Veelgestelde vragen over kosteloze toewijzing van emissierechten 2013-2020 NB: Dit document bevat antwoorden op veelgestelde vragen over de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de periode 2013-2020. De NEa doet haar uiterste best antwoorden te formuleren in lijn met de CIM en de guidance documenten. Aan de hieronder weergegeven antwoorden kunnen echter geen rechten worden ontleend.
Algemeen: deelname emissiehandel
Toegevoegd /gewijzigd in versie
Er wordt een nieuwe fabriek op het bedrijfsterrein gebouwd. Vindt kosteloze toewijzing hiervoor in een separaat traject plaats, of moet het bij het bestaande bedrijf worden gevoegd? Het begrip inrichting zoals in de Wm-vergunning wordt gebruikt is leidend. Als de nieuwe fabriek onder dezelfde Wm-vergunning valt, geldt dat ook voor ETS en dus de toewijzing. Bij een aparte Wm-vergunning, is er ook een apart ETS-traject.
6 juni 2011
Vallen emissies van R&D-activiteiten ook onder de reikwijdte van CO2emissiehandel? Zo niet, wat betekent dit voor de toewijzing? Volgens Annex I van de ETS-richtlijn vallen inrichtingen of delen van inrichtingen die voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen worden gebruikt niet onder emissiehandel. Hiervoor vindt dus ook geen toewijzing plaats; emissies voor deze activiteiten kunnen worden opgenomen in het datarapprort als 'andere emissies (niet ontvankelijk)'. Eenheden ten behoeve van "pure research" moeten als zodanig geïdentificeerd worden op basis van de milieuvergunningen, of een ander soort schriftelijke verklaring opgesteld door de bevoegde autoriteiten. Het gaat om (delen van) inrichtingen waarvan de productie van goederen te allen tijde niet de hoofdactiviteit is. Wat testen van producten of processen betreft, geldt dat deze vaak (voor beperkte tijd) uitgevoerd worden binnen een bestaande, commerciële inrichting. "This includes e.g. optimisation tests, the test of new raw materials or the production of new grades of products". Dergelijke incidentele tests moeten als normale industriële activiteiten worden opgevat en vallen gewoon onder emissiehandel. Als u twijfelt over eenheden of processen binnen uw inrichting, neem dan contact op met de Helpdesk NEa.
19 juli 2011
Productbenchmark
Hoe ga je om met het feit dat netto productie en verkoop niet om dezelfde gegevens gaat, bijvoorbeeld omdat producten worden opgeslagen in het magazijn? De relevante eenheid van de productbenchmark gaat niet over de werkelijke verkoop van (eind)producten, maar over wat in principe verkoopbaar is, tenzij er een andere eenheid is genoemd in de lijst van productbenchmarks. Hoe ga je om met een product dat nog verder verwerkt wordt buiten de grenzen van de productbenchmarks om? Productbenchmarks kunnen ook op tussenproducten van toepassing zijn. In de sector-specifieke guidance (guidance nr. 9) staan de systeemgrenzen van de productbenchmarks omschreven. Sommige nabewerkingsstappen (bijvoorbeeld het snijden van papier) kunnen hier buiten vallen en zouden toewijzing kunnen krijgen op basis van de warmte- of brandstofbenchmark. Zijn de rulebooks voor het vaststellen van de benchmarks opgenomen in de regelgeving? Juist het referentiekader is namelijk belangrijk.
Toegevoegd /gewijzigd in versie 6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
Wat is beschreven in de CIM is zoveel mogelijk gebaseerd op de rulebooks. De rulebooks zelf zijn echter niet openbaar. Dat was een specifieke wens van de industrie. Guidance nr. 9 (sector-specifiek) is wel gebaseerd de rulebooks. Is bij de bepaling van de productbenchmarks het type grondstof meegenomen? Bij verschillende bedrijven worden dezelfde producten gemaakt, maar wordt gebruik gemaakt van een andere grondstof. Dit heeft invloed op de CO2-emissie per ton product. De productbenchmarks zijn bepaald door de 10% best presterende bedrijven binnen een sector in termen van ton CO2 per ton product. Hierbij is niet gekeken welke grondstoffen of brandstoffen zijn gebruikt. De productbenchmark is dus onafhankelijk van het type brandstof of grondstof dat een bedrijf toepast. Stel, je bent het niet eens met de benchmark die is afgeleid voor je product, bijv. gekleurd papier, waarbij met veel kleinere batches wordt gewerkt dan branchegenoten. Kun je bezwaar maken tegen de benchmarkwaarde? Bedrijven moeten nagaan of hun producten onder de productdefinitie vallen zoals vastgelegd in de CIM. Voldoet het product aan de definitie dan ligt de benchmarkwaarde vast. Warmtebenchmark
Welke warmte komt in aanmerking voor de warmtebenchmark? In principe gaat het om netto meetbare warmte. De voorwaarden waar de warmte in ieder geval aan moet voldoen staan in Tabel 1, blz 7 van guidance document 2. Daarnaast staat op blz 11 van guidance 2 een extra voorwaarde, namelijk dat de warmte beschouwd kan worden als gedekt door de ETS en niet geproduceerd wordt door elektrische boilers. Alle warmteconsumptie die buiten de systeemgrenzen van een productbenchmark plaatsvindt, valt onder de warmtebenchmark, behalve als deze is geproduceerd door een niet-ETS-installatie of -entiteit, is opgewekt in het productieproces voor salpeterzuur of is geproduceerd met elektrische boilers. Waar valt warmteconsumptie door deNOx-installaties onder? Warmteconsumptie door deNOx-installaties valt buiten de warmtebenchmark omdat het reduceren van emissies niet binnen de definitie van de warmte benchmark valt. Hoe wordt stoom gezien die naar een ontgasser wordt geleid? Geldt dit als geconsumeerde warmte? Stoom die naar een ontgasser gaat, geldt niet als geconsumeerde warmte. Als de hoeveelheid stoom die door de ontgasser wordt verbruikt niet bekend is, dient er een conservatieve schatting gemaakt te worden van het verbruik (zie annex II van guidance 3). Krijgen nieuwe stadsverwarmingsprojecten waarbij gebruik wordt gemaakt van geothermie ook kosteloze emissierechten? Ja, mits deze warmte binnen de ETS-inrichting is opgewekt. Hoe moet netto warmte worden bepaald? Dit staat uitgebreid beschreven in Annex II van guidance document 3. Er zijn vier methoden waarop netto meetbare warmte bepaald kan worden. Bij de keuze voor één van deze methoden zijn de volgende twee vragen leidend: Welke methode is in lijn met het principe om de 'hoogst mogelijke nauwkeurigheid' op te leveren? En: welke methode is betrouwbaar en voorkomt overschatting van het warmteverbruik? In alle gevallen gaat het om netto warmte waarbij rekening gehouden wordt met 100% retourcondensaat. Waar moet de warmte worden gemeten? Als het gaat om warmteconsumptie, moet de warmte zo dicht mogelijk bij de consument worden gemeten. Dit volgt uit de wettelijke definitie van de warmtebenchmark. Warmte die verloren gaat ten gevolge van warmtedistributie naar de warmteconsument komt dus niet in aanmerking voor vrije allocatie. Alleen als de warmteproductie bepalend is, bijvoorbeeld in geval van warmte-export naar niet-ETS inrichtingen, mag de export van warmte gemeten aan de poort van de warmteproducent genomen worden.
6 juni 2011
6 juni 2011
Toegevoegd /gewijzigd in versie 6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
Wanneer mag je een gemeten ketelrendement gebruiken? Indien dit de hoogste nauwkeurigheid oplevert, mag een berekening op basis van een ketelrendement worden toegepast. Dit zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien meetgegevens (methode 1) en verdere documentatie met een gedegen onderliggende methodologie (methode 2) beide ontbreken. Hoe moet een gemeten ketelrendement worden bepaald? Voor berekening op basis van het rendement, moet het gemeten rendement genomen worden. Het rendement moet zelf gemeten zijn (met representatieve load factor) of uit specificaties van de leverancier volgen (ook dan moet het een gemeten rendement zijn). Indien op basis van specificaties, dan moet het rendement op basis van de gemiddelde load factor (op jaarbasis) van de boiler genomen worden. In het bepalen van een ketelrendement moet de enthalpie van het retour condensaat in de berekening worden meegenomen. Zelfs als er geen retourcondensaat is, moet er toch een retourcondensaat met een temperatuur van 90 graden C worden aangenomen. Indien gemeten rendement niet haalbaar is, moet een standaardrendement van 70% genomen worden. Zie voor meer informatie Annex II van Guidance document 3. Indien het rendement van een stoomketel is bepaald op basis van een indirecte methode (via de warmteverliezen) dient nog rekening te worden gehouden met het stoomverbruik van de ontgasser die niet is meegenomen in de rendementsbepaling. Is de warmtebenchmark ook van toepassing op kantoorverwarming? Als één of meer productbenchmarks van toepassing zijn op de inrichting, dan wordt verondersteld dat alle kantoorverwarming wordt toegewezen via de productbenchmark(s). In andere gevallen kan de warmtebenchmark worden toegepast. Brandstofbenchmark
Is er voor ieder type brandstof een aparte brandstofbenchmark? Nee, er is één brandstofbenchmark, die gebaseerd is op de verbranding van aardgas. Deze bedraagt 56,1 EUAs/TJ brandstofinput. Wat is een veiligheidsfakkel? Dit staat beschreven in hoofdstuk 2 van Guidance document 8 (waste gases). Zijn er voor veiligheidsfakkels kosteloze emissierechten beschikbaar? Bij het bepalen van de productbenchmarks zijn veiligheidsfakkels meegenomen. Emissies gepaard gaande met het uit veiligheidsredenen fakkelen van gas afkomstig van een productbenchmark-subinstallatie, vallen onder de betreffende productbenchmark-subinstallatie, tenzij anders vermeld. Dit geldt in principe voor alle emissies gerelateerd aan de fakkel, dus niet alleen voor de emissies van de pilotvlam. De brandstof- en warmtebenchmark-subinstallaties zijn daarom niet van toepassing op dergelijke veiligheidsfakkels. Alleen voor veiligheidsfakkels die buiten een productbenchmark-subinstallatie vallen, vindt kosteloze toewijzing plaats via de brandstofbenchmark, zowel voor CO2-emissies veroorzaakt door de pilotbrander als het fakkelgas. Dit geldt alleen voor fakkels die nodig zijn om de installatie veilig te bedrijven. Dit moet als zodanig ook zijn weergegeven in de milieuvergunning. Voor meer informatie over veiligheidsfakkels, zie hoofdstuk 2 van Guidance document 8. Vindt kosteloze toewijzing voor incinerators waarin restgassen worden verbrand plaats via de brandstofbenchmark?
6 juni 2011
6 juni 2011
19 juli 2011
Toegevoegd /gewijzigd in versie 6 juni 2011
6 juni 2011 6 juni 2011
6 juni 2011
Als dit buiten de systeemgrenzen van productbenchmarks valt, is de definitie van de brandstofbenchmark-subinstallatie zoals vastgelegd in de CIM relevant: bij toewijzing met de brandstofbenchmark moet sprake zijn van productie van nietmeetbare warmte voor de vervaardiging van producten, de productie van mechanische energie, verwarming/koeling of voor veiligheidsaffakkeling. Hiervan is bij incinerators niet altijd sprake: de warmte wordt immers niet gebruikt voor vervaardiging van producten. In guidance document 2 staat bovendien vermeld (p.13): Note: Fuel used for the purpose of waste treatment (without recovery of measurable heat) cannot be considered eligible as fuel benchmark sub-installation as it does not relate to any of the three production activities listed above (direct heating/ cooling, production of products, production of mechanical energy). Hoe moet ik omgaan met warmteterugwinning uit een proces met een brandstofbenchmark? Voorkomen moet worden dat er dubbele toewijzing plaatsvindt voor dezelfde emissies, doordat de warmte wordt geconsumeerd in een proces met een productof warmtebenchmark. Er moet daarom een correctie plaatsvinden van het activiteitsniveau van de brandstofbenchmark-subinstallatie door aftrek van de hoeveelheid teruggewonnen warmte. Dit werkt als volgt: Dit werkt als volgt: 1. U bepaalt hoeveel meetbare warmte geproduceerd uit de restwarmtestroom; 2. Het gerelateerde brandstofverbruik bepaalt u door die hoeveelheid warmte te delen door een fictief warmterendement van 90%. De berekende energiestroom vertegenwoordigd het deel van het brandstofverbruik ten behoeve van de benutte restwarmte. 3. Het brandstofverbruik dat onder de brandstofbenchmark subinstallatie valt is het totale brandstofverbruik van de gasturbine minus het brandstofverbruik ten behoeve van de benutte restwarmte. Voorbeeld: Restwarmte uit een gasturbine wordt benut door 90 TJ warmte per jaar aan het warmtenet toe te voegen. De warmtestroom van 90 TJ/jaar wordt gecorrigeerd met het fictieve 90% rendement, waardoor het benodigde brandstofverbruik op 100 TJ aardgas uitkomt. Stel dat het jaarverbruik van de gasturbine 500 TJ brandstof bedraagt, dan wordt 400 TJ toebedeeld aan de brandstofbenchmark-subinstallatie en 100 TJ aan de warmtebenchmarksubinstallatie. Toewijzing is dan gebaseerd op 400 TJ brandstof via de brandstofbenchmark en 90 TJ warmte via de warmtebenchmark. Procesemissies
Binnen mijn inrichting is sprake van procesemissies. Vindt toewijzing dan altijd plaats op basis van historische emissies? Meestal vallen procesemissies binnen de systeemgrenzen van een productbenchmark. Als er procesemissies zijn die buiten de systeemgrenzen van een productbenchmark vallen, is de definitie van procesemissies van belang. Voor de toewijzing wordt een compleet andere definitie gehanteerd dan voor monitoring. Voor toewijzing is de definitie vastgelegd in de CIM en uitgewerkt in guidance document 8 (waste gases), voor monitoring volgt deze uit de Monitoring and Reporting Guidelines. In een zeer beperkt aantal uitzonderlihjke gevallen zal sprake zijn van procesemissies zoals bedoeld in de CIM. Zie hiervoor hoofdstuk 2 van guidance document 8. In welke gevallen vindt er kosteloze toewijzing plaats voor het verbranden van waste gases?
19 juli 2010
Toegevoegd /gewijzigd in versie 6 juni 2011
6 juni 2011
Kosteloze toewijzing voor verbranding van waste gases vindt in uitzonderlijke gevallen plaats. Uiteraard vindt er toewijzing plaats als dit valt binnen de grenzen van een productbenchmark, of als de warmte- of brandstofbenchmark van toepassing is. Toewijzing via de methodiek voor procesemissies vindt alleen plaats als het waste gas voldoet aan de criteria zoals beschreven op pagina 6 van guidance 8. Aanvullende toewijzing kan plaatsvinden zoals beschreven in hoofdstukken 4.1 en overzichtelijk samengevat in hoofdstuk 4.4 van de guidance. Daarvan is alleen sprake bij nuttig hergebruik van waste gases, d.w.z. bij warmteof elektriciteitsproductie. Subinstallaties
Wat is een subinstallatie? Een inrichting ("installation") omvat alle activiteiten die binnen de WM-vergunning vallen. Een subinstallatie is dat deel van de inrichting waarvoor 1 toewijzingsmethode geldt. Voor de fall back methoden (warmte- en brandstofbenchmark en procesemissies) moet onderscheid gemaakt worden tussen carbon leakage en non-carbon leakage producten. Dat betekent dat voor deze toewijzingsmethoden elk twee subinstallaties kunnen voorkomen binnen één inrichting. Een subinstallatie is niet noodzakelijkerwijs gebonden aan fysieke eenheden; er kunnen meerdere boilers onder 1 subinstallatie vallen; ook kan 1 boiler onder meerdere subinstallaties vallen bijv. indien deze warmte produceert voor zowel Carbon Leakage als niet-Carbon Leakage producten). Hetzelfde product dat in twee fabrieken gemaakt wordt, valt dat onder één subinstallatie? Ja, mits de twee fabrieken onder dezelfde emissievergunning vallen. Kan de warmte uit een stoomketel onder meerdere subinstallaties vallen? Ja dat kan. Meetbare warmte die geconsumeerd wordt voor het produceren van producten met een productbenchmark, valt onder de desbetreffende productbenchmark. Warmte die niet onder een productbenchmark valt, kan worden geconsumeerd voor het produceren van producten die op de carbon leakage lijst staan (warmtebenchmark-subinstallatie 1), of die niet op deze lijst staan (warmtebenchmark-subinstallatie 2). Hoe moet ik de warmte splitsen indien deze onder meerdere subinstallaties Volgens een redelijke verdeelsleutel, bijvoorbeeld naar rato van het aantal tonnen product, of productvolumes, of tijdsduur van gebruikte productielijn. Moet je ook voor tussenproducten een subinstallatie opstellen? Dat is mogelijk in het geval er een aparte productbenchmark is voor een tussenproduct; dan moet er een aparte subinstallatie worden gedefinieerd. De brandstofbenchmark is van toepassing op mijn inrichting. Een zeer klein deel van het brandstofverbruik wordt echter benut door CV-installaties met een rendement van 90 %. Mag ik dan al het brandstofverbruik scharen onder de brandstofbenchmark-subinstallatie? Dit heeft geen enkel effect op de totale toewijzing voor de inrichting. Nee, het niet toepassen van de warmtebenchmark-subinstallatie is in dit geval niet toegestaan volgens de CIMs en de guidances en dat kan de NEa daarom niet goedkeuren. De indeling in subinstallaties moet correct zijn, ook met het oog op eventuele toekomstige uitbreidingen en inkrimpingen. Alleen wat betreft carbon leakage status is het toegestaan hele kleine subinstallaties met dezelfde toewijzingsmethode samen te voegen. Historisch activiteitenniveau (HAL)
Hoe bepaal je de HAL bij grote jaarlijkse variaties in het productieniveau?
Toegevoegd /gewijzigd in versie 6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
19 juli 2011
Toegevoegd /gewijzigd in versie 6 juni 2011
Voor het bepalen van de HAL moet de referentieperiode (2005-2008 of 20092010) met de hoogste mediaan genomen worden. Juist door de keuze van de mediaan is de HAL minder gevoelig voor jaarlijkse variaties. Verder wordt apart rekening gehouden met productieschommelingen als gevolg van significante, fysieke veranderingen. Kunnen de referentiejaren binnen één inrichting verschillen op subinstallatieniveau? Nee, de keuze voor een referentieperiode geldt voor de gehele inrichting. De grenzen van de inrichting worden bepaald door de emissievergunning. Als een inrichting verschillende producten produceert - sommige blootgesteld aan carbon leakage (CL), andere niet - hoe moet dat gemonitord worden? Moeten er verschillende meters geinstalleerd worden? Bij de bepaling van het HAL gaat het om de historische gegevens, er hoeft dus nu geen nieuwe meetapparatuur aangeschaft te worden. Met de best beschikbare gegevens en op basis van de eisen aan datakwaliteit en de voorschriften m.b.t. datagaps (zie Annex 1 van guidance document 3) moet u het HAL per subinstallatie bepalen. Bij de stadsverwarming wordt er in de zomer gedurende een periode langer dan 6 maanden minder dan 50% geproduceerd, worden hierdoor rechten ingehouden? Bovenstaande periodieke variatie in het productievolume (van warmte) is onderdeel van het normale proces van stadsverwarming dus dat wordt in bepaling van het HAL al meegenomen. Voor inrichtingen die op seizoensbasis opereren of die stand-by staan, wordt de HAL berekend over alle jaren van de referentieperiode, ook als er geen productie plaatsvond in één (of meer) van de jaren. Hoe bepaal je de HAL als er alleen gegevens over 2010 beschikbaar zijn? Bijvoorbeeld bij een bedrijf dat is opgestart in 2010. Als je minder dan twee kalenderjaren hebt in de gekozen referentieperiode wordt de mediaan niet toegepast, maar wordt het HAL bepaald op basis van de initiële capaciteit vermenigvuldigd met de relevante capaciteitsutilisatiefactor (RCUF). Een bedrijf dat is opgestart in 2010 zal dus capaciteit x RCUF moeten hanteren. Een bedrijf dat is opgestart in 2007, bepaalt de HAL op een manier die afhankelijk is van de gekozen referentieperiode. Indien men 2005-2008 kiest, wordt de HAL bepaald o.b.v. capaciteit x RCUF. Indien men 2009-2010 kiest, wordt de HAL bepaald o.b.v. de mediaan. Voor een overzicht van mogelijke situaties, zie de tabel op slide 71 van presentatie van de Europese Commissie (zie link hieronder). http://ec.europa.eu/clima/documentation/ets/docs/benchmarking/gen_en.pdf Hoe dient de initiële capaciteit voor het bepalen van de HAL bepaald te worden (zie vorige vraag)? Op basis van het gemiddelde van de twee hoogste maanden in de periode van de startdatum tot aan 30 juni 2011. De regels staan ook beschreven in hoofdstuk 5 van Guidance document 2. Hoe dient de relevante capaciteitsutilisatiefactor (RCUF) te worden bepaald? Dit staat beschreven op p.31/32 van guidance document 2. Door het uitvoeren van energie-efficiency maatregelen in de referentieperiode is de warmteconsumptie of het brandstofverbruik afgenomen. Krijg je dan minder rechten? Niet per sé. Op blz.35 van guidance document 2 staat uitgelegd dat een fysieke wijziging die exclusief een efficiency verbetering als doel heeft, niet als fysieke wijziging aangemerkt hoeft te worden (en dus niet kan leiden tot een significante capaciteitsreductie). Ook de installatie van end-of-pipe technologie om de hoeveelheid procesemissies te reduceren, wordt niet als fysieke wijziging beschouwd. Warmteoverdracht
Wie krijgt de emissierechten voor warmte die verhandeld wordt?
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011 6 juni 2011
Toegevoegd /gewijzigd in versie 6 juni 2011
Degene die de warmte consumeert krijgt de emissierechten, tenzij de consument niet onder het systeem van emissiehandel valt. In dat geval krijgt de ETSproducent de rechten. Hoe verloopt de toewijzing bij levering van stoom of warmte aan een extern warmtenet (stadsverwarming)? Bij export aan ETS-bedrijven komt de consument van warmte in aanmerking voor toewijzing. Bij export aan niet-ETS-partijen wordt de toewijzing aan de producent gedaan. Het ETS-bedrijf moet van het niet-ETS bedrijf een verklaring krijgen waarin de carbon leakage status wordt aangegeven. Is deze verklaring er niet, dan wordt er vanuit gegaan dat de niet-ETS-warmteafnemer niet is blootgesteld aan carbon leakage. Bij stadsverwarming komt daar nog compensatie bovenop voor het verschil met de werkelijke emissies (zie hoofdstuk 3.3 van guidance document 2). Hoe bepaal je of een bedrijf een ETS-bedrijf is? Het gaat om de status per 01-01-2013. Bedrijven die nu niet deelnemen aan ETS, maar per 2013 wel, worden dus voor de toewijzing gezien als ETS-leverancier of afnemer van warmte. Op de website van de NEa staat een lijst met (toekomstige) ETS-deelnemers. Daarnaast kan informatie worden ingewonnen bij de klant en/of leverancier. Elektriciteit/WKK
6 juni 2011
6 juni 2011
Toegevoegd /gewijzigd in versie
Een bedrijf heeft een WKK binnen de inrichting: is het dan een elektriciteitsopwekker? Een bedrijf met WKK is géén elektriciteitsopwekker als er een andere aangewezen activiteit dan 'verbranden van brandstoffen' uit Annex-I van de ETS-richtlijn wordt uitgevoerd. Ook als er netto géén elektriciteit is geëxporteerd in de periode vanaf 2005 is het geen elektriciteitsopwekker. In andere gevallen is er sprake van een elektriciteitsopwekker; dit geldt dus ook voor bijvoorbeeld bedrijven in de sector glastuinbouw. Elektriciteitsopwekkers ontvangen geen rechten voor de opgewekte elektriciteit, maar wel voor de warmteconsumptie en/of -productie.
19 juli 2011
Stel: een bedrijf wekt elektriciteit op t.b.v. interne processen. Er is sprake van een kleine hoeveelheid elektriciteit die wordt geëxporteerd. Ben je dan altijd een elektriciteitsopwekker? Ja, bij netto export is geen sprake van een ondergrens. Dus zodra je netto elektriciteit hebt geëxporteerd (in enig jaar in 2005-2010) ben je een elektriciteitsopwekker, zolang er geen andere aangewezen activiteiten worden uitgevoerd dan het 'verbranden van brandstoffen' (Annex-I van de richtlijn). Indien consumptie van elektriciteit groter is dan de productie is er geen netto export.
6 juni 2011
Hoe moeten emissies van een WKK verdeeld worden tussen warmte en elektriciteit? Dit staat beschreven in Guidance document 6, par 3.3. Op de NEa-website is een rekentool geplaatst om u hierbij te ondersteunen. Hoe moet de brandstofinput van een WKK verdeeld worden tussen warmte en elektriciteit? Hier zijn geen strikte regels voor, aangezien deze cijfers vooral ter controle van de warmteproductie moeten worden opgegeven (de toewijzing wordt er niet op gebaseerd). De verdeelsleutel die voor emissies geldt (Guidance 6, par 3.3) zou kunnen worden toegepast (vervang emissies door brandstof), maar een andere redelijke en gangbare verdeelsleutel zou ook kunnen. Op de NEa-website is een rekentool geplaatst om u hierbij te ondersteunen. Krijgen elektriciteitscentrales nog kosteloze rechten toegewezen? Alleen voor warmteconsumptie en -export naar niet-ETS-bedrijven en - entiteiten kunnen elektriciteitscentrales onder voorwaarden nog kosteloze rechten krijgen, via de warmtebenchmark.
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
Carbon leakage
Welke zekerheid biedt de lijst van carbon leakage sectoren? Kan deze In principe kunnen jaarlijks sectoren aan de CL-lijst worden toegevoegd. Het verwijderen van sectoren kan om de 5 jaar. De eerste keer dat dit kan gebeuren is in 2014. In mei 2011 is de lijst nog gewijzigd; de gewijzigde lijst is uitgangspunt voor het nationaal toewijzingsbesluit. Wat is leidend in de bepaling van de carbon leakage status: de gerapporteerde NACE of Prodcom-codes of het geproduceerde product? Geproduceerde producten worden gerapporteerd onder een bijpassende code, dus in principe is de code leidend. Echter, in geval van discrepantie tussen de code en het geproduceerde product (bijvoorbeeld doordat een bedrijf de verkeerde code gerapporteerd heeft), is het product en niet de foutief gerapporteerde code bepalend. Vallen de activiteiten van ondersteunende afdelingen (welke werkzaamheden uitvoeren voor fabrieken die onder Carbon Leakage vallen) ook onder Carbon Leakage? Indien de activiteiten binnen de grenzen van de productbenchmark liggen, is de carbon leakage factor van de betreffende productbenchmark van toepassing. Indien de activiteiten buiten de grenzen van de productbenchmark vallen en deze te maken hebben met het productieproces van een product dat op de carbon leakage lijst staat, dan vallen deze activiteiten ook onder Carbon Leakage. In Guidance 5 staat het als volgt: "The carbon leakage exposure factor to use depends on whether or not the heat, fuel or process emissions are associated with a process to manufacture a product included in the carbon leakage list. If the product manufactured is on the list the factor to use is 1 across all years, otherwise the declining factor is to be used." De aan- en afvoer van grondstoffen voor Carbon Leakage producten kan dus ook worden beschouwd als blootgesteld aan Carbon Leakage. Een bedrijf produceert chemicaliën die wereldwijd worden afgezet, maar deze staan niet op de carbon leakage lijst. Is er een mogelijkheid om alsnog de CLstatus te krijgen? De lijst is bepalend. Wel heeft de Commissie de mogelijkheid open gehouden om jaarlijks sectoren aan de lijst toe te voegen. Significante wijzigingen
Toegevoegd /gewijzigd in versie 6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
Toegevoegd /gewijzigd in versie
NB: Voor significante uitbreidingen en voor significante inkrimpingen heeft de NEa rekentools gepubliceerd op de website, om bedrijven te ondersteunen bij het vaststellen welke gegevens moeten worden ingevoerd in het datarapport. Zie verder hoofdstuk 6.4 van Guidance document 2. Wat is de definitie van fysieke verandering? Een uitgebreide toelichting op het begrip fysieke wijziging is te vinden in Guidance 2, par 6.4, p.35/36. Is de wijze waarop significante uitbreidingen en inkrimpingen worden bepaald op alle typen subinstallaties van toepassing? Ja, dit geldt voor alle typen subinstallaties. De capaciteit wordt uitgedrukt in de eenheden waarin de benchmark is uitgedrukt, dus bij een productbenchmark (meestal) ton product/jaar, bij de warmtebenchmark TJ geconsumeerde warmte per jaar, bij de brandstofbenchmark brandstofinzet in TJ/jaar en bij procesemissies ton CO2/jaar. Moet een significante wijziging buiten de gekozen referentieperiode ook worden opgegeven? Ja, alle significante wijzigingen tussen 01-01-2005 en 30-06-2011 dienen te worden opgegeven en de HAL moet daarop worden aangepast. Hoe moet ik het datarapport invullen als er een significante uitbreidingen zijn tussen 1-1-2005 en 30-6-2011?
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
De NEa heeft een hulpmiddel (rekentool) voor uitbreidingen op de website geplaatst. Met dit hulpmiddel kunt u zien hoe u het datarapport moet invullen. Indien de significante wijziging in 2005-2008 ligt en ik kies referentieperiode 2009-2010, moet ik dan ook de regels voor significante wijziging toepassen op de HAL voor 2009-2010, of kan worden volstaan met de mediaan voor 2009-2010 omdat de wijziging hierin als het ware geïntegreerd is? NB: Dit antwoord is gewijzigd ten opzichte van de eerdere versie van deze lijst, n.a.v. een gewijzigde opinie van de Europese Commissie. Nee, als de startdatum van de wijziging ligt vóór de gekozen referentieperiode 2009-2010, dan hoeft de significante wijziging niet te worden opgegeven en kan worden volstaan met het opgeven van de gegevens over 2009-2010. Als er sprake is van productbenchmarks moeten capaciteitsveranderingen wel altijd worden vermeld in het methodologierapport.
19 juli 2011
Wat wordt bedoeld met een maand, als het gaat om maandproductie? Het gaat om de productie per kalendermaand. Welke 6 maanden zijn van toepassing in de bepaling van de gewijzigde capaciteit? Het gaat om de eerste zes volledige kalendermaanden na de start van gewijzigde werking. Dus als de startdatum van de wijziging op 15 oktober ligt, zijn de eerste zes maanden de kalendermaanden november t/m april. Wat wordt bedoeld met capaciteit? Bij initiële en toegevoegde capaciteit gaat het niet om de opgestelde capaciteit zoals deze in de Wm-vergunning staat, maar altijd om daadwerkelijk gerealiseerde capaciteit. Dit blijkt onder meer uit de manier waarop initiële capaciteit is gedefinieerd in artikel 7(3a) van de CIM, als het gemiddelde van de twee hoogste maanden qua activiteitenniveau. De capaciteit wordt altijd uitgedrukt in de eenheid die geldt voor de betreffende subinstallatie. Alleen voor het bepalen van de startdatum van een gewijzigde capaciteit, wordt de opgestelde ontwerpcapaciteit gebruikt (zie rekentool). Klopt het dat er mogelijk twee verschillende initiële capaciteiten van belang zijn? Ja, dat klopt. De initiële capaciteit tot aan de datum van de fysieke wijziging is nodig om te bepalen of de wijziging significant is (10% meer/minder capaciteit). De initiële capaciteit tot aan de start van gewijzigde werking is nodig voor de bepaling van de gewijzigde capaciteit en voor de bepaling van de historische capaciteitsutilisatiefactor. Bij een geleidelijke toename in activiteitenniveau kunnen deze twee data verschillen en zijn dus twee verschillende initiële capaciteiten van belang (zie rekentool). Vaak is bij een capaciteitsuitbreiding sprake van een geleidelijke proces waarbij langzaam naar een volle benutting van de capaciteit wordt toegewerkt. Hoe ga je daarmee om? Bij het bepalen van de capaciteitsuitbreiding gaat het om de formele startdatum van de gewijzigde werking zoals die in de regels is gedefinieerd. Daarbij wordt de startdatum niet bepaald door het moment waarop de fysieke modificatie/bouw is afgerond, maar het moment waarop 40% van de toegevoegde capaciteit wordt benut gedurende een periode van 90 dagen (zie rekentool).
6 juni 2011
Bij stadsverwarming is een uitbreiding vaak gradueel, in kleine stapjes. Wordt dat dan ook gezien als een significante uitbreiding? Ja, een significante uitbreiding hoeft niet in één keer plaats te vinden, het mogen ook meerdere opeenvolgende fysieke uitbreidingen zijn die afzonderlijk kleiner dan 10% zijn. Bijvoorbeeld twee uitbreidingen van elk 6% kunnen samen een significante uitbreiding van 12% vormen. Om aangemerkt te worden als capaciteitsuitbreiding, is het dan in alle gevallen noodzakelijk dat er daadwerkelijk sprake is van een fysieke wijziging? Bijvoorbeeld, bij subinstallatie 1 vindt een fysieke wijziging plaats, die effect heeft op de productiecapaciteit van subinstallatie 2 en 3.
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
6 juni 2011
Bij capaciteitsuitbreidingen wordt per subinstallatie gekeken naar de fysieke wijziging en de omvang van de uitbreiding voor die subinstallatie getoetst aan het 10% criterium (of 50.000 rechten zijnde minimaal 5% van de toegewezen rechten). Een bedrijf heeft in 2010 een uitbreiding gepleegd en daar (tevergeefs) rechten uit de nieuwkomersreserve voor gevraagd. Geldt dezelfde rekenmethodiek m.b.t. tot uitbreiding van inrichtingen in de nieuwe Nee, de gehanteerde definities zijn anders. Indien een bedrijf in de 2e handelsperiode niet in aanmerking kwam voor nieuwkomersrechten, zal opnieuw gekeken worden of op grond van de nieuwe criteria voor de 3e handelsperiode er wel sprake is van significante uitbreiding. Ook indien in de 2e fase WEL rechten zijn verkregen voor een uitbreiding biedt dat geen garantie dat deze uitbreiding voor fase 3 ook als significant wordt aangemerkt. Is het verplicht om significante capaciteitsveranderingen (uitbreidingen en reducties) apart op te geven via de methodiek zoals beschreven in hoofdstuk 6.4 van guidance 2? Of is dit optioneel en mag er gewoon worden uitgegaan van de mediane productiecijfers, alsof er geen wijziging heeft plaatsgvonden? Significante capaciteitsveranderingen in of na de gekozen referentieperiode moeten als zodanig worden opgenomen in het datarapport en berekening van de HAL moet plaatsvinden op de in guidance 2 beschreven manier. Als er op andere wijze wordt gerapporteerd kan dit leiden tot een verkeerde bepaling van de toewijzing. Als ik kies voor referentieperiode 2005 t/m 2008 en de startdatum van de capaciteitsverandering ligt na 31 januari 2009, hoe moet sheet F (j t/m n) of sheet G (g t/m k) dan worden ingevuld? De initiële capaciteit wordt bepaald op basis van de twee hoogste maanden voor de startdatum van de capaciteitswijziging, waardoor één of twee van deze maandwaarden kunnen liggen in 2009 of 2010. In dat geval moet u in tabblad A onder A.III.3.a. de hoogste maandwaarde(n) uit 2009/2010 invullen bij het jaar 2008, zodat de berekening correct plaatsvindt. Dit moet u aangeven in uw methodologierapport. In tabblaxden F (onder j) en G (onder k) moet u de daadwerkelijke productiedata opgeven over 2005 t/m 2008. Invullen datarapport (divers)
In het datarapport is sprake van installaties. Moet er echt per installatie een datarapport worden ingevuld? De terminologie is verwarrend. Het datarapport is opgesteld door de Commissie. Waar in Europees verband wordt gesproken over een 'installatie' wordt het Nederlandse begrip 'inrichting' bedoeld, dus het geheel aan installaties zoals ook vastgelegd in de Wm-vergunning en emissievergunning. Per inrichting moet er één datarapport worden ingevuld. Moet ik in tabblad B alleen gegevens invoeren voor source streams met emissies waarvoor toewijzing plaatsvindt, of voor alle emissies van de U moet hier het totale source stream gebruik van de gehele inrichting opgeven, dus inclusief bijvoorbeeld brandstofverbruik voor elektriciteitsopwekking of voor warmtelevering aan andere ETS-bedrijven. Als u dit niet juist doet, zullen er verschillende foutmeldingen verschijnen tijdens het invullen van het datarapport en wordt de toewijzing mogelijk niet juist berekend. In tabblad A (A.I.4.b) moet een NACE-code voor mijn inrichting worden opgegeven. Als er meerdere NACE-codes op mijn inrichting van toepassing zijn, welke moet ik hier dan invullen? U kunt hier de NACE-code invullen voor de economische hoofdactiviteit van uw inrichting. In tabbladen F en G moet ik PRODCOM-codes opgeven voor de producten die geproduceerd worden binnen mijn inrichting. Is dat verplicht? En waar kan ik deze PRODCOM-codes vinden?
6 juni 2011
19 juli 2011
19 juli 2011
Toegevoegd /gewijzigd in versie 19 juli 2011
19 juli 2011
19 juli 2011
19 juli 2011
In principe moeten deze codes worden opgegeven. Dit is met name van belang voor een correcte indeling van producten die op de carbon leakage lijst staan. Als u er via de links in het datarapport niet in slaagt om de juiste PRODCOM-codes te vinden en u weet geen andere mogelijkheid deze te achterhalen, én er is sprake van producten die niet zijn blootgesteld aan carbon leakage, dan kunt u ook volstaan met het opvoeren van NACE-codes (als u deze wel weet) of het leeg laten van deze tabel. Dit kunt u dan onderbouwen in het methodologierapport. Mijn inrichting bestaat al sinds 2002, maar is door een uitbreiding pas in 2007 onder de reikwijdte gekomen van CO2-emissiehandel. Als ik kies voor de referentieperiode 2005 t/m 2008, moet ik dan pas vanaf 2007 gegevens opgeven? Hoe vindt de berekening dan plaats? U moet basisgegevens aanleveren over de periode vanaf 1 januari 2005, ondanks dat het vermogen toen nog beneden de 20 MWth lag. Als er sprake is geweest van een significante uitbreiding zal de toewijzing u op de daarvoor vastgestelde manier worden gecorrigeerd om deze in lijn te brengen met de actuele productiecapaciteit. Het is dus niet relevant per wanneer de inrichting onder ETS viel, maar per wanneer deze in bedrijf is genomen. Als ik kies voor de referentieperiode 2005 t/m 2008, moet ik dan ook alle gegevens invullen voor de jaren 2009-2010? In prinicpe hoeft u alleen gegevens aan te leveren voor de referentieperiode die u heeft gekozen. Hierop zijn twee uitzonderingen. Als een productbenchmark van toepassing is, moet u sowieso productiegegevens aanleveren over de periode 2005 t/m 2008. Als er een significante capaciteitsverandering heeft plaatsgevonden in der periode 2009-2010 en u kiest voor de referentieperiode 2005 t/m 2008, dan zult u voor beide perioden gegevens moeten aanleveren.
19 juli 2011
19 juli 2011