agenda vergadering
Algemeen Bestuur
datum
12 november 2014
tijdstip
9.00 - 10.30 uur
locatie
Veiligheidsregio IJsselland, Zeven Alleetjes 1, Ruimte C-127
1. Opening 2. Verslag Vergadering 22 oktober 2014 3. Mededelingen & Ingekomen stukken
Besluitvormend 4. Najaarsrapportage (bijlage) 5. Portefeuilleverdeling (Nazending) 6. Flexibele Evacuatiestrategie (bijlage) 7. Wijzigingen CAR UWO 8. Regionaal Risicoprofiel 9. Brandrisicoprofiel 10. Handhavingsbeleid Industriële Veiligheid
Informerend 11. Voortgang en aanvullend voorstel Project Eerste Hulp 12. Aanwijzing Bedrijfsbrandweer Akzo Deventer 13. Ondertekening intentieverklaring klimaatactieve stad 14. Rondvraag 15. Sluiting
notulen van datum aanwezig
afwezig
Veiligheidsbestuur IJsselland 22 oktober 2014 Namens de gemeenten: De heren H.J. Meijer (Zwolle, voorzitter), M.J. Ahne (Ommen), E.J. Bilder (Zwartewaterland), A.P. Heidema (Deventer), B. Koelewijn (Kampen), H.C.P. Noten (Dalfsen), A.G.J. Strien (Olst-Wijhe), P.A. Zoon (Raalte) en mevrouw M.A.J. van der Tas (Steenwijkerland), P.H. Snijders (Hardenberg) Verder de heer S.C. Dekker (nationale politie), de heer V. Smink (Hoofdofficier van Justitie), mevrouw N.A.M. Rigter (directeur Publieke Gezondheid), de heer A.H. Schreuders (secretaris, Veiligheidsregio), mevrouw L.J. Sievers (commandant regionale brandweer) en de heer H. Zwart (coördinerend functionaris gemeenten) De heren J.D. Alssema (Staphorst), , A. Krakau de Jong (namens regionaal militair commando Noord) en H. Dijk (namens de Waterschappen) 1. Opening De voorzitter, de heer Meijer, opent de vergadering van het Algemeen Bestuur Veiligheidsregio. Bericht van verhindering is ontvangen van de heer Dijk, de heer Alssema, en de heer Krakau de Jong. 2. Verslag vergadering d.d. 24 september 2014 Tekstueel: De heer Smink was tijdens deze vergadering aanwezig. Hierna stelt het bestuur het verslag vast. 3. Mededelingen / ingekomen stukken Ingekomen stukken - Problematiek bergers (SAMIJ) - Rapport brand aan de Kelders te Leeuwarden - Module Evacuatie bij grote overstromingen (MEGO) - Wijziging bereikbaarheid piketambtenaar Kabinet CdK Overijssel Mededelingen / mondeling De heer Koelewijn gaat in op de regionale reanimatiedag aanstaande zaterdag 25 oktober. Er is veel belangstelling: op 18 locaties doen ongeveer 470 deelnemers mee aan de cursus reanimeren. De heer Koelewijn prijst het initiatief van de GGD dat prima past binnen het thema zelfredzaamheid. Het algemeen bestuur neemt kennis van de ingekomen stukken en mededelingen.
kenmerk vervolgblad
2 van 3
Informerend 4. Voortgang Project IJssellands werken en Huisvesting Kennis te nemen van De stand van zaken van het project IJssellands Werken en Huisvesting en de doorkijk naar de geplande mijlpalen. Bespreking De voorzitter meldt dat aan het voorstel ook een financiële component zit. Vanmiddag is in het dagelijks bestuur de Najaarsrapportage aan de orde waarna op 12 november deze financiële component in het algemeen bestuur aan de orde komt. Het algemeen bestuur neemt kennis van het voorstel. 5. Projectplan Kwaliteitszorg Kennis te nemen van Het projectplan kwaliteitszorg Veiligheidsregio IJsselland. Het algemeen bestuur neemt kennis van het voorstel. 6. Stand van zaken LMO Kennis te nemen van De stand van zaken rondom de ontwikkeling van de Landelijke Meldkamer Organisatie (LMO) Bespreking De voorzitter geeft aan dat het Veiligheidsberaad, op basis van alle ontvangen reacties, een brief heeft verzonden naar de LMO. Het algemeen bestuur neemt kennis van het voorstel. 7. Voorbereiding besluitvorming Regionaal Risicoprofiel, Brandrisicoprofiel, Dekkingsplan Kennis te nemen van - de voortgang van de beleidsdocumenten Regionaal Risicoprofiel, Brandrisicoprofiel en Regionaal Dekkingsplan; - het proces van bestuurlijke besluitvorming, rekening houdend met de onderlinge samenhang van die documenten. Bespreking De heer Koelewijn merkt op dat in de gemeenteraad van Kampen een discussie is gevoerd over het transport van gevaarlijke stoffen per spoor. Dat is in het voorstel niet benoemd als risico, maar wordt beschouwd als going concern. De heer Koelewijn vraagt in hoeverre er rekening wordt gehouden met mogelijke incidenten. Mevrouw Sievers antwoordt dat dit onderwerp in de normale voorbereiding op risico’s zit, vergelijkbaar met snelwegincidenten met gevaarlijke stoffen. Going concern betekent hierbij het uitwisselen van informatie met partners, samenwerking, kennis hebben van de netwerkstructuur enzovoort. In het regionaal risicoprofiel is het niet één van de vijf prioriteiten, de Veiligheidsregio is er echter wel op berekend.
kenmerk vervolgblad
3 van 3
De heer Strien zegt dat in de gemeenteraad van Olst-Wijhe hetzelfde punt aan de orde is geweest. Hij verzoekt het thema te benoemen in het voorstel op de wijze waarop mevrouw Sievers het toelichtte. De voorzitter geeft aan dat ook de raad van de gemeente Zwolle het thema heeft genoemd als risico. Mevrouw Sievers neemt hierover een passage op in het voorstel. Het algemeen bestuur neemt kennis van het voorstel. 8. Rondvraag Er zijn geen punten voor de rondvraag. 9. Sluiting Om 09.15 uur sluit de voorzitter de vergadering.
Vastgesteld op 12 november 2014
De heer drs. H.J. Meijer
Mevrouw L.J. Sievers, secretaris Namens deze, De heer drs. A.H. Schreuders
Voorzitter
Secretaris
Agendapunt - informatie
aan
Algemeen Bestuur
datum
12 november 2014
agendapunt onderwerp proceseigenaar portefeuillehouder
3 Ingekomen stukken/Mededelingen L.J. Sievers H.J. Meijer
1. Lijst van ingekomen stukken De stukken zijn op te vragen bij het secretariaat * = aan de stukken toegevoegd. Nummer 20141112.01
Datum 2-10-2014
20141112.02
7-10-2014
20141112.03
10-10-2014
2. Mededelingen
Onderwerp Reactie Veiligheidsberaad op conceptplannen LMO (Veiligheidsberaad) Jaarrekening 2013 en begroting 2015 (Provincie Overijssel) Wateroverlast IFV (Veiligheidsberaad)
Afdoening t.k.n. t.k.n. t.k.n.
Veiligheidsberaad Postbus 7010 6801 HA Arnhem Kemperbergerweg 783, Arnhem www.veiligheidsberaad.nl
[email protected] 026 355 24 99
Regiegroep LMO Mr. A.F. Gaastra, voorzitter Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG
Doorkiesnummer
026-355 2995 Inlichtingen bij
H. Lanser Ons kenmerk
2014 0042 2 oktober 2014 Onderwerp Reactie Veiligheidsberaad op conceptplannen LMO Datum
Geachte heer Gaastra, Eind augustus heeft een schriftelijke consultatie plaatsgevonden onder de leden van het Veiligheidsberaad over de conceptplannen voor de Landelijke Meldkamerorganisatie. Deze consultatie heeft een veelheid aan reacties opgeleverd die heeft geresulteerd in een bestuurlijke inbreng die door het Dagelijks Bestuur van het Veiligheidsberaad op 26 september is vastgesteld. Hieronder treft u onze reactie op de concept-plannen aan. Het Veiligheidsberaad constateert dat er door de Kwartiermakersorganisatie Landelijke Meldkamerorganisatie in korte tijd veel werk is verricht om te komen tot een nadere invulling van de afspraken uit het Transitieakkoord. Het traject om te komen tot een landelijke meldkamerorganisatie biedt een mooie gelegenheid om in gezamenlijkheid te komen tot essentiële verbeteringen voor de burger en hulpverlener. Het Veiligheidsberaad complimenteert de Kwartiermakersorganisatie met de plannen zoals deze nu voorliggen ter consultatie van alle bij de LMO betrokken partijen. Het DB Veiligheidsberaad heeft kennis genomen van de ontvangen reacties vanuit haar achterban, op de concept plannen die ter consultatie waren uitgezet. De hoofdlijnen van deze reacties laten zich langs de volgende lijnen samenvatten: Programmabeheersing Een dergelijk majeure exercitie als de totstandkoming van de LMO is, vraagt om een stevige projectorganisatie en een transparante structuur. Bovendien lopen er parallelle trajecten van vorming van de nieuwe organisatie en aandacht voor going concern zolang de wet nog niet is gewijzigd. Juist vanwege de hybride structuren, verantwoordelijkheden, financiële stromen en trajecten is het aan te bevelen de vorming van de landelijke meldkamerorganisatie de status Groot Project te (laten) geven. Daarmee krijgt ook het parlement een rol. De voorliggende plannen vormen een goede eerste aanzet, over de verdere invulling en onderbouwing denken wij uiteraard mee. In het kader van de programmabeheersing is het van belang goed de risico’s in kaart te brengen en daarop te sturen. Bij de verdere vervolmaking van de plannen ziet het Veiligheidsberaad graag meer aandacht voor een gedegen risicomanagement in de projectsturing. Financiële vraagstukken Het Veiligheidsberaad is van mening dat duidelijkheid over de financiën en een degelijke financiële onderbouwing een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het draagvlak van de
Pagina
2/3
vorming van de LMO. Momenteel loopt de nulmeting nog en is nog niet voor alle regio’s duidelijk wat daar de uitkomsten van zijn. Die onzekerheid draagt bij aan een zekere onrust over de verdere financiële trajecten. De resultaten van de nulmeting zullen straks bijdragen aan het wegnemen van die onzekerheden. Zodra deze beschikbaar zijn, alsmede de bevindingen van de due diligence commissie, kan de financiële onderbouwing van de voorliggende conceptplannen verder worden ingevuld en besproken. Gezien de complexiteit en duur van het project adviseert het Veiligheidsberaad om – net als bij het onder verantwoordelijkheid van het VB uitgevoerde – NMS project om een Gateway review te laten uitvoeren. Zo kan een beter beeld worden verkregen van de bestuurlijke en financiële risico’s. Een andere factor die bijdraagt aan duidelijkheid over de financiën betreft de overgang van de regionale budgetten naar de LMO. Hiervoor is reeds een werkgroep in het leven geroepen die daarover moet adviseren. Het is aan te bevelen dit zo snel mogelijk naar het juiste niveau te tillen zodat daarover snel knopen kunnen worden doorgehakt. Continuïteit tijdens de transitieperiode In voorliggende plannen is de aandacht voor risico's voor continuïteit van het meldkamerproces tijdens de transitieperiode, onderbelicht. In de driehoek LMO, going concern en de veiligheidsregio’s moet de aandacht voor personeel en het meldkamerproces goed geborgd worden. Ook multi-opschaling is in de plannen nog onderbelicht en verdient als kern van het crisismanagement een centrale plaats in het ontwerpplan en het plan van aanpak. Multi-opschaling betreft ook de gemeentelijke opschaling, bevolkingszorg en opgeschaalde zorg. Multi intake Voor het Veiligheidsberaad is de multidisciplinaire intake altijd het hart geweest van de LMO en een belangrijke reden om tot een landelijke organisatie over te gaan. Juist in een uitgebreide en gedegen multi intake schuilen de kwaliteitsvoordelen en synergievoordelen van de meldkamerorganisatie. Aan dit streven mag dan ook onder geen beding worden getornd. Het Veiligheidsberaad adviseert om de voorgenomen pilots snel ter hand te nemen. Daarnaast verdient het aanbeveling om het verschijnsel van de “multi-opleiding” nader te bestuderen. Hiermee wordt bedoeld dat alle multi centralisten zodanig worden opgeleid dat zij voldoen aan de eisen van de “witte” sector. ICT infrastructuur Zoals bekend heeft het Veiligheidsberaad de voorbereidende werkzaamheden voor NMS afgerond en liggen deze momenteel in een schriftelijke ronde voor aan de leden van het Veiligheidsberaad. NMS is een noodzakelijke voorwaarde voor het doorvoeren van de multi intake. Om NMS adequaat te laten landen bij de LMO en de verrichte werkzaamheden en bevindingen niet te laten verouderen, verdient het aanbeveling zo spoedig mogelijk over te gaan tot inrichting van de ICT infrastructuur bij de LMO en afspraken te maken over NMS met VenJ. Na overgang van de budgetten dragen de veiligheidsregio’s geen financiële verantwoordelijkheid meer voor GMS of de opvolger NMS. Tenslotte Uit bovenstaande blijkt dat de voorliggende plannen op een aantal punten nadere onderbouwing en aanvulling behoeven. Het DB Veiligheidsberaad realiseert zicht dat
Pagina
3/3
deze op sommige punten afhankelijk is van uitkomsten van de nulmeting en de due diligence commissie. Op een aantal andere zaken kan wel al actie worden gezet, zoals de pilot multi intake. Wij gaan samen met alle partners dit traject met vertrouwen in en gaan er vanuit dat we in goede samenwerking en met oog voor voldoende onderlinge communicatie, ons doel kunnen verwezenlijken: de vorming van de landelijke meldkamerorganisatie.
Hoogachtend,
Drs H.J.J. Lenferink Portefeuillehouder Informatievoorziening DB Veiligheidsberaad
Luttenbergstraat 2
~ : i
iiuiiiiiiHi V14.006268
Telefoon ū38 499 88 99
Fax 0 3 8 4 2 5 4 8 8 8 overijssel.nl
[email protected]
Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Dsselland
KvK 5 1 0 4 8 3 2 9
P O S t b U S 1453
IBAN N L 4 5 R A B O 0 3 9 7 3 4 1 1 2 1
8001BL ZWOLLE I n l i c h t i n g e n bij mw. M. Elmellahi telefoon 038 499 94 2 1
[email protected]
Onderwerp: Jaarrekening 2013 en begroting 2015.
Datum 7.10.2014 Kenmerk 2014/0258026 Pagina 1
Uw kenmerk
Jaarrekening 2013 en begroting 2015 Wij hebben de begroting van uw gemeenschappelijke regeling voor het jaar 2015 in goede orde ontvangen. Na onderzoek hebben wij geconstateerd dat deze voldoet aan de wettelijke criteria; de begroting is realistisch en structureel in evenwicht. Deze criteria zijn vastgelegd in de Wet gemeenschappelijke regelingen c.q. Gemeentewet en uitgewerkt in het landelijk toezichtskader "Kwestie van Evenwicht". Verder hebben wij geconstateerd dat zowel de jaarrekening 2013 als de begroting 2015 tijdig door uw bestuur zijn vastgesteld en ingezonden. Wij zijn van mening dat de begroting 2015 van uw gemeenschappelijke regeling, in overeenstemming met de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet, onze goedkeuring niet behoeft (regulier repressief toezicht). Hiervan uitgaande hebben wij de begroting 2015 voor kennisgeving aangenomen. De door u tijdig vastgestelde en ingezonden jaarrekening 2013 hebben wij eveneens voor kennisgeving aangenomen. Wel dienen de begrotingswijzigingen (met bijbehorend raadsvoorstel en -besluit) binnen twee weken na vaststelling, ter kennisname naar de provincie te worden gezonden. Tenslotte In het voorjaar 2015 ontvangt u een begrotingsbrief met daarin het proces en de toetsingspunten voor de begroting 2016. Wij verwachten van u dat u de begrotingsbrief in samenhang met deze brief over de toezichtsvorm voor 2015 zult agenderen ter bespreking met uw bestuur. Een afschrift van dit schrijven hebben wij gezonden aan de raden van de aan uw samenwerkingsverband deelnemende gemeenten.
Gedeputeerde staten van Overijssel,
voorzitter,
secretaris,
Wilt u in uw correspondentie met de provincie Overijs s el: * één onderwerp per brief hanteren; » het in deze brief opgenomen kenmerk vermelden. Bijlagen
Datum verzending
1 0 OKT. 2014
^Qverijssel
provincie
De Algemene wet bestuursrecht biedt de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzending van deze brief bezwaar in te dienen tegen dit besluit. Voor de behandeling hiervan is geen griffierecht verschuldigd. Voor inlichtingen over de bezwaarschriftprocedure kunt u zich wenden tot de medewerker van de provincie die in dit besluit is vermeld.
Datum
7.10.2014 Kenmerk
2014/0258026 Pagina
2 Uw brief
Uw kenmerk
^Qverijssel
provincie
Veiligheidsberaad
Instituut Fysieke Veiligheid
Postbus 7010 6801 HA Arnhem Kemperbergerweg 783, Arnhem www.veiligheidsberaad.nl
[email protected] 026 355 24 99
Veiligheidsregio IJsselland
Doorkiesnummer
De heer H.J. Meijer
2211
Postbus 1453
Inlichtingen bij
8001 BA ZWOLLE
IIIIII HM IIIIII MilIIII V14.006265
Datum
10 oktober 2014
Onderwerp
Wateroverlast
Carla Franken Ons kenmerk
D14 - 077
Geachte heer Meijer,
In de vergadering van 9 september heb ik het dagelijks bestuur van het Veiligheidsberaad/lnstituut Fysieke Veiligheid geïnformeerd over de waterlast waarmee het IFV (locatie Arnhem) eind juli te kampen heeft gehad. Graag informeer ik ook het Veiligheidsberaad en het algemeen bestuur IFV over de gevolgen van de wateroverlast. Op 28 juli 2014 leidde hevig noodweer tot flinke wateroverlast buiten én in het IFVgebouw aan de Kemperbergerweg in Arnhem. De gehele benedenverdieping, met een oppervlakte van ca. 1300 m2 heeft 30 cm onder water heeft gestaan. Het gevolg was dat de zalen tot 1 oktober 2014 niet meer gebruikt konden worden voor opleidingen, trainingen en congressen. Uiteraard heeft het IFV de nodige stappen gezet om de continuïteit van zijn dienstverlening te waarborgen. De trainingen, opleidingen, leergangen en masterclasses hebben plaatsgevonden op een andere locatie in de buurt van Arnhem of Utrecht. Voor de congressen van het IFV wordt nog steeds uitgeweken naar een passende alternatieve locatie. Medio oktober kunnen er echter weer congressen plaatsvinden in de eigen vernieuwde congreszaal. De schade door de wateroverlast wordt geraamd op enkele tonnen. Het IFV is voor deze schade verzekerd. Niet alleen voor de directe schade aan het gebouw, maar ook voor de vervolgschade door het huren van alternatieve locaties. Inmiddels bevinden de werkzaamheden om de gevolgen van de waterschade te herstellen zich in een afrondende fase. Hierbij is van de nood een deugd gemaakt door de ruimten van de benedenverdieping op een eigentijdse, professionele en flexibele manier te herinrichten, rekening houdend met diverse toepassingen van vergaderingen, cursussen, trainingen, workshops, brainstormsessies, etc.
Als alle werkzaamheden helemaal afgerond zijn, nodig ik u graag uit bij het IFV in Arnhem om het resultaat van de herstelwerkzaamheden aan u te laten zien. Hiervoor zal een datum worden gekozen waarop tevens een vergadering van het algemeen bestuur plaatsvindt. Ik stel u uiteraard tijdig hiervan op de hoogte. Met vriendelijke groet,
L.C. Zaal MPM Algemeen directeur
Agendapunt - besluitvormend
aan
Algemeen Bestuur
datum
12 november 2014
agendapunt onderwerp proceseigenaar portefeuillehouder
4 Najaarsrapportage L.J. Sievers H.J. Meijer
Te besluiten om
1. Bij een aantal budgetten is sprake van incidentele onderuitputting en overschrijding. De oorzaken van deze incidentele onderuitputting en overschrijding worden toegelicht in de najaarsrapportage 2014. Door de betreffende budgetten voor 2014 nu naar beneden bij te stellen kan het resultaat in de jaarrekening 2014 eenvoudiger worden toegelicht. Besluit: De najaarsrapportage 2014 vast te stellen en daarop incidenteel de budgetten 2014, die het betreft, aan te passen via een incidentele begrotingswijziging. 2. In de meerjarenbegroting van de Veiligheidsregio is op basis van het project Vorming Brandweer IJsselland een bezuiniging opgenomen die uiteindelijk oploopt tot € 1,1 miljoen structureel. Onderdeel van deze taakstelling is een bezuiniging van € 150.000 die in 2014 al gerealiseerd moet worden. De bezuinigingsvoorstellen worden 17 december in het AB vastgesteld. Een aantal van deze voorstellen (efficiencyvoordelen) doen zich al in 2014 voor, denk aan niet invullen 1 fte controllerfunctie, 1 fte formatie bij repressie en 2,25 fte formatie administratie & telefoniste. De lijst met bezuinigingsvoorstellen is ambtelijk ook doorgenomen met de provincie. Wij hebben van de provincie een brief ontvangen, dat de begroting 2015 realistisch en structureel in evenwicht is. Besluit: De nog openstaande bezuinigingstaakstelling voor 2014 van € 150.000 te dekken uit het positieve saldo zoals geprognosticeerd in de najaarsrapportage 2014 via de in 2014 gerealiseerde bezuinigingsvoorstellen. 3. Bij het opstellen van de begroting 2014 was nog geen rekening gehouden met investeringen die in 2013 niet zijn afgerond door de verschillende gemeenten. De overheveling van deze investeringskredieten moet nog worden geformaliseerd. Er wordt voor € 760.000 aan investeringskredieten van 2013 van de gemeenten overgeheveld naar 2014. De daarbij horende kapitaallasten zitten al wel in de begroting van de Veiligheidsregio verwerkt. Echter over de overheveling van de investeringskredieten dient formeel nog door u te worden besloten.
kenmerk vervolgblad
2 van 5
Besluit: De nog in 2013 nog niet afgeronde investeringskredieten van de gemeenten ad € 760.000 over te hevelen naar 2014 naar de Veiligheidsregio en ter beschikking te stellen. 4. De eenheid Bedrijfsvoering is per 1-1-2014 van de GGD organisatorisch verplaatst naar de Veiligheidsregio. Er wordt inmiddels wel gewerkt met ICT middelen maar die zijn formeel nog eigendom van de GGD. Het voorstel is om de ICT activa over te nemen van de GGD. De kapitaallasten zijn al opgenomen in de begroting. Formeel dient u het hiervoor benodigde bedrag middels een investeringskrediet beschikbaar te stellen. Besluit: Een investeringskrediet ad € 850.000 beschikbaar te stellen voor de overname van ICT activa van de GGD en de daarbij horende kapitaallast te dekken uit het hiervoor reeds beschikbare budget in de gemene rekening 2014. 5. De plannen om de Veiligheidsregio volledig te huisvesten in de kazernes zijn uitgewerkt. Het deel van de Veiligheidsregio dat nu gehuisvest is aan de Zeven Alleetjes in Zwolle wordt per 1 april 2015 ook gehuisvest in de kazernes. De benodigde investeringen voor de herhuisvesting zijn in beeld gebracht. Formeel dient u de hiervoor benodigde middelen via een investeringskrediet ter beschikking te stellen. Besluit: De volgende investeringskredieten beschikbaar te stellen voor de herhuisvesting van de Veiligheidsregio: Verbouwing: € 1.285.625; Inventaris: € 969.815; ICT: € 245.000. 6. De bij de investeringen behorende kapitaallasten en extra beheerlasten samen € 285.500, te dekken uit de vrijval van de beschikbare huurkosten van de Zeven Alleetjes ( in totaal € 360.000 in de begroting 2015) en het restant van € 74.500 structureel in mindering te brengen op de bijdragen van de gemeenten met ingang van de programmabegroting 20162019. Naast de structurele lasten van de herhuisvesting worden er ook eenmalige kosten gemaakt onder andere voor de externe projectbegeleiding, verhuiskosten, advieskosten en architectkosten. Deze middelen dient u formeel via een projectkrediet ter beschikking te stellen. Besluit: Een projectkrediet beschikbaar te stellen ad € 550.000 (waarvan € 450.000 in 2014 en € 100.000 in 2015) voor de incidentele kosten m.b.t. de herhuisvesting. Deze eenmalige kosten met betrekking tot de herhuisvesting te dekken uit: het resterende projectkrediet regionalisering brandweer (€ 350.000), bij resultaatbestemming op basis van de jaarrekening 2014 (€ 100.000) en het projectkrediet voor 2015 dekken binnen de exploitatie van 2015 (€ 100.000). 7. In 2013 is het budget voor het project eerste hulp niet volledig benut. Ook in het kader van de verdere ontwikkeling van de organisatie van de Veiligheidsregio is er behoefte om het resterende budget van € 56.800 in te zetten voor de afronding van het project. Omdat het restantbudget bij de bestemming van het resultaat 2013 is meegenomen dient ook opnieuw de dekking te worden aangegeven. Formeel dient u het budget opnieuw ter beschikking te stellen en in te stemmen met de dekking daarvoor. Besluit: Het resterend budget 2013 voor het project eerste hulp ad. € 56.800 opnieuw beschikbaar te stellen in 2014 en dit te dekken uit de bestemmingsreserve Ontwikkeling Veiligheidsregio. Deze reserve is bestemd voor de verdere Ontwikkeling van de Veiligheidsregio, het project eerste hulp past daarbinnen. 8. Aan de crisiscommunicatie worden landelijk aanvullende eisen gesteld. Om aan deze eisen te kunnen voldoen is eenmalig een krediet nodig dat u formeel ter beschikking moet stellen. Besluit: Een incidenteel krediet van € 75.000 beschikbaar te stellen voor bijstelling van de crisiscommunicatie en dit incidenteel te dekken met: de beschikbare ruimte van € 21.000
kenmerk vervolgblad
3 van 5
subsidie van het Rijk, € 29.500 uit het communicatiebudget, € 17.000 binnen het programma gemeenten en € 7.500 binnen het programma bestuur. 9. In de laatste AB- vergadering zijn vragen gesteld over de dekking van de Veiligheidsdag. Er is gevraagd om de dekking vanuit de Veiligheidsregio aan te geven, omdat nog niet bekend is welke bijdrage de organiserende partijen kunnen genereren. Alleen wanneer het echt nodig is, wordt beroep gedaan op het beschikbare budget van € 40.000. Besluit: In het jaar dat de Veiligheidsdag wordt georganiseerd (om de twee jaar) maximaal € 40.000 beschikbaar te stellen en via de tussentijdse rapportage met een dekkingsvoorstel te komen. 10. Een aantal wijzigingen met een technisch karakter (onder andere in de overheadtoerekening) leidt tot verschuivingen in de budgetten per programma. Deze technische wijzigingen verlopen voor de Veiligheidsregio als totaal overigens budgettair neutraal. Wijzigingen die leiden tot verschuivingen tussen programma’s dienen via een formele begrotingswijziging plaats te vinden. Besluit: Deze technische verschuivingen tussen de programma’s (budgettair neutraal) via een begrotingswijziging 2014 aan te passen. Inleiding De vastgestelde financiële verordening schrijft voor dat wij in het najaar een tussentijdse rapportage aan het Algemeen Bestuur voorleggen met eventueel een begrotingswijziging. De bijgevoegde najaarsrapportage 2014 betreft deze tussentijdse rapportage. Er is ook een begrotingswijziging aan gekoppeld. Beoogd resultaat De najaarsrapportage is gerelateerd aan de begroting van het lopende jaar 2014. Weergegeven is hoe financieel en beleidsmatig gezien de uitvoering van deze begroting verloopt en waar zich afwijkingen voordoen. Relatie met beleidsplan of bestuursopdrachten De prestaties die genoemd zijn in de begroting komen voort uit het beleidsplan 2012-2014. Argumenten Beleidsmatig gezien loopt de Veiligheidsregio in de pas met de begroting 2014. Risico’s In de najaarsrapportage hebben we vijf financiële risico’s beschreven: Landelijke Meldkamer Organisatie, werkkostenregeling, herijking BDuR, herhuisvesting en licenties Microsoft. Middelen/ bedrijfsvoerings-aspecten Er is een prognose gemaakt voor de rest van het jaar 2014. Hierbij is incidentele onderuitputting naar voren gekomen. Dit is een logisch gevolg van een organisatie in opbouwfase. Dit kwam bij andere geregionaliseerde veiligheidsregio’s ook voor. De incidentele onderuitputting is ontstaan doordat de organisatie zich bevond in de opstartfase. Hierbij zijn wij terughoudend geweest met de uitgaven zoals vervanging van materieel en invulling de van de vacatures om zo bij te dragen aan de ontwikkeling van een stabiele begroting. Verder is een belangrijke oorzaak de gunstige rentetarieven. Wij denken dat de gehele onderuitputting niet structureel is. In 2015 zullen wij o.a. de nog beschikbare formatie gaan invullen, waarbij we erg terughoudend zijn/blijven met de invulling. Met de (eventuele) invullingen kunnen wij verder werken aan onze ambities (Meerjarenbeleidsplan).
kenmerk vervolgblad
4 van 5
Mede naar aanleiding van het overleg met de financieel adviseurs van de gemeenten proberen wij de mogelijke voordelen/onderuitputting (voor zover mogelijk) in de voorjaarsrapportage 2015 mee te nemen, zodat de gemeenten het mee kunnen nemen in hun tussentijdse rapportage. In de najaarsrapportage proberen wij alvast aan te geven of de mogelijke voordelen/onderuitputting een structureel karakter hebben, zodat we deze eventueel kunnen meenemen bij de invulling van de bezuinigingstaakstelling. Het totale geprognosticeerde saldo van deze najaarsrapportage is ruim € 4 mln.. Voor dit saldo wordt het volgende voorstel gedaan voor bestemming bij de jaarrekening 2014.
Bestemming saldo Teruggaaf aan gemeenten Eenmalige kosten herhuisvesting Organisatieontwikkeling 2015 Aanvulling weerstandsvermogen Afboeking boekwaarde 7 alleetjes (GGD)
Bedrag € 3.224.500 € 100.000 € 100.000 € 500.000 € 100.000 € 4.024.500
Toelichting herhuisvesting Een onderdeel van de najaarsrapportage is de bestuurlijke vaststelling van de investeringskredieten van de herhuisvesting en een projectkrediet. Op basis van ons financieel kader is er sprake van een vrijval van huurlasten van in totaal € 360.000 (inclusief huurlast bedrijfsvoering) bij het verlaten van de Zeven Alleetjes. De totale extra gemiddelde kapitaallast vanaf 2016 van onderstaande investeringskredieten bedraagt € 245.000. De totale extra beheerlast ICT vanaf 2015 bedraagt € 40.500. Dit betekent dat wij structureel € 74.500 met ingang van 2016 in mindering willen brengen op de structurele bijdragen van de gemeenten. Wij zullen dit in de programmabegroting 2016 - 2019 verwerken in de gemeentelijke bijdrage. Deze besparing wordt niet meegenomen bij de invulling van de bezuinigingstaakstelling en is dus een extra voordeel voor de gemeenten. Verbouwing en inventaris De eerste berekeningen door de projectleider laten de volgende investeringen zien € 1.285.625 voor de verbouwingen en € 969.815 voor de inventaris, inclusief BTW. De cijfers zijn exclusief kosten voor asbestsanering en grote aanpassingen aan de installaties. De projectleider gaat er vanuit dat deze kosten zich niet voordoen. Dit vormen dus nog risico’s. ICT begroting Door team I&A is een totale extra investering berekend van € 245.000 (inclusief BTW), dit betreft een investering voor een nieuwe serverruimte en extra bekabeling. Hierbij is er vanuit gegaan dat er geen grote aanpassingen aan de nutsvoorzieningen in het gebouw noodzakelijk zijn. Dit is dus een risico. Facilitaire kosten Wij verwachten de extra facilitaire kosten op te kunnen vangen binnen de huidige begroting. Dit zijn o.a. extra schoonmaakkosten, energie, catering en parkeerkosten. Werkstijl Als er al specifieke kosten optreden, dan zullen dit geen omvangrijke kosten zijn en deze kunnen dan worden opgevangen bijvoorbeeld binnen: de bestaande (opleidings)budgetten, het projectkrediet of de reserve organisatieontwikkeling of een mogelijke subsidie.
kenmerk vervolgblad
5 van 5
Projectkrediet Voor de incidentele projectkosten is een raming gemaakt van € 550.000 (€ 450.000 in 2014 en € 100.000 in 2015), dit zijn kosten voor externe projectbegeleiding, architect en verhuis- en advieskosten. Deze kosten worden financieel gedekt door het restant projectkrediet regionalisering van € 350.000, € 100.000 wordt bij de bestemming van het jaarrekening 2014 gevraagd en € 100.000 wordt opgevangen binnen de exploitatie van 2015. Toelichting Organisatieontwikkeling 2015 Bij de voorjaarsnota 2013 is door het algemeen bestuur € 100.000 beschikbaar gesteld voor organisatie- en leiderschapsontwikkeling. In 2014 is gestart met een leiderschapstraject, welke in 2015 een vervolg zal krijgen. De regionalisering is een grote verandering voor veel medewerkers. In samenspraak met het Managementteam en de Ondernemingsraad is een traject gestart voor de ontwikkeling van onze organisatie. De ambities die zijn geformuleerd in het meerjarenbeleidsplan, de uitgangspunten in het organisatieplan en de (kern)waarden uit de visie op HRM en Leiderschap én het cultuurrapport ‘Eenheid in verscheidenheid’ vormen een grote veranderopgave voor de komende tijd. Wij stellen daarom voor om bij de vaststelling van de jaarrekening 2014 incidenteel € 100.000 beschikbaar te stellen om het traject van organisatie- leiderschapsontwikkeling in 2015 het noodzakelijk vervolg te kunnen geven. Toelichting aanvulling Weerstandvermogen Op dit moment (stand 31-12-2013) hebben wij een algemene reserve van € 156.565. Bij de reacties op de programmabegroting 2015 werd geconcludeerd dat het weerstandsvermogen laag is. Wij delen deze mening, ook gelet op de norm die wij voor het weerstandsvermogen hebben ontwikkeld. In de financiële kaders en uitgangspunten (hoofdstuk 6.4, blz. 22) die door het algemeen bestuur vastgesteld zijn, hebben wij afgesproken dat wij proberen het weerstandsvermogen via een mogelijk positief resultaat in 2014 en 2015 op ‘peil’ te brengen en de gemeenten dus niet om een aanvullende bijdrage te vragen. Als richtlijn voor de omvang van de algemene reserve wordt een percentage van 2,5% van de totale begrote lasten gehanteerd (€ 1 mln.) met een ondergrens van 1% (€ 400.000). Dit percentage is afgeleid van percentages gehanteerd door andere veiligheidsregio’s en gemeenten in Nederland. In 2015 gaan wij een verder gestructureerd risicomanagement oppakken en toetsen wij dit aan het aanwezige weerstandsvermogen. Wij stellen voor om bij de vaststelling van de jaarrekening 2014 incidenteel € 500.000 toe te voegen aan de algemene reserve. Wij proberen stapsgewijs, conform afspraak, het weerstandsvermogen op ‘peil’ te brengen. Met deze toevoeging komt de algemene reserve circa halverwege de afgesproken ondergrens en bovengrens. Wij verwachten dat dit voldoende niveau is om de risico’s in 2015 te kunnen opvangen. Afstemming en draagvlak De najaarsrapportage en de bezuinigingsvoorstellen zijn 27 oktober besproken met de financieel adviseurs van de gemeenten. In de kring van gemeentesecretarissen in september is een mondelinge toelichting gegeven. Communicatie De najaarsrapportage wordt gepubliceerd op de website en intranet. Vervolg 12 november: Vaststelling najaarsrapportage Algemeen Bestuur.
Najaarsrapportage 2014
Versie 0.3 - definitief
Documentgegevens Nr. 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5
Datum 7 oktober 2014 22 oktober 2014 30 oktober 2014 7 november 2014 12 november 2014 (vaststelling)
Verspreid aan Management Team Dagelijks Bestuur Veiligheidskring (gemeentesecretarissen) Veiligheidsdirectie Algemeen Bestuur
Documentbeheer/ eigenaar
Marc Kool en Marjolein Fransen
Projectleider
Peter Seinen
Vastgesteld door
Dagelijks Bestuur
Datum vaststelling
12 november 2014
Digitale vindplaats
MyCorsaID
2
Inhoud 1
Inleiding
4
2
Financiële stand van zaken
4
3
2.1
Financiële inleiding
4
2.2
Toelichting incidentele afwijkingen
5
2.3
Incidentele begrotingswijziging
8
2.4
Structurele begrotingswijziging (budgettair neutrale verschuivingen)
8
2.5
Overhevelingen investeringskredieten 2013
8
2.6
Mogelijke bestemming saldo najaarsrapportage
9
2.7
Risico
Beleidsmatige stand van zaken programma’s
10
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Programma Bestuur
13
3.3
Programma Veiligheid
16
3.4
Programma Gemeenten
18
3.5
Programma Brandweer
19
3.6
Programma Meldkamer
23
3.7
Programma GHOR
24
4
Bedrijfsvoering
26
5
Besluiten najaarsrapportage
27
6
Bijlage
29
1 Inleiding Dit betreft de tweede bestuursrapportage. Deze gaat over de eerste acht maanden van het jaar. In hoofdstuk 2 van deze najaarsrapportage ligt de nadruk op de incidentele financiële afwijkingen, inclusief de toelichting. Deze technische toelichting is vrij uitgebreid, aangezien dit het eerste jaar is van de nieuwe organisatie. In hoofdstuk 3 volgt een beleidsmatige toelichting op de stand van zaken van de programma’s in de begroting. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de bedrijfsvoering. In hoofdstuk 5 worden alle besluiten vanuit de najaarsrapportage gepresenteerd. Conform artikel 7 van de financiële verordening moet de najaarsrapportage voor 1 november aangeboden worden aan het algemeen bestuur van de veiligheidsregio.
2 Financiële stand van zaken 2.1
Financiële inleiding
In het voorjaar hebben wij een korte toelichting gegeven op de financieel belangrijkste zaken. In deze najaarsrapportage geven wij een doorkijk voor de rest van het jaar. Wij hebben geprobeerd om een zo zorgvuldig mogelijke prognose te maken. Dit was lastig, omdat wij nog geen lange financiële historie hebben opgebouwd. Het algemeen beeld is, dat er in 2014 organisatiebreed sprake is van incidentele onderuitputting van in totaal ruim vier miljoen euro. Deze incidentele onderuitputting is ontstaan doordat de organisatie zich bevond in de opstartfase. Hierbij zijn wij terughoudend geweest met de uitgaven, vervangingen en invulling van de vacatures om zodoende een stabiele begroting te krijgen. Verder vormen de gunstige rentetarieven een belangrijke oorzaak van de onderuitputting. De e incidentele financiële afwijkingen ten opzichte van de vastgestelde begroting 2014 (inclusief 2 begrotingswijziging) zijn hieronder weergegeven en toegelicht. Dit betreft de totalen van alle programma’s samen.
Kostencategorieën Personeelskosten Huisvestingskosten Brandweermaterieel Opleiden & Oefenen Automatisering & verbindingen Rente Beheerskosten Overige kosten Bezuinigingstaakstelling 2014 Inkomsten Totaal
v v v v n v v v n v
Incidentele afwijking € 1.555.000 € 460.000 € 600.000 € 382.500 € -280.000 € 1.200.000 € 132.000 € 125.000 € -150.000 € € 4.024.500
v voordeel n nadeel
4
2.2
Toelichting incidentele afwijkingen
Personeelskosten De belangrijkste oorzaak van deze incidentele onderuitputting van 1,6 miljoen euro is dat na de plaatsing van alle vaste medewerkers op een functie een aantal vacatures (bij diverse teams) nog niet is ingevuld. Waar nodig is in de loop van het jaar gewerkt met mensen met een tijdelijke aanstelling of met inhuurkrachten, passend binnen de beschikbare vacatureruimte. Een deel van deze onderuitputting kan structureel worden gemaakt via efficiencymaatregelen. Deze maatregelen zijn opgenomen in de bezuinigingsvoorstellen, die zijn uitgewerkt om de structurele bezuinigingstaakstelling in te vullen en waar u separaat over wordt geïnformeerd. Het afgelopen jaar is de basisbezetting in orde gemaakt. Om stappen te maken en door te ontwikkelen is het overige deel van de beschikbare formatie nog nodig. Nadat de organisatie verder ingewerkt raakt, zullen de overige vacatures conform het formatieplan worden ingevuld, hetzij vast hetzij tijdelijk. Waar er mogelijkheden zijn om via efficiëntiemaatregelen formatie te besparen zullen dergelijke maatregelen worden genomen om de volledige nog resterende bezuinigingstaakstelling (totaal € 1,1 mln.) te realiseren. Een andere oorzaak is de 2,05% ruimte voor de cao-onderhandelingen die structureel in de begroting zit. De uitkomsten van de onderhandelingen zijn bekend en iedereen krijgt vanaf oktober 2014 1% loonstijging plus eenmalig € 350,- en vanaf april 2015 € 50,- bruto per maand extra en voor brandweervrijwilligers 1,4% stijging. De cao- uitkomsten zijn op te vangen binnen de beschikbare ruimte in de begroting, maar levert in 2014 incidenteel onderuitputting op.
Huisvestingskosten Deze incidentele onderuitputting van € 460.000,- is voor ons op dit moment nog moeilijk te verklaren. Begin 2014 zijn met de gemeenten maatwerkafspraken gemaakt over toerekening van diverse huisvestingskosten. Er is geprobeerd om hier een inschatting van te maken voor de rest van het jaar. Dit jaar lopen nog enkele aanbestedingen (bijvoorbeeld energie). Ook speelt de herhuisvesting (vertrek uit pand Zeven Alleetjes) nog de komende tijd. Dit betekent dat wij pas in 2015 een beter beeld krijgen van de daadwerkelijke jaarlijkse huisvestingskosten. Mocht hier een structureel (efficiency)voordeel uitkomen, dan komen wij daar in de bestuursrapportages in 2015 op terug.
Brandweermaterieel De belangrijkste oorzaak van deze incidentele onderuitputting betreft de afschrijvingslast op het brandweermaterieel. In de begroting 2014 zijn wij uitgegaan van de investeringen die in 2013 door de gemeenten en ‘oude’ veiligheidsregio zouden worden gedaan, welke ook zijn afgestemd met de gemeenten. Enkele van deze investeringen vielen lager uit dan begroot en enkele zijn doorgeschoven naar 2014. Dit geeft een incidenteel voordeel van ongeveer € 500.000,- op de afschrijvingslasten. Eén van de doorgeschoven investeringen wordt meegenomen bij de bezuinigingsvoorstellen. Dit betreft de vervanging van de Mobiele Commando Unit (MCU). Door deze MCU efficiënter vorm te geven, kan het investeringsbedrag fors omlaag worden gebracht. Dit levert een structurele bezuiniging op. Een andere oorzaak is een incidentele onderuitputting op de beschikbare materieelbudgetten. Bij het opstellen van de begroting 2014 zijn de verschillende begrotingen van de gemeenten samengevoegd. Wat qua omschrijving vergelijkbaar was, is bij elkaar gezet. Vanaf het begin van het jaar hebben wij als uitgangspunt dat we de kosten daar boeken waar ze thuis horen, zodat wij in de toekomst een zuivere begroting krijgen. Nu zien wij bij de verschillende materiaalbudgetten overschrijdingen en onderuitputting, maar per saldo verwachten wij een incidentele onderuitputting van € 100.000,-. Voor 2014 zullen wij eenmalig de budgetten hierop aanpassen. Op dit moment verwachten wij dat de
5
onderuitputting niet structureel is. Dit moet onder andere blijken uit een nog in 2014/2015 op te stellen materieelbeleidsplan. Verder zijn wij erg terughoudend geweest met de aanschaf van klein materieel, in afwachting van regionaal beleid. Hierdoor is het jaar 2014 niet representatief voor wat betreft de besteding van deze budgetten. Bij de tussenrapportages in 2015 komen wij hierop terug.
Opleiden & oefenen Bij de bepaling van deze incidentele onderuitputting van € 382.500,- is al rekening gehouden met een voorziening die gevormd moet worden bij de jaarrekening 2014 voor het individueel loopbaanbudget, waar alle vaste medewerkers volgens de cao recht op hebben (jaar 2013 t/m 2015). De accountant eist dat er een voorziening wordt gevormd, als een medewerker in enig jaar geen beroep doet op deze middelen. De incidentele onderuitputting die nog overblijft, wordt veroorzaakt doordat de organisatie de eerste maanden druk is geweest met het opstarten van de nieuwe organisatie en daardoor zijn de opleidingen achtergebleven. Ook zijn er op dit moment gekwalificeerde inhuurkrachten en tijdelijke krachten, waarin (nog) niet is geïnvesteerd. Zoals wij bij de toelichting van de personeelskosten ook schrijven, willen wij stappen maken en doorontwikkelen en dit betekent in de toekomst ook weer meer opleidingen dan in 2014. Ook zijn er nog vacatures die bij invulling opleidingskosten met zich mee brengen.
Automatisering & verbindingen Bij het opstellen van de Informatisering & Automatisering (I&A)-begroting 2014 zijn er inschattingen gemaakt (o.b.v. gegevens van andere veiligheidsregio’s). Op dit moment worden alle werkelijke I&Akosten in beeld gebracht. Dit laat enkele verschuivingen zien binnen de I&A- begroting, onder andere een tekort van € 85.000,- op de kostencategorie automatisering & verbindingen. Daartegenover staat weer een overschot op bijvoorbeeld het inhuurbudget (voordeel meegenomen bij de personeelskosten). Alle verschuivingen binnen de I&A- begroting verlopen budgettair neutraal. Bij het in beeld brengen van de I&A-kosten zijn wij erachter gekomen dat vorig jaar enkele jaarlijkse terugkerende licenties zijn geactiveerd op de balans. Dit willen wij corrigeren en dit betekent incidenteel een extra afschrijving van € 75.000,-. Door de centrale Bedrijfsvoering Veiligheidsregio/ GGD dienen de in de boeken van de GGD staande gemeenschappelijke activa ICT nog in 2014 te worden overgenomen. Voor de overname is een investeringskrediet van € 850.000,- noodzakelijk. De daarbij horende kapitaallast zit al in de bijdrage van de GGD in de gemene rekening en heeft verder geen gevolg voor de begroting. Met de overname worden de diverse afschrijvingstermijnen en afschrijvingsmethodieken geharmoniseerd (basis = NVBR advies afschrijvingstermijnen), zoals vastgelegd in de financiële uitgangspunten en kaders vorming Veiligheidsregio IJsselland. Dit heeft als gevolg dat er incidenteel €120.000,- inhaalafschrijving plaats moet vinden.
Rente Bij het opstellen van de begroting 2014 zijn wij er vanuit gegaan dat wij voor de overname van al het brandweermaterieel (ongeveer € 17 miljoen) een langlopende lening moesten aantrekken. Mede door goed inzicht in de kasstromen hoeven wij hiervoor dit jaar geen langlopende lening aan te trekken, maar kunnen wij via de ontvangsten en kortlopende leningen aan onze verplichtingen voldoen. Kortlopende leningen kennen op dit moment een erg laag rentepercentage en zijn dus financieel gunstig. Verder blijven een aantal geplande en verwachte investeringen uit, zoals wij in de
6
voorjaarsrapportage al hebben aangekondigd. Dit levert samen een incidenteel rentevoordeel op van € 970.000,-. Een groot deel van het voordeel is incidenteel, maar op dit moment hanteren wij in de begroting voor het brandweermaterieel nog een rentepercentage van 4,5% (conform de vastgestelde financiële uitgangspunten en kaders). Dit is nog gebaseerd op het gemiddelde van de 0-metingen van de elf gemeenten. Hier zit dus nog een structureel voordeel, dit nemen wij mee bij de structurele bezuinigingsvoorstellen. Voor de huisvesting zijn wij in de begroting uitgegaan van een rentepercentage van 3,5% (conform vastgestelde de financiële uitgangspunten en kaders). De werkelijke rentepercentages zijn, afhankelijk van de looptijd van de lening, lager. De rentepercentages zijn in overleg met de treasurer van de gemeente Zwolle tot stand gekomen. Ook dit zijn incidentele voordelen (€ 230.000,-), zolang panden eigendom zijn van de veiligheidsregio.
Beheerskosten Met beheerskosten worden bedoeld: kosten die ondersteunend zijn aan het proces. Bijvoorbeeld advieskosten, accountantskosten en kantoorbenodigdheden. De incidentele onderuitputting van €132.000,- wordt veroorzaakt door lagere advieskosten en lagere kosten voor werving & selectie dan gepland. In 2014 hebben wij weinig gebruik gemaakt van extern advies. Wat betreft de werving & selectie, zoals wij hiervoor al hebben vermeld, zijn er nog enkele vacatures in te vullen en hebben wij vooral gebruik gemaakt van tijdelijke krachten of inhuurkrachten. Hiermee zijn de kosten voor onder andere competentieanalyses achterwege gebleven. Ook is geprobeerd om zoveel mogelijk intern (o.a. bij gemeenten) te werven, hierdoor zijn de externe wervingskosten voor 2014 beperkt.
Overige kosten In 2014 hebben wij via de Brede doeluitkering nog incidenteel € 50.000,- ontvangen. Hiervoor is tot nu toe nog geen bestemming. Dit betekent een incidenteel onderuitputting in 2014. Ook is in 2014 geen beroep gedaan op de structurele post onvoorzien ad. € 75.000,-. Verder is er, binnen het programma brandweer van de kostencategorie overige kosten, sprake van onderuitputtingen en overschrijdingen, die leiden tot een budgettair neutrale wijziging.
Bezuinigingstaakstelling Voor de zomer is er intern een inventarisatie geweest van mogelijke bezuinigingsvoorstellen. Op dit moment ligt er bij het managementteam een lijst me bezuinigingen gerubriceerd in: efficiencyvoordelen, verlagen kwaliteit en/of verminderen taken en nog nader te onderzoeken voorstellen. Het managementteam gaat de komende periode de bezuinigingsvoorstellen beoordelen en kijken of de voorstellen realistisch zijn. De planning is om het pakket aan bezuinigingsvoorstellen om de taakstellingen in de periode t/m 2018 te realiseren, in december 2014 te behandelen in het overleg van het Algemeen Bestuur. Na de zomer heeft er ambtelijk een gesprek plaatsgevonden met de provincie. Het onderwerp was de begroting, die structureel sluitend was gemaakt met een bezuinigingstaakstelling. Het was een open gesprek en volgens ons hebben zij nu een goed beeld bij de financiële gezondheid en het financiële beleid van de veiligheidsregio. Wij hebben de financiële stand van zaken en ons financieel beleid toegelicht. Ook is de lijst met mogelijke bezuinigingsvoorstellen doorgenomen. Belangrijk voor de provincie is of wij structurele kosten niet met incidentele middelen financieren en of er nog financiële risico’s voor de deelnemende gemeenten in de begroting van de veiligheidsregio zitten. Beide is niet het geval. Voorgesteld wordt de taakstelling 2014 van € 150.000,- te dekken uit het saldo van de najaarsrapportage. Ook omdat het saldo bestaat uit enkele efficiencyvoordelen, die als bezuiniging
7
worden voorgesteld. De structurele efficiencyvoordelen worden meegenomen in de bezuinigingsvoorstellen.
Inkomsten In de voorjaarsrapportage noemden wij de geraamde inkomsten nog als mogelijk risico. Afgelopen zomer hebben wij de inkomsten geanalyseerd. In deze analyse zijn geen voor- of nadelen naar voren gekomen. Wij hebben daarom de netto inkomsten in de begroting laten staan. Veel van de inkomsten konden wij wegstrepen tegen daarmee samenhangende kosten binnen de veiligheidsregio. Dit hebben wij bij de structurele begrotingswijziging meegenomen. Een voorbeeld is de regionale stalling. Sommige gemeenten kregen voor de regionalisering van de veiligheidsregio een vergoeding voor de stalling van het regionaal materiaal. Dit wordt natuurlijk niet meer in rekening gebracht, dus vervallen de inkomsten van de gemeenten die zijn overgegaan naar de veiligheidsregio en kosten van de veiligheidsregio.
2.3
Incidentele begrotingswijziging
Op basis van de gemaakte prognoses worden de budgetten 2014 incidenteel hierop aangepast. In het vervolg van deze rapportage wordt er per programma aangegeven wat de gevolgen zijn. Er is per programma een geactualiseerde tabel wat mag het kosten? toegevoegd. De toegelichte onderuitputtingen en overschrijdingen per programma worden incidenteel via een begrotingswijziging verwerkt in de begroting van 2014. Dit betekent een incidentele bijstelling van de budgetten in 2014, zodat wij bij de jaarrekening 2014 minder hoeven toe te lichten. De begrotingswijziging is bij team financiën op te vragen.
2.4
Structurele begrotingswijziging (budgettair neutrale verschuivingen)
In de geactualiseerde tabel wat mag het kosten? ziet u ook een kolom structurele begrotingswijziging. Deze begrotingswijzigingen zijn ontstaan naar aanleiding van de eerste ervaringen en uitwerking van de interne beheersbegroting. De begrotingswijzigingen van alle programma’s samen verlopen budgettair neutraal. Bijvoorbeeld bij de vaststelling van de begroting 2014 zaten de huisvestingsbudgetten nog bij programma brandweer, omdat het idee was dit onder te brengen bij team Beheer & Techniek. Eind vorig jaar werd besloten om dit toch onder te brengen bij het team facilitaire zaken. Dit betekent een verschuiving van programma brandweer (directe kosten) naar de indirecte kosten over alle programma’s. Een deel van deze wijzigingen zijn in de begroting 2015 al verwerkt. Waar dit niet het geval is, passen wij de programma’s van de begroting 2015 hierop aan en laten wij dit bij de voorjaarsrapportage 2015 formaliseren.
2.5
Overhevelingen investeringskredieten 2013
Bij de begroting 2014 is voor 3,56 miljoen euro aan vervangingsinvesteringen geaccordeerd. Bij het opstellen van de begroting 2014 was nog geen rekening gehouden met investeringen die in 2013 niet zijn afgerond door de verschillende gemeenten. De overheveling van deze investeringskredieten moeten nog worden geformaliseerd. Er wordt voor € 760.000,- aan investeringskredieten
8
overgeheveld naar 2014. De daarbij horende kapitaallasten zitten al wel in de begroting van de veiligheidsregio verwerkt.
2.6
Mogelijke bestemming saldo najaarsrapportage
Hieronder vindt u ons voorstel (inclusief toelichting) voor de mogelijke bestemming van het geprognotiseerde saldo. De daadwerkelijke bestemming kan pas plaatsvinden bij de jaarrekening 2014.
Bestemming saldo Teruggaaf aan gemeenten Eenmalige kosten herhuisvesting Organisatieontwikkeling 2015 Aanvulling weerstandsvermogen Afboeking boekwaarde 7 alleetjes (GGD)
Bedrag € 3.224.500 € 100.000 € 100.000 € 500.000 € 100.000 € 4.024.500
Teruggaaf aan gemeenten Door de achterblijvende overhead zijn bij de gemeenten ontvlechtingskosten ontstaan, die in vier jaar tijd opgelost moeten worden. Nu er incidentele onderuitputting is ontstaan, kan de gemeente de incidentele teruggaaf deels gebruiken om de ontstane ontvlechtingskosten te compenseren. De daadwerkelijke teruggaaf kan pas plaatsvinden na vaststelling van de jaarrekening 2014. Wij hebben een bijlage toegevoegd met de teruggaaf per gemeente.
Eenmalige kosten herhuisvesting De herhuisvesting brengt incidentele kosten met zich mee, zoals externe projectbegeleiding, verhuiskosten, advieskosten en architectkosten. De totale incidentele kosten bedragen € 550.000,-. Er is nog € 350.000,- restantbudget regionalisering brandweer waar wij het grootste deel in 2014 mee kunnen betalen. Voor het overige deel zullen wij bij de vaststelling van de jaarrekening 2014 voorstellen incidenteel € 100.000,- beschikbaar te stellen en € 100.000,- wordt opgevangen binnen de exploitatie van 2015. Zie ook de paragraaf herhuisvesting.
Organisatieontwikkeling 2015 Bij de voorjaarsnota 2013 is door het algemeen bestuur € 100.000,- beschikbaar gesteld voor organisatie- en leiderschapsontwikkeling. In 2014 is gestart met een leiderschapstraject, welke in 2015 een vervolg zal krijgen. De regionalisering is een grote verandering voor veel medewerkers. In samenspraak met het Managementteam en de Ondernemingsraad is een traject gestart voor de ontwikkeling van onze organisatie. De ambities die zijn geformuleerd in het meerjarenbeleidsplan, de uitgangspunten in het organisatieplan en de (kern)waarden uit de visie op HRM en Leiderschap én het cultuurrapport ‘Eenheid in verscheidenheid’ vormen een grote veranderopgave voor de komende tijd. Veranderopgaven waaraan onder andere leidinggevenden op de juiste wijze sturing dienen te geven. Ontwikkeling van de medewerker, die de vernieuwde veiligheidsregio nodig heeft, staat daarbij centraal. Credo daarbij: ‘Als medewerkers zich persoonlijk ontwikkelen, ontwikkelt de organisatie met
9
hen mee!’. Het is een proces dat geleidelijk tot ontwikkeling komt en vooral gaat over de organisatiecultuur. Het vormen van een gedeeld waardenpatroon is een belangrijke doelstelling. Wij stellen voor om bij de vaststelling van de jaarrekening 2014 incidenteel € 100.000,- beschikbaar te stellen om het traject van organisatie- leiderschapsontwikkeling het noodzakelijk vervolg te kunnen geven.
Aanvulling weerstandsvermogen Op dit moment (stand 31-12-2013) hebben wij een algemene reserve van € 156.565,-. Bij de reacties op de programmabegroting 2015 werd geconcludeerd dat het weerstandsvermogen laag is. Wij delen deze mening, ook gelet op de norm die wij voor het weerstandsvermogen hebben ontwikkeld. In de financiële kaders en uitgangspunten (hoofdstuk 6.4, blz. 22) die door het algemeen bestuur vastgesteld zijn, hebben wij afgesproken dat wij proberen het weerstandsvermogen via een mogelijk positief resultaat in 2014 en 2015 op ‘peil’ te brengen en de gemeenten dus niet om een aanvullende bijdrage te vragen. Als richtlijn voor de omvang van de algemene reserve wordt een percentage van 2,5% van de totale begrote lasten gehanteerd (€ 1 mln.) met een ondergrens van 1% (€ 400.000). Dit percentage is afgeleid van percentages gehanteerd door andere veiligheidsregio’s en gemeenten in Nederland. In 2015 gaan wij een verder gestructureerd risicomanagement oppakken en toetsen wij dit aan het aanwezige weerstandsvermogen. Wij stellen voor om bij de vaststelling van de jaarrekening 2014 incidenteel € 500.000,- toe te voegen aan de algemene reserve. Wij proberen stapsgewijs, conform afspraak, het weerstandsvermogen op ‘peil’ te brengen. Met deze toevoeging komt de algemene reserve circa halverwege de afgesproken ondergrens en bovengrens. Wij verwachten dat dit voldoende is om de risico’s in 2015 te kunnen opvangen.
Afboeking boekwaarde Zeven Alleetjes (GGD) Het complex Zeven Alleetjes, eigendom van de GGD, is verkocht aan de gemeente Zwolle. De feitelijke overdracht vindt april 2015 plaats. Bij deze verkoop is een probleem ontstaan. Er zat namelijk een negatief verschil van € 200.000,- tussen de boekwaarde en de getaxeerde marktwaarde. De besturen van de veiligheidsregio en de GGD hebben de directeur publieke gezondheid en de regionaal commandant gevraagd met een oplossing te komen voor het boekwaardeprobleem zonder de gemeenten hiervoor buiten de begroting en lopende exploitatie aan te spreken. Gelet hierop zullen wij bij de vaststelling van de jaarrekening 2014 voorstellen om vanuit de veiligheidsregio een bijdrage te doen van € 100.000,-.
2.7
Risico
Werkkostenregeling Een belangrijk financieel risico is de werkkostenregeling, die per 1 januari 2015 moet worden uitgevoerd en die de komende tijd geïmplementeerd gaat worden. Binnen de werkkostenregeling is een vrije ruimte, wat een percentage is van de totale brutoloonkosten van de veiligheidsregio. Bij de veiligheidsregio zijn veel brandweervrijwilligers werkzaam, van wie de totale brutoloonkosten in verhouding lager zijn dan van de beroepskrachten. Ook ontvangen vrijwilligers onbelaste vergoedingen die onder de vrije ruimte vallen. Het risico is dat wij als organisatie de vrije ruimte overschrijden, met als gevolg dat wij 80% belasting moeten betalen over de overschrijding op de vrije ruimte. De eerste berekening laat een nadeel van structureel € 100.000,- zien. De komende tijd gaan wij dit nader onderzoeken en komen in tussentijdse bestuursrapportages 2015 met opties voor dit mogelijke structureel nadeel.
10
Financiële gevolgen landelijke meldkamer De komende jaren gaat er veel veranderen voor de meldkamers in Nederland. Er komt één landelijke meldkamerorganisatie (LMO), gepositioneerd bij de Nationale Politie en onder verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid & Justitie. De minister heeft al landelijk een bezuiniging ingeboekt: 2015 € 10 mln.
2016 € 10 mln.
2017 € 20 mln.
2018 € 20 mln.
2019 € 30 mln.
2020 € 30 mln.
2021 € 50 mln.
Wat deze bezuiniging betekent voor de Veiligheidsregio IJsselland is op dit moment nog onbekend. Ook of dit via een korting op de algemene uitkering of Brede doeluitkering gaat gebeuren, is bij ons nog niet bekend. In zomerperiode is er landelijk een nulmeting gedaan van alle meldkamers. De uitkomsten worden gebruikt om het financiële kader en uitgangspunten te bepalen. Wij volgen dit nauwgezet samen met de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland (samen één meldkamer). Voor incidentele frictie- en ontvlechtingskosten hebben wij op dit moment een bestemmingsreserve van € 400.000,-.
Herijking brede doeluitkering Vanaf december 2012 wordt in de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR)-circulaires melding gemaakt van een aanstaande herijking van het gemeentefonds en de BDuR. Het subcluster “Brandweer en Rampenbestrijding” in het gemeentefonds en de BDuR zijn de twee geldstromen van het Rijk aan de medeoverheden voor de uitgaven op het terrein van brandweer, GHOR, rampenbestrijding en crisisbeheersing. De ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Veiligheid & Justitie laten de herijking van beide geldstromen in één onderzoek uitvoeren. De onderzoekers komen met onderbouwde verbetervoorstellen voor de verdeling van het totaal van de BDuR-middelen en gemeentefonds. Daarbij gelden de volgende randvoorwaarden en uitgangspunten: eenvoud in opzet en toepassing van de verdeling; rekening houden met het doel van de BDuR in relatie met het doel en de financiering van veiligheidsregio’s langs de lijn van het gemeentefonds en de gemeenten; de omvang van de BDuR (inclusief de BTW- compensatie) is geen onderdeel van het onderzoek; bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de jaarrekening 2012 en 2013 en de begroting 2014 van alle veiligheidsregio’s; bij het onderzoek kunnen de uitkomsten van eerder verrichte, in dit verband relevante onderzoeken, zowel financiële als beleidsmatige worden betrokken; bij substantiële financiële herveeldeeleffecten bij een nieuw verdeelsysteem dienen de onderzoekers voorstellen te doen voor een geleidelijke overgang. De resultaten worden in de meicirculaire 2015 van het gemeentefonds en de junicirculaire 2015 van de BDuR gepubliceerd. Voor zowel het subcluster Brandweer en Rampenbestrijding in het gemeentefonds als voor de BDuR zal dan per 1 januari 2016 de herverdeling worden doorgevoerd. Qua planning past dit goed in de bestuurlijke afspraak om vanaf 2017 de verdeelmethodiek van de Veiligheidsregio IJsselland (lees bijdragen van de gemeenten) te evalueren. De onderzoekresultaten van de herijking kunnen worden betrokken in de eigen IJssellandse evaluatie in het najaar van 2015, die wij samen met de gemeenten gaan doen.
Herhuisvesting Op dit moment wordt er druk geanticipeerd op het vertrek uit het pand aan de Zeven Alleetjes. Dit brengt financiële en operationele risico’s met zich mee. Er is een strakke investeringsbegroting opgesteld, waar geen rekening is gehouden met asbestsanering en aanpassingen aan de installaties.
11
Op 1 april 2015 moeten wij de Zeven Alleetjes verlaten. Er is strakke planning opgesteld (gezien het tijdsbestek), waar geen ruimte voor vertragingen in zit. Microsoft licenties In september 2014 is in opdracht van Microsoft door een derde partij een scan uitgevoerd naar de licenties die worden gebruikt. Hierbij is naar voren gekomen dat de licenties niet volledig op orde zijn. Van een aantal Microsoft producten is het aantal licenties niet juist. Daarnaast zijn ten dele de verkeerde soort licenties in gebruik. Alle licenties staan op naam van GGD IJsselland. De GGD was ten tijde van de aanschaf de opdrachtgever namens de gezamenlijke bedrijfsvoering. Volgens de organisatie die de scan heeft uitgevoerd is dit niet juist. Aangegeven wordt dat de Veiligheidsregio en de GGD elk hun eigen licenties moeten bezitten. Of dit klopt is nog onduidelijk, een shared service center bijvoorbeeld kan wel licenties kopen voor meerdere deelnemers. Deze onderwerpen worden binnenkort met Microsoft besproken. De omvang van het financiële risico is afhankelijk van de uitkomsten van dat gesprek en de gekozen oplossingsrichting. Wanneer door de VR/GGD gekozen wordt voor kopen van de missende licenties bedraagt het incidentele financiële risico tussen de € 140.000,- en € 500.000,-. Het grote verschil tussen deze bedragen wordt verklaard door het kopen van tweedehands licenties of nieuwe licenties. De koop van tweedehands licenties is tegenwoordig mogelijk door een uitspraak hierover van het Europese Hof. Dit maakt het ook mogelijk licenties over te nemen van gemeentes indien die een overschot hebben door de recente regionalisering.
12
3 Beleidsmatige stand van zaken programma’s 3.1
Inleiding
We willen in de nieuwe Veiligheidsregio IJsselland toewerken naar een planning- en controlcyclus, waarin het beleidsmatige deel van de bestuursrapportages één-op-één afgestemd is op de prestaties in de begroting. Op dit moment is dat echter nog niet mogelijk. Dit heeft ermee te maken dat er in de begroting 2014 erg veel prestaties staan, die niet allemaal even SMART geformuleerd zijn en ook niet allemaal even relevant zijn voor het bestuur. We hebben ervoor gekozen om een korte toelichting te geven op de stand van zaken per programma en tegenvallers die voor het bestuur relevant zijn. De jaren 2014 en 2015 worden gebruikt om de planning- en controlcyclus zodanig te verfijnen dat we in ieder geval vanaf 2016 kunnen werken vanuit een systematiek waarin de bestuursrapportages afgestemd zijn op de begroting.
3.2
Programma Bestuur
Bestuur Raadsbijeenkomsten In mei en juni bezochten we alle gemeenteraden. Dit bezoek fungeerde enerzijds als kennismaking met Veiligheidsregio IJsselland en anderzijds gaven we een mondelinge toelichting op het risicoprofiel, de Kadernota beleidsplan 2015-2018, het crisisplan en de begroting. Gemeenten maakten gebruik van de mogelijkheid om zienswijzen op één of meer van deze stukken in te dienen. Na de zomervakantie is op verzoek van enkele gemeenteraden een tweede bezoek aan hen gebracht. In vervolg op de raadsbijeenkomsten organiseren we voor raadsleden in het voorjaar van 2015 werkbezoeken aan de veiligheidsregio. Deze bezoeken zijn bedoeld als verdere verdieping in ons werkveld. Bestuurdersdag Op 25 juni hielden we een bestuurdersdag. Op deze dag zijn diverse strategische thema’s besproken vooruitlopend op het definitieve Meerjarenbeleidsplan 2015-2018. Deze dag is samen met de Politie en RCIV georganiseerd wat een mooie aanvulling is op de samenwerking die al bestaat vanuit de reguliere veiligheidsoverleggen. Als vervolg op deze dag is er in oktober 2014 nog een tweede bestuurlijke bijeenkomst voor dit jaar gepland.
Beleid Beleidsplan Mede op grond van het risicoprofiel hebben wij een Kadernota voor het beleidsplan 2015-2018 opgesteld. In de kadernota beschrijven we missie, visie, ambitie en strategische doelen. Tevens gaan wij in op de verplichte wettelijke onderdelen en het vervolgproces. Deze kadernota is tot stand gekomen na uitgebreide verkennende strategische gesprekken met het Dagelijks en Algemeen Bestuur van onze veiligheidsregio, de Veiligheidsdirectie en het Management Team, het ambtelijk overleg van de gemeentelijke adviseurs crisisbeheersing, de beleidsadviseurs integrale veiligheid van de elf aangesloten gemeenten en de Veiligheidskring gemeentesecretarissen.
13
De nota legden we ook ter consultatie voor aan betrokken partners en buurregio’s. De reacties en zienswijzen worden op dit moment verwerkt. Het uiteindelijke beleidsplan wordt naar verwachting in december door het bestuur vastgesteld. Gekoppeld aan het Meerjarenbeleidsplan werken we een roadmap uit waarin de strategische thema’s die de komende jaren prominent gaan spelen zijn uitgelijnd (zoals de doorontwikkeling bedrijfsvoering, evaluatie organisatie- en managementstructuur, versterking verbinding veiligheidsregio en gemeenten, evaluatie financiële verdeelsystematiek). Zelfredzaamheid De uitvoering van het Activiteitenplan zelfredzaamheid 2014 ligt op schema. In het laatste kwartaal van 2014 vindt een evaluatie plaats van het Programma Zelfredzaamheid met als doel te onderzoeken waar we op dit moment staan en op welke wijze het programma het beste structureel ingebed kan worden. Kwaliteitszorg In de Wet veiligheidsregio’s staat dat de veiligheidsregio’s een kwaliteitszorgsysteem moeten hanteren. Daarnaast wordt een vijfjaarlijkse visitatie verplicht gesteld. We hebben binnen de organisatie een regisserende rol voor kwaliteitszorg belegd. In samenspraak met de andere teams ontwikkelden we een projectplan om te komen tot een visie op kwaliteitszorg voor de gehele, nieuwe organisatie Veiligheidsregio IJsselland. Het doel is een gemeenschappelijk basisniveau voor kwaliteitszorg (koud en warm) in Veiligheidsregio IJsselland.
Organisatie Organisatie- en leiderschapsontwikkeling ‘Mensen maken de organisatie’. De vorming van Brandweer IJsselland was en is een grote verandering voor veel medewerkers. In samenspraak met het Managementteam en de Ondernemingsraad is in 2014 een traject op de rails gezet voor de verdere ontwikkeling van onze organisatie. De ambities die zijn geformuleerd in het meerjarenbeleidsplan, de uitgangspunten in het organisatieplan (Vakmanschap, Vertrouwen en Verbinding). Samen met de (kern)waarden uit de visie op HRM en Leiderschap én het cultuurrapport ‘Eenheid in verscheidenheid’ vormen zij een enorme veranderopgave voor de komende tijd. Veranderopgaven waaraan onder andere leidinggevenden op de juiste wijze sturing dienen te geven. Ontwikkeling van de medewerker, die de vernieuwde veiligheidsregio nodig heeft, staat daarbij centraal. Credo daarbij: ‘Als medewerkers zich persoonlijk ontwikkelen, ontwikkelt de organisatie met hen mee!’. Het is een proces van dat geleidelijk tot ontwikkeling komt en vooral gaat over de organisatiecultuur. Het vormen van een gedeeld waardenpatroon is een belangrijke doelstelling. Het tandwielenmodel, zoals beschreven in het organisatieplan, is een belangrijke inspiratiebron en dient als metafoor voor organisatie- en leiderschapsontwikkeling. In 2014 is gestart met een trainingsprogramma dat in 2015 een vervolg zal krijgen. Managementteam, andere leidinggevenden en Ondernemingsraad zullen dit programma gaan volgen. Betrokkenheid van medewerkers is een van de belangrijkste aandachtspunten in het proces van organisatie- en leiderschapsontwikkeling. Iedere medewerker is een soort persoonlijk leider. Vanuit je professionaliteit ben je zelf verantwoordelijk voor wat je doet en hoe je het doet. Een leidinggevende moet zorgen voor een veilig werkklimaat en goede randvoorwaarden. Binnen onze organisatie werken ontzettend veel deskundige mensen die passie hebben voor hun vak en trots zijn op wat ze doen. IJssellands werken en huisvesting Toen de gemeente Zwolle op 30 juni 2014 besloot tot aankoop van delen van het kantorencomplex aan de Zeven Alleetjes was het projectplan IJssellands werken en huisvesting zo goed als klaar. We konden meteen starten met de uitvoering onder andere door een algemeen projectleider aan te trekken. De (voorbereiding van de) verhuizing naar de Marsweg is een onderdeel van het project.
14
Basis voor het projectplan vormen door het bestuur opgestelde uitgangspunten. We noemen daarvan: processturing, tandwielmodel, IJssellandse werkcultuur, ontwikkeling naar plaats- en tijdonafhankelijk werken, verbinding met de lokale samenleving, samenhang van de werkplekken in vier clusterkazers en financiële kaders. Om goede betrokkenheid van de medewerkers te realiseren kwamen vijftien kernteams tot stand die elk bestaan uit medewerkers van één onderdeel of van enkele onderdelen van de organisatie. Deze teams hebben intensieve inbreng voor zaken die de medewerkers aangaan. Voor de uitvoering is een planning opgesteld. Uiterlijk 1 april 2015 verlaten wij het pand aan de Zeven Alleetjes. Met dit project zijn uiteraard investeringen gemoeid en incidentele projectkosten. Ons financieel kader voor de structurele kapitaallast is de vrijval van de huurlast van in totaal € 360.000,- (inclusief huurlast bedrijfsvoering). Onderstaande investeringen geven een kapitaallast van € 245.000,- en een extra beheerlast ICT van € 40.500,-. Per saldo blijft er € 74.500,- over. Dit is een structurele teruggaaf aan de gemeenten en verwerken wij in de programmabegroting 2016 - 2019. Verbouwing en inventaris De projectleider heeft de volgende investeringen berekend € 1.285.625,- voor de verbouwingen en € 969.815,- voor de inventaris, inclusief BTW. De cijfers zijn exclusief kosten voor asbestsanering en grote aanpassingen aan de installaties. De projectleider gaat er vanuit dat deze kosten zich niet voordoen. Dit is dus een risico. ICT begroting Door team I&A is een totale extra investering berekend van € 245.000,- (inclusief BTW), dit betreft een investering voor een nieuwe serverruimte en extra bekabeling. Hierbij is er vanuit gegaan dat er geen grote aanpassingen aan de nutsvoorzieningen in het gebouw noodzakelijk zijn. Dit is dus een risico. Facilitaire kosten Wij verwachten de extra facilitaire kosten op te kunnen vangen binnen de huidige begroting. Dit zijn o.a. extra schoonmaakkosten, energie, catering en parkeerkosten. Volgens de projectleider hoeven er geen grote aanpassingen gedaan worden voor het archief. Werkstijl Als er kosten zijn, dan zullen dit geen grote kosten zijn en deze worden dan opgevangen binnen de bestaande (opleidings)budgetten / projectkrediet organisatieontwikkeling en/of subsidie. Projectkrediet Voor de incidentele projectkosten is een raming gemaakt van € 550.000,- (€ 450.000,- in 2014 en € 100.000,- in 2015), dit zijn kosten voor externe projectbegeleiding, architect en verhuis- en advieskosten. Deze kosten worden financieel gedekt door het restant projectkrediet regionalisering van € 350.000,-, € 100.000,- wordt bij de bestemming van het jaarrekening 2014 gevraagd en € 100.000,- wordt opgevangen binnen de exploitatie van 2015. Medezeggenschap We willen de medezeggenschap in de organisatie voor elkaar hebben. Dat is de uitkomst van een gezamenlijk overleg tussen de nieuwe Ondernemingsraad en het Management Team. Om alle medewerkers zo goed mogelijk te betrekken bij zaken die hen aangaan. Zowel via de OR als via andere vormen, bijvoorbeeld werkoverleg. Het management zorgt ervoor dat de structuur voor de werkoverleggen eind 2014 wordt toegepast. De Wet op de ondernemingsraden (WOR) geeft de ondernemingsraad recht op faciliteiten van de organisatie. Voor bepaalde rechten geeft de WOR minimumnormen; andere kan de WOR-bestuurder
15
treffen in overleg met de OR. In de overlegvergadering op 27 augustus stelden de OR en de bestuurder de nieuwe faciliteitenregeling vast en dit is budgettair verwerkt in de begroting. Eenheid en verbinding binnen de organisatie Het jaar 2014 hebben we bestempeld als ontwikkeljaar. Voor het vergroten van eenheid en verbinding binnen de organisatie voeren we onder begeleiding van TNO Management Consultants de A3methodiek in. Deze methodiek kenmerkt zich door het samen (als team en met andere teams) vormgeven van realistische jaarplannen, het benoemen van succesbepalende factoren, het daaraan koppelen van beoogde resultaten en het monitoren van de realisatie. We hanteren deze methode voor: 1. Een beknopt en overzichtelijk meerjarenbeleidsplan 2015-2018; 2. De teamplannen voor 2015 met actieve betrokkenheid van de teamleden. 3. Inzicht in samenhang tussen de teamplannen onderling en tussen teamplannen en meerjarenbeleidsplan. Dit vormt tevens de opmaat naar eventuele procesbeschrijvingen. Communicatie Kaders voor communicatie We werken de strategische kaders voor het communicatiebeleid uit. Daarnaast bereiden we de kadernotitie Risicocommunicatie voord. Qua crisiscommunicatie evalueren we de werkwijze CoPI1 woordvoering en stellen die zo nodig bij. Communicatie kan op veel manieren. Regel wordt dat we interne communicatie over belangrijke onderwerpen in een gesprek, in een overleg (warm) doen.
Wat gaat het kosten? Programma BESTUUR Exploitatielasten programma (directe kosten) Exploitatiebaten programma (directe baten) Kapitaallasten programma Kostenaandeel ondersteuning en directie (indirecte kosten) Totaal
3.3
begroting 2014 incl. 2e wijziging
Structurele begr.wijziging
€ € € € €
€ € € € €
61.454 -20.000 41.454
21.849 21.849
Gewijzigde begroting 2014
v
v
€ € € € €
39.605 -20.000 19.605
Incidentele begrotingswijz. najaarsrapp.
€ € € € €
5.000 5.000
Begroting 2014 na najaarsrapp.
v
v v n
€ 34.605 € -20.000 € € € 14.605 voordeel nadeel
Programma Veiligheid
Crisisplan Het nieuwe regionale crisisplan is op 25 juni vastgesteld door het Algemeen Bestuur. Dit plan is met ingang van 1 januari 2015 van kracht. Op 1 oktober start de implementatie met een aftrapbijeenkomst voor alle functionarissen in de crisisorganisatie. De maanden erna gebruiken we om, tijdens trainingen en themabijeenkomsten, ons de inhoud eigen te maken. In het verlengde van het nieuwe crisisplan, passen we nog dit jaar de handleidingen voor CoPI, ROT en GBT aan. Ook het onderliggende continuïteitsplan, wat voorziet in afspraken om de hoofdstructuur tenminste 72 uur onafgebroken te laten functioneren, passen we in het licht van het nieuwe crisisplan aan.
1
CoPI = Commando Plaats Incident
16
Project Alarmering op orde Het project alarmering op orde is bijna afgerond. Doel van het project is om de alarmering op orde te krijgen conform de afspraken in het (nieuwe) crisisplan. Het project is verdeeld in twee fasen: -
Fase 1 was gericht op de GRIP-alarmering voor de crisisorganisatie. Een belangrijke verbeterslag is gemaakt op de inrichting van de belscenario’s voor de alarmering van het GBT en RBT. Fase 1 is afgerond.
-
Fase 2 bestaat uit het verbeteren van de procesalarmering voor het team Bevolkingszorg. De nieuwe procesalarmering voor het team Bevolkingszorg is met ingang van 1 oktober 2014 operationeel, waarmee fase 2 ook afgerond is.
In de loop van het project constateerden we dat de noodalarmering, in geval van het uitvallen van de pager-alarmering, niet helemaal in orde was. Dit hebben we meteen hersteld. Inmiddels kan de hoofdstructuur, in geval van het uitvallen van de pager-alarmering, gealarmeerd worden met de communicator. Wat resteert is de afronding van het project, door de projectresultaten te verankeren in de staande organisatie.
Multidisciplinair evalueren van incidenten Alle incidentevaluaties zijn uitgevoerd en hebben een vastgesteld evaluatierapport opgeleverd. De recent vastgestelde rapporten betreffen: -
Onverwachte vondst bom WOII in Deventer (GRIP-1, op verzoek) Datastoring Deventer (GRIP-2) Explosie en brand Vismarkt Zwolle (GRIP-1, op verzoek)
Programma IJsselVechtDelta - waterveiligheid Binnen de IJssel-Vechtdelta werken zes overheidspartners samen aan een waterveilige en klimaatbestendige toekomst. De provincie Overijssel, Waterschap Groot Salland, Veiligheidsregio IJsselland en de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland zien dit als een gezamenlijke opgave. Eén van de resultaten uit dit programma, is de flexibele evacuatiestrategie, die in tegenstelling tot onze huidige planvorming (wel of niet evacueren), vier vormen van evacueren beschrijft. 1. 2. 3. 4.
Vrijwillig in het bedreigde gebied blijven (schuilen) Vrijwillig het bedreigde gebied verlaten Gedwongen in het bedreigde gebied blijven (schuilen) Gedwongen het bedreigde gebied verlaten
De flexibele evacuatiestrategie is begin juli in de stuurgroep IJssel-Vechtdelta vastgesteld en vervolgens op 12 september in onze eigen Veiligheidsdirectie. Uitdaging voor de komende maanden is het uitwerken van deze nieuwe strategie op operationeel, tactisch en strategisch niveau.
Bovenregionale samenwerking in crisisbeheersing De veiligheidsbureaus van IJsselland, Twente, Noord- en Oost Gelderland, Gelderland Midden en Gelderland Zuid werken in toenemende mate met elkaar samen op het gebied van crisisbeheersing. Met name richting crisispartners wier verzorgingsgebied zich niet beperkt tot onze eigen regiogrenzen, werpt de samenwerking zijn vruchten af. Zo hebben we allemaal hetzelfde convenant met bijvoorbeeld
17
Vitens, Rijkswaterstaat Oost Nederland, de waterschappen en RTV Oost. Eind september organiseren we samen een liaisonbijeenkomst voor ROT-leden (in Wijchen) en medio november een liaisonbijeenkomst voor CoPI-leden (in Kampen).
Kwaliteitszorg Momenteel wordt gewerkt aan een Visie op kwaliteitszorg. Er is een werkgroep actief, die onderzoekt op welke manier we de kwaliteit van het werken binnen de Veiligheidsregio op een (nog) hoger niveau kunnen brengen. Aan de hand van dit onderzoek is een concept projectplan voor de visie opgesteld. Hierover vindt binnenkort besluitvorming plaats.
Nieuw oefenbeleid Onderdeel van het meerjarenbeleidsplan is het oefenbeleidsplan. Besluitvorming over het nieuwe oefenbeleidsplan vindt in de vergadering van het AB van december plaats. In de afgelopen periode voerden we een analyse op het huidige oefenbeleidsplan uit, om het nieuwe oefenbeleidsplan op te stellen.
Wat gaat het kosten? Programma VEILIGHEID Exploitatielasten programma (directe kosten) Exploitatiebaten programma (directe baten) Kapitaallasten programma Kostenaandeel ondersteuning en directie (indirecte kosten) Totaal
3.4
begroting 2014 incl. 2e wijziging
Structurele begr.wijziging
€ € € € €
€ € € € €
984.948 -17.765 11.863 120.010 1.099.056
4.682 4.158 -125.195 -116.355
Gewijzigde begroting 2014
v v n n
€ 980.266 € -17.765 € 7.705 € 245.205 € 1.215.411
Incidentele begrotingswijz. najaarsrapp.
€ € € € €
-15.000 37.868 22.868
Begroting 2014 na najaarsrapp.
n
v v v n
€ 995.266 € -17.765 € 7.705 € 207.336 € 1.192.542 voordeel nadeel
Programma Gemeenten
Bevolkingszorg De implementatie van de Slachtoffer Informatie Systematiek (SIS) is afgerond. SIS levert een ondersteunende bijdrage aan het proces “Informeren van verwanten”. De aanbesteding van het meerjarenprogramma opleiden, trainen en oefenen bevolkingszorg is gegund aan V&R Academie. Op 3 oktober vindt de teamdag bevolkingszorg plaats. Een historisch moment voor onze regio. Het is namelijk de eerste keer dat we een moment organiseren waarop alle bij de crisisorganisatie betrokken collega’s van de gemeenten, bij elkaar kunnen komen. Het handboek bevolkingszorg is geactualiseerd en door de coördinerend functionaris gemeenten vastgesteld. De prestatie-eisen van ‘Bevolkingszorg’ op orde zijn hierin opgenomen. In de vier clusters is een periodiek overleg bevolkingszorg ingevoerd onder voorzitterschap van de coördinator gemeentelijke processen. Aan dit overleg nemen de teamleiders van de expertteams, de ACB-ers en coördinerend functionaris gemeenten deel.
18
In de Veiligheidskring van 18 september stond het regionale plan van aanpak voor de risicocommunicatie geagendeerd. Het document wordt na accordering verspreid onder de verschillende gemeenten. Dat betekent dat elke gemeente daarna zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van dit plan van aanpak.
Crisiscommunicatie Vorig jaar heeft het Veiligheidsberaad een adviesrapport vastgesteld, waarin afspraken zijn gemaakt over de verbetering van de bovenregionale samenwerking tussen veiligheidsregio’s en het Rijk. Een belangrijk deel van de afspraken gaat over de versterking van de crisiscommunicatie, hiervoor is ook een subsidie beschikbaar gesteld van incidenteel € 21.500,-. Om voor de Veiligheidsregio IJsselland de crisiscommunicatie te versterken is in 2014 is een opleidingsplan 2014 en 2015 opgesteld, hiermee worden de crisisprofessionals opgeleid volgens een gedeeld en overeengekomen kader namens alle veiligheidsregio’s (GROOTER). De totale kosten van deze investering zijn € 75.000,-. Dit wordt incidenteel gedekt door beschikbare ruimte van € 21.000,- subsidie van het Rijk, € 29.500,communicatiebudget, € 17.000,- binnen het programma Gemeenten en € 7.500,- binnen het programma Bestuur.
Veiligheidsdag In het Algemeen Bestuur van woensdag 24 september 2014 is de evaluatie van de Veiligheidsdag 2013 besproken. Het Algemeen Bestuur gaf aan dat (vrijwilligers)organisaties en deelnemende gemeenten niet altijd deze kosten kunnen dragen. Wij stellen daarom voor om in het jaar dat de veiligheidsdag (om de twee jaar) wordt georganiseerd € 40.000,- beschikbaar te stellen en via de tussentijdse rapportage te komen met een dekkingsvoorstel.
Wat gaat het kosten? Programma GEMEENTEN Exploitatielasten programma (directe kosten) Exploitatiebaten programma (directe baten) Kapitaallasten programma Kostenaandeel ondersteuning en directie (indirecte kosten) Totaal
3.5
begroting 2014 incl. 2e wijziging
Structurele begr.wijziging
€ € € € €
€ € € € €
139.916 -1.296 138.620
-10.848 -1.296 -13.303 -25.447
Gewijzigde begroting 2014
n n n n
€ € € € €
150.764 13.303 164.067
Incidentele begrotingswijz. najaarsrapp.
€ € € € €
2.054 2.054
Begroting 2014 na najaarsrapp.
v v v n
Programma Brandweer
De beleidsmatige stand van zaken van het programma Brandweer is hieronder per proces weergegeven. Achtereenvolgend komen de volgende processen aan de orde: -
Risicobeheersing Repressie Vakbekwaamheid Beheer en techniek
19
€ 150.764 € € € 11.249 € 162.013 voordeel nadeel
Proces risicobeheersing Nieuwe organisatie De gevolgen van de regionalisering van de brandweer zijn groot voor de medewerkers van het team Risicobeheersing: andere standplaatsen, nieuwe leidinggevenden en een nieuwe rol als externe adviseur van de gemeenten. De afgelopen maanden zijn procesafspraken gemaakt (intern en met de gemeenten) en is stapsgewijs een nieuw computersysteem ingevoerd. Dit betekent dat het afdoen van adviezen en controles tijdelijk meer tijd kost. Het duurt even voordat alles weer ‘als vanzelf’ gaat. Ondanks deze overgangsperikelen is het gelukt om op het gebied van advisering continuïteit te bieden. Gaandeweg wordt het voor alle partijen, bij de gemeenten en de veiligheidsregio, steeds duidelijker wat de nieuwe rolverdeling is en hoe we hiermee om gaan. De afgelopen periode heeft wel geresulteerd in enige achterstanden. Dit wordt met name gevoeld in de toezichtsprogramma’s. En dan vooral bij die gemeenten waarvan geen toezichthouders zijn overgegaan naar de veiligheidsregio. In het laatste trimester zetten we hierop extra menskracht in. Risicoprofiel Het concept risicoprofiel 2015-2018 is gereed. In het voorjaar hebben de gemeenten en samenwerkingspartners de mogelijkheid gekregen om zienswijzen in te dienen. Hier is door zes gemeenten (Olst-Wijhe, Raalte, Ommen-Hardenberg, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland) en door vier samenwerkingspartners (provincie Overijssel, Waterschap Groot Salland, Veiligheidsregio Drenthe en Veiligheidsregio Twente) gebruik van gemaakt. De reacties zijn inmiddels verwerkt. Het scenario ‘natuurbrand’ wordt uitgewerkt voor het bosgebied in de gemeente Ommen/ Hardenberg. Op 12 november ligt het risicoprofiel ter vaststelling voor aan het bestuur. Regionale Uitvoeringsdienst Op het gebied van vergunningverlening en toezicht werkt het team Risicobeheersing samen met de gemeenten in de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD). Het is de bedoeling dat de RUD zich richt op alle onderdelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat zij zich bezig houden met vergunningverlening en toezicht op het gebied van zowel bouwen, gebruiken, als milieu. Het is de bedoeling dat de RUD de veiligheidsregio inschakelt voor (deel-)advisering en toezicht op het specialistische vakgebied van brandveiligheid. De veiligheidsregio voert deze taken dan uit als Kennispunt Brandveiligheid. In voorbereiding op deze ontwikkeling stelt een extern bureau (Libereaux) ervaringsprofielen op voor onze medewerkers die Wabo-taken uitvoeren. Deze ervaringsprofielen geven inzicht of de medewerkers kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria die volgend jaar landelijk verplicht worden gesteld. Het bureau Libereaux voert deze begeleiding ook uit voor de gemeentelijke medewerkers. Voor de meeste medewerkers wordt het profiel vóór november opgeleverd. Naar verwachting zullen enkele medewerkers nog aanvullende activiteiten moeten ontplooien om aan de criteria te voldoen. Met betrekking tot de informatievoorziening hebben de RUD en de veiligheidsregio een vergelijkbare problematiek. Beide organisaties zijn bezig met vragen als: ‘hoe krijgen we toegang tot de juiste dossiers?’ en ‘hoe richten we het werkproces in als de medewerkers op diverse plekken in de regio werkzaam zijn?’. Met de directeur van de RUD is afgesproken dat beide organisaties kijken naar de gezamenlijke invoering van een softwaresysteem ten behoeve van de informatie-uitwisseling en workflow. Besluitvorming hierover vindt waarschijnlijk volgend jaar plaats.
20
Proces repressie Dekkingsplan De Wet en het Besluit veiligheidsregio’s stellen eisen aan de operationele prestaties van de hulpdiensten. Om te bepalen in hoeverre we daaraan binnen de Veiligheidsregio IJsselland voldoen, wordt eenmaal in de vier jaar een zogenaamd dekkingsplan opgesteld. Door een rekenkundige exercitie wordt bepaald of in de hele veiligheidsregio voldoende dekking is, dus of op alle plaatsen voldaan wordt aan de wettelijke normen. Binnen de bestuurlijk vastgestelde kaders heeft Veiligheidsregio IJsselland een nieuw dekkingsplan opgesteld, wat voldoet aan de eisen van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit dekkingsplan wordt op 17 december ter vaststelling voorgelegd aan het algemeen bestuur. Het blijkt dat we niet 100% kunnen voldoen aan de wettelijke normen voor opkomsttijden. De wet geeft echter mogelijkheden om gemotiveerd van de wettelijke opkomsttijden af te wijken. Daar waar we afwijken van de wettelijke normen stellen we, indien noodzakelijk, risicoreducerende maatregelen voor. Het opstellen en bijstellen van het dekkingsplan is een cyclisch proces waarbij steeds accurater ingespeeld wordt op de risico’s. Aanstellen data analist Om meer risicogericht te kunnen werken in de regio, gedifferentieerd naar processen en lokale omstandigheden, zijn het nieuwe dekkingsplan en risicoprofiel leidend voor veel beleidskeuzes. Om hierop te sturen en deze te kunnen evalueren, is binnen de aanwezige formatie een data-analist aangetrokken. Specialisme Technische Hulpverlening De intentie is dat Veiligheidsregio IJsselland als een van de vijf regio’s de landelijke taak ‘Specialisme Technische Hulpverlening (STH)’ uit gaat voeren. De extra kosten die hiermee gepaard gaan, zijn voorlopig geraamd op € 33.000,- structureel per regio welke uit de eigen begroting gedekt moet worden. Daar staat tegenover dat niet-deelnemende regio’s gestimuleerd worden andere specialistische taken op te pakken zodat IJsselland deze niet meer hoeft uit te voeren en er een inverdieneffect ontstaat.
Proces vakbekwaamheid Verbinding Het vakteam Vakbekwaamheid komt meer en meer in verbinding met de andere processen, maar ook nadrukkelijk met vakgenoten in andere regio’s in Oost5. Op diverse inhoudelijke dossiers vindt afstemming en uitwisseling van kennis plaats en dit versterkt de doorontwikkeling van de vakbekwaamheid van medewerkers en de vakbekwaamheidsorganisatie. In relatie tot het risicoprofiel melden we de ontwikkeling van meer verbinding tussen de teams Risicobeheersing, Repressie en Vakbekwaamheid. Het opdoen van kennis van het verzorgingsgebied (oefenen) wordt verbonden met veilig repressief optreden(repressie) door tijdens die oefenmomenten bedrijfsgebouwen te inspecteren/ kennis op te doen (risicobeheersing) en bijzonderheden hiervan in kaart te brengen. Een mooi voorbeeld van een integrale, procesoverstijgende aanpak. Leeragent Belangrijk te melden is de inrichting van het leeragentschap. De vacature is vervuld en de leeragent heeft inmiddels een bijdrage geleverd aan onder andere de evaluaties Moderna Gramsbergen en Grote Overstraat Deventer. De aanbevelingen uit deze evaluaties zijn momenteel in uitvoering. De eerste opleverdatum van een aantal activiteiten is 1 oktober a.s.
21
Expertteams In de context van de samenwerking tussen de processen mag ook het inrichten van expertteams niet onbenoemd blijven. Hier worden innovaties omgezet in concrete leer- en oefenmomenten en worden ontwikkelingen verbonden met veilig repressief optreden.
Veiligheidspaspoort Via Veiligheidspaspoort, een eenduidig (vakbekwaamheids-) managementsysteem, is inzicht in de mate waarin medewerkers voldoen aan de wettelijk gestelde eisen uit het Besluit personeel veiligheidsregio’s. Met uitzondering van enkele overgangssituaties en medewerkers in een opleidingstraject voldoen we aan de gestelde eisen voor wat betreft het opleidingsniveau van de medewerkers. Tevens is gekeken naar de toekomstige opleidingsbehoefte van de beroepsorganisatie en zijn de vakbekwaamheidsgelden voor persoonlijke ontwikkeling geoormerkt. Waarnemen De aankomende periode zal in de vakbekwaamheidsorganisatie de nadruk liggen op het kwalitatief waarnemen bij oefeningen: een eerste, maar belangrijke stap naar de overgang van een kwantitatieve naar een kwalitatieve vakbekwaamheidsorganisatie waar voortdurend leren (van elkaar) vanzelfsprekend is.
Proces beheer en techniek Samenwerking Oost 5 Vanuit team Beheer en Techniek is in 2014 ingezet op verdere groei van de samenwerking binnen de vijf Veiligheidsregio’s in Gelderland en Overijssel. Dit heeft onder meer geleid tot structureel overleg tussen de regionale inkopers. Ook wordt onderzocht wat de verschillende regio’s voor elkaar kunnen betekenen in het kader van materieelbeheer en – onderhoud. Niet onbelangrijk zijn de ontwikkelingen rondom het landelijk Netwerk Materieel en Verwerving. Met de vorming van een nieuwe structuur kan dit netwerk slagvaardiger worden en wordt interregionale samenwerking verder gestimuleerd door opstarten van districtsoverleggen. De veiligheidsregio’s uit Oost 5 zullen samen een van de districten vormen. Verder ontwikkeling van samenwerking is op die manier verder geborgd. Materieelbeleidsplan Vanaf september zal een HBO-stagiair verder vorm en inhoud geven aan het materieelbeleidsplan als onderdeel van de stage-opdracht. Het plan zal naast uitgangsprincipes over beheer, onderhoud en verwerving ook een investerings- en vervangingsoverzicht voor de komende jaren bevatten. Het plan kan op die manier weer dienen als input voor de team jaarplannen. Controle bluswatervoorzieningen Taak van team Beheer en Techniek is de controle/schouwen van bluswatervoorzieningen. In 2014 is onder leiding van team Risicobeheersing gestart met een project ‘Bluswatervoorziening’. Het project moet ook voorzien in nieuw beleid omtrent de controle en het schouwen van bluswatervoorzieningen als brandkranen en brandputten. In 2014 is er voor gekozen de controles zoals gebruikelijk bij de verschillende gemeenten voort te zetten. Dit in ieder geval gedurende 2014. De voortgang van het project is dusdanig dat ook voor 2015 wordt gekozen om het gemeentelijke controle beleid van voor 1 januari 2014 voort te zetten. Dit natuurlijk met inachtneming van de kaders uit het contract dat de gemeenten met de waterleidingmaatschappij Vitens hebben gesloten. Afhandeling werkzaamheden 2013 Team Beheer en Techniek is onverwacht druk geweest met de afhandeling van lopende zaken vanuit 2013. Het betreft onder andere de definitieve afhandeling van de levering van bestelde voertuigen en materialen, veelal besteld in de periode tussen de éénmeting en de feitelijke regionalisatie. In de drukte rondom de overgang naar de nieuwe regionale organisatie bleken een aantal zaken tussen wal
22
en schip te zijn beland. Daarnaast heeft in het eerste kwartaal van 2014 een ombouw van een fors aantal voertuigen plaatsgevonden om te kunnen voldoen aan de sinds 2009 geldende wettelijke regelgeving omtrent optische- en geluidsignalering. Om onbekende redenen voldeden de voertuigen van een aantal korpsen niet aan de eisen. Ook was verdere verfijning van de informatieoverdracht vanuit de voormalige korpsen nodig ten behoeve van de inrichting van het proces Beheer en Techniek. Vervangings- en investeringsoverzichten zijn gecorrigeerd en zo nodig aangepast.
Wat gaat het kosten? Programma BRANDWEER Exploitatielasten programma (directe kosten) Exploitatiebaten programma (directe baten) Kapitaallasten programma Kostenaandeel ondersteuning en directie (indirecte kosten) Bezuinigingsopdracht Totaal
3.6
begroting 2014 incl. 2e wijziging
Structurele begr.wijziging
€ € € € € €
€ € € € € €
24.468.658 -350.246 5.728.068 6.574.833 -147.689 36.273.624
2.919.684 -3.473 2.769.439 -5.370.951 0 314.699
Gewijzigde begroting 2014
v v v n v
€ € € € € €
21.548.974 -346.773 2.958.629 11.945.784 -147.689 35.958.925
Incidentele begrotingswijz. najaarsrapp.
€ € € € € €
1.572.500 500.000 1.844.847 -150.000 3.767.347
Begroting 2014 na najaarsrapp.
v v v v v n
€ 19.976.474 € -346.773 € 2.458.629 € 10.100.937 € 2.311 € 32.191.578 voordeel nadeel
Programma Meldkamer
De komende jaren gaat er veel veranderen voor de meldkamers in Nederland. Er komt één landelijke meldkamerorganisatie (LMO), gepositioneerd bij de Nationale Politie en onder verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid & Justitie. Voor deze exercitie moet de wet worden aangepast. Echter, de eerste stappen kunnen gezet worden binnen de huidige wettelijke kaders en op basis van afspraken in het transitieakkoord. Het gaat hierbij om de samenvoeging van de huidige meldkamers tot tien locaties en de wijziging en standaardisatie van werkprocessen. Ondertussen bereidt minister Opstelten de wetswijziging voor. Hierin wordt onder andere ingegaan op de wijze waarop de invloed van de betrokken partijen op de LMO wordt geborgd. Op dit moment is de minister in gesprek met de betrokken partijen om het wetsvoorstel vorm te geven. Minister Opstelten verwacht in het najaar van 2014 te starten met de formele consultatie. De verwachting is dat het wetsvoorstel in het voorjaar van 2015 aan de Tweede Kamer kan worden aangeboden. De beoogde inwerkingtreding is op 1 januari 2016.
Wat gaat het kosten? Programma MELDKAMER Exploitatielasten programma (directe kosten) Exploitatiebaten programma (directe baten) Kapitaallasten programma Kostenaandeel ondersteuning en directie (indirecte kosten) Totaal
begroting 2014 incl. 2e wijziging
Structurele begr.wijziging
€ € € € €
€ € € € €
993.986 -148.561 130.297 975.722
23
16.511 -1.061 -99.488 -84.038
Gewijzigde begroting 2014
€ 977.475 € -147.500 € n € 229.785 n € 1.059.760 v n
Incidentele begrotingswijz. najaarsrapp.
€ € € € €
35.487 35.487
Begroting 2014 na najaarsrapp.
v v v n
€ 977.475 € -147.500 € € 194.298 € 1.024.273 voordeel nadeel
3.7
Programma GHOR
Project ‘tweede ring’ De ‘tweede ring’ bestaat uit de zorginstellingen die 24-uurszorg leveren en die geen directe rol in de GHOR-processen hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om verpleeg- en verzorgingshuizen. In het kader van dit project zijn inmiddels alle 25 koepels van zorginstellingen binnen de veiligheidsregio bezocht met het doel hen ertoe aan te zetten zich (beter) voor te bereiden op rampen en crises. Deze voorbereiding bestaat uit het hebben van een continuïteitsplan, het volgen van trainingen of oefeningen en het beschikbaar stellen van informatie over de zorginstelling in GHOR4all. Diverse zorginstellingen zijn hier momenteel mee bezig of hebben deze activiteiten afgerond. Om het project te evalueren en tegelijk zorginstellingen nog meer bewust te maken van de noodzaak tot voorbereiding op calamiteiten en ‘aan het werk te zetten’ organiseren we op 30 oktober voor hen een bijeenkomst.
Project eerste hulp In het project Eerste Hulp werken wij aan het verhogen van de kennis en vaardigheden van burgers op het gebied van eerste hulp. Wij stimuleren EHBO-verenigingen en Rode Kruis-afdelingen om structureel extra activiteiten te ondernemen, om zo de kennis van eerste hulp onder de inwoners van IJsselland te verhogen. Inmiddels zijn de volgende activiteiten opgezet: -
EHBO aan baby’s en jonge kinderen (al ruim 200 aanmeldingen); Regionale reanimatie-dag op 25 oktober; Diverse individuele activiteiten van EHBO en Rode Kruis (EHBO op scholen, extra eerste hulp- en AED-cursussen, etc.); EHBO bij sport.
De verwachting is dat wij de doelstelling (duizend burgers die een instructiemoment volgen) gaan halen. Wij verwachten dat deze activiteiten doorlopen naar het volgende jaar. In de jaarrekening 2013, bij het programma GHOR, is tekstueel opgenomen dat conform het DBbesluit van 5 februari 2014 wordt voorgesteld om bij de bestemming van het rekeningsaldo 2013 het resterende budget opnieuw beschikbaar te stellen voor 2014. Dit is bij het voorstel van de jaarrekening 2013 verzuimd als beslispunt op te nemen. Deze omissie willen wij herstellen en daarom stellen wij bij de najaarsrapportage alsnog voor om het resterende budget van € 56.800,- opnieuw beschikbaar te stellen voor 2014. De dekking vindt plaats via de bestemmingsreserve ‘Ontwikkeling veiligheidsregio’. In de begroting van 2015 hebben wij geen geld gereserveerd voor deze activiteiten. Nog dit jaar moet er duidelijkheid komen over onze mogelijkheden. Bijvoorbeeld een extra financieringsbron of her-allocatie binnen de programmabegroting. Spoedeisende zorg De zorgverzekeraars zijn begin 2014 gestart met de implementatie van de ‘Kwaliteitsvisie spoedeisende zorg’. Het traject is erop gericht om de kwaliteit te garanderen en de kosten terug te dringen. Insteek daarbij is dat ziekenhuizen en specialisten bepaalde verrichtingen tenminste een bepaald aantal maal per jaar moeten verrichten om het gewenste kwaliteitsniveau te blijven bieden. De gesprekken tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen over de complexe spoedzorg binnen Veiligheidsregio IJsselland heeft ertoe geleid dat alleen de verloskundige zorg in Hardenberg nog onderwerp van gesprek is. Als vervolg hierop zouden gesprekken gevoerd worden over de huisartsenposten en spoedeisende hulp. Deze zijn echter niet opgestart, omdat de discussies momenteel op landelijk niveau gevoerd worden. Autoriteit Consument en Markt heeft de zorgverzekeraars gewezen op het mededingingsrisico bij uitvoering van de plannen. Ingrijpen in de complexe spoedzorg kan namelijk gevolgen hebben voor de reguliere zorg, waardoor de 24
keuzemogelijkheid van patiënten wordt ingeperkt. Voor onderbouwing van de keuzes zijn goed onderbouwde kwaliteitsstandaarden nodig. Het Kwaliteitsinstituut van Zorginstituut Nederland ontwikkelt deze standaard momenteel. Los hiervan heeft GGD GHOR Nederland het RIVM een opdracht gegeven om uit te zoeken wat de gevolgen zijn van de wijzigingen in spoedstromen voor de capaciteit aan opgeschaalde zorg. De uitkomsten daarvan worden in het najaar verwacht.
Wat gaat het kosten? Programma GHOR Exploitatielasten programma (directe kosten) Exploitatiebaten programma (directe baten) Kapitaallasten programma Kostenaandeel ondersteuning en directie (indirecte kosten) Totaal
begroting 2014 incl. 2e wijziging
Structurele begr.wijziging
€ € € € €
€ € € € €
1.239.737 3.530 153.270 1.396.537
25
5.861 460 -117.030 -110.709
Gewijzigde begroting 2014
€ 1.233.876 € v € 3.070 n € 270.299 n € 1.507.245 v
Incidentele begrotingswijz. najaarsrapp.
€ € € € €
150.000 41.744 191.744
Begroting 2014 na najaarsrapp.
v
v v v n
€ 1.083.876 € € 3.070 € 228.556 € 1.315.502 voordeel nadeel
4 Bedrijfsvoering De eenheid Bedrijfsvoering gaat de volgende fase van ontwikkeling in. De geplande herziening van het formatieplan vindt plaats, waarbij de oorspronkelijke keuzen tegen het licht gehouden worden. Dit zal leiden tot een bijstelling van de formatie, waarover in december door het DB besloten wordt. Daarnaast vindt de uitwerking van de dienstverleningsovereenkomst plaats. Hierin wordt, met name voor de GGD vastgelegd, welke diensten tegen welke prijs door bedrijfsvoering geleverd worden. Hiervoor wordt ook de verdeelsleutel Gemene Rekening opnieuw beoordeeld. Dit zal geen nadelige gevolgen voor de gemeenten hebben. De geplande uitbesteding van bedrijfsvoeringtaken aan (gemeentelijke) alliantiepartners vindt in 2014 nog niet plaats. Het Dagelijks Bestuur VRIJ heeft ermee ingestemd, dat de tijd hiervoor nog niet rijp is. Aan de ene kant zijn de taakinvulling en het kosteninzicht bij Bedrijfsvoering nog niet voldoende ontwikkeld, om de uitbestedingsvraag goed te kunnen uitzetten. Daarnaast is de bedrijfsvoering van een aantal gemeentelijke alliantiepartners nog niet voldoende ontwikkeld, om tot een goed aanbod te komen. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de uitbesteding van met name enkele kwetsbare bedrijfsvoeringtaken nog steeds actueel is. Na een intensief eerste half jaar is de eenheid Bedrijfsvoering in rustiger vaarwater terecht gekomen. Het eerste half jaar kenmerkte zich door een extreem grote werkstroom, terwijl de bezetting nog niet op sterkte was. Bij zowel de GGD als de VR vroeg de uitvoering van de sociaal plannen veel aandacht. Inmiddels zijn bijna alle garantieberekeningen afgerond, en vindt de laatste afwikkeling van een relatief laag aantal bezwaren plaats. Bij Financiën ging veel aandacht uit naar de opbouw van een goed kosteninzicht van de eerste begroting van de veiligheidsregio en de afwikkeling van de jaarrekening van de GGD. Beiden hebben veel inzicht opgeleverd in de financiële processen. Een belangrijke sleutel tot succes is de verbetering van de afstemming tussen de werkprocessen van HRM en Financiën. Daarnaast wordt bij de GGD het proces met betrekking tot projecten en maatwerk verbeterd. Beide verbeteringen leiden tot een betere kostensturing en kostenverantwoording en moeten het werk daarnaast makkelijker maken. Bij I&A is de hulpvraag aan de helpdesk aanzienlijk afgenomen en wordt er momenteel veel aandacht besteed aan de verbetering en koppeling van de verschillende systemen. Bij Facilitair is beheersmatig een grote stap gezet door de implementatie van het meldingen en beheerssysteem Topdesk en ontwikkelt DIV zich steeds beter van een uitvoerende archiefdienst tot een sturende en coördinerende archiefbeheerder. De teamplannen van de vier vakteams binnen bedrijfsvoering hebben in het eerste turbulente jaar van de eenheid Bedrijfsvoering een goede bijdrage geleverd aan de algemene taakverdeling en sturing op de bijzondere projecten. Via monitoring en individuele plannings- en voortgangsgesprekken heeft bewaking en sturing op de voortgang plaatsgevonden. Veel projecten naderen de inhoudelijke afronding en staan aan de vooravond van (verdere) implementatie. Daarmee moeten de resultaten ook voor de primaire processen zichtbaar gaan worden. Aankomend half jaar vraagt de verhuizing van zowel GGD als veiligheidsregio uit de Zeven Alleetjes veel aandacht van bedrijfsvoering. Met name de vakteams I&A en Facilitair worden hierdoor extra belast. Ook vraagt dit om een nadere uitwerking van de financiële verrekening tussen veiligheidsregio en GGD op het gebied van huisvesting.
26
5 Besluiten najaarsrapportage De totale najaarsrapportage vraagt om verschillende besluiten. Wij hebben alle besluiten voor u hieronder opgenomen. 1. Bij een aantal budgetten is sprake van incidentele onderuitputting en overschrijding. De oorzaken van deze incidentele onderuitputting en overschrijding worden toegelicht in de najaarsrapportage 2014. Door de betreffende budgetten voor 2014 nu naar beneden bij te stellen kan het resultaat in de jaarrekening 2014 eenvoudiger worden toegelicht. Besluit: De najaarsrapportage 2014 vast te stellen en daarop incidenteel de budgetten 2014, die het betreft, aan te passen via een incidentele begrotingswijziging. 2. In de meerjarenbegroting van de Veiligheidsregio is op basis van het project Vorming Brandweer IJsselland een bezuiniging opgenomen die uiteindelijk oploopt tot € 1,1 miljoen structureel. Onderdeel van deze taakstelling is een bezuiniging van € 150.000,- die in 2014 al gerealiseerd moet worden. De bezuinigingsvoorstellen worden 17 december in het AB vastgesteld. Een aantal van deze voorstellen (efficiencyvoordelen) doen zich al in 2014 voor, denk aan niet invullen 1 fte controllerfunctie, 1 fte formatie bij repressie en 2,25 fte formatie administratie & telefoniste. De lijst met bezuinigingsvoorstellen is ambtelijk ook doorgenomen met de provincie. Wij hebben van de provincie een brief ontvangen, dat de begroting 2015 realistisch en structureel in evenwicht is. Besluit: De nog openstaande bezuinigingstaakstelling voor 2014 van € 150.000,- te dekken uit het positieve saldo zoals geprognosticeerd in de najaarsrapportage 2014 via de in 2014 gerealiseerde bezuinigingsvoorstellen. 3. Bij het opstellen van de begroting 2014 was nog geen rekening gehouden met investeringen die in 2013 niet zijn afgerond door de verschillende gemeenten. De overheveling van deze investeringskredieten moet nog worden geformaliseerd. Er wordt voor € 760.000,- aan investeringskredieten van 2013 van de gemeenten overgeheveld naar 2014. De daarbij horende kapitaallasten zitten al wel in de begroting van de Veiligheidsregio verwerkt. Echter over de overheveling van de investeringskredieten dient formeel nog door u te worden besloten. Besluit: De nog in 2013 nog niet afgeronde investeringskredieten van de gemeenten van € 760.000,- over te hevelen naar 2014 naar de Veiligheidsregio en ter beschikking te stellen. 4. De eenheid Bedrijfsvoering is per 1-1-2014 van de GGD organisatorisch verplaatst naar de Veiligheidsregio. Er wordt inmiddels wel gewerkt met ICT middelen maar die zijn formeel nog eigendom van de GGD. Het voorstel is om de ICT activa over te nemen van de GGD. De kapitaallasten zijn al opgenomen in de begroting. Formeel dient u het hiervoor benodigde bedrag middels een investeringskrediet beschikbaar te stellen. Besluit: Een investeringskrediet ad € 850.000,- beschikbaar te stellen voor de overname van ICT activa van de GGD en de daarbij horende kapitaallast te dekken uit het hiervoor reeds beschikbare budget in de gemene rekening 2014. 5. De plannen om de Veiligheidsregio volledig te huisvesten in de kazernes zijn uitgewerkt. Het deel van de Veiligheidsregio dat nu gehuisvest is aan de Zeven Alleetjes in Zwolle wordt per 1 april 2015 ook gehuisvest in de kazernes. De benodigde investeringen voor de herhuisvesting zijn in beeld gebracht. Formeel dient u de hiervoor benodigde middelen via een investeringskrediet ter beschikking te stellen. Besluit: a. De volgende investeringskredieten beschikbaar te stellen voor de herhuisvesting van de Veiligheidsregio: Verbouwing: € 1.285.625,-; Inventaris: € 969.815,-; ICT: € 245.000,-.
27
b. De bij de investeringen behorende kapitaallasten en extra beheerlasten samen € 285.500,-, te dekken uit de vrijval van de beschikbare huurkosten van de Zeven Alleetjes (in totaal € 360.000,- in de begroting 2015) en het restant van € 74.500 structureel in mindering te brengen op de bijdragen van de gemeenten met ingang van de programmabegroting 2016-2019. 6. Naast de structurele lasten van de herhuisvesting worden er ook eenmalige kosten gemaakt onder andere voor de externe projectbegeleiding, verhuiskosten, advieskosten en architectkosten. Deze middelen dient u formeel via een projectkrediet ter beschikking te stellen. Besluit: Een projectkrediet beschikbaar te stellen ad € 550.000,- (waarvan € 450.000,- in 2014 en € 100.000,- in 2015) voor de incidentele kosten m.b.t. de herhuisvesting. Deze eenmalige kosten met betrekking tot de herhuisvesting te dekken uit: het resterende projectkrediet regionalisering brandweer (€ 350.000,-), bij resultaatbestemming op basis van de jaarrekening 2014 (€ 100.000,-) en het projectkrediet voor 2015 dekken binnen de exploitatie van 2015 (€ 100.000,-). 7. In 2013 is het budget voor het project eerste hulp niet volledig benut. Ook in het kader van de verdere ontwikkeling van de organisatie van de Veiligheidsregio is er behoefte om het resterende budget van € 56.800,- in te zetten voor de afronding van het project. Omdat het restantbudget bij de bestemming van het resultaat 2013 is meegenomen dient ook opnieuw de dekking te worden aangegeven. Formeel dient u het budget opnieuw ter beschikking te stellen en in te stemmen met de dekking daarvoor. Besluit: Het resterend budget 2013 voor het project eerste hulp ad. € 56.800,- opnieuw beschikbaar te stellen in 2014 en dit te dekken uit de bestemmingsreserve Ontwikkeling Veiligheidsregio. Deze reserve is bestemd voor de verdere Ontwikkeling van de Veiligheidsregio, het project eerste hulp past daarbinnen. 8. Aan de crisiscommunicatie worden landelijk aanvullende eisen gesteld. Om aan deze eisen te kunnen voldoen is eenmalig een krediet nodig dat u formeel ter beschikking moet stellen. Besluit: Een incidenteel krediet van € 75.000,- beschikbaar te stellen voor bijstelling van de crisiscommunicatie en dit incidenteel te dekken met: de beschikbare ruimte van € 21.000,subsidie van het Rijk, € 29.500,- uit het communicatiebudget, € 17.000,- binnen het programma gemeenten en € 7.500,- binnen het programma bestuur. 9. In de laatste AB- vergadering zijn vragen gesteld over de dekking van de Veiligheidsdag. Er is gevraagd om de dekking vanuit de Veiligheidsregio aan te geven, omdat nog niet bekend is welke bijdrage de organiserende partijen kunnen genereren. Alleen wanneer het echt nodig is, wordt beroep gedaan op het beschikbare budget van € 40.000,-. Besluit: In het jaar dat de Veiligheidsdag wordt georganiseerd (om de twee jaar) maximaal € 40.000,- beschikbaar te stellen en via de tussentijdse rapportage met een dekkingsvoorstel te komen. 10. Een aantal wijzigingen met een technisch karakter (onder andere in de overheadtoerekening) leidt tot verschuivingen in de budgetten per programma. Deze technische wijzigingen verlopen voor de Veiligheidsregio als totaal overigens budgettair neutraal. Wijzigingen die leiden tot verschuivingen tussen programma’s dienen via een formele begrotingswijziging plaats te vinden. Besluit: Deze technische verschuivingen tussen de programma’s (budgettair neutraal) via een begrotingswijziging 2014 aan te passen.
28
6 Bijlage
Bijlage incidentele teruggaaf gemeenten 2014
Gemeente
Structureel aandeel (in %) na afronding 0meting voor 2014
Teruggaaf n.a.v. najaarsrapportage 2014
1
Dalfsen
5,06%
€
163.321
2
Deventer
19,59%
€
631.822
3
Hardenberg
10,78%
€
347.461
4
Kampen
7,94%
€
256.164
5
Olst-Wijhe
4,37%
€
140.935
6
Ommen
3,92%
€
126.537
7
Raalte
6,50%
€
209.537
8
Staphorst
2,61%
€
84.296
9
Steenwijkerland
7,92%
€
255.492
10 Zwartewaterland
4,80%
€
154.789
26,49%
€
854.148
100,00%
€
3.224.500
11 Zwolle Totaal
Wij zijn uitgegaan van de percentages exclusief de gewenningsbijdrage.
29
Agendapunt - besluitvormend aan
Algemeen Bestuur
datum
12 november 2014
agendapunt onderwerp proceseigenaar portefeuillehouder
6 Flexibele evacuatiestrategie L. Sievers H.J. Meijer
Te besluiten om Op basis van de visie op flexibele evacuatie bij overstromingen de operationele voorbereidingen in de veiligheidsregio uit te werken. Inleiding Overstroming is één van de geprioriteerde risico’s voor de veiligheidsregio. Diverse partijen hebben een verantwoordelijkheid in het realiseren van waterveiligheid. Om te komen tot een duurzaam waterveiligheidsbeleid is een strategie van meerlaagsveiligheid geïntroduceerd. Over de betrokkenheid van de veiligheidsregio’s in deze strategie van meerlaagsveiligheid maakt het Veiligheidsberaad afspraken met de ministers van Infrastructuur & Milieu en Veiligheid & Justitie. Het is voor de veiligheidsregio IJsselland van belang dat de crisisbeheersing, met evacuatie als onderdeel daarvan, op orde blijft. De veiligheidsregio heeft zich daarom aangesloten bij het programma IJssel Vechtdelta. In dit programma werken de veiligheidsregio, gemeenten Zwolle, Kampen, Zwartewaterland, waterschap Groot Salland en de provincie Overijssel samen om met collega-overheden en belangenpartijen te werken aan een duurzame inrichting van de regio. De veiligheidsregio werkt hierin aan het op orde houden van de crisisbeheersing en het vergroten van zelfredzaamheid van burgers, door een handelingsperspectief uit te werken en deze via diverse risicocommunicatie-activiteiten onder de aandacht te brengen Veiligheidsregio IJsselland heeft in dit kader een meer flexibele evacuatie-strategie met bijbehorende communicatiestrategie ontwikkeld. De stuurgroep van het IJssel Vechtdeltaprogramma, met bestuurlijke vertegenwoordigers van alle deelnemende partijen heeft zich positief uitgesproken over de ingezette koers. Hiermee is een gezamenlijke richting van de derde laag van meerlaagsveiligheid bepaald. Beoogd effect/relatie met het meerjarenbeleidsplan of bestuursopdrachten De adaptieve of flexibele evacuatiestrategie beoogt bij een onzekere overstromingsdreiging het percentage slachtoffers in een gebied te verlagen door mensen in het bedreigd gebied meerdere schuilmogelijkheden te bieden: tijdig weggaan uit het bedreigd gebied of schuilen op een veilige, droogblijvende plaats in het bedreigd gebied. Men is pas in staat deze keuze te maken en dus zelfredzaam op te treden als duidelijk is wat beide
kenmerk vervolgblad
2 van 3 opties in de praktijk betekenen. Zowel op korte als op lange termijn. Door hier vooraf duidelijk en transparant over te communiceren willen we het risicobewustzijn vergroten. Argumenten Onderzoek naar effectiviteit van evacuaties en recente rampen waarbij evacuatie nodig was laten zien dat mensen in sommige gevallen niet mee willen werken aan een evacuatie (bv. Groningen 2012), of dat er gebieden zijn die niet op tijd geëvacueerd konden worden (Bosnie, Elbe Duitsland). De oefening Conecto heeft de veiligheidsregio ook laten zien hoe lastig het is om een besluit tot preventieve evacuatie te nemen bij een dreiging van overstroming. Bij deze onzekerheid is een verticale evacuatiestrategie het beste, meest effectieve uitgangspunt (Kolen, 2013) als basisstrategie. Dit in tegenstelling tot de huidige strategie van de veiligheidsregio die zich met name richt op tijdige preventieve evacuatie uit het gebied. Vanwege de impact die preventieve evacuatie van een dorp, gemeente of meerdere gemeenten binnen de regio kan hebben is het wenselijk om, afhankelijke van de werkelijke situatie en de ernst/omvang van de dreiging meerdere voorbereide strategieën te kunnen toepassen met het doel om de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van evacuatie te beperken. Vanuit het oogpunt van de maatschappij stelt de flexibele evacuatiestrategie inwoners van een bedreigd gebied in staat om een eigen (veilige) keuze te maken op basis van informatie van de overheid. Op basis van een persoonlijke omstandigheden én actuele informatie over een dreiging kunnen inwoners van bedreigd gebied een eigen keuze maken in blijven op een droge verdieping, een schuillocatie in de buurt of vetrekken naar een veilige locatie buiten het bedreigd gebied. De flexibele evacuatiestrategie is een combinatie van preventief/verticaal evacueren door de zelfredzaamheid van burgers te versterken. De regio volgt hiermee een strategie verkregen waarmee ingespeeld kan worden op verschillende omstandigheden en waarbij het minimaliseren van het aantal slachtoffers voorop staat. Communicatie Met het ontwikkelde concept levert de veiligheidsregio belangrijke input voor andere regio’s en rijksoverheid over hoe om te gaan met crisisbeheersing op het thema waterveiligheid. In diverse landelijke projecten levert de veiligheidsregio een bijdrage aan haar rol als regisseur van het crisisbeheersingsproces. Actieve communicatie over de aanpak en invulling van onze aanpak draagt bij aan kennisdeling. Daarnaast ontstaat maatschappelijke aandacht voor het thema, waarop we in onze risicocommunicatie-activiteiten kunnen aansluiten. Om ervoor te zorgen dat onze lokale boodschap zo goed mogelijk aansluit bij landelijke kernboodschappen en handelingsperspectieven, zoeken we waar mogelijk afstemming met de Module Evacuatie Grote Overstromingen (MEGO), een project dat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur & Milieu wordt uitgevoerd. Vervolg De veiligheidsdirectie heeft bij de behandeling van het bestuurlijk visiedocument flexibele evacuatiestrategie aandacht gevraagd voor de uitwerking. Deze strategie verhoogt de complexiteit van de evacuatie (van twee naar vier opties). Een heldere uitwerking op operationeel, tactisch en strategisch niveau is daarom evident. Hoewel de flexibele evacuatiestrategie ontwikkeld is in samenwerking met de partners in het programma IJssel Vecht Delta, geldt de visie voor de hele regio. De vervolgactiviteiten zijn gericht op:
Uitwerken (operationeel, tactisch, strategisch) van de verschillende opties tot evacuatie met, bijbehorende communicatiestrategie en implementatie van de flexibele evacuatiestrategie in de operationele voorbereiding van de crisisorganisatie van de veiligheidsregio. Dit omvat ook het delen van de strategie met partners op regionaal en rijksniveau, waaronder de waterschappen.
kenmerk vervolgblad
3 van 3
Uitwerken relatie met ruimtelijke inrichting en de rol van risicobeheersing.
Uitwerken, ontwikkelen en implementeren van risicocommunicatiemiddelen.
Flexibele evacuatiestrategie Visiedocument
Documentgegevens Nr. 1.0
Datum 19-08-2014
Documentbeheer/ eigenaar
Verspreid aan
Robert Verhoeven
Projectleider Vastgesteld door Datum vaststelling Geplande evaluatiedatum Digitale vindplaats
MyCorsaID:
Aanleiding
In 2014 is binnen het Deltaprogramma op vele fronten gewerkt aan een visie op meerlaagsveiligheid. De borging van de derde laag wordt zeer van belang geacht, blijkens het verslag van de stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014. De nieuwe normspecificaties voor de primaire keringen zijn onder andere gebaseerd op aannames over de mogelijkheden voor preventieve (horizontale) evacuatie bij dreigende overstroming. Het is van groot belang dat de crisisbeheersing, met preventieve evacuatie als onderdeel daarvan, op orde blijft. Dit vraagt om goede en actuele voorbereiding door de Veiligheidsregio’s. Hierover worden afspraken gemaakt tussen de Veiligheidsregio’s en de minister van Veiligheid en Justitie. Naast het op orde houden van de crisisbeheersing, wordt ingezet op het uitwerken van een handelingsperspectief voor burgers en het vergroten van zelfredzaamheid middels een publiekscampagne (Ons Water). Veiligheidsregio IJsselland ontwikkelt in dit kader een flexibele evacuatiestrategie, die toepasbaar is voor de gehele IJssel-Vechtdelta. Deze flexibele evacuatiestrategie beoogt het percentage slachtoffers in een gebied te verlagen door mensen in het bedreigd gebied meerdere schuilmogelijkheden te bieden: tijdig weggaan uit het bedreigd gebied of schuilen op een veilige, droogblijvende plaats in het bedreigd gebied.
Flexibele evacuatiestrategie Evacuatie wordt als maatregel ingezet om slachtoffers te voorkomen. Evacuatie is een ingrijpende maatregel, vooral als het gaat om horizontale evacuatie (dat wil zeggen: inwoners verlaten het bedreigd gebied en vinden/krijgen elders onderdak). Tot op heden houdt de crisisorganisatie rekening met twee mogelijkheden: Geen evacuatie of volledige evacuatie uit het bedreigd gebied. De nieuwe evacuatiestrategie is flexibeler en bedoeld om om te gaan met de onzekerheden die een overstromingsdreiging kenmerken: hoe lang is het nog veilig, waar en wanneer zou de dijk het kunnen begeven, hoe hoog komt het water na een doorbraak, hoe en in welke mate kunnen inwoners van bedreigd gebied zelf voor een veilige en droge plek zorgen? Op basis van informatie van de overheid zijn inwoners van een bedreigd gebied in staat om een eigen (veilige) keuze te maken. De overheid treedt vooral op als adviseur; de overheid geeft pas een dwingend advies als een van de opties meer zekerheid geeft dan de anderen. Dit levert een matrix op met vier keuze-opties: A: mensen blijven vrijwillig in het bedreigd gebied – op basis van tijdige en heldere informatie over de (aanstaande) dreiging, de betekenis ervan en over verblijf- en schuillocaties is het mogelijk om bij een daadwerkelijke overstroming in het overstroomde gebied droog te blijven. B: mensen verlaten vrijwillig het bedreigd gebied – op basis van tijdige en heldere informatie over de duur van de dreiging, veilige gebieden en evacuatieroutes maken inwoners tijdig een eigen keuze en verlaten mensen het bedreigd gebied. C: overheid verplicht mensen te blijven in bedreigd gebied - evacuatie uit het bedreigd gebied levert vanaf een bepaald tijdstip direct gevaar op de veiligheid van mensen; het verlaten van het gebied door een grote groep mensen betekent dan een (te) groot risico op blootstelling aan overstroming. D: overheid verplicht mensen te vertrekken uit bedreigd gebied - er is voldoende tijd om alle of bepaalde groepen mensen gecontroleerd het bedreigde gebied te laten verlaten, bijvoorbeeld groepen niet-zelfredzamen of groepen mensen uit gebieden die later moeilijk bereikbaar worden of waar het water relatief diep komt te staan.
Concept
Afbeelding: Schema van vier verschillende mogelijkheden voor evacuatie bij dreigende overstroming.
Communicatie en handelingsperspectief Het aanbod van informatie vanuit de overheid speelt een cruciale rol bij de flexibele evacuatiestrategie. Inwoners van een bedreigd gebied worden in de gelegenheid gesteld om een inschatting te maken van hun eigen persoonlijke situatie: woon/werk ik in bedreigd gebied, hoe hoog komt het water te staan, heb ik dan nog een droge verdieping, waar kan ik naartoe als ik niet thuis kan blijven, is er een schuillocatie in de buurt, hoe lang zou ik daar moeten verblijven voor het water zakt, wat betekent dit voor mij (en mijn gezin)? Op basis van deze persoonlijke beoordeling én actuele informatie over een dreiging kunnen inwoners van bedreigd gebied een eigen keuze maken voor het tijdig bereiken van een veilige plaats: een droge verdieping, een schuillocatie in de buurt of een veilige locatie buiten het bedreigd gebied. De flexibele evacuatiestrategie stelt daarom hoge eisen aan risico- en crisiscommunicatie. De Veiligheidsregio werkt aan een nieuwe communicatiestrategie die past bij de flexibele evacuatiestrategie: Risicocommunicatie: Een uitgevoerde nulmeting in een deel van de IJssel-Vechtdelta laat onder meer zien wat mensen over waterveiligheid willen weten en hoe zij hierover geïnformeerd willen worden. Op basis van deze input worden de komende tijd communicatiemiddelen en – bood-schappen ontwikkeld. De Veiligheidsregio sluit hierin waar mogelijk aan op de landelijke campagne Ons Water, waarvan het thema waterveiligheid een specifiek onderdeel uitmaakt. Het onderdeel ‘Grote overstroming’ van de website www.onswater.nl biedt bezoekers feitelijke informatie, toegespitst op zijn of haar persoonlijke situatie. Zo geeft de website op basis van de postcode van de bezoeker antwoord op veelgestelde vragen als: - Hoe hoog komt het water? - Kan ik in mijn eigen huis blijven en wat betekent dat dan? - Is er een schuillocatie in de buurt en wat biedt deze locatie mij? - Hoe lang gaat een overstroming eigenlijk duren? - Komen hulpdiensten mij redden en wat moet ik daarvoor doen?
-
Waar/wanneer vind ik actuele informatie over een (dreigende) overstroming?
Crisiscommunicatie: De Veiligheidsregio werkt aan het opstellen van twee kernboodschappen, die inwoners bij een daadwerkelijke dreiging informeren over wat zij het beste kunnen doen: ‘blijven’ of ‘vertrekken’. Beide boodschappen bevatten heldere en praktische instructies (handelings-perspectief). Al naar gelang de ontwikkeling van de dreiging communiceert de Veiligheidsregio deze kernboodschappen om zo te sturen op bepaald gedrag, passend bij de gekozen strategie op dat moment.
Relatie met ruimtelijke inrichting en vitale infrastructuur De uitwerking van de flexibele evacuatiestrategie heeft consequenties voor de ruimtelijke inrichting. De Veiligheidsregio streeft ernaar om zelfredzaamheid van mensen te bevorderen. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen vooral de mogelijkheden van zelfredzaamheid moeten ondersteunen. Maatregelen in laag 2 (ruimtelijke ordening) hebben voor de Veiligheidsregio drie belangrijke aanknopingspunten 1. Doorfunctioneren: in welke gebieden/objecten blijven de gebouwen, vitale infrastructuur, en kwetsbare objecten in tact bij een overstroming? Deze informatie is gekoppeld aan schuilmogelijkheden die beschreven zijn in de flexibele evacuatiestrategie. Daarnaast geeft de informatie de Veiligheidsregio inzicht in de noodzaak van noodvoorzieningen. 2. Herstel en wederopbouw: Hoe korter hersteltijd van vitale en kwetsbare voorzieningen en hoe sneller een gebied toegankelijk is (via land/weg), hoe beter hersel en wederopbouw kan plaatsvinden. Maatregelen die schade beperken dragen bij aan snelle wederopbouw. 3. Risicocommunicatie/perceptie: Enkele in het landschap en objecten aanwezige ‘maatregelen’ kunnen bijdragen aan de risicoperceptie op het gebied van overstroming. Dit levert een bijdrage aan de zelfredzaamheid van mensen zoals beoogd in de flexibele evacuatiestrategie.
Relatie met het overstromingsrisico
Het overstromingsrisico is bepaald op basis van de kans op overstroming en de mogelijke effecten. Met de huidige technische inzichten is berekend dat de Veiligheidsregio bij verschillende dreigingssituaties ongeveer de helft (ondergrens) van de mensen in een bepaald gebied kan evacueren. Hierdoor wordt het effect van een overstroming beperkt. Dit betekent uiteindelijk dat ca. 400 van de 1000 mensen geëvacueerd kan worden en we rekening houden met ca. 600 achterblijvers per 1000 mensen. Deze berekende waarde is de evacuatiefractie, die het percentage van de inwoners geeft die op een veilige plek zijn bij een overstroming. Voor de berekening van de evacuatiefractie is gebruik gemaakt van een zogenaamde gebeurtenissenboom. De gebeurtenissenboom voor evacuatie maakt gebruik van een inschatting van het succes van de uitvoering van een evacuatie. Deze mate van succes hangt af van de voorbereidingen door hulpdiensten, maar ook van de mate van zelfredzaamheid van een gebied. De flexibele evacuatiestrategie beoogt het overstromingsrisico te verminderen. Het percentage (dodelijke) slachtoffers in een gebied wordt kleiner door de mensen die achterblijven in het bedreigd gebied, verschillende schuilmogelijkheden te bieden. Een belangrijk aspect van deze strategie is dat inwoners van een bedreigd gebied in staat worden gesteld om een eigen veilige keuze te maken op basis van informatie van de overheid. De gedachte is dat door gebruik van de flexibele evacuatiestrategie de uitvoering van de evacuatie beter verloopt. Het percentage ‘maximaal’ uitgevoerde evacuaties uit de gebeurtenissenboom wordt groter. Hierdoor wordt de evacuatiefractie groter. Bij gelijkblijvende, onzekere omstandigheden zorgt de flexibele evacuatiestrategie er dus voor dat meer mensen in veiligheid worden gebracht. De kwalitatieve waardering is hiervan nog niet bekend.
Agendapunt - besluitvormend
aan
Algemeen Bestuur
datum
12 november 2014
agendapunt onderwerp proceseigenaar portefeuillehouder
7. Wijzigingen CAR-UWO L.J. Sievers H. Noten
Te besluiten om 1. De bijgevoegde wijzigingen van de CAR-UWO, behorende bij bijlage 1 (salarisverhoging) per 1 oktober 2014 toe te passen 2. De bijgevoegde wijzigingen van de CAR-UWO, behorende bij bijlage 2 (salarisverhoging) per 1 april 2015 toe te passen 3. De bijgevoegde wijzigingen van de CAR-UWO, behorende bij bijlage 3 (onderdelen stage- en werkervaringsplaatsen, opbouw en opname verlof tijdens ziekte, vakbondsverlof) per 1 januari 2015 toe te passen; 4. De bijgevoegde wijzigingen van de CAR-UWO, behorende bij bijlage 3 (onderdelen opeenvolgende aanstellingen en einde na-wettelijke uitkering), per 1 juli 2015 toe te passen Inleiding De VNG en de vakbonden hebben op 15 juli 2014 een principeakkoord gesloten. Ze hebben dit akkoord september 2014 bekrachtigd. Daarmee is het akkoord definitief. Het principeakkoord vindt u bij de VNG-brief van 18 juli 2014 (ECWGO/U201401198; Lbr. 14/056). U wordt gevraagd te besluiten om de CAR en UWO wijzigingen genoemd in de VNG-brief van 2 oktober 2014 (ECWGO/U201401852;Lbr.14/070 en ECWGO/U201401851;Lbr.14/069) voor te leggen aan het AB ter vaststelling. De wijzigingen in het salaris werken door op de volgende lokale arbeidsvoorwaardelijke regelingen: De beschikbaarheids- en piketvergoedingen; De bereikbaarheidsvergoeding; De duiktoelage; De niet-repressieve vergoedingentabel. Beoogd effect/relatie met het meerjarenbeleidsplan of bestuursopdrachten De Veiligheidsregio is aangesloten bij de CAR/UWO en dient daardoor de cao ontwikkelingen te volgen. Argumenten Behoudens de doorwerking van de salarisverhoging op een aantal lokale vergoedingen, hebben de wijzigingen geen direct effect op lokale regelingen. Risico’s
kenmerk vervolgblad
2 van 2 Geen. Opmerkingen Geen. Middelen De cao- wijzigingen zijn op te vangen binnen de beschikbare ruimte in de begroting, maar levert in 2014 incidenteel onderuitputting op. De financiële effecten maken onderdeel uit van de najaarsrapportage. Communicatie Het MT is inmiddels geïnformeerd en er volgen nog bijeenkomsten voor de (vak)teamleiders. Medewerkers worden door middel van een communicatiebericht geïnformeerd worden. De medezeggenschap wordt geïnformeerd tijdens het reguliere overleg. Vervolg In 2016 wijzigt hoofdstuk 3 van de CAR/UWO. In 2015 zal gewerkt worden aan deze wijzigingen en zal de regeling, met eventuele lokale aanvullingen, ter besluitvorming aan het AB aan u voorgelegd worden. Daar waar nodig Bijlagen 1. Bijlage 1 (salarisverhoging per 1 oktober 2014); 2. Bijlage 2 (salarisverhoging per 1 april 2015); 3. Bijlage 3 (overige wijzigingen)
Bijlage 1 bij U201401852 CAR-tekst met toelichting per 1 oktober 2014
A
Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld: Met ingang van 1 oktober worden de schaalbedragen verhoogd met 1%. Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 350 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.
Bijlage 2 bij U201401852 CAR-tekst met toelichting per 1 april 2015
A
Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld: Met ingang van 1 april 2015 worden de schaalbedragen verhoogd met 50 euro.
Bijlage 2 bij U201401851 CAR-UWO wijzigingen A
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd. Deze komen als volgt te luiden: Stageplaats Artikel 1:2a 1. Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst. 2. Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4. 3. De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair. 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding. 5. Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald. 6. De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. Werkervaringsplaats Artikel 1:2b 1. Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst. 2. Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4. 3. De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden. 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding. 5. Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald. 6. De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
B
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd, deze komt als volgt te luiden: Artikel 1:2a en 1:2b De werkervaringsplaats is bedoeld voor personen die op eigen initiatief werkervaring willen opdoen. De stageplaats is bedoeld voor personen die in het kader van een opleiding/onderwijs praktijkervaring op willen doen. Er is in dat geval sprake van een driehoeksrelatie tussen stage verlener, stagiaire en opleidingsinstituut.
Bij een werkervaringsplaats (wep) staan het leerproces en het opdoen van ervaring centraal en niet het verdienen van geld 1. Dit neemt niet weg dat er wel een redelijke onkostenvergoeding kan worden betaald 2. Wat een redelijke onkostenvergoeding is voor stagiaires en wep-ers wordt lokaal in overleg met het bevoegde medezeggenschapsorgaan vastgesteld. Een sterke gezagsverhouding kan bij een eventuele gerechtelijke procedure wijzen op het bestaan op een arbeidsovereenkomst. Het is echter onmogelijk om als wep-er niet in een zekere gezagsverhouding tot je leidinggevende te staan. In de praktijk komt het erop neer dat de wep-er een zekere keuze moet hebben in de werkzaamheden die hij/zij verricht, om zodoende invloed te hebben op het eigen leerproces. Ook bij het opnemen van vrije dagen e.d. moet de wep-er een zekere mate van vrijheid hebben. In de artikelen 1:2a en 1:2b worden een aantal artikelen en hoofdstukken van de CAR-UWO van toepassing uitgesloten. Voor zover het de bedoeling is om ook (onderdelen) van lokale regelingen uit te sluiten van toepassing op stagiaires en wep-ers, moet dat in die lokale regeling worden geregeld. Zowel de stagiaire als de wep-er zijn geen ambtenaar in de zin van artikel 1:1 C
Met ingang van 1 januari 2015 komen de artikelen 1:2:2 en 1:2:3 te vervallen.
D
Met ingang van 1 juli 2015 3 worden de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen als volgt te luiden: Duur van de aanstelling Artikel 2:4 1. 2.
3.
4.
1
De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd. Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie tijdelijke aanstellingen, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling. Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
CRvB 17 juli 1990, RSV 1990/345. CRvB 23 juni 1992, RSV 1992/351. 3 Indien de invoeringsdatum van de betreffende bepalingen in de WWZ wordt gewijzigd, verschuift de ingangsdatum van deze bepalingen in de CAR naar de zelfde datum. 2
Overgangsrecht Artikel 2:6 Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling. E
Met ingang van 1 juli 2015 worden de toelichtingen bij de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden: Artikel 2:4 In het eerste lid van dit artikel wordt de basis gelegd voor een vaste of tijdelijke aanstelling. De tijdelijke aanstelling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd plaatsvinden. In tegenstelling tot de situatie van voor 1 juli 2001 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden. Alleen bij een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd móet een aanstellingsgrond genoemd worden (zie artikel 2:4:1). Het niet langer aanwezig zijn van de aanstellingsgrond is de reden dat uit die aanstelling voor onbepaalde tijd ontslag verleend kan worden (zie ook artikel 8:12). Bij een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd is het niet nodig om een aanstellingsgrond te noemen. Het verstrijken van de termijn van aanstelling is de reden van beëindiging van die aanstelling (zie artikel 8:12). In dit artikel worden voorts de maximale termijnen voor tijdelijke aanstellingen bepaald, alsmede het maximum aantal tijdelijke aanstellingen dat mag worden gegeven alvorens een tijdelijke aanstelling van rechtswege wordt omgezet in een vaste aanstelling. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen in het BW als gevolg van het van kracht worden van de betreffende bepalingen in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 (stb.2014,216) Met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 2:4 per 1 juli 2015, waarin de materiele normen van de Wet Werk en Zekerheid zijn verwerkt, is het oude lid 4 komen te vervallen waarin de ‘aanstelling bij wijze van proef’ was geregeld. De reden daarvan is dat met de wijziging van artikel 2:4 de maximale aanstellingsduur voor (opeenvolgende) aanstellingen voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 maanden. Dit maximum gold tot 1 juli 2015 voor de ‘aanstelling bij wijze van proef’, maar heeft sindsdien zijn betekenis verloren. Onder het huidige artikel 2:4 kunnen nieuwe medewerkers nog steeds ‘op proef’ worden aangesteld. Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft.
Artikel 2:6 Indien op of na 1 juli 2015 een nieuwe aanstelling van kracht wordt met een tussenpoos ten opzichte van de voorgaande aanstelling van 6 maanden of korter, telt de voorgaande aanstelling mee in de keten volgens het nieuwe artikel 2:4. Het oude artikel 2:4 (inclusief de tussenpoos van 3 maanden) blijft van toepassing op aanstellingen die zijn ingegaan voor 1 juli 2015. F
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden: Artikel 6:2 1. De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per kalenderjaar wettelijk verlof. 2. Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum. 3. Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid Artikel 6:2:3 1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult. 2. Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast: a. gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling; b. gedurende afwezigheid wegens ziekte 4. Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest. 5. Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.
G
Met ingang van 1 januari worden de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden: Vervaltermijn wettelijk verlof Artikel 6:2a 1. Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen , vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot
aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest. 2. Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen. Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof Artikel 6:2b Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar. H
Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden: Aan de toelichting op artikel 6:2 lid 1 wordt toegevoegd: Op grond van artikel 7 van de Europese Richtlijn 2003/88/EG ‘betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid’, hebben werknemers jaarlijks recht op ten minste 4 weken vakantie met behoud van salaris, dat wil zeggen viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dat betekent dat bij een 36-urige werkweek het wettelijk verlof 144 uur bedraagt. Artikel 6:2:3 komt als volgt te luiden: Artikel 6:2:3 Lid 1 Dit lid geeft in algemene zin aan dat de opbouw wordt verminderd naar rato van afwezigheid. Lid 3 Afwezigheid leidt niet in alle gevallen tot vermindering van vakantie-opbouw. Dat geldt voor afwezigheid wegens bevallings- en zwangerschapsverlof en afwezigheid wegens ziekte. Dat vloeit voort de uit Europese richtlijn 2003/88/EG. De richtlijn beperkt zich tot het wettelijk verlof. In de CAR wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen wettelijk en bovenwettelijk verlof. Lid 4 De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen. De vakantie mag zijn herstel niet belemmeren; bij twijfel kan de bedrijfsarts hierover een advies geven, een en ander zoals veelal zal zijn geregeld in het Protocol als bedoeld in artikel 7:9 lid 4 CAR. De opgenomen vakantie wordt in mindering gebracht van het verlofsaldo. Op grond van artikel 6:1 wordt gedurende de vakantie de bezoldiging doorbetaald zonder de korting die eventueel al geldt gezien de duur van de ziekte. In het geval waarin de ambtenaar in het kader van een medische behandeling of therapie elders moet verblijven wordt geen vakantieverlof afgeschreven.
Lid 5 Voor vakantie-uren die niet zijn opgenomen bij ontslag krijgt de ambtenaar een vergoeding. Het uurloon bedraagt De toelichting op artikel 6:2b wordt toegevoegd en komt als volgt te luiden 1/156 van het – voor deeltijders naar een volledige dienstbetrekking herrekend – salaris van de ambtenaar per maand (artikel 1:1, eerste lid, sub o van de CAR). Het salaris is het bedrag van de schaal dat op de ambtenaar van toepassing is op het moment dat het ontslag wordt verleend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag (zie artikel 3:1, tweede lid onder b CAR). I
Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden. Artikel 6:2a Lid 1 Het wettelijk verlof is primair bedoeld ter recuperatie in het jaar waarin het wordt opgebouwd. Niettemin zullen er situaties zijn waarin het wettelijk verlof in enig jaar niet geheel kan worden opgenomen. Daarom geldt een vervaltermijn van 12 maanden. Als een ambtenaar te ziek is om verlof op te nemen, bijvoorbeeld omdat hij in een ziekenhuis moet verblijven, geldt deze termijn niet. Vanzelfsprekend zal in onderling overleg tussen college en ambtenaar na herstel een plan worden gemaakt hoe om te gaan met het resterende wettelijk verlof. Lid 2 Als een ambtenaar een langere verlofperiode wil opnemen, bijvoorbeeld voor een loopbaanverlof (sabbatical) en daarvoor ook wettelijk verlof wil inzetten, kan hij het college vragen om af te zien van de vervaltermijn. Het college en de ambtenaar maken in onderling overleg hierover afspraken op basis van een onderbouwd schriftelijk verzoek van de ambtenaar. Artikel 6:2b Het totale saldo verlofuren waarover de ambtenaar op 31 december 2014 beschikt, wordt beschouwd als bovenwettelijk verlof.
J
Met ingang van 1 januari 2015 wordt artikel 6:4:2 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: Artikel 6:4:2 lid 3 1. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend : a. om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen - om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar; - als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers;
-
als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur b. voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren. K
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij artikel 6:2:4 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: Vakbondsconsulenten zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en die binnen de gemeente medewerkers bijstaan in individuele aangelegenheden. Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3.
L
Met ingang van 15 juli 2014 wordt artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: Artikel 10d:33 lid 3 Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft.
M
Met ingang van 15 juli 2014 wordt de toelichting op artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: De wijziging van lid 3 waarbij de beëindiging van de na-wettelijke uitkering wordt gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is in werking getreden op15 juli 2014. De gewijzigde bepaling heeft betrekking op de ambtenaar die op 15 juli 2014 bij de werkgever in dienst is, of de ex-ambtenaar die op die datum — als gevolg van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 CAR – in het genot is van een WW- of na-wettelijke uitkering.
Agendapunt - besluitvormend
aan
Algemeen bestuur
datum
12 november 2014
agendapunt onderwerp
8 Regionaal Risicoprofiel
proceseigenaar
L.J. Sievers
portefeuillehouder
A.G.J. Strien
Te besluiten om 1. De binnengekomen zienswijzen van gemeenten op het concept Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014 te verwerken volgens de in de bijlage genoemde wijze. 2. Het scenario Natuurbrand II (Bosbrand omgeving Ommen/Hardenberg) op te nemen in het Risicodiagram Veiligheidsregio IJsselland en Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014. 3. Het aangepaste Regionaal Risicoprofiel 2014 ter vaststelling aan het veiligheidsbestuur te zenden. 4. Het scenario Kernincident (Kernkraftwerk Emsland, Lingen) in de komende beleidsperiode te actualiseren. Inleiding Het regionaal risicoprofiel IJsselland moet worden opgesteld volgens artikel 13 van de Wet veiligheidsregio’s. Het regionaal risicoprofiel IJsselland bestaat uit: 1. Risicobeeld (wat kan ons overkomen?) 2. Gevolgenanalyse (hoe erg is het?) De basis voor het regionaal risicoprofiel is het regionaal risicobeeld IJsselland. In het risicobeeld staan alle risicolocaties in en rond de veiligheidsregio. Tevens is zichtbaar welke scenario’s zich in welke gemeente kunnen voordoen. Sommige scenario’s kunnen zich voordoen in alle gemeenten. Andere scenario’s kunnen zich alleen voordoen in bepaalde gemeenten. Het Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014 is opgesteld door de werkgroep risicoprofiel 2014 en is samengesteld uit experts van de vijf kolommen: de gemeenten, brandweer, GHOR, waterschappen en politie. Voor het opstellen van het Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014 is gebruik gemaakt van de Handreiking regionaal risicoprofiel en het Regionaal Risicoprofiel 2010. In overeenstemming met de landelijke Handreiking regionaal risicoprofiel zijn de mogelijke incidenten gerangschikt in zeven maatschappelijke thema's (onderverdeeld in crisistypes en incidenttypes). De volledige lijst bestaat uit 60 mogelijke scenario's. Niet alle incidenttypes zijn in voldoende mate
kenmerk vervolgblad
2 van 5
waarschijnlijk en/of kunnen een significante impact hebben om te worden opgenomen in het Regionaal Risicoprofiel IJsselland. Door experts in een Multidisciplinaire werkgroep zijn 18 scenario's (met grote waarschijnlijkheid en grote impact) geselecteerd en uitgewerkt. Voor de herkenbaarheid van de gemeenten is gekozen voor de uitwerking van een representatief voorbeeld op een denkbaar geachte locatie binnen de veiligheidsregio. Dit betekent overigens niet dat komende beleidsperiode de overige incidenttypen geen aandacht krijgen. De Veiligheidsregio IJsselland is zich er terdege van bewust dat dergelijke incidenten ook kunnen voorkomen. In het risicoprofiel 2014 is op verzoek van de partners door dezelfde experts het scenario Natuurbranden uitgebreid met de analyse van een bosbrand in de omgeving Ommen/Hardenberg. Voor elk incident is aan de hand van de landelijke handreiking een gelijkvormig incidentscenario beschreven. Per ramp- en crisisscenario is een impactanalyse uitgevoerd om op regionaal niveau inzicht te krijgen in de aard, de omvang en de schaal van de gevolgen. De uitkomsten van de impacten waarschijnlijkheidsanalyses zijn uitgezet in het onderstaande risicodiagram voor de Veiligheidsregio IJsselland. Het risicodiagram is een hulpmiddel om prioriteiten te kunnen stellen in het beleid voor risicobeheersing en crisisbeheersing binnen de veiligheidsregio.
Let wel, in dit risicodiagram is het regionale beeld weergegeven. Voor de lokale situatie per gemeente wordt verwezen naar het bijgevoegde Risicobeeld. Risicobronnen en scenario’s met een grote impact en een grote waarschijnlijkheid verdienen meer aandacht dan scenario’s met beperktere gevolgen en kleinere kansen. Om de prioritering inzichtelijk te maken zijn de scenario’s in concept ingedeeld in vier klassen (van hoog naar laag): prioriteit I tot en met IV.
kenmerk vervolgblad
3 van 5
Op 5 december 2013 heeft het dagelijks bestuur kennisgenomen van het geactualiseerde risicoprofiel en besloten om de aangepaste stukken ter consultatie toe te zenden aan de wettelijke partners. Op 18 december 2013 heeft het algemeen bestuur kennisgenomen van het aangepaste regionaal risicoprofiel en aandacht gevraagd voor de categorisering van het risico natuurbranden. In januari 2014 is het regionaal risicoprofiel ter consultatie opgestuurd naar de partners. Op 16 april 2014 heeft het algemeen bestuur kennisgenomen van de zienswijzen van de partners en besloten om de binnengekomen zienswijzen te verwerken in het Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014. Hierna is de aangepaste versie ter consultatie verzonden aan de gemeenteraden. Deze periode van consultatie liep tot medio juli 2014. Onze inhoudelijke reactie op de zienswijzen van gemeenten en partners vindt u in de bijlage. Per zienswijze is aangegeven welke reactie hierop van toepassing is. De belangrijkste zienswijzen van de gemeenteraden willen we hieronder nog even toelichten. 1. Zienswijze gemeenten Ommen/Hardenberg (Provincie Overijssel) Bij de bespreking van het risicoprofiel is bestuurlijk de toezegging gedaan om het scenario natuurbrand (bosbrand omgeving Ommen/Hardenberg) verder uit te werken. Het nieuwe scenario natuurbrand II “Bosbrand omgeving Ommen/Hardenberg” is opgesteld door de werk-groep risicoprofiel 2014. De werkgroep is samengesteld uit experts van de vijf kolommen: de gemeenten, brandweer, GHOR, waterschappen en politie. Voor het opstellen is gebruik gemaakt van de Handreiking regionaal risicoprofiel. Uit de analyse van het scenario natuurbrand II “bosbrand Ommen/Hardenberg” komt naar voren dat een bosbrand Ommen/Hardenberg vrijwel niet anders scoort dan een rietbrand in de Wieden. Uit de berekeningen met de rekenmodule blijkt dat een bosbrand in de omgeving Ommen/Hardenberg (0,058) een fractie hoger scoort dan een rietbrand (0,040). Beide incidenten vallen echter in het prioriteitsgebied II. Op regionaal niveau behoort het nieuw uitgewerkte scenario natuurbrand (bosbrand Ommen/ Hardenberg) tot de achttien grootste maar niet tot de vijf hoogst geprioriteerde scenario’s van de Veiligheidsregio IJsselland. Omdat natuurbranden tot de achttien grootste scenario’s behoort, verdient dit scenario de volledige aandacht van de Veiligheidsregio en haar partners. Voorstel: De uitwerking van het natuurbrandscenario II “Bosbrand Ommen/Hardenberg” op te nemen in het Risicodiagram Veiligheidsregio IJsselland en Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014. Omdat de waarschijnlijkheid voor beide incidenten overeenkomen en de totaalscore vrijwel gelijk is heeft de uitwerking van het nieuwe natuurbrandscenario geen gevolgen voor de prioritering van de risico’s in het Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014.
kenmerk vervolgblad
4 van 5
2. Zienswijze gemeente Raalte De gemeente Raalte verzoekt om het Inspectierapport "Staat van de Rampenbestrijding 2013" op te sturen en heeft een aantal tekstuele wijzingen. Voorstel: De tekstuele wijzigingen door te voeren en het Inspectierapport "Staat van de Rampenbestrijding 2013" als bijlage bij het Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014 te voegen. 3. Zienswijze gemeente Staphorst De raad van Staphorst ziet graag dat het risico op branden bij riet gedekte panden die dicht opeen gebouwd zijn wordt toegevoegd aan het risicoprofiel. De waarschijnlijkheid van het voorkomen van een dergelijke brand is groot evenals de impact op de omgeving. Voorstel: De voorbereiding op branden bij rietgedekte panden krijgt vorm binnen de brandweerzorg. Deze risico's zijn onderdeel van de analyse van het dekkingsplan. 4. Zienswijze gemeente Zwartewaterland De gemeente Zwartewaterland heeft de gegevens op de risicokaart ten aanzien van kwetsbare objecten eind 2013 geactualiseerd en verzoekt daarom om de meest actuele gegevens ten aanzien van kwetsbare objecten op te nemen in het risicobeeld (peildatum 1-1-2014). De gemeentelijke risico-inventarisatie voor de provinciale risicokaart is gebruikt als basis voor het Regionaal Risicobeeld IJsselland 2013. Op de risicokaart staan de risicobronnen en kwetsbare objecten zoals deze zijn geautoriseerd door de bevoegde gezagen binnen de regio (peildatum 1 december 2012, per Besluit van de Veiligheidsdirectie 9 nov. 2012). Deze opzet is beschreven in paragrafen 1.2 en 1.3 van het risicobeeld. Voorstel: Bij de tabel een opmerking te plaatsen dat de kwetsbare objecten in 2013 zijn geautoriseerd. Deze autorisatie heeft overigens geen invloed op het Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014. Kernkraftwerk Emsland Recent is overeenstemming tussen Duitsland en Nederland is bereikt over nieuwe maatregelzones rond de Kerncentrale Emsland. Deze nieuwe zones zijn echter nog niet formeel gecommuniceerd. Er wordt nu rekening gehouden met fors grotere afstanden bij een ongeval bij de centrale in Lingen (100 km). De effecten reiken ook over de Veiligheidsregio IJsselland. De impact en de waarschijnlijkheid zijn in 2010 door de experts uit de multidisciplinaire werkgroep geanalyseerd. De conclusie was dat het Kernkraftwerk Emsland niet tot de 18 grootste risico’s van de VRIJ behoort. Met de nieuwe maatregelenzones veranderen het risico en de waarschijnlijkheid niet, maar de impactcriteria waarop getoetst moeten worden veranderen wel. Het Kernkraftwerk Emsland (Lingen) is wel benoemd in het risicobeeld en het risicoprofiel. Ook is er een vastgesteld rampbestrijdingsplan voor de kerncentrale (samen met Twente en Drenthe). Voorstel De aanwezige risico’s in de veiligheidsregio veranderen voortdurend. Het risicoprofiel en het risicobeeld zijn dan ook dynamische documenten. Om de impact van de nieuwe maatregelzones op het risicoprofiel te controleren wordt het scenario Kernincident (Kernkraftwerk Emsland, Lingen) in de komende beleidsperiode geactualiseerd.
kenmerk vervolgblad
5 van 5
Vervoer gevaarlijke stoffen Volgens planning wordt het Basisnet 1 januari 2015 van kracht. Daarom is in de toekomstverkenning van het Risicobeeld Veiligheidsregio IJsselland aandacht besteedt aan de invoering van het Basisnet (vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor). Elke risicobron kan leiden tot een incident. Door experts in een Multidisciplinaire werkgroep zijn 18 scenario's (met grote waarschijnlijkheid en grote impact) geselecteerd en uitgewerkt. In het risicoprofiel 2014 zijn de scenario’s van “brandbare/explosieve stof bij wegvervoer” en “giftige stof bij spoorvervoer” uitgewerkt (bijlagen 3.8 en 3.10). Dit betekent overigens niet dat de overige incidenttypen met vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, water en spoor niet de aandacht krijgen. Veiligheidsregio IJsselland is zich er terdege van bewust dat dergelijke incidenten ook kunnen voorkomen. Vervolg Het Regionaal Risicoprofiel IJsselland 2014 te gebruiken als onderligger voor het Meerjarenbeleidsplan 2015-1018.
Agendapunt - besluitvormend
aan
Algemeen Bestuur
datum
12 november 2014
agendapunt onderwerp proceseigenaar portefeuillehouder
9 Brandrisicoprofiel L.J. Sievers A.G.J. Strien
Te besluiten om
1. Het REGIONAAL BRANDRISICOPROFIEL, met daarin opgenomen de risico-inschatting gebruiksfuncties, vast te stellen 2. De risico-inschatting te gebruiken voor: a. het Regionaal Dekkingsplan (als voorbereidend document voor, dan wel als onderdeel binnen het Regionaal Risicoprofiel. Zie voor een toelichting paragraaf 1.1) b. de te kiezen activiteiten in het kader van Brandveilig leven c. prioritering bij operationele voorbereiding 3. De gemeenten hierover te adviseren ten behoeve van de gemeentelijke handhavingsuitvoeringsprogramma’s (HUP’s). Inleiding In het brandrisicoprofiel is een inventarisatie en weging van de brandrisico’s in IJsselland gemaakt. De hierbij verworven inzichten zijn een bouwsteen (geweest) voor: het Regionaal Dekkingsplan de te kiezen activiteiten in het kader van Brandveilig leven prioritering bij operationele voorbereiding de (gemeentelijk vast te stellen) toezicht- en handhavingsprogramma’s. De uitkomsten zijn afgestemd met de RUD-IJsselland en de gemeenten en het regionaal Risicoprofiel (2014). Zij leiden niet tot extra financiële behoeften. Gelet op de toenemende focus op risicogerichtheid wordt ook in het dekkingsplan steeds meer de link gelegd met de brandrisico’s bij het motiveren van afwijkingen en het kiezen van aanvullende maatregelen. In het dekkingsplan beschrijft de veiligheidsregio de mate waarin de brandweer in de regio kan voldoen aan de opkomsttijden, zoals die zijn vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s.
2 van 5
Waar niet aan de gestelde opkomsttijd wordt voldaan geeft het dekkingsplan inzicht in de locatie en de mate van overschrijding en de eventueel te nemen risico reducerende maatregelen om te komen tot een aanvaardbare situatie. Voor dit laatste wordt gebruik gemaakt van het brandrisicoprofiel. 1
Bij het opstellen van het profiel is enerzijds gebruik gemaakt van objectieve, historische cijfers . Anderzijds is gebruik gemaakt van de expert opinion van circa 25 medewerkers vanuit alle gemeenten en de veiligheidsregio, die veel ervaring hebben met het nalevingsgedrag van de gebruikers en eigenaren van de objecten. De gebruiksfuncties zijn op basis van een risico-inschatting van een score voorzien zodat een indeling in risico en daarmee in prioriteit ontstaat. Hiervoor is gebruik gemaakt van de risicomodule. Deze is voor en met de regio IJsselland gevuld en vormgegeven. Dit analoog aan de methodiek die RUD IJsselland heeft gebruikt voor de onderdelen bouwen, milieu en ruimtelijke ordening. De gebruiksfuncties zijn van een score voorzien op de hoofdcategorieën 'Effecten' en 'Naleving'. Onder de categorie effecten is gescoord op de thema's 'Fysieke veiligheid/brandveiligheid' en 'Maatschappelijke impact'. Onder de categorie naleving is gescoord op de thema's 'Attitude' en 'Ervaringscijfers'. In het brandrisicoprofiel is de risicomodule verder uitgewerkt.
Effecten
Naleving
Fysieke veiligheid / brandveiligheid
Attitude
Maatschappelijke impact
Ervaringcijfers
Aanzet programma
Risico Categoriën (Objecten)
kenmerk vervolgblad
Figuur 1: Risicomodule Brandveilig gebruik Beoogd effect Met het brandrisicoprofiel maakt de veiligheidsregio een omslag van regelgericht naar risicogericht werken. Daarbij wordt de meeste aandacht gegeven aan de objecten die qua risico het slechtst scoren en waarbij de meeste 'veiligheidswinst' geboekt kan worden. De prioritering van de gebruiksfuncties is ingeschat op de situatie en ervaringen in IJsselland en wijkt daarmee af van de 2 landelijke bestaande prioriteringen zoals bijvoorbeeld PREVAP
1 Waarbij de cijfers van 2010 onbruikbaar zijn geworden tijdens de overgang van de meldkamer. 2 PREVAP: Preventie Activiteitenplan
kenmerk vervolgblad
3 van 5
In de onderstaande figuur zijn de gebruiksfuncties gepositioneerd op basis van deze scores op Effect en Naleving. Hoe verder bij de oorsprong van de grafiek vandaan des te groter het te verwachten effect en/of hoe slechter de naleving van de gebruikersgroep op het gebied van brandveiligheid is. De gestreepte scheidslijnen zijn bedoeld als voorbeeld en geven geen harde grens. De horizontale lijn is zó gekozen dat een top tien van prioritaire gebruiksfuncties met een groot effect bij brand ontstaat. De rode lijn is zo geplaatst dat de objecten met de hoogste urgentie (rechts bovenin) zichtbaar worden. Hierbij hebben we het risico gedefinieerd als “het product van effect en nalevingsgedrag”. De inventarisatie en positionering leidt vervolgens tot een advies ten aanzien van maatregelen per objectsoort: 1. operationele voorbereiding: door de brandweer voorbereiden op een incident om zo effectief / efficiënt mogelijk te kunnen optreden, vooral bij objecten met een zeer groot effect. 2. Gedragsbeïnvloeding: verminderen van het risico in het object door
a. toezicht: het toezien (namens of door gemeenten) op de naleving van regels, voorschriften en maatregelen op het gebied van brandveiligheid b. brandveilig leven: het voorlichten van een gebruiker, gebouweigenaar of doelgroep over brandveiligheid De keuze tussen toezicht en brandveilig leven is afhankelijk van een analyse van de doelgroep. Toezicht en voorlichting zijn daarmee ‘twee zijden van één medaille’ die gevarieerd kunnen worden ingezet.
4 van 5
Risicioinschatting gebruiksfuncties
Ziekenhuis
Verpleegtehuizen
Gevangenissen
Klinieken (psychiatrische instelling)
Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jac hthaven > 250 pers. Kinderopvang
Effecten
kenmerk vervolgblad
Logiefunctie > 50 pers.
School (l.l. > 12 jaar) > 250 pers. Museum, bibliotheek > 250 pers. Theater, schouwburg, bioscoop, aula > 250 pers.
Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jac hthaven 50 - 250 pers.
Cafés, discotheek, restaurant > 250 pers.
Buurthuis, ontm.centrum, wijkcentr. > 250 pers.
Cafés, discotheek, restaurant 50-250 pers.
Kamerverhuur > 4 wooneenheden
Evenemententerrein
Naleving
Figuur 2: Risico-inschatting gebruiksfuncties Deze risico inschatting met de geadviseerde maatregelen bieden daarmee de basis voor de bepaling van de werkzaamheden en benodigde capaciteit voor de uitvoering van de werkzaamheden. De prioriteit ligt daarbij op de objectsoorten, rechts boven de rode lijn. Dit is uitgewerkt in een lijst waarbij voor elke gebouwcategorie het risico in beeld is gebracht met daarbij een voorstel voor de wijze van aanpak. Over de gehanteerde normtijden In het Besluit Veiligheidsregio’s zijn normtijden voor de opkomst genoemd. Deze normtijden blijken in de praktijk lastig haalbaar. Dit geldt zeker voor de gebouwcategorieën met een normtijd van vijf of zes minuten. Immers, met een verwerkingstijd van de meldkamer van circa één minuut en een uitruktijd voor vrijwilligers van circa vier minuten rest weinig tijd om tijdig naar de locatie te rijden. Daarmee moeten veiligheidsregio’s telkens uitleggen waarom de (onrealistische) normtijden slecht worden gehaald. En dat terwijl zowel de onderbouwing van de normtijden ontbreekt als dat de veronderstelde veiligheid wél voor een te groot deel wordt opgehangen aan die opkomsttijden.
kenmerk vervolgblad
5 van 5
Bij woningbranden overlijden slachtoffers vooral in de eerste minuten aan de gevolgen van het inademen van giftige rook. De snelheid van de brandweer geeft dan ook geen garantie voor een veilige leefomgeving. Hoewel de wettelijke normen voor opkomsttijden landelijk dus ter discussie staan, zijn in dit onderzoek (en het dekkingsplan) het huidige wettelijke kader als norm gehanteerd en zijn op basis hiervan risico beheersende maatregelen gekoppeld. Risico’s Veiligheidsregio IJsselland heeft dit brandrisicoprofiel opgesteld om richting te geven aan haar activiteiten op het gebied van het brandveilig gebruik. De brandweer voert deze taak uit voor negen gemeenten en per 2015 binnen de constellatie van de RUD, als kennispunt Brandveiligheid. Een goede afstemming met de gemeenten en de RUD is dus belangrijk. Middelen De activiteiten zullen worden ingevuld met de huidige medewerkers. Het vaststellen van het brandrisicoprofiel heeft geen personele consequenties. In de programma’s is meer aandacht voor Brandveilig leven, hiervoor zullen communicatiemiddelen moeten worden ontwikkeld en aangeschaft. De hiervoor benodigde financiële ruimte zal binnen de begroting worden gezocht. Communicatie De uitgangspunten van de visie op risicobeheersing zijn reeds meegenomen in de vorming van Brandweer IJsselland en de gemeentelijke uitwerking van de brandweertaken (Eindrapport werkgroep continuïteit VTH, 2013). Na vaststelling van het Brandrisicoprofiel zullen de gemeenten en de Regionale Uitvoeringsdienst hierover worden geïnformeerd. Vervolg Het uitvoeren van het toezicht op brandveilig gebruik valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente (burgemeester en wethouders). De veiligheidsregio zal de uitkomsten van het brandrisicoprofiel uitwerken in adviezen voor de gemeentelijke toezichtsprogramma’s. Dit programma zal vervolgens als onderdeel van het gemeentelijke handhavingsuitvoeringsprogramma aan burgemeester en wethouders worden voorgelegd. Bijlagen Bijlage 1: Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland projectnr. 248985 140648 - DK96 revisie 05 16 september 2014
Adviesgroep SAVE
Opdrachtgever Veiligheidsregio IJsselland Postbus 1453 8001 BL Zwolle
datum vrijgave 16 sept. 2014
beschrijving revisie 05 Definitief
goedkeuring JS
vrijgave GJ
Colofon
Datum van uitgave: 16 september 2014 Contactadres: Zutphenseweg 31D 7418 AH DEVENTER Postbus 321 7400 AH DEVENTER
Copyright © 2014 Antea Nederland B.V. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de auteurs.
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Samenvatting In dit brandrisicoprofiel is een inventarisatie en weging van de brandrisico’s in IJsselland gemaakt. De hierbij verworven inzichten zijn een bouwsteen voor: het Regionaal Risicoprofiel het Regionaal Dekkingsplan de te kiezen activiteiten in het kader van Brandveilig leven prioritering bij operationele voorbereiding tenslotte kunnen de inzichten bijdragen aan het risico-gericht vernieuwen van de (gemeentelijk vast te stellen) toezicht- en handhavingsprogramma’s. Een voorstel hiervoor is uitgewerkt in hoofdstuk 4. De uitkomsten zijn afgestemd met de RUD-IJsselland en de gemeenten, en verwerkt in het Regionaal Dekkingsplan (2014) en het regionaal Risicoprofiel (2014). Zij leiden niet tot extra financiële behoeften. Bij het opstellen van het profiel is enerzijds gebruik gemaakt van objectieve, historische cijfers. Anderzijds is gebruik gemaakt van de expert opinion van circa 25 medewerkers van de gemeenten en de veiligheidsregio, die veel ervaring hebben met het nalevingsgedrag van de gebruikers en eigenaren van de objecten. Daarbij is de analysemethode van de RUD-IJsselland gebruikt. Met het brandrisicoprofiel maakt de veiligheidsregio een omslag van regelgericht naar risicogericht werken. Daarbij wordt de meeste aandacht gegeven aan de objecten die qua risico het slechtst scoren en waarbij de meeste 'veiligheidswinst' geboekt kan worden. De prioritering van de gebruiksfuncties is ingeschat op de situatie en ervaringen in IJsselland en wijkt daarmee af van de landelijke bestaande 1 prioriteringen zoals bijvoorbeeld PREVAP In de onderstaande figuur zijn de gebruiksfuncties gepositioneerd op basis van deze scores op Effect en Naleving. Hoe verder bij de oorsprong van de grafiek vandaan des te groter het te verwachten effect en/of hoe slechter de naleving van de gebruikersgroep op het gebied van brandveiligheid is. De gestreepte scheidslijnen zijn bedoeld als voorbeeld en geven geen harde grens. De horizontale lijn is zó gekozen dat een top tien van prioritaire gebruiksfuncties met een groot effect bij brand ontstaat. De rode lijn is zo geplaatst dat de objecten met de hoogste urgentie (rechts bovenin) zichtbaar worden. Hierbij hebben we het risico gedefinieerd als “het product van effect en nalevingsgedrag”. De inventarisatie en positionering leidt vervolgens tot een advies ten aanzien van maatregelen per objectsoort: 1. operationele voorbereiding: door de brandweer voorbereiden op een incident om zo effectief / efficiënt mogelijk te kunnen optreden, vooral bij objecten met een zeer groot effect. 2. gedragsbeïnvloeding: verminderen van het risico in het object door a. toezicht: het toezien (namens of door gemeenten) op de naleving van regels, voorschriften en maatregelen op het gebied van brandveiligheid b. brandveilig leven: het voorlichten van een gebruiker, gebouweigenaar of doelgroep over brandveiligheid De keuze tussen toezicht en brandveilig leven is afhankelijk van een analyse van de doelgroep. Toezicht en voorlichting zijn daarmee ‘twee zijden van één medaille’ die gevarieerd kunnen worden ingezet.
1
PREVAP: Preventie Activiteitenplan Adviesgroep SAVE blad 1 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Deze risico inschatting met de geadviseerde maatregelen bieden daarmee de basis voor de bepaling van de werkzaamheden en benodigde capaciteit voor de uitvoering van de werkzaamheden. De prioriteit ligt daarbij op de objectsoorten, rechts boven de rode lijn.
Figuur 0.1 Risico-inschatting gebruiksfuncties. Risicioinschatting gebruiksfuncties
Ziekenhuis
Gevangenissen
Verpleegtehuizen
Klinieken (psychiatrische instelling)
Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jac hthaven > 250 pers. Logiefunctie > 50 pers. Kinderopvang
Effecten
School (l.l. > 12 jaar) > 250 pers. Museum, bibliotheek > 250 pers. Theater, schouwburg, bioscoop, aula > 250 pers.
Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jac hthaven 50 - 250 pers.
Cafés, discotheek, restaurant > 250 pers.
Buurthuis, ontm.centrum, wijkcentr. > 250 pers.
Cafés, discotheek, restaurant 50-250 pers.
Kamerverhuur > 4 wooneenheden
Evenemententerrein
Naleving
Adviesgroep SAVE blad 2 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Inhoud blz.
Samenvatting
1
1
Inleiding
4
1.1 1.2 1.3
Inleiding Brandrisicoprofiel als basis voor werkzaamheden risicobeheersing Deze rapportage
4 4 4
2
Objecten
6
2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.2 2.3
Gehanteerde basisgegevens WOZ bestanden en dekkingsonderzoek 2011 PREVAP Risicokaart Incidentgegevens Natuurbrand risico Opkomsttijden Objectindeling brandrisicoprofiel Scoren van objecten: Risicomodule
6 6 6 6 6 7 7 7 7
3
Uitkomsten
9
3.1 3.2 3.3 3.4
Resultaat risico-inschatting Grootste effecten Grootste risico's: effecten en naleving Grootste aantal branden en statische kans
9 10 11 13
4
Vervolg
16
4.1 4.2 4.3 4.4
Inleiding Nadere analyse risico’s: lokaal maatwerk Brandrisicoprofiel basis voor werkzaamheden en bepalen capaciteit Brandrisicoprofiel en het gemotiveerd afwijken van opkomsttijden
16 16 16 18
Adviesgroep SAVE blad 3 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
1 1.1
Inleiding Inleiding Sinds 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio’s van kracht. Hierin is bepaald dat iedere veiligheidsregio dient te beschikken over een regionaal risicoprofiel (artikel 15 Wet veiligheidsregio’s), en een beleidsplan waarin het beleid is vastgelegd ten aanzien van de taken van de veiligheidsregio. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt eenmaal per vier jaar het beleidsplan vast (artikel 14 Wet veiligheidsregio’s). De Wet veiligheidsregio's stelt dat de basis voor het beleidsplan het regionaal risicoprofiel dient te zijn waarin de brand-, ramp- en crisisscenario's binnen de veiligheidsregio worden beschreven. Naast de grootschaliger inzetten voor een aantal ramp- en crisisscenario's, die worden beschreven in het regionaal risicoprofiel, is een bouwsteen voor het regionaal beleidsplan het geven van inzicht in de brandrisico's voor de basisbrandweerzorg. In een brief van Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en 2 Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer is in verband met de invoering van de Wet veiligheidsregio’s aangegeven dat beide soorten risicoanalyses tezamen het in de wet bedoelde risicoprofiel vormen. Het brandrisicoprofiel richt zich op een klein incident, dan wel de eerste fase van een escalerend groter incident, die respectievelijk kunnen worden bestreden met een eerste dan wel tweede basisbrandweereenheid. Het brandrisicoprofiel richt zich daarnaast alleen op gebruiksfuncties van gebouwen.
1.2
Brandrisicoprofiel als basis voor werkzaamheden risicobeheersing Dit brandrisicoprofiel moet de basis vormen voor regionaal beleid. Dit kan zijn op het gebied van repressie of operationele voorbereiding, maar in eerste instantie wordt in dit brandrisicoprofiel ingegaan op werkzaamheden op het gebied van risicobeheersing. Bij de opstelling van het brandrisicoprofiel is gebruikgemaakt van aanwezige gegevens over de objecten in het verzorgingsgebied van de regio. Deze zijn op basis van een aantal criteria van prioriteiten voorzien. Daarnaast is informatie van incidenten (branden) uit het verleden gebruikt om inzicht te bieden in de daadwerkelijke spreiding van het optreden van branden over het verzorgingsgebied.
1.3
Deze rapportage In voorliggende rapportage wordt ingegaan op de uitgevoerde stappen om te komen tot de onderverdeling en inschatting van de brandrisico's en daarmee de prioritering van de objecten (hoofdstuk 2). Daarnaast wordt ingegaan op de uitkomsten van de risico-inschatting en de vertaling daarvan naar te nemen maatregelen en uit te voeren werkzaamheden op het gebied van risicobeheersing (hoofdstuk 3).
1.
Brief d.d. 13 juli 2010, kenmerk 2010-0000394945. Adviesgroep SAVE blad 4 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Naast deze rapportage zijn separaat in Excel de in het kader van dit brandrisicoprofiel opgestelde Risicomodules beschikbaar. Daarmee zijn voor de gebruiksfuncties de risico’s en prioriteiten bepaald, zijn de werkprocessen voor de uit te voeren werkzaamheden beschreven en zijn op basis van kentallen capaciteiten bepaald.
Adviesgroep SAVE blad 5 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
2
Objecten Informatie over objecten is een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van het brandrisicoprofiel. Op basis van een aantal variabelen kan een inschatting gemaakt worden van het brandrisico per object. In dit hoofdstuk gaan we in op de verschillende bronnen die zijn gebruikt om informatie over objecten te ontsluiten.
2.1
2.1.1
Gehanteerde basisgegevens
WOZ bestanden en dekkingsonderzoek 2011 Gegevens over de kenmerken van alle de objecten (type, aard, bouwjaar) zijn opgenomen in de WOZbestanden van de gemeenten. Met behulp van de bestanden zijn in het dekkingsonderzoek in 2011 een gebouwenbestand voor de regio opgesteld waarin de gebouwen zijn ingedeeld op gebruiksfuncties conform het Besluit veiligheidsregio's.
2.1.2
PREVAP Gegevens over het gebruik van specifieke objecten (aantal aanwezigen, nachtgebruik, niet-zelfredzamen) is aanwezig in de gebouwoverzichten behorend bij het PREVAP (PreventieAcitviteitenPlan). Deze gegevens zijn gekoppeld aan de gebouwgegevens van het dekkingsplan (WOZ).
2.1.3
Risicokaart Gegevens over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen is voor specifieke objecten beschikbaar vanuit het Risicoregister Gevaarlijke Stoffen (RRGS) (de risicokaart). Via de provincie zijn deze gegevens beschikbaar. Deze gegevens zijn gekoppeld aan de gebouwgegevens van het dekkingsplan. Het betrof vooral de bedrijven met gevaarlijke stoffen.
2.1.4
Incidentgegevens Naast de risico-inschatting op basis van kenmerken van de objecten zijn ook gegevens verzameld over de locaties waar de branden zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. Hiervoor zijn gegevens over branden in gebouwen gehanteerd van jaren 2005 t/m 2009 en van de jaren 2011 en half 2012. De gegevens over de locaties van branden zijn, voor zover mogelijk, gekoppeld aan het objectenbestand. Hiermee is, naast de locatie van de branden, af te leiden bij welk type objecten zich branden hebben voorgedaan. Daarnaast kunnen deze gegevens gebruikt worden als basis voor een wijk- of gebiedgerichte aanpak in het kader van Brandveilig Leven.
Adviesgroep SAVE blad 6 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
2.1.5
Natuurbrand risico De regio IJsselland heeft voor haar verzorgingsgebied de gebieden gemarkeerd waar een hoger risico op natuurbrand aanwezig is. Deze gegevens zijn als kaartlaag in GIS beschikbaar. Hiermee is voor deze speciaal aangemerkte gebieden een maatwerk afweging mogelijk. De analyse van de type objecten (gebruiksfuncties) binnen deze gebieden met natuurbrandrisico (zowel mogelijke veroorzakers als bedreigden) biedt een basis om wellicht aan die objecten speciaal aandacht te schenken of ze qua prioriteit eerder te behandelen.
2.1.6
Opkomsttijden De gegevens vanuit het regionaal dekkingsplan over opkomsttijden van een eerste basisbrandweereenheid zijn ook in GIS beschikbaar. Ook hiermee is een maatwerk afweging mogelijk. De analyse van de type objecten in de gebieden met een hogere opkomsttijd is met de aanwezige gegevens mogelijk. Dit kan meewegen in de te nemen maatregelen bij die objecten, of in de prioritering van acties.
2.2
Objectindeling brandrisicoprofiel De gebouwen zijn in het kader van voorliggend brandrisicoprofiel gecategoriseerd conform de indeling in gebruiksfuncties zoals opgenomen in bijlage 1. Deze indeling is gebaseerd op de Handleiding PREVAP 2009 en het Bouwbesluit 2012. Sommige categorieën zijn verder opgesplitst (bijvoorbeeld de categorieën 'wonen met zorg', 'kinderopvang' en binnen de categorie 'gezondheidszorg'). Deze categorieën zijn in het overzicht in bijlage 1 geel gemarkeerd. De aantallen van deze categorieën zijn in de overzichten van PREVAP alleen voor de 'hoofdcategorie' beschikbaar. Het verder inventariseren van de aantallen in de subcategorieën volmaakt het risicobeeld. Andere categorieën zijn samengevoegd. Zo wordt in de Handleiding PREVAP een onderverdeling in aantallen personen in drie klassen gehanteerd. In deze analyse is dit teruggebracht naar een indeling in twee klassen. Daarnaast zijn onder de hoofdcategorie met nummer 15 de woningen toegevoegd. Dit omdat anders deze categorie (met het grootste aantal objecten en het meeste aantal branden) niet in beeld zou zijn en meegenomen zou worden in het brandrisicoprofiel. Binnen de woningen is onderscheid gemaakt in woningtype en daarbinnen in bouwjaar.
2.3
Scoren van objecten: Risicomodule De gebruiksfuncties zijn op basis van een risico-inschatting van een score voorzien zodat een indeling in risico en daarmee in prioriteit ontstaat. Hiervoor is gebruik gemaakt van de risicomodule. Deze is voor en met de regio IJsselland gevuld en vormgegeven. De gebruiksfuncties zijn van een score voorzien op de hoofdcategorieën 'Effecten' en 'Naleving'. Adviesgroep SAVE blad 7 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Onder de categorie effecten is gescoord op de thema's 'Fysieke veiligheid/brandveiligheid' en 'Maatschappelijke impact'. Onder de categorie naleving is gescoord op de thema's 'Attitude' en 'Ervaringscijfers'. Welke variabelen onder de genoemde thema's vallen en van welke weging van de variabelen is uitgegaan is opgenomen in bijlage 2.
Effecten
Naleving
Fysieke veiligheid / brandveiligheid
Attitude
Maatschappelijke impact
Ervaringcijfers
Aanzet programma
Categoriën (Objecten)
Risico
Het scoren van de gebruiksfuncties heeft plaatsgevonden in een interactieve sessie met een brede vertegenwoordiging vanuit de Veiligheidsregio IJsselland (risicobeheersing en operationele voorbereiding), als vanuit de gemeenten (Vergunningen / Toezicht&Handhaving). In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de uitkomsten van het invullen van de risicomodule.
Adviesgroep SAVE blad 8 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
3.1
Uitkomsten Resultaat risico-inschatting In bijlage 3 zijn in lijstvorm de uitkomsten van de risico-inschatting van de gebruiksfuncties opgenomen. De gebruiksfuncties zijn zoals in hoofdstuk 2 toegelicht op verschillende variabelen gescoord wat heeft geleid tot een risico-inschatting op 'effecten' en op 'naleving'. De afzonderlijke scores zijn in bijlage 3 opgenomen en ook in de separaat beschikbare Risicomodules. In de volgende grafiek in figuur 3.1 zijn de gebruiksfuncties ten opzichte van elkaar gezet op basis van de scores op effect en naleving. Hoe verder bij de oorsprong van de grafiek vandaan des te groter het te verwachten effect bij een brand, dan wel hoe slechter de naleving van de gebruikersgroep op het gebied van brandveiligheid. De effecten en de naleving tezamen bepalen het risico van een gebruiksfunctie.
Risicioinschatting gebruiksfuncties
Ziekenhuis
Verpleegtehuizen
Gevangenissen
Klinieken (psychiatrische instelling)
Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jac hthaven > 250 pers. Kinderopvang
Effecten
3
Logiefunctie > 50 pers. Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jac hthaven 50 - 250 pers.
School (l.l. > 12 jaar) > 250 pers. Museum, bibliotheek > 250 pers. Theater, schouwburg, bioscoop, aula > 250 pers.
Cafés, discotheek, restaurant > 250 pers.
Buurthuis, ontm.centrum, wijkcentr. > 250 pers.
Cafés, discotheek, restaurant 50-250 pers.
Kamerverhuur > 4 wooneenheden
Evenemententerrein
Naleving
Figuur 3.1 Risico-inschatting gebruiksfuncties. In dit hoofdstuk is de beschrijving opgenomen van de uitwerking en analyse van de uitkomsten van de risicomodule zoals deze heeft plaatsgevonden. De uitwerking is gedaan aan de hand van de volgende drie stappen: Stap 1: analyse van maatregelen met betrekking tot de categorieën met de grootste effecten Stap 2: analyse van maatregelen met betrekking tot de categorieën met de grootste risico's Stap 3: analyse van maatregelen met betrekking tot de categorieën met het grootste aantal branden De stappen worden in de volgende paragrafen uitgewerkt.
Adviesgroep SAVE blad 9 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
3.2
Grootste effecten In de in bijlage 3A is de lijst met gebruiksfuncties gesorteerd op de scores met betrekking tot het effect. Een deel van die tabel (de top) is weergegeven in tabel 3.2. In figuur 3.1 (paragraaf 3.1) staan de gebruiksfuncties met de grootste te verwachten effecten in het kwadrant links boven. Het effect (het aantal potentiële slachtoffers) wordt beïnvloed door variabelen als 'niet-zelfredzaam', 'slaapfunctie', 'bekendheid van het gebouw door de gebruiker', 'aantal personen aanwezig' (zie de varabelen in bijlage 2). Tabel 3.2
Gebruiksfuncties gesorteerd op de grootste effecten
Code
Beschrijving
4400 4300 4200 3100 14120 7120 2100 8100 14110
Verpleegtehuizen Ziekenhuis Klinieken (psychiatrische instelling) Gevangenissen Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jachthaven > 250 pers. Logiefunctie > 50 pers. Kinderopvang School (l.l < 12 jaar) Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jachthaven 50 - 250 pers.
effecten
naleving
Totaal
Aantallen
9,5 9,5 8,4 8,4 7,6 7,4 7,2 7,2 7,0
4,6 4,0 5,1 3,5 6,1 5,7 5,1 5,1 6,1
43,6 38,0 42,8 29,8 46,7 41,8 36,7 36,7 42,7
116 23 10 13 196 89 257 382 251
Omdat voor een aantal gebruiksfuncties nog geen zicht is op de onderverdeling van de hoofdcategorieën in de subcategorieën (zie bijlage 1) zijn we in de uitwerking daar waar deze onderverdeling nog niet aanwezig was uitgegaan van de totalen (de hoofdcategorie). Deze zijn gehanteerd voor de prioriteitsbepaling en de berekening van capaciteit. Te nemen maatregelen a. Operationele voorbereiding Voor de gebruiksfuncties met in potentie de grootste effecten gaat het qua inzet van de brandweerorganisatie vooral om de bekendheid bij deze objecten. De nadruk ligt op informatievoorziening en operationele voorbereiding zodat bij een incident adequaat opgetreden kan worden. Als inzet is hiertoe een 'tactische inspectie' in het leven geroepen: een bezoek ter plaatse uit het oogpunt van informatievoorziening en operationele voorbereiding. Deze tactische inspectie leidt tot een ‘tactisch advies’ richting de operationele organisatie. Insteek is dus niet toezicht op de naleving van regels, insteek is het bekend blijven met het gebouw en de gebruikers en adviseren richting de operationele organisatie. Vanuit de risico’s wordt geadviseerd over de repressieve mogelijkheden en onmogelijkheden. De afdeling risicobeheersing adviseert in deze wat repressief mogelijk is. Dit mede gebaseerd op de (nieuwe) brandweerdoctrine: waar is een inzet mogelijk en welke type inzet.
Figuur 3.3 Kwadrantenmodel brandweerdoctrine Adviesgroep SAVE blad 10 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Bij de categorieën met de hoogste score op effect is het voorstel om eens per twee jaar een tactische inspectie af te leggen. Bij de objecten daaronder is het voorstel om steekproefsgewijs of op basis van een melding / klacht (‘piepsysteem’) een dergelijk bezoek te brengen. In de berekening qua capaciteit is uitgegaan van eens in de tien jaar als aanname. Bij de objecten met de laagste score (onder andere de woningen) wordt geen tactische inspectie voorgesteld. De voorgestelde indeling is opgenomen in het overzicht in bijlage 3A. Hierin zijn de gebruiksfuncties gesorteerd op de score ‘effect’, is aangegeven bij welke categorieën een tactische inspectie wordt voorgesteld en met welke frequentie (weergegeven als percentage). b. Gedragsbeïnvloeding 1. toezicht Bij de gebruiksfuncties met in potentie de grootste effecten zijn de gebruiksfuncties waar veel op is ingezet qua toezicht op de naleving van regels. Dit komt terug in de scores op het gebied van naleving (zie kolom naleving in tabel 3.2): die wordt over het algemeen als goed beoordeeld. Het nog strenger gaan naleven heeft geen effect op het terugdringen van de potentiële grote effecten. Die blijven aanwezig. De goede naleving maakt dat de kans op het optreden van een incident wordt verkleind (en daarmee het optreden van het effect). 2. brandveilig leven Zoals in de paragraaf hiervoor ook al genoemd kan bij een tactische inspectie ook voorlichting gegeven worden aan de eigenaren en gebruikers over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de brandweerorganisatie. Ook kan dan geadviseerd worden over de eigen mogelijkheden om de brandveiligheid te vergroten en qua optreden bij een incident (bijvoorbeeld door de BHV-organisatie).
3.3
Grootste risico's: effecten en naleving In de in bijlage 3B zijn de categorieën objecten opgenomen die in totaal het grootste risico vormen. Hierbij is naast het scoren van de effecten (paragraaf 3.2) ook de naleving meegeteld in de beoordeling. Welke variabelen vallen onder naleving is opgenomen in bijlage 2. Een deel van de tabel met de sortering op grootste risico (de top) is weergegeven in tabel 3.4. Tabel 3.4
Gebruiksfuncties gesorteerd op grootste risico (effecten en naleving)
Code
Beschrijving
2920 14120 2910 1800 4400 4200 14110 7120
Cafés, discotheek, restaurant > 250 pers. Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jachthaven > 250 pers. Cafés, discotheek, restaurant 50-250 pers. Kamerverhuur > 4 wooneenheden Verpleegtehuizen Klinieken (psychiatrische instelling) Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jachthaven 50 - 250 pers. Logiefunctie > 50 pers.
effecten
naleving
Totaal
Aantallen
6,9 7,6 5,9 5,1 9,5 8,4 7,0 7,4
7,5 6,1 7,5 8,6 4,6 5,1 6,1 5,7
51,6 46,7 44,4 44,0 43,6 42,8 42,7 41,8
110 196 1049 202 116 10 251 89
Voor een deel van de gebruiksfuncties wordt het hoge risico bepaald door de te verwachten effecten (zie score in kolom effecten en plek in de grafiek in figuur 3.1: links boven). Bij andere gebruiksfuncties wordt het hoge risico bepaald door de slechte naleving van de gebruikers (zie score in kolom effecten en plek in de grafiek in figuur 3.1: rechts boven en rechts onder). De gebruiksfunctie met de hoogste score qua risico scoort zowel qua effect en qua naleving. In de grafiek in figuur 3.1 is staat deze gebruiksfunctie in het kwadrant rechts boven (café, discotheek, restaurant met meer dan 250 personen). Ook in de sortering van de resultaattabel zijn gebruiksfuncties opgenomen waarvan de aantallen nog nader achterhaald en ingevuld moeten worden. De aantallen in de originele hoofdcategorie is dan wel bekend, de onderverdeling in de nieuw aangemaakte categorieën moet nog plaatsvinden. Adviesgroep SAVE blad 11 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Te nemen maatregelen Het grootste risico wordt bepaald door de potentiële effecten en het naleefgedrag. De potentiële effecten zijn veelal een 'vast gegeven' (aantal personen, niet-zelfredzaam, slaapfunctie). Bij deze categorie objecten gaat het dan ook vooral om maatregelen die het naleefgedrag van de gebruikers positief beïnvloeden zodat de naleving en daarmee de kans op een incident kleiner wordt. De top tien van categorieën met de hoogste totaalscore zijn nader geanalyseerd op basis van de Tafel van elf. De ‘Tafel van elf’ is een opsomming van factoren die van belang zijn voor de naleving van regels. Sterke en zwakke kanten van de regels en/of de gebruikers ervan kunnen met behulp van de ‘Tafel van elf’ in kaart worden gebracht. Voor deze tien gebruikscategorieën zijn vijf tafels uit de tafel van elf ingevuld. De uitwerking van de analyse, waaronder het scoren van de gebruiksfuncties op de vijf tafels uit de tafel van elf en de uitkomsten daarvan gepresenteerd in een aantal 'spinnenwebben' per gebruiksfunctie is beschreven in bijlage 4. Resultaat van die analyse is dat voorgesteld wordt om de gebruiksfuncties met de grootste risico's op de volgende manieren als genoemd in tabel 3.5 te benaderen. Tabel 3.5
Aanpak gebruiksfuncties met grootste risico
Gebruiksfunctie Cafe discotheek, restaurant (50-250 en > 250 personen)
Aanpak Toezicht op de naleving van regels, handhaven
Wonen met zorg - 24 uur zorg > 10 pers.
Projectmatige aanpak van controlebezoeken
Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jachthaven 50-250 en > 250 pers. Kamerverhuur > 4 wooneenheden
Voorlichting voor eigenaren / ondernemers
Verpleegtehuizen > 50 pers. Klinieken (psychiatrische instelling) > 10 pers. Logiefunctie > 50 pers. School (l.l. < 12 jaar) > 250 pers.
Voorlichtingcampagne voor de gebruikers (op de hogescholen) Regionaal overleg met vertegenwoordigers van management / bestuur van de diverse organisaties Regionaal overleg met vertegenwoordigers van management / bestuur van de diverse organisaties Toezicht op de naleving van regels, handhaven Voorlichting voor besturen en ouderraden van de scholen.
a. Operationele voorbereiding Voor de gebruiksfuncties waarbij het effect het grote risico bepaald is een goede operationele voorbereiding en informatievoorziening belangrijk. Hiertoe dient de tactische inspectie zoals beschreven in paragraaf 3.2. b. Gedragsbeïnvloeding 1. toezicht Voor een groot deel gaat het bij de gebruiksfuncties met het grootste risico om uit het uitvoeren van toezicht: het toezien op de naleving van regelgeving. Het toezicht wordt door de veiligheidsregio in samenspraak met de gemeenten en RUD uitgevoerd. De brandweer treedt in deze op als adviseur van de (gemeentelijke) toezichthouders. Hiervoor dient een goede werkverdeling en goede afspraken te worden gemaakt. In de lokale Handhavingsuitvoeringprogramma’s per gemeente moeten tussen de gemeente en de veiligheidsregio worden afgesproken: - wat in dat jaar wordt uitgevoerd / gecontroleerd; - wat prioriteiten zijn voor toezicht; - wat de rol van de brandweer is. De opgestelde risicomodules kunnen voor dit overleg en de te maken afspraken een basis vormen.
Adviesgroep SAVE blad 12 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
2. brandveilig leven Zoals uit de analyse in bijlage 5 blijkt welke is samengevat in tabel 3.5, is voor een aantal gebruikers/eigenaren van gebruiksfuncties die qua risico hoog scoren het toezien op de naleving van regels door toezicht niet de meest effectieve methode. Het geven van voorlichting aan eigenaren, gebruikers of besturen lijkt hier een betere methode waarbij meer resultaat wordt verwacht. Voor de camping/bungalowparken, de kamerhuurders, de verpleegtehuizen, de klinieken en de grotere basisscholen zullen de komende jaren voorlichtingsacties in het kader van Brandveilig Leven worden ingericht.
3.4
Grootste aantal branden en statistische kans Naast de risico-inschatting op basis van kenmerken van de objecten en de gebruikers daarvan, zijn ook gegevens verzameld over de locaties waar in de regio IJsselland de afgelopen jaren branden zijn geweest. Hiervoor zijn gegevens over branden in gebouwen gehanteerd van jaren 2005 t/m 2009 en van de jaren 2011 en half 2012. De gegevens over de locaties van branden zijn, voor zover mogelijk, gekoppeld aan het aanwezige objectenbestand. Hiermee is, naast de locatie van de branden, af te leiden bij welk type objecten zich branden hebben voorgedaan. In de navolgende tabellen 3.6 en 3.7 zijn de categorieën objecten opgenomen die vanuit brandrisico het hoogste scoren op brandfrequentie en is daarbij de relatieve kans op een brand bij een bepaalde gebruiksfunctie opgenomen. Tabel 3.6 en 3.7 bevatten de top tien van de tabellen, de gehele tabellen zijn opgenomen in bijlage 5. In tabel 3.6 zijn de gebruiksfuncties gesorteerd op het aantal branden dat is voorgekomen in 6,5 jaren. In tabel 3.7 zijn de gebruiksfuncties gesorteerd op het percentage brand dat is voorgekomen ten opzichte van het aantal gebruiksfuncties. Dit geeft de relatieve kans op brand weer. Tabel 3.6
Gebruiksfuncties met aantallen branden gesorteerd op aantal brand
Gebruiksfunctie Woningen 1971 - 2003 Woningen tot 1940 Woningen 1941 - 1970 Etagewoning 1941 - 1970 Fabrieken / industrie < 50 pers Etagewoning 1971 - 2003 Winkelgebouwen 50-250 pers. Woningen na 2003 Cafés, discotheek, restaurant 50-250 pers. Etagewoning tot 1940
Aantal gebruiksfuncties 88915 29767 34383 14458 3454 14649 3011 10856 1049 3152
% 41,32% 13,83% 15,98% 6,72% 1,61% 6,81% 1,40% 5,05% 0,49% 1,46%
Aantal branden (6,5 jaar) 474 283 202 115 86 61 37 36 36 32
% 28,9% 17,3% 12,3% 7,0% 5,2% 3,7% 2,3% 2,2% 2,2% 2,0%
% Brand van aantal gebruiksfuncties 0,53% 0,95% 0,59% 0,80% 2,49% 0,42% 1,23% 0,33% 3,43% 1,02%
Adviesgroep SAVE blad 13 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Tabel 3.7
Gebruiksfuncties met aantallen branden gesorteerd op statistische (relatieve) kans (%)
Gebruiksfunctie Gevangenissen Fabrieken / industrie > 250 pers. Fabrieken / industrie 50 - 250 pers. Tentoonstellingsgebouwen > 250 pers. Ziekenhuis Cafés, discotheek, restaurant > 250 pers. School (l.l. > 12 jaar) > 250 pers. Sporthal, stadion 50-250 pers. Sporthal, stadion > 250 pers. Verpleegtehuizen School (l.l. > 12 jaar) <= 250 pers.
Aantal gebruiksfuncties 13 10 110 22 23 110 130 47 47 116 107
% 0,01% 0,00% 0,05% 0,01% 0,01% 0,05% 0,06% 0,02% 0,02% 0,05% 0,05%
Aantal branden (6,5 jaar) 26 6 25 4 3 11 11 3 3 7 6
% 1,6% 0,4% 1,5% 0,2% 0,2% 0,7% 0,7% 0,2% 0,2% 0,4% 0,4%
% Brand van aantal gebruiksfuncties (relatieve kans) 200,00% 60,00% 22,73% 18,18% 13,04% 10,00% 8,46% 6,38% 6,38% 6,03% 5,61%
Enkele bevindingen op basis van de gegevens uit de voorgaande tabellen: De meeste branden vinden ook plaats bij de categorieën die in het grootste aantal voorkomen (woningen 1971-2003, tot 1940, 1941-1970, etagewoning 1941 - 1970). Het aantal branden bij de categorie 'woningen na 2003' is lager dan het aantal woningen dat in die categorie voorkomt zou doen vermoeden (10.856 objecten, 36 branden). In de categorieën 'Fabrieken / industrie' (zowel 50 - 250 personen als meer dan 250 personen) komen meer branden voor dan gemiddeld. Voor de categorie 'Gevangenissen' valt op dat bij deze functie een duidelijk hoger percentage branden heeft plaatsgevonden dan in de andere categorieën. Bovenstaande gegevens en bevindingen zouden nader uitgewerkt en onderzocht moeten worden om verklaringen en oorzaken aan te wijzen. Dit wordt dan ook aanbevolen om te doen. Separaat bij dit rapport zijn kaarten beschikbaar (PDF en in GIS) met de locatie van de branden. Op basis van die beelden blijkt dat de brandlocaties verspreid over de regio voorkomen. In de bebouwde gebieden (steden) komen meer branden voor, wat samenhangt met het grotere aantal woningen. Binnen de grotere steden is een concentratie van branden te zien in de oudere binnensteden en de (oudere) wijken daar omheen (bijvoorbeeld in Zwolle, Deventer, Kampen). Te nemen maatregelen a. Operationele voorbereiding Voor de gebruiksfuncties in deze paragraaf waarbij (relatief) een groot aantal branden is geweest en statistisch de kans op brand groter is en waarbij sprake is van een groot potentieel effect is een goede operationele voorbereiding en informatievoorziening belangrijk. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij de categorie 'gevangenissen'. Hiertoe dient de tactische inspectie zoals beschreven in paragraaf 3.2. b. Gedragsbeïnvloeding 1. toezicht Voor een deel van de gebruiksfuncties met (relatief) een groot aantal branden is toezicht op de naleving van regels op het gebied van brandveiligheid een juiste methode. Dit geldt bijvoorbeeld voor de fabrieken/industrie. Doel is het toezien op maatregelen die een brand moeten voorkomen en beheersen en waardoor effecten worden beperkt.
Adviesgroep SAVE blad 14 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
2. brandveilig leven Voor de gebruikscategorieën met het grootste aantal branden, dan wel het relatief grootste aantal branden (de woningen en de fabrieken/industrie) is het voorstel deze gebiedsgericht te benaderen met voorlichting op het gebied van brandveiligheid. De voorgestelde aanpak bij woningen, winkels en bedrijven (industrie) is opgenomen in tabel 3.7. Hier zullen de komende jaren de voorlichtingsacties in het kader van Brandveilig Leven worden ingericht, naast de acties die reeds zijn genoemd in paragraaf 3.3. Tabel 3.7
Aanpak gebruiksfuncties met grootste aantal branden
Gebruiksfunctie Woningen
Aanpak Wijkgericht
Winkels
Gebied / Winkelcentrumgericht
Bedrijven
Terreingericht
Doel Verbeteren kennis en eigen mogelijkheden / verantwoordelijkheid Verbeteren kennis over brandveiligheid en meewerken aan projecten van de bedrijfsvereniging / gemeente Verbeteren kennis over brandveiligheid en meewerken aan projecten van de bedrijfsvereniging / gemeente (KVO)
Het beoogde doelgroepenonderzoek voor de regio, zoals een aantal jaren geleden uitgevoerd in Zwolle, zal handvatten geven voor het op de juiste wijze en met de juiste methoden benaderen van de gebruikers die het betreft.
Adviesgroep SAVE blad 15 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
4
Vervolg
4.1
Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is beschreven op welke wijze de inschatting van de brandrisico’s binnen de regio IJsselland, gebruik makend van de uitkomsten van de risicomodule, zijn bepaald. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving op welke wijze het opgestelde brandrisicoprofiel (de scoring van de objecten) een basis kan vormen voor de werkzaamheden van de veiligheidsregio en welke nadere uitwerking gewenst is.
4.2
Nadere analyse risico’s: lokaal maatwerk In het kader van het uitgevoerde analyse is een basisbestand van de objecten en gebruiksfuncties binnen de regio IJsselland opgesteld. Informatie over objecten uit de WOZ-gegevens, PREVAP, Risicokaart en incidenthistorie zijn gekoppeld en in een database binnen GIS beschikbaar. Op basis van de verzamelde gegevens kan op een lokaal niveau nadere detaillering van de uitkomsten plaatsvinden. Per gemeente kunnen de uitkomsten op detailniveau (objectniveau) worden bekeken. Het object in zijn omgeving bepaald in die zin de prioriteit. Bijvoorbeeld zaken als de ligging van het object in een natuurbrandgevaarlijk gebied, of afgelegen en daarmee met een hoge opkomsttijd van de brandweer kunnen meewegen in het bepalen van de prioriteit van mogelijke acties en de type acties. Een en ander kan gebruikt worden voor het lokaal bepalen van prioriteiten en voor het per gemeente maken van afspraken over de uit te voeren werkzaamheden (in een HUP).
4.3
Brandrisicoprofiel basis voor werkzaamheden en bepalen capaciteit Zoals in hoofdstuk 3 beschreven vormt het opgestelde brandrisicoprofiel de basis voor de acties en werkzaamheden van de medewerkers risicobeheersing van de veiligheidsregio. De scores van de verschillende gebruiksfuncties bepalen de prioriteit van te nemen acties en de vorm ervan (toezicht, tactische inspectie, voorlichting, et cetera). In bijlage 3B is de totaaltabel met de risico-inschatting van de gebruiksfuncties opgenomen. De risicoinschatting is de basis voor het toekennen van de verdeling van de capaciteit voor het uitvoeren van toezicht. In de navolgende tabel 4.1 zijn de gebruiksfuncties opgenomen, gesorteerd op de risico-inschatting met daarbij de type controle die wordt voorzien en de beoogde controlefrequentie. De woningen zijn uit het overzicht in tabel 4.1 gehaald, hier vinden geen controles plaats, wel bezoeken in het kader van brandveilig leven (gebieds- , dan wel doelgroepgericht).
Adviesgroep SAVE blad 16 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Tabel 4.1 Gebruiksfuncties met beoogde controlefrequentie en controlesoort Code
Beschrijving
2920 14120 2910 1800 4400 4200
Cafés, discotheek, restaurant > 250 pers. Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jachthaven >250 pers Cafés, discotheek, restaurant 50-250 pers. Kamerverhuur > 4 wooneenheden Verpleegtehuizen Klinieken (psychiatrische instelling) Camping/Bungalowpark/recreatiegebied/jachthaven 50 - 250 pers. Logiefunctie > 50 pers. Buurthuis, ontm.centrum, wijkcentr. > 250 pers. Winkelgebouwen > 250 pers. Buurthuis, ontm.centrum, wijkcentr. 50-250 pers. Ziekenhuis Woongebouw (zonder zorg) met inpandige gangen Fabrieken / industrie 50 - 250 pers. Kinderopvang School (l.l < 12 jaar) (Parkeer) garages (alleen opslag, stalling) > 1.000 m2 en / of > 24 voertuigen Kantoren > 250 pers. Fabrieken / industrie < 50 pers School (l.l. > 12 jaar) > 250 pers. Gebedshuis > 250 pers. Museum, bibliotheek > 250 pers. Gebedshuis 50-250 pers. Winkelgebouwen 50-250 pers. Logiefunctie 10-50 pers. Tentoonstellingsgebouwen > 250 pers. Gezondheidsdiensten > 50 pers. Fabrieken / industrie > 250 pers. Sporthal, stadion > 250 pers. Overige gebouwen met bijeenkomstfunctie > 50 pers. Sporthal, stadion 50-250 pers. Woningen met zorg Stationsgebouwen > 250 pers. Gymzaal, studio (ballet bv.) > 50 pers. Theater, schouwburg, bioscoop, aula > 250 pers. Kantoren 50-250 pers. Peuterspeelzaal > 10 pers. School (l.l. > 12 jaar) <= 250 pers. Studio's (opname bv. TV) Gevangenissen Theater, schouwburg, bioscoop, aula 50-250 pers. Museum, bibliotheek 50-250 pers. Tentoonstellingsgebouwen 50-250 pers. Zwembad Dagverblijf gehandicapten > 10 pers. Evenemententerrein
14110 7120 2520 10120 2510 4300 1300 5110 2100 8100 13220 6120 5100 8220 2620 2420 2610 10110 7110 2720 4100 5120 9220 2999 9210 1500 11220 9100 2320 6110 2200 8210 11100 3100 2310 2410 2710 9300 7310 14300
Aantallen
Risico
110 196 1049 202 116 10 251
51,6 46,7 44,4 44,0 43,6 42,8 42,7
Frequentie 0,5 0,5 0,2 0,2 0,5 0,5 0,25
Type controle Controle Controle Aspect en/of projectcontrole Aspect en/of projectcontrole Controle groot Controle groot Controle
89 17 76 465 23 28 110 257 382 20
41,8 41,3 38,8 38,0 38,0 36,9 36,7 36,7 36,7 36,2
0,5 0,5 0,25 0,25 0,25 0,1 0,5 0,5 0,1
Controle Controle Controle Controle Controle groot .. Controle Controle Controle Aspect en/of projectcontrole
64 3454 130 133 8 232 3011 134 22 341 10 47 26 47 79 2 61 74 2182 68 107 10 13 15 104 58 129 39 25
35,9 35,4 35,1 34,3 34,1 33,8 33,7 33,4 33,1 33,1 33,1 33,1 32,2 32,2 32,1 32,1 31,5 30,9 30,4 30,2 30,2 30,0 29,8 29,8 29,8 29,8 28,8 28,0 24,5
0,1 0,05 0,25 0,1 0,2 0,1 0,05 0,25 0,2 0,25 0,25 0,25 0,1 0,2 0,05 0,2 0,1 0,25 0,05 0,25 0,25 0,05 0,25 0,2 0,2 0,2 0,05 0,2 1
Controle Aspect en/of projectcontrole Controle Controle Controle Controle Aspect en/of projectcontrole Controle Controle Controle Controle Controle Controle Controle Aspect en/of projectcontrole Controle Controle Controle groot Aspect en/of projectcontrole Controle Controle Controle Controle Controle Controle Controle Controle Controle Controle groot
Een frequentie van 0,5 houdt in dat per jaar bij de helft van het objectenbestand een controle wordt uitgevoerd. Dus eens per twee jaar krijgt een bepaald object in die categorie een controlebezoek. (0,25 houdt dan in eens in de vier jaar).
Adviesgroep SAVE blad 17 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
Naast de capaciteitsraming op basis van de risico’s voor brandveilig gebruik, zijn de risicomodules ook gevuld voor de overige taken en werkzaamheden op het gebied van risicobeheersing (zoals bijvoorbeeld advisering bij bouw, milieu, evenementen, RO) en daarnaast de regionale taken (zoals bijvoorbeeld advisering en toezicht BRZO, bedrijfsbrandweren, externe veiligheid). De risicomodules, waarin de werkprocessen met kentallen voor de urenraming zijn opgenomen, zijn separaat als Excel-bestanden beschikbaar. Bij de invulling en uitwerking van de werkprocessen is onderscheid gemaakt in drie type medewerkers: - De specialist: een vakinhoudelijke kennisdrager op een bepaald vakgebied van risicobeheersing; - De adviseur: de medewerker die naar buiten toe de veiligheidsregio vertegenwoordigd en richting burgers, bedrijven en instellingen de brandveiligheid verhoogt door zowel toezicht als voorlichting in het kader van brandveilig leven; - De administratieve ondersteuning: de medewerkers die ondersteunende werkzaamheden voor de specialist of adviseur uitvoert. De opgestelde risicomodules kunnen gebruikt worden als basis voor overleg over de uit te voeren werkzaamheden en benodigde capaciteit tussen de veiligheidsregio en: - De gemeenten. De veiligheidsregio voert in opdracht van de gemeenten (als bevoegd gezag) werkzaamheden op het gebied van preventie en risicobeheersing uit. De opgestelde risicomodules (per gemeente) kunnen gebruikt worden voor overleg over prioriteiten, werkvoorraad, capaciteit en financiële middelen. - De regionale uitvoerigingssdienst (RUD). De veiligheidsregio voert als samenwerkingspartner van de RUD werkzaamheden uit op het gebied van preventie en risicobeheersing. De opgestelde risicomodules kunnen gebruikt worden voor overleg over werkvoorraad en werkverdeling.
4.4
Brandrisicoprofiel en het gemotiveerd afwijken van opkomsttijden Het opgestelde gebouwenbestand in het kader van het brandrisicoprofiel is gebruikt als basis voor het gemotiveerd afwijken van opkomsttijden zoals in beeld gebracht in het regionaal repressief dekkingsplan. In een recente Handreiking van het Ministerie V&J als bijlage van een brief van de 3 Minister wordt nader toegelicht op welke wijze in een dekkingsplan omgegaan dient te worden met het gemotiveerd afwijken van de in het Besluit veiligheidsregio’s gestelde normopkomsttijden. Het objectenbestand met alle objecten in de regio (brandrisicoprofiel) dient als basis. Op basis daarvan zijn in het dekkingsplan de locaties en gebieden inzichtelijk gemaakt waar de normopkomsttijden niet worden gehaald. Voor die gebieden mag op gebied- of wijkniveau worden gemotiveerd waarom een andere opkomsttijd word gehanteerd dan de normopkomsttijd. Deze afweging mag op basis van een kosten-batenafweging waarin de brandfrequentie in een bepaald gebied wordt meegenomen in de afweging. In het recente dekkingsonderzoek voor de regio IJsselland (2014) is dit op deze manier inzichtelijk gemaakt. Daarbij wordt in de recente handreiking gesteld dat voor zogenaamde ‘markante objecten’ op objectniveau inzichtelijk moet worden gemaakt welke opkomsttijd wordt gehaald en waarom eventueel wordt afgeweken van de gestelde normtijd. Als markante objecten worden omschreven: - De BRZO-bedrijven - De objecten met een omgevingsvergunning onderdeel Gebruik (voorheen gebruiksvergunning)
3.
Handreiking registratie afwijkingen opkomsttijden en motivatie, kenmerk 322615, d.d. 22 november 2012 Adviesgroep SAVE blad 18 van 19
Brandrisicoprofiel Veiligheidsregio IJsselland Projectnr. 248985 140648 - DK96 16 september 2014 , revisie 05
In het opgestelde brandrisicoprofiel zijn deze objecten specifiek in beeld. De gemaakte koppeling aan het dekkingsplan met de berekende opkomsttijden maakt het mogelijk om voor deze objecten op objectniveau (lokaal maatwerk) te motiveren waarom eventueel wordt afgeweken van een normopkomsttijd.
Adviesgroep SAVE blad 19 van 19
Agendapunt - besluitvormend
aan
Algemeen Bestuur
datum
12 november 2014
agendapunt onderwerp proceseigenaar portefeuillehouder
10. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio's Industriële Veiligheid 2014-2018 L.J. Sievers A.G.J. Strien
Te besluiten om - het toezicht en de handhaving van de artikelen 31 (bedrijfsbrandweren) en 48 (Brzo ‘99) uit te voeren volgens het Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële Veiligheid 2014-2018: o de toezichtstrategie geeft inzicht in de manier waarop de toezichthoudende taken worden ingevuld, waarbij het gaat om de manier waarop controles worden voorbereid, uitgevoerd en de frequentie waarmee ze worden afgelegd; o de reactie op een geconstateerde overtreding is afhankelijk van de ernst van de overtreding waarbij de potentiële gevolgen van een overtreding een belangrijke rol spelen. Een voorbeeld van een ernstige overtreding is dat de pompen van de bluswatervoorziening onvoldoende druk leveren om voldoende bluswater te kunnen genereren (bedrijfsbrandweer) of het niet aanwezig hebben van een stoffenlijst voor de hulpdiensten (Brzo ’99); o na constatering van een ernstige overtreding wordt in beginsel één van de volgende bestuurlijke sancties toegepast: last onder dwangsom, last onder bestuursdwang of bevel tot niet in werking stellen of houden van een inrichting; o na constatering van een niet ernstige overtreding wordt een waarschuwingsbrief opgesteld; o na afloop van de begunstigingstermijn volgt een hercontrole; o het handhavingsbeleid wordt jaarlijks uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma en geëvalueerd; Inleiding Het Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële Veiligheid 2014-2018 is een landelijk model voor de veiligheidsregio’s. Het model is gebaseerd op de Landelijke Handhavingsstrategie Brzo ‘99 die is afgestemd met alle betrokken ministeries, inspectiepartners en stakeholders. In juni 2013 hebben de Raad van Regionaal Commandanten en het Veiligheidsberaad in december 2013 ingestemd met de landelijke strategie. In april 2014 hebben de zes coördinerend Brzo-VR directeuren ingestemd met het model. Vanwege het belang om de majeure risicobedrijven op uniforme wijze daadkrachtig te benaderen wordt gevraagd om het Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële Veiligheid 2014-2018 ongewijzigd vast te stellen. Met de inwerkingtreding van dit handhavingsbeleid vervalt het Beleid
kenmerk vervolgblad
2 van 2
Toezicht & Handhaving Industriële Veiligheid (Brzo ’99 en bedrijfsbrandweren) zoals vastgesteld door het bestuur op 17 februari 2010. Beoogd effect/relatie met het meerjarenbeleidsplan of bestuursopdrachten De veiligheidsregio heeft wettelijke verantwoordelijkheden op het gebied van industriële veiligheid. Dit is het uitvoeren van toezicht en het handhaven van verplichtingen die zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo ‘99). Binnen Veiligheidsregio IJsselland zijn dit zes Brzo inrichtingen en drie aangewezen bedrijfsbrandweren. Met het handhavingsbeleid wordt vastgelegd hoe invulling wordt gegeven aan het toezicht en de handhaving van het Brzo en de Wvr, waaronder het toezicht op de bedrijfsbrandweren. Argumenten De belangrijkste argumenten om dit beleid vast te stellen zijn: 1. het handhavingsbeleid is gebaseerd op de door de LAT-RB opgestelde handhavingsstrategie (Landelijke Handhavingsstrategie Brzo 1999: 2013). LAT-RB staat voor Landelijke Aanpak Toezicht Risicobeheersing Bedrijven. In de LAT-RB zijn de drie handhavingspartners vertegenwoordigd; 2. dit handhavingsbeleid wordt vastgesteld door alle veiligheidsregio’s, waardoor de samenwerking op het gebied van de uitvoering van Brzo taken door de veiligheidsregio’s in Brzo regio Oost wordt versterkt; 3. door het mandateren van het opleggen van een last onder bestuursdwang/dwangsom aan de commandant brandweer IJsselland kunnen bestuurlijke sancties snel en adequaat worden toegepast; 4. de wens van de landelijke politiek en de maatschappij om scherper en meer uniform toezicht. Risico’s De mogelijkheid bestaat dat er meer handhavingsacties zullen plaatsvinden naar aanleiding van het beleid, wat kan leiden tot een toename van het aantal bezwaarschriftprocedures. Bij het voorgaande handhavingsbeleid lag het zwaartepunt op het voorlichten en informeren van de bedrijven over de handhavingsaanpak door de veiligheidsregio. Handhaving op het gebied van industriële veiligheid was voor de brandweer toen nog nieuw. In de praktijk werden daarom vooral waarschuwingsbrieven verstuurd en is tweemaal een zwaardere bestuurlijke sanctie opgelegd. Deze beide bestuurlijke sancties kwamen doordat het bedrijf de in de waarschuwingsbrief geconstateerde overtreding niet tijdig had verholpen. Middelen Striktere handhaving leidt mogelijk tot een incidentele gerechtelijke procedure (naar schatting minder dan één per jaar). Dit kan leiden tot kosten voor inhuur van externe juridische ondersteuning via het Landelijk Expertise Centrum Brzo. Communicatie Het handhavingsbeleid actief bekend maken aan de Brzo bedrijven en de inspectiepartners door het toezenden van het beleid en/of publicatie op de website van de veiligheidsregio. Vervolg Het handhavingsbeleid wordt jaarlijks uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s
Industriële veiligheid 2014 - 2018
Geaccordeerd door de coördinerend Brzo-directeuren veiligheidsregio’s
Colofon
Landelijk Expertise Centrum BrandweerBRZO [email protected] www.brandweerbrzo.nl
Versie
: 1.2
Datum
: 20 mei 2014
Geaccordeerd door: Coördinerend Brzo-directeuren veiligheidsregio’s d.d. 20 mei 2014
Voorwoord Sinds 1 oktober 2010 hebben de veiligheidsregio’s een aantal wettelijke taken en bevoegdheden op het gebied van industriële veiligheid. Naast het aanwijzen van inrichtingen die over een bedrijfsbrandweer moeten beschikken hebben deze taken en bevoegdheden betrekking op het houden van toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen en het zo nodig sanctioneren van geconstateerde overtredingen. De wettelijke verplichtingen waar het om gaat staan in het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo), artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s en hoofdstuk 7 van het Besluit veiligheidsregio’s. Vóór de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s voerde de brandweer deze taken uit in opdracht van gemeenten, die toen verantwoordelijk en bevoegd waren voor de uitvoering. Toezicht en handhaving genieten de afgelopen jaren een brede belangstelling. Na het incident bij Chemie-Pack Moerdijk in 2011 en de problemen bij Odfjell Terminals Rotterdam in 2012/2013 is de roep van de politiek en de maatschappij om strikter toezicht en strengere handhaving steeds sterker geworden. Uit diverse rapportages, waaronder de rapporten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, blijkt dat er nog veel valt te verbeteren in het toezicht op risicovolle bedrijven. Sinds begin 2007 is het Landelijk Expertisecentrum BrandweerBRZO (LEC) actief. Het LEC, dat een samenwerkingsverband is tussen Infopunt Veiligheid van het IFV en de Veiligheidsregio RotterdamRijnmond (VRR), ondersteunt veiligheidsregio’s bij de uitvoering van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s (bedrijfsbrandweren). Dit doet het LEC door kennis te bundelen en toegankelijk te maken. In 2008 heeft het LEC een aantal producten ontwikkeld waarvan veiligheidsregio’s gebruik kunnen maken. Een van deze producten is een model nota handhavingsbeleid voor industriële veiligheid. Door verschillende ontwikkelingen, zoals veranderde wetgeving, het vaststellen van een landelijke handhavingsstrategie Brzo door het LAT RB en het politieke debat over toezicht en handhaving naar aanleiding van de hiervoor reeds gememoreerde affaires, is herziening van het model noodzakelijk. Ook om een andere reden heeft het LEC geconcludeerd dat het model niet meer voldoet. Gebleken is namelijk dat veiligheidsregio’s het model uit 2008 op verschillende wijzen hebben toegepast. Dit bevordert niet de uniformiteit in optreden en leidt daardoor niet tot een ‘level playing field’ voor bedrijven. Tot slot kan worden opgemerkt dat de veiligheidsregio’s de aanbevelingen van de Onderzoeksraad ter harte nemen en de nodige verbeteringen willen doorvoeren in de handhaving. In 2013 heeft een projectteam bestaande uit coördinatoren van BrandweerBRZO-regio’s in opdracht van het LEC het onderhavige beleidsdocument opgesteld. Dit handhavingsbeleid biedt een uniform en consistent kader waarbinnen de veiligheidsregio’s invulling geven aan hun toezichthoudende en handhavende taken. De besturen van de veiligheidsregio’s houden zich aan dit document dat de basis vormt voor de handhaving van de verplichtingen van het Brzo, artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s en hoofdstuk 7 van het Besluit veiligheidsregio’s.
Voorzitter coördinerend Brzo-directeuren veiligheidsregio’s
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
2
Inhoud 1 2
3
Inleiding............................................................................................................................ 4 Wettelijk kader industriële veiligheid ..................................................................................... 7 2.1
Wettelijke grondslag .................................................................................................... 7
2.2
Reikwijdte .................................................................................................................. 8
2.3
Te handhaven verplichtingen ......................................................................................... 9
2.4
Advisering en signaleringstoezicht .................................................................................10
Toezichtstrategie ...............................................................................................................11 3.1
4
5
Toezicht op eisen bedrijfsbrandweeraanwijzing................................................................11
3.1.1
Opleveringscontrole ..............................................................................................11
3.1.2
Reguliere controle ................................................................................................11
3.1.3
Toezicht op de geoefendheid bedrijfsbrandweer ........................................................11
3.2
Toezicht op eisen Brzo .................................................................................................12
3.3
Signaaltoezicht ...........................................................................................................13
3.4
Incidenten, klachten en meldingen ................................................................................13
Sanctiestrategie ................................................................................................................14 4.1
Ernstige overtredingen en niet-ernstige overtredingen......................................................14
4.2
In te zetten handhavingsmiddelen .................................................................................14
4.3
Strafrechtelijke aanpak................................................................................................18
Organisatie.......................................................................................................................21 5.1
Organisatorische aspecten ...........................................................................................21
5.2
Monitoring en rapportage .............................................................................................21
5.3
Samenwerking met andere organisaties .........................................................................22
Bijlage 1: Handhavingsmogelijkheden Brzo..................................................................................23 Bijlage 3: Afwegingskader voor keuze bestuursdwang of dwangsom................................................33
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
3
1
Inleiding
De veiligheidsregio’s hebben wettelijke taken en verantwoordelijkheden op het gebied van industriële veiligheid. Deze betreffen onder andere het uitvoeren van toezicht op en handhaving van de verplichtingen die zijn gesteld op grond van de Wet veiligheidsregio's (Wvr) en het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo). Ten aanzien van het Brzo hebben ook het bevoegd gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Inspectie SZW toezichts- en handhavingstaken. Doel Met dit document leggen de besturen van de veiligheidsregio’s beleid vast voor de handhaving van de artikelen 31 en 48 van de Wvr en de artikelen van het Brzo die een nadere uitwerking geven aan artikel 1 48 Wvr . Dit handhavingsbeleid bestaat uit een toezicht- en een sanctiestrategie. De toezichtstrategie geeft aan hoe de veiligheidsregio’s invulling geven aan hun toezichthoudende taak. Uit de sanctiestrategie volgt hoe de besturen van de veiligheidsregio’s reageren op een geconstateerde overtreding. Dit handhavingsbeleid biedt de basis voor het maken van transparante keuzes en het stellen van prioriteiten, zodat adequaat met de handhavingstaak kan worden omgegaan. Met handhaving willen de veiligheidsregio’s bereiken dat de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van industriële veiligheid wordt bevorderd. Achterliggend doel is beheersing van de risico’s die samenhangen met activiteiten binnen risicovolle bedrijven. Bedrijven dragen de primaire verantwoordelijkheid voor de interne en externe veiligheid en moeten ervoor zorgen dat ze hun bedrijfsprocessen beheersen. Om dat te realiseren zullen bedrijven de maatregelen moeten treffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken. Het handhavend optreden van de veiligheidsregio’s is gericht op het bevestigen van die verantwoordelijkheid. Met het beschikbare instrumentarium zullen de veiligheidsregio’s ervoor zorgdragen dat de risicovolle bedrijven hun verantwoordelijkheid waar maken. Toepassing van handhavingsinstrumenten is daarbij van wezenlijk belang. Niet alleen voor de geloofwaardigheid van de overheid en van de regels die zij stelt, maar ook vanwege het gegeven dat handhaving een essentieel onderdeel vormt van succesvol veiligheidsbeleid. De veiligheidsregio’s staan een eenduidige en stringente handhaving na die is gericht op het zo volledig mogelijk naleven van de verplichtingen van artikel 48 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en het Brzo alsmede artikel 31 van de Wvr en hoofdstuk 7 van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr). Aanleiding Er zijn verschillende redenen geweest om dit handhavingsbeleid op te stellen. Op de eerste plaats kan worden genoemd de door de LAT-RB opgestelde handhavingstrategie (Landelijke Handhavingstrategie Brzo 1999: 2013). LAT-RB staat voor Landelijke Aanpak Toezicht Risicobeheersing Bedrijven. In de LATRB zijn de drie handhavingspartners vertegenwoordigd. Deze handhavingstrategie betreft een aanvulling op de Brzo Werkwijzer met uniforme procedures en werkwijzen voor handhaving en een handhavingstrategie. Het is de bedoeling dat de handhavingspartners zich committeren aan toepassing van deze strategie door dit vast te leggen in de bestuurlijke inspectieprogramma’s en aanvullend waar nodig in het eigen toezichts- en handhavingsbeleid. De Landelijke Handhavingstrategie is voor het uitwerken van dit handhavingsbeleid een belangrijk uitgangspunt geweest. Op de tweede plaats is de wens van de politiek en de maatschappij om scherper en meer uniform toezicht een belangrijke drijfveer geweest voor het opstellen van dit handhavingsbeleid. Het ernstige incident bij Chemie-Pack en de problemen rondom de handhaving bij Odfjell Terminals Rotterdam vormden hiervoor de opmaat. 1
Artikel 31 betreft de aanwijzing van inrichtingen die over een bedrijfsbrandweer moeten beschikken en artikel
48 bevat de verplichting om veiligheidstechnische gegevens te verschaffen die het bestuur van de veiligheidsregio nodig heeft voor de voorbereiding van de rampenbestrijding. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
4
Het opstellen van handhavingsbeleid is bovendien steeds minder een vrijblijvende aangelegenheid geworden. Voor de handhaving van de omgevingswetgeving zijn in het Besluit omgevingsrecht bijvoorbeeld (kwaliteits)eisen opgenomen waaraan de handhaving dient te voldoen. Kort gezegd houden deze eisen in dat het bevoegd gezag (provincie of gemeente) handhavingsbeleid moet vaststellen, dit moet afstemmen met de handhavingspartners (waaronder de veiligheidsregio) en organisatorische maatregelen moet treffen om de uitvoering van het beleid te waarborgen. Volgens het Besluit omgevingsrecht moet in het handhavingsbeleid, dat is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich met betrekking tot de naleving kunnen voordoen, gemotiveerd worden aangegeven welke doelen het bevoegd gezag zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Regelmatig moet worden bezien of het beleid moet worden aangepast, bijvoorbeeld naar aanleiding van de evaluatie van het uitvoeringsprogramma dat ieder jaar moet worden opgesteld ter uitwerking van het handhavingsbeleid. Verder is bepaald dat het beleid inzicht moet geven in de prioriteiten die het bevoegd gezag stelt met betrekking tot de handhavingsactiviteiten. In het Besluit omgevingsrecht is ook bepaald dat het handhavingsbeleid moet bestaan uit zowel een toezichtstrategie als een sanctiestrategie. Hoewel het Besluit omgevingsrecht niet van toepassing is op veiligheidsregio’s vormen de kwaliteitseisen uit dat besluit wel voor dit handhavingsbeleid een belangrijk uitgangspunt. Een handhavingspartner van de veiligheidsregio’s (bevoegd gezag Wabo) moet er namelijk wel aan voldoen. Bovendien past het binnen het kwaliteitszorgsysteem dat de veiligheidsregio’s op grond van artikel 23 Wvr moeten hanteren. Tot slot kunnen de veiligheidsregio’s niet achterblijven bij de handhavingspartners. Provincies en de Inspectie SZW hebben immers op het gebied van het Brzo ook handhavingsbeleid vastgesteld. 2 De veiligheidsregio’s willen invulling geven aan hun eigen rol en verantwoordelijkheid voor de handhaving. De veiligheidsregio’s streven een verdere professionalisering na van de uitvoering van hun handhavingstaken. Naast het vaststellen van handhavingsbeleid gaat het daarbij om een kwalitatief hoogwaardige uitvoering. Wie doet wat Het houden van toezicht wordt uitgevoerd door toezichthouders in dienst van de veiligheidsregio’s. Dat zijn ambtenaren (inspectiemedewerkers) die door de besturen van de veiligheidsregio’s op grond van artikel 61 van de Wvr zijn aangewezen als toezichthouders. De aangewezen toezichthouders kunnen bij de uitoefening van hun taken gebruik maken van de toezichthoudende bevoegdheden die de Algemene wet bestuursrecht (in titel 5.2) aan hen toekent. Het opmaken van proces-verbaal naar aanleiding van een geconstateerd strafbaar feit geschiedt door buitengewone opsporingsambtenaren. Op basis van het proces-verbaal besluit de officier van justitie om al dan niet tot vervolging van de verdachte over te gaan (zie verder over de strafrechtelijke handhaving paragraaf 4.3). Het naar aanleiding van een geconstateerde overtreding vaststellen op welke wijze daarop wordt gereageerd is een verantwoordelijkheid van het bestuur van een veiligheidsregio. Het bestuur heeft deze taak gemandateerd aan de leidinggevende van de inspecteur. Daarbij dient het onderhavige handhavingsbeleid als leidraad. Het opleggen van een bestuurlijke sanctie geschiedt door het bestuur van de veiligheidsregio waarbinnen de desbetreffende inrichting is gelegen op grond van artikel 48, tweede lid van de Wvr (bevel tot niet in werking stellen of houden van een inrichting), artikel 63 van de Wvr (last onder bestuursdwang) of artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (last onder dwangsom).
2
Zie bijvoorbeeld: Handhavingsbeleid Brzo99 en ARIE, 1 februari 2012 (Inspectie SZW).
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
5
Afbakening Dit beleid is beperkt tot de handhaving van de verplichtingen waarvoor het bestuur van de veiligheidsregio handhavingsbevoegd is. Bij handhaving gaat het om:
houden van toezicht (controleren/inspecteren);
(dreigen met) toepassing van bestuurlijke sancties.
Het volgende hoofdstuk bevat een beschrijving van de wettelijke verplichtingen ten aanzien waarvan de veiligheidsregio’s toezichthoudende en handhavende bevoegdheden hebben. Overtredingen van een aantal artikelen van het Brzo en van de verplichtingen met betrekking tot bedrijfsbrandweren kan de veiligheidsregio niet alleen bestuurlijk maar ook strafrechtelijk handhaven. In paragraaf 4.3 wordt nader in gegaan op de strafrechtelijke handhaving. Jaarlijks uitvoeringsprogramma De veiligheidsregio’s werken dit handhavingsbeleid jaarlijks uit in een uitvoeringsprogramma waarin wordt aangegeven welke activiteiten de veiligheidsregio’s in dat komende jaar uitvoeren. Daarbij houden de veiligheidsregio’s rekening met de in dit document gestelde doelen en prioriteiten. De uitvoeringsprogramma’s worden afgestemd met de Regionale Uitvoeringsdiensten die zich bezighouden met het Brzo (Brzo-RUD’s) en de Inspectie SZW. Het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geëvalueerd om vast te stellen of de in het uitvoeringsprogramma opgenomen activiteiten zijn uitgevoerd en of deze activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van de in dit document gestelde doelen. Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een algemene beschrijving van de relevante wet- en regelgeving. Daarbij gaat het om de wettelijke verplichtingen waaraan bedrijven moeten voldoen en waarop het toezicht en de handhaving van de veiligheidsregio’s zich richten. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de toezicht- en sanctiestrategie die door de veiligheidsregio’s worden toegepast. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de organisatorische aspecten.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
6
2
Wettelijk kader industriële veiligheid
2.1
Wettelijke grondslag
De bevoegdheden voor toezicht en handhaving zijn gegeven in de artikelen 48, 61 en 63 van de Wvr. Op grond van artikel 48 Wvr geldt de verplichting veiligheidstechnische gegevens die nodig zijn voor een adequate voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, te verstrekken aan het bestuur van de veiligheidsregio. Deze algemene verplichting is nader uitgewerkt in de artikelen 5, tweede, derde en vierde lid, 6, 7, derde lid, 10, eerste lid, 13, 14, 16, vijfde lid, 21, 22, eerste en tweede lid, van het Brzo. Toezicht op de naleving In artikel 61 Wvr is bepaald dat met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens artikel 31 en 48 3 bepaalde zijn belast de door het bestuur van de veiligheidsregio aangewezen ambtenaren . Voor zover het verplichtingen betreft van artikel 31 Wvr en hoofdstuk 7 van het Bvr zijn deze toezichthouders bevoegd ten aanzien van alle inrichtingen die kunnen worden aangewezen als bedrijfsbrandweerplichtig. Als het gaat om de verplichtingen van artikel 48 en het Brzo dan zijn de toezichthouders alleen bevoegd ten aanzien van inrichtingen waarvoor een veiligheidsrapport moet worden opgesteld (VR-plichtige 4 inrichtingen). Handhaving Artikel 63 Wvr bepaalt dat het bestuur van de veiligheidsregio bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 31 van de Wvr (bedrijfsbrandweren) en artikel 48 van de Wvr (inclusief Brzo). In plaats van een last onder bestuursdwang kan het bestuur van de veiligheidsregio een last onder dwangsom opleggen (artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht). De handhavingsbevoegdheid ten aanzien van artikel 48 (inclusief Brzo) is beperkt tot inrichtingen waarvoor een rampbestrijdingsplan moet worden opgesteld. Dat betreffen de VR-plichtige inrichtingen. In artikel 63 Wvr is verder aangegeven dat onder de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen mede de bevoegdheid behoort om een inrichting stil te leggen, gedeeltelijk buiten werking te stellen of te verzegelen dan wel het verzegelen of verwijderen van hetgeen zich in de inrichting bevindt. Bevel tot niet in werking stellen of houden Een bijzondere handhavingsbevoegdheid is opgenomen in artikel 48, tweede lid Wvr waarin is bepaald dat het bestuur van de veiligheidsregio kan bevelen dat een inrichting waarvoor een rampbestrijdingsplan moet worden opgesteld (VR-plichtige inrichtingen) niet in werking gesteld of gehouden wordt, indien degene die de inrichting in werking zal hebben of heeft, niet aan de verplichting tot informatieverschaffing van het eerste lid heeft voldaan. Omdat de aan het begin van deze paragraaf genoemde artikelen van het Brzo mede zijn gebaseerd op artikel 48 Wvr kan het bevel van het tweede lid van dat artikel ook worden opgelegd als niet is voldaan aan de informatieverplichting van een van die artikelen van het Brzo. Als in een veiligheidsrapport gegevens en beschrijvingen ontbreken die het bestuur van de veiligheidsregio nodig heeft ter voorbereiding van de rampenbestrijding is het bijvoorbeeld mogelijk een bevel uit te vaardigen op grond waarvan de inrichting niet meer in werking mag worden gehouden. Om het bevel te handhaven is het wel nodig om ook een last onder
3
Het besluit waarmee de ambtenaren worden aangewezen moet volgens artikel 61 Wvr worden gepubliceerd
in de Staatscourant. 4
Uit artikel 61 en artikel 17 van de Wvr vloeit namelijk voort dat de toezichthouders voor wat betreft artikel
48 (inclusief het Brzo) alleen kunnen worden aangewezen voor inrichtingen waarvoor een rampbestrijdingsplan moet worden opgesteld. En dat zijn wel de VR-plichtige inrichtingen maar niet de PBZO-inrichtingen. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
7
bestuursdwang of dwangsom op te leggen. Daarmee kan bijvoorbeeld worden bepaald dat een dwangsom wordt verbeurd voor iedere dag dat geen gevolg is gegeven aan het bevel tot buiten werking stellen (sluiting) van de inrichting. Het niet opvolgen van het bevel is bovendien strafbaar krachtens artikel 184 Wetboek van Strafrecht. De bevelsbevoegdheid vindt haar grondslag in de Seveso- II richtlijn. Ingevolge artikel 17, eerste lid, tweede volzin, van de richtlijn kunnen de exploitatie of de inbedrijfstelling van een inrichting worden verboden, indien de exploitant de krachtens de richtlijn verlangde gegevens niet binnen de daarvoor 5 gestelde termijn heeft ingediend. Het bestuur van de veiligheidsregio zal volgens de wetgever alvorens een niet-inbedrijfstelling te bevelen overleg moeten voeren met de handhavingspartners, met name het bevoegd gezag Wabo. Dit in verband met de nauwe relatie tussen de rampenbestrijding, de voorbereiding daarop en de externe veiligheid. In dit overleg zal aan de orde kunnen komen welke gegevens in het kader van de voorbereiding op de bestrijding van rampen en zware ongevallen ten aanzien van de betrokken inrichting relevant zijn en in hoeverre deze relevante gegevens wel of niet zijn verstrekt. 2.2
Reikwijdte
Gezien de wettelijke grondslag is dit handhavingsbeleid beperkt tot het toezicht op en de handhaving van:
artikel 31 van de Wvr en hoofdstuk 7 van het Besluit veiligheidsregio’s (verplichtingen met betrekking tot bedrijfsbrandweren die gelden voor inrichtingen die zijn of kunnen worden aangewezen als bedrijfsbrandweerplichtig);
artikel 48 van de Wvr en de hiervoor genoemde artikelen van het Brzo, voor zover het gaat om VRplichtige inrichtingen6 en de verplichting om informatie te verschaffen die het bestuur van de veiligheidsregio nodig heeft ter voorbereiding van de rampenbestrijding.
In de tabel hieronder is aangegeven voor welke wettelijke verplichtingen en ten aanzien van welke inrichtingen de toezichthouders van de veiligheidsregio’s toezichthoudende bevoegdheden hebben en het bestuur van een veiligheidsregio handhavingsbevoegdheden heeft. Verplichtingen Categorieën inrichtingen
Informatieverplichting
Informatie-
Verplichtingen
artikel 48 Wvr
verplichtingen Brzo
bedrijfsbrandweeraanwijzing
5
VR-plichtige inrichtingen
Ja
Ja
Ja
PBZO-plichtige inrichtingen
Nee
Nee
Ja
Zie de memorie van toelichting bij de wet tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet rampen en zware
ongevallen en de Arbeidsomstandighedenwet ter uitvoering van de EG-richtlijn betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso II), Kamerstukken II 1997/98, 25972, nr. 3. Een vergelijkbare passage is opgenomen in de memorie van toelichting bij de Wet veiligheidsregio’s (Kamerstukken II 2006/07, 31117, nr. 3). 6
Op grond van artikel 48 van de Wvr geldt de verplichting weliswaar voor een ieder maar de handhaving kan
zich alleen richten tot VR-plichtige inrichtingen (dat volgt uit artikel 63 Wvr). De handhavingsbevoegdheid strekt zich ook niet uit tot de in de artikelen 6.2.1 en 6.3.1 Bvr genoemde exploitant van een burgerluchthaven, de basiscommandant van een militaire luchthaven en degene die een afvalvoorziening categorie A drijft. Voor deze luchthavens en afvalvoorziening moet wel een rampbestrijdingsplan worden opgesteld. De afvalvoorziening categorie A komt overigens in Nederland niet voor. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
8
ARIE-plichtige inrichtingen
Nee
N.v.t.
Ja
Nee
N.v.t.
Ja
voor zover deze: -
(nagenoeg) geheel zijn bestemd voor de opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen
-
spoorwegemplacemente n betreffen en geen onderdeel zijn van een inrichting waarop het Brzo van toepassing is
Inrichtingen waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt of splijtstoffen kunnen worden bewerkt
2.3
Te handhaven verplichtingen
De tabel hieronder benoemt de wettelijke artikelen waarvoor de toezichthouders van de veiligheidsregio’s toezichthoudende bevoegdheden hebben en het bestuur van de veiligheidsregio de wettelijke verantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft deze te handhaven. Daarbij geeft de tabel aan wie verantwoordelijk is om deze verplichtingen na te leven. Sancties moeten over het algemeen worden gericht tot de overtreder. De overtreder is degene die een voor hem geldende verplichting niet heeft nageleefd. Bij bedrijven kan over het algemeen de directie verantwoordelijk worden gehouden voor de juiste naleving van de wettelijke verplichtingen. Handhavingsbesluiten kunnen dan ook meestal worden gericht tot de directie. Verplichting
Artikel
Wet/AMvB
Verantwoordelijk
Verstrekken nodige inlichtingen voor het
31, lid 5
Wvr
Hoofd of bestuurder v/d
voor de naleving uitoefenen van de aanwijzings-
inrichting
bevoegdheid (in de meeste gevallen zullen de inlichtingen worden verstrekt n.a.v. een door de veiligheidsregio gedaan verzoek op grond van artikel 7.2, lid 1 of 4 of artikel 7.4, lid 1. Bedrijfsbrandweer moet voldoen aan eisen
31, lid 2
Wvr
Hoofd of bestuurder v/d
31, lid 7
Wvr
Hoofd of bestuurder v/d
31, lid 6
Wvr
Hoofd of bestuurder v/d
van de aanwijzing Bedrijfsbrandweer moet aanwijzingen
inrichting
opvolgen van brandweercommandant Voor 1 februari toezenden overzicht
inrichting
bedrijfsbrandweersterkte Verstrekken van veiligheidstechnische
inrichting 48, lid 1
Wvr
gegevens die het bestuur van de
Drijver van VR-plichtige inrichting
veiligheidsregio nodig heeft ter voorbereiding van de rampenbestrijding PBZO aanwezig, beoordeling en herziening
5, lid 2 en 4
Brzo
bij veranderingen
2
Rrzo
Drijver van VR-plichtige inrichting
VBS aanwezig en beoordeling en
5, lid 3 en 4
Brzo
Drijver van VR-plichtige
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
9
Verplichting
Artikel
herziening bij veranderingen
en bijlage II
Wet/AMvB
Verantwoordelijk voor de naleving inrichting
3
Rrzo
Melden significante wijzigingen
6
Brzo
Drijver van VR-plichtige
Uitwisseling gegevens domino-inrichtingen
7, lid 3
Brzo
Drijver van VR-plichtige
VR bevat de aangegeven gegevens en
10, lid 1 en
Brzo
beschrijvingen
bijlage III
inrichting inrichting
Bij aanvraag omgevingsvergunning
inrichting
4-8
Rrzo
13
Brzo
Drijver van VR-plichtige
14
Brzo
Drijver van VR-plichtige
16, lid 5
Brzo
Drijver van VR-plichtige
bepaalde gegevens in VR Eens per vijf jaar evalueren en bijwerken
Drijver van VR-plichtige
inrichting
VR
inrichting
Verstrekken aanvullende inlichtingen
inrichting Bijhouden stoffenlijst
21
Brzo
13, 14
Rrzo
Drijver van VR-plichtige inrichting
Intern noodplan aanwezig die voldoet aan
22, lid 1 en
Brzo
Drijver van VR-plichtige
eisen
2 en bijlage
inrichting
IV Opmerkingen:
de drijver van de inrichting is meestal dezelfde als het hoofd of de bestuurder van de inrichting; hierbij gaat het in de meeste gevallen om de directie van het bedrijf die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de naleving van de wettelijke verplichtingen; bij de Kamer van Koophandel kan worden nagegaan wie de bestuurder is van het bedrijf (rechtspersoon) die de inrichting drijft;
in aanwijsbeschikkingen worden eisen opgenomen waarbij gebruik wordt gemaakt van standaardvoorschriften;
de artikelen van het Brzo kunnen alleen worden gehandhaafd voor zover deze een verplichting inhouden voor VR-plichtige inrichtingen informatie te verschaffen die het bestuur van de veiligheidsregio nodig heeft ter voorbereiding van de rampenbestrijding.
2.4
Advisering en signaleringstoezicht
Hoewel de veiligheidsregio’s ten aanzien van de informatieverplichtingen van het Brzo geen toezichthoudende en handhavende bevoegdheden hebben bij inrichtingen die niet VR-plichtig zijn, hebben de veiligheidsregio’s voor die inrichtingen wel een adviserende taak. Dat volgt uit de taakomschrijving van het bestuur van de veiligheidsregio. Volgens artikel 10 van de Wvr is een van de taken van het bestuur van de veiligheidsregio het adviseren van het bevoegd gezag over risico’s van branden, rampen en crises. Medewerkers van veiligheidsregio’s kunnen in dat kader ondersteuning verlenen aan provincies, gemeenten en de Inspectie SZW en bijvoorbeeld adviseren over te treffen veiligheidsmaatregelen binnen een bepaalde inrichting. Dit advies kan het bevoegd gezag Wabo betrekken bij het toepassen van een bestuurlijke sanctie. Medewerkers van de veiligheidsregio kunnen ook assisteren bij een controle door een gemeente, provincie of Inspectie SZW. Tijdens een inspectie geconstateerde overtredingen die liggen op het terrein van externe veiligheid (milieu) of arbeidsomstandigheden worden doorgegeven aan het bevoegd gezag Wabo respectievelijk de Inspectie SZW voor verdere afdoening. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
10
3
Toezichtstrategie
Het houden van toezicht betekent dat er op wordt toegezien dat wettelijke voorschriften worden nageleefd. Deze taak wordt uitgevoerd door toezichthouders/inspecteurs. Dat zijn personen die bij of krachtens een wettelijk voorschrift zijn belast met het houden van toezicht. Voor het toezicht op de in hoofdstuk 2 genoemde wettelijke verplichtingen is het bestuur van de veiligheidsregio bevoegd om de toezichthouders aan te wijzen (zie paragraaf 2.1). De toezichtstrategie geeft inzicht in de wijze waarop de veiligheidsregio’s invulling geven aan hun toezichthoudende taken om het in hoofdstuk 1 beschreven doel te bereiken. Daarbij gaat het om de wijze waarop controles (inspecties) worden voorbereid en worden uitgeoefend en de frequentie waarmee controlebezoeken worden afgelegd. 3.1
Toezicht op eisen bedrijfsbrandweeraanwijzing
Voor het toezicht op de verplichtingen voor bedrijfsbrandweren geldt de in deze paragraaf beschreven aanpak. Hierbij gaat het alleen om de activiteiten die plaatsvinden in het kader van toezicht (controle). De fase van de beschikkingverlening waarin activiteiten worden uitgevoerd om te komen tot een bedrijfsbrandweeraanwijzing, zoals het opvragen van een bedrijfsbrandweerrapport, het horen van de directie, het vragen van aanvullende gegevens en het opstellen van de beschikking, valt daar buiten. In die fase kan het overigens wel nodig zijn gebruik te maken van wettelijke sanctiemiddelen. Wanneer bijvoorbeeld geen bedrijfsbrandweerrapport of aanvullende gegevens worden ingediend nadat het bestuur van de veiligheidsregio daarom heeft verzocht, kan met een last onder dwangsom alsnog worden afgedwongen dat het rapport of de informatie wordt geleverd. 3.1.1
Opleveringscontrole
Deze controle markeert de overgang van het aanwijzen van de inrichting naar de toezichtfase. Wanneer tijdens deze eerste controle wordt geconstateerd dat de bedrijfsbrandweer niet (volledig) voldoet geeft de veiligheidsregio concrete aanwijzingen en voorlichting. Daarbij wordt in een brief vastgelegd binnen welke termijn het bedrijf welke maatregelen moet treffen om aan de aanwijsbeschikking en de daarin opgenomen eisen te voldoen. De opleveringscontrole is niet primair gericht op sanctionering. 3.1.2
Reguliere controle
Deze controle is aan de orde nadat de opleveringscontrole heeft plaatsgevonden. Een inrichting beschikt geheel of gedeeltelijk over een eigen bedrijfsbrandweer. Hierbij wordt een uitgebreide controle gehouden, in de vorm van een audit. Naast de controle op de aanwezigheid, het testen, het inspecteren en het onderhouden van het materieel van de bedrijfsbrandweer, wordt tijdens de controle aandacht besteed aan de organisatie van de bedrijfsbrandweer. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn opleiding en oefening van het bedrijfsbrandweerpersoneel. Om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke informatie voorhanden is en de relevante medewerkers aanwezig zijn, zullen deze controles over het algemeen vooraf worden aangekondigd. Vooral in het geval van de audits is een vroegtijdige planning van belang omdat de aanwezigheid van meerdere personen binnen de inrichting verlangd is voor de uitvoering van de audit. Indien gewenst zal de paraatheid van de bedrijfsbrandweer wel worden gecontroleerd tijdens een niet aangekondigde inspectie. 3.1.3
Toezicht op de geoefendheid bedrijfsbrandweer
Deze controle bestaat uit twee delen: 1.
Beoordelen van de jaarlijkse oefenroosters en –programma’s.
2.
Bijwonen en beoordelen van bedrijfsbrandweeroefeningen.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
11
Ad. 1: beoordelen oefenroosters en –programma’s In de standaardvoorschriften is bepaald dat een aangewezen inrichting jaarlijks voor 1 februari een oefenrooster en -programma in moet dienen voor het lopende jaar. De inhoudelijke eisen aan het oefenprogramma maken onderscheid tussen:
onderhouden van de kennis en vaardigheden op het vastgestelde opleidingsniveau;
onderhouden van kennis en vaardigheden op specifieke bedrijfsbrandweerelementen, zoals de inrichting, stationaire voorzieningen en incidentbestrijdingsmiddelen;
aansluiten van de interne noodorganisatie op de commandostructuur van de overheidsbrandweer.
Ad. 2: Bijwonen en beoordelen van bedrijfsbrandweeroefeningen De daadwerkelijke beoordeling van het behalen van de oefendoelen en de implementatie van procedures bij de bedrijfsbrandweer vindt plaats tijdens het bijwonen van bedrijfsbrandweeroefeningen. De beoordeling richt zich niet alleen op de bedrijfsbrandweer, maar ook op de bedrijfsonderdelen die een taak verrichten in de bedrijfsnoodorganisatie. Het bijwonen en het beoordelen van bedrijfsbrandweeroefeningen worden ten minste eenmaal per jaar uitgevoerd. Van deze frequentie kan worden afgeweken op grond van een systematische evaluatie van de risico’s en de resultaten van eerdere controles. 3.2
Toezicht op eisen Brzo
Het toezicht is gericht op de verplichtingen om veiligheidstechnische gegevens te verschaffen die het bestuur van de veiligheidsregio nodig heeft ter voorbereiding van de rampenbestrijding. Voor het toezicht is het regionaal bestuurlijk toezichtprogramma van belang. Dat is een programma waarin, voor een periode van vijf jaar, de uitgangspunten voor de uitvoering en de wijze van samenwerking bij het toezicht worden vastgelegd. Zo wordt aangegeven welk instrumentarium wordt ingezet, aan welke eisen de toezichtpartners voldoen en hoe de kwaliteit is geborgd. Het regionaal bestuurlijk toezichtprogramma beschrijft de hoofdlijnen, in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma worden de details opgenomen over de uitvoering van inspecties. De Brzo-controle wordt uitgevoerd conform de Nieuwe Inspectie Methodiek Brzo99 (NIM). Tijdens het vooroverleg stelt het controleteam gezamenlijk een inspectieplan op. Onderdelen daarvan zijn de te inspecteren onderwerpen en de samenstelling van het controleteam. Tijdens de afsluiting (close-out) van de Brzo-inspectie wordt de te volgen werkwijze van de gezamenlijke rapportage, de afgestemde handhaving en de wijze van aanbieding gecommuniceerd met de directie van de inrichting. Na de close-out wordt het gezamenlijk inspectierapport aan het bedrijf toegezonden. Dit geschiedt bij voorkeur binnen 8 weken na afronding van de inspectie. Als tijdens de inspectie echter ernstige overtredingen zijn geconstateerd waarbij direct handhavend optreden is geboden, dan wordt de handhavingsbrief (beschikking) eerder verzonden dan het inspectierapport. De handhavingspartners bepalen in gezamenlijkheid wie welke overtreding handhaaft. Overeenkomstig de Landelijke Handhavingstrategie Brzo 1999: 2013 van de LAT-RB ligt het primaat voor het opleggen van de sanctie bij de organisatie die verantwoordelijk is voor de door de overtreding bedreigde ‘waarde’. Dat betekent dat het bestuur van de veiligheidsregio handhavend optreedt als het belang van de voorbereiding van de rampenbestrijding in het geding is. Wanneer een overtreding meerdere ‘waarden’ bedreigt, beoordelen de handhavingspartners wat logisch is vanuit de wetgeving en wat het meest effectief is. In dat verband is bijvoorbeeld van belang welke organisatie gegeven de situatie de meest effectieve handhavingsinstrumenten ter beschikking heeft. Indien een bedrijf een ondernemingsraad heeft krijgt deze altijd een afschrift van het inspectierapport en ook van eventuele handhavingscorrespondentie. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
12
Er wordt ook een afschrift gestuurd naar de handhavingspartners, zodat later kan worden aangetoond dat handhavingscorrespondentie daadwerkelijk naar de drijver/werkgever is opgestuurd. De hercontrole (na afloop van de hersteltermijn) geschiedt ook zoveel mogelijk gezamenlijk met de handhavingspartners. Het streven is om de gehele handhaving zoveel mogelijk gezamenlijk in te zetten 7 en af te handelen . De hercontrole wordt kort (in principe binnen twee weken) na het verstrijken van de hersteltermijn uitgevoerd. Voor verstrijken van de termijn wordt afgestemd welke teamleden de hercontrole uitvoeren. Hierbij wordt ook bekeken of hercontrole van onderdelen door inspecteurs van een andere dienst kan plaatsvinden (signaaltoezicht). Alle handhavingcorrespondentie wordt in de Inspectieruimte Brzo gekoppeld aan de inspectiezaak. Pas als alle geconstateerde overtredingen zijn opgeheven kan de zaak in de Inspectieruimte Brzo worden afgesloten. Voor zover mogelijk neemt de veiligheidsregio het toezicht op de verplichtingen voor bedrijfsbrandweren (artikel 31 Wvr) mee met de Brzo-inspecties die samen met het bevoegd gezag Wabo en de Inspectie SZW worden uitgevoerd. In artikel 24 Brzo is bepaald dat ten minste 1 inspectie per jaar moet plaatsvinden bij een VR-plichtige inrichting. Van die frequentie kan worden afgeweken op grond van een systematische evaluatie van de gevaren van zware ongevallen (artikel 24, lid 6 Brzo). 3.3
Signaaltoezicht
Geconstateerde overtredingen van voorschriften waarvoor niet het bestuur van de veiligheidsregio maar het bevoegd gezag Wabo of de Inspectie SZW bevoegd is, worden aan deze organisaties doorgegeven. Dat gebeurt niet alleen telefonisch maar ook per brief. De veiligheidsregio gaat na of opvolging is gegeven na het doorgegeven signaal. Zonodig wordt de betreffende organisatie aangespoord om alsnog actie te ondernemen. 3.4
Incidenten, klachten en meldingen
Naast het geplande toezicht voeren toezichthouders van de veiligheidsregio ook controles en onderzoeken uit naar aanleiding van een incident, een klacht of een melding. Onderzoeken vinden plaats conform de Nieuwe Onderzoeksmethode (NOM). Op de afhandeling van de bevindingen is de sanctiestrategie van dit handhavingsbeleid van toepassing. Indien nodig wordt bij deze niet reguliere controles afgeweken van de hiervoor in dit hoofdstuk beschreven aanpak.
7
Zie Landelijke Handhavingstrategie Brzo 1999: 2013 van de LAT-RB (Landelijke Aanpak Toezicht
Risicobeheersing Bedrijven). Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
13
4
Sanctiestrategie
Dit hoofdstuk geeft weer op welke wijze de veiligheidsregio’s reageren op geconstateerde overtredingen van de in hoofdstuk 2 weergegeven wettelijke verplichtingen. De reactie is afhankelijk van de ernst van de overtreding waarbij de (potentiële) gevolgen van een overtreding en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan een belangrijke rol spelen. 4.1
Ernstige overtredingen en niet-ernstige overtredingen
De omstandigheden waaronder een overtreding plaatsvindt en de (potentiële) gevolgen daarvan bepalen de wijze waarop de veiligheidsregio’s daartegen optreden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ernstige overtredingen en niet-ernstige overtredingen. Ernstige overtredingen Dit betreffen overtredingen:
met aanzienlijke (potentiële) negatieve effecten (niet beheersen van de risico’s om de gevolgen van zware ongevallen te beperken waardoor er gevaar is voor de omgeving, ontbreken of niet functioneren van een line of defence), of
die belemmerend (kunnen) werken voor het optreden van de brandweer, of
die gevaar (kunnen) opleveren voor het brandweerpersoneel, of
die door het bedrijf doelbewust (opzettelijk) zijn begaan; hieronder worden mede begrepen het willens en wetens nalaten van bepaalde verplichtingen, zoals het onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties of het houden van bedrijfsbrandweeroefeningen, of
die het gevolg zijn van calculerend gedrag (eventuele boetes kosten minder dan het naleven van de verplichting), of
die opnieuw zijn/worden begaan (recidive).
Niet-ernstige overtredingen Dit zijn overtredingen die niet als ernstig zijn te kwalificeren op basis van de hiervoor genoemde criteria. In bijlage 2 zijn voorbeelden opgenomen van overtredingen die als ernstig en als niet-ernstig worden beschouwd. De opsomming in die bijlage is niet limitatief. 4.2
In te zetten handhavingsmiddelen
In deze paragraaf is uitgewerkt welke handhavingsmiddelen de veiligheidsregio’s toepassen na een geconstateerde overtreding. Ernstige overtreding: reactie 1 Na constatering van een ernstige overtreding wordt één van de volgende bestuurlijke sancties toegepast:
een last onder dwangsom; een last onder bestuursdwang, of een bevel tot niet inwerking stellen of houden van de inrichting.
Last onder dwangsom/bestuursdwang In de last wordt duidelijk aangegeven wat het bedrijf moet doen of nalaten om de overtreding te beëindigen. Daarbij wordt ook een (begunstigings)termijn gesteld. Gedurende deze termijn krijgt het bedrijf de tijd om de vereiste actie te ondernemen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd of de bestuursdwang wordt uitgeoefend. In de gevallen waarbij er sprake is van acuut gevaar en onmiddellijk handelen is vereist om het gevaar af te wenden wordt direct bestuursdwang uitgeoefend zonder Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
14
voorafgaande last (spoedeisende bestuursdwang). Bijlage 2 bevat een afwegingskader voor de keuze tussen (spoedeisende) bestuursdwang en dwangsom. Bevel Als artikel 48, eerste lid Wvr of een informatieverplichting van het Brzo is overtreden kan het bestuur van de veiligheidsregio ook bevelen dat de inrichting niet in werking wordt gesteld of gehouden. Van deze bevelsbevoegdheid, die is opgenomen in artikel 48, tweede lid van de Wvr, zal gebruik worden gemaakt als de schending van de informatieverplichting ertoe leidt dat de veiligheidsregio wordt belemmerd in de uitvoering van zijn taak om de rampenbestrijding adequaat voor te bereiden. Dat is bijvoorbeeld het geval als de informatie die in artikel 6.1.3 van het Bvr is opgesomd en nodig is om een rampbestrijdingsplan op te stellen, niet is verstrekt. Voordat een bevel wordt afgegeven voert de betrokken veiligheidsregio eerst overleg met de handhavingspartners, met name het bevoegd gezag Wabo. In dit overleg wordt in elk geval besproken welke gegevens in het kader van de voorbereiding op de bestrijding van rampen en zware ongevallen ten aanzien van de betrokken inrichting relevant zijn en in hoeverre deze relevante gegevens wel of niet zijn verstrekt. Als een bevel is opgelegd en dit bevel wordt niet opgevolgd (de inrichting wordt toch in werking gebracht of niet buiten werking gesteld) zal een last onder dwangsom/bestuursdwang worden opgelegd om het bedrijf te dwingen uitvoering te geven aan het bevel. Daarvoor zal echter eerst het bedrijf gelegenheid moeten krijgen een zienswijze in te dienen. Voor het niet opvolgen van het bevel zal bovendien proces-verbaal worden opgemaakt. Dit is namelijk strafbaar krachtens artikel 184 Wetboek van Strafrecht. Afstemming over sanctionering Wanneer het gaat om een overtreding van het Brzo wordt samen met het bevoegd gezag Wabo en de Inspectie SZW bepaald welke van deze organisaties het sanctiebesluit neemt. Een en ander in overeenstemming met de uitgangspunten die daarover zijn opgenomen in de Landelijke Handhavingstrategie Brzo 1999: 2013 LAT-RB. In de beschrijving hieronder wordt ervan uit gegaan dat het bestuur van een veiligheidsregio de sanctie oplegt. Procedure handhavingsbeschikking De procedure verloopt als volgt:
Opstellen zienswijzebrief (hoorbrief) Er wordt een brief opgesteld waarin de bevindingen van de controle zijn opgenomen en waarin het bedrijf de gelegenheid krijgt om binnen 2 weken een zienswijze in te dienen (mondeling of schriftelijk) over de geconstateerde feiten, de belangen en de voorgenomen bestuurlijke sanctie. Deze brief wordt binnen 8 weken na afronding van de inspectie toegezonden aan het bedrijf. Het bedrijf de gelegenheid bieden een zienswijze in te dienen is verplicht op grond van de Algemene wet bestuursrecht.
Opstellen handhavingsbeschikking De last onder dwangsom, de last onder bestuursdwang of het bevel wordt binnen 4 weken na binnenkomst van de zienswijze of na afloop van de zienswijzetermijn (2 weken) naar het bedrijf gezonden. De last onder dwangsom/bestuursdwang bevat over het algemeen een begunstigingstermijn waarbinnen de overtreding moet zijn beëindigd. Omdat de handhavingsbeschikking pas na afloop van de bezwaartermijn (6 weken) onherroepelijk is, is de begunstigingstermijn altijd langer dan zes weken, tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie. Bij het bepalen van de termijn is van belang wat de risico’s zijn bij voortduring van de overtreding. In principe dient te worden gekozen voor de kortst mogelijke termijn. Het is echter ook relevant om te bezien hoeveel tijd het redelijkerwijs kost om de overtreding te beëindigen (bijvoorbeeld levertijden van leveranciers). De gestelde termijn dient met andere woorden ook haalbaar te zijn.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
15
Een bevel tot buitenwerking stellen of houden van een inrichting bevat ook een termijn waarbinnen het bevel moet worden opgevolgd. In de uitzonderlijke situatie dat bestuursdwang zonder voorafgaande last wordt toegepast voeren de medewerkers (met machtiging van het bestuur van de veiligheidsregio direct de feitelijke handelingen (zoals stillegging) uit. De beschikking wordt dan achteraf naar het bedrijf gezonden. Hierbij gaat het om zeer spoedeisende situaties waarbij direct ingrijpen door het bestuur van de veiligheidsregio noodzakelijk is (zie ook bijlage 3).
Hercontrole Na afloop van de begunstigingstermijn opgenomen in de last onder dwangsom/bestuursdwang voert de toezichthouder een hercontrole uit. Wanneer blijkt dat de overtreding is beëindigd: - stopt het handhavingsproces (intrekken handhavingsbeschikking), of - wordt periodiek gecontroleerd of de beschikking wordt nageleefd. De handhavingsbeschikking vervalt niet van rechtswege, ook niet als de dwangsommen zijn verbeurd tot het maximale te verbeuren bedrag. Als een last onder dwangsom een jaar van kracht is geweest zonder dat een dwangsom is verbeurd kan het bedrijf verzoeken om de handhavingsbeschikking in te trekken. Wanneer blijkt dat de overtreding niet is beëindigd brengt de veiligheidsregio de beschikking ten uitvoer. Bij een last onder bestuursdwang betekent dat feitelijk uitvoering geven aan de last (bijvoorbeeld stillegging en verzegeling van een installatie). Bij een last onder dwangsom is dat het innen van verbeurde dwangsommen met een invorderingsbeschikking. Wanneer uitvoering is gegeven aan de last onder bestuursdwang kunnen de daarmee gemoeide kosten worden verhaald op de overtreder met een kostenbeschikking. Dit moet dan wel in de last onder bestuursdwang zijn aangegeven. Op de volgende pagina is een schematische weergave opgenomen van reactie 1.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
16
Zienswijze brief
Bevel niet in werking stellen of houden (rekening houden met zienswijze)
Last onder dwangsom/ bestuursdwang (rekening houden met zienswijze)
Geen opvolging aan bevel
Hercontrole (na afloop begunstigings termijn)
Zienswijze brief
Ja
Overtreding beëindigd?
Handhavings beschikking intrekken of periodieke hercontrole
Nee
Bij dwangsom: Invorderings beschikking
Bij bestuursdwang: uitvoering
Kostenverhaal met invorderings beschikking
Schema reactie 1 Niet-ernstige overtreding: reactie 2 Er wordt een waarschuwingsbrief opgesteld die naar het bedrijf wordt verzonden. Wanneer het gaat om een overtreding van het Brzo wordt samen met het bevoegd gezag Wabo en de Inspectie SZW bepaald welke van deze organisaties het handhavingstraject in gang zet. Een en ander in overeenstemming met de uitgangspunten die daarover zijn opgenomen in de Landelijke Handhavingstrategie Brzo 1999: 2013 LAT-RB. In de beschrijving hieronder wordt ervan uit gegaan dat het bestuur van een veiligheidsregio handhaaft. De procedure verloopt als volgt:
Opstellen waarschuwingsbrief Deze brief wordt binnen 8 weken na afronding van de inspectie aan het bedrijf gezonden. In de brief wordt aangegeven wat de overtreding is en binnen welke (redelijke) termijn deze moet worden beëindigd. Bij het bepalen van de termijn is van belang wat de risico’s zijn bij voortduring van de overtreding. In principe dient te worden gekozen voor de kortst mogelijke termijn. Het is echter ook relevant om te bezien hoeveel tijd het redelijkerwijs kost om de overtreding te beëindigen (bijvoorbeeld levertijden van leveranciers). De gestelde termijn dient met andere woorden ook haalbaar te zijn. De waarschuwingsbrief vermeldt ook dat indien de overtreding niet binnen de gestelde termijn is beëindigd het bestuur van de veiligheidsregio een bestuurlijke sanctie oplegt. Met de brief wordt het bedrijf tevens in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een zienswijze in te dienen met betrekking tot de geconstateerde feiten, de belangen en de voorgenomen bestuurlijke sanctie.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
17
Hercontrole Na afloop van de termijn die in de waarschuwingsbrief is genoemd, wordt een hercontrole uitgevoerd. Als tijdens deze controle blijkt dat de overtreding nog steeds voortduurt dan wordt vanaf dat moment de aanpak bij reactie 1 gevolgd, beginnende met de handhavingsbeschikking (het vragen van een zienswijze hoeft niet want dat heeft al plaatsgevonden met de waarschuwingsbrief). Hieronder is een schematische weergave opgenomen van reactie 2. Schema reactie 2
4.3
Strafrechtelijke aanpak
De artikelen 13, eerste lid, 14, eerste en tweede lid, 16, vijfde lid, en 21, eerste lid, van het Brzo bevatten verplichtingen die op grond van artikel 48 Wvr zijn gesteld en in artikel 25 van het Brzo als strafbaar feit zijn aangemerkt. De verplichtingen met betrekking tot bedrijfsbrandweren zijn strafbaar gesteld in artikel 64, vierde lid van de Wvr. In de Landelijke Handhavingstrategie Brzo 1999: 2013 is aangegeven dat bestuursrecht en strafrecht elkaar aanvullen. Handhaving berust op zowel bestuurlijke als strafrechtelijke pijlers. 8 Deze pijlers richten zich op twee doelen: afdwingen dat overtredingen worden opgeheven en bestraffen van gepleegde overtredingen. Het uitgangspunt is om eerst zoveel mogelijk via het bestuursrecht op te treden en strafrecht als ultimum remedium in te zetten. Tenzij direct al blijkt dat het bestuursrecht te beperkte mogelijkheden biedt om op te treden. Dan worden beide pijlers complementair ingezet. In lijn met de landelijke handhavingsstrategie kiezen de veiligheidsregio’s voor een op elkaar afgestemd bestuurlijk en strafrechtelijk optreden tegen overtredingen. Uit onderstaand stroomschema vloeit voort met welk sanctie-instrumentarium gehandhaafd wordt indien er sprake is van een te handhaven overtreding:
8
alleen bestuurlijk; alleen strafrechtelijk of een combinatie van bestuurs- en strafrechtelijk handhaven.
Zie kabinetsstandpunt inzake 'Bijzondere opsporingsdiensten' (1999/2000) en 'kaderstellende visie op
toezicht' (2001) Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
18
De keuze voor bestuursrecht en/of strafrecht hangt af van factoren die samenhangen met de overtreding en de overtreder. Uitgangspunt is dat het bestuursrecht (met uitzondering van de bestuurlijke boete) vooral gericht is op herstel, terwijl het strafrecht vooral op straffen is gericht. Indien een overtreding en de gevolgen ervan niet meer ongedaan te maken zijn, is een bestuurlijke herstelactie niet aan de orde en blijft bestraffing over. Wanneer de overtreding en de gevolgen wel ongedaan te maken zijn, hangt het van een aantal aspecten af of het strafrecht ook een rol moet spelen. Deze zijn:
ernstig gevaar; ernstige schade; economisch voordeel; een malafide, calculerende, recidiverende of belemmerende dader.
Recidive en de andere genoemde omstandigheden maken dat naast herstel een zogenaamde ‘tik op de vingers’ op zijn plaats is. Het afwegingskader om te komen tot een bestuurlijke en/of strafrechtelijke sanctie is weergegeven in het figuur hieronder.
Omdat de toezichthouders van de veiligheidsregio’s op dit moment geen opsporingsbevoegdheid hebben zullen deze toezichthouders in de gevallen die volgens het hiervoor genoemde schema leiden tot een strafrechtelijke aanpak, voorlopig aangifte doen bij een opsporingsambtenaar. Dat kan zijn een algemene opsporingsambtenaar (politie of OM) of een buitengewone opsporingsambtenaar in dienst van een Regionale Uitvoeringsdienst (RUD), provincie of gemeente. De veiligheidsregio’s kunnen ook zelf een een BOA aanstellen. Daartoe zal één veiligheidsregio worden aangewezen die één of twee BOA’s aanstelt. Op basis van een opgemaakt proces-verbaal kan het OM besluiten de verdachte te vervolgen.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
19
Aangifteplicht Ambtenaren die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van bepaalde misdrijven, zijn verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen aan de officier van justitie of aan een van zijn hulpofficieren (zie artikel 162 van het Wetboek van strafvordering). Daarbij gaat het onder andere om misdrijven waarmee inbreuk is gemaakt op een regeling waarvan de uitvoering of de zorg voor de naleving aan hen is opgedragen. Aangezien toezichthouders van veiligheidsregio’s de zorg hebben om toe te zien op de naleving van regels op het gebied van industriële veiligheid, zal na een geconstateerde overtreding, die is aan te merken als misdrijf, aangifte moeten worden gedaan. Per geval zal moeten worden vastgesteld of er sprake is van een misdrijf en dus een verplichting om daarvan aangifte te doen9.
9
Bij opzettelijke overtreding van de artikelen 13, eerste lid, 14, eerste en tweede lid, 16, vijfde lid, en 21,
eerste lid, van het Brzo is er sprake van een misdrijf en zal dus altijd aangifte moeten worden gedaan (zie artikel 25, eerste lid van het Brzo j.o. artikel 2 Wet op de economische delicten). Bij overtreding van de overige strafbaar gestelde artikelen van het Brzo is het onduidelijk of er wel of niet sprake is van een misdrijf. Op grond van artikel 2, derde lid van de Wet op de economische delicten zou bij deze delicten in de voorschriften van het Brzo moeten zijn aangegeven of er sprake is van een misdrijf of een overtreding. Dat is echter niet gebeurd. Bij overtreding van artikel 31 van de Wvr is er nooit sprake van een misdrijf. Dergelijke feiten worden altijd aangemerkt als overtredingen (zie artikel 64, zevende lid van die wet). Van deze overtredingen zijn toezichthouders dus niet verplicht om daarvan aangifte te doen. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
20
5 5.1
Organisatie Organisatorische aspecten
De veiligheidsregio’s richten hun organisatie zodanig in dat een adequate en behoorlijke uitvoering van dit handhavingsbeleid en het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma (zie inleiding) gewaarborgd is. Daartoe dragen de veiligheidsregio’s er in ieder geval zorg voor dat:
de personeelsformatie ten behoeve van de handhaving en de bij de onderscheiden functies behorende taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden vastgelegd;
de personen die zijn belast met het opstellen van bedrijfsbrandweeraanwijzingen of het adviseren aan het bevoegd gezag Wabo over omgevingsvergunningen met betrekking tot een bepaalde inrichting niet worden belast met: 1°. het toezicht op de naleving bij die inrichting, en 2°. het voorbereiden of uitvoeren van bestuurlijke sancties met betrekking tot die inrichting;
een toezichthouder maximaal drie jaar wordt belast met het uitoefenen van toezicht op dezelfde inrichting;
een beschrijving van de werkprocessen, de procedures en de bijbehorende informatievoorziening inzake het toezicht op de naleving en het voorbereiden, geven en uitvoeren van bestuurlijke sancties wordt vastgesteld;
de uit te voeren werkzaamheden plaatsvinden overeenkomstig deze beschrijving; de medewerkers die zijn belast met werkzaamheden in het kader van de handhaving adequaat zijn opgeleid of zo nodig worden opgeleid op basis van een opleidingsplan (dit wordt uitgewerkt in het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma);
adequate technische, juridische en administratieve voorzieningen beschikbaar zijn (dit wordt uitgewerkt in het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma);
instrumenten en apparaten die bij de handhaving worden gebruikt in een goede staat van onderhoud verkeren en deze zonodig worden gekalibreerd;
de voor het bereiken van het doel van dit handhavingsbeleid en de voor het uitvoeren van de activiteiten benodigde en beschikbare financiële en personele middelen inzichtelijk worden gemaakt en in de begroting worden gewaarborgd;
de wijze van berekening van de benodigde financiële en personele middelen inzichtelijk wordt gemaakt;
voor de uitvoering van het uitvoeringsprogramma voldoende benodigde financiële en personele middelen beschikbaar zijn en dat deze middelen zonodig worden aangevuld of het uitvoeringsprogramma zo nodig wordt aangepast.
5.2
Monitoring en rapportage
De veiligheidsregio’s bewaken de resultaten en de voortgang van de uitvoering van het uitvoeringsprogramma en het bereiken van het doel van dit handhavingsbeleid (zie hoofdstuk 1). Voorts registreren de veiligheidsregio’s de volgende in het kader van de handhaving verkregen gegevens:
aantal uitgevoerde controles; geconstateerde overtredingen; aantal opgelegde bestuurlijke sancties; aantal processen-verbaal; over mogelijke overtredingen ontvangen klachten.
Het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geëvalueerd. In het kader van die evaluatie wordt vastgesteld of de in het uitvoeringsprogramma opgenomen activiteiten zijn uitgevoerd en in hoeverre deze activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van het doel van dit handhavingsbeleid. Het evaluatieverslag wordt aangeboden aan het algemeen bestuur van de veiligheidsregio’s. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
21
5.3
Actieve openbaarmaking handhavingsbesluiten (optioneel)
De veiligheidsregio’s hanteren als uitgangspunt dat alle documenten die zich bij de veiligheidsregio’s bevinden in beginsel openbaar zijn. Hieronder worden ook handhavingsbesluiten verstaan. Publicatie van handhavingsbesluiten draagt bij aan een transparant beeld voor de omgeving en wordt de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven versterkt. De veiligheidsregio’s zal deze besluiten (actief) openbaar maken door middel van het publiceren van het onderhavige document op de website van de veiligheidsregio. Er wordt bij de openbaarmaking rekening met de eventueel naar voren gebrachte zienswijzen door de geadresseerde van het handhavingsbesluit. 5.4
Samenwerking met andere organisaties
De veiligheidsregio’s voeren inspecties zoveel mogelijk integraal uit waarbij wordt samengewerkt met de Inspectie SZW, het bevoegd gezag Wabo en het bevoegd gezag Waterwet. Met betrekking tot de handhaving (sanctionering) vindt afstemming plaats met de andere bevoegde handhavingsorganisaties. Er worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt over de uit te voeren nacontroles. Na de controle wordt door het controleteam bovendien afgestemd wie bevoegd is en welke organisatie de meest geëigende handhavingsmiddelen heeft om de overtreding te beëindigen.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
22
Bijlage 1: Handhavingsmogelijkheden Brzo De tabel hieronder is afkomstig uit de landelijke sanctiestrategie. Hierin is weergegeven welke bestuursorganen bevoegd zijn om de verschillende wettelijke verplichtingen van het Brzo te handhaven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving. Onder bestuurlijke handhaving wordt verstaan het toepassen van een bestuurlijke sanctie (bestuurlijke boete, last onder bestuursdwang/dwangsom). Het houden van toezicht op de naleving van de verplichtingen valt er dus buiten. Ook is aangegeven wat de wettelijke grondslag is voor de bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving. De organisaties waarom het gaat zijn:
Inspectie SZW (SZW)
Bevoegd gezag Wm/Wabo (BG)
Bestuur van de veiligheidsregio’s (VR)
Artikel
Onderwerp
Brzo
Wettelijke grondslag
Handhaven via
handhaving
bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr) SZW
3,
Veiligheid en gezondheid van
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
tweede
werknemers
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en
BG
VR*
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br
+
+
-
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
art. 25, tweede lid Brzo 5,
Maatregelen treffen om
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
eerste
zware ongevallen te
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
voorkomen en de gevolgen
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o.
daarvan voor mens en milieu
artikel 5.2 van de Wabo
te beperken
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
5,
Preventiebeleid zware
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
tweede
ongevallen
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
(PBZO)
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
5,
Veiligheidsbeheerssysteem
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
derde
(VBS) invoeren
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
5,
Herzien van het PBZO en
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
vierde
VBS
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
23
Artikel
Onderwerp
Brzo
Wettelijke grondslag
Handhaven via
handhaving
bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr) SZW
BG
VR*
artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed 6,
Significante wijziging melden
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
eerste
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
7,
Uitwisselen van gegevens
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
derde
tussen inrichtingen met
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
domino-effecten
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
9
Actueel veiligheidsrapport
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
(VR) moet aanwezig zijn
art. 25, derde en vierde lid Brzo Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo
10,
VR moet aangegeven inhoud
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
eerste
hebben
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
11,
Werkgever moet VR
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
eerste
openbaar maken
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo
13,
Bij vergunningaanvraag VR
Artikel 48 en 63 Wvr
Br
-
-
+
eerste
met gegevens nodig voor
Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art.
Sr
-
-
+
lid
voorbereiding
1a, onder 1 Wed en art. 25, eerste lid
rampenbestrijding
Brzo
13,
VR completeren voordat
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
Br
+
+
+
tweede
(onderdeel) van inrichting in
art. 25, derde en vierde lid Brzo
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
24
Artikel
Onderwerp
Brzo
Wettelijke grondslag
Handhaven via
handhaving
bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr) SZW
lid
werking wordt gebracht
BG
VR*
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
+
Br
+
+
+
Sr
+
+
+
Br
+
+
+
Sr
+
+
+
art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed 13,
VR herzien bij veranderingen
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
derde
inrichting
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
14,
VR elke 5 jaar evalueren
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
eerste
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art. 1a, onder 1 Wed en art. 25, eerste lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
14,
Nieuw VR indienen bij
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
tweede
nieuwe inzichten of
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
ontwikkelingen en op
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o.
verzoek bevoegd gezag
artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art. 1a, onder 1 Wed en art. 25, eerste lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
16,
Voldoen aan verzoek om
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
vijfde
aanvullende inlichtingen als
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
VR onvolledig is
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art. 1a, onder 1 Wed en art. 25, eerste lid Brzo
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
25
Artikel
Onderwerp
Brzo
Wettelijke grondslag
Handhaven via
handhaving
bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr) SZW
BG
VR*
Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed 17
VR in zevenvoud indienen;
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
meer exemplaren op verzoek
art. 25, derde en vierde lid Brzo
bevoegd gezag
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o.
Br
+
+
+
Sr
+
+
-
Br
+
+
+
Sr
+
+
+
Br
+
-
+
Sr
+
-
-
Br
+
-
+
Sr
+
-
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
Br
+
+
+
artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed 21,
Stoffenlijst bijhouden van de
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
eerste
gevaarlijke stoffen die
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
aanwezig zijn
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o. artikel 5.2 van de Wabo Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo Artikel 48 en 64, zesde lid Wvr, art. 1a, onder 1 Wed en art. 25, eerste lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed
22,
Intern noodplan moet
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
eerste
aanwezig zijn met inhoud die
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
in bijlage IV is opgesomd
Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo
22,
Intern noodplan eens per
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
tweede
drie jaar evalueren en
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
zonodig herzien
Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo
22,
Overleg met werknemers
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
derde
over noodplan
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo
22,
Intern noodplan moet door
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
vierde
werkgever openbaar worden
art. 25, derde en vierde lid Brzo
lid
gemaakt
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en art. 25, tweede lid Brzo
23,
Inrichting niet in werking bij
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en
eerste
onvoldoende maatregelen
art. 23 en 25, vierde lid Brzo
lid
ter bescherming van
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en
werknemers
art. 25, tweede lid Brzo
Kennisgeving doen,
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet, en
stoffenlijst opstellen en VR
art. 25, derde en vierde lid Brzo
indienen (artikelen niet meer
Artikel 8.40 en 18.1b van de Wm j.o.
relevant)
artikel 5.2 van de Wabo
26 – 28
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
26
Artikel
Onderwerp
Brzo
Wettelijke grondslag
Handhaven via
handhaving
bestuursrecht (Br) en strafrecht (Sr) SZW
BG
VR*
Artikel 48 en 63 Wvr Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en
Sr
+
+
-
Br
+
-
-
Sr
+
-
-
art. 25, tweede lid Brzo Art. 8.40 Wm en art. 1a, onder 1 Wed 29
Bij regeling Minister SZW
bepaalde artikelen uit de Rrzo op bais
regels stellen over gegevens
hiervan
verstrekken na zwaar
Art. 6 Arbeidsomstandighedenwet en
ongeval
art. 25, tweede lid Brzo
* Het bestuur van de veiligheidsregio is alleen bevoegd om de verplichtingen die gelden voor VRplichtige inrichtingen te handhaven.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
27
Bijlage 2: Voorbeelden van ernstige en niet-ernstige overtredingen Voorbeelden m.b.t. bedrijfsbrandweer Eisen bedrijfsbrandweer
Voorbeelden van bevindingen
Ernstige overtreding
Bluswatervoorziening
De pompen voor de bluswatervoorziening
Ja
leveren onvoldoende druk om voldoende bluswater te kunnen genereren. I.v.m een “dead-end “ in de ringleiding zijn 2
Ja
van de 40 hydranten niet in staat om op ieder punt de vereiste/vergunde/benodigde capaciteit te leveren. Incidentbestrijdings- en 10 beheersmiddelen
De incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen
Ja
vertonen gebreken en zijn daardoor niet bedrijfszeker en voor onmiddellijk gebruik gereed of deze middelen zijn niet goed bereikbaar. Voor deze middelen is geen onderhouds- en
Ja
inspectiesysteem ingevoerd Actuele info voor
De bedrijfseigen aanvalsplannen/inzetplannen
overheidsbrandweer ter
worden niet aan de overheid toegestuurd of de
voorbereiding op incident
aangeboden informatie is niet volledig.
Actuele info voor
Tijdens een incident is geen of onvoldoende
overheidsbrandweer tijdens
informatie verstrekt, bijvoorbeeld m.b.t.
incident
Nee
Ja
de aanwezige gebouwen, procesinstallaties, opslageenheden en leidingrekken en straten;
Actuele gegevens van binnen de installaties en opslageenheden (insluitsystemen) aanwezige gevaarlijke stoffen
de aanrijroute; de incidentbestrijdings –en beheersmiddelen in en op de installaties;
Beschermende middelen
een actueel intern noodplan.
De beschermende middelen zoals gaspakken,
Nee
chemicaliënpakken, filterbussen, ademluchtflessen zijn niet tijdig gekeurd. Tijdig (binnen 6 minuten)
Tijdens een oefening is gebleken dat de
basissterkte aanwezig
basissterkte niet tijdig aanwezig was op de
Ja
incidentlocatie.
10
Het geheel aan middelen die de bedrijfsbrandweer ten dienste staan bij de uitoefening van haar taak. De
logistieke en infrastructurele voorzieningen, passieve middelen/voorzieningen die een rol spelen in de incidentscenario(’s) en koel– en blusvoorzieningen (brandbeveiligingssystemen) vormen hier een onderdeel van. Het betreft zowel mobiele, als stationaire voorzieningen. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
28
Eisen bedrijfsbrandweer
Voorbeelden van bevindingen
Ernstige overtreding
Uit controle blijkt dat één van de leden van de
Ja
basissterkte niet:
tijdig medisch is (her)keurd; onvoldoende opgeleid, of niet alle oefeningen heeft gevolgd.
Door verloop in de organisatie is de bezetting
Nee
van de ploegen mogelijk, maar is de organisatie zeer kwetsbaar in geval van ziekte, bezetting nacht periode, weekeinde en vakantieperiode. Doormelding naar RAC voor
Alarmering naar RAC is niet geborgd met
registratie incidenten
noodplan, procedure of protocol.
Oefenprogramma
Er is geen oefenprogramma opgesteld of het
Nee Nee
opgestelde oefenprogramma voldoet niet aan de eisen. Het oefenprogramma is niet tijdig ingediend.
Nee
Gids
Er is niet voorzien in de gids functie.
Ja
Incident binnen 1 minuut
Een incident is eerst bestreden door de BHV-
Ja
melden aan bemande meldpost
organisatie, toen dit niet succesvol was is na
en onmiddellijk melden aan
een kwartier de bedrijfsbrandweer en de
(bedrijfs)brandweer
overheidsbrandweer gealarmeerd. Alarmering is niet in procedure of protocol
Ja
geborgd. Kennis/vaardigheid personeel
Gebleken is dat een
voor bediening middelen
bedrijfsbrandweermedewerker onvoldoende
Nee
kennis van en inzicht heeft in de werking van de aanwezige incidentbestrijdings– en – beheersmiddelen of onvoldoende vaardig is in de bediening van deze middelen Kennisoverdracht naar
Door onderbezetting zijn diverse personen
aannemer die basissterkte
ingehuurd om in de basissterkte te worden
verzorgt
opgenomen. De ingehuurde personen zijn
Nee
echter niet voldoende geoefend en op de hoogte van de bedrijfsspecifieke situatie. Leidinggevenden hebben
De leidinggevenden van het bedrijf (welke een
kennis over structuur
taak hebben in het COPI) hebben geen inzicht in
overheidsbrandweer
de structuur van de overheidsbrandweer.
Melden beperkte inzetbaarheid
Melden van uitval technische middelen of van
Nee
Ja
beperkte inzetbaarheid van de ploeg vindt niet plaats. Mobiele middelen doelmatig
Brandweerauto kan niet uit de garage worden
opgeslagen
gereden omdat het voorterrein als parkeerplaats
Netwerk 2x per jaar spoelen
Het spoelprogramma is niet uitgevoerd.
Ja
wordt gebruikt. Nee
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
29
Eisen bedrijfsbrandweer
Voorbeelden van bevindingen
Ernstige overtreding
Het spoelprogramma is niet doelmatig, zo is de
Nee
spoelsnelheid en spoeltijd niet benoemd. Eveneens wordt de koppelleiding met het buurbedrijf niet gespoeld. Registratie onderhoud,
Het journaal van de bedrijfsbrandweer is over
oefeningen en evaluaties in
veel verschillende systemen verdeeld. Hoewel
journaal
de informatie aanwezig is kon niet alle
Nee
informatie worden getoond tijdens de inspectie. Oefenprogramma indienen voor Het programma is niet volledig. 1 februari
Het programma is in het geheel niet aanwezig
Nee Ja
Er is niet voldaan aan het oefenprogramma in het voorgaande jaar. Opleidingen
Een bedrijfsbrandweermedewerker heeft niet
Nee
aantoonbaar de voor zijn/haar specifieke functie en taak van toepassing zijnde opleidingen gevolgd en voltooid. Passieve
De doorvoeringen van de Opvangbak/tankput
beschermingsmiddelen die als
zijn niet afgedicht.
LOD zijn opgevoerd
Fireproofing is niet onderhouden: stukken
Ja Ja
fireproofing zijn van de kolom gehaald vanwege een uitbreiding van de installatie. Stationaire middelen
De jaarlijkse functionele test is niet uitgevoerd.
Ja
SVM tank staat in de buitenlucht, in
Ja
functioneel testen Schuimvormend middel
tegenstelling tot de specificaties behorende bij de schuimsoort. Geen of te weinig SVM aanwezig
Ja
Testen motorisch aangedreven
De Bluswaterpompen worden maandelijks
Nee
middelen
getest i.p.v. wekelijks
Toelaten bevoegd gezag bij
Het bedrijf wil geen oefeningen uitvoeren onder
oefeningen
toezicht van de inspecteur van de brandweer?
Verbindingsmiddelen
Portofoons zijn niet opgeladen of werken niet,
beschikbaar voor
portofoonbediening is niet bekend, portofoon in
bedrijfsbrandweer
combinatie met gaspak werkt niet.
Verplaatsen SVM
Aanhanger met schuim aanwezig maar geen
Ja Nee
Nee
trekker/haak-armvoertuig. Voor 1 februari overzicht
Er wordt geen overzicht van de
sterkte bedrijfsbrandweer
bedrijfsbrandweer doorgegeven.
Nee
doorgeven Tijdelijke wijziging van
Vanwege uitval of reparatie kan tijdelijk niet aan Ja
bedrijfsbrandweervoorzieningen de verplichting worden voldaan om de aanwezige bedrijfsbrandweervoorzieningen voor direct gebruik gereed te hebben. Dit is niet Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
30
Eisen bedrijfsbrandweer
Voorbeelden van bevindingen
Ernstige overtreding
direct door het bedrijf gemeld (wijziging tijdelijke bedrijfsbrandweervoorzieningen). De wijziging is direct door het bedrijf gemeld
Nee
waarbij is aangegeven welke noodmaatregelen (zoals vervangend materiaal) zijn genomen om het brandveiligheidniveau te waarborgen. Voorbeelden m.b.t. Brzo Eisen Brzo
Voorbeelden van bevindingen
Ernstige overtreding
Veiligheidsbeheerssysteem
Geen VBS aanwezig of er ontbreken elementen
Ja
die uit oogpunt van risicobeheersing van groot belang zijn. VBS niet herzien na een doorgevoerde
Nee
verandering binnen de inrichting. Het in bedrijf hebben van apparatuur en
Ja
processen met gevaarlijke stoffen, waarvan de risico’s niet zijn geïdentificeerd. Het in bedrijf hebben van gevaarlijke apparatuur,
Ja
waaraan wijzigingen zijn uitgevoerd, die niet in overeenstemming zijn met het ontwerp van de apparatuur, en die de veiligheid in gevaar brengen. Het in afwezigheid van een adequaat
Ja
beheerssysteem overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen. Het in bedrijf hebben van apparatuur en
Ja
processen met gevaarlijke stoffen, zonder adequate borging: een (minimaal) redelijk functionerend VBS met het ontbreken of onvolledig zijn van de VBS elementen b, c, d, e, of f. Het in bedrijf hebben van apparatuur en
Nee
processen met gevaarlijke stoffen, zonder adequate borging: een redelijk functionerend VBS met het ontbreken of onvolledig zijn van de VBS elementen g, of h. Ontbreken van risico-identificatie en evaluatie.
Ja
Documentatie m.b.t. veiligheidskritische
Ja
installaties en processen niet op orde. Ondeskundig personeel waardoor de veiligheid
Ja
van bedrijfsprocessen in het geding is. Achterstallig onderhoud veiligheidskritische
Ja
installaties. Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
31
Eisen Brzo
Voorbeelden van bevindingen
Ernstige overtreding
De PDCA cyclus in het VBS als geheel of in
Ja
essentiële elementen werkt niet. Ontbreken (uitvoering) onderhoudsbeleid
Ja
veiligheidskritische (technische) maatregelen.
Veiligheidsrapport
Onvoldoende borging onderhoudsbeleid.
Nee
Veiligheidsrapport niet actueel. Tijdens inspectie
Nee
blijkt de feitelijke situatie anders te zijn dan beschreven in het VR. Stoffenlijst
Geen stoffenlijst aanwezig of niet direct toegankelijk (ook ’s nachts, in het weekend en bij
Ja
computerstoring). De aanwezige stoffenlijst voldoet niet aan artikel
Nee
14 Rrzo of is niet helemaal compleet. Er is niet geborgd en procedureel vastgelegd wie
Nee
de lijst aan de hulpdiensten overhandigt. Noodplan
Noodplan niet actueel of niet volledig (bijlage IV).
Nee
Geen noodplan aanwezig of niet direct
Ja
toegankelijk.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
32
Bijlage 3: Afwegingskader voor keuze bestuursdwang of dwangsom
Last onder bestuursdwang Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Bestuursdwang is bij uitstek een herstelsanctie waarmee de gevolgen van een begane overtreding ongedaan worden gemaakt. Indien een verplichting om iets te doen niet is nagekomen, dan kan de veiligheidsregio met bestuursdwang de handeling alsnog verrichten (op kosten van de overtreder). Bestuursdwang kan echter ook worden gebruikt om een herhaling van een overtreding te voorkomen of het voortduren van de overtreding tegen te gaan. Bij dat laatste kan worden gedacht aan het sluiten en verzegelen van een installatie die niet voldoet aan de veiligheidsvoorschriften. Last onder dwangsom Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Een last onder dwangsom is vooral geschikt om een herhaling van een overtreding te voorkomen en om een einde te doen maken aan het voortduren van een overtreding. Daarbij functioneert de dwangsom als financiële prikkel om het verboden gedrag niet te herhalen of om deze te beëindigen. De dwangsom kan echter ook worden gebruikt om de gevolgen van een overtreding ongedaan te maken. De financiële prikkel zal de overtreder ertoe moeten brengen om iets te doen. Samenloop Bestuursdwang en dwangsom mogen niet tegelijkertijd worden toegepast voor dezelfde overtreding (art. 5:6 Awb). Wel mogen ze na elkaar worden toegepast. Wanneer in eerste instantie een dwangsom is opgelegd en later blijkt dat dit geen effect sorteert, kan de last onder dwangsom worden ingetrokken en een last onder bestuursdwang worden opgelegd. Uiteraard is het ook niet toegestaan om voor dezelfde overtreding tegelijkertijd meerdere lasten onder dwangsom of lasten onder bestuursdwang van kracht te laten zijn. Welk middel? In principe is het bestuursorgaan (bestuur veiligheidsregio) vrij in de keuze tussen een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. Wel hangt het van de situatie af welk middel het meest geschikt is. Zo heeft het toepassen van bestuursdwang als kenmerk dat onmiddellijk de illegale situatie wordt hersteld. Nadeel van bestuursdwang is dat de veiligheidsregio dit zelf moet uitvoeren en daarmee ook primair de kosten daarvan draagt (behoudens de mogelijkheid om de kosten te verhalen op draagkrachtige overtreders). Het karakter van een dwangsom is meer indirect; de overtreder verbeurt een bedrag wanneer hij niet voldoet aan de voorwaarden. Hierbij moet de financiële prikkel het werk doen. De wet schrijft wel voor dat voor het opleggen van een last onder dwangsom niet wordt gekozen indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen verzet (art. 5:32 lid 2Awb). Hiermee wordt bijvoorbeeld gedoeld op een situatie waar de veiligheidsbelangen ernstig worden geschaad en op korte termijn herstel plaats dient te vinden. Dan is bestuursdwang een beter instrument om toe te passen. De veiligheidsregio’s maken in beginsel (de meeste situaties) gebruik van het opleggen van een last onder dwangsom. Alleen wanneer het belang van de veiligheid of de rampenbestrijding meer gebaat is Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
33
bij het toepassen van bestuursdwang is dat anders. De ervaring leert dat het inzetten van een dwangsom een zeer effectief middel is om overtredingen ongedaan te maken. Tot innen van een dwangsom komt het maar zelden, meestal is voor die tijd de overtreding ongedaan gemaakt. Spoedeisende bestuursdwang Bij een calamiteit of een directe (ernstige) bedreiging van de belangen van de veiligheid of rampenbestrijding kan de veiligheidsregio direct optreden. Op het moment dat ernstige overtredingen worden geconstateerd door een toezichthouder moet een afweging worden gemaakt. Wanneer er sprake is van een zodanige gevaarlijke of bedreigende situatie waarbij de belangen van de veiligheid of rampenbestrijding ernstig in het gedrang komen, zullen de werkzaamheden of een installatie direct worden stilgelegd. Dit is ter beoordeling van de toezichthouder ter plaatse en hangt geheel af van de omstandigheden. Het stilleggen van werkzaamheden of een installatie is in feite het uitvoeren van bestuursdwang, een sanctie dus. Dit kan alleen in zeer spoedeisende situaties waarin de bedreiging voor de veiligheidsbelangen of rampenbestrijding dermate ernstig is dat direct opgetreden moet worden. De mogelijkheid om direct op te treden is vastgelegd in artikel 5:31, lid 2 Awb. De bedoeling van de wetgever is dat deze bevoegdheid met gepaste terughoudendheid wordt gebruikt. Het artikel schept de mogelijkheid direct op te treden, zonder dit besluit van te voren op schrift te stellen en zonder een termijn te gunnen. Hierbij geldt dat alleen díe maatregelen worden uitgevoerd die echt urgent nodig zijn. Wat kan wachten, kan via de normale procedure worden gerealiseerd. Ook wordt aan de overtreder de mogelijkheid geboden de maatregelen zelf uit te voeren, met daarbij de mededeling dat wanneer de overtreder niet direct maatregelen treft, de veiligheidsregio de overtreding zal herstellen en de kosten daarvan zal verhalen op de overtreder. In een stappenplan: 1.
Geef aan dat het bedrijf in overtreding is en dat onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen om de belangen van de veiligheid of rampbestrijding veilig te stellen. Omschrijf duidelijk welke maatregelen moeten worden genomen. Dit kan zijn het stilleggen van bepaalde werkzaamheden of een installatie, daarnaast kunnen nog andere maatregelen urgent nodig zijn.
2.
Stel het bedrijf voor de keuze om die maatregelen meteen zelf uit te (laten) voeren, anders doet de veiligheidsregio dit. Geef daarbij aan dat de kosten van de maatregelen zullen worden verhaald op het bedrijf (de overtreder).
3.
Meld dat na het toepassen van de bestuursdwang daarvan achteraf zo spoedig mogelijk het bestuursdwangbesluit op schrift wordt gesteld en wordt toegestuurd. Tegen dit besluit kan bezwaar en beroep worden ingediend.
Niet moet worden vergeten dat alleen in zeer spoedeisende gevallen deze bevoegdheden bestaan. In veel redelijk spoedeisende gevallen kan namelijk nog de normale procedure worden gevolgd, zonder of met een zeer korte begunstigingstermijn. Ook is van belang dat de toezichthouder, voordat hij spoedeisende bestuursdwang toepast, ruggenspraak heeft gehad met zijn manager. Ook kan het verstandig zijn af te stemmen met (een lid van) het bestuur. In de landelijke sanctiestrategie Brzo worden de volgende voorbeelden genoemd van overtredingen die een onmiddellijk gevaar opleveren en met bestuursdwang zullen worden aangepakt:
Ontbreken van veiligheidskritische (technische) maatregelen, of het onvoldoende functioneren van veiligheidskritische (technische) maatregelen.
Bewust gevaarzettend gedrag. Het bedrijven van processen terwijl de voor de beveiliging daarvan noodzakelijke apparatuur (strippers, fakkelsystemen, gasdetectoren, brandalarm- en -blussystemen) niet bedrijfsvaardig is.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
34
Het in bedrijf hebben van apparatuur & processen met gevaarlijke stoffen , waarvan de risico’s niet zijn geïdentificeerd.
Het in bedrijf hebben van gevaarlijke apparatuur, waaraan wijzigingen zijn uitgevoerd, die niet in overeenstemming zijn met het ontwerp van de apparatuur, en die de veiligheid in gevaar brengen.
Het in afwezigheid van een adequaat beheerssysteem overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen.
Het werken met brandgevaarlijke stoffen, dampen en gassen, die met de omgevingslucht brandgevaarlijke mengsels kunnen vormen, waarbij niet wordt voldaan aan de ATEX regelgeving.
Handhavingsbeleid Veiligheidsregio’s Industriële veiligheid - Status/versie: definitief/1.2 – 20 mei 2014
35
Agendapunt - Informerend betreft
Algemeen Bestuur
datum
12 november 2014
agendapunt onderwerp proceseigenaar portefeuillehouder
11 Voortgang en aanvullend voorstel project Eerste Hulp Mevr. N.A.M. Rigter Dhr. B. Koelewijn
Kennis te nemen van 1. de voortgang van het project Eerste Hulp als onderdeel van het programma Community Safety. 2. het voornemen bij de jaarrekening 2014 het Algemeen Bestuur voor te stellen het restantbudget 2014 over te hevelen naar 2015. Samenvatting / Toelichting Zoals in het AB van 5 februari jl. is afgesproken, stelt het GHOR-bureau u op de hoogte van de voortgang van het project Eerste Hulp. Het doel van het project is om het aantal burgers dat kennis van en vaardigheden met Eerste Hulp heeft te vergroten. Daarmee neemt de zelfredzaamheid toe. Eén van de vier hoofdpijlers in het meerjarenbeleidsplan 2015-2018 is het stimuleren van zelfredzaamheid. Als GHOR-bureau hebben we ons als doel gesteld dat per jaar 1000 burgers een (extra) cursus of workshop op het gebied van Eerste Hulp hebben gevolgd. Voortgang In 2014 zijn tot nu toe 15 aanvragen voor financiële ondersteuning vanuit het projectgeld Eerste Hulp goedgekeurd. Totaal zijn tot nu toe toegezegd aan vergoedingen vanuit het projectgeld Eerste Hulp: ± € 15.500,= (van het beschikbare projectbedrag € 56.800,=). Met deze toegezegde vergoedingen zijn en worden diverse activiteiten uitgevoerd zoals workshops EHBO aan basisschoolleerlingen, extra snelcursussen EHBO, AED/reanimatie, Jeugd EHBO, EHBO aan baby’s en kinderen en bijscholing BHV-er tot EHBO-er. We pakken in 2014 twee activiteiten regionaal op: de workshops EHBO aan baby’s en kinderen en een regionale reanimatiedag: In het najaar stonden 9 workshops EHBO aan baby’s en kinderen gepland in de gemeenten Raalte, Dedemsvaart en Kampen. Dit blijkt een groot succes: vanwege de enorme belangstelling komen er dit jaar nog minimaal 11 workshops bij in de drie pilotgemeenten. Op 25 oktober staat de regionale reanimatiedag gepland: een dag waarop in alle elf gemeenten van IJsselland op diverse locaties de inwoners een gratis, gecertificeerde AED/reanimatiecursus 1 kunnen volgen. Diverse EHBO-verenigingen, Rode Kruisafdelingen en AED-stichtingen verzorgen deze cursussen. Voor beide regionale activiteiten moeten nog aanvragen binnenkomen. Negen workshops EHBO aan baby’s en kinderen zijn al vergoed (deze vallen onder de € 15.500,= aan toegezegde vergoedingen). Voor de overige 11 workshops en de regionale reanimatiedag verwachten we voor 2014 in totaal nog € 20.000,= aan aanvragen te ontvangen. De verwachting is dat we, met bovengenoemde activiteiten, dit jaar de doelstelling van 1000 burgers die een (extra) cursus of workshop hebben gevolgd, halen. 1
De AED-stichtingen behoren niet tot de doelgroep van het project Eerste Hulp. Maar gezien het thema van deze dag: AED/reanimatie, hebben we in overleg met de portefeuillehouder, een eenmalige uitzondering gemaakt.
Financiën Het heeft enige tijd geduurd voordat de extra activiteiten door de EHBO-verenigingen en Rode Kruisafdelingen werden opgepakt. Inmiddels is het project uitgegroeid tot een succes. Dit kunt u ook terugzien in onderstaand schema: er is in 2012 en 2013 nauwelijks aanspraak gemaakt op het projectgeld. Voor het GHOR-bureau betekende dit dat er in die periode veel tijd is gaan zitten in het animeren van de verenigingen tot het oppakken van activiteiten in het kader van het project. In 2014 is het uitgegeven bedrag een stuk hoger. Dit heeft, naast het feit dat er in 2014 meer aanvragen zijn gedaan, te maken met het regionaal oppakken van twee thema’s door het GHOR-bureau. Najaarsrapportage 2014 In de jaarrekening 2013, bij het programma GHOR, is tekstueel opgenomen dat conform het DB-besluit van 5 februari 2014 wordt voorgesteld om bij de bestemming van het rekeningsaldo 2013 het resterende
Jaar 2012 2013 2014 2014 2015
Totale budget € 65.000,= € 64.000,= € 56.800,= ± € 41.300,= € 21.300,=
Uitgegeven ± € 1.000,= ± € 7.200,= ± € 15.500,= ± € 20.000,=
Opmerkingen
Tot nu toe (september) Verwachting wat we dit jaar nog aan aanvragen ontvangen Verwachting resterende bedrag voor 2015
budget opnieuw beschikbaar te stellen voor 2014. Dit is bij het voorstel van de jaarrekening 2013 verzuimd als beslispunt op te nemen. Deze omissie willen wij herstellen en daarom hebben wij bij de najaarsrapportage als nog voorgesteld om het resterende budget ad. € 56.800 opnieuw beschikbaar te stellen voor 2014. De dekking vindt plaats via de bestemmingsreserve Ontwikkeling veiligheidsregio. Jaarrekening 2014 De verwachting is dat we in 2014 circa € 20.000,= aan projectgeld overhouden Bij de jaarrekening 2014 zullen wij het Algemeen Bestuur voorstellen het restantbudget 2014 over te hevelen naar 2015. We willen namelijk de activiteiten die we in 2014 hebben georganiseerd en gefaciliteerd, verder uitrollen. Zodat bijvoorbeeld ook in andere gemeenten dan de drie pilotgemeenten workshops voor EHBO aan baby’s en kinderen kunnen worden gegeven. Gedurende het project hebben zich nieuwe kansen voorgedaan, die we niet ongemoeid kunnen laten en die binnen de scope van het project passen. Zo willen we in 2015 naast de thema’s, EHBO aan kinderen en AED/reanimatie ook het thema ‘EHBO en sport’ oppakken. Verder willen we het jaar 2015 gebruiken om de structurele kosten voor de toekomst in beeld te brengen, vooral met als doel de opgebouwde kennis en kunde te behouden. Programmabegroting 2016 Vanaf de programmabegroting 2016 gaan we de structurele (nog onbekende) kosten dekken binnen de bestaande GHOR-budgetten door de prioriteiten bij te stellen. Hier komen we in de programmabegroting 2016 op terug. Vervolg Het project Eerste Hulp loopt eind dit jaar af. Het GHOR-bureau blijft de activiteiten op het gebied van Eerste Hulp door EHBO en Rode Kruis ook in de komende jaren stimuleren, maar dan binnen de reguliere GHOR-werkzaamheden. Als GHOR-bureau hebben we de volgende ambitie voor de periode 2015-2018: Er zijn, in vergelijking met 2013, 4000 burgers meer die een Eerste Hulp-instructiemoment (dagdeel of gehele cursus) hebben bijgewoond.
Agendapunt - Informerend
aan
Algemeen Bestuur
datum
12 november 2014
agendapunt onderwerp proceseigenaar portefeuillehouder
12 Aanwijzing Bedrijfsbrandweer Akzo Deventer L.J. Sievers A.G.J. Strien
Kennis te nemen van - Het DB-besluit de inrichting van AkzoNobel Functional Chemicals, gelegen aan de Zutphenseweg 10, 7418 AJ Deventer, aan te wijzen als bedrijfsbrandweerplichtige inrichting. Inleiding Op 21 maart 2014 heeft Akzo Deventer een herzien rapport inzake de bedrijfsbrandweer bij ons ingediend. Dit rapport is op 4 juli 2014, kenmerk V14.003291, ontvankelijk verklaard. Bij de ontvankelijksheidsverklaring zat een ambtelijke analyse van het rapport. Deze is opgesteld na inspectie van de beschreven bedrijfsbrandweerscenario’s bij Akzo Deventer op 13 juni 2014. Beoogd effect/relatie met het meerjarenbeleidsplan of bestuursopdrachten Akzo Deventer is een inrichting als bedoeld in artikel 4 van het Brzo ’99. Op grond van artikel 7.1, aanhef en onder a, van het Besluit veiligheidsregio’s komt Akzo Deventer in aanmerking voor een aanwijzing. Met dit besluit geeft het bestuur inhoud aan haar wettelijke taak op basis van artikel 31 Wet veiligheidsregio’s (Bedrijfsbrandweren). Het bestuur van veiligheidsregio IJsselland heeft op basis van artikel 31 Wet veiligheidsregio’s, juncto artikel 7.3 Besluit veiligheidsregio’s de inrichting van Akzo Deventer aangewezen als bedrijfsbrandweerplichtige inrichting: beschikking d.d. 18 oktober 2012, kenmerk V12.001293. Zodra de nieuwe beschikking onherroepelijk wordt, vervalt de huidige beschikking. Argumenten Een bedrijf kan er voor kiezen zijn geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario’s te beheersen of te bestrijden met stationaire installaties. Deze installaties moeten een betrouwbaarheid, robuustheid en beschikbaarheid hebben die tenminste gelijk is aan die van een bedrijfsbrandweer. Akzo Deventer heeft de volgende maatgevende bedrijfsbrandweerscenario’s die zonder doelmatige inzet van een bedrijfsbrandweer doorontwikkelen/escaleren waardoor bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid kan ontstaan:
kenmerk vervolgblad
2 van 2
1. Plasbrand losplaats tankenpark L1 hexaan opslagtank T-108 Voor de bestrijding van een plasbrand met een schuimaanhanger en schuimvormend middel is dit het maatgevende scenario. 2. Toxische wolk door lekkage tank T-501 op tankenpark A2 Voor de benodigde hoeveelheid water dat met behulp van het bluswaternet geleverd moet kunnen worden is dit het maatgevende scenario. 3. Toxische wolk door plaatsen verkeerde pakking bij tank T-501 Voor de personele component (twee manschappen en een bevelvoerder) is dit het maatgevende scenario. De operationele werkwijze van optreden van de bedrijfsbrandweer in relatie tot de brandweer is in het rampbestrijdingsplan uitgewerkt. Risico’s Op grond van artikel 7.3, lid 2 van het Besluit veiligheidsregio’s hebben wij de bestuurder van Akzo Deventer in de gelegenheid gesteld te worden gehoord over de voorgenomen aanwijzing. Akzo heeft aangegeven geen zienswijze in te dienen en af te zien van een hoorzitting. Bij de vorige beschikking van 18 oktober 2012 was er nog een verschil van inzicht over de functie van chauffeur / pompbediende. In de nieuwe beschikking is deze functie niet meer opgenomen en is de tankautospuit vervallen. Hiermee is er dus overeenstemming bereikt tussen Akzo Deventer en de veiligheidsregio. Middelen n.v.t. Communicatie Op basis van de ambtelijke analyse is een ontwerpbeschikking opgesteld. In overeenstemming met artikel 7.3 lid 3 en artikel 7.3 lid 2 Besluit veiligheidsregio’s zijn de (wettelijke) adviseurs in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. De ontwerpbeschikking met de bedrijfsbrandweerrapportage is opgestuurd naar: de Inspectie SZW, directie major Hazard Control; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer; de Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Naar aanleiding hiervan hebben we twee reacties ontvangen. Er zijn hierbij geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt over de inhoud van de ontwerpbeschikking. Vervolg Nadat het dagelijks bestuur Akzo Deventer als bedrijfsbrandweerplichtig heeft aangewezen wordt een door het dagelijks bestuur ondertekende beschikking opgestuurd naar Akzo Deventer en de wettelijke adviseurs. Binnen 3 maanden na dagtekening van de beschikking moet Akzo Deventer beschikken over een bedrijfsbrandweer die voldoet aan de nieuwe beschikking en zal een opleveringsinspectie worden uitgevoerd. Vervolgens zal Akzo Deventer jaarlijks worden geïnspecteerd.
Beschikking Bedrijfsbrandweer (op grond van artikel 31 Wet veiligheidsregio’s) Naam inrichting: AkzoNobel Functional Chemicals bv Adres inrichting: Zutphenseweg 10 te Deventer
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Inhoud 1
Considerans
pagina 3
2
Adviezen wettelijke adviseurs
pagina 12
3
Zienswijze AkzoNobel Functional Chemicals bv
pagina 12
4
Conclusie, besluit en de mogelijkheid tot bezwaar
pagina 13
5
Voorschriften
pagina 14
6
Algemene bepalingen, d.d. 13 oktober 2011, Inclusief nota van toelichting
pagina 16
7
losse bijlage 3A-1.1 Geloofwaardige Scenario’s Brandweer, d.d. 20 maart 2014
8
3A-1.2 Maatgevende Scenario’s Brandweer, d.d. 20 maart 2014
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals -2-
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
(1) Considerans Onderwerp Op 23 oktober 2007 heeft het bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland, een beschikking Wet milieubeheer ontvangen van de inrichting van AkzoNobel Functional Chemicals bv (hierna: Akzo Deventer), gelegen aan de Zutphenseweg 10, 7418 AJ Deventer, kadastraal bekend: gemeente Deventer, sectie C, nr. 1928. Akzo Deventer produceert en distribueert organische peroxiden en andere hulpstoffen die worden toegepast in de kunststof en rubber producerende en verwerkende industrie. Artikel 31 Wet veiligheidsregio’s geeft ons de bevoegdheid om bepaalde inrichtingen die bij brand of ongevallen een bijzonder gevaar opleveren voor de openbare veiligheid, de aanwezigheid van een bedrijfsbrandweer voor te schrijven. Op grond van dit artikel is op 1 oktober 2010 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) van kracht geworden genaamd “Besluit veiligheidsregio’s”. Hoofdstuk 7 van dit besluit bepaalt welke inrichtingen kunnen worden aangewezen, welke eisen er aan de brandweerorganisatie gesteld kunnen worden en de procedure die leidt tot de uiteindelijke aanwijzing. Actuele vergunningsituatie Wet milieubeheer Door de Provincie Overijssel is ingevolge artikel 8.4 Wet milieubeheer voor de inrichting van AkzoNobel Polymer Chemicals de volgende vergunning afgegeven: beschikking d.d. 23 oktober 2007, kenmerk 2007/0550552. De aangevraagde activiteiten betreffen het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan en overslaan van organische peroxiden en chemische specialiteiten t.b.v. de kunststof- en rubberindustrie en onderzoeks- en ontwikkelingslaboratoria voor de chemische industrie. De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Besluit risico’s en zware ongevallen 1999 (Brzo’99). Voor de inrichting geldt een verplichting tot het opstellen van een Veiligheidsrapport, zoals bedoeld in artikel 10 van dat besluit en de inrichting wordt daarmee als VR-plichtig aangemerkt. Actuele situatie aanwijzing bedrijfsbrandweer Het Besluit veiligheidsregio’s benoemt in artikel 7.1 categorieën inrichtingen die voor een aanwijzing als bedrijfsbrandweerplichtig in aanmerking komen. Akzo Deventer is een inrichting als bedoeld in artikel 4 Brzo’99. Op grond van artikel 7.1, aanhef en onder a, Besluit veiligheidsregio’s komt deze inrichting in aanmerking voor een bedrijfsbrandweeraanwijzing. Het bestuur van veiligheidsregio IJsselland heeft op basis van artikel 31 Wet veiligheidsregio’s, juncto artikel 7.3 Besluit veiligheidsregio’s de inrichting van AkzoNobel Polymer Chemicals bv aangewezen als bedrijfsbrandweerplichtige inrichting: beschikking d.d. 18 oktober 2012, kenmerk V12.001293. Bedrijfsbrandweerrapportage Door Akzo Deventer is, in het kader van artikel 8 en artikel 9 Brzo’99, op 1 mei 2011 een Veiligheidsrapport ingediend bij het bevoegd gezag in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Provincie Overijssel). Het rapport inzake de bedrijfsbrandweer maakt deel uit van dit Veiligheidsrapport. Op 31 oktober 2013 heeft Akzo Deventer een geactualiseerde versie van het ‘Rapport inzake de Bedrijfsbrandweer ingediend. Het rapport bestaat uit twee delen, te weten: 3A-1.1 Geloofwaardige scenario’s Brandweer en 3A-1.2 Maatgevende scenario’s Brandweer van 1 november 2013. Op 28 november 2013 is door toezichthouders van Bevoegd gezag Wet veiligheidsregio’s een inspectie van de bedrijfsbrandweerscenario’s uitgevoerd bij Akzo Deventer. Op 3 februari 2014 heeft het bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland aan Akzo Deventer gevraagd een herzien rapport inzake de bedrijfsbrandweer in te dienen waarin ontbrekende informatie is verwerkt. Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals -3-
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Op 21 maart 2014 heeft Akzo Deventer het herziene rapport inzake de bedrijfsbrandweer bij ons ingediend. Het rapport bestaat uit drie delen, te weten: 3A-1.1 Geloofwaardige scenario’s Brandweer en 3A-1.2 Maatgevende scenario’s Brandweer van 20 maart 2014 en de bijbehorende installatiescenario’s nr. 8, 22, 36, 37, 91, 101, 102, 103, 106, 111 en 131. Op 13 juni 2014 is door toezichthouders van Bevoegd gezag Wet veiligheidsregio’s een inspectie van de bedrijfsbrandweerscenario’s uitgevoerd bij Akzo Deventer. Dit brandweerrapport en de resultaten van de inspectie zijn gebruikt voor het opstellen van de tekst van de beschikking. Toetsing aan algemeen beleid De brandweerrapportage is beoordeeld volgens het Beleid voor het uitvoeren van artikel 31 Wet veiligheidsregio’s (Bedrijfsbrandweren) dat op 13 oktober 2011 is vastgesteld door het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland. Ook de voorschriften opgenomen in de Algemene bepalingen zijn gebaseerd op het beleid voor het uitvoeren van artikel 31 Wet veiligheidsregio's (Bedrijfsbrandweren). Beoordeling brandweerrapportage Het toetsingskader voor het beoordelen van een brandweerrapportage wordt gevormd door de PGS 6 "Aanwijzingen voor implementatie van BRZO 1999", in het bijzonder bijlage 5 "Brandweerscenario's" en de werkwijzer Bedrijfsbrandweren. De brandweerrapportage is inhoudelijk beoordeeld op: - geloofwaardigheid van de scenario’s; - uitwerking van de effecten (effectenanalyse); - de keuze en uitwerking van de bestrijdingsstrategie (bestrijdingsanalyse); - de bepaling van de benodigde middelen; - het benodigde personeel en de organisatie (taakanalyse). Uitwerking personele en materiële component voor de bedrijfsbrandweerscenario’s. Door Akzo Deventer is aangegeven dat de gesprinklerde ruimten/fabrieken/opslagen niet zijn meegenomen in de selectie voor geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario’s vanwege de aanwezigheid van sprinklerinstallaties die aangesloten zijn op het ondergrondse bluswaterleidingnet. Een bedrijf kan er voor kiezen zijn geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario’s te beheersen of te bestrijden met stationaire installaties. Deze installaties moeten een betrouwbaarheid, robuustheid en beschikbaarheid hebben die tenminste gelijk is aan die van een bedrijfsbrandweer. Dit kan aangetoond worden met het proces dat is beschreven in de NVBR Handreiking Certificatie Brandbeveiligingssystemen. Dit document is te downloaden van de volgende website: (http://www.brandweerkennisnet.nl/bovenbalk/zoeken/@4932/handreiking/). Dit betekent dat van alle bij Akzo Deventer bestaande stationaire brandbeveiligingsinstallaties die een rol spelen in het beheersen of bestrijden van geloofwaardige scenario’s er een uitgangspuntendocument en een inspectieplan beschikbaar moet zijn. Een verplichting hiertoe zal in de beschikking worden opgenomen. De onderstaande geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario's bij Akzo Deventer kunnen zonder doelmatige inzet van een bedrijfsbrandweer escaleren waardoor bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid kan ontstaan. 8) 22)
36)
Brand productiehal MPP of calamiteitenopvang T-1809 Blussen brand MPP, koelen tank T-841 en beheersen brand calamiteitenopvang T-1809 Toxische wolk door gescheurde leiding tussen T-501 op tankenpark A2 en gebouw C2 (CPF) Neerslaan gaswolk Toxische wolk door uitval koeling TBCF-opslagtank in tankenpark L1 Neerslaan gaswolk
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals -4-
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
37)
91) 101) 102) 103)
106) 111) 131)
Plasbrand losplaats tankenpark L1 hexaan opslagtank T-108 (maatgevend scenario) Afschuimen plasbrand en afschermen tankwagen Overdruk en ontleding opslag Perkadox 26 in opslagbox F3/F4 Neerslaan gaswolk Toxische wolk door lekkage tank T-501 op tankenpark A2 (maatgevend scenario) Neerslaan gaswolk en afdichten lek tank T-501 Toxische wolk door lekkage laadarm PCl3 Neerslaan gaswolk en afdichten lek laadarm PCl3 Toxische wolk door plaatsen verkeerde pakking bij tank T-501 (maatgevend scenario) Neerslaan gaswolk en leegpompen tankput Toxische wolk door imploderen tank T-105 Leegpompen tankput Plasbrand door blikseminslag op vatenterrein G9D Blussen plasbrand Toxische wolk door scheuren warmtewisselaarpijp Redden werknemers
De geloofwaardige en maatgevende bedrijfsbrandweerscenario's van Akzo Deventer zijn hieronder verder uitgewerkt. Geloofwaardig scenario 8 Brand productiehal MPP of calamiteitenopvang T-1809 Tank T-841 dient als opslagtank voor Trigonox B. In de buurt van de tank, in de productiehal of de calamiteitenopvang T-1809, is een brand ontstaan waardoor tank T-841 (inhoud 6.500 kg) wordt aangestraald. Trigonox B heeft een SADT van 80 C. De inhoud van tank T-841 zal bij het bereiken van de HH-temperatuur worden gedumpt in de calamiteitenopvang T-1809 en de bestaande brand aanwakkeren. 2
Door de brand ontstaat hittestraling waarbij de 10 kW/m -contour op 22 meter ligt en de 3 2 kW/m -contour op 32 meter ligt. Deze afstanden gelden vanaf de rand van calamiteitenopvang T-809. Het schaderisico voor de omgeving is gering en het scenario moet beheerst worden tot binnen de terreingrens. De beheersing van het incident bestaat uit het blussen van de brand in de MPP plant met een stationaire sprinklerinstallatie. Tank T-841 is geïsoleerd en voorzien van een sprinkler voor preventieve koeling. Deze komt bij als in de MPP de sprinkler afgaat. Tank T-841 is ca. 3 meter hoog met een doorsnede van 2 2 meter en een te koelen oppervlakte van 12,56 m . De sprinkler in de MPP en de koeling van tank T-841 moeten minimaal 90 minuten blijven sproeien. De beheersing van de brand in de calamiteitenopvang T-1809 gebeurt door de bedrijfsbrandweer met 2 stralen LD van 250 l/min. 3
Benodigd water voor de MPP sprinkler: volgens het uitgangspuntendocument 280 m /uur. 3 Benodigd water voor de koeling van tank T-841: 10,2 mm/min/opp. = 128 l/min (8 m /uur) 3 Benodigd water voor 2 x LD van 250 l/min: 2 x 250 l/min = 500 l/min (30 m /uur). De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste 90 minuten aaneengesloten een 3 hoeveelheid bluswater van ten minste 318 m /uur kan leveren; - 2 stralen LD met een capaciteit van minimaal 250 l/min; - 1 brandweervoertuig; De personele component van dit scenario bestaat uit: Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals -5-
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
-
2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Geloofwaardig scenario 22 Toxische wolk door gescheurde leiding tussen T-501 op tankenpark A2 en gebouw C2 (CPF)
Tijdens het doseren van PCl3 raakt een voertuig de leidingbrug waardoor de leiding scheurt. PCl3 stroomt uit de leiding op de bodem. De lekkage duurt maximaal 30 minuten waarbij 1.000 kg PCl3 vrijkomt. PCl3 reageert heftig met water (uit de lucht) waardoor maximaal 800 kg HCl ontstaat. PCl3 en HCl vormen een toxische wolk die zich uitspreidt over de omgeving waardoor personen kunnen worden blootgesteld. 3
Door de lekkage ontstaat een toxische wolk die bestaat uit PCl3 en HCl. De AGW (10 mg/m ) 3 voor PCl3 ligt bij weertype D5 op 330 meter en de LBW (50 mg/m ) ligt op 166 meter. De PCl3 loopt via het rioleringssysteem naar de E2-put waar mogelijk een secundaire toxische wolk ontstaat. Het schaderisico voor de omgeving is beperkt en de bestrijding is gericht op het voorkomen van uitbreiding. De bestrijding van het incident bestaat uit het beperken van de maximale uitstroomduur op 30 minuten door in het besturingsprogramma een maximale doseertijd van 30 minuten te programmeren. Het neerslaan van de toxische gaswolk gebeurt door de bedrijfsbrandweer met 2 mobiele waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. 3
Benodigd water voor neerslaan gaswolk: 2 x 1.200 l/min = 2.400 l/min (144 m /uur). De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste twee uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 144 m /uur kan leveren; - 2 mobiele waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min; De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Geloofwaardig scenario 36 Toxische wolk door uitval koeling TBCF-opslagtank in tankenpark L1 Tert-Butylcyclohexylchloorformiaat (TBCF) wordt gekoeld opgeslagen in tank T-105 (inhoud 36 3 m ). Door lekkage van de koeler komt glycol in aanraking met TBCF. Door reactie van TBCF met water/glycol ontstaat 0,6 kg HCl/seconde. De druk in de tank loopt op en via RV-185 ontwijkt HCl naar de lucht. 3
Door de reactie ontstaat een toxische wolk die bestaat uit HCl. De AGW (50 mg/m ) voor HCl 3 ligt bij weertype D5 op 300 meter en de LBW (200 mg/m ) ligt op 120 meter. Het schaderisico voor de omgeving is beperkt en de bestrijding is gericht op het voorkomen van uitbreiding. Het neerslaan van de toxische gaswolk gebeurt door de bedrijfsbrandweer met 2 mobiele waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. 3
Benodigd water voor neerslaan gaswolk: 2 x 1.200 l/min = 2.400 l/min (144 m /uur). De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste twee uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 144 m /uur kan leveren; - 2 mobiele waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals -6-
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Geloofwaardig scenario 37 Plasbrand losplaats tankenpark L1 hexaan opslagtank T-108 Tijdens het lossen scheurt de losslang voor het lossen van Hexaan (HPG) naar de 2 ondergrondse tank T-108. Er vormt zich een plas van 100 m en maximaal 8.000 liter hexaan die wordt ontstoken waardoor een plasbrand ontstaat. Direct naast de losplaats staan aan de 3 3 ene kant twee 30 m tanks met 90% H2SO4 en aan de andere kant een 73 m tank met 70% H2O2. 2
Door de plasbrand ontstaat hittestraling waarbij de 10 kW/m -contour op 16 meter ligt en de 3 2 kW/m -contour op 35 meter ligt. Deze afstanden gelden vanaf de rand van de plas. Het schaderisico voor de omgeving is beperkt en het scenario moet bestreden worden zonder uitbreiding naar omliggende installaties. De bestrijding van het incident bestaat uit het blussen van de plasbrand met schuim en het afschermen van de tank met H2O2 met een mobiel waterkanon. 3
Benodigd water voor 1 mobiel waterkanon: 1 x 1.200 l/min =1.200 l/min (72 m /uur) 3 Benodigd water voor de schuimaanhanger: 1.600 l/min = 96.000 l/min (96 m /uur) 3 Benodigd s.v.m. voor de schuimaanhanger: 6% x 1.600 l/min x 15 min = 1,44 m s.v.m. De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste één uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 168 m /uur kan leveren; - 1 brandweervoertuig; - 1 mobiel waterkanon met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min; - 1 schuimaanhanger met een capaciteit van minimaal 1.600 l/min; - 1 schuimvormend armatuur; 3 - 1,44 m geschikt schuimvormend middel voor het gebruik van de schuimaanhanger. De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Voor de bestrijding van een plasbrand met een schuimaanhanger en schuimvormend middel wordt dit scenario aangemerkt als maatgevend scenario. Geloofwaardig scenario 91: Overdruk en ontleding opslag Perkadox 26 in opslagbox F3/F4 Het eindproduct Perkadox 26 (maximaal 2.500 kg) wordt bij een te hoge temperatuur afgepakt. Dit wordt niet bemerkt. Het eindproduct komt tot ontleding in de opslag. De ontleding is vrij mild. De binnenzak van de doos smelt en scheurt, evenals de doos zelf. Er ontwikkelt zich damp en gesmolten materiaal loopt uit over de vloer van de opslag. Ontledingsproducten (maximaal 165 kg CO2/uur en myristylalcohol) stromen uit over de vloer naar de bluswatergoot. De dampen ontwijken via de openstaande deur. Door de ontledingsreactie ontstaat een toxische wolk die bestaat uit CO2. Op de terreingrens 3 (25 meter) wordt een concentratie bereikt van 700 mg/m . Deze waarde ligt ruim onder de AGW 3 van 50.000 mg/m . Het schaderisico voor de omgeving is beperkt en de bestrijding is gericht op het voorkomen van uitbreiding. Het neerslaan van de toxische gaswolk gebeurt met een stationaire sprinklerinstallatie en door de bedrijfsbrandweer met 2 mobiele waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. 3
Benodigd water voor de sprinklerinstallatie: 417 l/min (25 m /uur). Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals -7-
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
3
Benodigd water voor neerslaan gaswolk: 2 x 1.200 l/min = 2.400 l/min (144 m /uur). De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste één uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 169 m /uur kan leveren; - 2 mobiele waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Geloofwaardig scenario 101 Toxische wolk door lekkage tank T-501 op tankenpark A2 Fosfortrichloride (PCl3) wordt opgeslagen in opslagtank T-501 (maximale inhoud: 40.000 kg). Door corrosie ontstaat een gat (1 mm) in de tankwand waardoor de PCl3 uitstroomt in de tankput. De tankput is voldoende groot om de gehele inhoud van de opslagtank te bevatten. PCl3 reageert heftig met water (uit de lucht) waardoor HCl ontstaat. PCl3 en HCl vormen een toxische wolk die zich uitspreid over de omgeving waardoor personen kunnen worden blootgesteld. Het uitstroomdebiet is 7,2 g/s. De totale uitstroming is 1.244 kg. Het helemaal leegstromen van de tank is niet realistisch omdat dit meerdere dagen duurt. 3
Door de lekkage ontstaat een toxische wolk die bestaat uit PCl3 en HCl. De AGW (10 mg/m ) 3 voor PCl3 ligt bij weertype D5 op 26 meter en de LBW (50 mg/m ) ligt op 10 meter. Het schaderisico voor de omgeving is hoog en de bestrijding is gericht op bronafdichting en het neerslaan van de toxische wolk. Het neerslaan van de toxische gaswolk gebeurt door de bedrijfsbrandweer met 3 stationaire waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. Indien de wind ongunstig staat kunnen ook nog 2 mobiele waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min worden ingezet. Vervolgens gaat de bedrijfsbrandweer in chemiepak het lek afdichten. 3
Benodigd water voor neerslaan gaswolk: 5 x 1.200 l/min = 6.000 l/min (360 m /uur). De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste twee uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 360 m /uur kan leveren; - 3 stationaire waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. - 2 mobiele waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min; - 1 brandweervoertuig met afdichtingsmateriaal; - 2 chemiepakken. De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Voor de benodigde hoeveelheid water die met behulp van het bluswaternet geleverd moet kunnen worden, wordt dit scenario aangemerkt als maatgevend scenario. Geloofwaardig scenario 102 Toxische wolk door lekkage laadarm PCl3 De flens op de laadarm, voor het lossen van de tankauto met PCl3 naar de opslagtank T-501, is onjuist gemonteerd waardoor tijdens het lossen PCl3 uitstroomt over de vloeistofkerende vloer die afloopt naar de opvangbak. PCl3 reageert heftig met water (uit de lucht) waardoor HCl ontstaat. PCl3 en HCl vormen een toxische wolk die zich uitspreid over de omgeving waardoor personen kunnen worden blootgesteld. Het uitstroomdebiet is 0,113 kg/s PCl3.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals -8-
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
3
Door de lekkage ontstaat een toxische wolk die bestaat uit PCl3 en HCl. De AGW (10 mg/m ) 3 voor PCl3 ligt bij weertype D5 op 116 meter en de LBW (50 mg/m ) ligt op 53 meter. Het schaderisico voor de omgeving is hoog en de bestrijding is gericht op bronafdichting en het neerslaan van de toxische wolk. Het neerslaan van de toxische gaswolk gebeurt door de bedrijfsbrandweer met 2 stationaire waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. Indien de wind ongunstig staat kan ook nog een extra mobiel waterkanon met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min worden ingezet. Vervolgens gaat de bedrijfsbrandweer in chemiepak het lek afdichten. 3
Benodigd water voor neerslaan gaswolk: 3 x 1.200 l/min = 3.600 l/min (216 m /uur). De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste twee uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 216 m /uur kan leveren; - 2 stationaire waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. - 1 mobiel waterkanon met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min; - 1 brandweervoertuig met afdichtingsmateriaal; - 2 chemiepakken. De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Geloofwaardig scenario 103 Toxische wolk door plaatsen verkeerde pakking bij tank T-501 Als gevolg van de plaatsing van een verkeerde pakking treedt nabij tank T-501 een lekkage op de flens van PCl3. De lekkage duurt maximaal 30 minuten (doseertijd per batch). PCl3 reageert heftig met water (uit de lucht) waardoor HCl ontstaat. PCl3 en HCl vormen een toxische wolk die zich uitspreid over de omgeving waardoor personen kunnen worden blootgesteld. Het uitstroomdebiet is 1 g/s. 3
Door de lekkage ontstaat een toxische wolk die bestaat uit PCl3 en HCl. De AGW (10 mg/m ) 3 voor PCl3 ligt bij weertype D5 op 116 meter en de LBW (50 mg/m ) ligt op 53 meter. Het schaderisico voor de omgeving is beperkt en de bestrijding is gericht op het voorkomen van uitbreiding. Het neerslaan van de toxische gaswolk gebeurt door de bedrijfsbrandweer met 2 stationaire waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. Indien de wind ongunstig staat kan ook nog een extra mobiel waterkanon met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min worden ingezet. Ook wordt de procedure calamiteitenbestrijding fosfortrichloride opgestart waarbij door de bedrijfsbrandweer in chemiepak de tankput wordt leeggepompt met een speciale calamiteitenpomp. 3
Benodigd water voor neerslaan gaswolk: 3 x 1.200 l/min = 3.600 l/min (216 m /uur). De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste twee uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 216 m /uur kan leveren; - 2 stationaire waterkanonnen met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min. - 1 mobiel waterkanon met een capaciteit van minimaal 1.200 l/min; - 1 brandweervoertuig; - 1 calamiteitenpomp; - 2 chemiepakken. De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals -9-
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Voor de personele component wordt dit scenario aangemerkt als maatgevend scenario. Geloofwaardig scenario 106 Toxische wolk door imploderen tank T-105 Tert-Butylcyclohexylchloorformiaat (TBCF) wordt gekoeld opgeslagen in tank T-105 (inhoud 36 3 m ). Deze tank is voorzien van een beluchtingsklep PSV-112 die niet goed is geïnstalleerd waardoor deze faalt en er onderdruk in de tank ontstaat. De tank implodeert en scheurt open. De TBCF stroomt uit de tank in de tankput en door contact met vocht uit de lucht en/of water in de tankput ontstaat HCl-damp. 3
Door de reactie ontstaat een toxische wolk die bestaat uit HCl. De AGW (50 mg/m ) voor HCl 3 ligt bij weertype D5 op de rand van de plas en de LBW (200 mg/m ) wordt niet gehaald. Het schaderisico voor de omgeving is beperkt en de bestrijding is gericht op het voorkomen van uitbreiding. De inzet van de bedrijfsbrandweer bestaat uit het leegpompen van de tankput met de calamiteitenpomp in containers. De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 calamiteitenpomp. De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Geloofwaardig scenario 111 Plasbrand door blikseminslag op vatenterrein G9D Door blikseminslag op het niet overdekte vatenterrein G9D falen een aantal vaten met styreen 2 (maximaal 1800 kg in 8 vaten van 200 liter). Er ontstaat een plas van 200 m die wordt ontstoken waardoor een plasbrand ontstaat. 2
Door de plasbrand ontstaat hittestraling waarbij de 10 kW/m -contour op 25 meter ligt en de 3 2 kW/m -contour op 40 meter ligt. Deze afstanden gelden vanaf de rand van de plas. Het schaderisico voor de omgeving is hoog en het scenario moet bestreden worden zonder uitbreiding. De brand wordt in een vroeg stadium ontdekt door de aanwezigheid van stationaire detectie met doormelding. De bestrijding van het incident bestaat uit het blussen van de plasbrand met schuim. G9D is d.m.v. 60 minuten brandwerende muren gescheiden van G9B en G9E waardoor uitbreiding naar andere compartimenten wordt voorkomen. Uitstroming en escalatie in het bedrijfsriool wordt voorkomen door het afsluiten van het riool met de handmatig te bedienen calamiteitenafsluiter. 3
Benodigd water voor de schuimaanhanger: 1.600 l/min = 96.000 l/min (96 m /uur) 3 Benodigd s.v.m. voor de schuimaanhanger: 6% x 1.600 l/min x 15 min = 1,44 m s.v.m. De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste één uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 96 m /uur kan leveren; - 1 brandweervoertuig; - 1 schuimaanhanger met een capaciteit van minimaal 1.600 l/min; - 1 schuimvormend armatuur; 3 - 1,44 m geschikt schuimvormend middel voor het gebruik van de schuimaanhanger. De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 10 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Geloofwaardig scenario 131 Toxische wolk door scheuren warmtewisselaarpijp Op de ADA Pilot plant staat een self-cleaning Fluidized Bed Heat Exchanger (FBHE). Dit is een verticaal opgestelde Shell & Tube warmtewisselaar. Door de warmtewisselaar stroomt een verzadigde NaCl-pekel. De pekelstroom wordt gekoeld door een vallende film van ammoniak. Een warmtewisselaarpijp is door erosie verzwakt en niet meer bestand tegen de drukverschillen en scheurt. De pekel wordt uit de installatie gedrukt, waarna maximaal 27 kg NH3, via de pekeltank de ruimte instroomt waardoor personen aan deze stof kunnen worden blootgesteld. 3
Door het instantaan vrijkomen van 27 kg NH kan de concentratie binnen oplopen tot 160.000 3 mg/m . Personen kunnen worden blootgesteld aan de toxische effecten van ammoniak met de 3 3 dood tot gevolg (AGW = 100 mg/m en LBW = 1.000 mg/m ). Het schaderisico voor de omgeving is beperkt en de bestrijding is gericht op het voorkomen van uitbreiding. De toxische wolk wordt afgezogen door de ruimte afzuiging die bestaat uit 2 3 3 ventilatoren met een 2-toerenbereik. Het debiet van de ventilatoren is 2.100 m /h en 1.150 m /h. 3 De NH3 wordt afgeblazen via een pijp op het dak. Detectie van 800 ppm NH3 (566 mg/m ) in de ruimte zorgt ervoor dat de blokafsluiters V400.01 en V400.02 worden gesloten om de emissie te 3 beperken. De bedrijfsbrandweer wordt bij de detectie van 200 ppm NH3 (142 mg/m ) gealarmeerd om een redding uit te voeren in chemiepak. De materiële component van dit scenario bestaat uit: - 2 chemiepakken; De personele component van dit scenario bestaat uit: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder. Conclusie Op basis van de informatie in de bedrijfsbrandweerrapportage komen wij op een omvang van de bedrijfsbrandweer die minimaal bestaat uit: Materiële component: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste twee uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 360 m /uur kan leveren; - 1 brandweervoertuig met afdichtingsmateriaal; - 3 stationaire monitoren met elk een capaciteit van minimaal 1.200 l/min; - 2 mobiele waterkanonnen met elk een capaciteit van minimaal 1.200 l/min; - 2 stralen LD met elk een capaciteit van minimaal 250 l/min; - 1 schuimaanhanger met een capaciteit van minimaal 1.600 l/min; - 1 schuimvormend armatuur; - 1.440 liter geschikt schuimvormend middel voor het gebruik van de schuimaanhanger; - 2 chemiepakken. Personele component: - 2 brandwachten en 1 bevelvoerder.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 11 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
(2) Adviezen Wettelijke adviseurs Op basis van de ambtelijke analyse van de brandweerrapportage is een ontwerpaanwijsbeschikking opgesteld. In overeenstemming met artikel 7.2 lid 3 en artikel 7.3 lid 2 Besluit veiligheidsregio’s zijn de (wettelijke) adviseurs in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Hierbij is de ontwerpaanwijsbeschikking met de brandweerrapportage toegezonden aan: - de Inspectie SZW, directie Major Hazard Control; - het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer; - de Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel. Naar aanleiding hiervan zijn de volgende adviezen ontvangen. Advies de Inspectie SZW, directie Major Hazard Control Geen adviezen ontvangen Advies College van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer (brief d.d. 12 september 2014, kenmerk 190306) Het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer geeft aan dat de ontwerpbeschikking geen aanleiding geeft tot het uitbrengen van een advies en dat bij een eventuele hoorzitting wordt gezorgd voor een ambtelijke afvaardiging. Advies Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel (e-mail d.d. 12 september 2014) De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel geeft aan geen commentaar te hebben op de ontwerp-beschikking.
(3) Zienswijze Akzo Deventer Met de brief van 19 augustus 2014, kenmerk V14.005060, is een ontwerp-aanwijsbeschikking aan het hoofd of de bestuurder van de inrichting toegezonden, die hiermee, in overeenstemming met artikel 7.3, lid 2 Besluit veiligheidsregio’s in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Akzo Deventer heeft telefonisch aangegeven dat een hoorzitting niet nodig is en dat er geen zienswijze zal worden ingediend.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 12 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
(4) Conclusie, besluit en de mogelijkheid tot bezwaar Conclusie Uit het voorgaande blijkt dat Akzo Deventer een inrichting is die in geval van een brand of ongeval een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid kan opleveren. Er is sprake van een bijzonder gevaar omdat gebleken is dat als gevolg van geloofwaardige incidentscenario's binnen de inrichting, een schade in de omgeving van die inrichting kan ontstaan die beduidend groter is dan de schade die optreedt door mogelijke ongevallen in de betrokken omgeving zelf en waarop de overheidsbrandweer is berekend. Hiermee is aan het aanwijscriterium van artikel 31 Wet veiligheidsregio's voldaan. Door het opleggen van voorschriften kan de schade voor de omgeving in geval van geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario’s beperkt worden. Volgens artikel 7.3 lid 5 Besluit veiligheidsregio’s kunnen wij onder andere eisen stellen aan voorzieningen inzake bluswater, melding, alarmering, verbindingen en blusmaterieel. Stationaire voorzieningen zoals blusinstallaties, inclusief de branddetectie en doormeldinstallatie zijn als zodanig aan te merken als automatisch werkend stationair opgesteld blusmaterieel waaraan eisen kunnen worden gesteld. Besluit Gelet op artikel 31 Wet veiligheidsregio’s, juncto artikel 7.3 Besluit veiligheidsregio’s besluiten wij om de inrichting van AkzoNobel Functional Chemicals bv, gelegen aan de Zutphenseweg 10, 7418 AJ Deventer, aan te wijzen als bedrijfsbrandweerplichtige inrichting. De inrichting moet binnen 3 maanden na dagtekening van de beschikking beschikken over een bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de in deze beschikking opgenomen voorschriften. Zodra deze beschikking onherroepelijk wordt, vervalt de beschikking ingevolge artikel 31 Wet veiligheidsregio’s, juncto artikel 7.3 Besluit veiligheidsregio’s van 18 oktober 2012, kenmerk V12.001293. Aspecten zoals nieuwe ontwikkelingen binnen of buiten de inrichting, evaluaties van incidenten en voortschrijdend inzicht kunnen in de toekomst een heroverweging van deze beschikking mogelijk maken. Hierbij kan het hoofd of de bestuurder van de inrichting verzocht worden een nieuw of aangepast brandweerrapport te overleggen. Bezwaar Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunt u tegen dit besluit schriftelijk bezwaar maken bij het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en begint op de dag, gelegen na de datum van verzending van dit besluit. Uw bezwaarschrift moet zijn ondertekend en moet in ieder geval bevatten: a. uw naam en adres; b. de datum; c. een aanduiding/omschrijving van dit besluit; d. de gronden (motivering) van uw bezwaar. Als u niet wilt dat dit besluit blijft gelden in de tijd dat uw bezwaarschrift in behandeling is, kunt u op grond van het bepaalde in artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht aan de voorzieningenrechter van de Arrondissementsrechtbank Zwolle-Lelystad vragen een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet u richten aan: De voorzieningenrechter van de Arrondissementsrechtbank Zwolle-Lelystad, Sector Bestuursrecht, Postbus 10067, 8000 GB ZWOLLE. Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 13 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
(5) Voorschriften Voorschrift 1 De inrichting van AkzoNobel Functional Chemicals bv (Akzo Deventer) gelegen aan de Zutphenseweg 10, 7418 AJ Deventer moet beschikken over een bedrijfsbrandweer die bestaat uit een personele component die bestaat uit: - 2 brandwachten en - 1 bevelvoerder; en een materiële component die bestaat uit: - 1 centrale bluswatervoorziening die ten minste twee uur aaneengesloten een hoeveelheid 3 bluswater van ten minste 360 m /uur kan leveren; - 1 brandweervoertuig met afdichtingsmateriaal; - 3 stationaire monitoren met elk een capaciteit van minimaal 1.200 l/min; - 2 mobiele waterkanonnen met elk een capaciteit van minimaal 1.200 l/min; - 2 stralen LD met elk een capaciteit van minimaal 250 l/min; - 1 schuimaanhanger met een capaciteit van minimaal 1.600 l/min; - 1 schuimvormend armatuur; - 1.440 liter geschikt schuimvormend middel voor het gebruik van de schuimaanhanger; - 2 chemiepakken. Voorschrift 2 Het in voorschrift 1 genoemde bluswaternet moet gebaseerd zijn op een daarvoor geschikte norm zoals een geschikte NFPA code. Voorschrift 3 De inrichting moet voldoen aan de “Algemene Bepalingen voor Bedrijfsbrandweren vallend onder artikel 31 Wet veiligheidsregio's” (datum: 13 oktober 2011), inclusief de Nota van toelichting die als bijlagen bij deze aanwijzingsbeschikking zijn gevoegd. Voorschrift 4 Voor de volgende locaties met een stationaire brandbeveiligingsinstallaties moet aan het bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland een uitgangspuntendocument worden overgelegd met betrekking tot de: a. Opslag peroxiden groep 3/4/5 op locatie A3 b. Productiebedrijf Laurox op locatie B0, B1, B2, B3 en B8 c. Productiebedrijf CPF op locatie C2 d. Opslag peroxiden groep 2/3 op locatie F3 en F4 e. Opslag peroxiden groep 1/2/3 op locatie G8 f. Vatenopslag gevaarlijke stoffen op locatie G9B en G9C g. Productiebedrijf PxBC plant-Formulering op locatie H4 h. Productiebedrijf Diol, Hal 2 op locatie K1 i. Opslag eindproduct, monstername op locatie K2, K3 en K4 j. Productiebedrijf SPP op locatie SPP k. Productiebedrijf MPP op locatie K6 l. Opslag peroxiden groep 4/5 op locatie K9 m. Proefproductieunit op locatie P1, P3 en P5 n. Opslagen chem. Peroxiden groep 2/3 op locatie R7, R6B en R5 Voorschrift 5 Voor de installaties, bedoeld in voorschrift 4, moet aan het bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland een inspectieplan worden overlegd dat is opgesteld door een door de Raad voor Accreditatie voor dit werk erkende inspectie-instelling type A volgens ISO/IEC 17020. Nadere informatie over de inhoud en rol van het inspectieplan is opgenomen in de NVBR publicatie Handreiking Certificatie Brandbeveiligingssystemen van maart 2009. Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 14 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Voorschrift 6 1. De installaties, bedoeld in voorschrift 4, moeten ten minste eenmaal per jaar geïnspecteerd worden tegen de criteria die zijn opgenomen in het inspectieplan als bedoeld in voorschrift 5, door een door de Raad voor Accreditatie voor dit werk erkende inspectie-instelling type A volgens ISO/IEC 17020. 2. Na afronding van een inspectie moeten de bevindingen daarvan direct na het beschikbaar komen overlegd worden aan het bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland. Deze aanwijzingsbeschikking treedt in werking de dag na de dag waarop het besluit is bekendgemaakt aan geadresseerde (lees: inrichtinghouder)
Het dagelijks bestuur van Veiligheidsregio IJsselland,
Plaats Dagtekening
: Zwolle :
Drs. H.J. Meijer, voorzitter
Drs. A.H. Schreuders, secretaris
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 15 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
(6) Algemene Bepalingen voor bedrijfsbrandweren vallend onder artikel 31 Wet veiligheidsregio’s 1.
WERKINGSSFEER EN TERMIJNEN
Het bestuur van de Veiligheidsregio is bevoegd te beslissen over het geven van aanwijzingen volgens artikel 31 Wet veiligheidsregio’s. Deze aanwijsbeschikkingen gelden voor onbepaalde tijd. Het bestuur van de Veiligheidsregio kan in de volgende gevallen besluiten tot het intrekken of wijzigen van de aanwijsbeschikking: bij wijziging of uitbreiding van de aangewezen inrichting, bij verandering van de in de inrichting gebezigde processen, bij voortschrijdend inzicht ten aanzien van de scenariokeuzes of de introductie van nieuwe (bestrijding)technieken, die in betekenende mate consequenties hebben voor de inhoud van het rapport over de bedrijfsbrandweer. In deze gevallen moet zo snel mogelijk een dienovereenkomstig gewijzigd rapport aan het bevoegde gezag te overlegd. Op grond hiervan vindt een herbeoordeling van de aanwijsbeschikking plaats. Zo nodig kunnen aanvullende c.q. gewijzigde voorwaarden aan de aanwijsbeschikking worden verbonden. Wijzigingen van de in deze algemene bepalingen genoemde of van toepassing verklaarde (rijks)besluiten en regelgeving, worden automatisch van kracht voor onderhavig besluit. De inwerkingtreding van de wijzigingen gebeurt op het moment zoals aangegeven in de (rijks)besluiten en regelgeving. Als door het Bevoegd Gezag wordt geconstateerd dat één of meerdere Algemene Bepalingen niet of onvoldoende word(t)(en) nageleefd, dan kan dit aanleiding geven om gebruik te maken van haar sanctiemogelijkheden.
Op grond van artikel 65 Wet Veiligheidsregio’s kan door een Buitengewoon Opsporingsambtenaar zoals vernoemd in artikel 142 Wetboek van Strafvordering bij een overtreding van artikel 31, tweede, vijfde en zesde lid een strafrechtelijke handhavingtraject worden ingezet. Een toezichthouder op grond van artikel 61 Wet Veiligheidsregio’s kan het bestuur van de veiligheidsregio adviseren op de geconstateerde overtreding(en) van de Algemene Bepalingen op grond van artikel 63 Wet Veiligheidsregio’s een last onder bestuursdwang op te leggen of op grond van artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht een last onder dwangsom.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 16 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
2.
DEFINITIES/BEGRIPSOMSCHRIJVING
Aanwijsbeschikking
Besluit, op grond van artikel 31 Wet veiligheidsregio’s, juncto hoofdstuk 7 Besluit veiligheidsregio’s, van het bestuur van de Veiligheidsregio dat een inrichting moet beschikken over een bedrijfsbrandweer.
Bedrijfsbrandweer
De organisatie van mensen en middelen die tot doel heeft het bestrijden en beperken van brand en ongevallen op het terrein van de inrichting.
Bedrijfsbrandweerbeheerssysteem
Een kwaliteits –en beheerssysteem aanwezig op de inrichting waarmee wordt aangetoond dat de operationele paraatheid en bedrijfszekerheid van (bedrijfsbrandweer)personeel en incidentbestrijdings – en -beheersmiddelen is verzekerd. In het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem moet het volgende zijn opgenomen: - De wijze waarop het bedrijf het inspecteren, testen en onderhouden van mobiele en stationaire incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen opzet, uitvoert, bewaakt en registreert; - Op welke wijze de inrichting het opzetten, uitvoeren en bewaken van opleidingen en (noodplan)oefeningen borgt; - De wijze waarop na oefeningen en incidenten de noodorganisatie en bedrijfsbrandweer worden geëvalueerd en acties die daaruit volgen worden opgepakt; - Op welke wijze de operationele basissterkte dagelijks wordt vastgesteld en geborgd.
Bedrijfsbrandweerjournaal
Het journaal waarin de resultaten van de inspecties, de testen en het onderhoud van de incidentbestrijdings- en beheersmiddelen wordt bijgehouden en gearchiveerd. Het journaal bevat ook een registratie van de dagelijkse sterkte, de (noodplan)oefeningen en incidenten. Als deze gegevens verspreid zijn over verschillende systemen (papier en/of electronisch), moet er een overzicht aanwezig zijn met daarop aangegeven waar de gegevens zijn terug te vinden c.q. worden vastgelegd en bijgehouden.
Besluit personeel veiligheidsregio’s
Besluit van 1 oktober 2010, Stb. 2010, 253, houdende regels over het personeel van de brandweer, functies voor de bedrijfsbrandweer, functies binnen de GHOR en functies binnen de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing en het overleg over het personeel van de brandweer, die worden afgesloten met een rijksexamen.
Bevoegd Gezag ex. artikel 31 Wet veiligheidsregio’s
Het bestuur van vertegenwoordigers.
Bijzonder gevaar
Een situatie waarbij er naar het oordeel van bestuur van de Veiligheidsregio, als gevolg van geloofwaardige incidentscenario’s binnen de inrichting, een schade in de omgeving van die inrichting kan ontstaan die duidelijk groter is dan de schade die optreedt door mogelijke ongevallen in de betrokken omgeving zelf en waarop de operationele basissterkte van de overheidsbrandweer is berekend.
Aanwijsbeschikking
Veiligheidsregio
IJsselland
of
zijn
AkzoNobel Functional Chemicals - 17 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Bijzonder voertuig
Een voertuig dat kan worden toegevoegd aan een eenheid.
Brandweerincident
Een incident waarbij acties moeten worden uitgezet ter voorkoming, beperking en bestrijding van brand of brandgevaar. Hieronder vallen ook acties die het bestrijden of beperken van een direct gevaar voor mens en dier anders dan een brand tot doel hebben.
Brandweervoertuig
Een voertuig primair ingericht voor het vervoer van mobiele incidentbestrijdingsmiddelen en voorzien van een waterpomp met een schuimregelsysteem. Secundair kan het voertuig worden uitgerust met één of meerdere tanks voor het vervoer van schuimvormend middel, poeder of andersoortige blusmiddelen. Daarnaast kan het voertuig uitgerust worden met bedrijfsspecifieke incidentbestrijdingsmiddelen. Optioneel kan het voertuig worden voorzien van ruimte voor het vervoer van personen.
Certificering
Een certificaat wordt afgegeven door Centrum voor Criminaliteit en Veiligheid - Loss Prevention Certification Board (CCV-LPCB) op basis van een JA-conclusie in een inspectierapport dat behoort bij een object of installatie. De inspectie is uitgevoerd door een ISO/IEC 17020 inspectie A-instelling die voor het verrichten van hun werkzaamheden gebruik maken van de VVB-09 (referentiekader), of een ISO/IEC 17020 inspectie A-instelling waarvan de kwaliteit van de inspectiewerkzaamheden aantoonbaar gelijkwaardig zijn aan het hiervoor beschreven referentiekader. De installaties worden periodiek geïnspecteerd tegen de afkeurcriteria die in het door het bevoegde gezag goedgekeurde Inspectieplan zijn opgenomen.
CPR-richtlijnen
Voorheen Commissie Preventie Rampen die richtlijnen opstelde, aangaande het omgaan met gevaarlijke stoffen. De CPR-richtlijnen zijn vervangen door de PGS-reeks.
Eenheid
Een aantal brandweerfunctionarissen en voertuigen die onder de verantwoordelijkheid van één bevelvoerder functioneren in de operationele basissterkte.
FSIA
Fire System Integrity Assurance is een richtlijn ontwikkeld door de International Association of Oil &Gas Producers (OGP) die gebruikt kan worden voor de ontwerp- tot de onderhoudsfase van Incidentbestrijdings- en beheersmiddelen.
Incidentbestrijdings- en beheersmiddelen
Het geheel aan middelen, inclusief de infrastructurele voorzieningen, passieve beschermingsmiddelen en stationaire koel– en blusvoorzieningen (brandbeveiligingsinstallaties), die de bedrijfsbrandweer ten dienste staan bij de uitoefening van de taak.
Inrichting
Inrichting zoals gedefiniëerd in artikel 1.1, eerste lid Wet milieubeheer en die tot een volgens artikel 1.1, derde lid Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort.
Leidraad Oefenen
Een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken (juni 2000) uitgebrachte leidraad waarin een systematiek van het opzetten van oefeningen is weergegeven met het doel de kennis en vaardigheden van brandweerorganisaties op peil te houden en inzichtelijk te houden.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 18 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
LoD (Lines of Defence)
LoD’s zijn die beschermings– en interventiemiddelen die de kans dat een specifiek incident plaats vindt verkleinen (preventieve LoD’s); of de gevolgen van een incident binnen de installatie/inrichting beperken, beheersen of bestrijden (repressieve LoD’s).
Calamiteitenmanager (Noodplanleider)
De Calamiteitenmanager is belast met de leiding van de uitvoering van de in het noodplan omschreven acties en onderneemt de daarvoor nodig zijnde acties.
Medewerker Calamiteitenorganisatie (Noodplanmedewerker)
De medewerkers van de calamiteitenorganisatie worden aangestuurd door de calamiteitenmanager, deze instrueert de medewerkers over de te nemen acties.
NEN- normen
De door de European Committee for standarization (CEN), waarin de nationale normalisatie-instituten van 18 Europese landen samenwerken, ontworpen Europese normen (EN), die na definitief te zijn vastgesteld, als Nederlandse norm (NEN) gelden.
NFPA normen
Normen opgesteld door de National Fire Protection Association (normen te noemen in de aanwijsbeschikking).
Operationele basissterkte
De hoeveelheid mensen en middelen die volgens de aanwijsbeschikking minimaal op het terrein van de inrichting aanwezig moet zijn.
Passieve Beschermingsmiddelen
Middelen of systemen die niet door personeel bediend hoeven te worden maar door hun aanwezigheid wel een beheersend en/of beperkend effect hebben op een incident.
PGS
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen.
Rapport over de bedrijfsbrandweer
Het rapport over de bedrijfsbrandweer, zoals bedoeld in het Besluit veiligheidsregio’s, artikel 7.2, eerste lid.
Stationaire blus- en koelinstallaties
De blus- en koelinstallaties die permanent zijn opgesteld en aangebracht op het terrein van de inrichting. Voorbeelden hiervan zijn: sprinklerinstallaties, deluge-installaties, stationaire schuiminstallaties, (water)koelsystemen voor tanks, vast opgestelde watermonitoren etc.
VeiligheidsbeheersSysteem (VBS)
Een zodanig beheerssysteem dat o.a. de toedeling van taken en verantwoordelijkheden van het personeel, de organisatorische structuur, de gebruiken, de procedures, de procedés en de hulpmiddelen gericht op het voorkomen en beheersen van risico's van zware ongevallen omvat. De samenhang tussen de getroffen technische en organisatorische maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen moet in het beheerssysteem duidelijk naar voren komen. Voor bedrijven die ook onder de werkingssfeer vallen van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO’99) of de Aanvullende Risico Inventarisatie en Evaluatie (ARIE) zullen bovenstaande voorwaarden onderdeel moeten zijn van het veiligheidsbeheerssysteem geëist in de BRZO’99- of ARIEregelgeving.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 19 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
3.
4.
VEILIGHEIDSBEHEERSSYSTEEM 3.1.
De inrichting moet een bedrijfsbrandweerbeheerssysteem geïmplementeerd hebben. Als de inrichting een veiligheidsbeheerssysteem is opgelegd vanuit de BRZO’99-wetgeving of ARIE-regeling dan is het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem een onderdeel van dit veiligheidsbeheerssysteem.
3.2.
Op het terrein van inrichting is altijd het bedrijfsbrandweerjournaal aanwezig.
PERSONEEL 4.1.
Op het terrein van de inrichting is altijd de operationele basissterkte aanwezig, genoemd in de aanwijsbeschikking.
4.2.
Op het terrein van de inrichting is altijd voldoende opgeleid, beschikbaar en paraat personeel aanwezig om de stationaire en mobiele incidentbestrijdings – en -beheersmiddelen te bedienen.
4.3.
De operationele basissterkte is opgebouwd uit één of meerdere brandweerploegen. Een brandweerploeg bestaat uit een leidinggevende (bevelvoerder) en een aantal uitvoerenden (brandwachten) en heeft een minimale omvang van 2 personen en een maximale omvang van 9 personen.
4.4.
Het personeel dat is opgenomen in de operationele basissterkte is aantoonbaar lichamelijk goedgekeurd voor de uit te voeren taken.
4.5.
Binnen een half uur na ontdekken van een incident moet een beslissingsbevoegd personeelslid van de bedrijfsleiding, met kennis van de gebezigde processen, op het terrein aanwezig zijn. Deze functionaris wordt opgenomen in de organisatiebeschrijving als genoemd in 4.8 van deze algemene bepalingen.
4.6.
Binnen de inrichting is een persoon verantwoordelijk voor: De periodieke controle van de incidentbestrijdings– en beheersmiddelen zoals genoemd in de aanwijsbeschikking en het rapport over de bedrijfsbrandweer; De beproeving van de goede werking van de incidentbestrijdings- en beheersmiddelen; Het treffen van maatregelen om de geoefendheid van de bedrijfsbrandweer te behouden; Het actueel houden van het bedrijfsbrandweerjournaal.
4.7.
De taken en verantwoordelijkheden van het personeel van de bedrijfsbrandweerorganisatie zijn bij alle betrokkenen bekend. De taken en verantwoordelijkheden zijn opgenomen in een document en uitgewerkt in een schriftelijke instructie die onderdeel is van het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem van de inrichting.
4.8.
De inrichting heeft een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van het (bedrijfsbrandweer)personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de geloofwaardige brandweerscenario’s is betrokken, met daarin aangegeven de verschillende functies en de daarbij behorende opleidingen. De organisatie van de hiervoor genoemde opleidingen en de deelname daaraan door het personeel en aannemers moet ook in deze beschrijving opgenomen worden. Het kennisniveau horende bij de functies en opleidingen moet op peil gehouden worden via een oefenprogramma.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 20 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Bovenstaande voorwaarden en beschrijvingen moeten opgenomen zijn in een bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. 5.
INCIDENTBESTRIJDINGS- EN BEHEERSMIDDELEN 5.1.
Op het terrein van de inrichting zijn altijd ten behoeve van de operationele basissterkte de middelen aanwezig zoals in de aanwijzingsbeschikking zijn genoemd.
5.2.
De incidentbestrijdings- en beheersmiddelen zijn bedrijfszeker, voor onmiddellijk gebruik gereed en goed bereikbaar. De wijze waarop de inrichting bovenstaande kwaliteitseisen voor de incidentbestrijdings- en beheersmiddelen waarborgt via testen en een onderhouds- en inspectiesysteem moet inzichtelijk zijn gemaakt in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. Bij (preventieve) onderhoudswerkzaamheden, waarbij deze middelen buiten bedrijf gaan, moet het bedrijf vervangende en gelijkwaardige maatregelen nemen, of wordt aantoonbaar de procesvoering aangepast aan het gewijzigde veiligheidsniveau. Gebreken die de technische integriteit nadelig beïnvloeden zo spoedig mogelijk, doch binnen 1 maand na constateren adequaat worden opgeheven. Echter in het geval de operationaliteit van de (bedrijfs-) brandweer door het gebrek in geding is, zal het gebrek onmiddellijk verholpen moeten worden. Als dit niet mogelijk is, moet vervangend en gelijkwaardig materiaal worden ingezet of moet de procesvoering aangepast worden. Bij inzet van vervangend materiaal moet dit opgenomen worden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds- en inspectiesysteem voor de incidentbestrijdings– en -beheersmiddelen is opgenomen in bijlage 1.
5.3.
De aanwezige incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen zijn aantoonbaar geschikt voor de incidentscenario’s waarop deze middelen zijn toegespitst en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij binnen de inrichting kunnen worden aangetroffen. De hoeveelheden van deze middelen (b.v. schuimvormend middel en bluspoeder) moeten afgestemd zijn op de maatgevende incidentscenario’s uit het rapport over de bedrijfsbrandweer. Deze hoeveelheden moeten daarnaast overeenstemmen met het maximaal benodigde die volgen uit de vergunning Wet Milieubeheer.
5.4.
Alle motorisch aangedreven onderdelen van de incidentbestrijdings- en beheersmiddelen worden wekelijks getest. Als kan worden aangetoond dat met een lagere testfrequentie kan worden volstaan, dan kan in overleg met het Bevoegd Gezag van genoemde frequentie worden afgeweken. De te testen parameters moeten zodanig gekozen zijn dat de life-cycle van deze onderdelen inzichtelijk wordt en preventief onderhoud tijdig ingepland kan worden. De uitkomsten van deze testen worden bijgeschreven in het bedrijfsbrandweerjournaal en worden minimaal twee jaar bewaard.
5.5.
Het schuimvormende middel in iedere opslageenheid moet zodanig worden bewaard en opgeslagen dat deze aan de specificaties van de fabrikant blijft voldoen. Hiervoor moeten door de fabrikant opgestelde inspectie– en onderhoudseisen aantoonbaar aangehouden worden of het schuimvormend middel moet ten minste één maal per jaar (periodiek) worden geïnspecteerd (zie bijlage 1). De tanks, leidingen, pakkingen en appendages mogen niet door het middel kunnen worden aangetast. In het geval dat meerdere opslageenheden schuimvormend middel met hetzelfde batchnummer en/of dezelfde productiedatum onder gelijke condities worden opgeslagen, kan na goedkeuring van het Bevoegd Gezag, volstaan worden met minimaal twee representatieve monsters uit twee verschillende van deze opslageenheden te
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 21 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
testen. Dit geldt niet voor de jaarlijkse inspectie. De resultaten van de inspecties en controles moeten worden bijgehouden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van de inspectie- en onderhoudseisen van het schuimvormend middel is opgenomen in bijlage1.
6.
5.6.
De mobiele incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen worden in een speciaal hiervoor bestemde, doelmatige ruimte ondergebracht. De ruimte moet beschermd zijn tegen weersinvloeden en altijd bereikbaar zijn.
5.7.
De stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen, zijnde koel- en blusvoorzieningen of installaties met een vergelijkbare werking, worden minimaal eenmaal per jaar (periodiek) tijdens een functionele test volledig in gebruik gesteld. Na iedere test wordt de installatie zorgvuldig gereinigd om de goede werking te garanderen. Stationaire incidentbestrijdings en beheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbare schade wordt aangebracht aan installaties en/of producten, moeten op juist functioneren beproefd worden volgens een door het Bevoegd Gezag te beoordelen Plan van Aanpak. Het Bevoegd Gezag kan naar aanleiding van dit Plan van Aanpak nadere eisen stellen (zie nota van toelichting). Gecertificeerde installaties hebben een geldig certificaat. In het bedrijfsbrandweerjournaal worden de testen, inspecties en onderhoud geregistreerd. De certificaten en de daarbij horende inspectierapporten hiervan worden in het bedrijfsbrandweerjournaal opgenomen en zodanig bewaard dat de life-cycles van deze installaties bij het bedrijf inzichtelijk zijn. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het testen en het onderhouds- en inspectiesysteem van deze stationaire installaties is opgenomen in bijlage 1.
5.8.
Als niet de volledige voorraad schuimvormend middel met brandweervoertuigen wordt vervoerd, zijn er maatregelen genomen om de aanvullende voorraden adequaat naar de plaats van het incident te transporteren. De aanvullende voorraden zijn ter plaatse voordat de voorraad schuimvormend middel in het brandweervoertuig is verbruikt, uitgaande van een maximale schuimvormend middel-afname.
5.9.
Passieve beschermingsmiddelen die in de algemene voorzieningen en/of bij de geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario's zijn opgevoerd als LOD moeten aantoonbaar voldoen aan de criteria die door het bedrijf zijn gehanteerd bij het aanbrengen van de voorzieningen.
OPLEIDING 6.1.
De personen die dienst doen als manschap zijn minimaal in het bezit van rijksdiploma "bedrijfsbrandweer manschap a", volgens het Besluit personeel veiligheidsregio’s.
6.2.
Iedere bevelvoerder is minimaal in het bezit van rijksdiploma "bedrijfsbrandweer bevelvoerder" volgens het Besluit personeel veiligheidsregio’s.
6.3.
N.v.t.
6.4.
De personen, die belast zijn met het ter plaatse brengen van (brandweer) voertuigen, waarvoor een rijbewijs van een desbetreffende categorie voor het besturen is vereist, moeten in het bezit zijn van een geldig rijbewijs van de desbetreffende categorie.
6.5.
N.v.t.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 22 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
6.6.
7.
8.
9.
De personen die zijn ingedeeld in de operationele basissterkte hebben kennis van en inzicht in de werking van de aanwezige incidentbestrijdings en beheersmiddelen, en de vaardigheden in de bediening van deze apparatuur.
OEFENING 7.1.
Het hoofd of de bestuurder van de inrichting verstrekt voor 1 februari van het lopende jaar aan het Bevoegd Gezag een oefenprogramma met een daarbij horend oefenrooster.
7.2.
Het oefenprogramma moet zijn gebaseerd op de ‘Leidraad oefenen’ en bevat alle relevante oefenonderdelen om kennis en vaardigheden op het vastgestelde opleidingsniveau te handhaven en is specifiek toegespitst op de systemen die op het bedrijf van toepassing zijn. Het oefenprogramma bevat ook onderdelen die de kennis en vaardigheden over de inrichting en het gestelde in 6.3, 6.5, 6.6 en 9.4 van deze algemene bepalingen op voldoende niveau brengen en waarborgen. Het oefenprogramma moet opgenomen worden in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. Oefeningen en evaluaties moeten geregistreerd worden in het bedrijfsbrandweerjournaal.
7.3.
Het Bevoegd Gezag beoordeelt het oefenrooster en -programma en kan eventueel nadere eisen stellen.
BLUSWATERVOORZIENING 8.1.
De inrichting beschikt over een bluswatervoorziening (incidentbestrijdings en beheersmiddel) zoals omschreven in de op dat moment voor de inrichting geldende vergunning Wet milieubeheer dan wel de aanwijsbeschikking.
8.2.
Het bluswaternetwerk wordt regelmatig, maar ten minste tweemaal per jaar gespoeld volgens een doelmatig spoelprogramma om zand, stenen en aangroei te verwijderen. Als op basis van historische metingen kan worden aangetoond dat met een lagere frequentie kan worden volstaan, dan kan in overleg met het Bevoegd Gezag van genoemde frequentie worden afgeweken. De (onderhoud)werkzaamheden worden in het bedrijfsbrandweerjournaal vermeld. Van het bluswatersysteem is altijd een up to date tekening opgenomen in het bedrijfsbrandweerjournaal. Een nadere beschrijving van eisen gesteld aan het doelmatig spoelen van het bluswaternetwerk is opgenomen in bijlage 1.
MELDING EN ALARMERING 9.1.
Op het terrein van de inrichting zijn zodanige voorzieningen aanwezig, dat bij incidenten altijd, maar in ieder geval binnen één minuut van het waarnemingspunt, melding kan worden gedaan over aard en plaats van een incident aan een voortdurend bemande meldpost.
9.2.
Vanuit de in 9.1 genoemde meldpost kan de bedrijfsbrandweer en de overheidsbrandweer altijd onmiddellijk en op een doelmatige manier worden gealarmeerd.
9.3.
Bij inzet van de bedrijfsbrandweer tijdens een (brandweer)incident moet er meteen doormelding naar de Meldkamer Brandweer plaatsvinden in verband met de registratie van incidenten op het bedrijfsterrein.
9.4.
De inrichting beschikt over alarmerings-, uitruk- en inzetprocedures voor de bedrijfsbrandweer en andere bedrijfsonderdelen die in de noodorganisatie een
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 23 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
functie vervullen. De procedures moeten opgenomen zijn in bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. De uitrukken moeten in bedrijfsbrandweerjournaal worden geregistreerd. 9.5.
10.
11
12.
het het
De operationele basissterkte moet binnen 6 minuten na melding op elke locatie binnen de inrichting aanwezig kunnen zijn.
VERBINDINGEN 10.1.
De bevelvoerder van de bedrijfsbrandweer beschikt over verbindingsmiddelen waarmee rechtstreeks verbinding wordt onderhouden met de in 9.1 genoemde post.
10.2.
Bij aankomst van de overheidsbrandweer wordt de bevelvoerder van de eerst aankomende eenheid voorzien van verbindingsmiddelen, waarmee contact kan worden onderhouden met de bevelvoerder of leidinggevende van de bedrijfsbrandweer en de in 9.1 genoemde post.
10.3.
Op het terrein van de inrichting zijn in de nabijheid van de geplande opstelplaats(en) voorzieningen aanwezig om de verbindingscommandowagens van de overheidsbrandweer aan te sluiten op het openbare telefoonnet. Hiertoe is ten minste één 4-polige analoge telefoonaansluiting aanwezig, die is geschakeld tussen de bedrijfstelefooncentrale en het openbare telefoonnet. Bij gebruik van de aansluiting vindt een automatische omschakeling plaats ten voordele van de verbindingscommandowagens. Bij de aansluiting zijn de betreffende abonneenummers aanwezig. De plaats van deze aansluiting moet bij de bedrijfsbrandweer c.q. de beveiligingsdienst bekend zijn.
BESCHERMENDE MIDDELEN 11.1.
De operationele basissterkte van de bedrijfsbrandweer heeft de beschikking over beschermende kleding en uitrusting die voldoet aan de daaraan gestelde vigerende normen en richtlijnen (zie nota van toelichting).
11.2.
De bedrijfsbrandweerorganisatie heeft de beschikking over persoonlijke beschermingsmiddelen die bestand zijn tegen alle binnen de inrichting te verwachten stoffen. Minimum hoeveelheid en type kleding volgt uit het rapport over de bedrijfsbrandweer dan wel de aanwijsbeschikking.
11.3.
De bedrijfsbrandweer heeft de beschikking over onafhankelijke ademluchttoestellen. Het aantal is minimaal gelijk aan de omvang van de operationele basissterkte, waarbij rekening gehouden moet worden met de maximale duur van de inzet bij het maatgevende brandweerincident.
11.4.
Als de inrichting voorziet in een eigen brandweerploeg is deze te onderscheiden van de overheidsbrandweer en overige hulpdiensten. Dit kan door het goed zichtbaar aanbrengen van de bedrijfsnaam op de bluskleding of door het dragen van een andere kleur bluskleding dan de overheidsbrandweer.
11.5.
De bevelvoerder van de bedrijfsbrandweer is te onderscheiden en herkenbaar van de rest van de bedrijfsbrandweerploeg. Dit gebeurt door middel van een enkele rode band om de helm.
ALARMERING/SAMENWERKING MET EXTERNE HULPDIENSTEN 12.1.
Van elk niet voorzienbaar bijzonder voorval wordt melding gedaan aan het Bevoegd Gezag.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 24 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
13.
14.
12.2.
De overheidsbrandweer wordt direct bij aankomst voorzien van actuele informatie en begeleiding om doeltreffend te kunnen optreden. Een beschrijving van de verplichtingen die de inrichting heeft over informatievoorziening naar de overheidsbrandweer is opgenomen in bijlage 2.
12.3.
Bij aankomst van de overheidsbrandweer is een gids of andere gelijkwaardige voorziening aanwezig en beschikbaar om de overheidsbrandweer de plaats van het incident op adequate en veilige wijze te laten bereiken.
12.4.
De leidinggevenden binnen de operationele basissterkte hebben kennis van en inzicht in de commandostructuur van de overheidsbrandweer. De noodorganisatie binnen de inrichting moet bij een gezamenlijk optreden aansluiten bij de commandostructuur van de overheid.
TOEZICHT 13.1.
Voor 1 februari van elk jaar dient het hoofd of de bestuurder van de inrichting een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar in bij het Bevoegd Gezag. In dit overzicht is aangegeven welke mensen bevoegd zijn de verschillende functies binnen de bedrijfsbrandweerorganisatie uit te oefenen en vanaf welke datum de functie door de deze personen wordt uitgevoerd. Het overzicht bevat van de genoemde personen ook een opgave van de in het bezit zijnde relevante diploma's.
13.2.
Het Bevoegd Gezag kan altijd oefeningen bijwonen.
13.3.
Bij inspectie van de operationele basissterkte kan het Bevoegd Gezag het bedrijf vragen de inzetbaarheid aan te tonen door middel van een praktische inzet bij een relevant scenario.
13.4.
In geval van niet of beperkte inzetbaarheid van incidentbestrijdings en beheersmiddelen zoals beschreven in Algemene Bepaling 5.1. en/of beperkte inzetbaarheid van personeel zoals beschreven in Algemene Bepaling 4.1 moet dit direct aan het Bevoegd Gezag gemeld worden.
SLOTBEPALINGEN 14.1.
In overleg met en na toestemming van het Bevoegd Gezag kan de operationele basissterkte zoals vermeld in 4.1. en 5.1. van deze algemene bepalingen door derden worden verzorgd. Deze door derden verzorgde operationele basissterkte moet voldoen aan de voorwaarden als gesteld in de aanwijzingsbeschikking en deze algemene bepalingen.
14.2.
Als de operationele basissterkte verzorgd wordt door derden dan moet in het oefenprogramma van deze aannemer aantoonbaar zijn dat er sprake is van kennisoverdracht over de binnen de inrichting aanwezig installaties, processen en incidentbestrijdings en –beheersmiddelen.
14.4.
Als het hoofd of de bestuurder van de inrichting de eisen over de operationele basissterkte geheel of gedeeltelijk door derden laat uitvoeren, zal in de aanwijzingsbeschikking bepaling 2, de eis tot het altijd op het terrein van de inrichting aanwezig hebben van de operationele basissterkte, komen te vervallen.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 25 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
BIJL AG EN HORENDE BIJ DE ALGEMENE BEPALINGEN
Inleiding; Bij een aantal Algemene Bepalingen wordt verwezen naar de bijlagen. Deze onderhavige bijlagen zijn uitwerkingen van de algemene eisen genoemd in deze Algemene Bepalingen. Het beoogde doel van deze uitwerkingen is om te komen tot eenduidige omschrijvingen van specifieke eisen en verplichtingen die uit deze Algemene Bepalingen volgen. Het beoogde resultaat van deze uitwerkingen moet zijn dat een overleg tussen het Bevoegd Gezag artikel 31 Wet Veiligheidsregio’s en betrokken inrichtingen over de invulling van deze Algemene Bepalingen soepeler zal verlopen.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 26 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Bijlage.1 (horende bij de algemene bepalingen) Algemene en specifieke eisen over het testen en het onderhouds– en inspectiesysteem van incidentbestrijdings- en beheersmiddelen. (Algemene Bepalingen 5.2, 5.5, 5.7 en 8.2)
Algemene voorschriften (A.B. 5.2) De stationaire en mobiele middelen die deel uit maken van de incidentbestrijdings- en beheersmiddelen moeten zijn ondergebracht in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem waarin zij voor het inspecteren, onderhouden en testen aangemerkt behoren te zijn als veiligheidskritische onderdelen. De wijze van inspectie, onderhoud en testen van (onderdelen van) stationaire incidentbestrijdings– en beheersmiddelen moeten uitgevoerd worden zoals beschreven is in de NFPA 25. Als de inrichting wil afwijken van de NFPA 25 dan zal een gelijkwaardig systeem voorgelegd moeten worden aan het Bevoegd Gezag ex. artikel 31. Resultaten van het onderhoud, inspectie en testen moeten opgenomen worden in het bedrijfsbrandweerjournaal. Incidentbestrijdings- en beheersmiddelen (A.B. 5.7) - Voor stationaire installaties (die in ieder geval uit een brandbeheers- of brandblusinstallatie bestaat) die gecertificeerd moeten zijn, geldt dat er een geldig LPCB-certificaat binnen de inrichting aanwezig is, dat is afgegeven op basis van een JA-conclusie in een inspectierapport waarbij de inspectie is uitgevoerd door een ISO/IEC 17020 inspectie Ainstelling die voor het verrichten van hun werkzaamheden gebruik maken van de VVB-09, of een ISO/IEC 17020 inspectie A-instelling waarvan de kwaliteit van de inspectiewerkzaamheden aantoonbaar gelijkwaardig is aan het hiervoor beschreven referentiekader. De installaties worden periodiek geïnspecteerd tegen de afkeurcriteria die in het door het bevoegde gezag goedgekeurde Inspectieplan zijn opgenomen. Het Inspectieplan is opgesteld op basis van de input verkregen uit een opgestelde risicoinventarisatie van het object. Als er een referentiekader (CPR/PGS/NFPA, ed.) voorhanden is waarin de bescherming van een vergelijkbaar object volledig is uitgewerkt kan het Inspectieplan van het object ook met deze informatie worden opgesteld. De prestaties van de installatie zijn gebaseerd op een geldende norm (NFPA, FM Global, LPCB/ BRE, VdS, CEA). -
Stationaire incidentbestrijdings- en beheersmiddelen die niet functioneel getest kunnen worden omdat daardoor aantoonbaar schade wordt aangebracht aan installaties en/of product, moeten op juist functioneren beproefd worden volgens een door het Bevoegd Gezag te beoordelen Plan van Aanpak (zie nota van toelichting). Het Bevoegd Gezag kan naar aanleiding van dit Plan van Aanpak nadere eisen stellen. In dit Plan van Aanpak moet in ieder geval opgenomen worden dat bij iedere “turn-around”, als de installatie stil staat, deze installaties wel volledig functioneel worden getest.
-
De registratie van de testresultaten moet zodanig zijn dat bij het bedrijf inzichtelijk is wat de staat van alle installaties (sprinkler en deluge) is en wanneer men verwacht dat er groot onderhoud aan deze installaties gepleegd moet worden.
Schuimvormend Middel (A.B. 5.5) In deze A.B. wordt van het bedrijf gevraagd aan te tonen op welke wijze zij via een inspectiesysteem hebben geborgd dat het aanwezige schuimvormend middel op het terrein blijft voldoen aan de kwaliteitseisen gesteld door de fabrikant. In de aangeleverde productinformatie moet duidelijk gesteld worden aan welke kritieke specificaties het s.v.m. en de opslag van het s.v.m. moet voldoen. Hierin moet duidelijk zijn aangegeven volgens welke normen het s.v.m. getest moet worden. (b.v. NEN 1564 en/of CAP 168, 437 of een gelijkwaardige testmethode). In deze normen horen ook periodieke inspectie-eisen te staan. Deze inspecties horen plaats te vinden naast de eventuele jaarlijkse controle op vliesvorming, verontreiniging en sedimentatie. De frequentie van de inspecties is enerzijds afhankelijk van inspectie-eisen gesteld door de leverancier en anderzijds van de te volgen normeringen. Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 27 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Als het schuimvormend middel ingezet moet worden onder omstandigheden (bijvoorbeeld een verwarmd product) of bestrijding van incidenten met stoffen waarop het effect van dit schuimvormend middel niet volledig bekend is bij de fabrikant van het schuimvormend middel, dan moet de werking van het schuimvormend middel vooraf getest worden om te bepalen of het geschikt is voor het bestrijden van incidenten met deze stoffen. De test moet uitgevoerd worden op een wijze die ten minste gelijkwaardig is met een voor dit doel erkend referentiekader zoals de UL 162 en/of BS 5306. Bij inspecties van het schuimvormend middel moeten in ieder geval de volgende fysische waarden zijn onderzocht: ▪ De soortelijke massa ▪ De pH-waarde (ligt hij nog binnen de specificaties van de leverancier) ▪ Viscositeit bij de hoogste en laagste waarde van de door de leverancier opgegeven temperatuurrange. Meestal is dit bij 20°C en -15°C ▪ Refractie Index (alleen van Premix oplossingen) ▪ De snelheid van filmvorming (indien van toepassing) ▪ Oppervlakte spanning ▪ Sediment In het rapport van deze testen moet aangegeven zijn wat de specificatie is van de fabrikant voor iedere parameter en met behulp van welke test (of aan de hand van welke norm) de controle is uitgevoerd en door welk laboratorium. Afkeurcriteria voor het s.v.m. Het schuimvormend middel moet afgekeurd worden als niet aan de eisen van de fabrikant kan worden voldaan. Het schuimvormend middel moet in dat geval binnen 24 uur vervangen worden. In uitzonderlijke gevallen kan hier in overleg met het Bevoegd Gezag van worden afgeweken. Bluswaternetwerk (A.B. 8.2) In verband met het toenemen van de inwendige weerstand van de ondergrondse blusleidingen bij veroudering moeten er testen uitgevoerd worden. Het bedrijf moet voor dit doel binnen haar onderhouds- en inspectiesysteem over een testprotocol beschikken. Het spoelprogramma waarnaar deze A.B. refereert moet dan ook doelbewust opgezet zijn voor het spoelen van het ondergrondse bluswaternetwerk. Het spoelprogramma zal van toepassing moeten zijn op alle secties van het bluswaternet. In het testprotocol moet duidelijk naar voren komen dat door sturing van blokafsluiters alle secties afzonderlijk gespoeld worden. Bij het spoelen van een ondergrondse blusleidingen worden voorwaarden verbonden aan: a) de duur van het spoelen. b) de capaciteit tijdens het spoelen. Ad a. De leiding moet worden gespoeld totdat het water schoon is. Het water is schoon als er geen 1 verontreinigingen worden aangetroffen in de “burlap bags” (jute zakken) die aan de uitgangen (zoals hydranten) gemonteerd zijn. De minimale duur kan worden berekend aan de hand van de lengte en diameter van de leiding die gespoeld wordt, gekoppeld aan het gegeven met welk debiet gespoeld wordt. Ad b. Het spoelen moet uitgevoerd worden bij een bepaald debiet. Dit debiet mag niet minder zijn dan één van de volgende waarden: De berekende hydraulische capaciteit van het systeem om b.v. sprinklersystemen naar behoren te laten werken; 1
In overleg met het Bevoegd Gezag kan hiervan worden afgeweken.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 28 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Het maximale debiet dat geleverd moet worden tijdens de bestrijding of beheersing van een (brandgevaarlijk) incident; Het debiet dat nodig is om een stroomsnelheid van 3 m/s te behalen. Deze stroomsnelheid is nodig om al het vuil uit de leidingen te verwijderen. In onderstaande tabel staan de debieten bij verschillende pijpdiameters aangegeven: Diameter leiding (inch/mm) 4” / 102 6” / 152 8” / 203 10” / 254 12” / 305
Flow (Liter/min) 1.476 3.331 5.905 9.235 13.323
De opbrengst (debiet), de (statische) druk en de restdruk (als 3 hydranten gelijktijdig openstaan) van het bluswaternet en de hydranten moet periodiek maar minstens iedere 3 jaar getest worden om aan te tonen dat voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Wm-beschikking c.q. artikel 31-beschikking. De debietmeting moet uitgevoerd worden door een daartoe door het Bevoegd Gezag aanvaarde deskundige met een aantoonbaar geijkte water- en drukmeter. Aanpassen van de spoelfrequentie In A.B. 8.2 wordt nadrukkelijk genoemd dat er voor de bedrijven de mogelijkheid bestaat dat zij de frequentie van het spoelen verlagen. Een voorstel tot het verlagen van deze frequentie zal gedaan moeten worden aan het Bevoegd Gezag ex. artikel 31. Hieronder volgt een aantal criteria en informatie-eisen, waaraan een vraag tot het verlagen van de spoelfrequentie behoort te voldoen om hiervoor in aanmerking te komen: 1. Uitvoering spoelprogramma Aangetoond moet worden dat de spoelprogramma’s uitgevoerd zijn in overeenstemming met de voorwaarden die hierboven staan beschreven. 2. Archivering uitgevoerde spoelprogramma’s De uitvoering en resultaten van spoelprogramma’s moeten voor minimaal 2 jaar gearchiveerd worden. Hierbij moet aangetoond worden dat het gehele leidingnet gespoeld is. 3. Spoelmedium Vastgelegd moet zijn met welk water is gespoeld. Dit kan zijn leidingwater of oppervlaktewater via de bluspompen. Als er sprake is van oppervlaktewater dan moet het duidelijk zijn of het dan gaat om zout, zoet of brak water. 4. Informatie over bluswaternet Om te kunnen komen tot een goed oordeel moeten gegevens beschikbaar zijn over de layout van het bluswaternet en de diameters van de leidingen. 5. Gebruik van het bluswaternet Het bedrijf zal moeten aangeven of het bluswaternet alleen gebruikt wordt voor het leveren van bluswater of dat het ook gebruikt wordt voor operationele doeleinden. Afhankelijk van de wijze waarop het bedrijf invulling heeft gegeven aan de bovenstaande criteria en informatie-eisen kan het Bevoegd Gezag ex. artikel 31 Wet Veiligheidsregio’s besluiten in te stemmen tot het verlagen van de spoelfrequentie van het bluswaternetwerk. De laagst mogelijke toegestane frequentie is éénmaal per drie jaar.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 29 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Bijlage.2 (horende bij de algemene bepalingen) Algemene en specifieke eisen over actuele informatieverplichtingen van de inrichting tijdens een inzet van de overheidsbrandweer op het terrein van de inrichting. (Algemene Bepalingen 12.2)
Tijdens een inzet waarbij de overheidsbrandweer bij betrokken is, kan, afhankelijk van het incident, de volgende informatie door de overheidsbrandweer aan de inrichting gevraagd worden: -
Actuele gegevens van binnen de installaties en opslageenheden (insluitsystemen) aanwezige gevaarlijke stoffen waarbij de volgende onderdelen zijn vermeld: De chemische stofnaam of handelsnaam; De actuele en maximaal aanwezige hoeveelheid van deze stoffen in de installaties en opslageenheden; De heersende drukken en temperaturen van deze stoffen in de installaties en opslageenheden; Het CAS-nummer; Het VN-nummer; Het GI-nummer; Als de bovenstaande nummers voor de aanwezige gevaarlijke stoffen niet bestaan dan moeten ten minste actuele gegevens beschikbaar zijn over: Het gevaar voor explosie; Het gevaar voor brand; Het gevaar voor een toxische wolk. Een overzichtstekening van de inrichting met de aanwezige gebouwen, procesinstallaties, opslageenheden en leidingrekken en -straten; Een overzichtstekening waarop de plaats van de bluswaterleidingen, brandkranen, stationaire monitoren, blokafsluiters, bluswateraansluitingen en gegevens over capaciteit en druk zijn aangegeven; Een overzichtstekening waarop aangegeven staat waar de brandweervoertuigen kunnen rijden en waarop aangegeven staat hoe alle installaties/gebouwen van ten minste twee zijden door de brandweer te bereiken zijn; Een overzichtstekening van stationaire incidentbestrijdings– en beheersmiddelen in en op de installaties; een actueel intern noodplan.
De bovenstaande gegevens moeten op een centraal punt binnen de inrichting aanwezig zijn en bij aankomst van de brandweer in geval van een noodsituatie moet de bevelvoerder of officier van dienst als er om gevraagd wordt, onmiddellijk in bezit kunnen worden gesteld van deze gegevens.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 30 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
NOTA VAN TOELICHTING HORENDE BIJ DE ALGEMENE BEPALINGEN
Inleiding; Een aantal Algemene Bepalingen is in deze nota van toelichting nader uitgewerkt. Het beoogde doel van deze uitwerkingen is om via eenduidige omschrijvingen bedrijven nader te informeren over de visie en doelstellingen die achter een aantal van deze Algemene Bepalingen schuilgaan. Het beoogde resultaat van deze uitwerkingen moet zijn dat een overleg tussen het Bevoegd Gezag artikel 31 Wet veiligheidsregio’s en betrokken inrichtingen over de invulling van deze Algemene Bepalingen hierdoor soepeler zal verlopen. Hieronder zijn de Algemene Bepalingen weergegeven waarvan nadere toelichtingen in deze nota zijn opgenomen:
A.B. 3.1 A.B. 4.2 A.B. 4.3 A.B. 4.5 A.B. 4.6
Bedrijfsbrandweerbeheerssysteem en het Veiligheidsbeheerssysteem..................................32 Bediening van stationaire en mobiele incidentbestrijdings- en beheersmiddelen. ..................33 Personele bezetting bedrijfsbrandweerploeg............................................................................34 Rol van een beslissingbevoegd personeelslid van de bedrijfsleiding. .....................................34 Organisatorisch geborgde verantwoordelijkheden bedrijfsbrandweer gerelateerde onderwerpen..............................................................................................................................34 A.B. 4.8 Organisatiebeschrijving bedrijfsbrandweer...............................................................................35 A.B. 5.7 Nadere uitleg over het begrip ‘functioneel testen’.....................................................................35 A.B. 5.9 Nadere uitleg over het begrip ‘passieve beschermingsmiddelen’. ...........................................35 A.B. 6.1/6.2 Opleidingsniveaus voor bedrijfsbrandweerpersoneel met een aansturende functie. ..............35 A.B. 7.1 Toelichting op inhoud oefenrooster...........................................................................................36 A.B. 7.2 Uitwerking oefenprogramma model bedrijfsbrandweerorganisatie..........................................36 A.B. 9.4 Afstemming van andere onderdelen van de bedrijfsnoodorganisatie met de bedrijfsbrandweerorganisatie. ...................................................................................................37 A.B. 11.1 Normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen. .................................................................37 A.B. 12.3 Begeleiding en begidsing van de overheidsbrandweer............................................................37 A.B. 1 Wettelijke grondslag handhavend optreden Bevoegd Gezag ..................................................38
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 31 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
A.B. 3.1 Bedrijfsbrandweerbeheerssysteem en het Veiligheidsbeheerssysteem Onderdelen die opgenomen moeten zijn in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem zijn beschreven in de begripsomschrijvingen (zie hoofdstuk 2 van het model Algemene Bepalingen). Om een systeem op te zetten waarbij al deze onderdelen voldoende zijn geborgd kan het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem analoog opgezet worden aan het veiligheidsbeheerssysteem zoals dit is beschreven in het BRZO’99 en de ARIE-regeling. Bedrijven die als op grond van bovenstaande regelgeving een veiligheidsbeheerssysteem hebben geïmplementeerd, moeten volgens A.B.3.1 het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem onderdeel maken van het overkoepelende veiligheidsbeheerssysteem. In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in A.B 3.1 zijn de volgende elementen beschreven: a.
die onderdelen van het algemene beheerssysteem waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de procédés en de hulpmiddelen behoren die het mogelijk maken het beleid ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;
b.
de organisatie en de werknemers: de taken en verantwoordelijkheden van de werknemers dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico's van zware ongevallen is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van die werknemers, de organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door de werknemers en de in de inrichting werkzame werknemers van aannemers en de onderaannemers;
c.
de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico's van zware ongevallen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen die tot zware ongevallen kunnen leiden die zich bij normale en abnormale werking kunnen voordoen en de beoordeling van de kans op en de omvang van die ongevallen;
d.
de beheersing van de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen;
e.
de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot de inrichting of onderdelen daarvan dan wel met betrekking tot het ontwerpen van een nieuw procédé;
f.
de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen en toetsen van de noodplannen en de daartoe strekkende opleiding van de betrokken werknemers. De opleiding geldt voor de werknemers van de inrichting, met inbegrip van de in de inrichting werkzame werknemers van aannemers en onderaannemers;
g.
het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen en bijnaongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het verleden;
h.
audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 32 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
voor de met documenten gestaafde analyse door de directie van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan. Nadere verplichtingen over bedrijfsbrandweer gerelateerde items zijn beschreven in deze Algemene Bepalingen. Deze verplichtingen behoren voor een goede borging opgenomen te zijn in het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. Aangezien het bedrijfsbrandweerbeheerssysteem analoog aan het veiligheidsbeheerssysteem opgezet kan zijn of onderdeel daarvan moet zijn, kunnen de verplichtingen die volgen uit de Algemene Bepalingen getransponeerd worden naar de verschillende elementen die herkenbaar in een veiligheidsbeheerssysteem aanwezig moeten zijn. Hieronder volgt in een transponeringstabel de relatie tussen de verplichtingen uit de Algemene Bepalingen en waar deze verplichtingen in het Veiligheidsbeheerssysteem, zoals deze is opgezet in de BRZO’99 regelgeving, onder gezet kunnen worden. Transponeringstabel waarin de relatie tussen de Algemene Bepalingen en VBSelementen is weergegeven: Hoofdstuk algemene bepalingen 4.
Slotbepaling
8.1
7.2
14.1
11.2, 11.3
9.4
8.2 13.4
7.2
9
7.1, 7.3
9.5
10
11
12
13
7. Audits en beoordeling
A.B. 4.2
14.
12.4
5.1, 5.2 4.1, 4.2, 4.3, 4.5, 5.11 4.7 5.1, 5.2, 5.6, 5.7, 4.8 5.8, 5.11
13. Toezicht
6. Toezicht op de prestaties
6 5.1, 5.3, 5.4, 5.10, 5.12 5.1, 5.2, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8
12. Alarmering
5. Planning voor noodsituaties
11. Bescherm. middelen
4.2,
Verbindingen
3. Beheersing van de uitvoering
10.
Melding en alarmering
4.1
9.
Bluswatervoorziening
2. Identificatie van gevaren
8. Oefening
4.3, 4.4, 4.6, 4.8
7. Opleiding
1. Organisatie en werknemers
4. Management of change
6.
Incident. Materiaal
Personeel
VBS elementen
5.
13
Bediening van stationaire beheersmiddelen.
en
mobiele
incidentbestrijdings-
en
In deze A.B. wordt gesteld dat menselijk handelen voor het bedienen van de incidentbestrijdingsen beheersmiddelen geen beperkende factor mag zijn in de werking van deze systemen. Belangrijke voorwaarden hierbij zijn dat het personeel weet welke handelingen zij moet verrichten en dat de locatie waar zij deze handelingen moet verrichten bereikbaar is. Het bedrijf moet kunnen aantonen dat deze installaties voor personeel bereikbaar zijn en dat het personeel over voldoende kennis beschikt en getraind is om deze installaties te kunnen bedienen.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 33 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Daarbij moet rekening gehouden worden met de locatie van de bediening van de stationaire incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen. De persoonlijke beschermingsmiddelen en de kleding van het personeel dat deze middelen moet bedienen moet afgestemd zijn op de gevaren waar het personeel aan blootgesteld kan worden. Belangrijke factoren waarmee rekening moet worden gehouden zijn de eventuele blootstelling aan warmtestraling en/of concentraties gevaarlijke stoffen. Als uit het noodplan en/of (bedrijfbrandweer)scenario’s blijkt dat personeel, niet zijnde bedrijfsbrandweerpersoneel, de stationaire incidentbestrijdings– en beheersmiddelen kan bedienen, dan behoren de volgende criteria de uitgangspunten te zijn voor de inzetmogelijkheden van dit personeel: Er mag geen sprake zijn van blootstelling aan warmtestraling van personeel voor de bediening van stationaire incidentbestrijdings- en –beheersmiddelen, dat buiten de bedrijfskleding niet beschikt over specifieke persoonlijke beschermingsmiddelen. Als zij beschikken over brandwerende overalls dan kunnen zij ingezet worden bij een 2 stralingwarmte die buiten de 1 kW/m -contour ligt. Als het personeel in bezit is van brandbeschermende kleding die vergelijkbaar is met hetgeen geëist wordt van het (bedrijfs)brandweerpersoneel (zie A.B. 11.1) dan mag het voor de bediening van de 2 installaties blootgesteld worden aan een warmtestraling tot de 3 kW/m -contour. Personeel dat benedenwinds van het incident wordt ingezet moet altijd opgeleid en medisch goedgekeurd zijn voor het dragen van ademlucht en moet hier ook gebruik van maken. Onder geen beding mag het personeel worden ingezet wanneer de kans bestaat dat zij blootgesteld worden aan concentraties gevaarlijke stoffen waarvoor gebruik van een chemicaliën- of gaspak noodzakelijk is. Het gebruik van incidentbestrijdings- en -beheerssystemen kan alleen als zekere maatregel meewegen in bedrijfsbrandweerscenario’s als de inzet ervan gegarandeerd is. A.B. 4.3
Personele bezetting bedrijfsbrandweerploeg.
De minimale omvang van een (bedrijfs)brandweerploeg bestaat uit 2 personen. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden als uit de bedrijfsbrandweerscenario’s blijkt dat de handelingen van het bedrijfsbrandweerpersoneel beperkt blijven tot het bedienen van de stationaire incidentbestrijdingsen beheersmiddelen, zonder dat hierbij een nadere verkenning hoeft te worden uitgevoerd. Uit de bedrijfsbrandweerscenario’s moet dan wel blijken dat de bediening van deze installaties gedaan kan worden door één persoon. Pas dan bestaat er de mogelijkheid dat na overleg met het bevoegd gezag de inrichting wordt aangewezen tot een minimale bezetting van één bedrijfsbrandweerfunctionaris. A.B. 4.5
Rol van een beslissingbevoegd personeelslid van de bedrijfsleiding.
Het personeelslid beschreven in deze A.B. zal bij een incident een sleutelrol vervullen. Hij/zij zal in de noodorganisatie van de inrichting zelf zijn/haar verantwoordelijkheden moeten nemen en hij/zij zal vaak tijdens een incident het aanspreekpunt vormen voor de verschillende overheidsinstanties. Het is dus wenselijk dat dit personeelslid naast kennis van gebezigde processen op het terrein zelf ook kennis en inzicht heeft van de commandostructuur van de overheidsbrandweer. Dit kan aangetoond worden met behulp van het opleidingsplan en het oefenprogramma voor deze functionaris.
A.B. 4.6
Organisatorisch geborgde gerelateerde onderwerpen.
verantwoordelijkheden
bedrijfsbrandweer
De verantwoordelijkheden genoemd in deze A.B. moeten geborgd worden in een VBS. In het VBS moet duidelijk naar voren komen waar de verantwoordelijkheden over het bedrijfsbrandweerpersoneel en de incidentbestrijdings- en -beheersmiddelen liggen.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 34 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
A.B. 4.8
Organisatiebeschrijving bedrijfsbrandweer.
De genoemde organisatiebeschrijving in deze A.B. moet onderdeel zijn van het aanwezige bedrijfsbrandweerbeheerssysteem. In dit bedrijfsbrandweerbeheerssysteem moeten o.a. de volgende items aan de orde komen: “De taken en verantwoordelijkheden van het bedrijfsbrandweerpersoneel op alle organisatorische niveaus dat bij het beheersen van de risico’s van zware ongevallen is betrokken; het onderkennen van de behoeften aan opleiding van het bedrijfsbrandweerpersoneel; de organisatie van de opleidingen en de deelname van dit personeel.” Wenselijk is om in deze organisatiebeschrijving ook het personeel dat direct betrokken is bij het bedrijfsbrandweerpersoneel tijdens een incident op te nemen. Hierbij wordt o.a. gedacht aan het personeelslid genoemd in A.B. 4.5. A.B. 5.7
Nadere uitleg over het begrip ‘functioneel testen’.
Onder functioneel testen wordt verstaan het volledig in gebruik stellen van een stationair incidentbestrijdings- of beheersmiddel. Nu kan dit betekenen dat hierdoor schade aan andere installaties (b.v. pompen) of schade aan product kan ontstaan. In deze gevallen kan het onredelijk zijn om van een bedrijf te verwachten deze middelen jaarlijks functioneel te testen. Daarom is voor deze gevallen de mogelijkheid gecreëerd het middel op een alternatieve wijze te beproeven op hun functionaliteit volgens een door het Bevoegd Gezag goedgekeurd plan van aanpak. Voor invulling van het plan van aanpak moet de NFPA 25 of het document “Fire System Integrity Assurance” als richtlijn worden gehanteerd. A.B. 5.9
Nadere uitleg over het begrip ‘passieve beschermingsmiddelen’.
Passieve beschermingsmiddelen zijn voorzieningen die zowel in preventieve als repressieve zin een LoD kunnen vormen bij een incident. Voorbeelden van deze middelen zijn: - Systemen die voorkomen dat een brand zich verspreidt zoals: fire proofing, vlamkerende roosters in afvoersystemen, beperken van brandend oppervlak door afstromend oppervlak en opvangvoorzieningen; - Behoud van draagkracht van een constructie door het aanbrengen van fire proofing; - Functiebehoud van zowel apparatuur (beschermen kabel, noodstroom) als vluchtwegen; - Fail safe uitvoeren van emergency shut down systemen; - Aanbrengen van inertiseringssystemen en bewaking van de instandhouding ervan (v.b. stikstofblanketing). Voor al deze systemen geldt dat duidelijk moet zijn wat de uitgangspunten zijn geweest van het bedrijf om deze voorzieningen te plaatsen, welke normen en referenties zijn gebruikt voor het aanbrengen van de voorzieningen en onder welke voorwaarden deze naar behoren functioneren. Daarnaast moeten deze systemen opgenomen zijn in het onderhouds- en beheersysteem van het bedrijf en moeten hiervoor test- en/of inspectieprocedures ontwikkeld zijn. Het bedrijf moet kunnen aantonen dat de bedrijfszekerheid ervan gegarandeerd is. A.B. 6.1/6.2
Opleidingsniveaus voor bedrijfsbrandweerpersoneel met een aansturende functie.
De eis dat al het bedrijfsbrandweerpersoneel dat aangesteld is als brandwacht, het rijksdiploma “bedrijfsbrandweer manschap a” moet bezitten, blijft bestaan. Voor bedrijfsbrandweerpersoneel Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 35 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
met een aansturende functie wordt per aanwijsbeschikking gekeken naar het opleidingsniveau dat vereist is bij de inrichting waar het bedrijfsbrandweerpersoneel werkzaam is. Uitgangspunt blijft hierbij dat het niveau rijksdiploma “bedrijfsbrandweer bevelvoerder” (zie A.B. 6.2) gehaald moet worden. Hierbij wordt wel rekening gehouden met specifieke opleidingseisen waaraan het bedrijfsbrandweerpersoneel door het ontwerp en gebruik van de inrichting moet voldoen. Voor personeel met een aansturende functie is het dus mogelijk om via modules, certificaten en interne opleidingen aan te tonen dat zij tot het gewenste niveau zijn opgeleid. Afstemming met het Bevoegd Gezag ex. artikel 31 is daarbij gewenst. Voor een erkenning is het Nederlands Bureau voor BrandweerExamens (NBBE) de aangewezen instantie om te beoordelen of andere opleidingen dan het rijksdiploma “bedrijfsbrandweer bevelvoerder” als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt. A.B. 7.1
Toelichting op inhoud oefenrooster
Om een oefenrooster goed te kunnen beoordelen is de volgende informatie essentieel: Wie wordt er geoefend? - In het rooster moet inzichtelijk gemaakt worden dat alle bedrijfsbrandweerploegen systematisch worden geoefend (ieder personeelslid van de bedrijfsbrandweerorganisatie moet een vergelijkbaar aantal keer oefenen op jaarbasis) - In het rooster moet aangegeven zijn dat de verschillende functies in de brandweerorganisatie worden beoefend (bevelvoerder, brandwachten en voertuigbedieners). Wanneer wordt er geoefend (datum) Tijdstip oefening (begin en duur van de oefening) Locatie (welke installatie op het bedrijfsterrein) Onderwerpen van de oefeningen. A.B. 7.2
Uitwerking oefenprogramma model bedrijfsbrandweerorganisatie.
Om te komen tot een constructief en reproduceerbaar oefenprogramma is in deze Algemene Bepalingen de ‘Leidraad Oefenen’ als te volgen systematiek geëist. Deze Leidraad is uitgebracht in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in juni 2000 en beschrijft gedifferentieerd naar functie (manschap / bevelvoerder / officier van dienst) de oefenonderwerpen die jaarlijks geoefend moeten worden. Hiertoe zijn oefenkaarten ontwikkeld. Voor elke oefenkaart is de benodigde oefentijd vastgesteld. Aan de hand van het takenpakket en de beschikbare oefenuren moet jaarlijks een oefenprogramma vastgesteld worden waarin staat welke oefenonderwerpen behandeld moeten worden. Deze onderwerpen moeten terugkomen in het oefenrooster. Alle uitgevoerde handelingen moetne worden geregistreerd. Hierbij zullen de individuele prestaties moeten worden beoordeeld en geregistreerd in het bedrijfsbrandweerjournaal. De gegevens worden geanalyseerd, waarbij vastgesteld wordt of de gehele bedrijfsbrandweerorganisatie dan wel de individuele personen voldoende geoefend zijn op de vastgestelde oefenonderwerpen. Een bedrijfsbrandweer heeft specifieke taken en een specifiek verzorgingsgebied. Dit heeft ook gevolgen voor de invulling van de basistaken en de keuzemodules. De algemene basistaak grootschalige rampenbestrijding bijvoorbeeld is minder relevant. Daarentegen moet bij keuzemodules specifiek aandacht besteed worden aan het optreden bij incidenten met gevaarlijke stoffen, kennis van het verzorgingsgebied en kennis van (het bedienen van) stationaire blusvoorzieningen. In bijlage I is een voorbeeld uitgeschreven van oefenkaarten die volgens de Leidraad Oefenen door een “model”-bedrijfsbrandweer opgenomen moeten worden in haar oefenprogramma. Hieruit blijkt dat op basis van de Leidraad Oefenen een personeelslid van een Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 36 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
bedrijfsbrandweer ongeveer 50 tot 60 uur per jaar moet oefenen. Deze uitwerking van het oefenprogramma van een “model”-bedrijfsbrandweer kan door de inrichting als richtlijn worden gebruikt om te kunnen vergelijken of zij voldoet aan hetgeen geëist wordt van een oefenprogramma beschreven in A.B. 13.2. A.B. 9.4
Afstemming van andere onderdelen van de bedrijfsnoodorganisatie met de bedrijfsbrandweerorganisatie.
Voor een efficiënte en effectieve afhandeling van calamiteiten en incidenten zal de gehele noodorganisatie van de inrichting via o.a. functiebeschrijvingen en procedures op elkaar afgestemd moeten zijn. Als naast de bedrijfsbrandweer de noodorganisatie bestaat uit andere onderdelen, moeten ook deze onderdelen zoals een BHV-organisatie en andere ondersteunende bedrijfsonderdelen alarmerings-, uitruk,- en inzetprocedures bezitten die specifiek zijn gericht op acties die zij moeten ondernemen. In de Arbowet (artikel 15) en de Arbobeleidregels (beleidsregel 2.21) zijn verplichtingen en regels opgenomen waaraan een bedrijfshulpverlening moet voldoen qua organisatie, opleidingen en oefeningen van personeel. Als leidraad voor het opzetten en beheren van een BHV-organisatie kan Arbo-Informatieblad 10 gebruikt worden. Met behulp van een Risico-inventarisatie en –evaluatie zoals bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet moet blijken dat de BHV-organisatie voldoende geëquipeerd is voor de aanwezige risico’s en voorbereid is op een efficiënte samenwerking met de bedrijfsbrandweerorganisatie. A.B. 11.1
Normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen.
De beschermende kleding, helmen, laarzen en handschoenen, die gebruikt worden door het personeel dat deel uitmaakt van de operationele basissterkte, moeten voldoen aan de vigerende normen en richtlijnen. Hieronder volgen de normen en richtlijnen:
Voor het uitrukpak geldt NEN-EN 469. De laarzen voldoen aan NEN 344 en 345. Handschoenen voldoen aan NEN-EN 374. De gebruikte helmen voldoen aan de richtlijnen zoals die zijn uitgevaardigd door de Directie Brandweer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken d.d. 09/10/1981 no. EB81/U1947 of aan NEN-EN 443. Chemiepakken voldoen aan NEN-EN 465 of NEN-EN 466-2. Bij gebruik van chemiepakken moeten de handschoenen en laarzen een vergelijkbare resistentie hebben als de pakken. Ademluchtapparatuur NEN-EN 137 Gelaatstuk NEN-EN 136
Als na aanschaf van beschermende kleding en uitrusting deze normen en richtlijnen worden gewijzigd of vernieuwd zal in overleg met het Bevoegd Gezag ex. artikel 31 Wet veiligheidsregio’s een overgangstermijn moeten worden afgesproken wanneer de bedrijfsbrandweerorganisatie weer gaat voldoen aan de vigerende normen en richtlijnen. A.B. 12.3
Begeleiding en begidsing van de overheidsbrandweer.
Bij de aankomst van de overheidsbrandweer zal het bedrijf die toegangspoort moeten openen waarbij de overheidsbrandweer met zo weinig mogelijk hinder en op veilige wijze het incident kan benaderen. De overheidsbrandweer zal zo veel mogelijk het incident bovenwinds moeten kunnen benaderen. Om bij het incident op het bedrijfsterrein te komen zal de overheidsbrandweer begidst moeten worden door een personeelslid van de Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 37 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
bedrijfsnoodorganisatie. Als het bedrijf deze gids niet kan leveren dan zal de overheidsbrandweer nog steeds opgevangen moeten worden bij de toegangspoort waarbij zij een plattegrond overhandigd krijgt met daarop de volgende gegevens: -
de bereidbare wegen voor de overheidsvoertuigen plaats van het incident en veilige (bovenwindse) aanrijdroute noordpijl.
A.B. 1 Wettelijke grondslag handhavend optreden Bevoegd Gezag Op grond van artikel 7.3, lid 5 Besluit veiligheidsregio’s kan het bestuur van de Veiligheidsregio in de aanwijzing nadere eisen stellen. Deze eisen zijn uitgewerkt in de “Algemene Bepalingen voor bedrijfsbrandweren vallend onder artikel 31 Wet veiligheidsregio’s”. De opvolging van deze Algemene Bepalingen kan zowel via een strafrechtelijke als bestuurlijke handhaving aan het bedrijf worden opgelegd. Voor de bestuurlijke handhaving zal de veiligheidsregio terugvallen op artikel 63 Wet veiligheidsregio’s. De toezichthouder kan het bestuur van de veiligheidsregio vragen via bestuursdwang of dwangsomprocedure het bedrijf aan te zetten de geconstateerde tekortkomingen op te heffen. Hiermee wordt dan voldaan aan de vereisten die gesteld zijn in artikel 5:22 Algemene Wet Bestuursrecht. Een strafrechtelijk handhavingstraject kan op grond van artikel 64 Wet veiligheidsregio’s worden ingezet. Een overtreding van een Algemene Bepaling of de aanwijsbeschikking moet door een buitengewoon opsporingsambtenaar via een proces-verbaal vastgelegd worden. Een overtreding artikel 31 Wet veiligheidsregio’s, het tweede, vijfde en zesde lid kan worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie (artikel 23 van het wetboek van Strafrecht). In geval van een overtreding van het tweede lid kan als bijkomende straf een gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor de tijd van ten hoogste één jaar worden opgelegd.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 38 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Bijlage I (horende bij de nota van toelichting) Uitwerking voorbeeld oefenprogramma model bedrijfsbrandweer.
Inleiding De bedrijven die beschikken over een bedrijfsbrandweeraanwijzing volgens artikel 31 Wet veiligheidsregio’s moeten jaarlijks volgens Algemene Bepaling 13.1 een oefenrooster en – programma indienen bij de directeur van de Veiligheidsregio. Algemene Bepaling 13.2 stelt nadere eisen over het oefenprogramma: Het oefenprogramma bevat alle relevante oefenonderdelen om kennis en vaardigheden op het vastgestelde opleidingsniveau te handhaven en is specifiek toegespitst op de systemen die op het bedrijf van toepassing zijn. Daarnaast bevat het oefenprogramma onderdelen die de kennis en vaardigheden op voldoende niveau brengen en waarborgen over:
De processen en risico’s van en in de inrichting De werking en bediening van de beschikbare incidentbestrijdingsmiddelen De commandostructuur van de overheidsbrandweer.
Inhoud van het oefenprogramma De inhoud van het oefenprogramma is in essentie weergegeven in AB 6.2 en de toelichting daarop. Zoals hierboven aangegeven, moet dit voorschrift aangevuld worden met concrete toetsbare eisen. Een handleiding hiertoe kan gevonden worden in de landelijke Leidraad Oefenen. Deze Leidraad beschrijft gedifferentieerd naar functie (manschap / bevelvoerder / officier van dienst) de oefenonderwerpen die jaarlijks beoefend moeten worden. Hiertoe zijn oefenkaarten ontwikkeld. Voor elke oefenkaart is de benodigde oefentijd vastgesteld. De Leidraad Oefenen is gebaseerd op onderstaande beheerssystematiek:
In het kort: Aan de hand van het takenpakket en de beschikbare oefenuren wordt jaarlijks vastgesteld welke oefenonderwerpen behandeld moeten worden. Vervolgens wordt een planning gemaakt. Alle uitgevoerde handelingen worden geregistreerd. Hierbij worden de individuele prestaties beoordeeld en geregistreerd (in een geautomatiseerd systeem). De gegevens worden geanalyseerd, waarbij vastgesteld wordt of het gehele korps dan wel de individuele personen voldoende geoefend zijn op de vastgestelde oefenonderwerpen.
Voor de algemene basistaken die door alle brandweerkorpsen uitgevoerd (zouden moeten) worden is een pakket van oefenkaarten vastgesteld. Het gaat om de basis van
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 39 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
brandbestrijding, hulpverlening, ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen en grootschalig optreden (al dan niet binnen het kader van rampenbestrijding). In dit pakket wordt uitsluitend de basis van de genoemde onderwerpen behandeld, die in principe door alle brandweerkorpsen/ mensen in de praktijk uitgevoerd moeten kunnen worden. Ook de fysieke vaardigheden maken deel uit van het basispakket.
Daarnaast kan men keuzemodules toevoegen aan het oefenprogramma. Deze keuzemodules zijn bedoeld voor korpsen met bijzonder materieel, specialismen of bijzondere risico’s in het verzorgingsgebied waarvoor extra geoefend moet worden. Gedacht kan worden aan het oefenen met een redvoertuig, met duikers of een oefening natuurbrandbestrijding. Deze oefenuren komen dus bovenop het basispakket van oefeningen.
Opgemerkt moet worden dat de Leidraad Oefenen oorspronkelijk is geschreven voor de gemeentelijke brandweerkorpsen. De taken van een gemeentelijk brandweerkorps zijn anders dan die van een bedrijfsbrandweer. Een bedrijfsbrandweer heeft specifieke taken en een specifiek verzorgingsgebied. Dit heeft ook gevolgen voor de invulling van de basistaken en de keuzemodules. De algemene basistaken grootschalige rampenbestrijding zijn bijvoorbeeld minder relevant. Daarentegen zal bij keuzemodules specifiek aandacht besteedt moeten worden aan het optreden bij incidenten met gevaarlijke stoffen, kennis van het verzorgingsgebied en kennis van (het bedienen van) stationaire blusvoorzieningen. Uitwerking voorbeeld oefenprogramma model bedrijfsbrandweer In onderstaande tabellen is een uitwerking gemaakt op basis van relevante onderwerpen voor manschappen van een bedrijfsbrandweer. Hieruit blijkt dat op basis van de Leidraad Oefenen een manschap van een bedrijfsbrandweer ongeveer 60 uur per jaar behoort te oefenen. Geoefendheid bedrijfsbrandweren Selectie oefenkaarten meerjarenoefenbeleid bedrijfsbrandweer Overzicht Manschappen
Oefenkaarten 100 200 300 400 500 600 Totaal
Beschrijving Brandbestrijding Hulpverlening OGS Specialismen Grootschalig optreden Korpsspecifieke oefenkaarten
Specialismen Oefenkaarten Functie 400 Pompbediener 300/400 Gaspakdrager (afhankelijk van aanwijzing)
Aanwijsbeschikking
Bedrijfsbrandweren 30,5 10,0 14,5 0,0 0,0 6,0 61,0
Uren 2 9
AkzoNobel Functional Chemicals - 40 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Gedetailleerd overzicht oefenkaarten manschappen Groep Titel Brandbestrijding 11
Relevantie
Organisatie Organisatie Brandweer Rechtspositie personeel Alarmerings-, uitruk-, en inzetprocedures Regelingen nazorg Arbo-wetgeving Samenwerking met andere diensten
12
Kennis verzorgingsgebied
13
Stratenkennis / bereikbaarheidskaarten Objectkennis / aanvalsplannen Gebruik objectgebonden bluswatervoorziening Communicatie en teamvorming
101
Verbranding en blussing Theorie verbranding en blussing Backdraft
102
Materiaal
103
Watervoerende armaturen Schuimvormende armaturen Handladders Schoorsteengereedschap Kleine blusmiddelen Risicobewustzijn
104
Aflegsystemen
105
Lage druk Hoge druk Aflegoefening schuim WTS 200 WTS 1000 Oefening straatwaterkanon Bluswatervoorziening Droge stijgleiding Techniek / tactiek bij brandbestrijding Verkenning Redding Bestrijding Schade beperken en/of voorkomen Brandpreventieve voorzieningen Theorie BMI's Automatische blusinstallaties Ontruiming
106 107
Uren bedrijfsbrw
x x
0 0 0,5 0 0,5 1
x x x
0 2 1 2
x x
0 1 0,5
x
x x
x x
Aanwijsbeschikking
x x
x x x
0,5 0,5 0 0 0,5 1
1 0 0,5 0 0 0,5 1 0,5
x x x
0,5 0,5 0,5 0
x x x
1,5 1 1
AkzoNobel Functional Chemicals - 41 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Gedetailleerd overzicht oefenkaarten manschappen Groep Titel 108
109
110
111
112
Relevantie
Uren bedrijfsbrw
x x x x
1 1 1 2
x
1 0 0
Persoonlijke bescherming Adembescherming Gebruik Ademluchttoestel Bijzondere omstandigheden en noodsituaties Ademluchtoefeningen (tactiek/tech) Procedures bij brandbestrijding Complexe gebouwen/hoogbouw Asbest XTC Inzetoefeningen Inzet woningbrand Inzet zolderbrand Inzet kelderbrand Inzet complexe/ hoge gebouwen Realistische oefeningen brandbestrijding Hittegewenning Realistische oefening adembescherming Realistische oefening brand
x
0 0 0 1
x x x
0,5 1 2
x x x
1 0,5 0,5
Levensreddende handelingen Reanimatie Vitale functies Slachtofferbehandeling totaal
30,5
Technische Hulpverlening
201
Inzetsysteem hulpverlening Stabilisatie Glasmanagement Functies bij inzetsysteem HV Technische veiligheidsmaatregelen in voertuigen
202
Gevaren bij Hulpverlening
203
Elektriciteit
x
Verlichting en stroomvoorziening Het aggregaat 204
0 0 0 0 1
0 0
Hydraulisch gereedschap Spreider
0
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 42 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Gedetailleerd overzicht oefenkaarten manschappen Groep Titel
Relevantie
Schaar
Uren bedrijfsbrw 0 0 0 0
Ram Portopower Overig hydraulisch gereedschap 205
Hefgereedschappen
206 207 208
Hefkussens Dommekrachten/vijzels Snijbrander * Kettingzaag Doorslijpschijf *
0 0 0 0 0
Hijsgereedschap *
0 0
209 211
Liften
212
Bouwconstructies
213 214 215
Bouwconstructies Sloop-, stut- en schoorwerkzaamheden Veilig werken op hoogte Dichtingsmiddelen Handgereedschap bij hulpverlening
216
Inzetoefeningen hulpverlening
x x
HV openbare weg HV Bedrijfsongeval Redden personen versch. omstandigheden Redden dieren verschillende omstandigheden Realistische oefening HV
x x x totaal
0 0 2 2 0
0 1 2 0 2 10
* Specialisme brandwacht grootschalige HV
Ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen 301 Identificatie van gevaarlijke stoffen Theorie inzet gevaarlijke stoffen Procedures bij OGS Risicobewustzijn en veiligheidsmaatregelen 302 Explosiemeter 303
Inrichten ontsmettingsveld
304 306
Ontsmettingsoefening Chemicaliënkleding Inzetoefeningen OGS totaal
Aanwijsbeschikking
x x x x
1 1 0,5 0,5
x x x x
2 1 5,5 3 14,5
AkzoNobel Functional Chemicals - 43 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Gedetailleerd overzicht oefenkaarten manschappen Groep Speci alism en 402-E 402-G 402-H
Titel
Relevantie
Dompelpomphaakarmbak Milieuhaakarmbak Ontsmettingshaakarmbak
Uren bedrijfsbrw
totaal
0 0 0 0
totaal
0 0 0
Grootschalig optreden 501 Grootschalig optreden 502 Grootschalig watertransport
Korpsspecifieke oefenkaarten 600 Diversen 611 Optreden op en om chemische complexen 612 Vloeistofbrandbestrijding totaal
0 4 2 6
totaal basis brand wacht
61
x x
*
Specialismen 405 Gaspak 406 WVD * afhankelijk van aanwijsbeschikking
x x
Aanwijsbeschikking
9 6
AkzoNobel Functional Chemicals - 44 -
Behoort bij het besluit van het bestuur van veiligheidsregio IJsselland d.d. 22-10-2014 V14.001293
Achtergrond Leidraad Oefenen De Leidraad Oefenen (uitgebracht in juni 2000 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken) geeft op de vraag waarom oefenen? het volgende antwoord: “Sinds jaar en dag is het binnen de brandweer gewoonte dat er regelmatig geoefend wordt. Maar waarom is het oefenen zo belangrijk? Het belang van het oefenen van en voor de brandweer kan, overeenkomstig het rapport ‘Beter oefenen bij de brandweer’ als volgt worden samengevat: Oefenen is de manier om kennis en vaardigheden op peil te houden en te verbeteren. Daarom is oefenen geen restactiviteit, maar moet oefenen gezien worden als een kernactiviteit van de brandweer. Na de brandweeropleiding heeft iedereen een basisniveau van kennis en vaardigheden bereikt. Deze kennis moet echter onderhouden en uitgebreid worden. Frequent oefenen is noodzakelijk om goed functioneren van de brandweer te garanderen.
Tijdens oefeningen leert men de tijdens de opleiding aangeleerde handelingen of vaardigheden in teamverband toe te passen in de meest uiteenlopende en complexe situaties, eventueel in samenhang met andere eenheden en/ of disciplines. Daarnaast bieden oefeningen de gelegenheid om op structurele basis kritisch naar het eigen functioneren te kijken. Het constant werken aan een verdere professionalisering van een (individueel) brandweeroptreden vergt meer dan alleen praktijkervaring. In oefensituaties kan gewerkt worden aan het optimaliseren van de gebruikelijke en nieuwe werkwijzen. Oefenen helpt om de samenwerking tussen en de coördinatie met andere hulpverlenende diensten te optimaliseren. De brandweer treedt bijna altijd op in combinatie met één of meer hulpverlenende diensten, zoals de politie en de ambulancedienst. Naarmate een incident groter wordt, worden meer organisaties betrokken bij de ongevalbestrijding. De brandweerorganisatie mag zich dus niet enkel richten op haar eigen taken, maar moet ook gericht zijn op samenwerking met andere diensten. Hoewel de elementaire oefeningen in deze leidraad een monodisciplinair karakter hebben, wordt voortdurend toegewerkt naar een eindoefening die expliciet multidisciplinair wordt uitgevoerd.
Tot slot is het oefenen ook een beleidsinstrument om de kwaliteit van de repressieve brandweerorganisatie inzichtelijk te maken. Hierbij wordt dan zowel gekeken naar de effectiviteit van als de veiligheid bij het repressieve optreden van de brandweer”.
Aanwijsbeschikking
AkzoNobel Functional Chemicals - 45 -
Agendapunt - informatie
aan datum agendapunt onderwerp proceseigenaar portefeuillehouder
Algemeen Bestuur 12 november 2014 13. Ondertekening klimaat actieve stad L.J. Sievers H.J. Meijer
Kennis te nemen van De ondertekening van de intentieverklaring “Klimaat Actieve Stad”.
Samenvatting / Toelichting Op 8 oktober 2014 ondertekende veiligheidsregio Ijsselland met meer dan 30 andere partijen de intentieverklaring “Klimaat Actieve Stad”. Strekking van de verklaring is om voor 28 januari 2015 tot een gezamenlijk regionaal actieprogramma te komen voor een klimaatbestendige inrichting van de IJssel-Vechtdelta in de periode 2015 tot 2050. Veiligheidsregio Ijsselland tekent mee, omdat waterveiligheid en het concept meerlaagse veiligheid belangrijke thema’s zijn als het gaat om klimaatbestendig inrichten. Hiermee laten we zien betrokken te zijn bij de maatschappelijke thema’s die spelen en leveren we samen met de gemeenten een bijdrage in het vergroten van het waterbewustzijn onder de bevolking. Deltabeslissing Klimaat Actieve Stad is een gevolg van de op Prinsjesdag bekendgemaakte Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptie. De Deltabeslissing spoort gemeenten aan om bewust te worden van de effecten van de klimaatverandering. En om actief werk te maken van een klimaatbestendige inrichting. Het belangrijkste doel van het gezamenlijk actieprogramma is het betrekken, verbinden, stimuleren en ondersteunen van alle partijen die actief zijn bij de klimaatbestendige ontwikkeling van de IJsselVechtdelta: overheden, bedrijfsleven, onderwijsinstellingen, kennisinstituten, burgers en maatschappelijke instanties. De partijen onderschrijven het belang van klimaatbestendig ontwikkelen en zien hierin een kans om waarde toe te voegen aan de IJssel-Vechtdelta door slim samen te werken, te investeren, te realiseren en te beheren. Lange adem Veel partijen werken al samen in de IJssel-Vechtdelta. Het regionaal actieprogramma wil klimaatbestendigheid in alle verbanden van onze maatschappij brengen. De samenwerking binnen de IJssel-Vechtdelta krijgt inhoud door de ontwikkeling en uitwisseling van kennis en informatie,
kenmerk vervolgblad
2 van 2
innovaties, werk met werk maken en waar nodig het sluiten van financiële allianties. Iedere partij geeft dit vorm vanuit zijn eigen rol, vermogens en bevoegdheden. Klimaatbestendige ontwikkeling is een zaak van lange adem. De partijen zetten zich in om het actieprogramma stevig te verankeren in de samenleving. De rol van Veiligheidsregio IJsselland richt zich in eerste aanleg op samen en met de gemeenten het waterbewustzijn in relatie tot waterveiligheid, onder de bevolking te vergroten. Partijen De ondertekende partijen zijn: 3Dimensies, AM, AOC De Groene Welle, ARCADIS, Atelier Groenblauw, Deltares, Deltion College, Doepark Nooterhof, Enexis, Gemeente Kampen, Gemeente Zwartewaterland, Gemeente Zwolle, Hogeschool Windesheim, Isala Delta aannemerscombinatie, Landstede Groep, Provincie Overijssel, Rabobank IJsseldelta, Stichting Milieuraad Zwolle, Stichting Natuur en Milieu Overijssel, TAUW, Toekomststerk, Triple Bridge, TTE Consultants, TU Delft / leerstoel Environmental Technology & Design, Universiteit Twente, Veiligheidsregio IJsselland, Vereniging Buurtschap IJsselzone, Vereniging Natuur en Milieu De Vechtstreek, Vitens, Waterschap Groot Salland, Waterschap Vallei en Veluwe, Waterschap Vechtstromen, Witteveen & Bos. Vervolg Tot 28 januari 2015 werken de partijen samen aan een regionaal actieprogramma.