Advies op het Beleidskader Wet werken naar vermogen Cliëntenraad WWB Olst-Wijhe
17 maart 2012
Uit praktisch oogpunt hebben wij in de nota onze adviezen, vragen en opmerkingen etc. in rood toegevoegd. De paginanummers corresponderen niet meer met de inhoudsopgave.
Olst-Wijhe, maart 2012 doc. nr.: 12.005286
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Leeswijzer
3 3 3
Hoofdstuk 2 De Wet werken naar vermogen 2.1 Inleiding 2.2 Huidig kader 2.3 Wet werken naar vermogen in hoofdlijnen 2.3.1 De uitgangspunten van de Wet werken naar vermogen 2.3.2 Rechten en plichten 2.3.3 Loondispensatie 2.3.4 Actieve werkgeversbenadering én bereidheid bij werkgevers 2.4 Herstructurering van de Sociale Werkvoorziening 2.5 Financiën
4 4 4 5 5 6 7 8 9 10
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1 Inleiding 3.2 Visie 3.3 Algemene uitgangspunten 3.4 Prioriteiten in beleid en doelgroepen 3.5 Uitvoeringsorganisatie en vervolg
12 12 12 13 15 17
Beleidskader Wet werken naar vermogen
2 van 18
1.
Inleiding
1.1 Aanleiding Het kabinet heeft zich voorgenomen om met minder geld meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen en om dat te bereiken heeft zij één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt gecreëerd. Deze regeling heeft vorm gekregen in de Wet werken naar vermogen (Wwnv) die naar alle waarschijnlijkheid per 1 januari 2013 wordt ingevoerd. De Wwnv wordt een brede voorziening met zoveel mogelijk gelijke rechten, plichten en arbeidsmarktkansen voor mensen met arbeidsvermogen die nu nog gebruikmaken van de verschillende regimes van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) en de Wet werk en bijstand (Wwb)/Wet investeren in jongeren (WIJ). De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wwnv, waarbij wordt opgemerkt dat de reintegratie van Wajongers nieuw is voor de gemeente. De overige regelingen voert de gemeente al uit. De uitkeringsvoorwaarden, financiering, ondersteuning en uitvoering van de huidige regelingen worden met de nieuwe wet zoveel mogelijk gelijk getrokken. Hierbij wordt de huidige beoordelings- en verantwoordingssystematiek van de Wwb als uitgangspunt genomen. De uitvoering van de Wwnv gaat zoals gezegd wel gepaard met bezuinigingen. Op alle re-integratiebudgetten wordt gekort, waarbij het kabinet aangeeft dat door het ontschotten van de verschillende budgetten en de inzet van het instrument loondispensatie gemeenten toch meer mensen aan het werk kunnen helpen. Hier wordt in hoofdstuk twee verder op ingegaan. Het doel van het vaststellen van dit Beleidskader is om richtinggevende hoofdlijnen te krijgen voor de verdere beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering op het gebied van de Wwnv. Het Beleidskader gaat dus in op de hoofdlijnen, waarna een nadere concretisering zal plaatsvinden in een nog op te stellen Beleidsplan Wwnv wat na de zomer van 2012 ter besluitvorming zal worden voorgelegd. Inspraakreactie Cliëntenraad WWB De Cliëntenraad WWB is al in een vroeg stadium betrokken bij het opstellen van dit Beleidskader. In een aantal vergaderingen is op hoofdlijnen aangegeven wat de Wwnv inhoudt en welke onderdelen in het Beleidskader Wwnv behandeld worden. Zo is de Cliëntenraad WWB al vroegtijdig in de gelegenheid gesteld om aanvullingen te geven. Begin maart 2012 is het opgestelde Beleidskader voor een formele reactie naar de Cliëntenraad gestuurd en medio maart 2012 is de inspraakreactie binnengekomen. In de volgende hoofdstukken wordt hier aandacht aan besteed en daar waar noodzakelijk voorzien van een reactie van het college. 1.2 Leeswijzer In het eerstvolgende hoofdstuk worden in hoofdlijnen de uitgangspunten van de Wwnv beschreven, waarbij wordt aangegeven wat de wijzigingen zijn ten opzichte van het huidige beleidskader. In het derde hoofdstuk is het voorgestelde beleidskader voor de Wwnv geformuleerd. Er wordt nog opgemerkt dat gezien de beperkte omvang van de nota er voor een samenvatting wordt verwezen naar het bijbehorende raadsvoorstel.
Beleidskader Wet werken naar vermogen
3 van 18
2.
De Wet werken naar vermogen
2.1 Inleiding Alvorens er in wordt ingegaan op de uitgangspunten van de Wwnv is het van belang om in paragraaf 2.2. eerst de huidige beleidskaders kort te beschrijven zodat verderop in het hoofdstuk duidelijk zichtbaar wordt wat er met de komst van de Wwnv verandert ten opzichte van de huidige situatie. Want dat er wat verandert met de komst van de Wwnv is wel duidelijk. In paragraaf 2.3 wordt ingegaan op de belangrijkste onderdelen van de Wwnv die met ingang van 1 januari 2013 in werking moet treden. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het wetsvoorstel begin februari 2012 pas openbaar is geworden en het hele wetstraject dus nog moet worden afgelegd. In paragraaf 2.4 wordt daarna de herstructurering van de Sociale Werkvoorziening behandeld en tot slot worden in paragraaf 2.5 de financiën kort beschreven. 2.2 Huidig kader Voordat er wordt ingegaan op de uitgangspunten van de Wwnv is het voor een goed referentiekader eerst nog van belang om aan te geven waar het huidige beleidskader door wordt gevormd. Het huidige kader wordt gevormd door de Wet werk en bijstand (Wwb) en de inhoud van een tweetal beleidsnota’s: Nota “Olst-Wijhe maakt er werk van” (Evaluatie vastgesteld december 2011); Nota Herziening Wet sociale werkvoorziening (Evaluatie vastgesteld 2010). Daarnaast gelden de afspraken uit het Coalitieakkoord 2010-2014 en het Collegeprogramma 2011-2014 “Samen doorzetten” als kader voor de uitvoering. Het gaat te ver om in deze nota uitgebreid het huidige kader en de daaruit voortvloeiende werkwijze te beschrijven. Temeer daar eind 2011 in de Evaluatie van de Nota “Olst-Wijhe maakt er werk van” al uitgebreid aandacht aan is besteed. Wel wordt hierna nog kort ingegaan op de belangrijkste wijziging binnen de Wwb die in 2012 al is ingegaan, aangezien deze wijziging vanaf 2013 voor de hele doelgroep van de Wwnv gaat gelden. Toets op het huishoudinkomen Nieuw in 2012 is de huishoudinkomenstoets. Dat houdt in dat de inkomsten van alle gezinsleden met wie de bijstand wordt aangevraagd, meetellen voor de bijstandsuitkering. In 2012 krijgt men één bijstandsuitkering voor alle personen met wie een gezin wordt gevormd of een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. De bijstandsuitkering moet dus als gezin worden aangevraagd. Als gezinsleden al andere inkomsten hebben, worden die van de gezinsuitkering afgetrokken. Het gaat dan bijvoorbeeld om inkomsten uit: betaald werk; de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een eventueel aanvullend pensioen; een werkloosheidsuitkering; een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Sommige inkomsten tellen niet mee voor de huishoudinkomenstoets. Dat zijn onder andere de volledige inkomsten van kinderen tot 16 jaar en de inkomsten van kinderen van 16 en 17 jaar tot maximaal € 827,- per maand per kind. Verder tellen de inkomsten van thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder die onderwijs volgen dat door de overheid is gefinancierd, of die studiefinanciering of een tegemoetkoming scholieren (WTOS) krijgen of kunnen krijgen onder bepaalde voorwaarden niet mee. Onredelijk verschil tussen soorten opleiding Het is een vorm van ongelijke behandeling dat inkomsten van kinderen die door de “overheid gefinancierd onderwijs” volgen niet worden toegerekend tot het gezinsinkomen en inkomsten van een kind dat een interne bedrijfsopleiding volgt wel. Het is onredelijk dat het inkomen van een kind, dat er bijvoorbeeld voor kiest om zich via een bedrijfsinterne opleiding (BOL) te kwalificeren van MBO4 naar HBO niveau, wel meetelt in het kader van de huishoudinkomenstoets. Dit kind moet het gezin dus onderhouden. Wellicht kiest dit kind nu toch voor een door de overheid gefinancierde opleiding met studiefinanciering, waarbij de rekening bij het Rijk komt te liggen. Het kabinet wil door middel van de invoering van de huishoudinkomenstoets, het vinden van een baan stimuleren. De vraag is of het invoeren van een huishoudinkomenstoets hiervoor noodzakelijk is? Uit het onderzoek “Perspectief op Duurzame Uitstroom” (december 2008) van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) blijkt dit niet het geval te zijn. Het onderzoek wijst uit dat mensen sowieso graag aan het werk gaan. Hoe pakt de huishoudinkomenstoets uit in gezinnen van waaruit de kinderen traditioneel uit huis trouwen?
Beleidskader Wet werken naar vermogen
4 van 18
Onderstaand een voorbeeld waaruit blijkt dat er nauwelijks winst te boeken is en er hogere kosten elders worden gemaakt als de huishoudentoets wordt gehandhaafd.
Praktijkvoorbeeld: Hogere huurtoeslag plus groter beroep op WMO en AWBZ In een traditioneel religieus, in 2011 nog bijstandsgerechtigd, gezin met twee inwonende werkende kinderen zorgen de kinderen na invoering van de huishoudinkomenstoets in 2012 voor het gezinsinkomen. De kinderen de gaan na invoering van de huishoudinkomenstoets versneld het huis uit. Ze staan immers al sinds hun 17 jaar ingeschreven voor een woning in hun gemeente. De kinderen die een inkomen rond het minimumloon hebben zullen, nadat ze een eigen woning hebben betrokken, huurtoeslag aanvragen en de ouders hebben na vertrek van de kinderen uit huis eveneens recht op huurtoeslag. Per saldo neemt het beroep van dit gezin op van overheidswege bestaande voorzieningen dankzij invoering van de huishoudinkomenstoets dus toe. Het recht op gezinsbijstand blijft na vertrek van de kinderen uit huis bestaan en drie huishoudens vragen, na een van rijkswege geïnspireerde ontmanteling van dit gezin, huurtoeslag aan. Verder legt de huishoudinkomenstoets de basis voor een verhoogde kans op het ontstaan van aanspraken op WMO en AWBZ-voorzieningen. Er zijn immers bij de ouders - beiden met een op grond van medische redenen toegekende ontheffing van reintegratie- en sollicitatieplicht - geen inwonende kinderen meer.
Vraag: Wat zijn de consequenties wanneer iemand met schulden / in de schuldhulpverlening zijn inkomen verliest t.g.v. de huishoudinkomenstoets. Moeten de verdienende gezinsleden dan de aflossingsverplichtingen overnemen? Soms is het mogelijk om een persoon niet tot het gezin te laten rekenen. Dat kan bij een ouder, kind, broer of zus die verzorgd moet worden. Deze persoon kan dan op verzoek een eigen bijstandsuitkering krijgen. Het gezinslid dat zorg nodig heeft en op verzoek niet als gezinslid wil worden meegerekend, moet: een geldige indicatie hebben voor tien uur of meer zorg uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten per week. Het moet dan gaan om een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf. Een indicatie voor de Wmo geldt niet. Vraag: Waarom geldt een Wmo indicatie niet? géén persoonsgebonden budget (PGB) voor deze zorg ontvangen. De zorg mag ook niet (helemaal) worden vergoed door de verzekeraar; en voor ten minste tien uur per week worden verzorgd door een van de ouders of een van de kinderen. Daarnaast mag het familielid ook worden verzorgd door een professionele zorgverlener, bijvoorbeeld door de wijkverpleging of door een verzorgingshuis. De gemeente bepaalt of het familielid voldoet aan deze voorwaarden en in aanmerking komt voor een eigen bijstandsuitkering. Voor nieuwe klanten gaan de wijzigingen direct in en voor bestaande klanten wordt de uitkering daar waar nodig per 1 juli 2012 aangepast. In de volgende paragraaf zal bij het beschrijven van de uitgangspunten van de Wwnv in hoofdlijnen worden aangegeven wat de wijzigingen zijn ten opzichte van de huidige situatie. 2.3 Wet werken naar vermogen in hoofdlijnen De WWNV zal naar verwachting per 1 januari 2013 worden ingevoerd. De nieuwe wet dient een individueel, maatschappelijk én financieel belang. Het kabinet wil ervoor zorgen dat zoveel mogelijk mensen naar vermogen gaan meedoen. Het kiest daarbij voor maatregelen om: mensen die nu nog niet werken maar dat wel kunnen te prikkelen om te gaan werken, gemeenten meer ruimte te geven hen daarbij te ondersteunen en werkgevers te stimuleren deze mensen in dienst te nemen. Vraag: welke graad in daadkracht wordt door de gemeente gehanteerd? Waar blijkt de daadkracht uit? In de volgende subparagraaf worden allereerst de uitgangspunten van de Wwnv beschreven, waarna in subparagraaf 2.3.2 de rechten en plichten van de doelgroepen centraal staan. In subparagraaf 2.3.3 wordt het nieuwe door de gemeente in te zetten instrument loondispensatie behandeld en tot slot wordt in subparagraaf 2.3.4 nog dieper ingegaan op de werkgeversbenadering.
Beleidskader Wet werken naar vermogen
5 van 18
2.3.1
De uitgangspunten van de Wet werken naar vermogen
Voor de mensen Mensen met een arbeidsbeperking die een beroep gaan doen op de Wwnv zullen in eerste instantie beoordeeld worden op hun mogelijkheden om (deels) te werken. Als iemand alleen in een beschutte omgeving kan werken, dan blijft instroom in de Wsw mogelijk en voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapten blijft de Wet Wajong bestaan. Omschrijving geven: Een arbeidsbeperking betekent niet volledig zelfstandig in staat zijn om werk of inkomen te verwerven. Een arbeidsbeperking kan voor een kort tijd zijn of voor altijd. Is het voor altijd dan spreekt de wet van volledig duurzaam arbeidsongeschikt (VDA). Het is onder de Wwnv de bedoeling dat iedereen werkt naar vermogen en dan bij voorkeur bij een reguliere werkgever. Voor wie dat nodig heeft is ondersteuning of begeleiding beschikbaar. Vraag: Door wie wordt bepaald of iemand ondersteuning of begeleiding nodig heeft? Wie geeft deze ondersteuning en begeleiding en waar bestaat dit uit? e Wie maakt de 1 inschatting en wie beoordeelt of mensen in staat zijn om te werken? (Wajong en Wsw = UWV) Zijn er mogelijkheden voor een “second opinion?” Daarnaast kan loondispensatie ingezet worden voor mensen die nog niet volledig zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Voor de mensen die tot de doelgroep van de Wwnv behoren, gelden de polisvoorwaarden van de Wwb/WIJ. Vraag: wat houden deze polisvoorwaarden in? Omschrijving geven: Loondispensatie: Loondispensatie betekent tijdelijke ontheffing om een salaris te betalen dat minder is dan het wettelijk minimum(jeugd)loon. Hoe lang mag loondispensatie worden verleend? (3 jaar en 2 keer verlenging = maximaal 9 jaar onder het minimum loon verdienen) Vraag: wat gebeurt er als iemand na 9 jaar nog steeds niet volledig zelfstandig het WML kan verdienen? Voor de uitvoering De Wwnv wordt uitgevoerd door gemeenten. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de hulp en ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking. Ze krijgen daarbij meer vrijheid om de diverse reintegratiebudgetten naar eigen inzicht te besteden. -
-
Er komt één ongedeeld re-integratiebudget Gemeenten zullen zich verantwoorden en informatie verstrekken conform de huidige Wwbsystematiek. De huidige expertise van het UWV met betrekking tot het naar werk begeleiden en ondersteunen van jongeren met een arbeidsbeperking moet behouden blijven en op zorgvuldige wijze ondergebracht worden bij de gemeenten. Er komt een herstructureringsfaciliteit Sociale Werkvoorziening. Mensen moeten ook in de toekomst beschut kunnen werken. De faciliteit is bedoeld voor de verdere herstructurering van de Sociale Werkvoorziening. Voor de transitieperiode is een faciliteit van eenmalig 400 miljoen vastgesteld (over de periode 2012 tot en met 2018). Hier wordt in paragraaf 2.4 verder op ingegaan.
Voor hulp aan werkgevers Gemeenten zullen, zoals ze gewend zijn, ook straks in de Wwnv werkgevers actief gaan benaderen. Het kabinet overlegt met gemeenten hoe de uitvoering zo kan worden ingericht dat werkgevers te maken hebben met eenduidige aanspreekpunten. De contacten met werkgevers (aanspreekpunt) in Olst Wijhe zijn opgeheven in het kader van de heroverweging?
Beleidskader Wet werken naar vermogen
6 van 18
Thema: economie, toerisme en recreatie: uit heroverweging april 2011 Wmo Adviesraad Gemeente O-W: Maatschappelijke consequenties economie: “Geen specifieke ambtelijke inzet op contacten met bedrijven. Ondernemers missen eigen aanspreekpunt binnen gemeentelijke organisatie” Standpunt Wmo Adviesraad: Geen wenselijke situatie m.b.t. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, innovatie en integraal werken.
-
-
Gemeenten zullen voor dienstverlening aan werkgevers die ook buiten de gemeente actief zijn dienstverlening ontwikkelen die daarbij aansluit. Werkgevers hoeven bij inzet van loondispensatie alleen de geleverde productiviteit te betalen. Door regelingen te bundelen worden de mogelijkheden inzichtelijker voor werkgevers: eenvoudig en effectief. Werkgevers moeten mensen simpel en eenvoudig kunnen inpassen.(Is dit niet wat te simpel gesteld? Indien er sprake is van loondispensatie bij beperkte productiviteit, zal in de meeste gevallen sprake zijn van een aangepaste werkplek en van maatwerk bij begeleiding op de werkvloer) Gemeenten nemen de bureaucratie voor werkgevers bij plaatsingen zoveel mogelijk uit handen. Op basis van vraag-gericht door werkgevers
Hier wordt in sub paragraaf 2.3.4 verder op ingegaan. In de volgende subparagraaf wordt eerst dieper ingegaan op de rechten en plichten van de verschillende doelgroepen. 2.3.2 Rechten en plichten Het kabinet zorgt met de Wwnv voor één regime voor iedereen met arbeidsvermogen die voorheen een beroep zou doen op de Wet Wajong, de Wsw of de Wwb/WIJ. Voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn blijft de Wet Wajong bestaan. Voor mensen die niet in staat zijn om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan, kunnen gemeenten vanaf 1 januari 2013 gebruik maken van het instrument beschut werken in de Wsw. Rechten en plichten Uitgangspunt bij de nieuwe instroom Wwnv is: werk boven uitkering. Inkomensondersteuning kan alleen maar aanvullend zijn op de middelen waarover iemand zelf beschikt. Dat betekent in beginsel dat alle middelen van de betrokkenen (en de eventuele partner) meegenomen worden bij het vaststellen van de hoogte van de inkomensondersteuning. Ook de wijzigingen in de Wwb/WIJ zoals de toets op het huishoudinkomen zijn van toepassing. Alle mensen die op 1 januari 2013 werkzaam zijn in de Wsw of voor 15 mei 2011 Wsw-geïndiceerd zijn behouden de huidige rechten en plichten uit de Wsw. UWV gaat bekijken wie er van de huidige Wajongers over arbeidsvermogen beschikt en wie niet. Er zijn twee groepen: Wajongers die een uitkering ontvangen op grond van de oude Wajong tot 2010 en Wajongers die een uitkering ontvangen en/of ondersteuning op grond van de nieuwe Wajong (instroom 2010, 2011 en 2012). Mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de Wajong zitten behouden 75% van het wettelijk minimumloon. Dit percentage geldt ook voor nieuwe instroom volledige en duurzaam arbeidsongeschikten per 2013. Voor deze groepen zal geen partner- en middelentoets gelden. Wajongers die op basis van de UWV-toets wel arbeidsmogelijkheden hebben krijgen vanaf 1 januari 2014 een uitkering ter hoogte van 70% van het wettelijk minimumloon. Voor alle Wajongers die voor 2012 zijn ingestroomd, blijft géén partner- en middelentoets gelden. Ook niet als zij geacht worden te kunnen werken. Gemeenten moeten ook mensen met een arbeidsbeperking die géén uitkering hebben, ondersteunen naar werk. Zij kunnen in aanmerking komen voor het instrument loondispensatie. Daarnaast kunnen ze aanspraak maken op andere instrumenten zoals bijvoorbeeld jobcoaching en werkplekaanpassing. De beoordeling van wat in het individuele geval nodig is ligt bij gemeenten. Vraag: waar is deze visie op gestoeld? Gezinstoetsing i.p.v. individuele toetsing?
Beleidskader Wet werken naar vermogen
7 van 18
Advies: Belangrijk om deze groep Niet uitkering Gerechtigden in beeld te hebben en te houden. In het Mondeling advies aan de gemeente tijdens de vergadering in januari 2012: m.b.t. aanscherping WWB hebben wij de afdeling Sociale Zaken verzocht om: registratie van de mensen die niet (meer) voor een uitkering in aanmerking komen of terugvallen op een lagere uitkering en de gevolgen die dit voor de betreffende cliënten/ gezinnen heeft. Dit t.b.v. een helder beeld en de mogelijke gevolgen en ernst van de situaties: Rapportage naar Cliëntenraad en de Gemeenteraad. De consequenties aan de gemeenteraad duidelijk maken. Advies: Een vorm van “follow-up” systeem opzetten voor mensen die buiten de regelingen gaan vallen en dus “buiten beeld” raken. Hoe vergaat het hen? Dit speelt ook bij de groep jongeren met multi problematiek, jongeren die niet zelfredzaam zijn en zwerfjongeren. Voorkomen van zwaardere vormen van zorg! -
Gemeenten moeten hun beleid met betrekking tot de Wwnv vastleggen in een verordening. De gemeente dient daarbij te zorgen dat de verschillende groepen in vergelijkbare mate aan bod komen, waarbij speciale aandacht zal worden besteed aan mensen met een arbeidshandicap. Vraag: is deze verordening beschikbaar / wanneer is deze verordening gereed?
Overgang In het regeerakkoord was een ingangsdatum voor de Wajongers van 1 januari 2012 voorzien. Wajongers met arbeidsvermogen die in 2012 instromen doen dit tijdelijk. Personen met arbeidsvermogen die in 2012 in de Wajong stromen, zullen daarom met ingang van 1 januari 2014 onder de Wwnv gaan vallen. Personen die op of na 15 mei 2011 op de wachtlijst van de Wsw komen te staan worden, als hun indicatie verloopt na 1 januari 2013 en zij dan nog op de wachtlijst staan, bij de periodieke herindicatie volgens het nieuwe criterium Wsw “beschut werk” ge(her)indiceerd. De huidige Wwb-ers en WIJ-gerechtigden zullen ook onder het Wwnv-regime worden gebracht. Keuring en indicatie De indicaties Wajong en Wsw moeten om de eenheid te bevorderen op elkaar aansluiten. UWV zal daarom zowel de indicatie voor de toekomstige Wajong als de toekomstige Wsw uitvoeren. Geldigheidsduur van de Wsw-indicatie • Voor mensen met WSW indicatie vanaf 15 mei 2011 is de indicatie Wsw twee jaar geldig. • Voor mensen die vanaf 1 januari 2012 een indicatie Wsw krijgen, is dit één jaar geldig. In de volgende subparagraaf zal aandacht worden besteed aan een nieuw instrument wat de gemeente ter beschikking staat om mede de doelstellingen van de Wwnv te kunnen realiseren. 2.3.3 Loondispensatie Voor iedereen die om wat voor reden dan ook niet in staat is om zelfstandig 100% van het wettelijk minimumloon te verdienen en onder de doelgroep van de Wwnv valt, kan het nieuwe instrument loondispensatie worden ingezet. Werkgevers hoeven dan niet het gangbare loon te betalen maar alleen dat deel dat de werknemer arbeidsproductief is (= loonwaarden). De overheid vult het inkomen van mensen met recht op een Wwnv-uitkering dan via een aanvullende uitkering aan tot maximaal 100% van het wettelijk minimumloon. Het loon en de aanvulling samen kunnen tijdelijk minder bedragen dan 100% van het wettelijk minimumloon, zolang iemand nog niet naar zijn volledige mogelijkheden werkt. Vraag: minder dan 100% WML: in welke situaties is hiervan sprake? – onwil bijvoorbeeld? De loonwaarde van iemand wordt vastgesteld met een loonwaardemeting. Dit gaat via een erkende methode. Hierbij wordt nog wel opgemerkt dat eerst een onafhankelijke derde beoordeeldt of iemand überhaupt tot de doelgroep “loondispensatie” behoort. Ook in de Wwnv zullen namelijk straks mensen zitten die wel zelfstandig in staat zijn om 100% van het wettelijk minimumloon te verdienen, maar nu door omstandigheden toch tijdelijk geen werk hebben. Loondispensatie is in principe tijdelijk. Periodiek, in ieder geval na maximaal 2 a 3 jaar, vindt er een nieuwe loonwaardemeting en toegangstoets plaats. Gemeenten kunnen de aanvulling op het loon betalen uit het Inkomensdeel. De begeleidings- en ondersteuningskosten kunnen worden gefinancierd uit
Beleidskader Wet werken naar vermogen
8 van 18
het Participatiebudget. Het kabinet gaat het meten van de loonwaarde wettelijk regelen (dit om een zorgvuldige aanbpak te garanderen). Tot slot wordt nog vermeld dat mensen maximaal 9 jaar een loon en aanvulling onder 100% van het wettelijk minimumloon mogen hebben. Dit mag ook korter zijn. Bijvoorbeeld als na 5 jaar al blijkt dat er geen perspectief is dat iemand zich nog kan verbeteren. Vraag: Wat is dan het gevolg? Het Rijk en de VNG gaan het instrument loondispensatie na drie jaar evalueren. Aandachtspunt: Het systeem van loondispensatie bewerkstelligt dat iemand met een beperkte arbeidscapaciteit nooit volledig werknemer wordt maar altijd uitkeringsgerechtigde blijft. Wat doet dit met het gevoel van eigenwaarde van deze mensen? Kan er naar een uitvoering van de regeling worden gezocht waarbij de werknemer het gevoel heeft ook daadwerkelijk een werknemer te zijn. Hoe groot blijft de arbeidsmotivatie van iemand met een beperkte arbeidscapaciteit die vanwege het hanteren van de gezinsinkomenstoets niet voor loondispensatie in aanmerking komt? (Bijvoorbeeld een jongere die nog bij de ouders inwoont? Advies: Iemand met een beperkte arbeids- dus verdiencapaciteit moet naast een volledige werkweek ook de beslommeringen regelen van een, eventueel, aanvullende uitkering. Hoe gaat de afdeling sociale zaken dit logistiek regelen? – bereikbaarheid / spreekuur etc. buiten reguliere werktijden voor deze groep? Of kan dit ook ondergebracht worden bij bijvoorbeeld een “werkbedrijf” (uitbreiding van het werkgeversservicepunt zoals genoemd onder 2.3.4) dat de werkgevers “ontzorgt” maar ook de cliënt zelf ontzorgt? (loondispensatie en overige zaken voor de cliënt regelt). Advies: Indicatiestelling loondispensatie: Onafhankelijke derde: Gebruik maken van de bestaande expertise van onafhankelijke deskundigen.
Toelichting Gemeenten krijgen van de rijksoverheid twee budgetten: een inkomensdeel en een werkdeel. Uit het inkomensdeel moeten de uitkeringen worden betaald. Uit het werkdeel moeten de re-integratie-activiteiten worden betaald. Het werkdeel valt vanaf 2009 onder het zogenoemde participatiebudget.
2.3.4 Actieve werkgeversbenadering én bereidheid bij werkgevers Om de doelstellingen van de Wwnv te realiseren moet het voor werkgevers aantrekkelijker en eenvoudiger worden om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Het kabinet is van mening dat gemeenten activiteiten als de werkgeversdienstverlening op een effectief schaalniveau moeten uitvoeren. Het kabinet verwacht dat gemeenten actief op zoek gaan naar banen en wil daarbij ondersteuning bieden door campagnes gericht op werkgevers en bevordering van positieve beeldvorming van de doelgroep. Werkgevers verwachten een helder aanspreekpunt. Het kabinet is in gesprek met gemeenten om te bezien hoe ook voor landelijk en regio-overschrijdend werkende bedrijven het uitgangspunt van 1 loket zo goed mogelijk kan worden geborgd. Instrumenten die werkgevers ondersteunen bij het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking moeten eenvoudig en effectief zijn. Het kabinet zorgt daarom voor een toereikende gereedschapskist voor gemeenten en werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen (loondispensatie, detachering, ondersteuning, werkplekaanpassingen). Bestaande instrumenten worden op mogelijkheden voor het vergroten van effectiviteit (vereenvoudiging en stroomlijning) doorgelicht, waarbij geldt dat bestaande werkgeversservicepunten een rol kunnen spelen bij het ontzorgen van werkgevers. Het kabinet wil graag afspraken maken met sociale partners over het beschikbaar maken van arbeidsplaatsen voor mensen met een arbeidsbeperking. Vanaf 1 januari 2011 hanteert de rijksoverheid zelf als uitgangspunt dat 1% van het aantal werkplekken bestemd is voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt; in het bijzonder mensen met een arbeidsbeperking. Advies: toevoegen aan gereedschapskist: begeleiding op de werkplek door het bedrijf en/of onafhankelijke derde. Vraag: Wie betaalt de werkplekaanpassingen/arbeidsplaatsvoorzieningen? Als de gemeente deze aanpassingen moet betalen, komt dit geld dan uit het participatiebudget – of is het een Wmo voorziening of een combinatie van? Hoe meer mensen gaan werken mét werkplekaanpassingen, hoe meer financieel risico voor de gemeente? Vraag: M.b.t. het vervullen van een voorbeeldfunctie: Hoeveel (%) mensen met een beperking heeft de gemeente Olst-Wijhe zelf in dienst?
Beleidskader Wet werken naar vermogen
9 van 18
2.4 Herstructurering van de Sociale Werkvoorziening In de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) verandert er de komende jaren veel. Vanaf 1 januari 2013 is de Wsw alleen nog opengesteld voor mensen met een arbeidshandicap die aangewezen zijn op beschut werken en wordt de Wsw nog voor een zeer beperkte doelgroep toegankelijk. Daarnaast blijft de Wsw uiteraard openstaan voor de mensen die op 1 januari 2013 al een Wsw-dienstverband hebben of op de wachtlijst van de Wsw stonden. Uitgangspunt is dat het aantal Wsw-ers landelijk van 90.000 wordt teruggebracht naar 30.000. Gemeenten moeten het gemeentelijk beleid voor beschut werken in een verordening vastleggen om te borgen dat mensen met een indicatie beschut werken toegang tot de Wsw houden. Met ingang van 2013 bieden gemeenten jaarlijks een afgesproken aantal plekken voor nieuwe instroom beschut werken aan. Het aantal is in omvang gelijk aan ongeveer een derde deel van de uitstroom uit de huidige Wsw. Het vaststellen van de CAO waar mensen in beschut werken onder vallen is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. In de toekomstige bekostiging zal het Rijk de vergoeding per arbeidsplaats voor de nieuwe instroom begrenzen en afstemmen op een inkomen van 100% van het wettelijk minimumloon. De meerkosten van een dergelijke CAO zijn voor rekening van de werkgever. De gevolgen hiervan voor de gemeente worden in de volgende paragraaf over de financiën nader toegelicht. Opmerking: m.b.t. de stellingname “het leveren van maatwerk”, is een probleem te verwachten met een vooraf afgesproken aantal plaatsen voor nieuwe instroom beschut werken. Om het transitieproces in de Wsw te ondersteunen is door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een herstructureringsfaciliteit gecreëerd. Het doel van deze faciliteit is om de transformatie richting een efficiëntere bedrijfsvoering en het werken met nieuwe uitgangspunten (conform de Wwnv) van de sector te ondersteunen door een bijdrage te leveren in de herstructureringskosten. Het Rijk stelt daarvoor in de periode 2012-2018 een landelijk budget van € 400 miljoen beschikbaar. Hierbij wordt wel opgemerkt dat er een cofinancieringverplichting van 25% geldt voor het bedrag wat van het Rijk wordt ontvangen. De verdeling over de jaren is: Jaar Herstructureringsfaciliteit (in miljoenen)
2012 10
2013 60
2014 120
2015 60
2016 50
2017 50
2018 50
De herstructurering van de uitvoering van de Wsw kan onderdeel zijn van een bredere aanpassing van de uitvoering van sociale zekerheid door gemeenten. De hiermee gepaard gaande maatregelen en kosten vallen echter buiten de reikwijdte van de herstructureringsfaciliteit. De herstructureringsfaciliteit heeft alleen betrekking op de aanpassing van de uitvoering van de Wsw en de daarmee gepaarde gaande kosten. De faciliteit is nadrukkelijk niet bestemd om exploitatietekorten af te dekken. De herstructureringsfaciliteit wordt in tranches beschikbaar gesteld en alleen uitbetaald als de gestelde doelen zijn gerealiseerd. De aanvraag van de herstructureringsfaciliteit moet in ieder geval een herstructureringsplan bevatten voor de periode 2012-2018 en dient uiterlijk 30 april 2012 ingediend te zijn bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij het opstellen van het herstructureringsplan wordt rekening gehouden met het advies van de commissie Toekomst en Transitie Sociale Werkvoorziening onder voorzitterschap van de heer Westerlaken. Deze commissie heeft in opdracht van de Vereniging Nederlandse Gemeenten en Cedris (brancheorganisatie voor bedrijven in de Sociale Werkvoorziening) een onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de Sociale Werkvoorziening. Vraag: is dit herstructureringsplan gereed? en ter inzage aan de CR? Vraag: Hoe gaat de gemeente de kosten financieren die buiten de reikwijdte van het herstructureringskader vallen? 2.5 Financiën Zoals al eerder aangegeven worden gemeenten niet alleen beleidsmatig maar ook financieel verantwoordelijk voor de Wwnv. Net als met de uitkeringsvoorwaarden gaat ook voor wat betreft de financiering de systematiek van de WWB gelden. Onder de Wwnv wordt gewerkt met één ongedeeld Participatiebudget. Dit bestaat uit het huidige Participatiebudget (het re-integratiebudget voor de Wwb, de inburgeringsmiddelen en de educatiemiddelen), het Wsw-budget en daarnaast hevelt het Rijk geld over vanuit het re-integratiebudget Wajong van het UWV. Hierbij wordt wel opgemerkt dat er flink bezuinigd wordt op de beschikbare budgetten, omdat het Rijk van mening is dat door meer kennis van de best bewezen aanpak en verdere professionalisering van het re-integratieproces de middelen effectiever en doelmatiger kunnen worden ingezet.
Beleidskader Wet werken naar vermogen
10 van 18
Het verdient waardering dat er gebruik wordt gemaakt van best-practices. Advies: keuzes maken uit best practices die op lange termijn goed hebben gewerkt (vaak met blijvende begeleiding). Participatiebudget In 2012 is er al flink bezuinigd op het budget waaruit de gemeente onder andere de re-integratie-instrumenten moet betalen. In 2011 bedroeg dit budget voor onze gemeente nog € 630.000,- terwijl het budget in 2012 nog maar € 405.000,- bedraagt. Omgerekend betreft dit dus een daling van 36% (!!!) van het budget. Er zijn dus veel minder middelen beschikbaar om re-integratie-instrumenten van te betalen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat het budget voor 2013 naar alle waarschijnlijkheid nog verder wordt teruggebracht. Dit leidt dus tot onvermijdelijke keuzes waar in het volgende hoofdstuk verder op in wordt gegaan. De concrete verdeling van het Participatiebudget over de verschillende deelterreinen (onder andere educatie, inburgering en reintegratietrajecten) zal plaatsvinden in het nog op te stellen Beleidsplan Wwnv. Vraag: mag inburgering uit het participatiebudget worden gefinancierd? Vraag: wanneer is beleidsplan WWNV gereed? Wsw-budget Het Wsw-budget staat onder druk doordat het subsidiebedrag per medewerker steeds verder afneemt. In de vorige paragraaf is al aangegeven dat het Rijk het subsidiebedrag gaat afstemmen op een inkomen van 100% van het wettelijk minimumloon, terwijl het gemiddelde Cao-loon ongeveer 120% van het wettelijk minimumloon bedraagt. Hierbij speelt ook dat bepaald is dat bestaande (CAO-)rechten van huidige Wsw-ers worden gerespecteerd en dat alle mensen die op 1 januari 2013 werkzaam zijn in de Wsw of voor 15 mei 2011 Wswgeïndiceerd en op de wachtlijst staan onder de werkingssfeer van de "oude" Wsw vallen en dus hun loon behouden. Het subsidiebedrag bedroeg in 2010 nog € 27.080,- per medewerker terwijl het bedrag in 2015 nog maar € 22.050,- per medewerker is. Aangezien de loonkosten in die jaren wel doorstijgen, wordt het verschil tussen het subsidiebedrag en de daadwerkelijke loonkosten steeds groter. Sallcon heeft berekend dat dit tekort voor heel Sallcon in 2015 ruim 5,5 miljoen euro bedraagt. Dit verschil kan niet meer worden opgevangen binnen de bedrijfsvoering en dus is het noodzakelijk om de Sociale Werkvoorziening te herstructureren. Het gevolg zal dan tevens zijn dat de bestaande Gemeenschappelijke Regeling Sallcon zal moeten worden aangepast. Re-integratiebudget Wajong De middelen voor de re-integratie van Wajongers zijn op dit moment toegekend aan het UWV aangezien de re-integratieverantwoordelijkheid in zijn geheel bij het UWV ligt. Met de komst van de Wwnv gaat dat veranderen en dan zullen de gemeenten verantwoordelijk worden voor de re-integratie van een deel van de Wajongers (globaal gezegd de nieuwe instroom met arbeidsvermogen). Een deel van het huidige reintegratiebudget voor Wajongers zal dan ook worden overgeheveld van het UWV naar de gemeenten. Vanaf 2019 betreft het een structureel budget van 122 miljoen per jaar. Dit betekent dat een deel van de reintegratiemiddelen voor het UWV beschikbaar blijft. De toevoeging van re-integratiemiddelen voor Wajongers aan het Participatiebudget van gemeenten bedraagt: Jaar Toevoeging aan Participatiebudget gemeenten (in miljoenen)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019 en verder
15
46
61
76
91
106
122
Uitvoeringskosten Wwnv Voor de uitvoeringskosten Wwnv voor gemeenten is afgesproken dat vanaf 2015 structureel € 27 miljoen wordt overgeheveld naar het gemeentefonds. Daarnaast vindt er voor wat betreft de uitvoeringskosten geen uitname plaats uit het gemeentefonds als gevolg van de doorgevoerde wijzigingen die tot minder uitkeringsgerechtigden moeten leiden (onder andere het invoeren van de toets op het huishoudinkomen zoals in paragraaf 2.2 is beschreven). Voor de uitvoeringskosten in 2013 en 2014 wordt respectievelijk 4 en 18 miljoen overgeheveld naar het gemeentefonds.
Beleidskader Wet werken naar vermogen
11 van 18
Vraag: wat betekent het voor de kwaliteit van “begeleiding op maat” als het budget per medewerker wordt verlaagd? Vraag: Blijven er mogelijkheden voor een PGB participatie / re integratiebudget? Wij moeten de conclusie trekken dat de verhouding aantal WSW ers met een beschutte werkplek t.o.v. het aantal mensen met een arbeidsbeperking die in regulier werk moeten instromen, bepalend is voor dát deel van het participatiebudget dat beschikbaar blijft voor ondersteuning en begeleiding etc. Hoe ligt de verhouding in de gemeente Olst-Wijhe tussen bestaande WSW ers en WWB ers (zie verderop in de nota) Ca. 130 WSW plaatsen en ca. 110 WWB ers. Vraag: Kunnen wij, gezien deze verhouding, concluderen dat er van het participatiebudget relatief weinig middelen overblijven voor re integratie activiteiten?
Beleidskader Wet werken naar vermogen
12 van 18
3.
Beleidskader
3.1 Inleiding We willen bereiken dat elke inwoner van onze gemeente op zijn of haar niveau een bijdrage levert aan de samenleving. Het hoogste doel hierbij is een zelfstandige plaats op de arbeidsmarkt maar tegelijkertijd bevorderen we ook, zolang dat doel niet is bereikt of als dat doel niet te bereiken is, dat deze bijdrage op een andere wijze wordt geleverd. Het kan hierbij gaan om werken onder toepassing van loondispensatie, maatschappelijk nuttig werk of vrijwilligerswerk of vormen van mantelzorg. Ook deze bijdrage wordt in dat geval door het college op hetzelfde niveau gewaardeerd als de zelfstandige plaats op de arbeidsmarkt zolang iemand maar werkt naar vermogen. Gelet op de krappe arbeidsmarkt in de toekomst zal ook worden ingezet op competentievergroting door onbetaald actief te zijn. Vraag: Wat wordt in praktische en beleidsmatige zin verstaan onder “competentieverhoging door onbetaald actief te zijn”? Welke spelregels gelden? In ons beleid zullen we gelet op de teruglopende budgetten onvermijdelijk scherpe keuzes moeten maken in doelen en doelgroepen. Het voorliggende beleidskader wordt hierbij het richtinggevende kader. In de volgende paragraaf wordt allereerst de visie van het Beleidskader Wwnv beschreven, waarna in paragraaf 3.3 de algemene uitgangspunten worden behandeld. In paragraaf 3.4 staan de prioriteiten in beleid en doelgroepen centraal en tot slot wordt in paragraaf 3.5 ingegaan op de uitvoeringsorganisatie en het vervolg na vaststelling van het Beleidskader. 3.2 Visie Waar we tot op heden nog zijn uitgegaan van het principe dat voor alle klanten een activerings- of re1 integratietraject mogelijk is, zoals ook verwoord in de doelstelling van de nota “Olst-Wijhe maakt er werk van” , zullen we de komende jaren prioriteiten moeten stellen en keuzes moeten maken. We zullen moeten zoeken naar een verantwoord evenwicht tussen enerzijds een beroep doen op de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van burgers en anderzijds het zorg dragen voor het ondersteunen van diegenen die (nog) niet op eigen kracht kunnen meedoen aan de samenleving. Dit vraagt om een vernieuwende aanpak van de onderkant van de arbeidsmarkt, waarbij de bestaande kaders worden losgelaten, er ruimte komt voor de markt en er meer maatwerk wordt geleverd. Ook de bedrijfsvoering wordt kritisch tegen het licht gehouden. In de uitvoering van ons beleid zullen we daarom nog meer de nadruk moeten leggen op het luisteren naar de behoeften van bedrijven én cliënten / kwetsbare burgers en daarvoor arrangementen aanbieden om op die wijze sociaal en economisch verantwoord ondernemen aan elkaar te koppelen. Over de volle breedte van het sociale domein zullen we de nadruk moeten leggen op de eigen kracht van onze burgers, op de effectiviteit en professionaliteit en op klantgedrevenheid in de uitvoering naar bedrijven en klanten. De visie die als basis geldt voor het voorliggende beleidskader luidt als volgt: Iedere inwoner van de gemeente werkt naar vermogen en is primair zelf verantwoordelijk voor zijn of haar rol in de maatschappij en in het bijzonder voor het vinden van werk. De gemeente zal alleen de inwoners die daar zelf niet toe in staat zijn daar waar nodig faciliteren. Vraag: op welke wijze en door wie wordt bepaald of men hiertoe niet in staat is? De bijbehorende missie is: "Iedereen kan en doet iets". Deze slogan laat in één zin zien wat onze belangrijkste waarden zijn, hoe we met onze burgers willen omgaan (waar nodig burgers faciliteren om mee te kunnen doen aan de samenleving) en wat we van hen verwachten (actieve inzet van een ieder). In de volgende paragrafen wordt dit nader uitgewerkt. Eerst zullen hierna de algemene uitgangspunten worden behandeld, waarna in paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de prioriteiten in beleid en doelgroepen.
1
De doelstelling van de nota “Olst-Wijhe maakt er werk van” is: “Alle klanten die een periodieke uitkering van de gemeente ontvangen moeten een voor hen passend traject volgen, wat ertoe moet leiden dat de ontwikkelingen van de omvang van het klantenbestand van onze gemeente positief afwijkt van de ontwikkeling in vergelijkbare gemeenten in Nederland”.
Beleidskader Wet werken naar vermogen
13 van 18
3.3
Algemene uitgangspunten
Stimuleren van eigen kracht van de klant De verantwoordelijkheid om aan het werk te komen of te participeren ligt primair bij de klant. Zo nodig biedt de gemeente ondersteuning. De klant krijgt in verhouding met het verleden een zwaardere verantwoordelijkheid, maar ook meer ruimte om zelf sturing te geven aan de eigen re-integratie. Daarbij verschuift het accent in de dienstverlening. Een beweging van plaatsing op trajecten ("bij de hand nemen") naar informatie en advies ("de weg wijzen") en afspraken maken ("eigen verantwoordelijkheid") zodat de klant zelf kan werken aan verplichtingen. Vraag: wie houdt cliënten die al 200 sollicitatieafwijzingen hebben gehad nog gemotiveerd? Werkprocessen Om het voorgaande punt te bewerkstelligen zullen bestaande werkprocessen in de uitvoering een flinke verandering ondergaan. Zo zullen medewerkers, nog meer dan nu het geval, eerst helder in beeld moeten krijgen wat de klant zélf gaat doen alvorens er een besluit genomen wordt over de toekenning van de uitkering. Tevens zal de medewerker steeds meer een rol krijgen als coach. Daar waar nodig worden de medewerkers op onderdelen bijgeschoold. Advies: deskundigheid medewerkers sociale zaken van groot belang Vraag: is de rol van de klant-contactmanager (beoordelaar) verenigbaar met de functie van coach (begeleider op de werkplek) Wederkerigheid Klanten krijgen zoals aangegeven meer ruimte, maar ook meer verantwoordelijkheid om zelf actief te werken aan re-integratie en het verwerven van een baan. Wanneer het verwerven van een reguliere baan echter (nog) niet lukt, zullen we van klanten eisen dat ze werken naar vermogen (wederkerigheid), bijvoorbeeld in de vorm van vrijwilligerswerk of werk met behoud van een uitkering. Vanaf 2012 is het namelijk voor gemeenten mogelijk om een uitkeringsgerechtigde wat terug te laten doen voor zijn uitkering. Deze wederkerigheid, ook wel tegenprestatie naar vermogen genoemd, moet om die reden in ieder geval dan ook nuttig zijn voor de maatschappij (en niet in eerste instantie voor de persoon zelf. Wij zouden graag een genuanceerdere omschrijving zien – er moet gezocht worden naar oplossingen die voor beiden goed zijn. Het verrichten van de tegenprestatie draagt tevens vaak bij aan verdere competentieontwikkeling waardoor uiteindelijke toetreding tot de reguliere arbeidsmarkt wordt vergemakkelijkt. We doen dan ook een beroep op de maatschappelijke organisaties om hiervoor ruimte te bieden. De gemeente mag zelf bepalen welk soort werkzaamheden als nuttig voor de maatschappij wordt beschouwd. Er geldt wel een aantal voorwaarden voor de tegenprestatie naar vermogen. De tegenprestatie: hoeft niet gericht te zijn op toeleiding tot de arbeidsmarkt; mag niet acceptatie van arbeid of re-integratie in de weg staan; bestaat daarom uit werkzaamheden waarvan omvang en duur beperkt zijn; bestaat uit werkzaamheden die de uitkeringsgerechtigde kan verrichten (naar vermogen); wordt verricht naast of in aanvulling op de reguliere arbeidsmarkt (mag dus niet tot verdringing leiden); moet te combineren zijn met mantelzorg of zorg voor kinderen jonger dan 12 jaar. Vraag: worden hiervoor richtlijnen en protocollen opgesteld? Het verrichten van een tegenprestatie is opgenomen in de Wwb en daardoor heeft de gemeente ook de mogelijkheid om handhavend op te treden. Dit moet dan in de maatregelenverordening worden opgenomen. De betreffende verordening wordt samen met andere noodzakelijke verordeningen op het gebied van de Wwnv eind 2012 ter besluitvorming voorgelegd.
Aandachtspunt: Kunnen uitkeringsgerechtigden worden ingezet op voorzieningen in de gemeente waarop bezuinigd moet worden. Bijvoorbeeld in het kader van Wmo voorzieningen: kleine woningaanpassingen – boodschappendienst – tuinonderhoud etc.
Beleidskader Wet werken naar vermogen
14 van 18
Maximale loonwaarde behalen Betaald regulier werk is het hoogste doel, gevolgd door het behalen van maximale loonwaarde. We willen iemands loonwaarde (en niet iemands regeling of soort uitkering) richtinggevend laten zijn bij het bepalen van zijn of haar doel en traject. Deze loonwaarde willen we ook koppelen aan de schillen werk, (werkend) leren en meedoen: binnen elk label passen mensen met een loonwaarde tussen de x% en y% (en op basis hiervan wordt gekeken naar passend werk, scholing of meedoen). Hier wordt in de volgende paragraaf dieper op ingegaan.
Samenwerking met werkgevers In paragraaf 2.3.5 is al beschreven dat de samenwerking met werkgevers van belang is om de doelstellingen van de Wwnv te realiseren. We gaan (nog) intensiever met werkgevers samenwerken. Dit doen we door snel en betrouwbaar antwoord te geven op vragen die werkgevers aan ons stellen. Verder stellen we onszelf en werkgevers een aantal cruciale vragen: Wat maakt het voor u aantrekkelijk om mensen met een uitkering in dienst te nemen? Wat hebt u daarvoor nodig, Hoe maken we het u gemakkelijker, Hoe sluiten we aan bij uw vacatures? We doen een krachtig appel op de werkgevers (lokaal en in de regio) om mee te denken en vooral mee te doen om meer inwoners uit de uitkering te krijgen maar ook om ze uit de uitkering te houden. Wij zullen daarbij (groeps)arrangementen aan bedrijven aanbieden; maatwerk, ontzorgen, begeleiden zijn daarin kernwoorden. Advies: De vraag van de werkgevers moet centraal staan en er moet een hoge prioriteit aan begeleiding van de cliënt worden gegeven. (een goed functionerend ondersteuningssysteem) Tevens zullen we met ondernemers afspraken blijven maken over leerwerkplaatsen voor inwoners met een afstand tot de arbeidsmarkt waarmee voldaan kan worden aan de vraag van werkgevers naar toekomstig gekwalificeerd personeel. Het beroep op werkgevers wordt groter als gevolg van het nieuwe beleid om arbeidsgehandicapten met een beperktere verdiencapaciteit zoveel mogelijk via loondispensatie aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers. Voor sociaal en economisch verantwoord ondernemen hebben werkgevers en de gemeente elkaar nodig. Vraag: Wordt hiervan een visie document opgesteld? Is er al een plan opgesteld om actief op zoek te gaan naar banen bij werkgevers? Waar liggen de kansen? Opnamebereidheid van de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsbeperking. ( zie 3.3. benadering werkgevers) Tot op heden wijzen onderzoeken uit dat werkgevers niet staan te trappelen om grote groepen arbeidsgehandicapten duurzaam in dienst te nemen. Lagere vergoedingen zullen dit niet verhelpen. Wanneer de arbeidsplaatsen ontbreken zullen grote groepen mensen met een arbeidshandicap thuis komen te zitten waardoor hun kans op werk vervliegt. Toegang tot Sociale werkvoorziening is voor hen niet meer mogelijk en de arbeidsmarkt wil hen niet duurzaam opnemen. Er zal in de aanpak iets moeten veranderen. In de VS, Engeland en Duitsland is heel normaal om mensen met een arbeidsbeperking in te zetten op de reguliere arbeidsmarkt. In Duitsland zijn bedrijven wettelijk verplicht om 5% Schwerbehinderte Menschen in dienst te nemen. Bedrijven die geen werk kunnen bieden, moeten de verplichting afkopen. Ideeën: Werkloze 60 plussers (uit onderzoek blijkt dat zij minder dan 2% kans op de arbeidsmarkt hebben) begeleiden mensen met een beperking naar en in regulier werk. Zelfhulpgroepen oprichten: ervaringsdeskundigen begeleiden/ coachen mensen met een arbeidsbeperking. JOB-CARVING: Koppelen van specialistische taken en eenvoudige taken in nieuwe functies voorbeeld Lelystad: Jobcarving is de Engelse term voor werk passend maken. Vanuit de wens om mensen en werk dichter bij elkaar te brengen, zijn meerdere keuzes mogelijk. Binnen traditionele kaders gaat men uit van bestaande banen en wordt aanpassing gezocht voor de specifieke handicap van de medewerker zoals bijvoorbeeld het geschikt maken van de werkplek voor rolstoelgebruikers. De andere gebruikelijke werkwijze is de omscholing van mensen of het toepassen van speciale hulpmiddelen. Bij Jobcarving wordt een andere benadering gekozen en wordt uitgegaan van de persoonlijke mogelijkheden
Beleidskader Wet werken naar vermogen
15 van 18
van mensen met een fysieke, psychische of mentale handicap. Het uitgangspunt hierbij is 'het werkproces' en niet de functie, vacature of arbeidsplaats. Binnen het totaal aan werkzaamheden op een afdeling of in een organisatie wordt gezocht naar activiteiten die binnen het bereik vallen van mensen met een beperking. Er worden werkzaamheden en bezigheden onderscheiden zodat het werkproces efficiënt blijft en er toch ruimte ontstaat voor werkzaamheden voor deze groep. In een drukke conciërgebaan bijvoorbeeld, wordt 'het legen van prullenbakken en het verzamelen van afvalbakken' toegewezen aan een verstandelijk beperkte nieuwe medewerker. Een extra kracht die deze taak zelfstandig kan vervullen maar geen conciërgebaan in volle omvang kan verrichten. De conciërge heeft hierdoor meer tijd voor andere zaken. Een ander voorbeeld is het verzorgen van het interne vervoer van bewoners naar de afdeling fysiotherapie van een zorginstelling. Hierdoor is de werkdruk bij de fysiotherapie verlaagd en is het vervoer veel goedkoper geworden door de inzet van een jonggehandicapte. Sociaal Aanbesteden Verder is het van belang om Sociaal Aanbesteden (ook wel social return of investment genoemd) verder vorm te geven. Sociaal Aanbesteden is kortgezegd het koppelen van sociale doelstellingen aan gemeentelijke aanbestedingen voor diensten, werken en producten. Een voorbeeld hiervan is het aanbieden van leerwerkplaatsen aan uitkeringsgerechtigden door een zorgaanbieder die de aanbesteding voor de levering van huishoudelijke verzorging gegund heeft gekregen. In de toekomst moet dit nog verder worden uitgewerkt waarbij ook de borging van de afspraken een belangrijk onderdeel is. Dit alles is van belang om ook op deze wijze zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen bij reguliere werkgevers. Excellente dienstverlening en handhaving Excellente dienstverlening is één van de (preventieve) pijlers van een adequaat handhavingsbeleid. Door snel en betrouwbaar aan elke burger, die een beroep op ons doet, een oplossingsrichting te presenteren stimuleren we de eigen verantwoordelijkheid van mensen om zo snel mogelijk weer in hun eigen bestaan te voorzien. Maatwerk dus. Ontbreekt de wil en bereidheid om regels na te komen, dan dwingen we (middels repressie) naleving af. Integrale voorzieningen Als gevolg van de teruglopende budgetten is het noodzakelijk om de beschikbare middelen zo efficiënt en effectief mogelijk in te zetten. Hierbij is het ook van belang om te bekijken of er integraal voorzieningen kunnen worden aangeboden op het raakvlak van participatie, zorg, welzijn en Wmo. We denken hierbij bijvoorbeeld aan een vorm van dagbesteding of vrijwilligerswerk bij een welzijnsorganisatie. Van deze voorzieningen kunnen dan meerdere doelgroepen gebruik maken. Bij de uitwerking van dit punt in het Beleidsplan Wwnv zal dan ook nadrukkelijk worden gekeken naar de gedeeltelijke overlap van de doelgroep van de Wwnv met de doelgroep die vanaf 2013 Begeleiding ontvangt van de gemeente (Decentralisatie Begeleiding).
Advies: SAMENHANGEND BELEID MET WMO om te komen tot een INCLUSIEVE SAMENLEVING Met de invoering van de WWNV, de volgende stap in de decentralisatie van de AWBZ en de overheveling van jeugdzorg naar gemeenten, wordt samenhangend beleid tussen Sociale zaken en Zorg en Welzijn noodzakelijk. Er ontstaat een grotere groep “niet-uitkeringsgerechtigden”. Ook deze kwetsbare groep moet wel ondersteund worden in het maatschappelijk participeren.( zie 3.3 integraal beleid ) De gemeente heeft hiervoor een compensatieplicht. 3.4 Prioriteiten in beleid en doelgroepen "Iedereen kan en doet iets" is een mooi streven, maar is niet zonder slag of stoot uit te voeren. Mede gezien de bezuinigingen zal er, sterker dan tot nu toe is gedaan, een echte keuze moeten worden gemaakt welke doelgroepen in ons beleid prioriteit hebben. Hierbij is het van belang om eerst een onderverdeling te maken binnen de doelgroepen. Aan de hand van de participatieladder wordt een indeling gemaakt in categorieën waarbinnen de werkzoekenden en doelgroepen in arbeidsmarktperspectief kunnen worden geplaatst. Dit geldt voor alle doelgroepen die straks onder de Wwnv vallen. De te onderscheiden categorieën zijn: Advies: Investeer in mensen die willen werken en investeer niet teveel in en verspil geen moeite aan de kleine groep die niet welwillend is.
Werk (treden 5 en 6 van de participatieladder, kleine of geringe afstand tot de arbeidsmarkt, loonwaarde is 60% of hoger);
Beleidskader Wet werken naar vermogen
16 van 18
(Werkend) leren (treden 3 en 4 van de participatieladder, middelgrote afstand tot de arbeidsmarkt, beweging is gericht op verbetering van de positie op de arbeidsmarkt, loonwaarde is 20 tot 60%);
Meedoen (treden 1 en 2 van de participatieladder, hierbij gaat het om doelgroepen die (langdurig) geen uitzicht (meer) hebben op werk, deze groepen worden onderdeel van zogenaamde zorgcirkels en/of er wordt gerichte zorg op ingezet, de loonwaarde van deze groep is 20% of lager).
Het WWB klantenbestand van de gemeente bestond eind 2011 uit 111 huishoudens met een bijstandsuitkering. De klanten zijn globaal als volgt verdeeld over de genoemde drie categorieën: a Werk: 30 klanten; b (Werkend) leren: 36 klanten; c Meedoen: 45 klanten. Naast de bijstandsgerechtigden heeft de gemeente ongeveer 130 Wsw-ers waarvoor zij verantwoordelijk is en vanaf 2014 komen daar jaarlijks enkele tientallen klanten bij die dan niet meer onder de Wajong vallen maar ook tot de doelgroep van de Wwnv behoren. Hierna worden de voorgestelde prioriteiten in beleid en doelgroepen toegelicht. Cliënten met een arbeidscapaciteit van 0 tot 20%: in de onderste trede van de participatieladder; wordt voor deze mensen gezocht naar voorzieningen vanuit de Wmo - dagbesteding? Er is voor deze groep geen sprake meer van toeleiding naar werk maar van “meedoen / maatschappelijke participatie” Begeleiding van deze groep is van groot belang. Vaak betreft het mensen in kwetsbare situaties. Visie ontwikkelen dat de groep die geen kans (meer) heeft op de reguliere arbeidsmarkt, beschikbaar zou kunnen zijn voor bijvoorbeeld vrijwilligerswerk – maatschappelijke activiteiten. Hier moet door de belangenbehartigers - gemeente- en instanties blijvend aandacht aan worden besteed om te voorkomen dat dit een “vergeten groep” wordt. (zie al eerder genoemd registratie en volg systeem om deze groep in beeld te houden). Groep met een arbeidscapaciteit van 20% tot 50%: aansluiting zoeken bij Wmo voorzieningen in het kader van maatschappelijke participatie als wel inzetten in het maatschappelijk middenveld zoals: vrijwilligerswerkbuurtwerk – en organisaties die subsidie van de gemeente ontvangen. Focus op uitstroom naar betaald werk Het college kiest ervoor de inspanningen scherp te richten op het nog meer verhogen van het aantal inwoners dat vanuit een gemeentelijke uitkering uitstroomt naar betaald werk. De instrumenten die de gemeente organiseert of inkoopt, richten zich sterk op de focus op werk en werkcompetenties. Het behalen van een startkwalificatie en de inzet van re-integratie instrumenten en educatie zijn daarbij ondersteunend en soms ook voorwaardenscheppend of randvoorwaardelijk om te komen tot (duurzame) uitstroom. Duale trajecten en leren op de werkvloer worden bij voorkeur ingezet. Investeren in trajecten voor klanten met groeipotentieel Klanten met mogelijkheden om te groeien op de participatieladder krijgen de voorkeur boven klanten zonder groeipotentieel. De inzet van participatievoorzieningen voor deze doelgroep heeft meer effect en kan uiteindelijk leiden tot uitstroom naar werk. Klanten zonder groeipotentieel ondersteunen we in ieder geval via Wmo- en welzijnsvoorzieningen. Deze voorzieningen zijn beschikbaar voor alle inwoners van de gemeente. Dit uitgangspunt is een breuk met het beleid in het verleden. In het verleden werd heel nadrukkelijk op elke doelgroep het participatie- of re-integratiebudget ingezet ongeacht of dit tot groei leidde. We moeten echter keuzes maken en onderkennen dat er ook een grens zit aan de groei die mensen kunnen maken. Dit betekent echter niet dat we mensen afschrijven en aan de kant laten staan. Zolang er sprake is van groei, investeren wij heel nadrukkelijk en tevens zorgen wij ervoor dat een ieder, naar vermogen, actief is. Dit is (gedeeltelijk) betaald werk voor mensen in het label Werk met een kleine of geringe afstand tot de arbeidsmarkt. Voor mensen in het label (Werkend) leren zal het werken met behoud van uitkering zijn bij bedrijven om werkervaring op te doen en hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Voor mensen in het label Meedoen zal het actief zijn met behoud van uitkering in allerlei vormen van maatschappelijk nuttig werk in de verbinding met zorg- en welzijninstellingen. Ieder individu zal, ongeacht het label en als dat nodig is om actief te zijn, ondersteuning krijgen van de gemeente om dat doel te bereiken.
Beleidskader Wet werken naar vermogen
17 van 18
Het Participatiebudget zal met andere woorden dus niet meer worden ingezet om iemand in beweging te houden. De meeste mensen zijn daar prima zelf toe in staat óf kunnen een beroep doen op zorg-, welzijn- of Wmo-voorzieningen. Het Participatiebudget is bedoeld om mensen sneller een stap vooruit op weg naar werk te laten zetten. Ze kunnen daardoor op een niveau functioneren waarin meer en nieuwe eisen aan ze worden gesteld. Dit laat onverlet dat we blijven inzetten op het bemiddelen van mensen met loonwaarde naar werk ook als ze geen groeipotentieel (meer) hebben. Daarnaast is het geen automatisme om het Participatiebudget direct in te zetten. Zo wordt bij klanten die klaar zijn voor de arbeidsmarkt niet altijd meteen overgegaan tot intensieve begeleiding. Dat zetten we pas in wanneer de klant op eigen kracht niet goed verder blijkt te komen. Opmerking: Is het dan in veel gevallen dan al niet te laat? Wordt er tijdig gesignaleerd dat een cliënt niet op eigen kracht verder komt? Voorkom onwenselijke situaties voor de cliënt zelf en voor de betrokken organisaties met het oog op terugval en schades. Aanvaarding van het uitgangspunt dat we vanuit het Participatiebudget alleen nog investeren in trajecten voor klanten met een groeipotentieel betekent dat we een dubbel doelgroepenbeleid voeren. De indeling in de schillen Werken, (Werkend) leren en Meedoen bepaalt vooral de aard van de instrumenten die ingezet worden en het groeipotentieel bepaalt aanvullend daarop of er nog instrumenten worden ingezet. Het groeipotentieel zal daarom ook periodiek bij elke klant worden vastgesteld. Hierbij is het van belang om een eenduidige diagnose en meting van het groeipotentieel op basis van loonwaarde vast te stellen. Hierdoor kan ook een betere doorstroom vanuit de schillen en vanuit de verschillende organisaties plaatsvinden. Vraag: door wie wordt diagnose en meting gedaan van het groeipotentieel? Indien besloten wordt om dit dubbele doelgroepenbeleid niet te gaan voeren, dan moet er rekening mee worden gehouden dat de steeds schaarsere middelen over een grotere groep mensen moet worden verdeeld en dat dit de effectiviteit van het beleid niet ten goede zal komen. Er wordt dan ook geadviseerd om het Participatiebudget alleen nog in te zetten voor mensen die groeipotentieel hebben. 3.5 Uitvoeringsorganisatie en vervolg Na het vaststellen van het Beleidskader moet er ook nagedacht worden over de wijze waarop het beleid zo efficiënt en effectief kan worden uitgevoerd. Als kleine gemeente moeten en kunnen we het verschil maken in de spreekkamer, maar op andere terreinen zullen we nog nadrukkelijker de samenwerking met onze ketenpartners moeten opzoeken. Er moet dus een afweging plaatsvinden welke werkzaamheden we zelf gaan doen en welke werkzaamheden we samen doen met één van onze partners. Bij deze afweging wordt de huidige kwaliteit van de dienstverlening als minimaal uitgangspunt genomen. Bij het inrichten van de uitvoeringsorganisatie gaan we uit van het principe ‘lean and mean’ waarbij de effectiviteit van de inspanningen en een efficiënte en klantgerichte dienstverlening voorop staat. Vraag: wie kan één van de partners zijn van de bedoelde werkzaamheden? Vervolg Na de vaststelling van dit Beleidskader zal in nauwe samenwerking met onze ketenpartners dit kader verder uitgewerkt worden in een Beleidsplan Wwnv waarin meer dan in dit Beleidskader de uitwerking naar instrumenten plaatsvindt. Tevens wordt dan beoordeeld op welke wijze het beleid op een zo efficiënt mogelijke wijze uitgevoerd kan worden. Hierbij wordt gezien de al nauwe samenwerking nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheden om nog meer samen te gaan werken met de gemeente Deventer. De genoemde stukken worden in het najaar van 2012 ter besluitvorming voorgelegd. Gezien de omvangrijke wijzigingen wordt voorgesteld om in 2014 het eerste uitvoeringsjaar van de Wwnv te evalueren. Dit betreft dan zowel het Beleidskader, het Beleidsplan (inclusief de verordeningen) als de gekozen uitvoeringsorganisatie. Vraag: gaat de gemeente met de komende “transities” ( WWNV – AWBZ etc.) al rekening houden met het verstrekken van goedkope huurhuizen. Een grote groep mensen zal de komende jaren als gevolg van de negatieve effecten van alle maatregelen niet meer in staat zijn om de huur op te brengen. Gaan we terug naar de situatie van “armenhuizen”? . ******************************
Beleidskader Wet werken naar vermogen
18 van 18