de inzet van informele krachten en kan hierin ook een schriftelijke bijdrage leveren.
De student is niet intern kritisch en extern loyaal.
De student kan in meer dan 2 situaties aantonen kritisch te zijn geweest t.a.v. beleid van de instelling en/of aantonen dat hij loyaal is geweest aan de instelling in een externe situatie.
36
Competentie 7 Gedragsindicator
1. Helemaal niet
2. Te
3. In
4. In
weinig
zekere
meerder-
mate
heid van
5. Helemaal wel
de situaties De student laat zien dat hij in staat is concepten en theorieën achter het beroep te begrijpen en toe te passen. De student laat zien dat hij eigen handelen, kan legitimeren en is in staat zich als aankomend professional verder te ontwikkelen door middel van reflectie op eigen motivatie, capaciteiten met betrekking tot het beroep. De student laat zien dat hij zich kan openstellen voor feedback op het professionele handelen en kan ook feedback geven. De student laat zien dat hij zijn eigen handelen, evalueert en op grond daarvan alternatieven ontwikkelt. De student laat zien dat hij het handelen van professionals tot voorbeeld neemt maar ook eigen interpretaties aandurft. De student laat zien dat hij zicht heeft op zijn eigen waarden en normen, maar laat zien dat hij zich ook openstelt voor waarden en normen die anderen aanhangen. De student laat zien dat hij niet schroomt iets van zichzelf te laten zien, verstopt noch de eigen zwakke noch de eigen sterke kanten.
De student licht geen bij het beroep passende en door hem gebruikte concepten en theorieën toe. De student gebruikt geen vakliteratuur en –waarden om handelen te verantwoorden (legitimeren).
De student licht bij het beroep passende en door hem gebruikte concepten en theorieën toe.
De student geeft geen feedback en weet deze ook niet te ontvangen.
De student geeft en ontvangt feedback volgens feedbackregels in diverse beroepssituaties.
De student ontwikkelt op basis van evaluaties geen handelingsalternatieven. De student handelt niet zelfstandig.
De student ontwikkelt op basis van evaluaties handelingsalternatieven en voert deze uit. De student handelt zelfstandig op basis van eigen interpretaties van beroepssituaties.
De student kent eigen waarden en normen en die van de ander niet.
De student kent eigen waarden en normen en die van de ander en kan daarover communiceren.
Stelt zich niet kwetsbaar op in diverse beroepssituaties (teamvergadering, praktijkbegeleiding).
Stelt zich kwetsbaar op in diverse beroepssituaties (teamvergadering, praktijkbegeleiding).
De student gebruikt vakliteratuur en – waarden om handelen te verantwoorden (legitimeren) en kan ook aangeven wat hij daarin nog moet leren (ontwikkelen).
37
De student laat zien dat hij zicht heeft op eigen mogelijkheden en beperkingen als hulpverlener. De student laat zien dat hij de eigen professionaliteit kan ontwikkelen door te leren van nieuwe situaties rondom cliënten en in de samenleving. De student laat zien dat hij een beginnende beroepsidentiteit heeft, reëel zicht heeft op eigen grenzen en mogelijkheden en neemt initiatieven op een niveau dat bij een beginnende beroepsbeoefenaar behoort.
De student kent zijn/haar grenzen niet.
De student kent zijn grenzen en kan deze in diverse beroepssituaties aangeven.
De student kan geen verbinding leggen tussen het leren van cliëntsituaties en wat er in de samenleving verandert.
De student kan de verbinding leggen tussen het leren van cliëntsituaties en wat er in de samenleving verandert (niet star, cliëntsituaties en samenleving veranderen telkens). De student kan mondeling en schriftelijk toelichten wat maatschappelijk werk voor hem/haar betekent.
De student kan niet toelichten wat maatschappelijk werk voor hem/haar betekent.
38
Bijlage 6: Werkwijze Criterium Gericht Interview verdiepingsfase PL 3 Eindgesprek/Criterium Gericht Interview (CGI) Aan het einde van het derde jaar zal aan de hand van een door de student gemaakt Hard Copy Portfolio (met alle goedgekeurde beroepsproducten) een Criterium Gericht Interview plaatsvinden. Het Criterium Gericht Interview heeft als doel om te beoordelen of de student in staat is om de competenties en de criteria schriftelijk en mondeling goed te verantwoorden. Tijdens het Criterium Gericht Interview wordt door de praktijkdocent en praktijkbegeleider gevraagd wat de student geleerd heeft tijdens het derde jaar en hij licht de essentie van zijn portfolio toe. Zij stellen beiden vragen over wat er geleerd is en wat de student kan mee nemen naar het vierde jaar van de opleiding. Voor criteria zie bijlage 12. Agenda
Uitleg procedure CGI aan de student.
Controle of alle relevante stukken aanwezig zijn.
Bevragen van de verschillende stukken door praktijkbegeleider en praktijkdocent.
Afronding, evaluatie.
In afwezigheid van de student bepalen praktijkbegeleider en praktijkdocent de beoordeling.
De beoordeling van het schriftelijke en mondelinge gedeelte.
Afspraken over eventuele herkansing(en).
Producten voor CGI Eén week voor het CGI lever de student een schriftelijk deel in.Dit levert hij digitaal aan bij de praktijkbegeleider stagdocent en tweede examinator. De onderdelen zijn 1. Dit is een schriftelijke verantwoording waarin de student de volgende drie criteria verwerkt en toelicht (zie bijlage 13): persoonlijke ontwikkeling in het beroep; hoe de student samen met anderen leert, heeft geleerd over het beroep; de standpunten en meningen van de student over het beroep. 2. Portfolio met alle goedgekeurde beroepsproducten van het gehele PL 3 jaar. Dit is inclusief alle praktijkbeoordelingsformulieren. Het geheel is ter inzage en dient digitaal beschikbaar te zijn voor diegene die het CGI afnemen en de examinatoren. De praktijkdocent, examinator en beoordelen beiden de stukken, het advies van de praktijkbegeleider wordt hierbij meegenomen. De stagedocent en de praktijkbegeleider beoordelen het CGI gesprek waarbij de docent eindverantwoordelijk is voor het toekennen van het cijfer. De examinatoren beoordelen het digitaal aangeleverde verantwoordingsverslag. Zij hebben maximaal 7 werkdagen de tijd om de toets na te kijken. Zij noteren hun beoordeling op het beoordelingsformulier. Vervolgens bespreken zij samen het ingevulde beoordelingsformulier. De volgende onderdelen worden besproken: Zijn alle criteria juist toegepast en geïnterpreteerd? Is de beoordeling juist en goed afgewogen? De beoordeling gebeurt aan de hand van het beoordelingsformulier voor de toets 3. Bij dit beoordelingsformulier hoort ook een antwoordmodel voor de toets. Hierop is aangegeven wat een onvoldoende en wat een uitmuntende score is Deze is van te voren bekend gemaakt en toegelicht voor alle actoren.
3
zie bijlage beoordelingsformulier CGI
39
De toets wordt beoordeeld met een cijfer tussen 1 en 10. De afronding gebeurt op 1 decimaal achter de komma, bijvoorbeeld 5,7. De student dient minimaal het cijfer 5,5 te behalen om te slagen voor deze toets. Indien de student minder dan een 5.5 behaald volgt een herkansing De indeling van eerste en tweede beoordelaar is te vinden in de bijlage. Beide beoordelaren beoordelen onafhankelijk van elkaar en schrijven het cijfer op het beoordelingsformulier. Bij een verschil tot en met 1 punt wordt gemiddeld m.b.t. het toe te bedelen eindcijfer. Bij een verschil vanaf 1,1 punten of in geval van een onvoldoende/ voldoende wordt, als er geen overeenstemming wordt bereikt, een moderator van de opleiding ingeschakeld. Deze moderator is de trekker van het vak en bemiddelt tussen de twee examinatoren. Als het niet tot een vergelijk komt wordt de toets aan de trekker van dit vak voorgelegd. Het oordeel van de trekker is vervolgens doorslaggevend. De student krijgt in dit geval een week later de uitslag.9 De eerste beoordelaar, niet de begeleider van de student, is voorzitter tijdens het overleg over het cijfer en neemt het besluit. De moderator is voorzitter van het overleg tussen beide examinatoren indien zij niet tot een vergelijk zijn komen. Indien ja wordt de beoordeling definitief Indien niet en er is minder dan 1 punt verschil is wordt er gemiddeld. Indien er meer dan 1 punt verschil is wordt het criterium opnieuw beoordeeld door beide examinatoren. Bij blijvend verschil boven 1.1 punt beslist de trekker van het programma welk punt wordt toegekend. Dit besluit is bindend. Als de student een onvoldoende heeft, heeft hij/zij de mogelijkheid een herkansing van de toets te maken. Deze zal tevens plaatsvinden aan de Wibautstraat 80-86, in diverse lokalen te Amsterdam Indien de toets wordt beoordeeld met een cijfer lager dan 5.5 is de toets onvoldoende. De student valt dan onder de herkansing. Weging Voor de toetsonderdelen geldt een weging van 70% voor het schriftelijke deel en 30% voor het mondelinge deel van de toets.
40
Bijlage 7: Beoordelingsformat CGI derde jaar Student: Praktijkdocent: Praktijkplaats: Praktijkbegeleider: Competenties
Gedragsindicatoren/criteria:
Competentie 7
De student kan zijn eigen ontwikkeling sturen en bespreekbaar maken door middel van
Persoonlijke ontwikkeling in het beroep
systematische reflectie op het eigen handelen.
1
2
3
4
5
De student kan op basis van een gegeven casus afwegingen maken voor mogelijke handelwijzen, gebaseerd op zowel feiten, belevingen als maatschappelijke waarden. Beoordeling competentie 7 : 2 cijfers optellen Cijfer: Competentie 8
De student kan op eigen initiatief nieuwe kennis en vaardigheden verwerven en deze
Beroepsontwikkeling/gezamenlijke
uitleggen aan anderen.
kennisontwikkeling
De student kan de keuze voor een bepaalde probleemaanpak verwoorden en verantwoorden op basis van behandelde theorie en actuele methoden en technieken.
Beoordeling competentie 8 : 2 cijfers optellen Cijfer: Competentie 9
De student kan beroepsdilemma’s herkennen, deze benoemen en een standpunt
Visieontwikkeling/oordeelsvorming deelname
innemen, op basis van theorie, ervaringen, ethiek en maatschappelijke ontwikkelingen.
publiek debat en maatschappelijk
De student kan uitleggen wat normen en waarden zijn en voorbeelden geven van de
verantwoordelijkheidsbesef
manier waarop eigen normen en waarden een rol spelen bij het maken van keuzes of het innemen van standpunten bij gegeven beroepsdilemma’s. Tevens kan hij aangeven hoe die normen en waarden zich ontwikkeld hebben, dan wel veranderd zijn. De student kan aantonen op welke wijze feiten, meningen en normen en waarden van professionals een rol spelen bij beslissingen in de MWD-praktijk. De student kan de consequenties van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voor het beroep verwoorden.
Beoordeling competentie 9 : 4 cijfers optellen vermenigvuldigen met 2 en delen door 4 Cijfer :
Totaal Beoordeling CGI 3e jaar MWD voltijd : cijfer competenties 7, 8 en 9 optellen en delen door 3 EINDCIJFER : N.B. : Alle cijfers moeten voldoende zijn
41
Normering De schaalpunten 1 t/m 5 hebben de volgende betekenis: 1. de student komt hier nog niet aan toe; 2. de student kan intuïtief het juiste doen en zeggen, maar nog niet onderbouwen en verantwoorden; 3. de student voldoet aan de criteria, de reflectie, onderbouwing en verantwoording zijn nog niet concreet en/of verdiept; 4. de student voldoet aan de criteria én de reflectie en onderbouwing en verantwoording zijn concreet, verdiept, met gebruik van juiste literatuur en methoden; 5. de student voldoet bijzonder, weet ook innovatief te handelen en kan dit onderbouwen en verantwoorden. In het beoordelingsformat (zie volgende pagina) worden de schaalpunten 1 en 5 nader omschreven.
42
Bijlage 8: Specificatie van beoordelingscriteria, betekenis van schaalpunten 1 en 5.
Competentie 7 Gedragsindicator
1. Helemaal niet
2. Te
3. In zekere
4. In
weinig
mate
meerderheid van
5. Helemaal wel
de situaties De student kan zijn eigen ontwikkeling sturen en bespreekbaar maken door middel van systematische reflectie op het eigen handelen. De student kan op basis van een gegeven casus afwegingen maken voor mogelijke handelwijzen, gebaseerd op zowel feiten, belevingen als maatschappelijke waarden.
De student toont schriftelijk en mondeling niet aan dat hij zijn eigen ontwikkeling kan sturen en bespreekbaar maken door middel van systematische reflectie op het eigen handelen. De student is niet in staat om op basis van een gegeven casus afwegingen te maken voor mogelijke handelwijzen, gebaseerd op zowel feiten, belevingen als maatschappelijke waarden).
De student toont meer dan 2 maal schriftelijk en mondeling aan dat hij zijn eigen ontwikkeling kan sturen en bespreekbaar maken door middel van systematische reflectie op het eigen handelen. De student is in staat om op basis van een gegeven casus afwegingen te maken voor mogelijke handelwijzen, gebaseerd op zowel feiten, belevingen als maatschappelijke waarden en heeft dit zowel mondeling als schriftelijk meer dan twee maal aangetoond.
43
Competentie 8 Gedragsindicator
1. Helemaal niet
2. Te
3. In zekere
4. In
weinig
mate
meerderheid van
5. Helemaal wel
de situaties De student kan op eigen initiatief nieuwe kennis en vaardigheden verwerven en deze uitleggen aan anderen.
De student kan nieuwe kennis en vaardigheden niet aantonen en deze niet uitleggen aan anderen.
De student kan aantonen dat hij op eigen initiatief nieuwe kennis en vaardigheden heeft verworven en kan dit goed onderbouwd uitleggen aan anderen.
De student kan de keuze voor een bepaalde probleemaanpak verwoorden en verantwoorden op basis van behandelde theorie en actuele methoden en technieken.
De student kan de keuze voor een bepaalde probleemaanpak niet verwoorden en verantwoorden op basis van behandelde theorie en actuele methoden en technieken.
De student kan tijdens het CGI altijd de keuze voor een bepaalde probleemaanpak verwoorden en verantwoorden op basis van behandelde theorie en actuele methoden en technieken.
44
Competentie 9 Gedragsindicator
1. Helemaal niet
2. Te
3. In zekere
4. In
weinig
mate
meerderheid
5. Helemaal wel
van de situaties De student kan beroepsdilemma’s herkennen, deze benoemen en een standpunt innemen, op basis van theorie, ervaringen, ethiek en maatschappelijke ontwikkelingen.
De student kan tijdens het CGI zeker twee maal of meer beroepsdilemma’s herkennen, deze benoemen en een standpunt hierover innemen, op basis van theorie, ervaringen, ethiek en maatschappelijke ontwikkelingen.
De student kan uitleggen wat normen en waarden zijn en voorbeelden geven van de manier waarop eigen normen en waarden een rol spelen bij het maken van keuzes of het innemen van standpunten bij gegeven beroepsdilemma’s. Tevens kan hij aangeven hoe die normen en waarden zich ontwikkeld hebben, dan wel veranderd zijn. De student kan aantonen op welke wijze feiten, meningen en normen en waarden van professionals een rol spelen bij beslissingen in de MWD-praktijk.
De student kan geen beroepsdilemma’s herkennen, deze benoemen en een standpunt hierover innemen, op basis van theorie, ervaringen, ethiek en maatschappelijke ontwikkelingen De student kan niet uitleggen wat normen en waarden zijn en voorbeelden geven van de manier waarop eigen normen en waarden een rol spelen bij het maken van keuzes of het innemen van standpuntenbij gegeven beroepsdilemma’s. Tevens kan hij niet aangeven hoe die normen en waarden zich ontwikkeld hebben, dan wel veranderd zijn. De student kan niet aantonen op welke wijze feiten, meningen en normen en waarden van professionals een rol spelen bij beslissingen in de MWD-praktijk.
De student kan de consequenties van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voor het beroep verwoorden.
De student kan de consequenties van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voor het beroep niet verwoorden.
De student kan tijdens het CGI twee keer of meer de consequenties van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voor het beroep verwoorden.
De student kan tijdens het CGI, zeker twee maal of meer, uitleggen wat normen en waarden zijn en voorbeelden geven van de manier waarop eigen normen en waarden een rol spelen bij het maken van keuzes of het innemen van standpunten bij gegeven beroepsdilemma’s. Tevens kan hij zeker twee maal of meer aangeven hoe die normen en waarden zich ontwikkeld hebben, dan wel veranderd zijn. De student kan zeker twee keer of meer aantonen op welke wijze feiten, meningen en normen en waarden van professionals een rol spelen bij beslissingen in de MWD-praktijk.
45
Bijlage 9: Format voor een verantwoordingsverslag, CGI 3e jaar In dit verantwoordingsverslag verslag schrijf je verhalend over wat je geleerd hebt. Maak hierbij ook gebruik van stukken uit goedgekeurde beroepsproducten (maak wel gebruik van een verwijzing). Je verslag kun je indelen in een inleiding (waar gaat het verslag over?) en de volgende drie paragrafen: 1. Persoonlijke ontwikkeling in het beroep Verwerk in deze paragraaf eventueel de volgende vragen in je verhaal. Je mag ook op je eigen manier vertellen over hoe jij je de afgelopen tijd hebt ontwikkeld.
Wat vind je dat je als maatschappelijk werker in PL 3 al hebt geleerd?
Wat heb je zoal ontdekt: wat zijn ‘eyeopeners’ geweest?
Waar ben je trots op?
Wat zal je in de toekomst nooit (meer) doen en waarom niet?
Wat zeggen anderen op jouw stageadres over jouw functioneren en over de ingeleverde beroepsproducten? Wat ga je doen met hun feedback?
Kijk naar één van de door jouw ingeleverde beroepsproducten. Je hebt dit gemaakt voor een bepaalde situatie of cliënt; stel nou, die situatie zag er op een aantal aspecten heel anders uit, (bijv. het gaat om een cliënt uit een andere etnische groep of van een andere leeftijd): wat zou je dan hebben gedaan en waarom?
2.
Samen met anderen leren over het beroep
Verwerk in deze paragraaf eventueel de volgende punten in je verhaal, of bedenk zelf een aantal ervaringen of ideeën die te maken hebben met de invulling en ontwikkeling van het beroep.
Wat zie je collega’s doen in de beroepspraktijk?
Geef voorbeelden hoe je anderen feedback hebt gegeven en hoe ze hier mee om zijn gegaan.
Vind je dat jij anderen iets over het beroep van maatschappelijk werker en de verschillende methodieken op een juiste wijze kunt uitleggen? Hoe leg je het bijvoorbeeld aan je vrienden uit?
Geef voorbeelden van aspecten die je er uit laat springen wanneer je anderen uitlegt wat het beroep inhoudt en wat het voor jou betekent.
Heb je een voorbeeld hoe je actuele methoden en technieken die je op de opleiding hebt geleerd hebt kunnen inbrengen of toepassen in de instelling?
3. Standpunten en meningen over het beroep In deze paragraaf mag je alles zeggen wat je kwijt wilt over het beroep in de maatschappij. Je kunt daarbij denken aan de volgende kwesties.
Over welke aanpak of oplossingen in het beroep wordt volgens jou heel verschillend gedacht door jou, de beroepsgroep of de maatschappij?
Weet je een voorbeeld van een situatie met een cliënt die jij heel anders hebt aangepakt dan je ‘volgens het boekje’ hebt geleerd? Wat waren hierbij je overwegingen?
Heb je wel eens voor een bepaalde aanpak willen kiezen en merkte je dat anderen daar heel anders over dachten? Waar had dat mee te maken?
Weet je een voorbeeld te bedenken van een situatie waarin je voor een moeilijke keuze stond? Hoe heb je uiteindelijk je keuze gemaakt?
Kun je een voorbeeld geven van een dilemma dat je bent tegengekomen? Welke keuze heb je gemaakt en waarom?
Wat zouden daarvan de consequenties kunnen zijn?
Hoe zie je de rol van de maatschappelijk werker in een dergelijke situatie?
Hoe zie je de verschillende verantwoordelijkheden?
Wat betekent dit voor het beroep?
46
Belangrijk Let goed op dat je in het beantwoorden van de vragen en het schrijven van je verhaal een koppeling maakt naar de theorie met bronverwijzingen. Bekijk ook welke eisen van het beroep van de maatschappelijk werker een rol spelen en maak steeds een koppeling naar je persoonlijke ontwikkeling. Kijk of alle indicatoren van de toetsmatrix in je verhaal naar voren komen. Vanzelfsprekend: het verslag heeft een correcte stijl en spelling. Technische richtlijnen CGI verslag
Voorblad: naam student, studentnummer, stage-instellling, praktijkbegeleider, opleidingsinstituut, praktijkdocent en datum.
Inhoud: inhoudsopgave, inleiding, hoofdstukken met paragrafen, APA bronvermelding, logische opbouw, overzicht en een duidelijk indeling.
Nette vormgeving en overzichtelijke lay-out.
Taalgebruik: correcte schrijfstijl, formulering en spelling.
De anonimiteit van personen moet in de verslagen gewaarborgd zijn.
Minimaal 4 maximaal 5 pagina’s.
47
Bijlage 10: Onderwijsactiviteiten 2015-16 De onderwijsactiviteiten bestaan uit drie onderdelen. Integratie theorie en praktijk (ITP) bestaande uit webcolleges en werkcolleges, studieloopbaanbegeleiding en praktijksupervisie. Op de woensdag of vrijdag zijn deze ingeroosterd óf in de ochtend óf in de middag. Je hebt 3 maal per lesblok ITP en 1 maal studieloopbaanbegeleiding. Elk blok wordt afgesloten met een SLB bijeenkomst. Ook wordt de praktijksupervisie op deze dag ingeroosterd, al kan daar om roostertechnische redenen van afgeweken worden. De onderwijsactiviteiten, zoals ze nu aangegeven staan, zijn onder voorbehoud van roosterwijzigingen, dus houd DLWO in de gaten. kbaar. onderwijsactiviteitenrooster Datum Blok 3
Blok 3
Op afspraak Blok 4
Van 7-7 tot 11-8 Blok 1 Op afspraak Blok 2
Op afspraak
Tijdstip
Activiteit Introductiecollege PL 3 Kennismaken praktijkdocent en lesgroep SLB bijeenkomst Werkcolleges Gesprek inwerkfase SLB bijeenkomst Start supervisie Werkcolleges SLB bijeenkomst Stageonderbreking van 4 weken Slb Gesprek uitvoeringsfase Werkcolleges 2 SLB bijeenkomst Werkcolleges CGI
Inhoud/opdracht Introductie stagejaar Kennismaking Bespreking programma’s derde jaar. Uitleg werkcollege 1
Zie studiehandleiding ITP
Zie studiehandleiding supervisie Zie studiehandleiding ITP
Zie studiehandleiding ITP
Uitvoeren CGI en eindgesprek
48
Bijlage 11: STARRT model Datum
:
Naam student
:
Studentnummer
:
Competentie
:
Titel bewijsstuk
:
Geef een korte toelichting op de situatie waarin het bewijs tot stand is gekomen, door de onderstaande vragen te beantwoorden. Voeg het ingevulde formulier bij het (de) bewijsstuk(en) in je portfolio. Beschrijf wat volgens jou de relatie van het bewijsstuk tot de competentie is: S T
A
R
R T
Situatie. Beschrijf de context, aanleiding en het doel van de opdracht/taak: Taak. Beschrijf de exacte taak/opdracht die je had en je rol/functie daarin. Geef tevens aan of het hier een complexe taak betrof of niet (meervoudige problematiek?/multidisciplinaire benadering?) en waaruit dat bleek. Hoe heb je je op de taak voorbereid? Activiteit. (inclusief verantwoording). Beschrijf de activiteiten die achtereenvolgens zijn ondernomen in het kader van deze opdracht. Geef tevens aan welke activiteiten daarvan voor jouw rekening kwamen. Op welke manier ben je bij de uitvoering van de taak begeleid? Heb je een stappenplan aangereikt gekregen of heb je zelf een procedure bedacht? Leg uit waarop je keuzes/beslissingen voor een bepaalde aanpak, vormgeving of uitwerking zijn gebaseerd: welke theorie of welk model heb je toegepast en waarom déze theorie of dit model? Welke visie, welke opvattingen liggen hieraan ten grondslag? Resultaat. Beschrijf het resultaat van de opdracht en hoe dat resultaat is ontvangen door verschillende betrokkenen (opdrachtgever, klant, docent, etc.). Verwijs naar beoordelingen, evaluaties of feedback in je portfolio. Wat is er vervolgens met het resultaat gebeurd? Reflectie. Hoe kijk je terug op je eigen aanpak: wat ging goed, wat ging minder goed? Wat heb je met de feedback gedaan? Transfer. Wat zou je een volgende keer bij een vergelijkbare opdracht anders aanpakken en waarom? Wat zou je nog willen leren met betrekking tot deze competentie?
49
Bijlage 12: Literatuurlijst Aanbevolen literatuur:
Geenen, M. J. (2010) Reflecteren. Bussum: Coutinho.
Groen, M. (2006). Reflecteren, de basis. Groningen: Wolters Noordhoff.
Holstvoogd, R. (2006). Maatschappelijk Werk in kerntaken. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
LOO/MWD (2010). Herkenbaar en toekomstgericht, landelijk opleidingsprofiel HBO bachelor maatschappelijk werk. SWP.
Sluiter, S. (2010). Signaleren in het sociaal agogisch werk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
50
Bijlage 13: Criteria PL 3 CRITERIA PRAKTIJKLEREN 3 maatschappelijk werk en dienstverlening voltijd derde jaar 1. De praktijkinstelling heeft een actuele missie, visie of doelstellingen beschreven. In deze missie, visie of doelstellingen komt tot uiting wat de doelstellingen van de instelling zijn en welke doelgroep wordt bedient. 2. De resultaten van de missie en visie of doelstellingen van de praktijkinstelling zijn de laatste twee jaar zowel in een maatschappelijk als in financieel jaarverslag of een ander verantwoordingsdocument vastgelegd en openbaar dan wel voor de opleiding inzichtelijk. 3. De instelling werkt met methoden en methodieken die passend zijn voor het beroep van maatschappelijk werker. De methoden zijn geëxpliciteerd en worden door de werkers van de afdeling/team waar de student werkzaam is in hun dagelijks werk gehanteerd. 4. De instelling heeft zowel intern als extern, mono- en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden. 5. Binnen de afdeling/ het team wordt er gewerkt met een schriftelijk/digitaal cliëntendossier waarin zaken zoals hulpverleningsplannen, voortgangsrapportages en evaluaties worden vastgelegd. 6. De student wordt door de praktijkinstelling erkend als maatschappelijk werker in opleiding. 7. De werkzaamheden die de student tijdens zijn stage uitvoert vallen binnen het kader van het beroep maatschappelijk werker en de beroepscode van de maatschappelijk werker, zodat de student zich kan ontwikkelen naar het niveau van startbekwame maatschappelijk werker. 8. De praktijkinstelling biedt de student de mogelijkheid om gedurende 1512 uur per opleidingsjaar stage te lopen. De uitvoering van deze uren worden evenredig verdeeld over 10 maanden van het lopend studiejaar. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de student gemiddeld 32 uur per week stage loopt minus eventuele ziekte of vakantie uren. De student wordt op de vastgestelde lesdag (woensdag of vrijdag) vrijgesteld van stage-werkzaamheden. 9. De stagiair wordt in staat gesteld om in eerste instantie onder begeleiding en later zelfstandig (zo nodig onder toezicht) cliëntcontact aan te gaan en werkzaamheden voor en namens de cliënt uit te voeren. De student wordt daarmee in de gelegenheid gesteld werkzaamheden uit te voeren zodat de student de mogelijkheid heeft om aan te tonen dat hij voldoet aan de competentie-eisen die de opleiding aan de student stelt. 10. De instelling heeft actuele veiligheidsprotocollen waarbij de fysieke en psychische en sociale veiligheid wordt gegarandeerd. 11. De praktijkinstelling biedt de student, wanneer dit nodig is, voor zijn werkzaamheden en/of studie toegang tot de eerdergenoemde cliëntendossiers. De student houdt zich hierbij aan de binnen de afdeling/ het team geldende regels omtrent geheimhouding van gegevens, waarvan hij tijdens zijn verblijf in de praktijkinstelling kennis neemt en waarvan kan worden vermoed dat deze vertrouwelijk zijn en/of onder geheimhouding vallen. 12. De student wordt door de praktijkinstelling in staat gesteld om deel te nemen aan beleidsvoorbereidende en andere overlegvormen tijdens zijn stage. 13. De praktijkbegeleider die de student tijdens het stagetraject begeleidt is bij voorkeur een gekwalificeerde HBO maatschappelijk werker met minimaal twee jaar werkervaring binnen het maatschappelijk werk. Mocht die niet beschikbaar zijn, dan betreft het een
51
gekwalificeerde HBO Sociaal Pedagogische Hulpverlener die maatschappelijk werk taken uitvoert Daarnaast is deze persoon minimaal twee jaar in loondienst bij de betreffende afdeling/team waar de student stage loopt. 14. Binnen de afdeling/ het team waar de student als stagiaire werkzaam is, werken minimaal twee collega’s naast de praktijkbegeleider. Deze collega’s zijn als medewerkers in loondienst binnen de afdeling/het team waar de student stage loopt. Deze collega’s hebben een functie op HBO agogisch werk- en denkniveau. 15. Binnen de afdeling/ het team waar de student als stagiaire werkzaam is wordt is er voor de student de mogelijkheid om minimaal een uur per week begeleiding te krijgen van de praktijkbegeleider en/of door collega’s. 16. De praktijkinstelling biedt de mogelijkheid om stagegesprekken die op de praktijkplek plaatsvinden binnen de cirkel van de gemeentes Enkhuizen, Hoorn, Zeevang, Beemster, Alkmaar, Heiloo, Castricum, Katwijk, Leiden, Leidendorp, Alphen a/d/ Rijn, Woerden, Utrecht, Almere, Muiden, Diemen weer terug naar Hoorn en Enkhuizen te laten plaatsvinden. Voor uitzonderingen is schriftelijke toestemming nodig van het stagebureau
52
Bijlage 14: Verbindingstabel kerntaken en competenties 1.3 Verbindingstabel kerntaken in het beroep en opleidingscompetenties Kerntaken Kerntaak 1. Werken met en namens cliënten: psychosociale hulpverlening
Competenties uit de matrix van de opleiding Verleent adequaat multi-methodische hulp- en diensten aan individuen met problemen die zich psychisch, sociaal en/of materieel voordoen in diverse vrijwillige en onvrijwillige (maatschappelijke) contexten en bevordert daarbij interculturele communicatie, vanuit grootstedelijk perspectief (1).
Kerntaak 2. Werken voor cliënten en Potentiële cliënten
Werkt, waar nodig en zonodig aan: signalering, preventie en belangenbehartiging, ook ter verbertering van (maatschappelijke) omstandigheden van cliënten(groepen) (3). Is als medewerker loyaal aan zijn organisatorisch kader en kan daarbij geëngageerd mee werken en leidinggeven en ontvangen. Kan vanuit de organisatie netwerkrelaties aan gaan met andere positieve krachten (instellingen en burgers) die kunnen bijdragen aan de doelstellingen van de organisatie (4).
Kerntaak 3. Werken in de eigen instelling of organisatie
Is als kritische professional loyaal aan zijn organisatorisch kader en kan daarbij geëngageerd meewerken en leidinggeven; levert een bijdrage aan beleid, beheer, kwaliteitszorg en projecten in de organisatie (5).
Kerntaak 4. Werken in externe samenwerkingsverbanden
Werkt beroepsmatig vanuit de organisatie en organiseert interorganisationele samenwerkingsverbanden (2).
Kerntaak 5. Zichzelf ontwikkelen in het beroep
Werkt aan persoonlijke en professionele ontwikkeling (Bildung) en ontwikkelt daarbij zijn of haar persoonlijke kwaliteiten en beroepskwaliteiten (7).
Kerntaak 6. Bijdragen aan de ontwikkeling van het beroep
Draagt bij aan de ontwikkeling van het beroep door onderzoek en innovatie (6). Draagt bij aan ontwikkeling van zichzelf en het beroep door reflectie, wederkerend leren, kennisontwikkeling en kenniscirculatie in opleiding en beroep, intervisie en coaching van collega’s en/of studenten (8). Positioneert het beroep en entameert publiek debat, neemt daarin stelling, is gericht op de ontwikkeling van de samenleving en toont daarin maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef (9).
53
Bijlage 15: Route voor MWD studenten met praktijk buitenland Uitgangspunt: 5 maanden stage Nederland/5 maanden stage buitenland. Een stage van 10 maanden kan bij hoge uitzondering met toestemming van de examencommissie en op voordracht van de SLB ’er en van de contactpersoon internationalisering toegekend worden. Te volgen procedure 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Informatie/voorlichting inwinnen via Bureau Internationalisering. Gesprek SLB’er over motivatie en plan (zie checklist). Als SLB’er akkoord: gesprek Murat Gündüz, contactpersoon internationalisering MWD. Hieruit volgt (in principe) een go/no go. Bij go: contact met Bureau Internationalisering opnemen voor bemiddeling en regeling. Als plek is gevonden: contactpersoon internationalisering (Murat Gündüz) keurt stageplek en geeft akkoord. Helpt en monitort student bij plan. Definitief akkoord pas als studiepunten behaald zijn. Teamleider tweedejaar heeft hierin beslissende stem. Regelzaken buitenlandstage rondom beurzen, praktijksupervisie lopen via Bureau Internationalisering. Student geeft voor vertrek contactgegevens door aan Bureau Internationalisering en betrokken personen binnen de opleiding. SLB ’er/praktijkdocent derdejaar is contactpersoon vanuit MWD naar student en instelling, bewaakt voortgang student en spreekt van te voren met student af hoe contact onderhouden wordt. Bindend is dat de praktijkdocent op basis van het contact de stage buitenland mede moet kunnen beoordelen. Verslag en beoordeling buitenlandstage worden aan SLB’er/praktijkdocent toegezonden. Deze is verantwoordelijk voor invoering cijfers. Stagiaire is zelf verantwoordelijk voor het contact met de praktijkdocent gedurende de periode deze in het buitenland is (e-mail, MSN, telefonisch BSCW).
54