Amsterdammer in de polder Han Lammers (1931-2000)
Herman de Liagre Böhl en Maarten Ternede als co-auteur
2015 Prometheus • Bert Bakker Amsterdam
© 2015 Herman de Liagre Böhl en Maarten Ternede Omslagontwerp Tessa van der Waals Foto omslag Nationaal Archief Foto auteur Maria van Rooijen Zetwerk Mat-Zet bv, Soest www.prometheusbertbakker.nl isbn 978 90 351 4312 8
Foto uit 1974 (Beeldbank van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam, collectie PvdA).
Inleiding
Han Lammers is een markante persoonlijkheid uit de naoorlogse geschiedenis van Nederland en geldt als een van de meest prominente figuren uit het nog prille verleden van Flevoland. Hij kan worden gezien als een exponent van de geloofsafval en de ontzuiling die zich vanaf omstreeks 1955 in Nederland breed maakten. Als journalist ontwikkelde hij zich in de jaren vijftig en zestig tot een belangrijk – en gevreesd – criticus van het politieke en sociale leven in het toen nog sterk verzuilde Nederland. In 1966 werd hij lid van de PvdA. Omdat deze partij moeite had zich aan de snelle maatschappelijke ontwikkelingen van destijds aan te passen, sloot Lammers zich aan bij Nieuw Links. Deze groep wilde de PvdA van binnenuit omvormen tot een moderne volkspartij. Vanaf 1967 trad Lammers op als woordvoerder van deze groep. Ook in zijn bestuurlijke functies liet Lammers nadrukkelijk van zich horen. Als wethouder van Amsterdam met de portefeuille Stadsontwikkeling (19701976) probeerde hij de hoofdstad nieuw elan te geven door de aanleg van de metro en de sanering van oude volkswijken. Van 1976 tot 1996 gaf Lammers leiding aan de maatschappelijke opbouw in Flevoland, eerst als landdrost van het Openbaar Lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders (zijp), vervolgens als burgemeester van Almere en ten slotte als commissaris van de Koningin in Flevoland. In deze functies droeg hij in belangrijke mate bij aan de totstandkoming van normale bestuurlijke verhoudingen in Flevoland en gaf hij leiding aan de uitvoering van het groeikernenbeleid van de rijksoverheid door zich in te zetten voor de woningbouw in Lelystad en – vooral – Almere. Deze twee Flevolandse steden moesten een belangrijk deel van de overloop uit de noordelijke Randstad, in het bijzonder Amsterdam en omgeving, opvangen. Lammers heeft uitermate veel geschreven, maar vrijwel nooit over zichzelf. Wel is door de jaren heen heel wat over Lammers gezegd en geschreven, 7
maar dit levert een gefragmenteerd beeld op. Bij zijn dood in 2000 werd hij op de meest uiteenlopende manieren getypeerd. Hij zou een rasbestuurder zijn, een ware sociaaldemocraat, een begenadigd organist, een linkse regent, een bewogen politicus, een provocatieve doordrammer en bovenal een doener. Hoe vallen al die eigenschappen met elkaar te rijmen? In deze biografie vormt de ogenschijnlijke ambivalentie in zijn leven en carrière een belangrijk uitgangspunt. Het boek levert een bijdrage aan de geschiedenis van de journalistiek in Nederland in de jaren zestig, aan de partijpolitieke richtingenstrijd binnen de PvdA in diezelfde tijd en aan de beschrijving van het openbaar bestuur in de jaren 1970-2000. Meer concreet is onderzocht welke rol Lammers als geëngageerd journalist in de jaren vijftig en zestig had in het publieke debat, op welke manier hij als prominent lid van Nieuw Links trachtte ideeën binnen de Partij van de Arbeid te verwezenlijken, hoe Lammers als wethouder in Amsterdam functioneerde gedurende een voor het gemeentebestuur moeizame periode en op welke manier hij later als landdrost in de IJsselmeerpolders soms letterlijk invulling gaf aan de idee van de maakbare samenleving. In september 2007 begon de historicus Maarten Ternede te werken aan een levensbeschrijving over Lammers. Hij deed dat als assistent in opleiding onder begeleiding van zijn promotor Hans Blom. Ternede voerde gesprekken met nabestaanden: familie, vrienden, kennissen en collega’s. Hij verzamelde veel bronnen en schreef een flink aantal pagina’s die voor publicatie bestemd waren. Dit researchwerk werd gefinancierd door de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam en door Nieuw Land Erfgoedcentrum te Lelystad. Een onmisbare leidraad bij het onderzoek vormde een voorbereidend rapport dat in 2003 was samengesteld door de historicus Henk Pruntel, die zich als wetenschappelijk onderzoeker, eerst bij het Sociaal Historisch Centrum voor Flevoland, later bij dit Erfgoedcentrum bezighield met de geschiedenis van Flevoland. Bij Nieuw Land leefde sterk de wens om Lammers, de grand old man van de polder, te eren met een levensbeschrijving in boekvorm. Voor dat doel was Pruntel de wegbereider. In opdracht van het Sociaal Historisch Centrum vervaardigde hij een lijvig rapport: ‘Een Amsterdammer in de polder: een vooronderzoek naar het samenstellen van de biografie van J.C.J. Lammers’, dat in maart 2003 in beperkte kring werd verspreid. Hierin gaf Pruntel een beknopte uiteenzetting van Lammers’ levensverhaal en produceerde hij een uitvoerige bibliografie. Ternede had dus een uitvalsbasis om aan Lammers te werken en hij deed dat ook consciëntieus. In 2011 was zijn betaalde promotietijd echter verstre8
ken en ging hij geschiedenis doceren aan een middelbare school. De dubbele belasting werd hem te veel en na verloop van twee jaren besloot hij zijn Lammers-project te beëindigen. Nu was het de vraag wie het stokje van hem zou willen overnemen. De promotor Hans Blom benaderde toen mij hiervoor en ik heb met plezier aan dat verzoek voldaan. Ook de (plaatsvervangend) directeur van het Nieuw Land Erfgoedcentrum, Willy van der Most, heeft mij gevraagd dit project van Ternede over te nemen. Er lag al heel wat bronnenmateriaal en schrijfwerk, zowel door Pruntel als door Ternede verricht, zodat ik de taak vlot kon volvoeren. Aan deze beide onderzoekers ben ik veel dank verschuldigd, in het bijzonder aan Ternede, die een bittere pil heeft moeten slikken toen hij de zaak aan mij overdroeg. Dankbaar ben ik ook Willy van der Most, die mij haar vertrouwen schonk, en Hans Blom, die al mijn hoofdstukken las en mij telkens weer bemoedigde. Erkentelijk ben ik de stedenbouwkundige Max van den Berg voor inzage van zijn herinneringen. Mijn vrienden Caspar Broeksma en Burchard Elias hebben meegelezen; hen dank ik voor hun opmerkzaamheid. Amsterdam, oktober 2014 Herman de Liagre Böhl
9
Het gezin Lammers in Den Haag in 1941 (archief van vader G.J. Lammers, Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme te Amsterdam).
1
Gereformeerde jeugd
De Doleantie Han Lammers was een kind van gereformeerde ouders die stamden uit een middenstandsmilieu in de provincie Gelderland. Zijn vader en moeder waren kort na hun huwelijk in 1928 vanuit Arnhem naar Amsterdam verhuisd. Op 10 september 1931 kwam in het Diaconessenziekenhuis in Amsterdam Johannes Christiaan Jan (roepnaam Han) Lammers ter wereld. Hij was het eerste en zou het enige kind van Gerrit-Jan Lammers (1903-1976) en Maria Evertje van Dreven (1900-1983) blijven. Een paar dagen na zijn geboorte mochten Han en zijn moeder het ziekenhuis verlaten. Zijn vader had ondertussen per telegram de familie op de hoogte gebracht van de geboorte van een ‘welschapen zoon!’.1 Hij werd volgens oud gebruik genoemd naar zijn grootvader van vaderskant. Een paar dagen na zijn geboorte werd Han Lammers in de Gereformeerde Raphaëlpleinkerk in Amsterdam-Zuid gedoopt.2 De ouders waren van bescheiden, maar niet geheel onbemiddelde komaf. Omstreeks de tijd waarin Han in 1931 ter wereld kwam, deden zij hun best om uit de sociale wereld van hun families te ontsnappen. Vanuit ambachtelijkheid – de vader stamde af van molenaars, terwijl de moeder voortkwam uit een geslacht van meubelmakers – klommen zij op naar de wereld van intellectuelen. Door een combinatie van zelfdiscipline en talent kon de vader een succesvolle carrière in de journalistiek ontplooien. Hun van huis uit meegekregen geloofsopvatting zouden beide ouders hun leven lang trouw blijven. De gereformeerde familietraditie was begonnen bij Hans overgrootvader van vaderskant: Gerrit-Jan Lammers, die leefde van 1833 tot 1902. Hij was een echte ‘mannenbroeder’: een van de ‘broeders in den Heere’ die samen de grondleggers vormden van de antirevolutionaire zuil. Halverwege de negentiende eeuw had hij zich als jongeman gevestigd in Aalten (bij Winterswijk), 11
waar hij de korenmolen ‘De Hoop’ pachtte. In 1863 kocht hij die molen en omdat ‘Lammers’ in de Achterhoek een veelvoorkomende achternaam was, stond zijn familie in Aalten bekend als ‘de Lammers van de Hoopmölder’. De molen schonk aan Gerrit-Jan en zijn gezin redelijk wat welvaart. Hij liet een apart woon- en pakhuis bouwen dat ook dienstdeed voor handel in veevoer. Zijn voorspoed toonde hij met de aanschaf van een groot familiegraf tegenover zijn huis.3 Het nam een opvallend deel van de begraafplaats in, maar daar was het overgrootvader Lammers niet om te doen. Hij verkeerde in de ban van de beroemde woorden van koning David uit Psalm 103: De sterveling – zijn dagen zijn als het gras, als een bloem des velds, zo bloeit hij; wanneer de wind daarover is gegaan, is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer.
Hierdoor geïnspireerd besliste Gerrit-Jan dat er nooit een steen met de familienamen op het graf zou worden geplaatst.4 Al zijn nazaten hebben die wens geëerbiedigd. Zij leefden indachtig de betrekkelijkheid van het aardse bestaan. Vanuit hun religieuze overtuiging waren de voorouders van Han Lammers eind negentiende eeuw kerkelijk betrokken. Gerrit-Jan Lammers was ouderling en kerkvoogd, aanvankelijk binnen de Nederlandse Hervormde Kerk (nhk) in Aalten, en bestuurslid van de vereniging School met den Bijbel. In 1887 speelde overgrootvader Lammers een belangrijke rol bij de Doleantie in Aalten. Deze afscheidingsbeweging van orthodoxe protestanten keerde zich tegen de vrijzinnige opvattingen die leefden binnen de nhk, de algemene protestantse kerk in het land. De vrijzinnigen – de ‘moderne richting’ – distantieerden zich van het traditionele geloof, waarin de christelijke God werd voorgesteld als het bovennatuurlijke wezen dat het lot van de mensheid direct bestuurde. In hun ogen beschikte de mens over de natuurlijke competentie om zelf de waarheid vast te stellen. Hiertegen keerde zich de richting van de gereformeerden – onder leiding van Abraham Kuyper – die uitging van Gods almacht en zich zo letterlijk mogelijk richtte naar Gods woord, zoals dat was vastgelegd in de Bijbel. De kuyperianen of gereformeerden meenden dat de vrijzinnige opvattingen te veel ruimte kregen binnen de hervormde kerk. Halverwege de jaren tachtig van de negentiende eeuw maakten zij zich los van de nhk en stichtten zij een eigen kerk: de Nederduits gereformeerde kerk. Deze kerkafscheiding noemden zij zelf de 12
Doleantie, wat ‘smart hebben’ betekende. De gereformeerden treurden over de ‘goddeloze toestand’ binnen de nhk. Overgrootvader Lammers en twee andere ouderlingen uitten in februari 1887 hun onvrede over de gang van zaken binnen de nhk in een brief aan de kerkenraad. Zij schreven ‘dat zij zich met smart genoodzaakt zien hun ambt neer te leggen zoo-lang de kerkeraad en Gemeente te dezer plaatse medeplichtig zijn aan ontrouw jegens den Heere der Gemeente en het aan onrecht zooveel getrouwe leeraars aangedaan, nadat zij door de Kerkbesturen zijn ontzet uit hun ambte omdat zij Gode meer gehoorzaam wilden zijn dan menschen’.5 Na een korte discussie besloot de voltallige kerkenraad van Aalten het voorbeeld van Lammers c.s. te volgen, uit de nhk te treden en voortaan verder te gaan als de Nederduits gereformeerde kerk. Hans overgrootvader was dus een echte voortrekker: zijn voorbeeld heeft ertoe geleid dat voor een belangrijk deel van de Aaltense protestanten de moderne prediking door protestantse orthodoxie werd vervangen.
Hans vader journalist Ook Hans grootvader van vaderskant, Johannes Christiaan (1868-1925), bediende de Hoopmolen in Aalten en was streng gereformeerd. Waar Hans overgrootvader zijn maatschappelijke betrokkenheid voornamelijk in kerkelijk verband toonde, nam zijn grootvader Lammers ook de verantwoordelijkheid voor sociale functies. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij taxateur in dienst van het ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Hiertoe ging hij bij de boeren in de omgeving van Aalten langs om partijen granen, peulvruchten en oliehoudende zaden te taxeren. Diens zoon Gerrit-Jan (roepnaam: Ger), de vader van Han, werd kort na de eeuwwisseling als derde kind en oudste zoon van vijf kinderen geboren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zag het ernaar uit dat hij in de voetsporen van zijn voorvaders zou treden. Financieel ging het de familie Lammers nog steeds voor de wind en het geslacht genoot aanzien onder de gereformeerde dorpsgenoten. Gerrit-Jans prestaties op school boden weinig aanleiding om te investeren in een vervolgopleiding. Door zijn gebrekkige aanleg en interesse voor wiskunde zakte hij voor het examen mulo-b en daarna ging hij als zestienjarige in het familiebedrijf aan de slag.6 Uiteindelijk zou hij maar één jaar in en rond de molen werken.7 Dankzij een inwonende kostganger kwam hij in contact met de journalistiek. Die commensaal werkte voor het dagblad De Graafschapper, dat in Aalten gevestigd was. Hij schreef en redigeerde arti13
kelen voor dit oudste van de kleine gereformeerde bladen in Nederland en schakelde op een goed moment de vader van Han in om hem hierbij te helpen. Over zijn eerste bezoek aan de drukkerij van de krant in de Landstraat in Aalten vertelde Gerrit-Jan achteraf: ‘De lucht op de drukkerij bedwelmde mij als het ware…’ Hij zou toen bedacht hebben: ‘Ik moest en zou journalist worden.’8 Zijn eerste stap in die richting zette hij toen hij bij het Arnhems Dagblad aan de slag kon. Als zeventienjarig jongmaatje ontving hij weliswaar geen salaris, maar hij hield er een treinabonnement Aalten-Arnhem aan over. Belangrijker nog dan zijn werkervaring, waren de relaties die Ger in Arnhem opdeed. Bij de krant raakte hij bevriend met de journalist Jaap Hollander en in Arnhem ontmoette hij, waarschijnlijk tijdens een bijeenkomst van het gereformeerde jeugdwerk, zijn toekomstige echtgenote, Maria Evertje van Dreven.9 Zij was de oudste dochter van de Wageningse meubelmaker Jan van Dreven (1874-1959) en zijn vrouw Maatje van Beek (1875-1956). Marie van Dreven groeide op in een gezin met acht kinderen. De familie Van Dreven verhuisde in 1903 van Wageningen naar Arnhem, waar de vader in een meubelzaak ging werken. Net als de familie Lammers waren de Van Drevens redelijk welvarende middenstanders en waren zij gereformeerd. In Arnhem bezocht Marie een ‘School met den Bijbel voor gewoon en uitgebreid Lager Onderwijs’. Ze was een vlijtige en knappe leerlinge en doorliep vlot de klassen. Haar rapportcijfers kwamen, op een enkele uitzondering na, nooit onder de ruim voldoende.10 Maar meisjes mochten in die kringen niet verder leren en dus kwam er na zeven jaar een einde aan haar schoolopleiding. Zij moest gaan werken in het huishouden van haar ouders en schikte zich in dat lot: haar belangrijkste taak werd de zorg en de opvoeding van haar jongere broers. Dit moet voor Marie, die breed geïnteresseerd was, niet makkelijk zijn geweest. Met des te meer inzet heeft zij in later jaren geprobeerd om de intellectuele ontwikkeling van haar man en haar zoon te ondersteunen. Marie was actief in de gereformeerde meisjesvereniging Deborah. Daar werd zij voorbereid op haar taak binnen het gezin. Voor haar was de omgang met leeftijdsgenoten buitenshuis belangrijker dan deze opleiding voor haar levenslot als dienende dochter en moeder. De situatie bij haar familie was namelijk conflictueus. Een broer van Marie van Dreven schreef aan Han Lammers in 1960: ‘De oudere kinderen van Dreven zijn door de ouders onvergetelijk kwetsende dingen aangedaan in hun jeugd.’ De broer beschreef de band tussen ouders en kinderen als ‘weinig liefdevol’: het was ‘nu eenmaal 14
een bekend feit dat meerdere kinderen van Dreven hun ouders niet bepaald op de handen hebben gedragen’. De kinderen hebben geleden onder ‘grievende klachten geuit door tobberige ouders’. Vooral de oudste kinderen, onder wie Marie, moesten het ontgelden. Zij lieten de verwijten niet over hun kant gaan en maakten ‘rumoerige scènes’.11 Intussen – in 1921 – werd Ger Lammers aangenomen bij zijn eerste betalende werkgever. Na zijn leertijd bij de Arnhemse Courant ging aan de slag bij Onze Courant in Zwolle. Vlak na zijn komst werd die krant door het landelijke gereformeerde dagblad De Standaard overgenomen, waardoor zijn baan op de tocht kwam te staan. Zijn vriend Jaap Hollander bood hem een helpende hand. Hollander, die intussen correspondent van De Standaard in Den Haag was geworden, attendeerde zijn werkgever op de ambitieuze en intelligente jonge journalist die hij in Arnhem had leren kennen en beval hem aan als kandidaat voor zijn opvolging. Met succes: zo lukte het Ger om in korte tijd en zonder noemenswaardige vooropleiding of werkervaring zijn droom te verwezenlijken. Hij werd medewerker bij de Arnhemse editie van de alom gerespecteerde Standaard, die geleid werd door de antirevolutionaire voormannen Abraham Kuyper en Hendrikus Colijn.12 Ger kwam op een gelukkig moment bij De Standaard binnen. In de vroege jaren twintig onderging de krant met de komst van de nieuwe hoofdredacteur Hendrikus Colijn een moderniseringsproces: van een strijdblad voor de antirevolutionaire beginselen werd het vooral een nieuwsblad. Tot de Eerste Wereldoorlog was de krant gevuld met artikelen waaruit een militant en nationalistisch protestantisme sprak. Na de oorlog kwam er meer ruimte voor wat de oprichter en eerste hoofdredacteur Abraham Kuyper als een van de grootste kwalen van zijn tijd had beschouwd: ‘de drijfjacht’ op nieuws. Door de toegenomen vraag naar berichtgeving over actualiteiten werd de nieuwsredactie in 1922 uitgebreid naar vijftien personen. De krant werd in de vroege jaren twintig bovendien dikker en kreeg een meer zakelijke opmaak. De Standaard werd landelijk verspreid en werd vooral door onderwijzers, lokale partijbestuurders en gereformeerde predikanten gelezen.13
Amsterdam en Den Haag, 1928-1940 Na een verlovingstijd van zo’n vijf jaar trouwden Ger Lammers en Marie van Dreven op 5 juli 1928. Toen zij die beslissing namen, hadden zij een helder perspectief om Arnhem te verlaten, want Ger had in 1926 een betrekking gekregen als algemeen verslaggever bij het hoofdkantoor van De Standaard in 15
Amsterdam. Beiden snakten ernaar om te ontsnappen aan de provinciale wereld. Vooral Marie was blij met de verhuizing: zij greep die aan om afstand te nemen van het gezin waarin ze geboren was. Enkele maanden na hun huwelijk was het zover en betrokken zij een bescheiden middenstandswoning aan de Tweede Helmersstraat in Amsterdam-Oud-West. Ze zouden negen jaar in Amsterdam blijven. In een interview uit 1952 heeft Ger zijn verblijf in de hoofdstad omschreven als ‘een heerlijke tijd’ waarin hij veel had geleerd. Het contact met andere journalisten van zijn krant ervoer hij als stimulerend ‘want het is in de journalistiek toch eigenlijk zó dat de collega’s je vormen’.14 In Amsterdam merkte Ger dat het gebrek aan opleiding hem parten speelde. In de avonduren ging hij zelfstandig studeren om ‘ten minste gelijk te komen met een hbs-opleiding’. Hij hield die dubbele taak vol omdat hij ‘aan een paar uur slaap voldoende had’. Bij zijn zelfstudie had hij veel te danken aan zijn werkgever. Omdat De Standaard hem de rubriek ‘Staatkundige schetsen’ gunde, publiceerde Lammers tijdens zijn studie veel over dit onderwerp. Zo deed hij terloops heel wat schoolkennis op. Ger is ook geholpen door zijn vrouw. Dat zij hierbij weinig onderscheid maakte tussen motiveren, aansporen en dwingen, moest hij voor lief nemen. Ondanks de heersende gereformeerde opvattingen over de machtsverhouding tussen man en vrouw had Marie in hun relatie de touwtjes stevig in handen.15 Toen Han in 1931 werd geboren, waren zijn ouders verhuisd naar de Eerste Helmersstraat, wat een stapje hoger op de sociale ladder was. Ook daarna betoonden zij zich opklimmers met de keuze van hun woningen. Han zou zijn eerste zes jaar in Amsterdam wonen, vanaf 1932 in de Watergraafsmeer. Deze voormalige polder aan de oostkant van de stad was eind jaren twintig door de gemeente Amsterdam geannexeerd. In de wijk stonden veel luxueuze rijtjeshuizen met tuinen, omgeven door plantsoenen. Tot in 1935 woonde het gezin aan de Archimedeslaan en daarna aan de Newtonstraat. Hoe hij zijn eerste jaren in Amsterdam ervoer, is niet meer na te gaan. In zijn latere leven heeft hij nooit herinneringen aan deze vroegste tijd opgehaald. Omdat zijn vader voor De Standaard in Den Haag kwam te werken, verhuisden zij in 1937 naar de hofstad. Die overgang was niet vrijwillig, maar kwam doordat Ger op zijn werk in moeilijkheden was geraakt. Dat conflict volgde op zijn benoeming in 1933 tot redactiechef. In die functie was hij de schakel tussen de journalisten, de hoofdredactie en de directie van de krant. Hij had in de jaren 1933-1937 geregeld contact met Colijn, die niet alleen hoofdredacteur, maar ook de leider van de Anti-Revolutionaire Partij (arp) en minister-president was. Het bemiddelen tussen zijn leidinggevenden en 16
ondergeschikten ging Ger niet goed af. Hoewel hij door zijn collega’s als een kundige, gematigde en aimabele man werd beschouwd, was hij niet opgewassen tegen zijn taak. Vooral zijn relatie met de directeur G.C. de Vlugt – naar verluidt was Lammers bang voor de man – speelde hem parten. In 1937 moest hij als chef het veld ruimen voor zijn collega Taeke Cnossen. Lammers kreeg toen de baan als parlementair redacteur in Den Haag, in welke functie hij opnieuw zijn vriend Jaap Hollander opvolgde. Ger bleef in zijn nieuwe positie ressorteren onder de landelijke hoofdredactie in Amsterdam. De spanningen die hij in zijn Amsterdamse werkkring heeft beleefd, waren een voorbode van de moeizame relatie die Lammers tijdens de oorlog met de leiding van De Standaard zou krijgen. Enerzijds was hij loyaal aan zijn werkgever, anderzijds hield hij koppig vast aan eigen standpunten.16 Het gezin Lammers verhuisde dus in 1937 naar de hofstad, ‘het grootste dorp van Europa’. Net als in de Watergraafsmeer was in Den Haag de bebouwing overwegend laag, breed uitwaaierend en met ruimte voor veel plantsoenen en parken. Dit weidse, open karakter werd onderstreept doordat de plaats via uitbreidingen tijdens het interbellum direct aan zee was komen te liggen. De elite bestond er uit ambtenaren, oud-Indiëgangers en veel gepensioneerden. Zij zorgden met elkaar voor een liberale en ietwat deftige sfeer. Het gezin woonde er tussen 1937 en 1942 op twee adressen: aan het Pomonaplein en sinds 1939 in de nabijgelegen Vlierboomstraat. De Pomonapleinbuurt was eind jaren twintig gebouwd; zij had de uitstraling van een keurige middenstandswijk.
De eerste oorlogsjaren Toen de Duitse legers op 10 mei 1940 Nederland binnenvielen, was Han acht jaar oud. De wederwaardigheden van zijn vader in oorlogstijd met hun noodlottige gevolgen voor het gezin zouden levenslang een diepe invloed op hem hebben. Terwijl Han in het openbaar nooit heeft gesproken of geschreven over zijn vooroorlogse jeugd, heeft hij in 1965 zijn ervaringen tijdens de bezettingsjaren op papier gezet. Ter gelegenheid van de viering van twintig jaar bevrijding verscheen in 1965 een artikel van zijn hand in De Gids: ‘Tot het zoveelste geslacht. Herhalingsoefeningen voor [mijn dochters] Xandra en Esmé’. Het artikel valt uiteen in twee delen: in het eerste deel beschreef hij een aantal persoonlijke oorlogsherinneringen en in het tweede gaf hij een algemene terugblik op de bezettingsjaren.17 In dit artikel typeerde Han het begin van de oorlog als een jongensdroom. 17
Die beleefde hij toen hij met zijn vader naar de Duitse parachutisten keek: ‘Zij kwamen naar beneden dwarrelen, onder hun prachtige witte schermen zwevend op de wind.’ De parachutisten, belast met de verovering van het vlak bij de Vlierboomstraat gelegen vliegveld Ockenburg, deden hem denken aan speelgoedsoldaatjes.18 Al spoedig werd Han uit die droom gewekt. Waardoor zijn kijk op de Duitse soldaten veranderde, beschreef hij in 1965 niet precies: ‘Misschien was het omdat zij te hard schreeuwden, of omdat ze de Nederlandse soldaten op karren wegbrachten.’ Waarschijnlijker was het dat hij gevolg gaf aan het advies van zijn ouders, die hem kort na de capitulatie van het Nederlandse leger hadden verboden om iets van Duitse soldaten aan te nemen. Aan dat verbod heeft hij zich gehouden.19 Het gezin ondervond vrij snel na de capitulatie de eerste gevolgen van de bezetting. Al in mei 1940 werd vader Lammers gekort op zijn salaris. De Standaard verzocht hem per brief ‘de ontwikkeling af te wachten’ en hield hem intussen in dienst met een salaris van 4000 gulden per jaar. Lammers’ bezwaar dat hij hiervan niet rond kon komen, had geen effect.20 Zijn loon werd in de zomer van 1940 verder verlaagd wegens een tijdelijk verschijningsverbod dat De Standaard door de bezettingsautoriteit was opgelegd. In een kritisch artikel had hoofdredacteur Colijn de Duitse inval afgekeurd, hetgeen hem door de bezetters niet in dank werd afgenomen. De krant mocht acht weken lang niet uitkomen, waardoor de directie zich genoodzaakt zag om ‘drastische maatregelen te treffen om ontslagen te voorkomen’. Met ingang van 1 juni 1940 werden de salarissen van de medewerkers verder met 10 procent gekort.21 Opnieuw protesteerde Ger Lammers tevergeefs. Omdat hij van mening was dat het er steeds donkerder ging uitzien, was hij bereid voorlopig het nieuwe salaris te accepteren. Hij schreef zijn werkgever dat hij zich ‘uitdrukkelijk het recht voorbehield om eventueel alle stappen te ondernemen, welke ik noodig acht om dit onrecht te herstellen’.22 Het ging Lammers overigens niet alleen om zijn inkomen. In zijn ogen moest de gereformeerde pers een principiële verzetshouding aannemen tegenover de Nieuwe Orde en hij meende dat de antirevolutionaire kranten daarin tekortschoten. Daarover liet hij begin 1941 een ongepubliceerde notitie rondgaan onder zijn collega’s in het land onder de titel ‘De houding van de Christelijke pers in de jaren 1940-1941’. Omdat er geen eigen gereformeerde overkoepelende persorganisatie bestond, waren volgens Lammers de christelijke journalisten op zichzelf aangewezen om de afweging te maken of zij onder Duitse supervisie wilden werken. Hij verweet de leiding van de gereformeerde pers dat commerciële overwegingen bij hen de doorslag gaven 18