N Vrije beroepen A2 MH/SL/AS 680-2012
Brussel, 5 juni 2012
ADVIES over EEN WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE WET VAN 2 AUGUSTUS 2002 BETREFFENDE DE MISLEIDENDE EN VERGELIJKENDE RECLAME, DE ONRECHTMATIGE BEDINGEN EN DE OP AFSTAND GESLOTEN OVEREENKOMSTEN INZAKE DE VRIJE BEROEPEN (goedgekeurd door het bureau op 8 mei 2012, bekrachtigd door de Hoge Raad op 5 juni 2012)
Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO WTC III (17e verd.) - Simon Bolivarlaan 30 - 1000 Brussel Tel.: 02 277 90 15 - Fax: 02 277 90 28
[email protected] - www.hrzkmo.fgov.be
Na kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen1 en gelet op de noodzaak om de Belgische wetgeving in overeenstemming te brengen met de Europese regelgeving en de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof heeft het Bureau van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO bij hoogdringendheid, volgend op de vergadering van de commissie “Vrije beroepen” d.d. 26 april 2012, op 8 mei 2012 volgend advies op eigen initiatief uitgebracht, dat werd bekrachtigd door de Hoge Raad op 5 juni 2012.
CONTEXT Het Grondwettelijk Hof heeft tweemaal, op 6 april2 en 15 december 20113, verklaard dat de artikelen 2,1° en 2°, en 3, §2 van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en de bescherming van de consument een schending inhouden van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en dat deze artikelen tot gevolg hebben dat de beoefenaars van vrije beroepen uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van deze wet. In de lente van vorig jaar heeft de Europese Commissie een gemotiveerd advies uitgebracht over de tekortkomingen van België bij de omzetting. Zij meent met name dat de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken4 niet correct werd omgezet in Belgisch recht.
STANDPUNTEN Op 29 juni 2011 heeft de Hoge Raad, in reactie op het eerste arrest van het Grondwettelijk Hof, een advies5 uitgebracht. In dit advies pleitte hij ervoor dat het in overeenstemming brengen van de Belgische wetgeving zou verwezenlijkt worden door de bepalingen van bovenvermelde richtlijn in te voeren in de wet van 2 augustus 20026. In een vorig advies7 wees de Hoge Raad er al op dat de omzetting van de richtlijn over de oneerlijke handelspraktijken nog moest gebeuren voor de vrije beroepen. De Hoge Raad beveelt aan om deze omzetting uit te voeren in de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen. Hij is inderdaad voorstander van een afzonderlijke sectoriële wet vermits deze de transparantie ten goede komt in het voordeel van alle partijen, inclusief de consument. 1
Wetsvoorstel nr. 2017/001 tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen neergelegd door de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers op 25 januari 2012. 2 Arrest nr. 55/2011 van het Grondwettelijk Hof van 6 april 2011. 3 Arrest nr. 192/2011van het Grondwettelijk Hof van 15 december 2011. 4 Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad. 5 Advies over de omzetting van de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken voor de vrije beroepen (nr. 669.2011). 6 Wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen. 7 Advies over het evaluatieverslag over de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de bescherming van de consument, opgesteld door meester Herman de Bauw (nr. 603.2008).
2
De Hoge Raad is verheugd te mogen constateren dat het huidig wetsvoorstel precies deze weg volgt en ondersteunt het voorstel dan ook volledig. Enkele elementen kunnen naar voor worden gebracht teneinde het gebruik van een specifieke wet voor de vrije beroepen te rechtvaardigen. 1. Voorafgaandelijk aan de omzetting Zoals uiteengezet in de motieven van voorliggend wetsvoorstel, "de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake vrije beroepen […] zorgde reeds voor de omzetting ten aanzien van de vrije beroepen van voorgaande richtlijnen inzake de bescherming van de consument". De Hoge Raad brengt dit argument eveneens naar voor in zijn bovenvermeld advies uit 2011. 2. Specificiteit van de vrije beroepen Zoals hij reeds heeft gedaan in vorige adviezen, wenst de Hoge Raad nogmaals de specificiteit van de vrije beroepen in herinnering te brengen. De beoefenaars van een vrij beroep dragen een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid aangezien zij bij de uitoefening van hun activiteit bijdragen aan de openbare orde, de volksgezondheid en de veiligheid. Die specificiteit wordt ook erkend door het Europees Parlement dat meent dat de markten voor dienstverlening door beoefenaars van vrije beroepen niet vergelijkbaar zijn met "normale markten" en dat toegangsbeperkingen en beperkingen op bepaalde bedrijfspraktijken noodzakelijk zijn om een hoog niveau van kwaliteit en veiligheid van het publiek in het belang van consumenten en samenleving te garanderen8. Verder onderlijnt de Raad dat deze beroepen al sterk omkaderd zijn door een eigen plichtenleer om de belangen van de cliënt of de patiënt te beschermen, en voor het merendeel beschikken over een tuchtorgaan. 3. Transparantie Met het oog op de transparantie en het gemak voor de consument valt het te verkiezen dat de bepalingen betreffende de consumentenbescherming die uitgaan van de Europese autoriteiten niet zouden opgenomen worden in de wet betreffende de marktpraktijken wat de vrije beroepen betreft. Het idee is geopperd om de vrije beroepen op te nemen in het toepassingsgebied van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en de bescherming van de consument. Een groot aantal van de bepalingen in die wet zijn in feite niet toepasbaar op de beoefenaars van vrije beroepen want zij betreffen enkel de modaliteiten inzake goederen en geenszins de dienstverlening. Voor de consument zal er een grotere juridische zekerheid bestaan indien hij de regels die daadwerkelijk van toepassing zijn op de vrije beroepen terugvindt in een specifieke wet. 4. Voorbereidende werken hervorming WHPC Het standpunt verdedigd door de Hoge Raad om de regels betreffende de uitoefening van de activiteiten van de beoefenaars van vrije beroepen op te nemen in een aparte wet wordt ook geruggensteund door de voorbereidende werkzaamheden bij de hervorming van de wet betreffende de handelspraktijken. Zelfs bij de eerste ontwikkelingen waarbij de vrije beroepen werden opgenomen in het toepassingsgebied van de wet, werden er immers specifieke uitsluitingen voor hen voorzien.
8
Ontwerpresolutie van het Europees Parlement van 16 oktober 2003 over marktregelingen en mededingingsregels voor de vrije beroepen.
3
De waarschuwingsprocedure was niet van toepassing op de handelingen van de beoefenaars van vrije beroepen die onderworpen zijn aan een eigen plichtenleer en onder controle staan van een bij wet opgericht tuchtorgaan. De auteurs waren immers van mening dat in die omstandigheden kon verondersteld worden dat de controle op het gedrag van een beoefenaar van een vrij beroep voldoende gewaarborgd is9. In dezelfde zin waren de regels inzake opsporing en vaststelling van inbreuken evenmin van toepassing op de handelingen van beoefenaars van vrije beroepen die onderworpen zijn aan een eigen plichtenleer en onder controle staan van een bij wet opgericht tuchtorgaan. Ook in dit geval meende men dat het uitoefenen van controle door de betrokken tuchtorganen een waardig alternatief is voor de controle door de diensten van de FOD Economie die voorzien is in die wet.
SPECIFIEKE OPMERKINGEN Artikel 2 Het opschrift van de wet zal gewijzigd worden teneinde de nieuwe structuur van het gemeenschapsrecht inzake consumptie te weerspiegelen. Het nieuwe opschrift zal luiden als volgt: “Wet betreffende de praktijken van de titularissen van vrije beroepen en de bescherming en de rechten van de cliënt”. De Hoge Raad sluit zich aan bij deze wijziging die de transparantie ten aanzien van de consumenten vergroot. Voor de consumenten wordt het zo immers duidelijk welke rechten en plichten voortvloeien uit hun relaties met titularissen van vrije beroepen. De Hoge Raad is bovendien van mening dat dit opschrift eveneens de voordelen toont van de behandeling van deze vragen in een specifieke wet betreffende de vrije beroepen. Artikel 4 Met dit artikel worden verschillende wijzigingen aangebracht in de definities van artikel 2 van de wet van 2 augustus 2002. Artikel 4, 1° Punt 1° dat handelt over de definitie van een vrij beroep wordt vervangen door “titularis van een vrij beroep”. De Hoge Raad meent dat dit een goede wijziging is gelet op het feit dat het gecombineerd is met punt 3° van artikel 4 (zie infra). Dit vergroot de transparantie. Anderzijds suggereert de Hoge Raad aan de wetgever om de definitie te actualiseren en te refereren naar de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en de bescherming van de consument in plaats van de wet van 14 juli 1991 die is afgeschaft. Artikel 4, 3° Deze alinea introduceert twee nieuwe definities. In de eerste plaats gaat het om “praktijken van de vrije beroepen”. Zoals hierboven uiteengezet laat de combinatie van deze definitie met de definitie van titularis van een vrij beroep toe om de geviseerde actoren en activiteiten beter te vatten. Deze definitie is geïnspireerd, met inachtneming van de nodige aanpassingen, om in overeenstemming te zijn met de activiteiten van vrije beroepen, op artikel 2, 29° van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en de bescherming van de consument(WMPC). De Hoge Raad staat hier positief tegenover. De verschillende actoren (handelaren, ambachtslui en titularissen van vrije beroepen) worden niet gediscrimineerd waarbij rekening wordt gehouden met de specificiteit van de vrije beroepen.
9
Memorie van toelichting bij het ontwerp van wet betreffende bepaalde marktpraktijken, pagina 44.
4
Het tweede punt dat is toegevoegd is de “gedragscode”. De definitie is overgenomen uit artikel 2,31° van de WMPC. Op die manier is geen enkele referentie gemaakt naar disciplinaire aspecten of naar een controleorgaan, vaak geassocieerd met vrije beroepen. De Hoge Raad is voorstander van deze aanpak die elke discussie vermijdt omtrent de wijze waarop een geviseerd beroep is omkaderd. Artikel 10 Dit artikel voegt een afdeling toe in de wet van 2 augustus 2002. De artikelen van deze nieuwe afdeling zetten de kern van de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken om. Artikel 6/1 introduceert in §2 een verwijzing naar de notie “de gemiddelde cliënt”. Zoals reeds uiteengezet in diverse adviezen betreffende de WHPC en de WMPC vindt de Hoge Raad het goed dat als referentiepersoon “de gemiddelde cliënt” wordt vooropgesteld. Artikel 6/1 §6 bevat een foutieve verwijzing. Het stipuleert dat de praktijken die in alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd zijn opgenomen in bijlage 2. Het gaat echter, zoals kan worden geconstateerd, om bijlage 1. De bijlage die oorspronkelijk bestond in de wet en de oneerlijke bepalingen bevat is hernummerd naar bijlage 2 door artikel 14 van het voorliggend wetsvoorstel. In dat opzicht meent de Hoge Raad dat het eveneens aangewezen is om een bepaling te voorzien tot wijziging van artikel 7§4 opdat dit artikel wel degelijk zou verwijzen naar bijlage 2. Artikel 11 De Hoge Raad verheugt zich over de keuze van de wetgever om de behandeling van vorderingen en inbreuken gepleegd door titularissen van vrije beroepen toe te vertrouwen aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Hij heeft reeds meerdere malen aangetoond dat hij de aangewezen instantie is om vorderingen te behandelen betreffende titularissen van vrije beroepen. Artikel 12 Dit artikel vervolledigt de bevoegdheden van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg teneinde deze in overeenstemming te brengen met de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken en de bovenvermelde arresten van het Grondwettelijk Hof. Inderdaad, overweging B.5. van het arrest nr. 192/2011 van 15 december 2011 van het Grondwettelijk Hof stipuleert het volgende: “Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedures voor verschillende rechtscolleges, is op zich niet discriminerend. Van discriminatie zou slechts sprake kunnen zijn, indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedures gepaard zou gaan met een onevenredige beperking van de rechten van de betrokken partijen”. Op die manier genieten de klanten van de titularissen van vrije beroepen van precies dezelfde bescherming als de consumenten geviseerd door de WMPC.
Bijlage 1 Voorliggend wetsvoorstel hanteert dezelfde methode zoals de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken door het hernemen in bijlage van handelingen die oneerlijk zijn in alle omstandigheden. Het gaat om een letterlijke omzetting. De Hoge Raad gaat hier aldus mee akkoord.
5
CONCLUSIE Het huidige wetsvoorstel komt tegemoet aan de juridische onzekerheid door de omzetting van de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken voor wat betreft de vrije beroepen in de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen. De Hoge Raad voor Zelfstandigen en de KMO ondersteunt dit wetsvoorstel ten volle en verzoekt de overheden dan ook om er zonder verder uitstel gevolg aan te geven.
6