N Industrieel beleid A MH/JC-EDJ/AS 704-2013
Brussel, 18 juni 2013
ADVIES over HET STIMULEREN EN BEHOUD VAN DE INDUSTRIËLE KMO-ACTIVITEIT IN BELGIË
Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO WTC III (17e verd.) - Simon Bolivarlaan 30 - 1000 Brussel Tel.: 02 277 90 15 - Fax: 02 277 90 28
[email protected] - www.hrzkmo.fgov.be
Gezien de belangrijke impact van de sluiting van een aantal grote industriële ondernemingen op de kmo’s en de vele faillissementen van de industriële kmo’s heeft de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO besloten om op eigen initiatief advies uit te brengen over het stimuleren en behoud van de industriële kmo-activiteit in België. Na raadpleging van de commissie Algemeen KMO-beleid en de betrokken beroepsorganisaties heeft de Hoge Raad op 18 juni 2013 onderstaand advies op eigen initiatief uitgebracht.
STANDPUNTEN De recente sluitingen en herstructureringen bij een aantal grote ondernemingen hebben het debat over de toekomst van onze industrie opnieuw sterk doen oplaaien. De Hoge Raad waardeert dat Europa en de andere bevoegde overheden initiatieven en strategienota’s over de toekomst van de industrie uitwerken, het is nu vooral zaak om ze ook uit te voeren. De Hoge Raad onderlijnt dat een sterk industrieel beleid noodzakelijk is want een stevige industrie staat garant voor groei en dus voor sterke positieve externaliteiten voor de ganse economie en meer in het bijzonder voor de kmo’s. Bovendien is de industrie een belangrijke basis van een economie omwille van het grote hefboomeffect dat het teweeg brengt. Elke industriële job creëert immers een veelvoud aan directe werkgelegenheid. In 2012 waren er 47.333 btw-plichtige ondernemingen in de industriesector actief. Ongeveer 97% van deze ondernemingen zijn kmo’s die minder dan 50 werknemers tewerkstellen. Uit een analyse van de evolutie van het aantal btw-plichtige ondernemingen in de industriesector gedurende de periode 2008 tot en met 2012 blijkt dat sinds 2008 het aantal kmo-ondernemingen in de industriële sector slechts matig steeg met ongeveer 1%. In 2012 zijn 611 ondernemingen in de industriesector failliet gegaan. Ongeveer 97% van de gefailleerde ondernemingen zijn kmo. Ten opzichte van 2008 stellen we vast dat in 2012 het aantal faillissementen bij kmo in de industriële sector gestegen zijn met 34%.1 De Hoge Raad dringt er dan ook op aan dat bij het industrieel beleid er meer aandacht uitgaat naar de industriële kmo's, waaruit de industriële sector voornamelijk bestaat. Het beginsel “denk eerst klein” uit de Small Business Act moet ook voor het industrieel beleid als uitgangspunt gelden.
A. PRIORITEITEN VOOR EEN INDUSTRIEEL KMO-BELEID De Hoge Raad wenst in dit advies aan te geven wat volgens hem de prioritaire doelstellingen voor het industrieel kmo-beleid zouden moeten zijn. Als werkwijze werd er bewust voor geopteerd om te steunen op bestaande studies over het bevorderen van het industrieel beleid. De Hoge Raad focust zich daarbij op die doelstellingen die prioritair aangepakt moeten worden om de industriële kmo's in België te stimuleren. Omwille van de grote complexiteit van dit onderwerp, benaderen we deze doelstellingen zo eenvoudig mogelijk. Het is niet de bedoeling om in het advies al te diep in te gaan op de maatregelen die kunnen genomen worden om die doelstellingen te bereiken. Enkel de belangrijkste maatregelen komen kort aan bod.
1
Bron FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie
2
1.
(Para-)fiscale druk en loonkosten
De globale fiscale en parafiscale druk voor ondernemingen ligt momenteel te hoog. Werken en ondernemen wordt in vergelijking met andere lidstaten te zwaar belast. Er is volgens de Hoge Raad dringend nood aan lagere loonkosten en een competitief en stimulerend fiscaal klimaat voor ondernemingen. Ten opzichte van andere OESO-landen blijkt dat België het 4de hoogste nominaal vennootschapstarief hanteert.2 Eenvoudige vennootschapsbelastingmaatregelen met daaraan gekoppeld een lager vennootschapstarief en een lager verlaagd vennootschapsbelastingtarief zouden een economische stimulans betekenen. De Hoge Raad wijst erop dat de loonkosten voor de industrie uitermate hoog zijn in België. Uit een studie van het Institut der deutschen Wirtschaft Köln blijkt dat de loonkost per gewerkt uur in de industrie voor 2011 in België 40,66€ bedraagt wat ten opzichte van andere EU-landen de hoogste loonkost per uur is. In vergelijking met niet EU-landen staat België op de derde plaats in de rangschikking van hoogste loonkost per uur na Noorwegen en Zwitserland.3 De Hoge Raad wijst ook specifiek op de loonkostenhandicap van België ten opzichte van de buurlanden. De meest recente cijfers geven aan dat de handicap 5,1% bedraagt in 2012.4 Voor de periode 2009-2010 bedroeg de loonhandicap 4,2 procent. De Hoge Raad verontrust zich dat de kloof met onze buurlanden nog verder toeneemt. Bovendien is op vlak van de industrie de kloof met Duitsland van groot belang en deze bedraagt ongeveer 15% in 2012. De recente aanpassingen aan de index, de loonlastenverlagingen en het initiatief om de wet van 26 juli 1996 “wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen” te herzien zijn waardevol maar volstaan volgens de Hoge Raad niet om de handicap met de buurlanden volledig weg te werken tegen 2018. De Hoge Raad benadrukt dat om de kloof met de buurlanden weg te werken er een algemene loonlastenverlaging nodig is voor de kmo's. Hij pleit er voor om dringend de parafiscale druk op ondernemingen te verminderen en om de belangrijkste oorzaak van de loonontsporing met name de automatische loonindexering dringend aan te passen zodat externe schokken - olie- en gasprijzen die sterk toenemen - geen nefaste loon-prijsspiraal op gang brengen. Deze aanpassingen aan de automatische index zou volgens de Hoge Raad kunnen doorgevoerd worden in de vorm van een indexsprong of gedeeltelijke indexsprong, een netto-indexering (indexering in centen in plaats van procenten), een all-in index (waarbij hoger dan verwachte inflatie wordt gecompenseerd), een tempering van de index (voortschrijdend gemiddelde op 1 jaar in plaats van 4 maanden), een groene index (minder gewicht aan energie) en een verhoging van de transparantie (indexering bijvoorbeeld enkel op 1 januari).
2
OECD Tax database, 2012 Institut der deutschen Wirtschaft Köln, Christoph Schröder, Industrielle Arbeitskosten im internationalen Vergleich, september 2012, pag. 6. 4 Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Technisch verslag 2012-1603, pag 4. 3
3
2.
Energie
Voor de industriële grootverbruikers hebben de energiekosten een belangrijke en soms zelfs een doorslaggevende impact op hun concurrentiepositie. Uit een studie van Deloitte blijkt dat de Belgische industrie een veel hogere elektriciteitsprijs betaalt dan haar concurrenten in de buurlanden.5 Het verschil varieert naargelang verbruik en regio van 12 tot 45%. De voornaamste oorzaak zijn de belastingen op elektriciteit en andere overheidsmaatregelen in de onderzochte landen. De Hoge Raad pleit ervoor dat er bijkomende maatregelen genomen worden die de energiefactuur van de bedrijven naar beneden zal halen. De Hoge Raad denkt daarbij aan onder meer volgende structurele maatregelen:
‐
‐
Ingrijpen in de distributienettarieven door de distributienetbeheerders te verplichten de afschrijvingstijd van kabels en leidingen te verlengen, én door inperking van de winstmarges van de distributienetbeheerders. De winsten van afgeschreven kerncentrales zouden moeten terugvloeien naar de energiegebruikers (waaronder de kmo's). Deze zogenaamde nucleaire rente zou aangewend kunnen worden voor ondersteuning van hernieuwbare energie, waardoor de impact van de huidige bijdragen en heffingen sterk gereduceerd wordt. Het onverkort doorrekenen van allerhande sociale en ecologische openbare dienstverplichtingen in de energiefactuur via bijdragen en heffingen zorgt voor een stijging van de energiekosten voor de bedrijven. Een grondige herziening van de verschillende overheden hun beleid inzake meerkosten is noodzakelijk. De Hoge Raad pleit voor het inperken van deze meerkosten en stelt onder andere voor om een limiet in te voeren op de meerkosten die de industrie moet betalen. Het geheel van de meerkosten voor de industriële verbruikers moet dringend afgestemd worden op het niveau in de buurlanden om de competitiviteit van de industrie te vrijwaren.
3.
Performante overheid
‐
De Hoge Raad wenst op te merken dat de kostprijs van de overheid in België terug moet gedrongen worden en dat er werk moet gemaakt worden om een efficiëntere en performantere overheid te realiseren. Uit een onderzoek van de OESO6 blijkt dat in 2008 België samen met onder andere Frankrijk, Hongarije en de Scandinavische landen tot de koplopers inzake publieke tewerkstelling behoort. In België werkte in 2008 17,1% van de beroepsbevolking voor de overheid. Onder andere Duitsland en Nederland hadden in 2008 ter vergelijking met België een duidelijk lagere publieke tewerkstelling namelijk respectievelijk 9,6 en 12,0%. Bovendien is de publieke tewerkstelling in België de afgelopen jaren nog toegenomen, terwijl deze in Nederland en Duitsland afnam. Ook de outputefficiëntie van de Belgische overheden ligt lager dan de Nederlandse en de Duitse overheid, voornamelijk op het vlak van de publieke administratie en de infrastructuur. De output-efficiëntie van de overheid moet volgens de Hoge Raad verhoogd worden. Dit kan onder meer door:
5 Deloitte, Benchmarking study of electricity prices between Belgium and neighbouring countries, maart 2013, pag. 12. 6 OESO, Government at a Glance 2011. In 2009 bedroeg het aandeel van de personen tewerkgesteld in de Belgische overheidssector ten opzichte van de totale werkgelegenheid volgens een studie van het Federaal Planbureau Structure et évolution de l’emploi public belge 2010 ongeveer 18,7%.
4
‐ ‐
‐ ‐
‐
Het afstemmen van de bevoegdheden tussen de verschillende overheden in België (federaal, regionaal, provinciaal, gemeentelijk); Voor alle overheden in België: gedurende de jaren 2013-2014 een nulbegroting hanteren. Voor de precieze variant heeft men verschillende mogelijkheden: een begroting die jaar-op-jaar enkel aangroeit volgens de inflatie of een begroting die de inflatie niet volgt, waardoor het overheidsbeslag na enkele jaren zal afnemen. Bovendien moet volwaardig gebruik gemaakt worden van de principes van de meerjarenbegroting; Niet te aarzelen om voor bepaalde overheidstaken een beroep te doen op de private sector of de semi-private sector; Bij de overdracht van bevoegdheden in het kader van de zesde staatshervorming, zouden de federale ambtenaren mee overgedragen kunnen worden. We zouden daarbij af moeten van de praktijk waarbij de regio’s voor iedere bevoegdheid die ze bij krijgen, zelf een nieuwe administratie willen uitbouwen, los van de bestaande federale structuren; Een blijvende aandacht voor administratieve vereenvoudiging.
4. Flexibilisering arbeidsmarkt
De Belgische arbeidsmark heeft volgens de Hoge Raad nood aan bijkomende arbeidskrachten en aan een (nieuwe) instroom van talenten, zodat de dynamiek van ondernemingen niet kunstmatig wordt afgeremd. In het kader van de Europa 2020-strategie werd vastgelegd dat tegen 2020 75% van de Europeanen van 20 tot en met 64 jaar aan het werk moet zijn. België heeft zich als doelstelling 73,2% opgelegd. In 2012 was in België 67,2% van de 20- tot 64-jarigen aan het werk.7 De Belgische werkgelegenheidsgraad ligt hiermee iets lager dan het Europese gemiddelde. Er zijn volgens de Hoge Raad bijkomende maatregelen nodig om aan de behoefte voor deze bijkomende arbeidskrachten van Belgische ondernemingen te voldoen. De Hoge Raad denkt hierbij onder andere aan de activering van werkzoekenden, leefloners en niet-actieven. Daarnaast is om tegemoet te komen aan de productienoden, de evolutie op de arbeidsmarkt (o.a. knelpuntvacatures) en om de competitiviteit van de ondernemingen te verbeteren een grotere arbeidsorganisatorische flexibiliteit een onmiskenbare vereiste. In die optiek zou volgens de Hoge Raad onder andere geopteerd moeten worden voor: ‐ een arbeidsduurverlenging van gemiddeld 38 uren per week naar gemiddeld 40 uren per week; ‐ de mogelijkheid om een positief of negatief krediet aan uren over te dragen naar een volgende referteperiode; ‐ het verhogen van de grens voor de overschrijding van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur tot 200 overuren op jaarbasis, op automatische basis; ‐ het verhogen van de grens voor de vrije keuze tussen inhaalrust en cash tot 200 overuren op jaarbasis, op automatische basis; ‐ en een automatisch annualiseren van de arbeidsduur. De Hoge Raad vindt het ook belangrijk om voldoende ruimte te voorzien voor externe flexibiliteit, namelijk uitzendarbeid en detachering, aan de hand van de zogenaamde ‘flexibele schil’ waardoor extreme schommelingen binnen het werkaanbod opgevangen wordt.
7
FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, Enquête naar de Arbeidskrachten 2012
5
5.
Meer kennis en innovatie
De Hoge Raad wenst de aandacht er op te vestigen dat het potentieel van de kmo's nog moet versterkt worden door zowel meer technologische als niet-technologische innovatie, meer onderzoek en ontwikkeling en meer kennis. Er moet daarbij een betere samenwerking en benutting van de bestaande kennis tot stand komen en het ontwikkelen van nieuwe kennis en innovatie moet verder gestimuleerd worden. Er dient eveneens rekening gehouden te worden met twee eigenschappen van de innovatie in de kmo’s: de noodzaak van een snelle “return on investment” en de beperkte middelen die ter beschikking staan om de innovatie te ondersteunen. De Hoge Raad wenst op te merken dat voor beleidsmaatregelen die genomen worden om innovatie en kennis te stimuleren, zoals subsidiëring bijvoorbeeld, er rekening moet gehouden worden met de noodzaak voor de kmo’s om een snelle “return on investment’ te bekomen gezien hun geringere financiële draagkracht. Dit vergt hulpmaatregelen voor flexibele en snelle procedures waardoor ook kleine investeringen ondersteund worden, bijvoorbeelddoor middel van innovatiecheques. De Hoge Raad merkt ook op dat de administratieve procedure die doorlopen moet worden om gebruik te kunnen maken van maatregelen voor innovatie en kennis voor een kmo vaak een hoge drempel betekent en dat deze lasten tot een minimum beperkt zouden moeten blijven. De Hoge Raad beveelt bovendien aan om het economisch en innovatiebeleid te integreren waarbij nieuwe trends zoveel mogelijk dienen ingebed te worden in strategieën van bestaande initiatieven om zo de continuïteit te verzekeren over de legislaturen heen. De kennis- en innovatiecentra in België zouden ook meer gestroomlijnd moeten worden en de overheid zou de kmo's meer moeten inlichten over de bestaande steunmaatregelen waarop zij aanspraak kunnen maken. Het “one-point-of-single-contact” principe dient volgens de Hoge Raad dan ook in de praktijk verder omgezet te worden zodat een bredere bekendmaking van de steunmaatregelen bereikt wordt en een vereenvoudigde toegang tot de innovatiesteun. Volgens het innovation Union Scoreboard van de Europese Commissie is België een “innovatie-volger” met een hoger dan gemiddelde performantie binnen deze groep.8 De uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in 2010 uitgedrukt in verhouding tot het BBP bedragen voor België 1,99%. Tegen 2020 zou dat 3% moeten zijn om de Europa 2020 doelstelling te bereiken waarbij twee derden van de investeringen voor O&O komen van de privésector. Uit een analyse naar de onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven volgens actor stellen we vast dat het merendeel - namelijk ongeveer 60% - van deze uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling gefinancierd worden door de bedrijven zelf en slechts in mindere mate - namelijk ongeveer 1/4de - door de overheid.9 De Hoge Raad moedigt de bedrijven en de bevoegde overheden aan om verder te investeren in onderzoek en ontwikkeling en om zich te benchmarken met Finland, Denemarken, Duitsland en Zweden die innovatie-leider zijn. Tenslotte moet er volgens de Hoge Raad een cultuurverandering teweeg gebracht worden waarbij het “ondernemerschap” centraal komt te staan en waarin men aangezet wordt om te innoveren en om nieuwe kennis te ontwikkelen. Het onderwijs speelt hierbij een grote rol. Een onderwijscultuur dat het ondernemerschap promoot en jongeren de nieuwste technieken aanleert geeft jongeren de nodige vaardigheden, spirit en drive om na hun onderwijsvorming hun kennis om te zetten in creatief en innovatief ondernemerschap.
8
9
Europese Commissie, Innovation Union Scoreboard 2013, pag. 10. Eurostat, Science, technology and innovation in Europe, 2012, pag. 33.
6
6.
Onderwijs en ondernemerschap
Het volstaat niet om een betere samenwerking en benutting van de bestaande kennis tot stand te brengen en om nieuwe kennis en innovatie te ontwikkelen. Deze kennis moet volgens de Hoge Raad ook beter verspreid worden. Te vaak merkt men in de industriële kmo’s dat er een tekort is aan zowel gekwalificeerd personeel als aan goed opgeleide ondernemers. In het bijzonder benadrukt de Hoge Raad dat jongeren vaak niet beschikken over de geschikte technische kennis om direct inzetbaar te zijn in de ondermening. Het is volgens de Hoge Raad essentieel dat industriële kennis verder verspreid wordt en de verschillende soorten onderwijs (technisch onderwijs, hoger onderwijs,…) de jongeren laten kennis maken met zowel de huidige technieken die in de industriële bedrijven worden gebruikt als met de technieken van de toekomst. Een samenwerking, zoals in Duitsland, tussen verschillende actoren (tussen het onderwijs, de industrie, de beroepsorganisaties en de interprofessionele organisaties, tussen onderwijsinstellingen onderling, tussen kenniscentra en onderwijsinstellingen, …) wordt door de Hoge Raad sterk aanbevolen om de nieuwste technieken die gebruikt worden in de industriële bedrijven te ontdekken en aan de jongeren aan te leren. De Hoge Raad wenst eveneens op te merken dat naast het aanleren van de nieuwste technieken aan jongeren het voor hen ook van belang is dat zij eveneens ingelicht worden over het ondernemerschap. Het ondernemerschap moet aan bod komen in alle studierichtingen van het onderwijs door de opleidingen aan het ondernemerschap te koppelen (door middel van bijvoorbeeld bedrijfsprojecten of bedrijfsstages) en door ondersteuning te bieden aan leerlingen of studenten die belangstelling hebben voor het starten van een eigen bedrijf. 7.
Gezonde financiering
Een vlotte en een gezonde kmo-financiering is cruciaal voor de kmo's. Kmo’s kunnen zich op verschillende manieren financieren namelijk door eigen middelen, kmo-aandelenmarkten, bankleningen, durfkapitaal, …. De Hoge Raad wijst er echter op dat veel kmo’s het als gevolg van de crisis en door de nieuwe en strengere regels voor onder meer financiële instellingen en kapitaaleisen het nu moeilijker hebben om bij kredietinstellingen financiering te bekomen. De Hoge Raad vraagt dat de banken in kmo's blijven investeren en wenst dat wanneer een kredietverlener een kredietaanvraag afwijst, hij de ondernemer adequaat moet inlichten over de redenen voor de afwijzing. De bevoegde overheden hebben reeds heel wat maatregelen ingevoerd die de kmo's kunnen helpen bij het verkrijgen van financiering. De Hoge Raad wenst er echter op te wijzen dat uit een studie van het Kenniscentrum voor Financiering van KMO (KeFik) blijkt dat zowel in Vlaanderen, Wallonië als in Brussel de bestaande overheidsmaatregelen over kmofinanciering nog maar weinig door de ondernemers gekend zijn.10 De overheid zou dan ook performanter moeten ingrijpen door nog meer en nog betere informatie te verstrekken aan kmo’s over de bestaande steunmaatregelen zodat deze beter gekend zijn en ondernemingen er meer gebruik van zullen maken. Er dient ook voor gezorgd te worden dat de banken, die de eerste gesprekspartners blijven van de kmo’s op het vlak van financiering, systematisch informatie verstrekken aan de kmo’s over de bestaande overheidsmiddelen.
10
KeFik-enquête kmo – financiering 2012, pagina’s 43-45.
7
Er moeten volgens de Hoge Raad alternatieve kmo-financieringsmechanismen worden aangeboden of verder worden uitgewerkt. Zo zou specifiek de activering van het spaargeld verder kunnen bevorderd worden door bijvoorbeeld fiscale voordelen te introduceren. De win-win lening van de Vlaamse overheid en Optimeo aangeboden door het Particiatiefonds zijn goede voorbeelden van alternatieve financieringswijzen. De Hoge Raad benadrukt dat kmo’s heel vaak getroffen worden door laattijdige betalingen. De betalingsachterstand zorgt bij de ondernemingen voor ernstige liquiditeitsproblemen. De Hoge Raad vraagt dat de overheid dringend een krachtige impuls geeft om de betalingstermijnen bij handelstransacties in te korten en vraagt in het bijzonder dat de Richtlijn betalingsachterstanden vlug in Belgisch recht wordt omgezet11 en vervolgens streng wordt toegepast. Er zouden volgens de Hoge Raad beschermingsmechanismen uitgewerkt moeten worden die de onderneming tegemoet komt wanneer die in financiële moeilijkheden verkeert doordat zijn schuldenaar in faling is gegaan of gebruik maakt van de wet op de continuïteit van de onderneming. 8.
Same level playing field
Ondernemingen hebben nood aan een same level playing field waardoor alle bedrijven kunnen ondernemen volgens dezelfde regels. De Hoge Raad wenst op te merken dat deloyale concurrentie tussen Belgische ondernemingen en door ondernemingen uit andere EU-landen een grote bedreiging vormt voor de bonafide Belgische ondernemingen. Deloyale concurrentie is een fenomeen met vele verschillende facetten. De belangrijkste vormen van deloyale concurrentie zijn: het niet respecteren van Belgische arbeidsvoorwaarden, het niet coherent toepassen van de sociale wetgeving, het niet betalen van sociale zekerheidsbijdragen of belastingen en sociale fraude via de tewerkstelling van schijnzelfstandigen en werklozen. De gevolgen manifesteren zich in de vorm van lagere prijzen, leiden tot minder werk en worden beschouwd als een aanslag op de kwaliteit van het geleverde werk en op het imago van de sectoren. De Hoge Raad wijst tenslotte eveneens op het belang van de beroepsreglementering in de strijd tegen deloyale concurrentie. B. VOORWAARDEN VOOR EEN GOED INDUSTRIEEL KMO-BELEID Om tot een goed industrieel kmo-beleid te komen, wijst de Hoge Raad er op dat ook een aantal voorwaarden vervuld moeten worden. In dit advies worden een aantal prioriteiten voor het industrieel kmo-beleid vooropgesteld maar bij dat industrieel kmo-beleid moet finaal rekening gehouden worden met alle factoren die van belang zijn voor de industriële kmo's. Er moet een holistisch beleid gevoerd worden. Het industrieel beleid en de instrumenten om het uit te voeren behoren bovendien tot de bevoegdheden van de verschillende overheidsniveaus, gaande van de gemeente tot de Europese Unie, en tot verschillende beleidsdomeinen binnen die overheidsniveaus. In dit advies wordt daarom bij de bespreking van de prioriteiten geen rekening gehouden met wie de bevoegde overheid is.
11 Advies nr. 629.2009 van de Hoge Raad van 25 juni 2009 over de betalingsachterstand bij handelstransacties.
8
Voor een effectief en efficiënt beleid wijst de Hoge Raad erop dat het noodzakelijk is dat alle betrokken overheidsactoren zowel horizontaal als verticaal samenwerken en een geïntegreerd beleid voeren. Tot slot wil de Hoge Raad hier wijzen op het belang van voldoende beleidsondersteunend onderzoek en op een regelmatige beleidsevaluatie van het industrieel kmo-beleid.
BESLUIT De Hoge Raad vraagt de bevoegde overheden om in hun industrieel beleid meer rekening te houden met de kmo’s. In dit advies geeft de Hoge Raad aan wat volgens hem de prioritaire doelstellingen voor het industrieel kmo-beleid moeten zijn. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om de toekomst van onze kmo-industrie, motor van onze welvaart en belangrijke factor in de tewerkstelling, te garanderen. Daarnaast wijst de Hoge Raad erop dat om tot een goed industrieel beleid te komen er een aantal voorwaarden moeten vervuld worden.
_________
9