Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen voltijd Hogeschool INHolland
Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E
[email protected]
Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen voltijd CROHO nr. 34040 Hogeschool INHolland
Hobéon® Certificering BV april 2009 Auditteam: R.J.M. van der Hoorn MBA Prof. Emeritus H.C.G. Kemper, PhD Drs. M. Koornneef MPH M.J. Plantinga Secretaris: D.P.M. de Koning MSc
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.4.1. 1.4.2. 1.4.3. 1.4.4. 2.
3. 3.1. 3.2.
Inleiding Functie van het rapport Bereik van de beoordeling Karakteristiek van de opleiding Aanpak Beoordelingsprocedure en werkwijze Auditteam Deelnemers visitatie Programma visitatie 4 december 2008 Bevindingen en beoordeling Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Facet 1.2. Niveau Bachelor Facet 1.3. Oriëntatie HBO Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen HBO Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Facet 2.3. Samenhang Programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Onderwerp 3: Inzet van Personeel Facet 3.1. Eisen HBO Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement SAMENVATTEND OORDEEL Oordeelschema HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen voltijd Integraal oordeel/ advies aan NVAO
Bijlage I: Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaringen auditoren Bijlage II: Programma visitatie 4 december 2008
1 1 1 1 2 2 5 5 6 7 7 7 13 15 17 17 21 26 29 31 34 35 38 43 43 45 48 51 51 54 59 59 61 64 67 67 70 72 72 73
1.
INLEIDING
1.1.
Functie van het rapport
Het onderhavige rapport bevat het advies aan de NVAO dat door Hobéon Certificering als Visiterende en Beoordelende Instantie is opgesteld ten behoeve van de accreditatie van de in paragraaf 1.2 genoemde HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen.
1.2.
Bereik van de beoordeling
1.2.1. Hogeschool INHolland, i.c. de INHolland School of Health, verzorgt een aantal HBO bacheloropleidingen op paramedisch gebied en het gebied van zorg en welzijn. Het onderhavige rapport heeft betrekking op: Sport en Bewegen, voltijd crohonummer 34040 1.2.2. De basis voor het onderzoek van Hobéon Certificering werd gevormd door de Management Review van de opleiding Sport en Bewegen (voltijd).
1.3.
Karakteristiek van de opleiding
1.3.1. De opleiding Sport en Bewegen (hierna S&B) maakt deel uit van de INHolland School of Health (Domein Lifestyle, voeding en preventie). Naast Sport en Bewegen (hierna ook S&B) verzorgt de School de HBO bacheloropleidingen Verpleegkunde, Pedagogiek, Laboratoriumonderwijs, Mondzorgkunde, Medische Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken (MBRT) en Management in de Zorg. Ook biedt de School een aantal masteropleidingen aan. De opleidingen van de School of Health zijn verdeeld over de locaties Amsterdam, Alkmaar en Haarlem / Overveen. 1.3.2. Binnen het hoger beroepsonderwijs is het werkveld Sport en Bewegen lange tijd het min of meer exclusieve domein geweest van de Academies voor Lichamelijke Opvoeding (ALO’s). In de laatste jaren zijn binnen een aantal hbo-instellingen nieuwe opleidingen ontstaan (Sport, Gezondheid en Management; Sport- en Bewegingseducatie; Sport en Bewegen). Binnen het mbo zijn, naast de oude CIOS-opleidingen, opleidingen Sport en Bewegen ontstaan. Deze opleidingen spelen in op de toegenomen maatschappelijke behoefte aan deskundigheid op het gebied van sport en bewegen. In dit verband valt te denken aan de toename van obesitas binnen de Nederlandse samenleving, de toenemende noodzaak om bij een verouderende bevolking meer te investeren in de fitheid van ouderen, de mogelijkheden van sport als bindmiddel tussen autochtone en allochtone bevolkingsgroepen etc. 1.3.3. De opleiding S&B van Hogeschool INHolland is gestart in 2005 en ontwikkeld om het aanbod van reeds bestaande opleidingen op het gebied van Sport en Bewegen aan te vullen vanuit een gezondheidsperspectief. Centraal binnen de opleiding staat het streven naar gezondheidswinst door sport en bewegen, als resultaat van de potentieel positieve werking van sport en bewegen op het fysiek, psychisch en sociaal functioneren van mensen. De opleiding wil studenten opleiden tot professionals die in staat zijn sport en bewegen in te zetten om gezondheidswinst te boeken binnen de volgende aandachtsgebieden: het bevorderen, verbeteren en stimuleren van een actieve leefstijl; het verbeteren van de mogelijkheden van mensen met beperkingen; de preventie van arbeidsgebonden aandoeningen. De opleiding leidt op tot een Bachelor of Health (B Health).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 1
1.3.4. De opleiding telde per 1 oktober 2008 in totaal 270 bekostigde studenten en had in 2008 een instroom van 111 studenten. De opleiding wordt in een voltijdse variant aangeboden op de locatie Haarlem / Overveen. 1.3.5. De opleiding wordt verzorgd door 12 docenten (totaal 8,5 fte), waarvan er 4 fulltime werkzaam zijn (80100%) en 8 parttime (70-40%). Ook zet de opleiding gastdocenten in.
1.4.
Aanpak
1.4.1.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
Bij de beoordeling van de voltijdse variant van de opleiding Sport en Bewegen is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een Visiterende Beoordelende Instantie (VBI) zich bij de beoordeling van een opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van die opleiding als voldoende kan worden beoordeeld. Voorafgaand aan het accreditatieonderzoek heeft Hobéon Certificering de opleiding voorbereid op de audit door een inhoudelijke toelichting te geven op het NVAO-Accreditatiekader. Met betrekking tot het specifieke referentiekader van de betreffende opleidingsvarianten geldt het volgende: De opleiding heeft zich voor wat betreft beroepsprofiel, opleidingscompetenties en doelstelling ten minste gebaseerd op het landelijk beroepsprofiel en de opleidingscompetenties zoals vastgesteld in het landelijk overleg tussen de betreffende opleidingen en het beroepenveld. (Zie onder facet 1.1.: “Domeinspecifieke Eisen”). Het auditteam heeft dit opleidingsspecifieke referentiekader beoordeeld en vastgesteld dat het in voldoende mate gespecificeerd is en passend is voor een opleiding Sport en Bewegen op HBO-niveau. Het auditteam heeft dit kader in zijn beoordeling betrokken. Zie voorts onder facet 1.1. De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van door de opleiding Sport en Bewegen aangeleverde schriftelijke informatie: Zelfevaluatierapport (ZER); Studiegids; Onderwijs- en Examen Reglement – OER; Onderliggende documentatie betrekking hebbend op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende interne managementrapportages en verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling,
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 2
-
kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, onderwijsrendement.
Op basis van de door de opleiding aangeleverde documentatie, heeft het auditteam zich een beeld kunnen vormen van de primaire en secundaire processen van de opleiding. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, resultaatgerichtheid, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Voorafgaand aan de visitatie (zie hieronder) werd het management van de betreffende opleiding op de hoogte gesteld van de voorlopige bevindingen van het auditteam op basis van zijn documentanalyse. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een visitatie1, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten één externe onafhankelijke vakdeskundige op het gebied van Sport en Bewegen en één onafhankelijke deskundige binnen het werkveld Sport en Bewegen, één student uit het betreffende domein, één lead auditor vanuit Hobéon Certificering en één secretaris, eveneens vanuit Hobéon Certificering. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan, dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en de daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en -daar waar het de huisvesting en de materiële voorzieningen betreft- ook door eigen waarneming. De additionele, tijdens of na de visitatie geraadpleegde, documentatie behelsde ondermeer: overzichten van de samenstelling van de werkveld-gremia waarmee de opleiding(en) overleg voeren; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; overzicht CV’s van (gast)docenten; netwerkoverzicht docenten; verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; verslagen van docentevaluaties; detailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; overzicht (cijfermatig) van de buitenlandse instroom; detailbeschrijving van het minorenaanbod; beschrijving van de finale examinering; stageverslagen en -beoordelingen; de ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd.
•
Visitatie heeft op 4 december 2008 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 3
Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op gedetailleerd niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het opleidingsprogramma en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische, materiële en ruimtelijke voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde facetten beoordeeld, op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Een en ander werd vastgelegd in een conceptrapport dat aan de opleiding(-en) werd voorgelegd voor een toets op eventuele feitelijke onjuistheden. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop dat oordeel is gebaseerd. Beslisregels Volgens de NVAO-Beslisregels Accreditatie kan een onderwerp slechts ‘onvoldoende’ of ‘voldoende’ scoren. Een facet kan evenwel, volgens diezelfde regels, ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’ scoren. Met dit als uitgangspunt, heeft Hobéon onderstaande beslisregels toegepast. Onderwerp A. Een onderwerp scoort ‘voldoende’, indien alle facetten van dat onderwerp ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ en de overige ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’. B.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord en voor dit facet geen acceptabel verbeterplan beschikbaar is.
C.
Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien meer dan één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn.
Facet D. Binnen de beoordeling van een facet is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie: beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven, dan omgekeerd; primaire processen wegen zwaarder dan secundaire. Extra aantekening E.
2
Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, wordt dat als ‘extra aantekening’ vermeld en wel met inachtneming van onderstaande regels: een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord;2 Het NVAO-Accreditatiekader onderscheidt bij onderwerp 2 (“Programma”) acht facetten. Eén ervan betreft de duur van de opleiding. Het daarbij vermelde criterium (240 ECTS) is evenwel geen (kwaliteits)criterium, maar een formele vereiste waaraan het programma van een opleiding a priori moet voldoen, wil zij überhaupt in aanmerking kunnen komen voor een HBO Bachelor accreditatie. ‘Duur’ is derhalve van een andere orde dan -bijvoorbeeld- ‘Kwaliteit Personeel’ of ‘Onderwijsrendement’. Bij de beslissing of het onderwerp “Programma” een extra aantekening ‘goed’ dan wel ‘excellent’ verdient, wordt het facet ‘Duur’ dan ook buiten beschouwing gelaten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 4
een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord; een onderwerp krijgt geen extra aantekening, indien één van de facetten van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord.
1.4.2.
Auditteam
Het auditteam was als volgt samengesteld: Voorzitter: Leden:
Secretaris:
R.J.M. van der Hoorn MBA Prof. Emeritus H.C.G. Kemper, PhD, D Hon univ – vakdeskundige Drs. M. Koornneef MPH – werkvelddeskundige M.J. Plantinga – student D.P.M. de Koning, MSc
Bij het samenstellen van het auditteam heeft Hobéon Certificering er zorg voor gedragen, dat de voor de beoordeling van de opleiding Sport en Bewegen noodzakelijke expertise aanwezig is. Expertise met betrekking tot de onderwijskundige aspecten (i.c. het primaire proces, de ondersteunende processen en de organisatorische context) en expertise met betrekking tot de inhoudelijke aspecten (i.c. het programma in relatie tot het specifieke domein). De heer R.J.M. van der Hoorn is lead auditor en heeft inmiddels een groot aantal audits in het kader van accreditatie geleid binnen verschillende domeinen. De heren Kemper en Koornneef hebben zich in hun beoordeling, vanuit werkveld en vakgebied, met name gericht op de kwaliteit, actualiteit en relevantie van (i) het richtinggevend domeinspecifieke kader, (ii) de eindkwalificaties, (iii) de programma-inhoud en (iv) de interactie tussen opleiding en werkveld. Bovendien hebben zij de kwaliteit van het personeel en het gerealiseerde niveau beoordeeld. De heer Koornneef heeft op grond van zijn ervaring en positie in het werkveld een goed zicht op de eisen die vanuit de verschillende deelgebieden in het werkveld gesteld worden aan professionals op het terrein van Sport en Bewegen op HBO-niveau. Hij is coördinator Sport & Gezondheid en Sportonderzoek op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Directie Sport). Daarvoor heeft hij als sportarts gewerkt. De heer Kemper heeft vanuit het vakgebied goed zicht op de eisen die gesteld worden aan professionals op het terrein van Sport en Bewegen op HBO-niveau. Hij was lid van de eerste Sport & Bewegen visitatiecommissie. Hij is emeritus hoogleraar bij het Instituut voor Extramuraal geneeskundig onderzoek (EMGO) van het VU Medisch Centrum Bewegingswetenschappen. De heer Kemper was daarvoor onder andere: leraar lichamelijk oefening, docent sportfysiologie, inspanningsfysioloog (UvA), epidemioloog (VUA) en bewegingswetenschapper (decaan van de Faculteit der Bewegingswetenschappen tot 1990). Mevrouw Plantinga is vierdejaarsstudent Sport, Gezondheid en Management (major Sportgezondheid) aan de Hanzehogeschool te Groningen.
1.4.3.
Deelnemers visitatie
Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de verschillende geledingen van de opleiding(en): management, coördinatoren, docenten, studenten en staf. Voor een volledig overzicht van de deelnemers aan de visitatie: zie Bijlage II.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 5
1.4.4.
Programma visitatie 4 december 2008
Zie Bijlage II.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 6
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie HBO.
Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Criterium Het facet ‘Domeinspecifieke Eisen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)?
Bevindingen Nb. Overal waar ‘hij’ of ‘hem’ staat, kan de lezer ook ‘zij’ of ‘haar’ lezen. Landelijk beroeps- en opleidingsprofiel 1.1.1. Omdat er deels sprake was van nieuwe functies en een landelijk competentieprofiel en een beroepsvereniging ontbraken, is het voor de opleiding niet mogelijk geweest de opleidingskwalificaties te baseren op een landelijk beroeps- en competentieprofiel. De eindkwalificaties zijn afgeleid van een op basis van een marktonderzoek opgesteld profiel van een afgestudeerde professional op het gebied van sport, bewegen en gezondheid (zie 1.1.4 en 1.1.5). 1.1.2. De opleiding heeft evenwel kennis genomen van de competentieprofielen van andere S&B opleidingen en van de landelijke profielen voor leraren lichamelijke opvoeding en voor fysiotherapeuten. Ook heeft de opleiding haar competentieprofiel vergeleken met het kwalificatieprofiel sportmanager dat is vastgesteld door de zes sporthogescholen, –instituten en –academies. 1.1.3. De opleiding neemt deel aan discussies over actuele ontwikkelingen met zusteropleidingen. Zo is een overleg geïnitieerd met de Hanzehogeschool en de Hogeschool Arnhem/Nijmegen. Deze hogescholen bieden o.a. de opleiding Sport, Gezondheid en Management waarbij nadruk wordt gelegd op de lijn gezondheid. Wat betreft de focus komen deze opleidingen het meest overeen met de opleiding Sport & Bewegen van Hogeschool INHolland. D.m.v. deze contacten zal het beeld m.b.t. het werkveld worden uitgekristalliseerd (“branding van het beroep”) en zullen er afspraken worden gemaakt over de te hanteren terminologie. Het auditteam acht het contact dat de opleiding tot stand heeft gebracht met haar zusteropleidingen van belang. Diverse opleidingen leiden professionals op die hetzelfde werkveld kunnen gaan betreden. Het is dan zaak dat er duidelijkheid is over wie wat is en wie wat kan. Ook voor de arbeidsmarkt is het van belang om te weten of bijvoorbeeld de professional op het gebied van sport, bewegen en gezondheid nu hetzelfde kan en kent als de beweeg- en leefstijladviseur. 1.1.4. Missie en profilering van de opleiding De specifieke profilering van de opleiding is gekozen met het oog op actuele ontwikkelingen in maatschappij en politiek. Deze maatschappelijke ontwikkelingen hebben onder andere betrekking op de afname van fysieke activiteit (met de gezondheidsrisico’s die daarmee samenhangen) en het belang dat als gevolg daarvan aan een actieve levensstijl wordt gegeven, de bevordering van het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen gezondheid en welzijn en het vergroten van sociale participatie van groepen als ouderen, allochtonen, mensen met chronische aandoeningen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 7
Sport en bewegen kan steeds meer een rol van betekenis krijgen in relatie tot de fysieke en sociale gezondheid van diverse doelgroepen. De overheid heeft aangegeven sport en bewegen uitermate belangrijk te vinden, zoals o.a. blijkt uit de overheidsnota uit 2005 “Tijd voor Sport, bewegen, meedoen en presteren” en uit het initiatief van het ministerie van VWS (breedtesportimpuls), waarbij het ministerie de gemeenten, sportbonden en provincies aanzet tot een actiever sportbeleid. De opleiding Sport en Bewegen sluit aan op deze actuele ontwikkelingen in maatschappij en politiek en stelt gezondheidswinst door sport en bewegen centraal, waarbij gezondheidswinst wordt behaald door de potentieel positieve werking van sport en bewegen op het fysiek, psychisch en sociaal functioneren van mensen. De opleiding Sport en Bewegen wil studenten opleiden tot professionals die in staat zijn sport en bewegen in te zetten om gezondheidswinst te boeken binnen de volgende aandachtsgebieden: het bevorderen, verbeteren en stimuleren van een actieve leefstijl; het verbeteren van de mogelijkheden van mensen met beperkingen; de preventie van arbeidsgebonden aandoeningen. Het bevorderen van een gezonde, actieve leefstijl kan worden gezien als een overkoepelend aandachtsgebied dat ook de andere aandachtsgebieden inkadert. 1.1.5. Functies waartoe de opleiding opleidt De opleiding leidt bewegingsdeskundigen op die in een breed gebied inzetbaar zijn. De beoogde professional Sport & Bewegen kan in een spectrum van functies worden ingezet. Studenten hebben daarbij wel de mogelijkheid tot profilering. In het algemeen kan worden gesteld dat de meeste functies binnen de sector van Sport en Bewegen in een van de drie volgende taakgebieden ingedeeld kunnen worden: Onderzoek & Ontwikkeling: de professional, als gezondheidssportbeleids- / sportstimuleringsmedewerker of als gezondheidssportconsulent, doet onderzoek naar vragen die betrekking hebben op het inzetten van sport en bewegen voor gezondheids- en leefstijlvraagstukken en geeft adviezen met betrekking tot health promotion. Hij ontwikkelt projecten en leefstijl-, beweeg- en sportprogramma’s ter preventie van gezondheidsklachten en ziekteverzuim, voor diverse doelgroepen met en zonder beperkingen. Begeleiding en Uitvoering: de professional voert , als sport- en bewegingsconsulent, de door hemzelf ontwikkelde beweeg- en sportprogramma’s uit. Daarbij maakt hij gebruik van resultaten van gezondheidstesten, de inzet van zijn didactische vaardigheden, fysiologische en anatomische inzichten en zijn kennis van pathologie en veel voorkomende aandoeningen. Hij begeleidt, als bewegingsdeskundige en als instructeur, de groepen en individuen tijdens de beweeg- en sportactiviteiten en geeft de nodige voorlichting en adviezen. Beleid & Management: de professional, als manager binnen sportaccommodatie of vereniging, projectleider leefstijlprogramma of coördinator bedrijfssport, is in staat binnen een bestaande of eigen organisatie het management en beleid te voeren met betrekking tot projecten en programma’s die gericht zijn op het verbeteren van de lifestyle en gezondheid. Daarnaast bevordert hij een actieve leefstijl door middel van sport en bewegen. Het werkveld waarbinnen de bovengenoemde functies kunnen worden ingevuld, zijn: de gezondheids- en welzijnsector; o.a. revalidatiecentra, verzorgingstehuizen, gezondheidszorgcentra, obesitas-klinieken, medische fitnessbedrijven etc. de sportsector: sportorganisaties, sportbonden, sportverenigingen, sportscholen etc. de recreatiesector: evenementenbureaus, attractieparken etc. de bedrijvensector; arbo-instellingen bedrijfssport- en fitness etc. gemeente- en overheidinstellingen; o.a. verzekeringsmaatschappijen, afdeling sport en recreatie van de gemeente, GGD, zorg en welzijn instellingen overig: onderwijsinstellingen, ideële organisaties
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 8
Het auditteam is van mening dat de opleiding inhoudelijk adequaat inspeelt op de maatschappelijke behoefte aan professionals die burgers, werknemers en patiënten direct of indirect ondersteunen bij het aannemen en vasthouden van een actieve, gezonde levensstijl. Daarbij wordt het profiel van de toekomstige afgestudeerde voldoende breed gehouden, zodat hij zowel inzetbaar is voor direct contact met de uiteindelijke doelgroep als voor managementfuncties en voor functies waarbij met intermediairs gewerkt wordt. Er is deels sprake van een bestaand beroep met nieuwe accenten in bestaande functies; deels van een bestaand beroep met nieuwe functies en deels ook van geheel nieuwe beroepsvorming met bijpassende nieuwe functies. Hierdoor kan worden gesteld dat de toekomstige functies zeker nog niet volledig uitgekristalliseerd zijn; niet door de opleiding, maar ook niet in het werkveld. Sommige functies zullen door de afgestudeerden zelf gecreëerd moeten worden; bij andere reeds bestaande functies zullen zij wellicht moeten concurreren met reeds bestaande beroepsgroepen. De opleiding heeft naar de mening van het auditteam in ieder geval een duidelijk standpunt over het soort functies waarvoor zij opleidt. Dat de functies nog verder uitgekristalliseerd moeten worden, kan het auditteam billijken vanwege het feit dat er nog geen afgestudeerden zijn. Het team wil de opleiding evenwel meegeven om duidelijkheid te creëren over het niveau dat voor de verschillende toekomstige functies vereist wordt: mbo is wellicht voor sommige functies voldoende, terwijl voor andere functies mogelijk masterniveau vereist is. 1.1.6. Opleidingscompetenties Het competentieprofiel beschrijft de competenties waarover de professional Sport en Bewegen beschikt om de taken en werkzaamheden van zijn beroep te kunnen uitvoeren. Omdat competenties contextspecifiek zijn, vormen beroepscontext (beschreven in de drie aandachtsgebieden; zie 1.1.4), de drie taakgebieden (zie 1.1.5) en de beroepsrollen samen het competentieprofiel van de professional Sport en Bewegen. De competenties zijn in prestatiecriteria op drie niveaus beschreven en verder geoperationaliseerd. De opleiding heeft de volgende negen competenties geformuleerd: 1. onderzoeken: op methodische wijze onderzoeken van de wensen en mogelijkheden van zowel doelgroepen als het werkveld en het analyseren van de kwaliteit van bestaande sport-, beweeg- en voorlichtingsprogramma’s; 2. adviseren: zowel mondeling als schriftelijk adviseren van organisaties over mogelijkheden en implementatie van sport-, beweeg- en voorlichtingsprogramma’s: 3. ontwikkelen: op methodische en didactisch verantwoorde wijze ontwikkelen van sport-, beweeg- en voorlichtingsprogramma’s; 4. uitvoeren: op verantwoorde en stimulerende wijze sport-, beweeg- en voorlichtingsprogramma’s uitvoeren; 5. begeleiden: organiseren van projecten gericht op sport-, beweeg- en voorlichtingsprogramma’s in samenwerking met alle betrokken partijen binnen en buiten een organisatie; 6. managen en ondernemen: bedrijfsmatig werken en leiding geven, multidisciplinair samenwerken en onderhouden van relaties met het werkveld; 7. professionaliseren: op basis van zelfreflectie onderhouden en bevorderen van eigen deskundigheid en professionalisering van het beroep in een (inter)nationale context; 8. innoveren: innoveren van bestaande sport-, beweeg- en voorlichtingsprogramma’s naar aanleiding van gewijzigde maatschappelijke omstandigheden en nieuwe (wetenschappelijke) inzichten en participeren in wetenschappelijk onderzoek gericht op fundering van het beroep.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 9
Validering door het werkveld 1.1.7. Een projectgroep – bestaande uit deskundigen op het terrein van sport, bewegen, gezondheid en onderwijs – heeft bij de totstandkoming van de eindkwalificaties de markt verkend en het competentieprofiel ontwikkeld op basis van analyses van de ontwikkeling van behoeften in de (potentiële) werkvelden. 1.1.8. De opleiding raadpleegt het beroepenveld via de Raad van Advies (RvA). De Raad is sinds 2005 betrokken bij de opleiding en bestaat uit een zevental leden dat werkzaam is op het gebied van Sport, Bewegen en Gezondheid binnen verschillende beroepscontexten. De raad komt minimaal twee keer per jaar bijeen. De RvA wordt advies gevraagd over bijvoorbeeld landelijke, lokale en regionale trends en ontwikkelingen in het domein Sport en Bewegen en Gezondheid die van invloed kunnen zijn op de bacheloropleiding, positionering van de opleiding, de innovatie van het beroep en nieuwe competenties. De RvA heeft het competentieprofiel van de opleiding gevalideerd. Ook de uitwerking van de opleidingscompetenties in taakgebieden en beroepsrollen is met de RvA besproken en officieel vastgesteld. 1.1.9. De opleiding initieert jaarlijks een werkveldoverleg met de stageverlenende instellingen. Deze organisaties worden o.a. bevraagd op de relevantie van de opleidingskwalificaties en op de inhoud en kwaliteit van het curriculum resp. de programmaonderdelen. Daarnaast organiseert de opleiding jaarlijks een werkveldmiddag voor studenten en docenten waarbij genodigden uit het werkveld een presentatie geven met betrekking tot hun visie op het beroep, en de actuele ontwikkelingen binnen het gebied van sporten en bewegen en daaruit voortvloeiende competenties. 1.1.10. Internationalisering Internationale oriëntatie is een van de speerpunten waarop hogeschool INHolland wil inzetten in de periode 2006-2010. Deze speerpunten staan uitgewerkt in het Instellingsplan Samen werken aan de kennis van morgen. Elke locatie beschikt over een afdeling internationalisering die bemiddelt bij het vinden van informatie over studie in het buitenland. De concrete inbedding van internationalisering in het studieprogramma staat beschreven in het document ‘internationalisering opleiding Sport en Bewegen’. De opleiding maakt, conform (hoge)schoolbeleid, een onderscheid in internationalisering at home en abroad. Met at home worden de maatregelen aangeduid die in Nederland worden ondernomen met het oog op internationalisering; onder abroad vallen de activiteiten die in het buitenland plaats vinden. Internationalisering at home: - (inter)culturele sensitiviteit: binnen internationalisering at home speelt culturele diversiteit een belangrijke rol. De opleiding besteedt dan ook aandacht aan factoren die van invloed zijn op de beweegcultuur en de levensstijl in verschillende culturen. Zo worden de sportbeleving en de voedingspatronen van diverse doelgroepen/culturen behandeld; - gebruik van internationale vakliteratuur: de opleiding geeft aan dat zij bij bijvoorbeeld projecten de studenten circa acht artikelen wil laten zoeken waarvan standaard twee Engelstalig moeten zijn. De presentatie aan het einde van het project dient in het Engels te zijn. De studenten die het auditteam heeft gesproken, gaven aan dat er nu soms de keuze wordt gegeven tussen het zoeken van bijvoorbeeld vier Nederlandstalige artikelen of twee Engelstalige. Het auditteam wil de opleiding op het hart drukken om ervoor zorg te dragen dat studenten in aanraking komen met buitenlandse en anderstalige vakliteratuur; - gebruik van internationale databases; - behandeling van internationale casuïstiek; - ontwikkeling van minoren met een internationale dimensie: met name in de verdiepende minoren (zie facet 2.2) moeten studenten zich tevens verdiepen in internationale ontwikkeling.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 10
Internationalisering abroad: - internationalisering abroad wordt met name vormgegeven in samenwerking met een buitenlandse partner, de South Bank University in Londen, in de vorm van ontwikkeling van gezamenlijk onderwijs. Het plan is dat studenten van diverse instellingen niet alleen digitaal, maar ook virtueel aan één en hetzelfde curriculumonderdeel zullen werken. Ook fysieke uitwisseling van studenten en docenten staat op het programma. Verder heeft de opleiding contacten met de University of Bergen in Noorwegen; - de opleiding streeft naar het ontwikkelen van een netwerk van buitenlandse stageadressen: de opleiding stimuleert haar studenten om een minor of een stage in het buitenland te volgen. In het studiejaar 2007-2008 zijn twaalf studenten naar het buitenland gegaan. In Suriname beschikt Hogeschool INHolland over een eigen vestiging van waaruit ook stagemogelijkheden gecreëerd worden; - kortdurende activiteiten: de opleiding organiseert binnen de minor Sportmanagement een werkweek in het buitenland. Deze kortdurende activiteiten wenst de opleiding uit te breiden. Daarnaast kent de minor Change it een programma van vijf weken in het buitenland (2007-2008: Uganda).
Studenten beoordelen de aandacht die de opleiding geeft aan internationale ontwikkelingen in het STO 2008 met een 2,6. Ook de informatie over de internationale studiemogelijkheden beoordelen zij met dit cijfer. Hier ligt nog ruimte voor verbetering. Studenten onderkennen evenwel dat, indien zij tijdens hun studie ervaring op willen doen in het buitenland, de opleiding hiervoor voldoende mogelijkheden biedt. (Nb. Het STO hanteert een vijfpuntsschaal: 1 = zeer ontevreden, 5 = zeer tevreden). Het auditteam is van mening dat de internationale dimensie in voldoende mate terugkomt in de opleiding, maar nog zeker sterker aangezet kan worden. Het team juicht de ambitie van de opleiding om de internationale dimensie steviger in het programma te verankeren dan ook toe. Het team wil de opleiding meegeven dat voor aansluiting bij de (Nederlandse) praktijk evenwel ook samenwerking met Duitsland (een Duitse Hogeschool) te overwegen is, gezien de toenemende mate waarin (regionale) samenwerkingsprojecten worden opgezet in de grensstreek (onder meer in Gelderland vanuit de Gelderse Sport Federatie). Ook aan België kan worden gedacht, omdat ook daar aan leefstijlprogramma’s wordt gewerkt. Verder hebben ook de Scandinavische landen (met name Finland) veel ervaring met het stimuleren van een gezonde, actieve leefstijl.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Er is nog geen landelijk vastgesteld profiel voor de opleiding Sport en Bewegen. Voor de aansluiting bij de eisen die vakgenoten stellen aan een opleiding in het domein van sport en bewegen heeft de opleiding kennisgenomen van landelijke beroeps- en opleidingsprofielen van aanverwante opleidingen in het domein. Voor aansluiting bij de eisen die door de beroepspraktijk worden gesteld aan een opleiding in het domein van sport en bewegen heeft de opleiding een analyse gemaakt van de ontwikkeling van behoeften in het werkveld en heeft zij deskundigen uit het relevante werkveld betrokken bij het opstellen van de eindkwalificaties. De opleiding heeft structureel overleg geïnitieerd met collega-opleidingen om zo gezamenlijke afspraken te kunnen maken over relevante zaken in het domein van sport, bewegen en gezondheid. Het auditteam acht intensivering van dit overleg opportuun.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 11
De opleiding heeft een eigen visie op ontwikkelingen en probleemstellingen in het relevante beroepenveld en heeft deze visie tot uitdrukking gebracht in een eigen profilering met drie aandachtsgebieden. Het auditteam is van mening dat de opleiding goed inspeelt op de maatschappelijke behoefte aan professionals die burgers, werknemers en patiënten direct of indirect ondersteunen bij het aannemen en vasthouden van een actieve, gezonde leefstijl. De opleiding heeft een eigen visie op de functies waarvoor zij opleidt. De opleiding richt zich op een brede inzetbaarheid van haar afgestudeerden met daarbij de mogelijkheid tot profilering op drie taakgebieden: onderzoek en ontwikkeling; begeleiding en uitvoering; en beleid en management. Het beroep en de bijbehorende functies waarop de opleiding voorbereidt, dient nog verder uitgekristalliseerd te worden. Dit is inherent aan de fase van ontwikkeling m.b.t. de beroepsvorming waar zowel het onderwijs als het werkveld mee te maken heeft. Het auditteam is van mening dat de opleiding een belangrijke rol kan spelen bij de branding van het beroep. De opleiding heeft negen competenties geformuleerd en deze verder geconcretiseerd door beschrijving van beroepscontexten, taakgebieden en mogelijke beroepsrollen. Een Raad van Advies (RvA) heeft het competentieprofiel van de opleiding gevalideerd. Ook de uitwerking van de opleidingscompetenties in prestatiecriteria is met de RvA besproken en officieel vastgesteld. De opleiding kent hiermee een werkend mechanisme voor periodieke updating van haar eindkwalificaties. Internationalisering verdeelt de opleiding in twee categorieën: at home en abroad. De opleiding besteedt in voldoende mate aandacht in haar programma aan de internationale component, maar dit kan zeker nog sterker worden aangezet. Dit blijkt ook uit het oordeel van de studenten die de aandacht van de opleiding voor internationale ontwikkelingen met een 2,6 beoordelen in het STO 2008. Het auditteam juicht de ambitie van de opleiding om de internationale dimensie steviger in het programma te verankeren toe.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 12
Facet 1.2. Niveau Bachelor Criterium Het facet ‘Niveau Bachelor’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor?
Bevindingen 1.2.1. Het auditteam heeft de eindkwalificaties van de opleiding getoetst teneinde te kunnen bepalen of deze kwalificaties beantwoorden aan het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de zogeheten Dublin Descriptoren. In de Dublin Descriptoren worden vijf dimensies (Kennis en Inzicht – Toepassen Kennis en Inzicht – Oordeelsvorming – Communicatie – Leervaardigheden) onderscheiden. 1.2.2. De opleiding heeft met betrekking tot het opleidingsprofiel aansluiting gezocht met de Dublin Descriptoren. In een competentiematrix heeft zij de relatie inzichtelijk gemaakt tussen de Dublin Descriptoren, de generieke hbo-kwalificaties en de opleidingscompetenties. Dublin Descriptoren Oordelen
Creativiteit en complexiteit in handelen
Methodisch en reflectief denken en handelen
X
X
X
X
X
X
2. adviseren
X
X
X
X
X
X
X
3. ontwikkelen
X
X
X
X
X
X
X
4. uitvoeren
X
X
X
X
X
X
X
5. begeleiden
X
X
X
X
X
X
6. organiseren
X
X
X
X
X
X
X
X
7. managen en ondernemen
X
X
X
X
X
X
X
X
8. professionaliseren
X
9. innoveren
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Basiskwalificering voor management functies
X
Sociaal communicatieve bekwaamheid
Brede professionalisering
Wetenschappelijke toepassing
1. onderzoeken
Opleidingscompetenties
Transfer en brede inzetbaarheid
Probleemgericht werken
Lerend vermogen
Multidisciplinaire integratie
Communiceren
Brede professionalisering
HBOKernkwalificaties
Toepassen
Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid
Kennis en inzicht
X
X X
X
X
1.2.3. De School of Health kent een onderwijsconcept dat is opgebouwd uit drie niveaus (beginner, junior en bachelor). Aan de verschillende beheersingsniveaus zijn prestatie-indicatoren gekoppeld. De prestatieindicatoren van niveau 3, het startbekwame niveau, zijn getoetst aan de Dublin Descriptoren. Op deze wijze
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 13
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft het bachelorniveau gedefinieerd op een wijze die beantwoordt aan de vijf Dublin Descriptoren. De opleiding heeft via een competentiematrix op een overzichtelijke wijze de relatie in kaart gebracht tussen de Dublin Descriptoren, de generieke hbo-kwalificaties en de opleidingscompetenties. Het auditteam is van oordeel dat de opleiding er adequaat in geslaagd is elke dimensie van de Dublin Descriptoren een herkenbare plaats te geven in de door haar geformuleerde eindcompetenties.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 14
Facet 1.3. Oriëntatie HBO Criteria Het facet ‘Oriëntatie HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties? Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is?
Bevindingen “Oriëntatie HBO” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, beroepsonderwijs anderzijds. Hoger Onderwijs 1.3.1. De opleiding heeft in het competentieprofiel van S&B en de daarmee samenhangende opleidingscompetenties de generieke hbo-kwalificaties en de Dublin Descriptoren verwerkt en sluit hiermee aan bij de beschrijving van het bachelorniveau. Daarmee is aangegeven dat de opleiding gerekend kan worden tot het hoger onderwijs. De wijze waarop de opleiding de Dublin Descriptoren heeft uitgewerkt en in het programma heeft opgenomen, beoordeelde het auditteam reeds als goed (zie daarvoor facet 1.2). Beroepsonderwijs 1.3.2. De eindkwalificaties van de opleiding Sport en Bewegen zijn geformuleerd in termen van competenties die aantoonbaar (zie 1.1) in samenspraak met het beroepenveld zijn opgesteld en door dat beroepenveld zijn gevalideerd. Het werkveld bevestigt de opleiding in de gemaakte keuzes ten aanzien van het competentieprofiel. Daarmee is op het niveau van opleidingsdoelstellingen de oriëntatie op het voor de professional sport en bewegen relevante werkveld geborgd. De wijze waarop de opleiding de beroepscompetenties in samenspraak met het beroepenveld heeft uitgewerkt, beoordeelde het auditteam reeds als voldoende (zie 1.1.). De beginnende beroepsbeoefenaar 1.3.3. In het algemeen kan worden gesteld dat de opleiding professionals binnen het domein van sport, bewegen en gezondheid wil opleiden die: breed zijn opgeleid: multidisciplinair kunnen denken, handelen en samenwerken hun handelen kunnen onderbouwen en verantwoorden naar: - een diversiteit van klanten, zorg- en hulpvragers in relatie tot hun sociale omgeving (vraaggerichtheid) - de eigen beroepsgroep in relatie tot andere beroepsgroepen (beroepsbekwaamheid) - de organisatie in relatie tot de wijdere maatschappelijke omgeving (bedrijfsmatigheid) De functies waar de opleiding voor opleidt, zijn in kaart gebracht in facet 1.1. Deze zijn onderverdeeld in de taakgebieden onderzoek & ontwikkeling, begeleiding & uitvoering en beleid & management. 1.3.4. Om te meten of de gerealiseerde competenties qua inhoud en niveau aansluiten bij de door het beroepenveld gewenste kwalificaties, zal de opleiding in 2010 een alumni- en werkveldonderzoek uitvoeren. Ook bevraagt de opleiding structureel opdrachtgevers van afstudeeropdrachten en bedrijfsbegeleiders van stages (stagedocenten) over de aansluiting van de eindkwalificaties bij het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 15
De eerste stage-evaluaties geven aan dat de competenties van studenten aansluiten op de eisen van het werkveld. 1.3.5. Voor het overige blijkt de ‘Oriëntatie HBO’ ook uit het programma van de opleiding. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De eindcompetenties van de opleiding voldoen aan het niveau Bachelor, zoals weergegeven in de Dublin Descriptoren en de hbo-generieke eindkwalificaties. De eindkwalificaties van de opleiding zijn aantoonbaar door het voor de professional sport en bewegen relevante beroepenveld gevalideerd. De eindcompetenties van de opleiding corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar.
SAMENVATTEND OORDEEL “DOELSTELLINGEN OPLEIDING”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp ”Doelstellingen Opleiding” als voldoende.
Er is nog geen landelijk vastgesteld profiel voor de opleiding Sport en Bewegen. De opleidingskwalificaties zijn ontwikkeld in samenwerking met deskundigen uit verschillende relevante werkvelden en corresponderen met de eisen die de beroepspraktijk stelt aan een opleiding in het domein van sport, bewegen en gezondheid. Het auditteam heeft evenwel kennisgenomen van landelijke beroeps- en opleidingsprofielen van aanverwante opleidingen in het domein. De Raad van Advies heeft het competentieprofiel van de opleiding gevalideerd. De RvA adviseert de opleiding onder andere aangaande het opleidingsprofiel en –programma en de profilering van de opleiding. De eindcompetenties van de opleiding voldoen aan het niveau Bachelor en corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. De opleiding volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld via contact met de onderwijsadviesraad. De RvA adviseert de opleiding onder andere aangaande het opleidingsprofiel en – programma en de profilering van de opleiding. De opleiding voert discussies over actuele ontwikkelingen met collega-opleidingen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 16
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent acht facetten: 1.eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing.
Facet 2.1. Eisen HBO Criteria Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Vindt kennisontwikkeling van studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline? Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk?
Bevindingen Inleiding De opleiding Sport & Bewegen van INHolland kiest voor competentiegericht onderwijs (CGO). CGO is gericht op het ontwikkelen van competenties van studenten. Kenmerkend voor competentiegericht onderwijs is dat het onderwijs beroepsgerelateerd is: het is gericht op het adequaat handelen in kritische beroepssituaties. De context wordt dan ook opgevat als de (beroeps)situaties waarin iemand in een bepaalde (beroeps)rol moet handelen. Opleidingsprogramma – openingen naar de beroepspraktijk 2.1.1. In het opleidingsprogramma is gekozen voor didactische lijnen van De Bie. Er worden drie lijnen onderscheiden met elk hun eigen leerdynamiek. Deze leerlijnen borgen dat kennisontwikkeling plaatsvindt via interactie met de beroepspraktijk en dat de student beroepsvaardigheden ontwikkelt (zie ook facet 2.2). De conceptuele leerlijn borgt dat basisconcepten, modellen en theorieën aan de orde komen. De te verwerven kennis (‘body of knowledge’) mag niet losstaan van ‘het begrijpen van de theorie’, ‘het nut ervan inzien voor de beroepspraktijk’ en ‘de beroepscontext’. De student leert de toepassing van de basisconcepten in praktijksimulaties, zoals cases, projecten, praktijkvoorbeelden en oefeningen. Binnen de integrale leerlijn werken studenten aan projecten. De inhoud van de projecten is ontleend aan de beroepspraktijk en leidt tot een beroepsproduct of dienst binnen het gebied van sport, bewegen en gezondheid. In een aantal gevallen is er sprake van een opdracht in en/of vanuit de praktijk. Binnen de vaardigheden leerlijn staat het ontwikkelen van beroepsvaardigheden centraal. De student ontwikkelt in deze lijn de competenties die karakteriserend zijn voor de latere beroepsuitoefening. De beroepsvaardigheden worden voor een groot deel verworven via de stages. - Het eerste studiejaar maakt de student kennis met de werkvelden d.m.v. korte stages gekoppeld aan praktijkopdrachten, excursies en workshops verzorgd door externe deskundigen. Vooral in de drie themaweken, waar een beroeps- of taakgebied centraal staat, vinden er excursies en workshops plaats onder leiding van externe deskundigen. - Beroepsoriënterende stages: in het eerste en tweede jaar voert de student een aantal projecten uit dat vanuit de praktijk is opgedragen. Deze projecten zijn door het werkveld ingediend bij het project-/stagebureau en na overleg met de project-/stagecoördinator goedgekeurd. - Beroepsvoorbereidende stage: in vervolg op de contacten met het werkveld binnen de projecten van de integrale leerlijn in het eerste en tweede studiejaar begint het derde studiejaar met een groot stageblok. De stageperiode in derde studiejaar duurt twintig weken en vindt plaats in een instelling of bedrijf dat zich richt op sporten, bewegen, gezondheids- resp. levensstijlvraagstukken.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 17
-
-
Beroepsvormende stage: In het vierde studiejaar voert de student een afstudeeropdracht uit in opdracht van een opdrachtgever uit een van de werkvelden. De uitvoering van dit project vindt grotendeels plaats in de instelling bij de opdrachtgever. De afstudeerfase bedraagt een periode van ongeveer 6 maanden. Daarnaast kunnen ook stages plaats vinden in het kader van differentiatieminoren.
2.1.2. Tijdens het eerste en tweede studiejaar wordt er elke periode een project uitgevoerd. Dat betekent dat er in groepen van vier à zes studenten wordt gewerkt aan een vraagstuk van uithet toekomstige beroepsveld. De projecten staan in het teken van een van de drie eerder genoemde aandachtsgebieden van de opleiding. Voorbeelden van projecten binnen deze aandachtsgebieden: Advies aangepaste sporten: in het eerste studiejaar voert de student een fictief project uit, waarbij hij in opdracht van de bond voor aangepaste sporten een aangepaste sportactiviteit ontwikkelt voor een doelgroep met beperkingen. Het doel is om het aanbod van sport en bewegen activiteiten te vergroten, of een bestaande sport creatief aan te passen op de doelgroep. Aan de hand van interviews en enquêtes kijkt de student wat de wensen en behoeften van de doelgroep zijn. Vervolgens schrijft hij een advies waarin hij aangeeft hoe deze activiteit geïmplementeerd kan worden in de betreffende gemeente. De ontwikkelde sportactiviteit wordt ook in de praktijk uitgevoerd. Studenten hebben in de gesprekken tijdens de audit aangegeven dat zij vanuit dit kader gewerkt hebben met iemand vanuit het NebasNsg (nu Gehandicaptensport Nederland). Deze persoon had visuele beperkingen. De studenten moesten sport- en spelactiviteiten ontwikkelen en daarbij bijvoorbeeld ook goed nadenken hoe zij deze gingen presenteren aan een visueel gehandicapt iemand. Teambuilding voor werknemers: in het eerste studiejaar voert de student ook een project uit waarbij per klas een bedrijf wordt opgericht. Dit bedrijf wordt gevraagd om een teambuildingsdag te organiseren voor werknemers. Tijdens deze dag worden sport en bewegen ingezet om teambuilding van de werknemers te bevorderen. Het gaat niet alleen om het organiseren, begeleiden en uitvoeren van deze dag, maar ook om het oprichten van een bedrijf, het opzetten van een PR-campagne en het schrijven van een offerte. De opdracht moet eerst binnen worden gehaald voordat deze mag worden uitgevoerd. Het schrijven van een draaiboek is belangrijk voor de uitvoering van deze dag. Persoonlijke fitnessbegeleiding: in het tweede studiejaar komen de studenten tijdens de projecten steeds meer in aanraking met het werkveld. Met betrekking tot het stimuleren van de actieve leefstijl leren studenten niet alleen om groepen te begeleiden, maar ook om individuen te begeleiden. Binnen dit project worden jongeren tussen 20 en 30 jaar begeleid bij het streven naar leefstijlverandering. De studenten sport en bewegen begeleiden de deelnemers door het opstellen van een persoonlijk beweegplan. Voordat het beweegplan wordt opgesteld wordt het beginniveau vastgesteld door middel van een interview en testen. Vervolgens wordt een programma opgesteld dat is afgestemd op de individuele wensen en mogelijkheden. De studenten begeleiden bij de uitvoering, motiveren de deelnemers en zullen het programma wellicht moeten bijsturen. Daarnaast geeft de student extra adviezen over een gezonde leefstijl met betrekking tot voeding, roken, alcoholgebruik en stressmanagement. 2.1.3. Ook praktijkelementen zoals clinics en gastsprekers maken deel uit van het onderwijsprogramma. Deze praktijkelementen vormen een integraal onderdeel van de betreffende onderwijseenheid. Aan clinics zijn voor de studenten extra kosten verbonden. 2.1.4. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van het programma op de beroepspraktijk. In het Studenten Tevredenheids Onderzoek 2008 (hierna: STO) komt naar voren dat studenten vinden dat: de opleiding voldoende gericht is op de beroepspraktijk (cijfer 3,4); de opleiding voldoende praktijkgericht is (cijfer 3,6); er tijdens de opleiding voldoende contact is met de beroepspraktijk (cijfer 3,3); en dat de opleiding aansluit bij actuele ontwikkelingen (cijfer 3,8).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 18
Vakliteratuur/studiemateriaal 2.1.5. Het auditteam heeft inzage gehad in de door de opleiding gehanteerde vakliteratuur. De boekenlijst wordt elk jaar geactualiseerd door de curriculumgroep, geadviseerd door het docententeam. Naar het oordeel van het auditteam is de gebruikte literatuur relevant, actueel, werkvelddekkend en op hbo-niveau. 2.1.6. De opleiding maakt gebruik van in het werkveld ontwikkeld materiaal (stappenplannen van het NISB, het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen; sport- en spelmateriaal; voorlichtingsmateriaal van het voedingscentrum). Daarnaast hebben studenten online toegang tot databanken als CINAHL, Academic Search, PubMed en Cochrane. D.m.v. studieopdrachten worden studenten vertrouwd gemaakt met het gebruik van deze sites en databestanden. In het STO komt naar voren dat studenten het studiemateriaal van voldoende niveau vinden (cijfer 3,4). Wetenschappelijke oriëntatie 2.1.7. De opleiding hecht belang aan (toegepast) onderzoek. Van professionals wordt verwacht dat zij in staat zijn te handelen in een steeds veranderende maatschappij, waar steeds nieuwe eisen aan professionals worden gesteld en in staat zijn samen te werken met andere disciplines. Hiervoor is een kritische, reflectieve houding vereist en het vermogen nieuwe kennis te ontwikkelen of toegang te hebben tot bronnen van nieuwe kennis. De competentie ‘onderzoeken’, wordt ondersteund door de lijn methodologie. Binnen de verschillende leerfasen is er een opbouw van basale onderzoeksvaardigheden naar een begeleide toepassing van onderzoeksvaardigheden en tenslotte het uitvoeren van zelfstandig toegepast onderzoek tijdens het afstudeerproject. Studenten worden begeleid om analytisch te leren denken en om hun beroepsmatig handelen te kunnen verantwoorden op basis van theoretische concepten en toegepast onderzoek. Het team wil de opleiding meegeven dat voor de wetenschappelijke ‘aanhaking’ het volgen van onderzoek uit de VS en Canada nuttig is. Via TNO is het wellicht mogelijk te profiteren van een Europees netwerk (en wetenschappelijke projecten), bijvoorbeeld in het kader van actieve leefstijl voor ouderen. Lectoraten 2.1.8. In de koppeling van het onderwijs richting het bedrijfsleven spelen lectoraten een belangrijke rol. Op dit moment bestaan er binnen de School of Health de volgende relevante lectoraten: verslavingszorg; jeugd en debat; Best Practice in de GGZ; Leefwerelden van jeugd. Voor 2009-2010 wordt een aanvraag gedaan voor het installeren van een lectoraat op het vlak van ‘health en lifestyle’, vooral gemotiveerd vanuit de wens naar praktisch onderzoek en inhoudelijke sturing van het onderwijs met betrekking tot lifestyle en gezondheidsbevordering. Diverse docenten zullen in de kenniskring van het te ontwikkeling lectoraat participeren. Interactie docenten – werkveld 2.1.9. Het personeelsbeleid is er op gericht dat een groot aandeel van het docententeam ook werkzaam is in de (actuele) beroepspraktijk en/of recente werkervaring heeft in het vakgebied. Het auditteam heeft inzage gehad in de CV’s van de docenten. Een aantal docenten is nog werkzaam in het werkveld (voor verdere toelichting, zie facet 3.1). Binnen alle leerlijnen worden gastdocenten ingezet. Uit de gesprekken tijdens de audit is naar voren gekomen dat het docentencorps kennis heeft van het relevante werkveld en gevoel heeft voor de specifieke cultuur van het werkveld.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 19
Uit het STO kan een beeld verkregen worden van de binding die docenten leggen tussen opleiding en beroepspraktijk. Studenten beoordelen de actuele kennis van docenten over de beroepspraktijk in het STO 2008 met een 3,8. Ook tijdens de gesprekken op de auditdag hebben studenten gezegd tevreden te zijn over de bijdrage die docenten leveren aan de praktijkgerichtheid van de opleiding. Docenten zijn volgens hen goed in staat de koppeling tussen de theorie en de praktijk te maken. Interactie opleiding – werkveld 2.1.10. De opleiding onderhoudt structurele contacten met het werkveld en dat leidt op programmaniveau tot concrete input vanuit dat werkveld. Met de RvA wordt gesproken over zaken als onderwijsinhouden, nieuwe ontwikkelingen in het beroepenveld, startkwalificaties voor beginnend beroepsbeoefenaars e.d. De opleiding beschikt behalve de RvA over verschillende contacten met het werkveld. Uit de gesprekken tijdens de audit is naar voren gekomen dat de opleiding veel contacten heeft op lokaal en regionaal niveau (bijvoorbeeld met gemeente Haarlem, Sportservice Noord-Holland en Achmea Health Centre). De gemeente Haarlem zet overigens ook opdrachten – bijvoorbeeld rondom de organisatie van sportevenementen – weg bij de opleiding. Op landelijk niveau is er weliswaar een aantal contacten gelegd met nationale organisaties als het NISB, het NOC*NSF of de sportbonden, maar het auditteam wil de opleiding meegeven om deze contacten op formele wijze en meer gestructureerd vorm te geven t.b.v. het creëren van mogelijke stages voor studenten en het snel kunnen inspelen op ontwikkelingen uit het landelijke werkveld. Datzelfde geldt voor de ontwikkelingen binnen het volksgezondheidsbeleid van VWS, waarbij bijvoorbeeld meer en meer de nadruk op preventie wordt gelegd. 2.1.10. Voor wat betreft internationalisering wordt verwezen naar de bevindingen onder facet 1.1.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het opleidingsprogramma voorziet in leeromgevingen waarbinnen de student in direct contact komt met de beroepspraktijk. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van het programma op de beroepspraktijk. In het curriculum is aandacht voor het vertalen van wetenschappelijke ontwikkelingen naar de praktijk. Het auditteam heeft geconstateerd dat de opleiding reeds een flinke slag heeft gemaakt m.b.t. de omslag in het denken over toegepast onderzoek. Het auditteam is van mening dat het te ontwikkelen lectoraat op het vlak van health en lifestyle in belangrijke mate ondersteunend kan zijn bij de verdere professionalisering van de onderzoekslijn in het curriculum en bij het versterken van evidence based practice. De gebruikte vakliteratuur is actueel, relevant, werkvelddekkend en op hbo-niveau. Dit geldt tevens voor het studiemateriaal. Het opleidingsprogramma wordt mede uitgevoerd door docenten die een relatie met het beroepenveld hebben. Daarnaast maakt de opleiding gebruik van gastsprekers. Studenten zijn positief over de actuele kennis van docenten over de beroepspraktijk. Het in de RvA vertegenwoordigde werkveld speelt een rol in de opleiding via het inbrengen van actuele voor het werkveld relevante ontwikkelingen. De opleiding heeft contacten met het lokale, regionale en landelijke werkveld over de structuur van de opleiding en de inhoud van het programma.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 20
Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Criteria Het facet ‘Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma? Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken?
Bevindingen Leerdoelen van programmaonderdelen in relatie tot de eindkwalificaties 2.2.1. Het curriculum is zo opgebouwd dat de student vanaf de propedeuse de negen opleidingscompetenties ontwikkelt. Deze competenties zijn beschreven op drie niveaus, waarbij per competentieniveau prestatie-indicatoren zijn geformuleerd. Per periode is een periodewerkboek geschreven, waarin o.a. deze competentieniveaus en bijbehorende prestatie-indicatoren staan beschreven. De prestatie-indicatoren zijn concreet vertaald in lesdoelen en opgenomen in de werkboeken. In beoordelingsformulieren van o.a. projecten en toetsen zijn deze prestatie-indicatoren/toetscriteria verder geconcretiseerd tot beoordelingscriteria. 2.2.2. Het auditteam heeft inzicht gehad in een periodewerkboek (Werkboek periode 1, 2008-2009, Thema: Oriëntatie op het beroep). Deze periode bestaat uit drie onderwijseenheden, welke vervolgens uit verschillende thema’s bestaan. Het auditteam heeft vastgesteld dat per onderwijseenheid wordt besproken welke competenties uit het beroepsprofiel van een sport en bewegen professional aan bod komen. Hieronder geven wij uitgebreid aan op welke wijze de eindcompetenties verder zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Onderwijseenheid 1 (bestaande uit de projectlijn met het Project Opleiding en Beroep) Tijdens het project van periode 1 staan de competenties onderzoeken, adviseren, managen & ondernemen en organiseren centraal. Voor competentie 7 ‘Managen & ondernemen’ geldt dat aan het einde van deze onderwijseenheid van de student wordt verwacht dat hij weet wat bedrijfsmatig werken is (incl. leidinggeven) (niveau 1). Daarnaast kan hij multidisciplinair samenwerken en relaties onderhouden met het werkveld. Deze competentie is verder vertaald in de volgende prestatie-indicatoren (conform niveau 1): 7.1.7 beheert de administratie van een project 7.1.8 zit de projectgroep voor 7.1.9 schrijft notulen van een bijeenkomst volgens format 7.1.10 legt verslag volgens richtlijnen Ten slotte wordt aangegeven wat de lesdoelen per week zijn. Onderwijseenheid 2 (bestaande uit de theorielijn Mensbiologie 1 en Ondernemen 1) Tijdens de theorielijn staan ontwikkelen, begeleiden en managen & ondernemen centraal. Competentie 7 is hier als volgt uitgewerkt: aan het einde van deze onderwijseenheid wordt van de student verwacht dat hij bedrijfsmatig kan werken en leiding kan geven. Daarnaast kan hij multidisciplinair samenwerken en relaties onderhouden met het werkveld. 7.1.1 kent de sportinfrastructuur en zijn organisatievormen 7.1.2 kent de diverse rollen van een sportmanager
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 21
7.1.3 7.1.4 7.1.5
kent de basisprincipes van het managen van processen kent de basisprincipes van het leidinggeven aan mensen kan projectmatig werken, zowel individueel als in groepsverband
Onder de cursus Ondernemen hangt het thema Sportmanagement wat in periode 1 in het teken staat van sportontwikkeling. Het auditteam heeft geconstateerd dat de bovenstaande prestatie-indicatoren bijbehorend bij de competentie ‘managen en ondernemen’ concreet zijn vertaald in lesdoelen per week. Van de student wordt namelijk het volgende verwacht. Hij: heeft inzicht verkregen in kansen voor Professionals S&B in het beroepenveld kan 2 / 3 verschillende indelingen van sport benoemen en zijn eigen sportbeoefening daarin indelen kan in eigen woorden het begrip Sportontwikkeling beschrijven kan in eigen woorden beschrijven welke plaats “moderne sport” in de samenleving had tot ca.1960. kan in eigen woorden beschrijven welke plaats sport in de huidige samenleving ( 2007) inneemt kan in eigen woorden beschrijven welke ontwikkeling sport heeft doorgemaakt van de jaren 60-nu. kan een beeld schetsen van de samenhang tussen maatschappijontwikkeling en sportontwikkeling heeft inzicht verkregen in diverse verschijningsvormen van sport heeft inzicht verkregen in de waarde(n) van sport en kan 4-6 kernwaarden benoemen kan in eigen woorden het verschil tussen sport als doel en sport als middel beschrijven en dit verduidelijken met voorbeelden heeft inzicht verkregen in de infrastructuur van de Nederlandse Sportwereld en kent de belangrijkste sportorganisaties / “spelers” binnen de Nederlandse sportwereld; zowel binnen de georganiseerde sport als ongeorganiseerde sport. Deze lesdoelen staan in relatie tot de inhoud van de daaraan voorafgaande scholing/training.
2.2.3. In een competentiematrix is inzichtelijk gemaakt hoe de competenties verdeeld zijn over de verschillende onderperiodes. Hierbij wordt tevens het competentieniveau genoemd dat een student in een bepaalde periode moet behalen. Het niveau ‘beroepsgeschikt’ (niveau 1) dient de student aan het einde van de propedeuse bereikt te hebben. Alle competenties worden op niveau 1 in de verschillende onderwijsperioden getoetst, maar ook integraal in het Integraal Beoordelings Moment (IBM) aan het einde van de propedeuse (zie verder facet 2.8). Hetzelfde geldt voor niveau 2 (‘professionaliseringsbekwaam’), welke de student aan het einde van het tweede studiejaar (voor de stage in jaar 3) dient te behalen. Aan het einde van de studie, in de afstudeerfase, dient de student aan te tonen dat hij alle competenties op eindniveau (niveau 3: startbekwaam) beheerst. Op basis van de competentiematrix en de beschrijving van de onderwijseenheden is gebleken, dat ieder programmaonderdeel gericht is op een leerdoel (het verwerven van een of meer kerncompetenties) waaraan individueel of in groepsverband wordt gewerkt. In termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen bestrijkt het totaal aan leerdoelen van de verschillende onderwijseenheden en modules alle eindcompetenties. 2.2.4. Opleidingslijnen/leerlijnen Inhoud en werkvorm van elk programmaonderdeel zijn zodanig, dat het realiseren van elk leerdoel voor studenten haalbaar is. De opleiding heeft het curriculum opgebouwd langs drie opleidingslijnen: de conceptuele leerlijn, de integrale leerlijn en de vaardigheden leerlijn. Parallel langs deze drie lijnen loopt de ervarings-reflectie leerlijn. In de conceptuele leerlijn maken de studenten zich kerninhouden, ondersteunende inhouden en theoretische concepten zo zelfstandig mogelijk eigen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 22
Daartoe werken ze zowel individueel als in onderwijsgroepen aan leerdoelen die uit verschillende inhoudsgebieden kunnen komen: mensbiologie: anatomie; inspanningsfysiologie; stressmanagement en gezondheid; sport, bewegen en gezondheid; psychologie; health education; fysieke belasting op het werk ondernemen: sportmanagement; sportontwikkeling; strategisch management; sportbeleid; organisatiemanagement; marketing; financieel beleid; personeelsbeleid Daarnaast komt theorie aan de orde behorende bij de thema’s: lifestyle, gezondheidsklachten, de mens met beperkingen en gezond werken. Hierbij moet men denken aan: voeding en gezondheid, ontwikkeling van het kind, gerontologie, beperkingen onderste/bovenste extremiteit, ARBO-zorg en RI&E. Binnen de vaardigheden leerlijn staat het ontwikkelen van beroepsvaardigheden centraal. De student ontwikkelt in deze lijn de competenties die karakteriserend zijn voor de latere beroepsuitoefening. De volgende vakken leveren een bijdrage aan de praktijklijn: sport en bewegen: praktijk lesgeven; praktijk fitheid; clinics; didactiek/methodiek kennis en vaardigheden rondom thema’s als: jeugdsporten, zwemmen en fitness, personal coaching en medische fitness en bewegen rondom de werkvloer communicatie: groepsdynamica; presenteren; voorlichting geven; afnemen van interview en enquête; motivational interviewing; conflicthantering; doelstellende gesprekken voeren; multiculturele gespreksvoering; individuele (1-op-1) gespreksvoering Het auditteam heeft uit de gesprekken tijdens de audit kunnen constateren dat de vaardigheden in het teken staan van de bewegingsdeskundige die gezondheidswinst wil boeken door sport en bewegen. Bij praktijk lesgeven leren studenten les te geven aan verschillende doelgroepen (twee keer per week 1,5 uur les gedurende twee jaar). Diverse sportspellen komen hierbij aan bod. Het gaat bij praktijk lesgeven in eerste plaats om een sport voor iedereen speelbaar, laagdrempelig en plezierig te maken en niet om de techniek van een bepaalde sport tot in finesse te beheersen (“laten ervaren in plaats van verwerven”). Het gaat erom dat studenten individuen en groepen – die uit zichzelf wellicht niet snel zouden bewegen – kunnen bereiken en enthousiasmeren voor sport en bewegen. De theorie van het vak didactiek/methodiek wordt hierbij betrokken. Zo moeten studenten een lessencyclus kunnen opstellen en moeten ze een uitgebreide lesvoorbereiding op papier kunnen stellen. Voor bijvoorbeeld praktijk fitheid en fitness geldt dat studenten beweegprogramma’s moeten kunnen ontwikkelen en deze moeten kunnen vertalen naar verschillende doelgroepen. Zo wordt er bij fitness bijvoorbeeld het onderscheid gemaakt tussen fitness voor kinderen, fitness voor ouderen en medische fitness. Studenten moeten verder de beweegprogramma’s kunnen uitvoeren voor een groep, maar zij moeten ook een individu kunnen begeleiden. Het gaat hier om vragen als: wat is de doelgroep? Wat is de beginsituatie van de doelgroep? Hoe kan ik de mate van fitheid (beginsituatie) testen bij mensen? Hoe ga ik met testgegevens om? Wat is het gewenste (en uiteindelijke) doel? De theorie van vakken als fysiologie en anatomie is hierbij ondersteunend. De integrale leerlijn zorgt via het doen van projecten voor de mogelijkheid om geïntegreerd competenties te ontwikkelen in authentieke beroepssituaties. De projecten staan in het teken van de drie aandachtsgebieden van de opleiding (zie ook facet 2.1.2). In de ervarings-reflectie leerlijn leert de student reflecteren op zijn competenties. In combinatie met studieloopbaanbegeleiding zorgt deze leerlijn voor inzicht in het leerproces. De persoonlijke ontwikkeling van de student in het beroep staat centraal in de ervarings-reflectie leerlijn. Daarnaast is de rol van de begeleider er één van samen met de student evalueren en reflecteren op zijn studieloopbaan (zie voor verdere toelichting facet 4.2).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 23
2.2.5. Profilering Hogeschool INHolland heeft de bachelor-master uitgewerkt in een major-minorsysteem. In de majors zijn de gemeenschappelijke competenties van vergelijkbare opleidingen bijeengebracht. Naast de majors zijn er twee minoren (ieder 60 studiepunten): een specialisatieminor en een differentiatieminor. Hieronder geven wij een toelichting op de major-minorstructuur bij de opleiding Sport & Bewegen. De specialisatieminor bestaat uit de vaardigheden leerlijn. De student ontwikkelt in deze leerlijn o.a. de vaardigheden en competenties die karakteriserend zijn voor de beroepsuitoefening van de professional sport en bewegen. In het studieprogramma zijn major en specialisatie minor voor een groot deel geïntegreerd. Flexibilisering van het onderwijs sluit aan op vraagsturing en uit zich primair in het bieden van keuzemogelijkheden in het opleidingsprogramma. Studenten Sport en Bewegen hebben binnen het gehele curriculum 25% vrije keuzeruimte en kunnen dit invullen met verdiepende en verbredende differentiatieminoren. De student stelt een persoonlijk programma van 60 EC samen uit verschillende minorprogramma’s van 15, 30 of 60 EC. De student maakt zijn keuzes aan de hand van de eigen gewenste competentieontwikkeling en op basis van de gewenste voorkenniseisen die aan de differentiatieminoren worden gesteld. In de tweede helft van het derde jaar of de eerste helft van het vierde jaar volgt de student een verdiepende minor. De verdiepende minoren die de opleiding aanbiedt, sluiten aan bij de doelstellingen van de opleiding: Kidzlifestyle: het bevorderen van een actieve leefstijl van de jeugd; Aangepast sporten: verkenning van de mogelijkheden en begrenzingen van mensen met beperkingen en het bijdragen aan het verbeteren daarvan d.m.v. aangepast sporten en bewegen; Move your work: het beïnvloeden van lifestyle, het ontwikkelen van beweeg- en/of voorlichtingsprogramma’s voor werknemers; Strategisch sportbeleid “als basis voor succes”: sportbeleid, management en ondernemen in de sector Sprot en Bewegen; Sport en bewegen internationaal: het doorlopen van een stageperiode in het buitenland. Daarnaast kunnen studenten verbredende minoren kiezen. Voorbeelden van verbredende differentiatieminoren die binnen INHolland worden aangeboden en die door studenten S&B tot nu toe met toestemming (van de examencommissie) zijn gevolgd, zijn: de kracht van vele culturen; toegepaste psychologie; voedsel, kwaliteit en gezondheid; peoplemanagement; manager als coach; marketing voor non-marketeers; levensbeschouwing. Ten slotte is er voor studenten de mogelijkheid om een doorstroomminor te volgen als voorbereiding op een wetenschappelijke vervolgstudie. Deze zijn voor 30 EC al ontwikkeld door Hogeschool INHolland; voor de overige 30 EC volgen studenten een doorstroom/schakelprogramma bij de betreffende faculteit waar de student naar wil doorstromen. Verder is er een schakelprogramma dat studenten in staat stelt om al tijdens hun bacheloropleiding te werken aan de overstap naar de universitaire masteropleiding Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU). Tevredenheid studenten 2.2.6. In het STO 2008 geven studenten aan dat de opleiding hen volop keuzemogelijkheden biedt (beoordeeld met een 3,5). In het STO 2006 en 2007 komt naar voren dat studenten de inhoud en de vorm van de opleiding vinden passen bij de leerdoelen. Van het STO 2008 zijn op deze punten geen gegevens bekend. Uit onderwijsevaluaties blijkt over het algemeen dat het onderwijs bijdraagt aan de ontwikkeling van de competenties van studenten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 24
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties. De opleiding heeft haar negen opleidingscompetenties geoperationaliseerd in prestatie-indicatoren per beheersingsniveau. Deze prestatie-indicatoren zijn op hun beurt voldoende en herkenbaar uitgewerkt in concrete lesdoelen. Via een matrix en de beschrijving van de diverse programmaonderdelen is inzichtelijk gemaakt dat alle competenties terugkomen in het programma. In termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen bestrijkt het totaal aan leerdoelen van de verschillende onderwijseenheden en modules alle eindcompetenties. De opbouw van het programma via de verschillende opleidingslijnen stelt studenten in staat de geformuleerde eindcompetenties te verwerven. De integrale leerlijn zorgt voor de mogelijkheid om geïntegreerd competenties te ontwikkelen in authentieke beroepssituaties. De conceptuele – en vaardigheden leerlijn borgen dat er voldoende mogelijkheden zijn voor kennisontwikkeling en de ontwikkeling van vaardigheden. De ervarings-reflectie leerlijn laat studenten reflecteren op de competenties en zorgt in combinatie met studieloopbaanbegeleiding voor inzicht in het leerproces. Minoren bieden de student de mogelijkheid om zich te profileren (persoonlijke interesse en ontplooiing). Het auditteam acht het minorenaanbod adequaat. Studenten zijn tevreden over de bijdrage van de opleiding aan de ontwikkeling van de competenties.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 25
Facet 2.3. Samenhang Programma Criterium Het facet ‘Samenhang Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het studieprogramma inhoudelijk samenhangend?
Bevindingen Beleid 2.3.1. Om tot een evenwichtige opbouw van en samenhang in het curriculum te komen hanteert de opleiding de volgende uitgangspunten: er is integratie van kennis en vaardigheden, theorie en praktijk en van binnenschools en buitenschools leren; studieactiviteiten binnen een onderwijsperiode worden op elkaar afgestemd; doelen zijn per onderwijsperiode en per onderdeel gerelateerd aan de eindkwalificaties; in het curriculum is een fasering ingebouwd die correspondeert met de moeilijkheidsgraad van de onderwijsinhoud en de zelfverantwoordelijkheid van de student; er zijn duidelijke leerlijnen die onderling op elkaar zijn afgestemd; studieloopbaanbegeleiding ondersteunt de student in het bewaken van de samenhang bij het maken van keuzes binnen variabele programmaonderdelen. Verticale samenhang 2.3.2. Opbouw in fasen De opleiding wil de studenten de mogelijkheid bieden gefaseerd hun competenties te laten ontwikkelen door stapsgewijs hogere eisen te stellen aan het competentieniveau en de complexiteit van de context geleidelijk te laten toenemen. De opleiding heeft daarom gekozen voor een indeling van de opleiding in drie fasen die overeenkomen met een bepaald competentieniveau en worden afgesloten met een fasetoets (IBM: Integraal Beoordelings Moment). In onderstaande tabel geven wij een overzicht van de fase-indeling: fase Beroepsgeschikt Professionaliseringsbekwaam Startbekwaam
competentieniveau 1 2 3
fasetoets aan het eind van de propedeuse voor aanvang grote stageperiodes (aan het eind van het 2e studiejaar) op het eind van de studie
2.3.3. Opbouw in niveau Eerder hebben wij gesteld dat de opleiding de negen opleidingscompetenties verdeeld heeft in drie niveaus. De niveaus komen overeen met de drie fasen van de opleiding. Elk van de drie niveaus is vertaald in prestatie-indicatoren. Deze indicatoren geven de student en de docent richtlijnen voor de opbouw van het programma en de wijze van toetsing. Alle competenties komen binnen verschillende onderwijsperiodes en – eenheden regelmatig aan bod (concentrische opbouw), maar wel in steeds complexere situaties (hoger niveau). De concentrische opbouw blijkt o.a. uit het feit dat de drie aandachtsgebieden die de opleiding heeft geformuleerd, als een rode draad door het curriculum lopen. De aandachtsgebieden zijn terug te vinden in de thema’s van onderwijsperiodes (zie 2.3.6) en in de inhoud van minoren. Het aandachtsgebied ‘verbeteren van de mogelijkheden van mensen met beperkingen’ bepaalt bijvoorbeeld de thema’s van onderwijsperiodes 2 en7 en komt terug in de minor ‘aangepast sporten’. De concentrische opbouw blijkt ook uit de opbouw van een aantal onderwijsinhouden, met name met betrekking tot onderzoek, communicatie en sportmanagement.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 26
Binnen de verschillende leerfasen is er bijvoorbeeld een opbouw van basale onderzoeksvaardigheden naar een begeleide toepassing van onderzoeksvaardigheden en ten slotte het uitvoeren van zelfstandig toegepast onderzoek. Sportmanagement wordt aangeboden in periode 1, 2, 3 en 4 van het eerste studiejaar, waarbij achtereenvolgens de onderwerpen sportontwikkeling, strategisch management, sportbeleid en organisatiemanagement worden aangeboden. 2.3.4. Studieloopbaanbegeleiding/zelfsturing Er is sprake van een geleidelijke toename van de zelfsturing van de student. Het uitgangspunt van de opleiding is om de student via structuur te begeleiden naar een gestructureerde zelfsturing. Parallel naast de drie leerlijnen loopt studieloopbaanbegeleiding door en vindt reflectie plaats op individuele competentieontwikkeling. SLB is gefaseerd opgebouwd van een structuurbiedende begeleidingsvorm in de propedeuse naar een vorm van persoonlijke coaching in het vierde studiejaar. De inhoud van SLB wordt elke onderwijsperiode bepaald door de competenties die de betreffende periode centraal staan. SLB is een onlosmakelijk onderdeel van het curriculum en staat, met instrumenten als competentieprofiel en portfolio, in verband met alle onderdelen van het studieprogramma. 2.3.5. Ter verdere borging van de verticale samenhang kent de opleiding een opbouw van het curriculum via parallelle opleidingslijnen die wij reeds hebben besproken in facet 2.2. De opleidingslijnen zijn herkenbare en samenhangende onderdelen van het curriculum die door de opleiding heen een geleidelijke, logische opbouw kennen. Horizontale samenhang 2.3.6. Het programma is zodanig opgezet dat de verschillende programmaonderdelen een horizontale samenhang kennen. Allereerst staan de verschillende onderwijsperiodes in het teken van een bepaald thema. Zo staat in de eerste onderwijsperiode ‘oriëntatie op het beroep en werkveld’ centraal. Vervolgens zijn de thema’s ontleend aan de drie aandachtgebieden van de opleiding: ‘het bevorderen van een actieve leefstijl’, ‘het vergroten van de mogelijkheden van mensen met beperkingen’ en ‘preventie van arbeidsgebonden aandoeningen’. Daarnaast zijn thema’s een aantal keren ook gekoppeld aan belangrijke, leeftijdsgebonden doelgroepen als jeugd en ouderen. De voor een thema meest relevante competenties staan de betreffende onderwijsperiode centraal. Per periode – en dus per thema – krijgt de student een handleiding (periodewerkboek) waarin aangegeven staat welke competenties de student moet verwerven, welke opdrachten gemaakt moeten worden om deze competenties te verwerven en wat de bijdrage van iedere opleidingslijn en de daarbij horende onderliggende vakken is aan het thema. Op deze wijze wordt voorkomen dat het curriculum een optelsom wordt van losse vakken en de opleidingslijnen geen samenhang vertonen. 2.3.7. De aan thema’s verbonden competenties bepalen in eerste plaats de inhoud van de projecten van de integrale leerlijn. Omdat de overige leerlijnen functioneren als flankerend onderwijs, ten dienste van de integrale leerlijn, geeft het thema van de periode ook richting aan de conceptuele en vaardigheden leerlijn. Tevredenheid van studenten In het STO 2008 beoordelen studenten de samenhang tussen de verschillende onderdelen van het opleidingsprogramma met een 3,5. De studenten die het auditteam heeft gesproken tijdens de audit, geven aan tevreden te zijn over de samenhang in het programma. Er is volgens hen geen sprake van losstaande vakken. De relatie tussen de integrale leerlijn met daaronder ondersteunend de conceptuele en vaardigheden leerlijnen wordt door hen als prettig ervaren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 27
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Om een goede verticale samenhang in het programma te bevorderen komen alle competenties binnen verschillende onderwijsperiodes en studiefasen regelmatig aan bod (concentrische opbouw), maar wel in steeds complexere situaties (hoger niveau) en op een wijze die van de student geleidelijk meer eigen initiatief vraagt. De opleiding heeft drie fasen geformuleerd en per opleidingsfase is vanuit de eindcompetenties het minimaal gewenste niveau van beheersing omschreven. Studenten leren zo het vak op een steeds hoger niveau te beheersen. De samenhang in het programma wordt nader geconcretiseerd door de opbouw via parallelle opleidingslijnen. Aan elke onderwijsperiode (in de eerste twee jaar) is een thema gekoppeld dat richting geeft aan de onderwijsinhoud van de betreffende periode. De thema’s zijn afgeleid van de drie aandachtsgebieden van de opleiding. De thematische opbouw van het programma wordt door de hele opleiding consequent doorgevoerd. De opleidingslijnen en de daarbij horende onderwijseenheden zijn qua onderwerp en inhoud telkens ontleend aan een overkoepelend thema. Per periode – en dus per thema – krijgt de student een periodewerkboek waarin aangegeven staat welke competenties de student moet verwerven, welke opdrachten gemaakt moeten worden om deze competenties te verwerven en wat de bijdrage van iedere opleidingslijn en de daarbij horende onderliggende vakken is aan het thema. Het auditteam is van mening dat de opleiding goed heeft nagedacht over het programma. De structuur is helder en goed werkbaar voor de studenten. In het gesprek met de studenten tijdens de audit kwam duidelijk naar voren dat de studenten de samenhang van het programma als prettig ervaren. Ook uit het STO komt naar voren dat studenten positief zijn over de samenhang in het programma.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 28
Facet 2.4. Studielast Criterium Het facet ‘Studielast’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het programma studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen?
Bevindingen 2.4.1. De studielast is per blok en per programmaonderdeel binnen elk blok vastgesteld in termen van studiepunten (EC). De studielast voor de hele opleiding bedraagt 240 EC. De verdeling van de studiepunten is evenwichtig verdeeld over de verschillende studiejaren en staat beschreven in de OER, die is opgenomen in de studiegids. In de major-minor structuur omvat de major 120 EC, de specialisatieminor 60 EC en de differentiatieminor(en) in totaal 60 EC. Spreiding 2.4.2. De spreiding van de studielast is evenwichtig. Er is een evenwichtige verdeling van EC over de verschillende semesters en studiejaren. Elk studiejaar is verdeeld in vier periodes welke vervolgens opgebouwd zijn uit drie onderwijseenheden (integrale leerlijn, conceptuele leerlijn en vaardigheden leerlijn). Elke onderwijseenheid omvat 5 EC (=140 uur). De duur van iedere periode bedraagt tien weken, verdeeld in zeven lesweken en drie weken die ingevuld worden als tentamenweken (incl. herkansingsweken), themaweken of projectweken. De jaarplanning wordt bij de start van het studiejaar aan alle studenten via Blackboard bekend gemaakt. Contacturen 2.4.3. De studiebelastingsuren (SBU) zijn gespecificeerd per week voor de diverse onderwijseenheden en de bijbehorende cursussen. Voor elk thema is een bepaalde hoeveelheid contacttijd beschikbaar met de docent. Daarnaast is er zelfstudietijd gereserveerd voor de student om de stof te bestuderen en/of verwerken. Voor de contacttijd geldt dat 1 SBU staat voor 45 minuten contacttijd en 15 min wissel- en omkleedtijd; voor zelfstudie-uren geldt dat 1 SBU staat voor 60 minuten effectieve studietijd. Een overzicht van de contact- en zelfstudietijd vindt de student in de periodewerkboeken. In het eerste jaar hebben studenten gemiddeld 20 contacturen en elke dag les; in het tweede jaar hebben studenten 16 contacturen en relatief veel praktijkvakken. In jaar drie lopen zij gedurende een half jaar vier dagen stage en hebben zij één dag voor hun verdiepende opdracht/reflectie. Voor de minoren staan 12 contacturen. Evaluatie studielast/studeerbaarheid 2.4.4. De beleving en spreiding van de studielast en de studeerbaarheid van het programma worden regelmatig en systematisch geëvalueerd. Uit de scores onderwijsevaluaties S&B 1e en 2de jaar, studiejaren 2005-2008 blijkt dat het gemiddeld aantal uur dat studenten aan de opleiding besteden (contacturen en zelfstudie) niet heel hoog is. In studiejaar 2007-2008 is wel een stijging waar te nemen t.o.v. het studiejaar daarvoor. Uit de ‘Verbeterplannen onderwijs 2008-2009’ blijkt dat de opleiding het verbeteren van de onderwijsbelasting als aandachtspunt heeft geformuleerd. Studenten beoordelen de studielast in het STO 2008 met een 3,3. Uit het STO 2007 komt naar voren dat de studenten de propedeuse haalbaar achten in de daarvoor staande studietijd (4,0). Studenten oordelen in het STO 2007 dat de studielast onvoldoende gespreid is over het studiejaar (2,1).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 29
Dit beeld werd door de onderwijsevaluaties bevestigd. Onvoldoende spreiding van de studielast over het jaar was vooral een probleem van het tweede studiejaar, toen het tweedejaars programma voor het eerst werd uitgevoerd. Er zijn verbeteringen aangebracht waardoor er bij de volgende onderwijsevaluatie in 2008 een verbetering te zien is, zij het gering. Een tweede herschikking van studieonderdelen (in vooral blok 5 en 6) met het oog op een evenredige verdeling stond ten tijde van de audit op de agenda. Het auditteam heeft kunnen constateren dat de opleiding een procedure heeft volgens welke zij per programmaonderdeel de vastgestelde studielast evalueert. Er is een aantal studieonderdelen dat studenten als te makkelijk of te moeilijk ervaren. Indien noodzakelijk treft de opleiding remediërende maatregelen. Zo bleek uit de studentevaluaties van 2006-2007 dat het thema ‘stressmanagement en gezondheid’ (periode 4) te makkelijk werd bevonden. Voor het studiejaar 2007-2008 is vervolgens de moeilijkheidsgraad verbeterd. Studievoortgangsregistratie 2.4.5. Tijdens de opleiding biedt de opleiding op verschillende manieren studiebegeleiding. De studieloopbaanbegeleider (SLB’er) speelt een belangrijke rol bij de studievoortgang dan wel de studieachterstand en helpt de student om studie-uitval te voorkomen. Alle studenten hebben een studieloopbaanbegeleider met wie zij minstens vier keer per studiejaar een persoonlijk gesprek voeren. Tijdens gesprekken kunnen stagnaties in de studievoortgang vroegtijdig onderkend worden. De SLB’er en de student bekijken gezamenlijk welke acties ondernomen moeten worden, zoals een bijgesteld studieplan, om de studievoortgang zo goed mogelijk te laten verlopen. Daarnaast wijst de SLB’er studenten op het belang van de studentendecaan, bij wie persoonlijke problemen tijdig gemeld dienen te worden, indien die de studievoortgang (dreigen te) belemmeren. Het studentvolgsysteem laat de studievoortgang zien van elke individuele student (zie verder hierover onder 4.2. ‘Studiebegeleiding’). Het auditteam heeft kennisgenomen van de begeleiding die de studenten vanuit de opleiding krijgen. Het auditteam is van mening, dat de opleiding er op een adequate wijze voor zorgdraagt, dat de studievoortgang van elke student zo optimaal mogelijk kan verlopen.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De studielast is per blok en per onderdeel binnen elk blok vastgesteld in termen van studiepunten. Uit de opbouw van het programma en de roostering blijkt dat de studielast evenwichtig is gespreid. De opleiding evalueert minimaal één keer per jaar of de formele studielast structureel afwijkt van de feitelijke studielast. De opleiding heeft derhalve een instrument om studievoorgang belemmerende factoren weg te nemen. Het auditteam heeft kunnen vaststellen dat de opleiding, indien noodzakelijk, adequaat reageert op signalen betreffende de spreiding en de zwaarte van de studielast. Uit deze evaluaties blijkt dat het gemiddeld aantal uur dat studenten aan de opleiding besteden, wel toereikend, maar niet heel hoog is. De opleiding is zich hiervan bewust en heeft het verbeteren van de onderwijsbelasting als speerpunt geformuleerd. T.o.v. vorig jaar is reeds verbetering te constateren op dit punt. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de studielast. Zij zien nog wel ruimte voor verbetering m.b.t. de verdeling van de studielast. De opleiding gebruikt een studentvolgsysteem dat tijdig studievertraging signaleert.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 30
Facet 2.5. Instroom Criterium Het facet ‘Instroom’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek?
Bevindingen Toelatingseisen 2.5.1. De opleiding hanteert als instroomeis een diploma havo, vwo, een afgeronde propedeuse hbo of mbo 4. Voor de opleiding is geen specifiek profiel vereist, maar biologie in het examenpakket is een pré. Studenten die geen biologie in hun profiel hebben gehad, kunnen zelfstandig een computerprogramma doorlopen dat gebaseerd is op de relevante biologie havo eindexamenstof en twee responsiemomenten met een docent aanvragen. De opleiding stelt, ondersteund door advies vanuit werkveld en RvA, vooralsnog geen aanvullende instroomeisen. Wel wordt – met het oog op vermijden van gezondheidsrisico’s – met ingang van het studiejaar 2009-2010 een sportkeuring verplicht gesteld. 2.5.2. Studenten ouder dan 21 jaar die niet over de vereiste diplomering beschikken, dienen een toelatingstoets te doen: de 21+ toets. Het toelatingsexamen 21+ bestaat bij de opleiding Sport en Bewegen uit een examen Nederland, Engels en Biologie. Voor buitenlandse studenten met een buitenlands diploma geldt naast deelname aan de 21+ toets dat zij in het bezit dienen te zijn van een diploma NT2 programma II. 2.5.3. De opleiding heeft via een INHolland-breed uitgevoerd aansluitonderzoek goed zicht op de instromende groepen. Qua vooropleiding heeft de opleiding grofweg drie instroomgroepen in de reguliere propedeuse: havisten (de grootste groep), vwo’rs en mbo’ers (niveau 4). Slechts enkelen vallen onder de 21+ groep. Aansluiting startniveau van de opleiding op het eindniveau van de instromende studenten 2.5.4. Om de aansluiting van de instroom vanuit het verwante mbo te verbeteren heeft de opleiding specifieke maatregelen genomen. De opleiding CIOS, afstudeerprofiel BOS-medewerker, trainer/coach en bewegingagoog, sluit zodanig goed aan op de hbo-opleiding Sport & bewegen dat binnen de mboopleiding deels voor de hbo-opleiding relevante competenties zijn ontwikkeld (op een “beginniveau”). Deze groep studenten kan dan ook m.i.v. studiejaar 2010-2011 een driejarig opleidingstraject volgen. Ter voorbereiding hierop heeft de opleiding een competentieanalyse uitgevoerd. Op basis hiervan wordt momenteel een specifiek doorstroomprogramma ontwikkeld i.s.m. het CIOS Haarlem. De CIOS-student volgt dit programma in het vierde studiejaar van de mbo-opleiding. 2.5.5. Voor overige instromers zoals CIOS-afgestudeerden ‘bewegingscoördinator’ met het uitstroomprofiel ‘sport- en bewegingsmanager’ of studenten die overstappen van verwante opleidingen, geldt dat zij op individuele basis vrijstellingen kunnen aanvragen. Om hiervoor in aanmerking te komen dient de student zijn Eerder Verworven Competenties (EVC) in kaart te brengen in een portfolio. Op basis van dit portfolio vindt een gesprek plaats met de student en twee docenten vanuit de opleiding. Zij stellen vervolgens een advies op voor de examencommissie, welke uiteindelijk beslist of en zo ja welke vrijstellingen kunnen worden gegeven en dus hoe het individuele studietraject van de student er uit ziet.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 31
2.5.6. De opleiding tracht een beeld te krijgen van eventuele aansluitingsproblematiek d.m.v. exitgesprekken. Op basis van deze gesprekken wordt een exit-analyse uitgevoerd. Persoonlijke redenen vormen een van de hoofdredenen voor uitval. Daarnaast geeft een groep studiestakers aan problemen te hebben met het niveau en met het zelfstandig leren. Met name bij het eerste cohort studenten was er een hoog percentage uitval. Uit de exit-analyse bleek dat voor deze groep de opleiding niet bij de verwachtingen aansloot of dat zij een onjuist beeld van het beroep hadden. Er zijn geen aanwijzingen dat aansluitingsproblematiek op het gebied van inhoud een rol speelt bij studiestakers. 2.5.7. De opleiding heeft een aantal maatregelen genomen om de uitval te verkleinen. Bij de start van de opleiding had een aantal instromers het beeld dat zelf actief sporten een aanzienlijk deel van het opleidingsprogramma zou beslaan. In de voorlichting wordt inmiddels extra benadrukt dat het profiel van de opleiding is gericht op het benutten van bewegen en sport met het oog op gezondheidswinst. Zelf actief sporten maakt wel deel uit van het programma, maar uitsluitend vanuit het perspectief van het opleidingsprofiel. M.i.v. het studiejaar 2008-2009 heeft de opleiding deelgenomen aan een pilot ‘intake assessment’. Alle instromende studenten doen een digitale test waarvan de resultaten input vormen voor het eerste SLBgesprek. Het doel hiervan is verwachtingen te expliciteren en motivatie en betrokkenheid te vergroten. N.a.v. de gesprekken heeft de opleiding risicoprofielen opgesteld. Bij verhoogd risico op uitval wordt extra begeleiding ingezet (met bijvoorbeeld extra studieloopbaangesprekken). De studieloopbaanbegeleiding is gefaseerd van opzet en loopt van structuur bieden en voorbereiden en begeleiden van zelfstandig studiegedrag naar toenemende zelfstandigheid. In de voorlichting wordt tevens benadrukt dat aan een hbo-studie een zekere mate van zelfstandig studiegedrag is verbonden. Per studiejaar 2009-2010 worden eerstejaars studenten aan vierdejaars studenten gekoppeld. De vierdejaars studenten fungeren dan als mentor voor de propedeusestudenten. 2.5.8. Voorlichting Om de aansluiting tussen de vooropleiding en de opleiding S&B te vergroten, besteedt de opleiding aandacht aan de verwachtingen van zowel de aspirant student enerzijds en de opleiding anderzijds. Studenten die instromen, dienen zich – door goede voorlichting – bewust te zijn van het specifieke gezondheidsprofiel van de opleiding. INHolland-breed functioneert een projectgroep die de instroomactiviteiten coördineert op alle locaties van de hogeschool. Daarnaast heeft elke School een instroomcoördinator en heeft elke locatie een instroomcoördinator met een projectgroep van docenten en studenten. Deze projectgroep legt en onderhoudt contacten met toeleverende scholen. De opleiding participeert in het instroomoverleg en verzorgt een voorlichtingsprogramma voor middelbare scholieren met o.a. de volgende activiteiten: ondersteuning bij de bepaling van de profielkeuze; organiseren van een open dag; mogelijkheid voor potentiële instromers tot proefstuderen; het houden van voorlichtingsmarkten en voorlichting VO; het geven van informatie via o.a. de website. Volgens studenten kan de marketing en de voorlichting naar middelbare scholen nog worden versterkt. Zij merken dat er op het punt van naamsbekendheid nog te winnen valt voor de opleiding. Dit is inherent aan de jonge leeftijd van de opleiding. Via het aansluitonderzoek heeft de opleiding zicht op gegevens als informatiezoekgedrag, studiekeuzemotieven en aansluiting. Deze gegevens gebruikt zij bij verdere aanscherping van de PR- en voorlichtingsactiviteiten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 32
Bevindingen studenten 2.5.9. In het STO 2008 oordelen studenten dat de opleiding in voldoende mate aansluit op hun vooropleiding (cijfer 3,3). Vrijstellingen/EVC-procedure 2.5.10. Op grond van een eerder behaald diploma of een ander geschrift kan de student vrijstelling worden verleend voor het afleggen van één of meer toetsen. De bevoegdheid tot het toekennen van vrijstellingen berust bij de examencommissie. Voor studenten met een bindend studieadvies van een aanverwante hboopleiding (ALO, SM&O, Sport en Bewegen en Fysiotherapie) geldt dat zij een intake krijgen op basis waarvan een individueel vrijstellingstraject met hen wordt afgesproken. Deze studenten starten in het eerste jaar en kunnen eventueel al onderdelen uit het tweede jaar volgen. 2.5.11. Ook potentiële studenten die menen op basis van werkervaring te beschikken over relevante competenties, kunnen een verzoek indienen tot vrijstellingen bij de examencommissie van de opleiding. De opleiding Sport & Bewegen kent op dit moment nog geen officiële EVC-procedure, welke leidt tot een erkende EVC-rapportage. In de komende jaren zal in kaart gebracht worden in hoeverre hiervoor in de markt behoefte is. Het auditteam heeft inzage gehad in de ‘Procedure Vrijstellingen op basis van vooropleiding en/of Eerder Verworven Competenties, opleiding Sport en Bewegen’ en in de besluitvormingsstukken van de examencommissie. Het team heeft vastgesteld dat de opleiding een adequate procedure kent, leidend tot besluitvorming m.b.t. vrijstellingen en/of specifieke leerroutes.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Bij toelating van studenten handelt de opleiding conform de daarvoor geldende wettelijke vereisten. De opleiding heeft voorzieningen om eventuele deficiënties weg te werken. De opleiding heeft een duidelijk beleid uitgestippeld op het gebied van instroom en heeft zicht op de instromende groepen. Zowel op hogeschoolniveau als op Schoolniveau en opleidingsniveau wordt er via diverse activiteiten aandacht besteed aan de verbetering van de aansluiting en de doorstroom voor leerlingen vanuit het vo en het mbo. De opleiding werkt aan een doorlopende leerlijn mbo-hbo. Zo geldt voor CIOS-instromers met een bepaald profiel dat zij m.i.v. studiejaar 2010-2011 een verkort opleidingstraject kunnen volgen. De opleiding heeft via diverse evaluaties zicht op mogelijke aandachtspunten m.b.t. de aansluiting. Zij heeft een aantal problemen rondom de aansluiting gedetecteerd en heeft maatregelen genomen om deze problemen weg te nemen en om zo de uitval te verkleinen. Deze maatregelen concentreren zich enerzijds op verwachtingenmanagement vóór inschrijving en anderzijds op begeleiding bij de studie ná inschrijving. De opleiding voorziet in een vrijstellingenbeleid indien een student bij aanname kan aantonen (een deel van) de bij de opleiding gedoceerde vakken reeds elders te hebben gevolgd. Het team heeft vastgesteld dat de opleiding een adequate procedure kent, leidend tot besluitvorming m.b.t. vrijstellingen en/of specifieke leerroutes. Studenten achten de aansluiting adequaat.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 33
Facet 2.6. Duur Criterium Het facet ‘Duur’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium:3 Voldoet de opleiding aan de formele eis (240 ECTS) m.b.t. de omvang van het curriculum van een HBO bachelor opleiding?
Bevindingen Blijkens de programmabeschrijving van de opleiding bedraagt het totaal aantal studiepunten 240 ECTS. Daarmee voldoet de opleiding aan de formele, kwantitatieve eis die aan HBO bachelor opleidingen wordt gesteld.
Oordeel: voldoende Het auditteam heeft geconstateerd, dat de opleiding een omvang heeft van 240 ECTS, reden dit facet als voldoende te kwalificeren.
3
In feite gaat het hier niet om een criterium, maar om een formele vereiste. Zie de voetnoot bij beslisregel E.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 34
Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Criteria Het facet ‘Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAOcriteria: Is het didactisch concept in lijn met de doelstellingen? Sluiten de werkvormen aan bij het didactisch concept?
Bevindingen Inleiding 2.7.1. Hogeschool INHolland heeft haar onderwijskundige visie en uitgangspunten beschreven in Backbone (2003, en de ‘update’ versie Backbone 2.0., 2008). In het document ‘Integrale visie op onderwijs, School of Health’ heeft de School of Health – waar de opleiding Sport & Bewegen organisatorisch deel van uitmaakt – de brede kaders van Backbone geconcretiseerd. De opleiding heeft ten slotte de hogeschool- en Schoolbrede kaders vertaald naar de eigen specifieke opleidingspraktijk in het opleidingsprofiel. Didactische uitgangspunten 2.7.2. Kern van de visie van de opleiding op onderwijs en leren bestaat uit de volgende punten: competentiegericht onderwijs; zelfsturing: studenten hebben keuzemogelijkheden om hun leerproces zelf vorm te geven; flexibiliteit: leerprocessen van studenten zijn onderling verschillend. Studenten maken ook andere keuzes binnen de vormgeving van hun leerproces. De opleiding voorziet daarom in ondersteuning van deze in dit opzicht verschillende groepen. Verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces vraagt om mogelijkheden eigen routes te kunnen plannen. De student moet keuzevrijheid hebben en daarop worden voorbereid. Ondersteuning bij het maken van keuzes is een van de kernelementen van studieloopbaanbegeleiding; constructivisme: de opleiding Sport en Bewegen gaat, conform (hoge)school beleid, uit van een sociaal constructivistische visie op leren. Leren wordt gezien als een actief, concentrisch en constructief proces, waarbij nieuwe kennis wordt geïntegreerd in reeds bestaande kennisstructuren. Kennisconstructie vindt volgens het constructivisme plaats op basis van interactie met de omgeving. De context van het leren is dus van belang voor het leren. Een krachtige leeromgeving bestaat uit een context die zoveel mogelijk kenmerken draagt van de authentieke beroepssituatie, uitdagend is, stimulerend is en waarin de geboden structuur aangepast is aan de behoefte van de student. Opleidingslijnen met bijbehorende werkvormen 2.7.3. Het didactisch concept krijgt vorm in de eerder genoemde opleidingslijnen. De leerlijnen vinden plaats in verschillende didactische werkvormen en toetsvormen. De conceptuele leerlijn vindt o.a. plaats in hooren werkcolleges en zelfstudie. Binnen de integrale leerlijn wordt projectmatig gewerkt aan opdrachten waarin kritische beroepssituaties centraal staan en beroepsproducten worden samengesteld. Projectopdrachten en leertaken zijn ontleend aan taken en rollen van de professional Sport en Bewegen in verschillen beroepssituaties. In de vaardigheden leerlijn wordt gewerkt met verschillende soorten didactische werkvormen, zoals (vaardigheids)trainingen in praktijklessen (lesvoorbereiding, het uitvoeren van lessen, het observeren en gezamenlijk evalueren van lessen), rollenspelen en praktijksimulaties, maar ook m.b.v. werkcolleges. 2.7.4. Studenten dienen actief te leren en initiatief en verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces te nemen. Vooral binnen de integrale leerlijn worden studenten gestimuleerd, zowel individueel als in het verband van de projectgroep, tot activiteit en initiatief. Het werken in relatief kleine groepen werkt hierbij ondersteunend en maakt interactie mogelijk.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 35
Binnen de integrale leerlijn wordt van de studenten een proportionele inbreng verwacht. Dit is ook verwoord in de prestatie-indicatoren. Studieloopbaanbegeleiding begeleidt en zorgt voor structuur, maar neemt de verantwoordelijkheid van de student niet over. 2.7.5. Studenten ontwikkelen een portfolio ter bevordering van reflectie op competentieontwikkeling. Het portfolio wordt door de opleiding gezien als een veelzijdig, didactisch instrument waarmee elke student op basis van zijn werkplan en persoonlijke leerdoelen zijn eigen ontwikkeling en mogelijke belemmeringen die daarbij optreden, zichtbaar kan maken. 2.7.6. Het cyclisch/concentrische leerproces komt o.a. tot uitdrukking in de opbouw van het curriculum. In elk studiejaar werkt de student aan dezelfde competenties, maar steeds binnen een andere (beroeps)context en/of op een ander niveau. Hierdoor verdiepen de reeds ontwikkelde competenties zich en leert de student deze competenties in verschillende beroepssituaties te beheersen. Voorbeeld concentrische opbouw Aan de competentie ‘managen en ondernemen’ wordt gedurende het eerste studiejaar (dus steeds op niveau 1) in elke onderwijsperiode aandacht besteed en in het tweede studiejaar (niveau 2) gedurende drie onderwijsperiodes. Zo wordt de student de gelegenheid geboden zijn competentie in ‘managen en ondernemen’ stapsgewijs uit te bouwen, waarbij elke volgende stap voort kan bouwen op de kennisstructuren die zijn opgebouwd. Zelfsturing 2.7.7. Binnen de constructivistische opvatting wordt belang gehecht aan zelfsturing. Belangrijk is dat studenten zelf inzicht hebben in hun eigen leerprocessen en leren hun eigen ontwikkelingsproces te evalueren en hun professionaliseringsproces zelf vorm te geven. Zowel het expliciet maken van de resultaten van leerprocessen als reflectie op eigen leerprocessen is daarom van belang. De mate van zelfsturing neemt toe naarmate de studie vordert. De opleiding draagt er zorg voor dat de student ook wordt begeleid om geleidelijk steeds meer zijn leerproces zelf vorm te geven. De (geleidelijke) afname in sturing is onder meer zichtbaar in de afname van contacttijd gedurende de opleiding en de verschuiving van de rol van studieloopbaanbegeleider van mentor naar coach. Flexibiliteit 2.7.8. Flexibilisering van het onderwijs sluit aan op vraagsturing en uit zich primair in het bieden van keuzemogelijkheden van minorprogramma’s. Studenten worden in de gelegenheid gesteld keuzes te maken uit verbredende – en verdiepende minoren en in hoge mate hun afstudeerproject zelf vorm te geven. Daarnaast bestaan de projectopdrachten binnen de integrale leerlijn niet uit vaststaande leerarrangementen, maar hebben studenten invloed op de wijze waarop zij door middel van het project hun competentieontwikkeling willen vormgeven. 2.7.9. Tevredenheid studenten In het STO 2008 geven studenten aan dat de opleiding afwisselende werkvormen heeft (beoordeeld met een 3,5). Ook in de onderwijsevaluaties komt naar voren dat studenten tevreden zijn over de gehanteerde didactische werkvormen. Een uitzondering hierop vormt het tweede studiejaar. In overleg met studenten is een verbeterplan opgesteld voor het tweede studiejaar. In het STO 2006 en 2007 komt naar voren dat studenten de vorm van de opleiding goed vinden passen bij de leerdoelen. Van het STO 2008 zijn geen gegevens op dit punt bekend. De studenten met wie het auditteam heeft gesproken, bevestigen dat de opleiding gebruik maakt van activerende werkvormen die bijdragen aan hun competentieontwikkeling.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 36
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft haar eigen didactisch concept duidelijk beschreven en dit concept uitgewerkt in haar opleidingsprogramma. De verschillende werkvormen die de opleiding hanteert binnen de verschillende opleidingslijnen, corresponderen met het didactisch concept en stellen de studenten in staat de vereiste eindcompetenties te verwerven die aan een (beginnend) beroepsbeoefenaar worden gesteld. Al naargelang het gaat om kennis, inzicht, vaardigheden en/of attitude worden verschillende werkvormen ingezet. De werkvormen zijn gericht op de ontwikkeling van competenties in teamverband, maar ook individueel. Uit de programmabeschrijving blijkt dat het didactisch concept in het opleidingsprogramma is ingebed. Naarmate de opleiding vordert, neemt de complexiteit van beroepssituaties toe en wordt er een toenemend beroep gedaan op de pro-activiteit en het eigen initiatief van de student (zelfsturing). Studenten zijn positief over de didactische werkvormen en de manier waarop de opleiding hen stimuleert tot zelfstandig werken.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 37
Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Criterium Het facet ‘Beoordeling en Toetsing’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd?
Bevindingen Toetsbeleid 2.8.1. De opleiding volgt het hogeschoolbreed vastgestelde toetsbeleid en heeft dit toetsbeleid vertaald naar de eigen situatie in het opleidingsprofiel. Daarnaast zijn algemene uitgangspunten voor toetsen geformuleerd in het Onderwijs en Examen Reglement (OER). De belangrijkste uitgangspunten zijn: De vorm van toetsing is afgestemd op het karakter van het te beoordelen onderdeel (kennis, vaardigheid, competentie) en verschilt dus per leerlijn. Binnen de integrale leerlijn is de toetsvorm integraal gericht op de competenties die centraal staan binnen deze leerlijn. Toetsing is ook afgestemd op de fase van de opleiding waarin de student zich bevindt en hangt samen met de ontwikkeling van de student en de aard van het onderwijs. In het begin van de opleiding wordt toetsing gekenmerkt door: - een bescheiden rol voor integrale toetsvormen - bescheiden gebruik van formatieve toetsen - toetsvormen gericht op kennis en vaardigheden Naarmate de studie vordert wordt toetsing gekenmerkt door: - sterke toename van geïntegreerde toetsing - meer gebruik van formatieve toetsen om studenten gerichte feedback te geven op de eigen ontwikkeling Toetsing heeft meerdere functies: selectie, het in kaart brengen van de studievoortgang en het geven van feedback. De selectiefunctie is vooral belangrijk in het eerste studiejaar. Aan het einde van de eerste studiefase wil de opleiding studenten in staat stellen om, op basis van toetsresultaten, zich te bewijzen als bekwaam tot het volgen van de studie. Dit sluit aan op het selecterende karakter van de propedeuse. Wat hierbij ook meespeelt is, dat de opleiding wil voorkomen dat stageadressen worden belast met studenten die nog niet klaar zijn om zich verder in de beroepspraktijk te ontwikkelen. Afsluiting van de tweede studiefase vormt een selectie om toegelaten te worden tot de laatste studiefase. Verder hebben toetsen de functie de studievoortgang van de student te bewaken en kan de aandacht die aan de individuele student wordt gegeven binnen een toets worden benut om gerichte feedback te geven op de prestaties van de student. Uitvoering en voorkomende toetsvormen in de opleiding 2.8.2. Binnen een onderwijsperiode wordt gebruik gemaakt van een mix van toetsvormen. De opleiding stemt de toetsing af op de leeractiviteiten (de opleidingslijnen). De toetscriteria van de toetsvormen zijn afgeleid van de competenties. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de gehanteerde toetsvormen binnen de verschillende leerlijnen. Hieronder geven wij een toelichting op een aantal punten: Ten aanzien van de producttoets binnen de integrale leerlijn geldt dat het doorslaggevende criterium ten aanzien van de prestatie is: voldoet het product aan de criteria van de opdrachtgever? Deze criteria zijn afgeleid uit de indicatoren van de competenties en zijn vooraf helder weergegeven in de werkboeken. Het product kan de vorm hebben van een advies, een besluit, een ontwerp, een aanbeveling, verbetervoorstel e.d. De producten die gevraagd worden, zijn daadwerkelijke beroepsproducten. Ten aanzien van de procestoets binnen de integrale leerlijn geldt dat er na afloop van het project een procesbeoordeling plaatsvindt waarbij studenten elkaar beoordelen op samenwerkingsvaardigheden (aan de hand van een scorelijst). De tutor beslist uiteindelijk of de individuele student hier een voldoende voor heeft. Hij gaat na wie wat gedaan heeft en hoe de samenwerking verloopt.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 38
Daarnaast wordt na afloop van iedere periode een portfolio assessment met daaraan gekoppeld een gesprek afgenomen m.b.t. de competentie professionaliseren. Met behulp van dit terugkerende assessment brengt de student zijn proces van competentieontwikkeling in kaart en stuurt op systematische wijze dit proces verder aan. In de vaardighedenlijn moeten studenten elke periode kunnen laten zien dat zij in staat zijn om groepen en/of individuen te begeleiden in sport- en beweegactiviteiten. Vaardigheden gerelateerd aan de competenties ‘uitvoeren’ en ‘begeleiden van sport en beweegactiviteiten’ komen aan bod in de praktijktoets. Daarnaast voeren studenten een vaardighedentoets rond een casus uit. Deze toets is vooral gericht op vaardigheden gerelateerd aan de competentie ‘ontwikkelen’. Gehanteerde toetsvormen binnen de verschillende leerlijnen onderwijseenheid formatieve toetsvormen summatieve toetsen integrale leerlijn (projectopdracht) SLB
plan van aanpak individuele bijdrage groepsverantwoording individueel reflectieverslag
producttoets (groepsproduct/ groepspresentatie) procestoets (self-, peer en tutorassessment) portfolio + gesprek
conceptuele lijn
proeftoets opdrachten in de les
kennistoets casustoets
vaardigheden lijn
opdrachten in de les
praktijktoets casustoets
stage/afstuderen
competentiebeoordeling ( coassessment)
stagewerkplan reflectieverslag intervisieverslag evaluatiegesprek
Stageverslagen en afstudeerwerkstukken 2.8.3. Voor wat betreft de beoordeling van de stages is de borging van de kwaliteit op papier voldoende geregeld. In de stagehandleiding zijn beoordelingscriteria geformuleerd. Ook voor de afstudeerwerkstukken zijn de beoordelingscriteria en de eindtermen waar de student aan dient te voldoen, op papier helder geformuleerd. 2.8.4. Integrale beoordelingsmomenten De opleiding toetst adequaat of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Zij hanteert hiertoe o.a. het systeem van Integrale Beoordelingsmomenten (IBM). Met het IBM loopt de opleiding vooruit op hogeschoolbrede ontwikkelingen waarvan een onderdeel uitmaakt dat er binnen elk curriculum drie fasetoetsen plaatsvinden. Kenmerken van deze fasetoetsen zijn dat hiermee integraal competenties worden beoordeeld en dat hiermee een fase (van ontwikkeling) wordt afgesloten. Op drie momenten in de opleiding wordt in een Integraal Beoordelingsmoment beoordeeld of de student de competenties op het gewenste niveau heeft bereikt: 1) aan het einde van de propedeuse, 2) aan het einde van het tweede studiejaar voor aanvang van de grote stageperiode en 3) aan het einde van de studie. Het IBM wordt afgenomen door de SLB-er van de betreffende student en een andere docent. In het IBM staat de competentie ‘professionaliseren’ centraal en wordt beoordeeld of de student kan reflecteren op zijn competentieontwikkeling en kan aantonen dat hij de competenties op het gewenste niveau beheerst. De beoordeling vindt plaats op basis van een portfolio-presentatie door de student en vervolgens een criteriumgericht interview.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 39
Informatievoorziening 2.8.5. In de periodeboeken vinden studenten een overzicht van de toetsing per onderwijseenheid. Genoemd worden o.a. de toetsvorm, de totstandkoming van het cijfer (weging van deelcijfers), het aantal studiepunten, herkansingsmogelijkheden en de inleverdata. Kwaliteitsborging van beoordeling en toetsing 2.8.6. In het OER staat de wijze beschreven waarop de kwaliteit en betrouwbaarheid van toetsen wordt bewaakt. Docenten leggen elke periode de toetsvragen van de kennistoets voor aan de toetscommissie. Deze commissie geeft feedback en laat eventueel de toets aanpassen. Na afloop van de toets wordt er door de toetscommissie een toetsanalyse gemaakt en worden er beslissingen genomen over het al dan niet laten vervallen van toetsvragen. M.b.t. de vaardigheden leerlijn geldt dat de praktijktoets door twee docenten wordt overlegd. Ook bij projecten in de integrale leerlijn geldt het “meer ogen”-beleid. Bovendien screent de toetscommissie alle beoordelingslijsten die voor het toetsen van vaardigheden en beoordeling van projecten worden gebruikt. Betrokkenheid werkveld 2.8.7. De opleiding betrekt externe professionals uit de beroepspraktijk bij beoordeling en toetsing. De opleiding blijft altijd eindverantwoordelijk en dus blijft de beoordeling van de docentbeoordelaar doorslaggevend. In principe neemt de school de beoordeling door de praktijkbegeleider over. Van dit principe kan afgeweken worden, indien aangetoond kan worden dat de beoordeling niet in alle redelijkheid tot stand gekomen is. Betrokkenheid van het werkveld komt terug in: de beoordeling van projecten/vaardigheden: zo is de opdrachtgever in onderwijsperiode 2 (Thema: mensen met beperkingen in de gezondheidszorg) het NebasNsg (nu Gehandicaptensport Nederland). In de integrale leerlijn moeten studenten een sportactiviteit uitvoeren voor mensen met beperkingen en daar een adviesrapport aan koppelen. In het kader van dit project is iemand langs geweest met visuele beperkingen. De studenten moesten goed nadenken hoe ze sport & spel aan deze persoon gingen presenteren. De betrokkene vanuit het werkveld was in dit project ook medebeoordelaar. Tijdens de stage hebben de praktijkbegeleiders vanuit het bedrijf waar de student werkzaam is een belangrijk rol. Ten eerste beoordelen zij van tijd tot tijd de competenties zoals de student deze ontwikkelt tijdens het primaire proces (gefaseerde formatieve toetsing). De student krijgt feedback op zijn functioneren en wordt ‘on the job’ bijgestuurd, indien nodig. Ten tweede hebben de praktijkbegeleiders een rol bij de beoordeling van de opdrachten die de student gedurende zijn stage doet. Studenten voeren tijdens de stage een aantal opdrachten uit en sluiten de stageperiode af met een presentatie van deze opdrachten of geven een verslag van hun stage. De praktijkbegeleider beoordeelt deze presentatie en geeft een competentiebeoordeling. Ook tijdens het afstudeerproject heeft het werkveld een rol. Tijdens het afstudeerproject wordt de student op verschillende momenten op tussen- en eindproducten beoordeeld. In de afstudeerhandleiding is opgenomen welke producten hoe door wie worden beoordeeld. Over het algemeen geldt – net als bij de stage – dat de opdrachtgever een adviserende rol heeft in de beoordeling en dat de verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beoordeling bij de opleiding ligt. Aan het einde van het studiejaar 2008-2009 verwacht de opleiding de eerste afstudeerders. De aandacht van de opleiding m.b.t. beoordeling en toetsing wordt nu dan ook vooral gericht op de afstudeerfase die voor het eerst door studenten wordt doorlopen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 40
Bevindingen studenten 2.8.8. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van de toetsing op de lesstof. Dit wordt bevestigd tijdens de gesprekken op de audit en in het STO waar studenten de aansluiting van de toetsen op het onderwijs met een 3,4 beoordelen. In 2008 scoren het tijdig bekend maken van toetsresultaten (2,3) en de algemene tevredenheid over toetsing (2,7) lager dan voorafgaande jaren. Uit de analyse bleek dat dit probleem zich vooral voordeed m.b.t. het tijdig bekend maken van de resultaten van herkansingen. De opleiding heeft maatregelen geformuleerd om ervoor zorg te dragen dat de cijfers van toetsen en herkansingen voortaan binnen tien werkdagen bekend worden gemaakt.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding volgt het hogeschoolbreed vastgestelde toetsbeleid en heeft dit toetsbeleid vertaald naar de eigen situatie in het opleidingsprofiel. Daarnaast zijn algemene uitgangspunten voor toetsen geformuleerd in het Onderwijs en Examen Reglement (OER). Alle gebruikte toetsvormen sluiten aan bij het onderwijs dat op dat moment gevolgd wordt. De toetsvormen verschillen al naar gelang de doelen van de leeractiviteiten (leerlijnen). De toetscriteria van de toetsvormen zijn afgeleid van de competenties. Voor de beoordeling van de stage en het afstudeerwerkstuk beschikt de opleiding over vaste beoordelingscriteria welke ook worden gehanteerd bij de beoordeling. De te gebruiken toetsvormen stellen de student in staat aan te tonen dat hij de competenties en/of de daaraan ten grondslag liggende kennis, vaardigheden of houdingen heeft verworven. De opleiding draagt er d.m.v. drie Integrale Beoordelingsmomenten zorg voor dat zij aan het einde van iedere kritieke fase van de studie een uitspraak kan doen over de verworven competenties van de student. De informatievoorziening naar studenten omtrent de planning, procedures (richtlijnen), vereisten en criteria met betrekking tot beoordeling en toetsing is adequaat geregeld. Via de toetscommissie heeft de opleiding een mechanisme om de technische kwaliteit (validiteit, betrouwbaarheid, objectiviteit) van toetsen te borgen. Ook besteedt de opleiding in toenemende mate aandacht aan intercollegiale samenwerking bij de ontwikkeling en beoordeling van toetsen. Werkvelddeskundigen zijn betrokken bij de beoordeling van de stage en de afstudeeropdracht. Hun oordeel wordt impliciet meegenomen in de eindbeoordeling. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de toetsing. Op die punten waar zij minder tevreden over zijn, reageert de opleiding adequaat.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 41
SAMENVATTEND OORDEEL “PROGRAMMA”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp “Programma” als voldoende.
De opleiding zorgt er voldoende voor, dat ontwikkeling van kennis en (beroeps)vaardigheden plaatsvindt en zorgt er op adequate wijze voor dat dit programma actueel is en blijft. De opleiding maakt hiertoe o.a. gebruik van haar contacten met het werkveld. In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Door het hele programma te doorlopen kunnen studenten uiteindelijk de geformuleerde eindcompetenties bereiken. Het studieprogramma is inhoudelijk samenhangend. Het programma is zodanig opgezet, dat de verschillende programmaonderdelen een verticale en horizontale samenhang kennen. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld en zorgt er voldoende voor, dat de studievoortgang van de student zo min mogelijk wordt belemmerd. Studenten vinden de studielast acceptabel. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding in de startfase inhoudelijk aansluit op het kennisniveau van de instromende student. Studenten kunnen gebruik maken van doelgroepspecifieke arrangementen. Aandachtspunt is het hoge uitvalpercentage. Goed verwachtingenmanagement kan een belangrijke rol spelen bij het aanpakken hiervan. Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen die de opleiding heeft geformuleerd. De gehanteerde werkvormen sluiten daar goed bij aan. Via de huidige beoordeling en toetsing wordt adequaat getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Het auditteam acht het geformuleerde toetsbeleid en de ambities van de opleiding vertrouwenwekkend.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 42
Onderwerp 3: Inzet van Personeel Dit onderwerp kent drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel.
Facet 3.1. Eisen HBO Criterium Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk?
Bevindingen 3.1.1. Het personeelsbeleid van INHolland wordt hogeschoolbreed vorm gegeven en per School uitgewerkt in een personeelsplan. Het hogeschoolbeleid is geformuleerd in ‘verbinding van Professionals INHolland Strategisch HRM beleid 2006-2010’. De hogeschool hanteert het systeem van Performance en Competence Management (zie ook facet 3.3). Schools worden bij hun personeelszorg ondersteund door medewerkers van de dienst HRM.Afspraken worden zowel gemaakt op het niveau van het management als met de teams en op individueel niveau. In managementcontracten worden per jaar resultaatafspraken gemaakt over het personeelsbeleid. 3.1.2. Aannamebeleid: nieuwe docenten wordt geselecteerd op recente praktijkervaring en de mogelijkheid deze te kunnen continueren. 3.1.3. Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door docenten die een verbinding leggen tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het auditteam heeft inzage gehad in de CV’s van docenten en heeft vastgesteld dat de docenten die verbonden zijn aan de opleiding S&B, beschikken over gedegen vakkennis en een (ruime) praktijkervaring. De docenten hebben vrijwel allemaal recent gewerkt in de beroepspraktijk of hebben daarin nog steeds een functie. 3.1.4. De opleiding maakt gebruik van gastdocenten: het middel bij uitstek om op een ‘natuurlijke’ manier de actuele beroepspraktijk en zijn probleemstellingen in het binnenschools programma te brengen. Gastdocenten worden vooral ingezet om onderwijs te verzorgen met betrekking tot: actuele en vernieuwende aspecten van specifieke thema’s in het domein Sport & Bewegen; bijzondere thema’s / onderwerpen waarvoor binnen het kernteam geen expertise aanwezig is. Als voorbeeld geven wij de workshops die door externe deskundigen uit de beroepspraktijk zijn ontwikkeld en verzorgd binnen het thema “Aangepast sporten” en “Bewegen met ouderen”. Het auditteam heeft een overzicht van de ingezette gastdocenten gezien en acht de inzet van gastdocenten adequaat. Gastdocenten komen vanuit organisaties als sportbonden (Nevobo), TNO, het NISB, de Brijder Stichting, onderzoek- en adviesbureaus (Edufit, Expertision), Heliomare e.d. en worden ingezet in een onderwijseenheid waar hun kennis relevant is. 3.1.5. Voorts onderhouden de docenten contact met de bedrijven en organisaties waar de studenten werkzaam zijn: via projecten van de integrale leerlijn in het eerste en tweede studiejaar, in de rol van stagedocent in het derde studiejaar en als begeleider van het afstudeerproject in het vierde studiejaar. Vooral stage- en afstudeerbegeleiding is een goede manier om te bereiken dat docenten meer kennis van de beroepspraktijk opdoen. 3.1.6. De opleiding acht het zinvol dat docenten de volle breedte van de relevante beroepspraktijk leren kennen. Dit wordt bevorderd door het bezoeken van congressen en het brengen van bezoeken aan het werkveld. In de toekomst zullen praktijkstages voor dit doel worden benut.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 43
3.1.7. Studenten zijn tevreden over de docenten. De didactische kwaliteiten van docenten beoordelen zij met een 3,6 en de actuele kennis van docenten over de beroepspraktijk en hun inhoudelijke deskundigheid beoordelen zij met een 3,8. Hun algemene tevredenheid over de docenten uit zich – zo blijkt uit het STO 2008 – in het rapportcijfer 3,5.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding beschikt over een overzicht waaruit de relaties blijken die docenten met de praktijk hebben en onderhouden. De docenten hebben vrijwel allemaal recent gewerkt in de beroepspraktijk of hebben daarin nog steeds een functie. De docenten van de opleiding hebben frequent contact met het werkveld via eigen werkzaamheden, via projecten en via stage- en afstudeerbegeleiding; dit stelt hen in staat binnen het onderwijs verbindingen te leggen tussen het werkveld en het programma. De opleiding maakt ook gebruik van gastdocenten, waardoor de verbinding tussen werkveld en opleiding wordt versterkt. Studenten zijn tevreden over de kennis van de docent van het beroepenveld.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 44
Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwantiteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt er voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Bevindingen Beleid 3.2.1. De opleiding heeft haar personeelsbeleid verwoord in het Personeelsbeleidsplan 2005-2010, opleiding Sport en Bewegen, d.d. september 2007. Als uitgangspunt voor het personeelsbeleid vormen de wettelijke kaders, zoals de CAO voor het Hoger Beroeps Onderwijs en richtlijnen vanuit INHolland en in het bijzonder de School of Health. 3.2.2. Hogeschool INHolland hanteert met ingang van 2007-2008 voor de opleidingen met een G-profiel een medewerker-student ratio van 1:26,2 als uitgangpunt (Tot het G-profiel (gamma) behoren alle opleidingen die niet onder de andere categorieën G+ (gamma +), P (praticum) en KUO (Kunstvakonderwijs) vallen). De aanpassing van 1:28 naar 1:26,2 is gemaakt om in het eerste jaar structureel 20 contacturen en in het tweede jaar structureel 14 contacturen te realiseren. Hogeschool INHolland streeft naar 80% vast en 20% flexibel personeel. 3.2.3. Per studiejaar wordt aan de hand van de beschikbare budgetten een personeelsbegroting opgesteld. De toewijzing van het budget aan verschillende categorieën van activiteiten is vastgelegd in het taaktoedelingsmodel. De toewijzing is als volgt: 70% aan onderwijs, 20% aan ondersteuning, 5% aan professionalisering en 5% aan innovatie. 3.2.4. De opleiding stelt dat de samenstelling van het team resp. personeelsbestand zodanig is, dat: het onderwijsprogramma in al zijn facetten kan worden gedoceerd; de onderwijskwaliteit, zowel qua ontwikkeling als uitvoering, op een voldoende kwalitatief niveau is; de formatie is samengesteld conform de normen van het taaktoedelingsmodel; er een balans is in leeftijdsopbouw en inschaling; er sprake is van een aanvaardbare werkdruk. Formatie 3.2.5. De formatie van het S&B team is als volgt: Studiejaar 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009
Aantal studenten 75 130 180 270
Formatie 3 fte 5 fte 6,8 fte 10 fte
Extra formatie 1,5 fte 1 fte 1,5 fte Geen
Totale formatie 4,5 fte 6 fte 8,3 fte 10 fte
In de eerste drie jaren is er een extra budget ter beschikking gesteld voor uitbreiding van de formatie voor besteding aan de verdere ontwikkeling van het onderwijsprogramma en opbouw van de organisatie. De opleiding is in september 2005 gestart met een kleine groep docenten die zorg droegen voor de (verdere) ontwikkeling als ook voor de uitvoering van het onderwijsprogramma. Bij de start van het studiejaar 2008-2009 – wanneer de opleiding voor het eerst vier studiejaren kent – is de formatie verviervoudigd t.o.v. het startjaar. De afgelopen jaren heeft een voortdurende herschikking van taken en functies plaatsgevonden om zorg te kunnen dragen voor de optimale uitvoering van het onderwijsprogramma.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 45
De opleiding S&B voldoet aan de eis die de hogeschool stelt aan haar opleidingen m.b.t. aantal contacturen (in de propedeuse 16 contacturen per week en 4 contactmomenten studieloopbaanbegeleiding; in het tweede studiejaar resp. 12 en 2). De formatie is voldoende om de ambities van de opleiding te realiseren. Onderwijsondersteuning 3.2.6. Hogeschool INHolland heeft in de afgelopen jaren sterk geïnvesteerd in de kwaliteit en deskundigheidsbevordering van de ondersteunende dienstverlening voor de Schools. Het gevolg daarvan is dat veel van de dienstverlening vanuit instellingsniveau ter beschikking wordt gesteld aan de Schools. Het management wordt allereerst ondersteund door een bedrijfsbureau met onderwijskundigen, beleidsmedewerkers kwaliteitszorg en andere stafmedewerkers. Onder andere op de volgende gebieden: ondersteuning voor onderwijsontwikkeling en kwaliteit; ICT-ondersteuning; externe contacten; internationalisering en contractactiviteiten. Naast deze middelen zijn er aparte budgetten voor projecten. Op iedere locatie draagt een secretariaat/informatiepunt zorg voor de administratieve verwerking van de studieresultaten. Het front office van het secretariaat/informatiepunt is voor studenten het eerste aanspreekpunt voor administratieve en logistieke zaken. 3.2.7. De afdeling HRM hanteert in het kader van de wet Poortwachter een traject om ziekteverzuim en reïntegratie bij langdurig ziekteverzuim op een adequate wijze te volgen. De opleiding gebruikt het personeelssysteem PeopleSoft en heeft een ziekmeldingsprocedure opgesteld om het ziekteverzuim te monitoren. Streefcijfers voor het terugdringen van ziekteverzuim staan vermeld in het Managementcontract. Bij kortstondig ziekteverzuim worden onderwijstaken overgenomen door collega-docenten. Bij langdurig ziekteverzuim neemt de opleidingsmanager maatregelen voor vervanging op tijdelijke basis. Er is in de begroting ruimte gereserveerd, die onder meer kan worden aangesproken voor vervanging. Het ziekteverzuim bij de opleiding S&B is gering: 2006-2007 en 2007-2008 resp. 4,59% en 1,90%. 3.2.8. Werkdruk Uit de notulen van het teamoverleg komt naar voren dat het team over het algemeen met plezier werkt bij de opleiding en zich goed kan vinden in de opzet en koers van de opleiding. Een punt van aandacht is de hoge werkdruk. Dit heeft enerzijds te maken met de jonge leeftijd van de opleiding waar aspecten aan de orde zijn als het verzorgen van het nieuwe onderwijs, het vaak bijstellen van het nieuwe onderwijs na de evaluaties en het inwerken van nieuwe collega’s. Anderzijds wordt de hoge werkdruk ook veroorzaakt door de enorme betrokkenheid van het personeel, waardoor men graag nieuwe taken oppakt. Het auditteam heeft geconstateerd dat er een aantal docenten is dat verschillende taken uitvoert. De docenten voor wie dit geldt, geven aan dat het uitvoeren van verschillende taken (of het hebben van verschillende ‘petten’) hen scherp houdt en voor hen een uitdaging is. Positief punt van een gevarieerd takenpakket is, dat docenten inzicht hebben in en medeverantwoordelijk zijn voor het beleid van de opleiding. M.b.t. de urenverdeling wordt aangegeven dat de formatie voldoende ruimte biedt om de meeste onderwijsgerelateerde taken uit te voeren (incl. onderwijsontwikkeling). Niettemin is in toenemende mate een valkuil dat de docent piekbelasting heeft en daardoor soms prioriteiten moet stellen bij de uitvoering van zijn taken. De opleiding is alert op signalen inzake werkdruk. In teambijeenkomsten wordt dit punt aan de orde gesteld en ook in persoonlijke coach-gesprekken van de teamcoördinator met docenten wordt de werkbelasting bewaakt: ondersteuning kan worden geboden en indien nodig wordt de vastgestelde jaartaak aangepast. De opleiding streeft naar een goede balans in de werkdruk door de organisatie en logistiek verder te optimaliseren en werkprocessen eenduidiger te laten verlopen, zoals de logistieke ondersteuning van toetsen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 46
De docenten die het auditteam heeft gesproken, hebben aangegeven dat zij bij aanname reeds in kennis zijn gesteld van de consequenties van het startende karakter van de opleiding. M.a.w. dat zij mogelijk een drukke baan tegemoet gaan. Zij ervaren de hoge werkdruk niet automatisch als storend en bevestigen het beeld dat zij op dit punt adequate ondersteuning krijgen: zowel formele ondersteuning van de teamleider als informele ondersteuning van collega’s. Tevredenheid studenten 3.2.9. Uit het STO 2005 bleek dat de bereikbaarheid van de docent verbeterd kon worden. De acties die zijn genomen om studenten te informeren over wanneer docenten bereikbaar zijn, hebben het gewenste resultaat opgeleverd. Uit de periodieke onderwijsevaluaties en het STO van 2007 en 2008 komt naar voren dat docenten goed bereikbaar zijn en dat studenten bij docenten terecht kunnen, indien zij persoonlijke aandacht nodig hebben. De studenten die het auditteam gesproken heeft, geven aan dat docenten in het algemeen voldoende bereikbaar zijn en adequaat (via e-mail of mondeling) reageren op vragen die verband houden met de opleiding. De studenten zijn tevreden over de daadwerkelijke beschikbaarheid van docenten. Samenvattend is het auditteam van mening dat de huidige omvang van de formatie de opleiding in staat stelt om het opleidingsprogramma (coördinatie, onderwijs, begeleiding) uit te voeren. De opleiding dient alert te zijn op ontwikkelingen die spelen met betrekking tot de kwantiteit van het personeel en de studentgroei. De groei van het personeel dient gelijk op te gaan met de groei van het aantal studenten. De opleiding dient ervoor te zorgen dat er niet alleen voor nu, maar ook op de langere termijn voldoende personeel is om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het auditteam heeft er alle vertrouwen in dat de opleiding dit doet.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De huidige omvang van de formatie stelt de opleiding in staat het opleidingsprogramma uit te voeren. Gelet op de thans aanwezige deskundigheid van de docenten (zie onder facet 3.1en 3.3.) is de opleiding bovendien in staat de gewenste kwaliteit te leveren. De totale personeelsformatie voorziet in voldoende capaciteit ten behoeve van de onderwijsondersteunende processen. Docenten ervaren een hoge werkdruk. De opleiding erkent dit, is alert op de signalen en werkt aantoonbaar aan verbeteringen met betrekking tot de werkdruk van docenten. Uit de gesprekken met de docenten blijkt, dat ze ondanks de hoge werkdruk tevreden zijn met hun baan. Het auditteam wil de opleiding op het hart drukken om de werkdruk te blijven monitoren. De opleiding dient alert te zijn op ontwikkelingen die spelen met betrekking tot de kwantiteit van het personeel en de studentgroei om ervoor te zorgen dat er ook op de langere termijn voldoende personeel is om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het auditteam heeft er alle vertrouwen in dat de opleiding de capaciteit op een adequate manier zal bewaken.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 47
Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwaliteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het personeel gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Bevindingen 3.3.1. Om een goed inzetbaar docentteam te houden dat in staat is om de ambitie van de hogeschool als kennisinstelling waar te maken, stellen de hogeschool en de opleiding eisen aan de kwaliteit van het personeel. Binnen het INHolland-project Kiezen voor professionals is een competentieprofiel voor onderwijsgevende medewerkers ontwikkeld, dat aansluit bij het competentiegerichte onderwijsconcept van INHolland. Bij dit nieuwe profiel wordt uitgegaan van de verschillende rollen die de onderwijsgevende medewerker vervult bij het verzorgen van competentiegericht onderwijs – zoals expert kennisdomein, onderwijsontwikkelaar, toetsontwikkelaar, studieloopbaan-begeleider, assessor, coördinator – en is als zodanig een verdere uitwerking van het competentiemanagement binnen INHolland. Ieder jaar houdt INHolland een personeelsscan. Hierbij worden de competenties van alle docenten in kaart gebracht aan de hand van een competentiematrix. 3.3.2. Gelet op de CV’s (in termen van opleiding en werkervaring) van de docenten en op het professioneel relatienetwerk dat zij binnen het werkveld onderhouden en gebruiken en mede gelet op de informatie die het auditteam tijdens de gesprekken met het management verkreeg, is het auditteam van oordeel dat de S&B-docenten inhoudelijk gekwalificeerd zijn hun taken binnen het programma op het gewenste niveau uit te voeren. Een groot aantal docenten is geschoold op het vlak van sport- en beweging/bewegingswetenschappen. Enkele docenten hebben zowel sport- als medische kwalificaties. Het team bestaat uit een mix van docenten met een bachelor en vooral een master achtergrond. De opleiding streeft naar een verhouding waarbij meer dan 50% van de docenten een masterniveau heeft. Deze norm wordt ruimschoots behaald. Docenten hebben vrijwel allen een eerstegraads onderwijsbevoegdheid. De opleiding eist dat docenten didactisch gekwalificeerd zijn. Docenten zonder didactische kwalificaties worden in staat gesteld de eerstegraads lerarenopleiding te volgen aan de Vrije Universiteit. 3.3.3. De opleiding heeft zicht op de aanwezige en vereiste expertise/competenties van docenten. Allereerst via de hogeschoolbrede personeelsscan (zie 3.3.1.), maar ook via een eigen scan van het team per kerngebied waarin de opleiding een onderscheid maakt. In het Personeelsbeleidsplan heeft de opleiding een overzicht geplaatst van de expertise in het docententeam. Hierbij maakt zij een onderscheid tussen de verschillende secties/kerngebieden (als sporten en bewegen, arbo / preventie, communicatie / psychologie, management en ondernemen, methodologie e.d.) en onderwijseenheden die hier onder vallen. Hieronder geven wij een voorbeeld van de uitwerking van de sectie sporten en bewegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 48
Sectie docenten Sporten en Bewegen - praktijklijn - conceptuele leerlijn - projectlijn
Sport / recreatie Vaardigheidsonderwijs
Mensbiologie Fysiologie/ anatomie Bewegen m.b.t. groepen en individu Theorie- en vaardigheidsonderwijs
Life-style/ health promotion Theorie Praktijk Fitness
Deelexpertises in team - trainingsleer - sporten - recreatie - conditie - fysiologie - anatomie - trainingsleer - revalidatie - medische kennis - bewegingsleer - methodieken - beweegprogramma’s - health promotion / methodieken - lifestyle items/ voeding e.d. - fitness - fitness t.b.v. beperkingen - personal coaching en advisering - beweegprogramma’s
Cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken 3.3.4. Elke werknemer, werkzaam bij de opleiding, neemt deel aan de jaarlijkse PCM cyclus. PCM staat voor Performance & Competence Management. Deze cyclus bestaat uit drie gesprekken: Individueel Performance en Ontwikkel Plan (IPOP): in het IPOP maken medewerker en leidinggevende concrete resultaat- en ontwikkelafspraken voor het komende studiejaar, zowel over de reguliere functieinvulling, als over eventuele extra aandachtsgebieden; functioneringsgesprek: gedurende het studiejaar vindt voortgangsbewaking, terugkoppeling, afstemming en coaching plaats. Medewerker en leidinggevende bespreken over en weer de voortgang van de IPOP afspraken en het functioneren van de medewerker; beoordeling: in de beoordelingsfase beoordeelt de leidinggevende hoe de medewerker zijn functie heeft uitgeoefend en of de gemaakte IPOP afspraken zijn behaald. Scholing 3.3.5. Jaarlijks wordt er een didactisch en inhoudelijk scholingsplan opgesteld en uitgevoerd. De scholing richt zich zowel op doelstelling geformuleerd vanuit de opleiding als ook op de individuele doelstellingen van de docent/medewerkers. Het auditteam heeft inzage gehad in het Scholingsplan Sport en Bewegen 2008-2009 en in de speerpunten die de opleiding heeft gesteld voor dit studiejaar. Dit zijn: het bevorderen van de teamspirit: t.b.v. het gezamenlijk uitdragen van de visie van de opleiding, samenwerking en voorbereiding op de visitatie en accreditatie van de opleiding; didactiek: dit jaar zal een verder accent worden gelegd op het optimaliseren van de taak-werkvormen en toetsen en het vormgeven van de begeleiding bij het afstuderen dat dit jaar voor het eerst plaatsvindt; vakspecifieke inhoud met betrekking tot items in het veld van Sport en Bewegen: - Sport- beweegprogramma’s: ( voor docenten sporten en bewegen) - methodieken onderzoek en opzetten rapporten ( voor project- en afstudeerdocenten) - gezondheidszorg m.b.t. lifestyle, voeding e.d. SLB scholing voor nieuwe docenten ( deelname aan scholing aangeboden door de School).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 49
De docenten die het auditteam heeft gesproken, waren heel tevreden over de mogelijkheden die ze vanuit de opleiding kregen om cursussen/opleidingen te volgen en naar bijeenkomsten/ congressen te gaan. Zij moeten jaarlijks van te voren hun plannen doorgeven – waarbij zij een concrete omschrijving van de scholing, een motivatie voor de scholing en een globale begroting moeten aangeven – en in de roostering wordt daar vervolgens goed rekening mee gehouden. Tevredenheid studenten 3.3.6. Zoals reeds in facet 3.1 is aangegeven, zijn studenten tevreden over de docenten en over hun didactische kwaliteit. Zij zijn tevens van mening dat docenten het onderwijs naar behoren organiseren (3,5). Samenvattend concludeert het auditteam, dat het personeel in staat is de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het docententeam straalt het juiste enthousiasme uit, is bevlogen en goed op elkaar afgestemd.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het beleid van Hogeschool INHolland is dat aanwezige competenties van docenten in kaart worden gebracht via een competentiematrix. Het auditteam heeft kennisgenomen van de CV’s van docenten en onderwijsontwikkelaars en constateert dat de opleiding goed in beeld heeft gebracht over welke kwaliteiten de docenten beschikken. Het auditteam is van mening dat het in te zetten personeel in voldoende mate gekwalificeerd is voor een inhoudelijk, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De opleiding heeft een werkend mechanisme om de kwaliteit van de docenten te borgen. Zij houdt met alle medewerkers jaarlijks coaching-, functionering en beoordelingsgesprekken en legt afspraken duidelijk vast. Alle docenten beschikken over een IPOP. Docenten zijn tevreden over de mogelijkheden die zij vanuit de opleiding krijgen om bijeenkomsten/congressen bij te wonen en cursussen/opleidingen te volgen. De studenten zijn tevreden over de didactische deskundigheid en vakbekwaamheid van de docenten.
SAMENVATTEND OORDEEL “INZET VAN PERSONEEL”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Inzet van Personeel” als voldoende. Kwantitatief is de inzet van personeel op een niveau dat het verzorgen van de opleiding Sport en Bewegen met de gewenste kwaliteit mogelijk maakt. Aandachtpunt is de werkdruk. De opleiding dient alert te zijn op ontwikkelingen die spelen met betrekking tot de kwantiteit van het personeel en de studentgroei om ervoor te zorgen dat er ook op de langere termijn voldoende personeel is om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het auditteam heeft er alle vertrouwen in dat de opleiding de capaciteit op een adequate manier zal bewaken. Kwalitatief is het personeel voldoende gekwalificeerd om de opleiding op het gewenste niveau te realiseren. Uit de CV’s van de docenten blijkt, dat zij qua vakdeskundigheid en werkervaring voldoende toegerust zijn om op hbo-niveau hun discipline te verzorgen. Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt twee van de drie facetten van het onderwerp ‘Inzet van Personeel’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder D en E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 50
Onderwerp 4: Voorzieningen Dit onderwerp kent twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding.
Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Criterium Het facet ‘Materiële Voorzieningen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren?
Bevindingen 4.1.1. Het huisvestingsbeleid van Hogeschool INHolland is afgestemd op de realisering van het onderwijsconcept Backbone: studenten dienen te beschikken over goede, herkenbare en adequaat ingerichte studielandschappen en studiematerialen. De dienst Facilitaire Zaken van INHolland is primair verantwoordelijk voor adequate huisvesting en materiële voorzieningen op iedere vestiging. 4.1.2. De huisvesting van de opleiding S&B voldoet aan de door de hogeschool gestelde eisen. Op de locatie Haarlem is in november 2006 een nieuw gebouw betrokken. Het is een moderne campus voor modern onderwijs, compleet met studentenwoningen. Het gebouw biedt ruimtes voor colleges en ruimtes om te werken in grotere en kleinere groepen. Docenten en studenten hebben de beschikking over een ‘flexwerkplek’, een internetadres en een eigen ruimte op het netwerk. Het is hogeschoolbeleid dat alle voorzieningen gedurende 51 weken per jaar voor studenten toegankelijk zijn. Het gebouw is iedere avond open tot 22.00 uur. Sportfaciliteiten 4.1.3. De opleiding beschikt over een goed geoutilleerde sportzaal die wordt gedeeld met de PABOopleiding. In de sportzaal is sport- en speelmateriaal aanwezig, zijn douches en in een bijruimte staat apparatuur opgesteld ten dienste van het meten van fitness. Een aantal sportactiviteiten (clinics) vindt elders plaats. Voor watersport, tennis e.d. worden accommodaties gehuurd. Voor medische fitness wordt in een sportcentrum structureel ruimte gehuurd. Verder bevindt de locatie Haarlem / Overveen zich tegen een duingebied waar in de omgeving zich veel voor recreatie bestemde gebieden bevinden. De opleiding benut deze faciliteiten voor outdoor activiteiten. De studenten geven aan dat de faciliteiten in orde zijn. De kleedkamers van de aangrenzende sporthal zijn nog niet op groei berekend. ICT-faciliteiten 4.1.4. In het gebouw zijn meerdere computerruimtes. Computers hebben een internetaansluiting, diverse voor hoger onderwijs relevante software programma’s en het e-learning platform Blackboard. Studenten kunnen binnen het onderwijsgebouw eigen laptops wireless aansluiten op internet en kunnen ook van huis uit inloggen op hun digitale onderwijsomgeving. Blackboard biedt digitaal studiemateriaal en een digitaal portfolio. Naast de digitale leeromgeving beschikt INHolland over een eigen intranet waarin voor elke opleiding een plaats is ingeruimd. Bibliotheek 4.1.5. In de bibliotheek zijn de collecties en diensten geïntegreerd met alle andere aanwezige opleidingen. De bibliotheken verzorgen internettrainingen voor zowel studenten als docenten. Docenten worden getraind om studenten te begeleiden bij ict-gebruik bij opdrachten. Vanaf september 2006 kunnen studenten van Hogeschool INHolland gebruik maken van de catalogus voor de gehele INHolland collectie en lenen uit de collectie van alle vestigingen. Via internet kunnen zij ook van huis uit boeken aanvragen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 51
Daarnaast is in het studiejaar 2005-2006 voor alle bibliotheken een vaste kwaliteitscyclus opgesteld waarin aandacht is voor zowel de kwaliteit van de fysieke collectie als van de digitale collectie. Onderwijsondersteuning 4.1.6. Voor studenten is er op alle locaties een tweetal informatiepunten, een algemeen locatiebreed servicepunt voor facilitaire zaken en een school en/of opleidingsgebonden informatiepunt (of een front office van het secretariaat.) Bij de front office van het secretariaat of informatiepunt kunnen studenten terecht voor vragen over alle administratieve en logistieke zaken van de opleiding. Daarnaast heeft de dienst Facilitaire Zaken op alle locaties een servicedesk ingericht, waar studenten en medewerkers terecht kunnen voor alle facilitaire aangelegenheden. De servicedesk is binnen INHolland voor studenten en medewerkers het centrale aanspreekpunt voor het lenen van laptops, audio- en videoapparatuur, het reserveren van (overleg)ruimten, ondersteuning bij technische problemen met computers, printers en scanners, ondersteuning bij problemen met de aangeboden softwarepakketten. Daarnaast kent de locatie een bureau externe betrekkingen/ MKB loket (stage- en afstudeeropdrachten) en een bureau internationalisering. Het auditteam is te spreken over de herkenbaarheid waarmee deze voorzieningen in elk onderwijsgebouw op dezelfde wijze terugkomen. Digitale leeromgeving 4.1.7. Een belangrijke materiële voorziening van hogeschool INHolland is de digitale campus (leeromgeving). Deze elektronische leeromgeving met een mix van opdrachten, praktijkcases, praktijksimulaties, audiovisuele informatie en hyperlinks naar vakliteratuur en gespecialiseerde handboeken wordt ingezet om ‘blended learning’ (een combinatie van contactonderwijs en ICT) optimaal te ondersteunen. Binnen INHolland is een digitale campus ontwikkeld die bestaat uit een aantal onderdelen namelijk; 1. Intranet INsite: - NEWSsite: een portal met nieuws vanuit de Hogeschool en de School of Health; - ONsite voor informatie over de verschillende facilitaire diensten en ICT; - Edusite voor alles wat met het directe onderwijs te maken heeft, van OER tot periodeboeken tot rooster (wijzigingen et cetera). 2. Blackboard 3. Digitaal portfolio: MYsite voor niet-onderwijsgerelateerde projecten 4. Peoplesoft (het studentvolgsysteem) 5. Digitale studiegids 6. Teamsite (voor docenten en medewerkers) Tevredenheid studenten 4.1.8. Bij het jaarlijks afgenomen STO zijn vragen gericht op de materiële voorzieningen opgenomen om de mate van geschiktheid te meten. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de beschikbare faciliteiten als de informatiebalie, de studentenadministratie, de bibliotheek/mediatheek en de restauratieve voorzieningen. Ook zijn zij tevreden over de onderwijsruimtes en de practicumruimtes. De beschikbaarheid van computers tussen 9.00 en 11.00 uur, tussen 15.00 en 17.00 uur en ná 17.00 uur achten zij voldoende. Tussen 11.00 en 15.00 uur laat de beschikbaarheid volgens studenten te wensen over. M.b.t. dit punt kan opgemerkt worden dat studenten ook inzien dat de beschikbaarheid van computerwerkplekken tijdens ‘spitsuren’ nu eenmaal iets is, dat ze moeten accepteren. Studenten zijn daarnaast ook minder tevreden over de beschikbaarheid van zelfstudieruimtes. Als uitbreiding van de zelfstudieruimtes zijn in doorgangsruimtes plaatsen voor zelfstudie gecreëerd.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 52
De studenten die het auditteam heeft gesproken, geven aan dat zij het jammer vinden dat de opleiding nog geen eigen vleugel heeft in het gebouw. Dit zou de sociale binding ten goede komen. Samenvattend is het auditteam van mening dat de voorzieningen goed toereikend zijn om het programma te realiseren. De voorzieningen op deze locaties zijn duidelijk afgestemd op de eisen die het onderwijsconcept stelt. Er is zowel in het opleidingsspecifieke deel van het gebouw als in alle overige ruimten van het gebouw ruim voldoende ruimte beschikbaar voor colleges, werken in grote en kleine groepen, zelfstudie en werken met een computer. De bibliotheek is goed geoutilleerd voor zowel het fysiek als digitaal raadplegen van vakliteratuur en databases.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft kunnen constateren dat aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting en ICTvoorzieningen goed geregeld zijn. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Hogeschool INHolland/de opleiding S&B heeft een duidelijke visie op het huisvestingsbeleid. Alle onderwijsgebouwen zijn duidelijk afgestemd op deze visie en ingericht om het onderwijsprogramma te realiseren. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen wordt goed gekeken naar de onderwijsbehoeften. Alle onderwijsgebouwen bieden ruim voldoende ruimten voor colleges en ruimten om te werken in grotere en kleinere groepen. Docenten en studenten hebben de beschikking over een ‘flex-werkplek’, een internetadres en een eigen ruimte op het netwerk. De computerfaciliteiten zijn zowel op school als vanuit het woonadres te gebruiken. Op elke locatie zijn voldoende computers beschikbaar. Elke locatie heeft een servicedesk waar studenten en docenten terecht kunnen met vragen over het gebruik van ICT en audiovisuele middelen. Studenten en docenten hebben toegang tot actuele informatie en programma’s en relevante vakliteratuur en vakbladen in de bibliotheken. Ook digitale informatie is beschikbaar in de vorm van cdroms, databanken, video’s en dvd’s. Alle studenten van INHolland kunnen gebruik maken van de catalogus voor de gehele INHolland collectie en lenen uit de collectie van alle vestigingen. Via internet kunnen alle studenten ook van huis uit boeken aanvragen. De studenten zijn over het algemeen tevreden over de voorzieningen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 53
Facet 4.2. Studiebegeleiding Criteria Het facet ‘Studiebegeleiding’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten adequaat met het oog op de studievoortgang? Sluiten de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten aan bij de behoefte van de studenten?
Bevindingen Uitgangspunten beleid SLB 4.2.1. Hogeschool INHolland hanteert de volgende uitgangspunten bij het formuleren van haar beleid ten aanzien van SLB: SLB biedt de student begeleiding bij de bewustwording van de competenties die hij aan het einde van de studie moet beheersen. SLB biedt de student begeleiding bij het ‘leren leren’ en het leren regievoeren. Regievoering over de eigen studie betekent dat de student zich competenties moet eigen maken, zoals het maken van een studieplanning, het bijhouden van een portfolio en het analyseren van het eigen studiegedrag. SLB ondersteunt de student in zijn keuzeprocessen. Het systeem is niet curatief en reactief, maar prospectief en pro-actief, toekomstgericht dus. De student wordt begeleid door een studieloopbaanbegeleider, die samen met de student de studieloopbaan stuurt en plant, en gaande de opleiding de student steeds meer zelf verantwoordelijkheid laat nemen voor zijn studeren. De studieloopbaanbegeleiding is een vast onderdeel in iedere periode. Binnen de SLB heeft iedere student een persoonlijk ontwikkelingsplan en legt hij de voortgang van zijn leerproces (in de vorm van producten van projecten, opdrachten, feedbackverslagen, e.d.) vast in een portfolio. Studieloopbaanbegeleiding (SLB) is in het opleidingsprogramma derhalve een belangrijk instrument om studenten te leren regie te nemen over de eigen ontwikkeling en (studie-)loopbaan. De beleidskaders van SLB zijn beschreven in het opleidingsplan en in het document “Opdrachten Studieloopbaanbegeleiding 1e en 2de jaar, opleiding Sport en Bewegen’. 4.2.2. Programma SLB vormt een onderdeel van de integrale leerlijn, maar legt ook relaties met de andere leerlijnen. Binnen SLB neemt de student de resultaten van de competentieontwikkeling zoals die binnen andere leerlijnen vorm heeft gekregen tot voorwerp van reflectie. De inhoud van SLB wordt elke onderwijsperiode bepaald door de competenties die de betreffende periode centraal staan. SLB is dan ook een onlosmakelijk onderdeel van het curriculum en staat, met als instrumenten competentiekaarten en portfolio, in verband met alle onderdelen van het studieprogramma. In het digitaal portfolio (DPF) verzamelt de student producten en materialen waaruit zijn competentieontwikkeling aantoonbaar wordt. Het portfolio bevat van elke doorlopen onderwijsperiode een essay en afspraken tussen student en SLB’er neergelegd in een Persoonlijk Actieplan (PAP). SLB is gefaseerd opgebouwd van een structuurbiedende begeleidingsvorm in de propedeuse naar een vorm van persoonlijke coaching in het vierde studiejaar. De begeleiding richt zich op drie aandachtsgebieden: 1. competentieontwikkeling van de individuele student; 2. begeleiding bij ‘leren leren’.; 3. begeleiding bij keuzeprocessen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 54
Ad 1) Competentieontwikkeling van de individuele student Met behulp van een doelgerichte methodiek reflecteert de student na afloop van een onderwijsperiode op de bereikte competenties. De student maakt hiervan een analyse in een beknopt essay. De analyse dient te worden onderbouwd en verantwoord vanuit in een portfolio opgenomen bewijsstukken. De student wordt begeleid in het formuleren van leerdoelen voor de komende onderwijsperiode, het huidige competentieniveau vergelijkend met het gewenste competentieniveau. T.b.v. het overbruggen van dit verschil maakt de student een persoonlijk actieplan (PAP). De student gebruik dit PAP tijdens de uitvoering van het programma van de volgende onderwijsperiode. Doel is een cyclisch proces op gang te brengen, waarbij de student geleidelijk in staat is zijn eigen professionele groei en ontwikkeling zelf aan te sturen. Elke onderwijsperiode vindt een individueel studieloopbaangesprek (POP-gesprek) plaats tussen student en studieloopbaanbegeleider. Ad 2) Begeleiding bij ‘leren leren’ In het SLB-programma is begeleiding bij het ‘leren leren’ ingebouwd. Het zicht krijgen op verschillende leerstijlen, de voorkeur voor eigen leerstijl, het studiegedrag, de motivatie en loopbaanplanning wordt bevorderd. De student wordt aangezet tot reflectie op eigen leerstijl. Waar nodig wordt aandacht besteed aan eventuele leerproblemen en andere factoren die het leerproces kunnen belemmeringen. De student wordt ondersteunt in het zoeken naar mogelijkheden, zowel binnen de school als daarbuiten, om belemmeringen te elimineren. Ad 3 Begeleiding bij keuzeprocessen Competentiegericht onderwijs biedt de student keuzemogelijkheden. SLB begeleidt studenten in het maken van keuzes. De keuzes die centraal staan hebben een relatie met de fase van de studie. Zo staat de studie/beroepskeuze in het 1e studiejaar centraal. Vervolgens richt de aandacht zich op differentiatieminoren en de te maken keuzes binnen het afstudeerproject. De student wordt gestimuleerd om te reflecteren over keuzes, motieven te expliciteren en keuzes te motiveren. De begeleiding bij keuzeprocessen neemt bij de opleiding S&B een belangrijke plaats in. Wij hebben bij facet 1.1. gesteld dat m.b.t. de opleiding S&B geldt dat er deels sprake is van een bestaand beroep met nieuwe accenten in bestaande functies; deels van een bestaand beroep met nieuwe functies en deels ook van geheel nieuwe beroepsvorming met bijpassende nieuwe functies. De toekomstige functies zijn nog niet volledig uitgekristalliseerd; niet door de opleiding, maar ook niet in het werkveld. Sommige functies zullen door de afgestudeerden zelf gecreëerd moeten worden; bij andere reeds bestaande functies zullen zij wellicht moeten concurreren met reeds bestaande beroepsgroepen. Dit vergt een pioniershouding van de student. Hij moet in staat zijn om zijn eigen plek op de arbeidsmarkt te veroveren en zijn eigen beroep te creëren. Via studieloopbaanbegeleiding worden vraagstukken behandeld als “waar kan en wil je terechtkomen?”, “welke competenties dien je daarvoor te hebben?”, “hoe presenteer ik mezelf in de arbeidsmarkt?” Studenten krijgen via SLB tools mee om zich adequaat op de arbeidsmarkt te begeven en te bewegen. Zo moeten zij bijvoorbeeld vacatures opzoeken die op hen van toepassing zouden kunnen zijn, waarbij ze worden gestimuleerd om ruim te denken. Ook krijgen zij sollicitatietraining en vaardigheden inzake het opbouwen van een netwerk. 4.2.3. De opleiding biedt op verschillende manieren studiebegeleiding: Studieloopbaanbegeleiding (zie hierboven); Stagebegeleiding: binnen de stagebegeleiding zijn er meerdere personen betrokken: de stagedocent (vanuit de opleiding), de studieloopbaanbegeleider (tevens vanuit de opleiding) en de bedrijfsmentor (vanuit de stageverlenende organisatie). De stagedocent is de vaste stagebegeleider van de student tijdens de stage en is de directe aanspreekpersoon voor de stage-instelling. De SLB’er heeft vooral een rol in de voorbereidende fase voorafgaand aan de stage.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 55
De bedrijfsmentor is een medewerker van de stage-instelling en is belast met de begeleiding van de stagiair bij de uitvoering van zijn taken en werkzaamheden. Begeleiding in de afstudeerfase: ook bij de begeleiding in de afstudeerfase zijn meerdere personen betrokken, nl. de afstudeerbegeleider, de inhoudelijk deskundige en wederom de SLB’er. Wat de stagedocent is bij de stagebegeleiding, is de afstudeerbegeleider bij de afstudeerbegeleiding. De inhoudelijk deskundige is degene die op de hoogte is van de actuele ontwikkelingen m.b.t. het onderwerp van onderzoek/het project. Bij voorkeur is dit een deskundige vanuit de organisatie van waaruit de opdracht afkomstig is, maar dit is geen vereiste. De rol van de SLB’er ligt in deze fase met name op de begeleiding inzake de competentieontwikkeling. Begeleidingsdiensten voor specifieke problemen (2e lijn): Hogeschool INHolland biedt verschillende begeleidingsdiensten voor studenten aan, zoals de studentdecaan en de vertrouwenspersoon. De decaan biedt hulp bij het oplossen van studieproblemen of kan vragen beantwoorden over onder meer het studeren en studiefinanciering. De vertrouwenspersoon helpt bij persoonlijke problemen. Studenten kunnen bovendien terecht bij een pastor en studentpsycholoog.
Het auditteam heeft kennisgenomen van de verschillende vormen van begeleiding die de opleiding biedt aan de studenten in zowel het binnenschools als buitenschools programma en is van mening dat de opleiding dit adequaat heeft georganiseerd. Studentvolgsysteem 4.2.4. De studievoortgang van studenten wordt bewaakt door de studieloopbaanbegeleider op basis van de toetsresultaten. Hogeschool INHolland gebruikt het studentvolgsysteem ‘People Soft’, waardoor de studieloopbaanbegeleider direct zicht heeft op de actuele studievoortgang van de student. Indien nodig, verwijst de studieloopbaanbegeleider naar de studentendecaan. Tevens zijn er regelmatig docentenvergaderingen, waarin de studievoortgang van de studenten besproken wordt. Informatievoorziening 4.2.5. Wat betreft de informatievoorziening aan zittende studenten kan allereerst worden geput uit de digitale studiegids. De opleiding communiceert verder zowel mondeling, digitaal en schriftelijk met de studenten. Uitgangspunt is dat studenten alle informatie digitaal, en bij voorkeur vanaf elke werkplek, moeten kunnen raadplegen. De opleiding gebruikt onder andere de volgende communicatiemiddelen: IN-site, het intranet van INHolland; dit bevat onder andere alle adressen van docenten en studenten en links naar alle relevante websites met informatie; EDU-site: hier zijn o.a. jaarrooster, studierooster, planning van toetsen en een digitale versie van de studiegids te vinden. Ook heeft de student via een eigen inlogcode toegang tot de eigen studieresultaten in het studievoortgangregistratiesysteem op de EDU-site; de Onderwijs- en Examenregeling (OER): deze is digitaal beschikbaar en geeft informatie over de inhoud van de opleiding, de inrichting van de toetsen c.q. tentamens en de studieloopbaanbegeleiding; Blackboard: de door de opleidingen gebruikte digitale leeromgeving; overige communicatiemiddelen zoals brieven, e-mail, informatiebijeenkomsten en monitoren in gebouwen. Daarnaast hebben studenten per periode een werkboek waarin zaken zijn aangegeven als het aantal studiepunten van een onderwijseenheid, de plaats van de onderwijseenheid binnen de opleiding en de relatie met de verschillende thema’s, de competenties die in de eenheid aan bod komen, de gewenste en/of vereiste voorkennis, een overzicht van de studiebelastinguren, de manier waarop er getoetst wordt in de onderwijseenheid e.d.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 56
Tevredenheid studenten Studenten zijn van mening dat de studieloopbaanbegeleiding hen in voldoende mate ondersteunt in het bewaken van hun studievoortgang (STO 2008, 3,3). Ook zijn zij tevreden over de kwaliteit van de studieloopbaanbegeleiding (STO 2007: 3,3). In het STO 2008 komt naar voren dat studenten tevreden zijn over de roostering. Uit het STO 2008 blijkt dat studenten tevreden zijn over de informatievoorziening. Zij worden voldoende geïnformeerd over de (inhoud van de) opleiding. Uit de eerste stage-evaluaties blijkt dat de studenten behoefte hebben aan meer begeleiding voorafgaand aan de stage, zoals ondersteuning bij het verwerven van de stageplaats, keuzes t.a.v. stage en de aan stage verbonden leerdoelen. Verbeterbeleid is inmiddels ingezet d.m.v. uitbreiding van begeleidings- en voorlichtingsmomenten onder leiding van de stagecoördinator.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam concludeert dat de studiebegeleiding adequaat is ingericht. De opleiding heeft duidelijk vastgelegd hoe de studiebegeleiding dient te verlopen en wat er van de student en de docent wordt verwacht. De studiebegeleiding vindt gestructureerd plaats via een scala aan voorzieningen met duidelijke doelstellingen; deze doelstellingen houden verband met studievoortgangsbewaking en –bevordering en met het ontwikkelen van professionele competenties. De basis is dat studenten in principe gedurende hun studie steeds meer zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen studie- en leerproces. De omvang en de intensiteit van de studiebegeleiding wisselt dan ook per studiejaar én per individuele student. De interne communicatie (inclusief de informatievoorziening richting studenten) is efficiënt geregeld. Met het digitale studentvolgsysteem hebben docenten en studenten zelf altijd actuele informatie over de studievoortgang. Studenten zijn over het algemeen tevreden over de studieloopbaanbegeleiding. Er is een aantal deelitems waar studenten minder tevreden over zijn. Het auditteam constateert dat daar waar verbeteringen noodzakelijk zijn, deze daadwerkelijk ter hand worden genomen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 57
SAMENVATTEND OORDEEL “VOORZIENINGEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Voorzieningen” als voldoende.
Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICT-voorzieningen zijn goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt de hogeschool/de opleiding goed naar de onderwijsbehoeften. De ruimtelijke en materiële voorzieningen zijn meer dan toereikend en maken het mogelijk de opleiding op adequate wijze te realiseren. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten. De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. Studenten zouden graag meer zelffstudieruimtes zien. Dit wordt gerealiseerd met het creëren van de zelfstudieplaatsen in de openbare ruimte. De studiebegeleiding is momenteel voldoende geregeld. De studiebegeleiding wordt, naar het oordeel van studenten, naar behoren uitgevoerd, al is er op een aantal punten ruimte voor verbetering. Het auditteam constateert dat daar waar verbeteringen noodzakelijk zijn, deze daadwerkelijk ter hand worden genomen.
Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel allebei de facetten van het onderwerp ‘Voorzieningen’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie ‘goed’ als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 58
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Dit onderwerp kent drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.
Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Criterium Het facet ‘Evaluatie Resultaten’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt de opleiding periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen?
Bevindingen Hogeschoolbrede uitgangspunten voor beleid 5.1.1. Het instellingsplan van Hogeschool INHolland “Samen werken aan de kennis van morgen” onderscheidt vijf hoofdlijnen van beleid voor de periode 2006-2010. De tweede hoofdlijn is gericht op het verder ontwikkelen van de professionele organisatie van INHolland. Dit heeft een directe relatie met kwaliteitsmanagement, met als gepland resultaat het bereiken van de derde ontwikkelingsfase van het INKmanagementmodel in 2010. Systeem georiënteerd is de derde ontwikkelingsfase of graad van complexiteit van dit kwaliteitsmodel. De derde ontwikkelingsfase van het INK-managementmodel volgt op de proces georiënteerde tweede ontwikkelingsfase. 5.1.2. Het beleid t.a.v. kwaliteitszorg van Hogeschool INHolland wordt ontwikkeld en gestuurd door de dienst Onderwijs Kwaliteitszorg en Research (OKR). Hogeschool INHolland werkt in de richting van een integraal kwaliteitszorgsysteem waarbij het doorlopen van de plan-do-check-act-cyclus op alle niveaus en in alle onderdelen van de organisatie richtinggevend is. Het realiseren van kwaliteitszorg en van draagvlak ervoor bij de medewerkers is een taak van het management; het streven is dat kwaliteitszorg in de vorm van PDCAdenken-en-handelen een tweede natuur wordt bij alle medewerkers; het moet onderdeel worden van de cultuur van de organisatie. De hogeschool heeft het kwaliteitsbeleid vastgelegd in de notitie ‘Kwaliteitszorg INHOLLAND, 2004’. School niveau 5.1.3. Het kwaliteitsbeleid van alle Schools is geïntegreerd in de planning- en controlcyclus binnen Hogeschool INHolland. Op School niveau wordt het beleid in de vorm van een beleidsplan uitgewerkt door een coördinator kwaliteitszorg. De doelen van de hogeschool worden vertaald vanuit het instellingsplan naar kaderbrieven, businessplannen (over een periode van vijf jaar), managementcontracten (voor een jaar), verbeterplannen en persoonlijke ontwikkelingsplannen. Binnen de plannings- en controlcyclus voert de Schooldirecteur ieder triaal een evaluatiegesprek met het College van Bestuur over de vorderingen rondom het management-contract en vindt na afloop van het studiejaar een meta-evaluatie plaats (zie 5.1.4). 5.1.4. De Schools maken jaarlijks een planning voor de evaluaties. Sommige evaluaties vinden jaarlijks plaats, andere elke twee jaar (zie ook facet 5.2). Aan het eind van elk jaar vindt een meta-evaluatie plaats, waarbij de uitkomsten van de evaluaties in relatie met elkaar worden gebracht en gezamenlijk worden geanalyseerd. Op basis van de meta-evaluatie benoemt de opleiding verbeterpunten, die ze uitwerkt in het businessplan en een managementcontract voor het komende kalenderjaar aan de hand van de PDCA-cyclus. 5.1.5. Op het niveau van de Schools wordt elke drie jaar een INVO audit uitgevoerd door een auditteam dat onder leiding staat van een externe auditor; onderzocht wordt of de School – en daarmee de opleidingen – de PDCA-cyclus uitvoert op de volgende drie thema’s: studieloopbaanbegeleiding, toetsing en kwaliteitszorg.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 59
Opleidingsniveau 5.1.6 De opleiding operationaliseert het kwaliteitszorgbeleid van de School of Health in het Handboek Kwaliteitszorg Sport en Bewegen. In het handboek is vastgelegd hoe binnen de PDCA-cyclus gewerkt wordt aan de kwaliteitsdoelen en zijn verantwoordelijkheden vastgelegd. Jaarlijks stelt de opleiding – op voorstel van de coördinator kwaliteitszorg en bekrachtigd door het managementteam van de opleiding – een jaarplan Kwaliteit en een evaluatieplan vast (Jaarplan kwaliteitszorg (kwaliteitsdoelen) S&B 2008-2009). In het evaluatieplan expliciteert de opleiding welke aspecten van het primaire proces de opleiding met welke frequentie evalueert. Het monitoren van de uitvoering van het jaarplan kwaliteit en het evaluatieplan gebeurt door de kwaliteitszorgcoördinator. 5.1.7. De opleiding is groeiende en heeft te maken met een team dat nog erg wisselt van samenstelling. Het kwaliteitsdenken van de (nieuwe) docenten, het met de PDCA-cyclus uitvoeren van de taken vraag aandacht. Het is daarom van belang nieuwe docenten zo snel mogelijk vertrouwd te laten raken met en te betrekken bij kwaliteitszorg. De opleiding werkt hieraan door in het inwerkprogramma voor nieuwe docenten een informatiemoment met de kwaliteitszorgcoördinator op te nemen en regelmatig onderdelen uit het jaarplan kwaliteit te bespreken in een teamoverleg. Het auditteam heeft kennisgenomen van de verschillende evaluaties/metingen die binnen de School en de opleiding plaatsvinden, de streefdoelen die ze daarbij hanteren en van de resultaten van de evaluaties. Daaruit blijkt, dat de School en de opleiding aantoonbaar periodiek evalueren en dat uitkomsten van de evaluaties, signalen van studenten, docenten en werkveld leiden tot verbetermaatregelen (zie hierover verder onder 5.2. en 5.3).
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding hanteert een goed, door de hogeschool ontwikkeld, kwaliteitszorgsysteem. De opleiding maakt jaarlijks gebruik van hogeschool brede standaardonderzoeken naar de tevredenheid van studenten, docenten en niet-onderwijzend personeel en verwerkt de resultaten in verbeterplannen. Ook het werkveld wordt betrokken bij de evaluatie van de opleiding. De opleiding heeft goed in beeld welke zaken naar tevredenheid verlopen en waar nog verbeteringen nodig zijn. De principes van de Plan-Do-Check-Act worden toegepast. Door het houden van meta-evaluaties zorgt de opleiding er op een efficiënte manier voor dat de uitkomsten van alle gehouden evaluaties gezamenlijk in beeld komen op basis waarvan gerichte verbeteracties geformuleerd en uitgevoerd kunnen worden. De opleiding onderneemt acties om de bewustwording van alle medewerkers aangaande kwaliteitszorg te vergroten, zodat kwaliteitszorg een structureel en geïntegreerd onderdeel in de praktijk van alledag van een ieder wordt.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 60
Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Criterium Het facet ‘Maatregelen tot Verbetering’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Vormen de uitkomsten van periodieke evaluaties van de opleiding de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen?
Bevindingen Systeem van periodieke evaluaties 5.2.1. De opleiding beschouwt studenten, alumni, werkveldvertegenwoordigers en medewerkers als belangrijke partijen in het ontwerpen, ontwikkelen en aanbieden van kwalitatief goed onderwijs. Al deze partijen zijn dan ook op gezette tijden bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding betrokken. In onderstaande tabel is aangegeven welke instrumenten de School/opleiding hanteert en met welke frequentie per doelgroep worden ingezet om de kwaliteit van de opleiding te monitoren. Tabel – Overzicht evaluatie-instrumenten per doelgroep Doelgroep Evaluatie-instrument Medewerkers Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) Personeelsbijeenkomst medewerkerstevredenheid Periode-evaluatie met docenten Studenten Studententevredenheidsonderzoek (STO) Onderwijsevaluaties (periode-, differentiatieminor-, stage- of afstudeerevaluatie Gesprekken met studenten Studentenoverleg Evaluatie studieloopbaanbegeleiding (SLB) Evaluatie vooropleiding Exit-interviews Alumni Beroepenveld
Overheid/bestuur
HBO-monitor / Keuzegids (vanaf 2010) Alumnionderzoek (vanaf 2010) Werkveldonderzoek Beroepenveldonderzoek Overleg Raad van Advies Overleg werkveldinstellingen EFQM positiebepaling In het kader van de externe verantwoording wordt een EFQM analyse uitgevoerd. Door de kwaliteitszorgsystematiek uit te voeren worden gegevens betreffende de aandachtsgebieden van interne kwaliteitszorg en betreffende de aandachtsgebieden van de accreditatie gedocumenteerd, waardoor de informatie benodigd voor de accreditatie direct beschikbaar is. Accreditatiescan Backbonescan Triaalrapportages Voor projecten waarvoor extra budget is toegekend
Afname Elke 2 jaar Jaarlijks Na ieder blok Elk jaar Na afloop van ieder onderdeel van het onderwijs Hele jaar door Minimaal 5x per jaar Elk jaar meerdere malen conform planning Elke 2 jaar bij 1e jaars (blok 1) Bij voortijdig verlaten van de opleiding jaarlijks Elke 2 jaar 1x per vijf jaar Elke 2 jaar Minimaal 2x per jaar Minimaal 2x per jaar Elke 2 jaar
Elke 2 jaar Elk jaar Drie keer per jaar
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 61
worden triaalrapportages gemaakt om de voortgang te controleren. 5.2.2. De opleiding betrekt daarnaast de studenten bij de kwaliteitszorg door: de School Medezeggenschapsraad, waarin studenten en docenten zitting hebben, die advies of instemming geven op besluiten van de directeur en op een aantal terreinen ongevraagd advies kunnen uitbrengen; de opleidingscommissies, bestaande uit de centrale en de deel opleidingscommissies voor elke School. In de deel opleidingscommissie hebben studenten en docenten van de opleidingen zitting, die jaarlijks de wijze van uitvoering van de OER beoordelen en gevraagd of ongevraagd advies uitbrengen aan de directie en aan de School Medezeggenschapsraad. De centrale opleidingscommissie wordt gevormd door de voorzitters en secretarissen van de deelcommissies en zij bewerken de adviezen van de deelcommissies tot een overkoepelend advies. de klankbordgroepen/ kwaliteitspanels, waarin studenten en docenten o.a. de evaluaties analyseren en bespreken en voorstellen doen voor verbeteringen. 5.2.3. De opleiding betrekt de medewerkers verder bij de kwaliteitszorg door: de School Medezeggenschapsraad; de opleidingscommissie; breed teamoverleg op de locatie; de klankbordgroepen/ kwaliteitspanels. Ook kunnen medewerkers deel nemen aan de (deel-)examencommissies en de (deel)toetscommissies. 5.2.4. De opleiding zal vanaf 2010 (twee)jaarlijks een onderzoek houden onder haar afgestudeerden. Deze onderzoeken hebben het doel om de opleiding te informeren over de mate waarin het curriculum en de organisatie van de opleiding voorziet in de behoeften van werkgevers. Ook zal de alumni gevraagd worden mee te denken over mogelijkheden om de instroom en de algemene PR te verbeteren. De resultaten van de onderzoeken zullen jaarlijks op planmatige wijze verwerkt worden in het curriculum en de organisatie. Formuleren van verbeterplannen 5.2.5. Op basis van de hierboven genoemde evaluaties, het overleg tussen docenten en studenten en de bespreking met de docenten, analyseert de opleiding de verzamelde informatie en stelt naar aanleiding hiervan verbeterplannen op. De verbeteracties die snel gerealiseerd kunnen worden, worden direct uitgevoerd. Verbeteracties die een meer structurele oplossing vragen, worden meegenomen in de jaarcyclus. Hetgeen betekent dat deze verbeteracties in het volgende jaarplan worden opgenomen en gedurende dat jaar worden uitgevoerd. Ten aanzien van het nieuwe onderwijs geldt dat de onderwijsontwikkelaars verantwoordelijk zijn voor het in conceptvorm ontwikkelen van het nieuwe curriculum en van het onderwijsmateriaal, inclusief de daarbij behorende toetsen. In dit proces zijn door de onderwijskundige met de onderwijsontwikkelgroep verschillende controle- en evaluatiemomenten opgenomen. Voorbeelden van verbetermaatregelen 5.2.6. De evaluatiegegevens die momenteel nog aanleiding geven tot aandacht binnen het verbeterbeleid, hebben betrekking op internationalisering en op de kleine kwaliteit (met name op het punt van roostering). De factoren die de oorzaken zijn van het relatief hoge aantal roostermutaties zijn geïdentificeerd. Binnen de opleiding en op locatieniveau wordt over deze factoren overleg gevoerd met het oog op verbetermaatregelen. Hieronder geven wij enkele voorbeelden van geslaagd verbeterbeleid.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 62
Uit het STO 2005 kwam naar voren dat docenten slecht bereikbaar waren voor studenten. Dit probleem is aanleiding geweest voor het instellen van afspraken over het beantwoorden van mail, inloopspreekuren, het gebruik van aanwezigheidsbordjes en het neerleggen van docentenroosters. Een ander probleem was dat de studieloopbaanbegeleiding geen adequate ondersteuning bood. Naar aanleiding hiervan is een aantal studiedagen voor docenten georganiseerd en zijn de opdrachten aangepast aan de behoefte en beter gespreid. De cijfers van het STO 2006 wijzen uit dat het probleem t.a.v. bereikbaarheid naar tevredenheid van de studenten is opgelost en dat ook de studieloopbaanbegeleiding naar de mening van de studenten is verbeterd. Voorbeelden van verbeteracties op basis van het STO 2006 is dat er meer aandacht is voor het verkrijgen van een duidelijker beeld van het beroep, o.a. door het meer en ook eerder in aanraking komen met het beroep door in het programma verschillende opdrachten hierover op te nemen. Zo wordt meer de nadruk gelegd op het competentieprofiel en komen derdejaarsstudenten hun stage presenteren bij de tweedejaarsstudenten. Vanaf 2008 volgen eerstejaarsstudenten snuffelstages bij stage-instellingen. Voorbeeld van een verbeteractie op basis van onderwijsevaluaties is de aangepast studielast van anatomie en fysiologie die door studenten als te zwaar werd ervaren. Naar aanleiding van een personeelsbijeenkomst in juni 2007 is de communicatiestructuur aangepast en zijn eenduidige werkmethoden en –afspraken gemaakt om effectiever te kunnen gaan werken.
Voor het overige wordt verwezen naar de afzonderlijke facetten. Het auditteam heeft kennisgenomen van verbetermaatregelen die de opleiding heeft genomen op basis van de uitkomsten uit de diverse onderzoeken. Daarmee toont de opleiding aan, dat zij actief werkt aan het verbeteren van de interne kwaliteit van de opleiding. Het allerbelangrijkste aspect is dat de opleiding Sport & Bewegen open staat voor verbeteringen. Dit maakt het ook voor studenten prettig die mede kunnen bepalen op welke punten de opleiding kan verbeteren. Studenten geven in het STO 2008 aan dat zij van mening zijn dat de hogeschool in voldoende mate werkt aan verbeteringen die studenten in (onderwijs)evaluaties suggereren (cijfer 3.0).
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding formuleert naar aanleiding van de uitkomsten van de diverse evaluaties onder studenten, medewerkers, alumni en werkveld verbetermaatregelen en voert die vervolgens uit. De opleiding monitort regelmatig en op efficiënte wijze of de genomen verbetermaatregelen leiden tot grotere tevredenheid en voldoen aan de streefdoelen en stelt waar nodig het beleid verder bij.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 63
Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Criterium Het facet ‘Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn -en zo ja op welke wijze- medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding?
Bevindingen 5.3.1. In het proces van kwaliteitsmanagement hebben medewerkers, studenten, de beroepenveldcommissie en alumni duidelijk afgebakende rollen die duidelijk zijn beschreven. Zoals uit de bevindingen onder facet 5.1. en facet 5.2. blijkt, worden in het kader van de kwaliteitszorg uitgevoerde evaluaties de volgende partijen systematisch betrokken: medewerkers/docenten; studenten; alumni (vanaf 2010); uitvallers; beroepenveld (o.a. stagegevers, externe opdrachtgevers en/of projectbegeleiders). Medewerkers 5.3.2. Uitslagen van evaluaties worden, zodra deze beschikbaar zijn, aan alle medewerkers van de opleiding toegestuurd. Op basis hiervan hebben medewerkers informatie over de mening van studenten over onderdelen die zij in de afgelopen periode (mede) verzorgd hebben. Uitslagen van de onderwijsevaluaties komen ook aan de orde tijdens IPOP- en functioneringsgesprekken en bij het vaststellen van taken en voorkeursrollen van docenten. Studenten 5.3.3. De opleidingsmanager heeft na afloop van iedere periode een gesprek met een studentenpanel. De input van de panels leidt tot een beter beeld van oorzaken van achterblijvende scores, waarbij de studenten met de opleidingsmanager meedenken over verbetermogelijkheden. Deze informatie wordt vervolgens verwerkt in notulen en een verbeterplan. 5.3.4. Input van studenten wordt ook verkregen door meer informele, al dan niet via e-mail, contacten tussen studenten en docenten. Deze wijze van informatievergaring hangt sterk af van de betrokkenheid van de student en de benaderbaarheid van de docent. Uit gesprekken met studenten werd het auditteam duidelijk dat studenten ook op deze wijze input geven over mogelijke verbeterpunten. 5.3.5. Studenten kunnen ook klachten indienen. Een regeling hieromtrent is uitgewerkt in de studiegids en in de Procedure klachtenregeling School of Health. Daarbij is duidelijk aangegeven waar en bij wie klachten al dan niet aanhangig kunnen worden gemaakt. De student kan terzake in voorkomende gevallen onder meer gebruik maken van de klachtencoördinator van de School en een vertrouwenspersoon studenten (als het bijvoorbeeld om seksuele intimidatie gaat.) Bij formele klachten kan men zich daarenboven wenden tot de klachtencommissie en de ombudsman. Het auditteam heeft de jaarverslagen klachten 2006-2007 en 2007-2008 ingezien. Over het studiejaar 20062007 was in totaal één klacht binnengekomen betreffende de informatievoorziening. Informatievoorziening is sindsdien een vast punt op agenda studentenoverleg geworden. Over het studiejaar 2007-2008 zijn geen klachten ingediend.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 64
5.3.6. Er bestaat een opleidingscommissie die is samengesteld uit studenten en docenten van de opleiding. De opleidingscommissie beoordeelt jaarlijks de wijze van uitvoering van de onderwijs- en examenregeling en brengt desgevraagd of uit eigen beweging schriftelijk advies uit aan de deelraad en de directeur van de School over alle andere aangelegenheden betreffende het onderwijs in de opleiding. De frequentie waarin de commissie bijeenkomt en besproken onderwerpen variëren per locatie. 5.3.7. Studenten worden sinds 2006-2007 via Blackboard of per e-mail op de hoogte gesteld van verbeteracties naar aanleiding van evaluaties. De studenten die het auditteam heeft gesproken, geven aan dat de STO-resultaten aan bod komen in het studentoverleg en bevestigen dat er een terugkoppeling via Blackboard plaatsvindt. Ook via de klassenvertegenwoordiger worden resultaten richting de klas teruggekoppeld. Studenten geven in het STO 2008 aan dat zij in voldoende mate worden betrokken bij de verbetering van de opleiding. Dit aspect beoordelen zij met een 3,0. Ook zijn zij van mening dat er voldoende onderwijsevaluaties onder studenten plaatsvinden (beoordeeld met een 3,4). De vraag of zij voldoende worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluaties, beoordelen zij met een 2,9. Hier ligt nog een ruimte voor lichte verbetering. Beroepenveld 5.3.8. In het proces van interne kwaliteitszorg nemen de Raad van Advies, het (regionale) overleg van het samenwerkende veld en de diverse instellingen waar studenten werken een bijzondere plaats in. Alumni 5.3.9. De opleiding zal vanaf 2009 (studiejaar 2009-2010) zorgvuldig contact onderhouden met alumni. Zij zullen belangrijke input leveren wat betreft afstemming van de opleiding met het werkveld en haar marktpositie. Op haar beurt zal de opleiding de alumni informeren over actuele ontwikkelingen binnen het domein Sport en Bewegen. Elk twee jaar zal de opleiding een alumnionderzoek uitvoeren. 5.3.10. De onderzoeken en enquêtes leveren evaluatiegegevens op met betrekking tot vele kwaliteitsbepalende aspecten van de opleiding.
Oordeel: goed Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als goed en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding betrekt de studenten en de medewerkers op een goede manier bij de kwaliteit van de opleiding. Uit de verslagen van de verschillende overleggen blijkt, dat er regelmatig is gesproken over de inhoud en organisatie van de opleiding. Door het organiseren van centrale overleggen zorgt de opleiding er op een efficiënte en effectieve wijze voor dat het beleid van de beide Schools goed op elkaar wordt afgestemd. Voor de terugkoppeling van de resultaten en het voorgenomen verbeterbeleid naar alle studenten heeft de opleiding verbetermaatregelen geformuleerd. Ten tijde van de audit waren er nog geen alumni vanwege het jonge karakter van de opleiding. Deze zullen vanaf studiejaar 2009-2010 structureel bevraagd worden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 65
SAMENVATTEND OORDEEL “INTERNE KWALITEITSZORG”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Interne Kwaliteitszorg” als voldoende. De interne kwaliteitszorg wordt systematisch aangepakt. Het kwaliteitszorgsysteem omvat een scala aan interne en externe evaluatiemechanismen. De opleiding draagt er zorg voor dat er gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. Het auditteam heeft vastgesteld dat de opleiding de PDCA-cyclus doorloopt. De opleiding betrekt op formele en informele wijze studenten en docenten bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding en legt de resultaten van evaluaties en de verbetermaatregelen aan hen voor. Ook zorgt de opleiding er in voldoende mate voor dat met het professionele werkveld contact is over de organisatie en inhoud van de opleiding. Alumni zijn er pas m.i.v. het studiejaar 2009-2010. Vanaf dan zal de opleiding ook hen structureel betrekken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Extra aantekening: Conform de ‘Beslisregels Accreditatie’ zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel alle facetten van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ als goed. Dit rechtvaardigt (zie ‘Beslisregels’ onder E) een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp. Reden voor het auditteam de kwalificatie goed als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 66
Onderwerp 6: Resultaten Dit onderwerp kent twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement.
Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Criterium Het facet ‘Gerealiseerd Niveau’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties?
Bevindingen 6.1.1 Er waren ten tijde van de audit nog geen afgestudeerden bij de opleiding S&B. M.i.v. het studiejaar 2008-2009 heeft de opleiding vierdejaarsstudenten. Het auditteam heeft er vertrouwen in dat de opleiding gekwalificeerde professionals af zal leveren die in het relevante werkveld een startfunctie kunnen bekleden op hbo-niveau. Dit vertrouwen is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: consequente niveaubewaking; adequate afstudeerbegeleiding; gebruikmaking van een bij andere opleidingen reeds beproefde afstudeerprocedure; voorgenomen betrokkenheid van het afnemend beroepenveld; indicatie van het tussenniveau. 6.1.2. Consequente niveaubewaking Binnen de opleiding S&B geldt een groeiend niveau van taakuitvoering. Dit betekent dat de complexiteit toeneemt, het niveau hoger wordt en de mate van zelfsturing toeneemt (zie ook facet 2.3). Wordt in de propedeuse nog gewerkt onder begeleiding, in het tweede jaar leert men om van samenwerken te groeien naar zelfstandig werken. Dit zal bij de uitvoering van de werkzaamheden duidelijk zichtbaar moeten zijn. De beoordelingscriteria zijn afgeleid van niveau 3 van de beroepsspecifieke indicatoren. De toets- en examencommissie bewaakt de formulering en toepassing van de criteria. Docenten die het afstuderen begeleiden, hanteren bij de beoordeling van het afstudeerproject daartoe bestemde evaluatieformulieren. Op startbekwaam niveau wordt van studenten verwacht dat zij in staat zijn op een kritische en objectieve wijze zelfstandig gegevens m.b.t. complexe vraagstukken te kunnen verzamelen en verwerken, gebruikmakend van (wetenschappelijke) kennis en vaardigheden. De inhoud van afstudeerprojecten dient te voldoen aan eisen als ordening van complexiteit, toepassing van actuele kennis en inzichten, toepassing van recente concepten en onderzoeksresultaten, verwerking van actuele ontwikkelingen in het beroepenveld, toepassing van een adequate onderzoeksmethodiek en analyse van onderzoeksdata en het formuleren van een logische conclusie die consistent is met de onderzoeksdata. Het proces van competentieontwikkeling wordt consequent bewaakt. De studieloopbaanbegeleider heeft hier een belangrijke rol in: Voordat de student een definitieve keuze maakt aan welk afstudeerproject hij gaat werken, maakt hij eerst een overzicht van zijn huidige competenties. Welke competenties beheerst hij al op het gewenste niveau 3? Aan welke competenties zou hij nog moeten werken en in welke competenties wil hij zich specialiseren? Dit overzicht bespreekt de student met zijn SLB’er en aan de hand hiervan kiest hij een afstudeerproject waarin hij aan de door hem gewenste competenties kan werken. Halverwege het uitvoeringstraject is er een moment om stil te staan bij hoe één en ander loopt tijdens het afstudeerproject. Krijgt de student daadwerkelijk de kans om aan de competenties te werken waar hij aan wil werken en hoe gaat dat? Heeft hij nog bepaalde doelen waar hij gedurende het tweede gedeelte van het afstudeerproject aan wil of moet werken? Een verslag van dit reflectiemoment bespreekt de student met zijn afstudeerbegeleider en studieloopbaanbegeleider.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 67
Aan het einde van het afstudeerproject blikt de student in een reflectieverslag terug op hoe het project is verlopen en hoe hij aan zijn competenties heeft gewerkt. Is hij voldoende competent om daadwerkelijk aan de slag te gaan en waar blijkt dat uit? Het verslag levert de student in bij zijn afstudeerbegeleider en studieloopbaanbegeleider en dit komt aan de orde tijdens het IBM-gesprek. Tijdens het eindgesprek wordt de competentieontwikkeling van de student is zijn geheel onder de loep genomen. Hoe heeft hij zich in de afgelopen vier jaar ontwikkeld op de competenties en kan hij aantonen dat hij alle competenties op niveau 3 beheerst? Dit gesprek voert de student met zijn afstudeerbegeleider, studieloopbaanbegeleider en eventueel de opdrachtgever (voor het inhoudelijke gedeelte van het afstudeerproject).
6.1.3. Adequate afstudeerbegeleiding In het vierde studiejaar is er feitelijk geen sprake meer van een studieloopbaanprogramma, maar wordt de student geacht zijn afstudeertraject te kunnen afronden. Voor de begeleiding geldt dat studenten veel meer worden gevolgd op hun voortgang. Er zijn meerdere personen betrokken bij de begeleiding: De afstudeerbegeleider: de afstudeerbegeleider is de begeleider vanuit de opleiding. Hij is tot aan het inleveren van het eindproduct de (proces)begeleider. In totaal is de afstudeerbegeleider per afstudeerduo 15 uur beschikbaar (de beoordelingstijd is hier niet in opgenomen). Een afstudeerbegeleider wordt in ieder geval voor 3 uur ingezet om de conceptversie van het onderzoeksverslag halverwege de uitvoeringsfase te lezen en van feedback te voorzien. De studenten met wie het auditteam heeft gesproken, geven aan gemiddeld 1x per twee weken een gesprek te hebben met hun afstudeerbegeleider. De inhoudelijk deskundige: de inhoudelijk deskundige is diegene die op de hoogte is van de actuele ontwikkelingen m.b.t. het onderwerp van onderzoek. Bij voorkeur is dit een deskundige uit de organisatie van waaruit de opdracht afkomstig is. Indien deze niet binnen de organisatie beschikbaar is kan binnen de opleiding worden gezocht naar een inhoudelijk deskundige. Iedere afstudeergroep zorgt er zelf voor dat een inhoudelijk deskundige voor het afstudeerproject beschikbaar is. Medestudenten: iedere afstudeergroep geeft in ieder geval feedback op het onderzoeksplan van één andere afstudeergroep. Voordeel hiervan is dat de medestudenten aandachtspunten kunnen aangeven waar de student zelf niet aan heeft gedacht en dat de student door het lezen van andermans producten ook weer op ideeën komt voor het eigen onderzoek. De studieloopbaanbegeleider: de studieloopbaanbegeleider is niet betrokken bij de inhoudelijke of procesbegeleiding van het afstudeerproject, maar wel bij de competentieontwikkeling van de student (zie 6.1.2). 6.1.4. Gebruikmaking van een bij andere opleidingen reeds beproefde afstudeerprocedure De opleiding S&B maakt m.b.t. de finale examinering gebruik van elementen in de afstudeerprocedure die reeds door de andere opleidingen in de School of Health worden gebruikt (o.a. door de opleiding Medisch Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken, MBRT). De examencommissie heeft de afstudeerprocedure vastgesteld en de uitvoering hiervan vervolgens gedelegeerd aan de afstudeercommissie. De beoordelingscriteria en aard van de werkstukken staan beschreven in het handboek afstuderen Sport en Bewegen dat in juni 2008 is bekrachtigd door de Raad van Advies. Het auditteam heeft kennis genomen van de afstudeerprocedure, zoals vastgesteld in Afstudeerproject – studenthandleiding, Hogeschool INHolland Haarlem, School of Health, Sport & Bewegen, d.d. juli 2008. In de procedure is een aantal evaluatie- en beoordelingsmomenten opgenomen. De student mag pas beginnen aan het afstudeertraject wanneer hij zijn stage met een voldoende heeft afgerond. Een volgende go/no go besluit valt bij het indienen van de keuze voor het afstudeerproject. Studenten krijgen pas toestemming voor de uitvoering van het afstudeerproject, als het afstudeeronderwerp voldoende aansluit bij de beroepsspecifieke eisen van de opleiding en de eisen van de opdrachtgever.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 68
Het afstudeertraject kan verdeeld worden in drie fasen: de oriëntatiefase, de uitvoeringsfase en de afrondingsfase. Na de eerste fase zit wederom een go/no go moment: de oriëntatiefase wordt afgesloten met het inleveren van een onderzoeksplan (ook wel plan van aanpak). Het onderzoeksplan dient met een voldoende beoordeeld te worden om door te mogen met de uitvoeringsfase. 6.1.5. Voorgenomen betrokkenheid van het afnemend beroepenveld De eindbeoordeling zal tot stand komen in samenspel tussen de bedrijfsbegeleider en de begeleidende docent (eindverantwoordelijk voor de beoordeling). Het oordeel van de bedrijfsbegeleider moet voldoende zijn, d.w.z. het nut van het afstudeerrapport voor het bedrijf zal aangetoond moeten worden, alvorens de student zijn rapport mag verdedigen. Het advies zal in potentie iets teweeg moeten brengen in een bedrijf. Het oordeel van de externe begeleider/opdrachtgever wordt door de afstudeerdocent meegenomen in de definitieve beoordeling van het afstudeerproject, maar de opleiding behoudt de eindverantwoordelijkheid. Zij geeft uiteindelijk de beoordeling. Enkele afstudeerprojecten zullen daarnaast aan externe deskundigen in de RvA worden voorgelegd ter advies. Indicatie van het tussenniveau: 6.1.6. Ook eerder in de opleiding moeten studenten beroepsproducten leveren. Deze producten geven een indicatie van het (tussen)niveau, van de beroepsgerichtheid, actualiteit en relevantie. De werkstukken waar het auditteam zelf inzage in heeft gehad, zijn wat betreft probleemstelling van voldoende diepgang en complexiteit en voor het realiseren ervan dienen de afstudeerders te beschikken over een kennisniveau en analytisch vermogen dat normaliter van hbo-studenten mag en moet worden geëist. Daarnaast heeft het auditteam voorstellen voor afstudeerprojecten ingezien. Deze sloten voldoende aan bij de beroepsspecifieke eisen van de opleiding en weerspiegelen actuele vraagstukken in het werkveld. De opleiding krijgt een indicatie van het tussenniveau d.m.v. de integrale beoordelingsmomenten (zie ook facet 2.8). Met het IBM kan de opleiding borgen dat de student op een bepaald moment in de opleiding de competenties op het dan gewenste niveau heeft bereikt. Samenvattend is het auditteam van mening dat het ontwikkelde afstudeerprogramma degelijk in elkaar zit en dat het de studenten de gelegenheid zal bieden om te laten zien dat zij de vereiste eindcompetenties hebben bereikt.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De vak- en werkvelddeskundige hebben vastgesteld dat de werkstukken van studenten in jaar drie beroepsgeoriënteerd, actueel, relevant en voor een groot deel reeds op hbo-niveau zijn. Deze indicatie van het tussenniveau geeft vertrouwen, dat studenten aan het einde van jaar vier zeer zeker beschikken over een hbo-bachelor niveau. Het auditteam heeft er vertrouwen in dat de opleiding gekwalificeerde professionals af zal leveren die in een op sport en bewegen georiënteerde beroepsomgeving een startfunctie kunnen bekleden op hboniveau. Dit vertrouwen is gebaseerd op het feit dat de opleiding aan consequente niveaubewaking zal doen, dat zij de afstudeerbegeleiding adequaat heeft ingericht, dat zij gebruik maakt van een bij andere opleidingen binnen de School of Health reeds beproefde afstudeerprocedure en dat zij het afnemend werkveld een rol geeft in de eindbeoordeling.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 69
Facet 6.2. Onderwijsrendement Criteria Het facet ‘Onderwijsrendement’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn er, al dan niet in samenspraak met verwante opleidingen, streefcijfers geformuleerd in vergelijking met andere relevante opleidingen? Voldoet het onderwijsrendement aan deze streefcijfers?
Bevindingen Rendementsbeleid 6.2.1. Streefcijfers voor het onderwijsrendement zijn geformuleerd en regelmatig wordt geëvalueerd of de streefcijfers zijn gehaald. De opleiding hanteert de volgende kengetallen en streefcijfers: propedeuserendement in twee jaar (referentiepunt 65%); gemiddelde studieduur uitvallers (< 17 maanden); gemiddelde studieduur afgestudeerden (49 maanden); diplomarendement na 5 jaar (60%). Toelichting: voor het propedeuserendement in twee jaar wordt geen vast streefcijfer gehanteerd maar een referentiepunt van de School of Health van 65%. Aan de hand van het propedeuserendement van meerdere jaren wordt gekeken of trends waarneembaar zijn en het propedeuserendement wordt gekoppeld aan de uitval na de propedeuse. De streefcijfers zijn afgeleid van landelijke gemiddelden van de sector gezondheidszorg en de opleiding Sport en Bewegen in het bijzonder. Als resultaat van benchmarking zullen streefcijfers zo nodig worden bijgesteld. 6.2.2. Recente gegevens onderwijsrendement
Propedeuserendement in twee jaar Gemiddelde studieduur uitval
Cohort 2005 47% 0,71 (= 8,5 maand)
Cohort 2006 57% 1,25 (=15 mnd)
Landelijk gemiddelde 14,95 mnd
Zicht op (mogelijke) oorzaken van schommelingen in de rendementen 6.2.3. Het propedeuserendement neemt toe. Na een aanvankelijk laag propedeuserendement van het cohort 2005 nam het rendement toe tot binnen de door de School gestelde marges. De opleiding heeft de reden van dit lage rendement achterhaald d.m.v. aansluitonderzoeken (zie ook facet 2.5) en exit-analyses. Het lage propedeuserendement van het eerste cohort studenten bleek vooral te berusten op het (verkeerde) beeld van deze studenten van het toekomstig beroep. Voorlichting naar instromende studenten is hierop aangepast, zodat studenten zich bewust zijn van het specifieke gezondheidsprofiel van de opleiding en dat de training van eigen vaardigheden hieraan ten dienste staat. Daarnaast heeft de opleiding intakegesprekken gehouden (na inschrijving). Het doel hiervan is verwachtingen te expliciteren en motivatie en betrokkenheid te vergroten. N.a.v. de gesprekken heeft de opleiding risicoprofielen opgesteld. Bij verhoogd risico op uitval wordt extra begeleiding ingezet (met bijvoorbeeld extra studieloopbaangesprekken). Bij cohort 2006 bleek propedeuse-uitval met name gekoppeld te zijn aan problemen met het niveau van leren en zelfstandig leren bij mbo en havo studenten. De grootste uitval betreft mbo studenten (CIOS). De opleiding werkt hieraan door de ontwikkeling van een specifiek op mbo-hbo doorstroomprogramma. Daarnaast worden gunstige resultaten verwacht van het eerder beschreven intake assessment en studentenmentoraat.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 70
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding hanteert streefcijfers conform vergelijkbare opleidingen. De opleiding brengt de rendementsgegevens met betrekking tot instroom en uitval jaarlijks in kaart. Zij heeft voldoende instrumenten om zicht te hebben op de oorzaken van uitval/tegenvallende rendementen en om deze te verbeteren. De opleiding heeft verbetermaatregelen genomen om het aantal uitvallers te laten dalen. Voor de opleiding geldt dat er nog geen afstudeerrendement beschikbaar is.
SAMENVATTEND OORDEEL “RESULTATEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Resultaten” als voldoende.
Het auditteam heeft er vertrouwen in dat de opleiding gekwalificeerde professionals af zal leveren die in een op sport en bewegen georiënteerde beroepsomgeving een startfunctie kunnen bekleden op hboniveau. Met betrekking tot het facet ‘onderwijsrendement’ heeft het auditteam geconstateerd dat het formuleren van kengetallen en streefcijfers heeft plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 71
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
3.1.
Oordeelschema HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen voltijd HBO BACHELOR OPLEIDING Sport en Bewegen voltijd
Onderwerp / Facet 1. Doelstellingen Opleiding
Oordeel V
1.1. Domeinspecifieke Eisen
V
1.2. Niveau Bachelor
G
1.3. Oriëntatie HBO
V
2. Programma
V
2.1. Eisen HBO
G
2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma
G
2.3. Samenhang Programma
G
2.4. Studielast
V
2.5. Instroom
V
2.6. Duur
V
2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud
G
2.8. Beoordeling en Toetsing
V
3. Inzet van Personeel
V4
3.1. Eisen HBO
G
3.2. Kwantiteit Personeel
V
3.3. Kwaliteit Personeel
G
4. Voorzieningen
V5
4.1. Materiële Voorzieningen
G
4.2. Studiebegeleiding
G
5. Interne Kwaliteitszorg
V6
5.1. Evaluatie Resultaten
G
5.2. Maatregelen tot Verbetering
G
5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld
G
6. Resultaten
V
6.1. Gerealiseerd Niveau
V
6.2. Onderwijsrendement
V
Samenvattend oordeel 4
Extra aantekening: goed
5
Extra aantekening: goed
6
Extra aantekening: goed
v
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 72
3.2.
Integraal oordeel/ advies aan NVAO
Op basis van zijn bevindingen met betrekking tot alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde onderwerpen en facetten, concludeert het auditteam dat de door Hogeschool INHolland verzorgde voltijd hbo bacheloropleiding Sport en Bewegen in aanmerking komt voor accreditatie door de NVAO. Conform de ‘Beslisregels Accreditatie’ zoals vastgelegd in het NVAO-Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel twee van de drie facetten van onderwerp drie en alle facetten van onderwerp vier en vijf als goed. Reden voor het auditteam de kwalificatie goed als extra aantekening aan zijn oordeel toe te voegen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 73
BIJLAGE I:
Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaring auditoren
R.J.M. (Rob) van der Hoorn MBA De heer Van der Hoorn studeerde bedrijfseconomie (HEAO) en bedrijfskunde en is sinds 1996 mede eigenaar van de Hobéon Groep. Hij is bedrijfskundig adviseur en houdt zich onder andere bezig met financieel economische vraagstukken voor hoger onderwijsinstellingen. Hij is gecertificeerd lid van de orde van organisatiekundige en organisatieadviseurs (OOA) en directeur van een venture capital bedrijf en algemeen directeur van een hogeschool in het oosten des lands. Bovendien begeleidt hij enkele MKB ondernemingen bij hun bedrijfsontwikkeling. Hiervoor was hij onder andere financieel interim directeur van een branche organisatie, interim directeur bij een gemeente in de Randstad en interim directie voorzitter van een economische faculteit. Prof. Emiritus H.C.G. (Han) Kemper, PhD, D Hon univ – vakdeskundige Prof.dr. Han C.G. Kemper is voormalig hoogleraar Gezondheidskunde met betrekking tot bewegen aan het VU Medisch Centrum (EMGO Instituut) te Amsterdam. Hij begon zijn loopbaan als leraar lichamelijke opvoeding, maar was gelijktijdig ook wetenschappelijk medewerker op de laboratoria voor Fysiologie en Psychofysiologie (UvA). Hij was daarna o.a. docent Inspanningsfysiologie en Trainingsmethoden aan het CIOS te Overveen en aan de Sport Academie van de Fontys Hogeschool te Tilburg. In 1984 werd hij benoemd tot hoogleraar bij de Faculteit der Bewegings Wetenschappen (FBW) van de Vrije Universiteit (VU). In 2004 nam hij afscheid van de VU met een afscheidsrede. Ruim dertig jaar wijdde hij zijn wetenschappelijk onderzoek naar de vraag of meer bewegen (en minder eten) vanaf de jeugd leidt tot een betere fitheid, minder overgewicht en lager risico op hart- en vaatziekten, osteoporose, rugklachten etc. Hij is initiator van het Amsterdamse Groei en Gezondheids Onderzoek (AGGO), de hierboven genoemde longitudinale studie naar groei, lichamelijke en psychosociale ontwikkeling, gezondheid en leefstijlfactoren, zoals lichamelijke activiteit, voeding, roken en alcoholgebruik. De heer Kemper publiceerde als (co)auteur meer dan 300 artikelen in (inter)nationale tijdschriften en diverse hoofdstukken in leerboeken. Hij was lid van de eerste S&B visitatiecommissie. Drs. M. (Maarten) Koornneef MPH - werkvelddeskundige Maarten Koornneef is sportarts en Master of Public Health. Hij was van 1984 tot 1989 begeleidend arts van de Nederlandse schaatskernploegen en heeft als chef-arts de Olympische Ploeg begeleid naar de Winterspelen van Calgary. Van 1986 tot 1999 coördineerde hij de sportgezondheidszorg bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Hij was onder meer betrokken bij de oprichting van het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo) en bij internationaal anti-dopingbeleid. Van 20002002 was hij directeur van de dopingcontrole-organisatie DoCoNed (thans Anti-Dopingautoriteit) Van 2002 tot 2005 was hij projectleider uitvoering nota Sport, Bewegen en Gezondheid bij het ministerie van VWS (nota van staatssecretaris Vliegenthart: lichaamsbeweging, blessures, doping). Sinds 2006 is hij betrokken bij de uitvoering van beleid voortvloeiend uit de nota Tijd voor Sport, vooral op het gebied van lichaamsbeweging en gezondheid. Sinds 2007 coördineert hij het sportonderzoek binnen VWS.. M.J. (Marije) Plantinga – studentlid Marije heeft een jaar Psychologie gestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen om vervolgens over te stappen naar de studie Sport, Gezondheid en Management (Major Sportgezondheid) aan de Hanzehogeschool te Groningen. Zij zit momenteel in haar vierde jaar. In haar derde studiejaar heeft Marije een bedrijfsfitness concept opgezet in opdracht van Achmea Health Centers te Groningen. Marijej is groepscontactpersoon voor de opleiding SGM. Deze taak houdt in dat zij gedurende drie jaar een bijdrage levert aan de invulling van de studie. Werkzaamheden die hier bijkomen kijken, zijn het analyseren van blokenquêtes, deelnemen aan een accreditatie van de opleiding, het lezen van opleidings-/beleidsmatige
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 74
stukken en het geven van feedback om verbeterpunten voor de opleiding namens studenten aan de orde te brengen. Daarnaast heeft Marijede functie van wedstrijdsecretaris bekleed in het bestuur van basketbalvereniging Moestasj en heeft zij zitting genomen in de activiteitencommissie van squashclub Squadraat. Zij heeft ten slotte diverse certificaten gehaald op het gebied van sport en gezondheid (sportmassage, zelfstandig zeilinstructrice, spinning instructrice, fitness instructrice). D.P.M. (Daniëlle) de Koning, MSc Daniëlle de Koning heeft haar propedeuse behaald in de Franse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden, vervolgens heeft zij ervoor gekozen om over te stappen naar de studie Commerciële Economie (richting Internationaal Management) aan de Haarlem Business School. Tijdens deze studie heeft mevrouw De Koning tien maanden in Frankrijk gewoond, waar zij stage heeft gelopen en gestudeerd heeft aan de ESSCA (Ecole Supérieure des Sciences Commerciales d’Angers). In 2003 studeerde zij af en is zij de studie Cultuur, Organisatie en Management gaan volgen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, welke zij in 2006 heeft afgerond. Haar werkterreinen binnen Hobéon zijn organisatieadvies, marktonderzoek en certificering.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 75
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 76
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 77
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 78
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 79
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 80
BIJLAGE II: Programma Visitatie 4 december 2008
Tijd
Gesprekspartners
Auditoren
08.15 – 08.30
Onderwerpen Inloop door en ontvangst van auditteam
08.30 – 09.00
09.00 – 09.15
Directie / Management
Auditteam**
Voorbespreking auditteam
Auditteam
- Kennismaking - Definitieve vaststelling programma
Auditteam
- Strategisch beleid, visie, missie - Marktpositie / Instroom / Toelating - Internationalisering - Innovatie - Kwaliteitszorg - Minoren - Relatie beroepenveld - Personeel / Scholing - Resultaten / Onderwijsrendement - - Alumnibeleid - Aansluiting instroom en programma - Verkorte route - Vrijstellingen / EVC - Praktijkcomponent/ Stage - Afstuderen - Minoren - Beoordelingskader afstuderen - Studie(loopbaan)begeleidi ng
Drs. Mw. Marij Urlings Mw. Ans Hegeman 09.15 – 10.15
Directie / Management Drs. Mw. Marij Urlings Mw. Ans Hegeman
10.15 – 11.00
Coördinatoren
Auditteam
Drs. Mw. Afke Kerkstra Drs. Mw. Kiem The Drs. Mw. Mariska van Zuidam Mw. Ceciel Zandee Drs. Dhr. Roelof van de Valk
11.00 – 11.15 11.15 – 12.15
Auditteam Docenten
Auditteam
Drs. Dhr. Martijn van Embden Drs. Dhr. Roelof van de Valk Drs. Mw. Mariska van Zuidam Dhr. Kees Veldman Drs. Mw. Kiem The
Interne terugkoppeling, verificatie - Relatie beroepenveld - Ontwikkelingen beroepsdomein - Onderwijsontwikkeling - Samenhang programma - Toetsen en beoordelen - Internationalisering - - Scholing
Dhr. Jan Hofman Drs. Mw. Afke kerkstra
12.15 – 13.00
Auditteam
Lunch, interne terugkoppeling, verificatie
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 81
13.00 – 13.45
Rondleiding voorzieningen
(Deel)
Door: Ans Hegeman
Auditteam
- Verificatie algemene en - opleidingsspecifieke voorzieningen
Bezoeken tevens les in de sporthal (o.l.v. docent Kees Veldman) En les Fysiologie (o.l.v. docent Martijn van Embden) Demonstratie INsite en Blackboard omgeving door Afke Kerkstra 13.45 – 14.45
Studenten
Auditteam
- Informatievoorziening - Aansluiting vooropleiding / Toelating - Toetsen en beoordelen - Studiebegeleiding (incl. stages) - Studeerbaarheid / Studielast - Materiële voorzieningen - Praktijkcomponent - Afstuderen
Auditteam
Interne terugkoppeling,
4e jaar: Bernice Beenakker, Joep Hardendood 3e jaar: Barbara Heijkamp, Janne de Kan 2e jaar: Sebastiaan van der Tier, Kelly Tiggelman 1e jaar: Niels van Kampen, Timo Busé 14.45 – 15.00 15.00 – 15.30
Kwaliteitszorg
Auditteam I
Drs. Mw. Renee Schuitmaker Drs. Mw. Mariska van Zuidam
15.30 – 16.00
Verificatie documenten
Auditteam II
Examencommissie
Auditteam I
Mw. Ceciel Zandee Drs. Dhr. Roelof van de Valk
Verificatie documenten
16.00 – 16.15
verificatie - Evaluatie van resultaten - Maatregelen tot verbetering - Betrekken van medewerkers, - studenten,alumni, werkveld - Interne monitoring en rapportages
- Kwaliteitsborging toetsen en - Beoordelen - Handboek - Toetscommissie - Bevoegdheden Examencommissie - Kwaliteitsborging afstudeerders
Auditteam II
Auditteam
Interne terugkoppeling en bepaling ‘pending issues’
16.15 – 16.30
Nader te bepalen gesprekspartners
Auditteam
Pending issues
Auditteam
Intern overleg en bepaling
(iedereen beschikbaar) 16.30 – 17.30
voorlopige beoordeling 17.30 – 17.45
Alle gesprekspartners & genodigden
Auditteam
Terugkoppeling voorlopige beoordeling
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 82
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie HBO bachelor opleiding Sport en Bewegen, Hogeschool INHolland⏐ 83