N Aard arbeidsrelaties laatste drie ontwerpen A1
Brussel, 4 juli 2013
MH/JC/AS 707-2013
ADVIES over DE ONTWERPEN VAN KONINKLIJK BESLUIT TOT INVOERING VAN SPECIFIEKE CRITERIA VOOR HET BEOORDELEN VAN DE AARD VAN DE ARBEIDSRELATIES IN DE SECTOREN GOEDERENVERVOER VOOR DERDEN, AUTOBUS- EN AUTOCARVERVOER EN TAXIVERVOER (goedgekeurd door het bureau op 4 juli 2013, bekrachtigd door de Hoge Raad op 26 november 2013)
Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO WTC III (17e verd.) - Simon Bolivarlaan 30 - 1000 Brussel Tel.: 02 277 90 15 - Fax: 02 277 90 28
[email protected] - www.hrzkmo.fgov.be
In haar brief van 19 juni 2013 heeft mevrouw M. De Coninck, Minister van Werk, het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO gevraagd over: - het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair subcomité voor het wegvervoer en de logistiek voor rekening van derden; - het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair subcomité voor de autobussen en autocars; - het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair subcomité voor de taxi’s. Na raadpleging van al de bij de Hoge Raad vertegenwoordigde betrokken beroepsorganisaties en interprofessionele organisaties, heeft het bureau van de Hoge Raad bij hoogdringendheid op 4 juli 2013 volgend advies uitgebracht, dat werd bekrachtigd door de Hoge Raad op 26 november 2013.
INLEIDING Op 5 juni 2012 heeft de Hoge Raad op vraag van de Staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude een advies uitgebracht over een voorontwerp van wet betreffende het onderscheid tussen werknemer en zelfstandige. Dit voorontwerp van wet werd de wet van 25 augustus 2012 tot wijziging van titel XIII van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat de aard van de arbeidsrelaties betreft, die in het Belgisch Staatsblad verscheen op 11 september 2012. In dat advies heeft de Hoge Raad gepleit voor een sectorspecifieke benadering waarbij in nauwe samenwerking met de vertegenwoordigers van de sectoren sectorspecifieke criteria kunnen worden opgesteld. De wetgever heeft deze sectorale aanpak ingevoerd, hetgeen de Raad verheugt. Op 1 oktober heeft de Minister van Werk vervolgens het advies van de Hoge Raad gevraagd over de invoering van specifieke criteria voor de sectoren beoogd in artikel 337/1, § 1 van die programmawet. Het gaat met name over de sectoren werken in onroerende staat, bewaking, vervoer van goederen en personen voor rekening van derden en schoonmaak. Voor deze vier sectoren bepaalt de programmawet in art. 337/2, § 1 negen criteria van economische afhankelijkheid die het weerlegbaar vermoeden activeren. Overeenkomstig artikel 337/2, § 3 van de wet kunnen deze criteria echter bij koninklijk besluit aangevuld of vervangen worden in functie van de eigenheid van de sector. Het is over deze aanpassing of vervanging dat de Minister de Hoge Raad om advies vroeg. In reactie op die adviesvraag heeft de Hoge Raad op 21 december 2012 een advies gegeven voor de sectoren bouw, land- en tuinbouw, autobus- en autocarvervoer, taxivervoer, verhuis en bewaking en op 5 februari 2013 een advies voor de sector van het goederenvervoer voor derden en voor de elektrotechnische sector. Ter voorbereiding van die adviezen heeft de Hoge Raad al de bij hem vertegenwoordigde betrokken beroepsorganisaties geraadpleegd om
2
waar nodig voor de sectoren beoogd in artikel 337/1, § 1 de meest geschikte sector- of beroepsspecifieke criteria te kunnen voorstellen. De Hoge Raad heeft daarbij gestreefd naar een maximale coördinatie tussen de voorstellen van verschillende sectoren en tevens getracht zijn advies maximaal af te stemmen op de akkoorden die de bij hem aangesloten beroepsorganisaties in de betrokken paritaire comités hebben gesloten. Vervolgens heeft de Minister van Werk dan ontwerpen van koninklijk besluit opgesteld. Eerder heeft de Minister reeds het advies van de Hoge Raad gevraagd over de ontwerpen van koninklijk besluit tot invoering van specifieke criteria voor het beoordelen van de aard van de arbeidsrelaties in de sectoren bouw, elektrotechniek, metaal, stoffering en houtbewerking, land- en tuinbouw en bewaking. Nu vraagt zij het advies van de Hoge Raad over de ontwerpen van koninklijk besluit voor de sectoren goederenvervoer voor derden, autobus- en autocarvervoer en taxivervoer. Deze ontwerpen werden eerder tevens aan het betrokken paritaire comité ter advies voorgelegd.
STANDPUNTEN Goederenvervoer voor derden Aan het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair subcomité voor het wegvervoer en de logistiek voor rekening van derden moeten volgens de Hoge Raad belangrijke aanpassingen gebeuren. De Hoge Raad betreurt het dat zijn advies van 5 februari 2013, dat bovendien identiek was aan het unanieme advies van het betrokken paritair comité, niet gevolgd werd bij het opstellen van dit ontwerp van koninklijk besluit. De werkgevers- en werknemersorganisaties van het betrokken paritair subcomité 140.03 voor het wegvervoer en de logistiek voor rekening van derden hebben op 2 mei 2013 opnieuw een unaniem advies gegeven over het ontwerp van koninklijk besluit dat nu aan de Hoge Raad ter advies wordt voorgelegd. De Hoge Raad steunt dat advies ten volle en herneemt hier de opmerkingen van dat advies. De criteria voor het beoordelen van de aard van de arbeidsrelaties zijn erg belangrijk. Enerzijds moeten ze het mogelijk maken de problemen inzake schijnzelfstandigheid in een sector aan te pakken. Anderzijds moet echter ook vermeden worden dat een zelfstandige onterecht zou beschouwd worden als werknemer. Verkeerde beoordelingen kunnen grote gevolgen hebben voor de betrokkenen. Het is dan ook essentieel dat deze criteria aansluiten bij de realiteit en de eigenheid van elke sector. De beste manier om dat te garanderen is daarvoor te vertrouwen op de expertise en standpunten van de werkgevers- en werknemersorganisaties uit de sector in kwestie. De Hoge Raad vraagt dan ook met aandrang rekening te houden met de hier geformuleerde opmerkingen. In functie van een goede interpretatie en toepassing van de criteria van artikel 2 moet het eerste lid van artikel 2 als volgt worden aangepast (de wijzigingen zijn telkens cursief aangeduid): “De criteria bedoeld in artikel 337/2, § 1, van de programmawet (I) van 27 december 2006 worden vervangen als volgt en waarbij het woord “onderneming” moet beschouwd worden als zijnde de eigen onderneming van diegene die beoordeeld wordt:”.
3
Het is belangrijk dat in het ontwerp van koninklijk besluit rekening wordt gehouden met het hebben van een vakbekwaamheidsattest zoals voorzien door de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg en gebaseerd op de Europese Verordening nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad. In de sector van het goederenvervoer voor derden vormt dit attest de basis voor het opstarten van een eigen onderneming. Indien een zelfstandige uit hoofde van zichzelf voldoet aan deze wetgeving en dus zelf over dergelijk vakbekwaamheidsattest beschikt, is het overbodig om hem of haar via het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit nog eens de verplichting op te leggen om aan te tonen dat hij of zij aan de verschillende onderdelen van die vakbekwaamheid voldoet. Het hebben van dergelijk attest toont per definitie aan dat men voldoet aan de criteria van de punten a, b, e en g van artikel 2 van het ontwerp van koninklijk besluit. Aan die punten moeten dan ook volgende zinnen toegevoegd worden: Aan punt a: "Indien de zelfstandige zelf zijn attest van vakbekwaamheid goederenvervoerder inbrengt in de onderneming overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg, wordt hij verondersteld te voldoen aan het dragen van financieel of economisch risico.” Aan punt b: “Indien de zelfstandige zelf zijn attest van vakbekwaamheid goederenvervoerder inbrengt in de onderneming overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg, wordt hij verondersteld te voldoen aan de eis voor verantwoordelijkheid en beslissingsmacht aangaande de financiële middelen van de onderneming.” Aan punt e: “Indien de zelfstandige zelf zijn attest van vakbekwaamheid goederenvervoerder inbrengt in de onderneming overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg, wordt hij verondersteld te voldoen aan de voorwaarde tot het sluiten van een resultaatsverbintenis.” Aan punt g: “Indien de zelfstandige zelf zijn attest van vakbekwaamheid goederenvervoerder inbrengt in de onderneming overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg, wordt hij verondersteld te voldoen aan de voorwaarde om zich voor te doen als een onderneming ten overstaan van andere personen.” Aangezien veel vervoerders opdrachten binnenhalen via transportbeurzen en aanbestedingen die objectieve criteria hanteren voor de prijsbepaling zonder dat de vervoerder daar individueel invloed op kan hebben, moet punt d van artikel 2 als volgt worden aangepast: “ontstentenis van beslissingsmacht over de prestaties die in aanmerking komen voor de prijsafrekening van de werkzaamheden in hoofde van diegene die de werkzaamheden uitvoert, behalve indien de prijs overeengekomen is op basis van objectieve criteria”. De term materiaal kan in punt h van artikel 2 tot grote misverstanden leiden. Iedere vervoerder werkt namelijk met getrokken materiaal dat de lading bevat. Deze opleggers zijn doorgaans eigendom van de verlader en kunnen beschouwd worden als de verpakking van de te vervoeren goederen, die als dusdanig aangeboden worden om vervoerd te worden. Het zelf laden en lossen van opleggers is slechts bij uitzondering een taak van de zelfstandigen of werknemers actief in de sector van het goederenvervoer voor derden. Punt h van artikel 2 moet daarom als volgt aangepast worden: “in ruimtes werken waarvan men niet de eigenaar of de huurder is of hoofdzakelijk werken met motorvoertuigen die niet tot zijn eigendom behoren of niet door hem zelf in leasing genomen is, of dat ter beschikking gesteld, gefinancierd of gewaarborgd door de medecontractant. , zoals dit onder meer het geval is wanneer er wordt gewerkt met een motorvoertuig dat niet tot de eigendom van diegene die de werkzaamheden uitvoert behoort of niet door hem zelf in leasing of huur genomen is”. 4
Tot slot vraagt de Hoge Raad dat, zoals hij dat eerder heeft gevraagd in zijn advies van 5 februari 2013, voor het toepassingsgebied verwezen wordt naar het “vervoer van zaken over de weg verricht voor rekening van derden” zoals omschreven door de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg en het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg. Daarbij dient wel rekening gehouden te worden met mogelijke overlappingen met de toepassingsgebieden van de criteria voor andere sectoren.
Autobus- en autocarvervoer De Hoge Raad heeft geen bemerkingen met betrekking tot het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair subcomité voor de autobussen en autocars.
Taxivervoer Met betrekking tot het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair subcomité voor de taxi’s heeft de Hoge Raad geen opmerkingen bij de criteria maar wel bij het toepassingsgebied. Het ontwerp van koninklijk besluit verwijst uitsluitend naar de werkzaamheden die vallen onder het subcomité voor de taxi’s. Volgens de Hoge Raad moeten de criteria voor het taxivervoer niet enkel van toepassing zijn op de taxidiensten maar ook op de diensten voor verhuur van voertuigen met chauffeur en op de collectieve taxidiensten (zoals die in het Waalse Gewest bestaan en omschreven zijn in het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur). Die activiteiten zijn namelijk nauw verwant en er is terzake momenteel een herzieningsprocedure lopende voor de bevoegdheidsomschrijving van bepaalde paritaire subcomités binnen het paritair comité nr. 140 voor het vervoer en de logistiek. Het is dan ook aangewezen het toepassingsgebied van het ontwerp van koninklijk besluit anders te formuleren, namelijk zonder te verwijzen naar het paritaire subcomité. Concreet stelt de Raad daarom een aangepaste titel en een aangepaste tekst voor de artikels 1 en 2 voor (de wijzigingen zijn cursief aangeduid): Titel “Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van werkzaamheden van taxidiensten, van collectieve taxidiensten en van diensten voor verhuur van voertuigen met chauffeur, die vallen onder het toepassingsgebied van het paritair comité voor het vervoer en de logistiek.”
5
Art. 1 “Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder « onderneming », de onderneming die houder is van een door de bevoegde overheid afgeleverde exploitatievergunning voor een taxidienst, voor een collectieve taxidienst of voor een verhuurdienst van voertuigen met chauffeur waaronder het vervoer uitgevoerd wordt.” Art. 2 “Dit besluit is van toepassing op de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van de werkzaamheden van taxi’s, van collectieve taxi’s of van verhuurdiensten van voertuigen met chauffeur die beoogd worden door het koninklijk besluit van 13 maart 1973 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het vervoer en de logistiek.”
BESLUIT De Hoge Raad geeft een gunstig advies over het ontwerp van koninklijk besluit voor de sector van het autobus- en autocarvervoer en vraagt dat de twee andere koninklijke besluiten worden aangepast overeenkomstig zijn opmerkingen in dit advies. De criteria die men voor de betrokken sectoren wil invoeren zijn erg belangrijk aangezien ze moeten toelaten problemen inzake schijnzelfstandigheid aan te pakken maar anderzijds ook vermeden moet worden dat een zelfstandige onterecht zou beschouwd worden als werknemer. Het is dan ook essentieel dat deze criteria aansluiten bij de realiteit en de eigenheid van elke sector.
_______
6