Landelijke Bezwarencommissie Schoolbestuursbeslissingen
107164 - Bij een voorwaardelijk ontslag moeten de voorwaarden concreet geformuleerd zijn zodat de werknemer weet wanneer dit ontslag omgezet kan worden in een onvoorwaardelijk ontslag. in het geding tussen:
ADVIES
de heer A, wonende te B, bezwaarde, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. G.S. Roelofsen en directeur-bestuurder als het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. S. van Lammeren 1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij besluit van 8 december 2015 heeft de werkgever A voorwaardelijk de disciplinaire maatregel van ontslag wegens plichtsverzuim opgelegd. Tegen dit besluit heeft A op 15 januari 2016 bezwaar ingediend. De werkgever heeft de Commissie naar aanleiding van het bezwaarschrift verzocht advies uit te brengen. De werkgever heeft 25 februari 2016 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het bezwaar vond plaats op 7 april 2016 te Utrecht. A is ter zitting verschenen, vergezeld door E en bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting waren aanwezig F, de directeur-bestuurder, vergezeld door G, conrector, bijgestaan door hun gemachtigde. A heeft een pleitnotitie overgelegd. Hetgeen op de zitting naar voren is gebracht, is in dit advies verwerkt. 2.
DE FEITEN
A is sinds 1980 werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) C in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang, laatstelijk als docent lichamelijke opvoeding op H. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao vo. Eind september 2015 heeft een leerlinge zich beklaagd over A. Volgens de leerlinge had A haar tijdens de gymles op 25 september 2015 een klap tegen haar schouder gegeven en was A die dag onaangekondigd de meisjeskleedkamer binnengelopen. Naar aanleiding van de klacht zijn er vanuit school verschillende gesprekken gevoerd met A, de leerlinge en medeleerlingen. A heeft zelf ook gesprekken gevoerd met de leerlinge, medeleerlingen en met de moeder van de leerling. Op 6 oktober 2015 hebben de ouders van de leerlinge bij de conrector een klacht ingediend tegen A. De rector heeft op 28 oktober 2016 107164/advies d.d. 11 mei 2016
pagina 1 van 6
Landelijke Bezwarencommissie Schoolbestuursbeslissingen
gesproken met de ouders van de leerlinge over hun klacht en over het gedrag en de opstelling van A. Op 16 oktober 2015 organiseerde H in het kader van de week van de opvoeding een drietal workshops. Die dag waren er ook reguliere lessen. A heeft die dag verzuimd om het derde en vierde uur les te geven aan klas 1B1. De conrector heeft A er dezelfde dag op aangesproken en hij heeft A na de herfstvakantie uitgenodigd voor een gesprek op 30 oktober 2015. De verslagen van de verschillende gesprekken zijn vanuit de school aan A gestuurd. A heeft 15 oktober en 3 december 2015 schriftelijk gereageerd op de gespreksverslagen. Op 12 november 2015 heeft de werkgever A bij aangetekende brief op de hoogte gesteld van het voornemen hem de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag op te leggen vanwege ongeoorloofd verzuim, de klacht van de leerlinge en het contact met de ouders van de leerlinge. In het besluit staat dat het ontslag niet ten uitvoer zal worden gebracht als A zich tot 1 december 2016 niet schuldig maakt aan: - het niet geven van de lessen conform het vastgestelde rooster en de daarin vastgestelde tijdstippen van begin en einde van de les; - het op dusdanige wijze bejegenen van leerlingen en/of ouders dat zij een klacht indienen bij de school of het schoolbestuur; - soortgelijk plichtsverzuim; - ander plichtsverzuim. Naar aanleiding van het voornemen heeft A bij brief van 2 december 2015 zijn zienswijze ingediend. Op 8 december 2015 heeft de werkgever definitief besloten om A voorwaardelijk te ontslaan. Hiertegen heeft A op 15 januari 2016 bezwaar ingediend. 3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Naar aanleiding van de gronden van het ontslagbesluit voert A het volgende aan. A heeft op 16 oktober 2015 het derde en vierde lesuur niet moedwillig verzuimd. Het was 16 oktober een chaotische dag. De geplande lessen voor de tweede klas gingen niet door, omdat zij een workshop hadden. Deze workshop heeft A begeleid. Door de nabespreking kwam A te laat bij het derde uur. De leerlingen van de eerste klas die A het derde en vierde uur moest lesgeven waren er niet. A dacht dat de leerlingen een workshop aan het volgen waren waardoor de reguliere les verviel. Dat bleek niet het geval te zijn. De leerlingen van de eerste klas hadden pas in de middag een workshop. Later die dag is A vanaf het vijfde tot en met het negende uur op school geweest en heeft hij drie lesuren ingevallen voor afwezige leraren. Als er sprake is van een klacht tegen een leerkracht dient de werkgever deze klacht zorgvuldig af te handelen. Dat geldt volgens A zeker aangezien de werkgever hem ervan beticht eerder betrokken te zijn geweest bij incidenten. In het kader van zorgvuldigheid, objectiviteit en onbevooroordeeld handelen had de werkgever de klacht van de leerlinge en haar ouders volgens de algemene klachtenregeling of de klachtenregeling ongewenste intimiteiten van C moeten afhandelen. Dat is niet gebeurd. Niet een onafhankelijke klachten- of vertrouwenscommissie maar de coördinator en de conrector hebben met A gesproken over de klacht. De coördinator vroeg A waar heb je de leerlinge geslagen, hoe hard heb je haar geslagen etc. De vraag of A de
107164/advies d.d. 11 mei 2016
pagina 2 van 6
Landelijke Bezwarencommissie Schoolbestuursbeslissingen
leerlinge had geslagen heeft de coördinator niet gesteld. Evenmin is de vraag gesteld of A de kleedkamer was binnengegaan. Dat was voor de coördinator en de conrector een feit. Dit terwijl A de leerlinge niet heeft geslagen en hij ook niet zonder kloppen de meisjeskleedkamer is binnengegaan. A heeft de kwestie ook nog besproken met medeleerlingen en met de leerlinge. Na die gesprekken gingen de leerlinge en A in goede harmonie uit elkaar. A heeft vervolgens contact opgenomen met de ouders van de leerlinge om door te geven hoe zijn gesprek met hun dochter was verlopen. A neemt wel vaker contact op met ouders als er, zoals hier het geval was, iets speelt. Al met al stelt A zich op het standpunt dat hem ten onrechte de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag is opgelegd en dat de voorwaarden van het ontslag onevenredig zwaar, onvoldoende bepaald en onvoldoende geobjectiveerd zijn. In plaats van een disciplinaire maatregel op te leggen had van de werkgever verwacht mogen worden dat deze A begeleiding had geboden om tot een goede verstandhouding en een goede invulling van zijn werkzaamheden te komen. De werkgever voert aan dat van een werknemer verwacht mag worden dat deze lesgeeft conform het rooster en de daarin vastgestelde tijdstippen van begin en einde van de les. Voor het te vroeg beëindigen van de les is A al eens berispt. Binnen een jaar na de opgelegde berisping gaat A weer de fout in. Aan het personeel is bericht dat op 16 oktober 2015 buiten de workshops om alle lessen conform het reguliere rooster gegeven moesten worden. Als het niet duidelijk was voor A of en welke lessen hij moest geven op 16 oktober dan had hij daarover van te voren of op de dag zelf contact kunnen opnemen met de schooladministratie. Dat heeft A niet gedaan. Hij is gewoonweg niet verschenen terwijl hij les moest geven. De werkgever beschouwt dit als zeer ernstig plichtsverzuim. In september 2015 heeft de leerlinge zich bij de conrector beklaagd over A. Omdat zij geen officiële klacht heeft ingediend, is deze niet afgehandeld conform de algemene klachtenregeling of de klachtenregeling ongewenste intimiteiten. De klacht is wel behandeld. Er is hoor en wederhoor toegepast. Van de gesprekken zijn verslagen gemaakt, die zijn voorgelegd aan A. Wat uit de verslagen naar voren komt is dat A enerzijds heeft ontkend dat hij de leerlinge heeft geslagen, maar anderzijds heeft verklaard dat hij de leerlinge een tik tegen haar schouder heeft gegeven. Die laatste verklaring komt overeen met de verklaringen van de leerlinge en enkele medeleerlingen. Ten aanzien van het binnentreden heeft A eerst verklaard dat nooit te doen. Later heeft hij verklaard dat hij dat nooit doet zonder te waarschuwen. Volgens de leerlinge en enkele medeleerlingen is A zonder te kloppen de meisjeskleedkamer binnengegaan en gebeurde dat wel vaker. Ten aanzien van het slaan en het binnentreden zijn de verklaringen van A wisselend en die van de leerlingen eenduidig en consistent. De werkgever heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de verschillende leerlingen. Het slaan en in strijd met vaststaand beleid over binnentreden meisjeskleedkamer (dat mag in beginsel niet) binnengaan van de kleedkamer, beschouwt de werkgever eveneens als zeer ernstig plichtsverzuim. Ook het contact opnemen met de ouders van de leerlinge op het moment dat haar klacht onderwerp van onderzoek was, is volgens de werkgever zeer kwalijk en levert plichtsverzuim op. Het is niet de eerste keer dat er een klacht door een leerling tegen A is ingediend. Hierop heeft de werkgever A aangesproken. A heeft een verbeterplan opgesteld. Over het plan zijn regelmatig
107164/advies d.d. 11 mei 2016
pagina 3 van 6
Landelijke Bezwarencommissie Schoolbestuursbeslissingen
gesprekken gevoerd met A. Ondanks de intensieve begeleiding maakt A zich opnieuw schuldig aan ernstig plichtsverzuim. De gedragingen afzonderlijk, alsook in samenhang, zijn voor de werkgever aanleiding geweest om A de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag op te leggen. Door voorwaarden aan het ontslag te verbinden heeft de werkgever A nog een laatste kans willen bieden. De voorwaarden van het ontslag zijn volgens de werkgever voldoende bepaald en geobjectiveerd en niet onevenredig zwaar. 4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
A heeft binnen zes weken na het nemen van het besluit en derhalve tijdig bezwaar ingediend. Voorts heeft de werkgever A in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken ten aanzien van het voornemen van de werkgever om hem de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag op te leggen. Daarmee heeft de werkgever voldaan aan artikel 10.b.8 lid 1 onder c cao vo. In het geval van het opleggen van een disciplinaire maatregel stelt de Commissie eerst vast of de feiten, die hebben geleid tot het opleggen van de maatregel, zijn komen vast te staan. Indien deze feiten zijn vastgesteld, beoordeelt de Commissie of deze zijn te kwalificeren als plichtsverzuim. Als dat zo is, beoordeelt de Commissie of de opgelegde maatregel zorgvuldig is voorbereid en of de maatregel evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen (artikel 10.b.7 lid 2 cao vo). De werkgever heeft A de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag opgelegd vanwege het ongeoorloofd verzuim, het slaan van een leerlinge en binnentreden van de meisjeskleedkamer en het contact opnemen van de ouders van de leerlinge die geslagen zou zijn. Het staat vast dat A op 16 oktober 2015 twee lesuren heeft verzuimd. Het staat ook vast dat 16 oktober 2015 geen gewone lesdag was. Van tevoren had de werkgever daarover via het weekbericht met de docenten gecommuniceerd. Desondanks was het A niet duidelijk of hij die dag het derde en vierde uur les moest geven. Naar het oordeel van de Commissie had het op de weg van A gelegen om zelf na te gaan hoe het nu precies zat. Het is A aan te rekenen dat hij dit niet heeft gedaan en dat hij de lesuren heeft verzuimd. Over het slaan van de leerlinge en het binnentreden van de meisjeskleedkamer hebben partijen tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Naast de verklaringen van A en de leerlinge hebben medeleerlingen een verklaring afgelegd. Opvallend aan die verklaring is dat twee leerlingen uit de klas van de betrokken leerlinge op 1 oktober 2015 hebben verteld dat “A de leerlinge regelmatig heeft geslagen, dat hij haar regelmatig op de schouder of rug aanraakt en dat dit iets is dat A alleen bij haar doet”. Verder hebben ze verklaard dat A niet alleen op 25 september 2015 maar ook daarvoor in de meisjeskleedkamer kwam. Nog afgezien van de vraag of de verklaringen van de leerlinge en de medeleerlingen juist zijn, zijn de aantijgingen zeer ernstig. Dergelijke aantijgingen vragen om zorgvuldig onderzoek. Dat geldt 107164/advies d.d. 11 mei 2016
pagina 4 van 6
Landelijke Bezwarencommissie Schoolbestuursbeslissingen
temeer, omdat er volgens de werkgever al eerder bejegeningsklachten over A zijn geuit en omdat er over de gebeurtenissen op 25 september 2015 van elkaar afwijkende verklaringen zijn afgelegd. In verband daarmee had de werkgever de klacht moeten afhandelen conform de klachtenregeling die de werkgever hiervoor in het leven heeft geroepen: de klachtenregeling ongewenste intimiteiten. Deze regeling beschrijft wie waarover kan klagen en welke procedure er gevolgd wordt . De procedurele stappen worden artikelsgewijs beschreven. Zo staat in artikel 3 dat klachten over ongewenste intimiteiten in principe worden behandeld door een vertrouwenspersoon. Volgens de regeling is de rol van de vertrouwenspersoon om klager alle ruimte te geven om zijn/ haar verhaal te doen om daarna te adviseren over het al dan niet officieel indienen van een klacht bij de voltallige vertrouwenscommissie. Als de klacht officieel wordt ingediend vindt behandeling plaats door tenminste vier van de zes leden van de vertrouwenscommissie. Deze commissie bestaat uit vertrouwenspersonen en brengt advies uit aan het bevoegd gezag over de consequenties van de klacht. Dat kan zijn het niet-ontvankelijk verklaren van de klacht, het laten afhandelen van de klacht door de schoolleiding of door een externe klachtencommissie van de GGD. De werkgever heeft aangevoerd dat de klachtenregeling ongewenste intimiteiten niet is toegepast, omdat er geen officiële klacht is ingediend. Dat standpunt kan de Commissie niet volgen omdat voor het inschakelen van de vertrouwenspersoon het geen vereiste is dat er een officiële klacht is ingediend. Doordat de klachtenregeling ongewenste intimiteiten niet is gevolgd, is de vertrouwenspersoon niet ingeschakeld en heeft deze dus ook niet kunnen adviseren over de te volgen procedure. Gezien de aard van de klacht ligt het in de rede te veronderstellen, dat was geadviseerd om de klacht in te dienen bij de vertrouwenscommissie zodat die de klacht zorgvuldig had kunnen onderzoeken. De zorgvuldigheid wordt dan bovendien mede geborgd doordat de commissie die het onderzoek naar de klacht verricht niet de instantie is die naar aanleiding van het onderzoek een (rechtspositioneel) besluit neemt. Door de klacht niet conform de klachtenregeling ongewenste intimiteiten te behandelen, is het onderzoek naar de klacht onvoldoende zorgvuldig geweest. Dit klemt temeer nu met betrekking tot de feiten die aan dit plichtsverzuim ten grondslag zijn gelegd partijen verdeeld zijn en met name de verklaringen van de leerlingen over die feiten vragen oproepen. Die gebreken kunnen gezien de tijd die inmiddels is verstreken niet meer hersteld worden. Aldus staan de feiten niet vast en is de vraag of deze als plichtsverzuim zijn aan te merken niet meer aan de orde. Dat A contact heeft opgenomen met de ouders van de leerlinge op het moment dat haar klacht werd onderzocht, is onhandig te noemen. Daar staat tegenover dat de werkgever aan A had moeten laten weten wat er gedurende het onderzoek naar de klacht van hem verwacht werd. Dat is niet gebeurd. Uit de verslagen blijkt dat A met de leerlinge en enkele medeleerlingen heeft gesproken over de klacht. Dat wordt A niet verweten. Dat A vervolgens over de klacht ook met de ouders van de leerlinge in contact is getreden, is niet onbegrijpelijk. Van A had echter wel verwacht mogen worden dat hij zijn werkgever had laten weten dat hij van plan was om contact op te nemen met de ouders van de leerlinge naar aanleiding van de klacht. Nu hij dit niet eerst heeft gedaan, staat vast dat A niet heeft gedaan wat een goede werknemer onder deze omstandigheden behoort te doen, hetgeen kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Op grond van het bovenstaande komt de Commissie tot het oordeel dat het verzuimen van twee lesuren en het contact opnemen met de ouders plichtsverzuim oplevert.
107164/advies d.d. 11 mei 2016
pagina 5 van 6
Landelijke Bezwarencommissie Schoolbestuursbeslissingen
Dit plichtsverzuim is echter niet van dien aard dat dit, mede gezien de lengte van het dienstverband en de leeftijd van A, de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag rechtvaardigt. Het feit dat A eerder een berisping heeft gekregen voor het te vroeg weggaan bij de les, maakt dit niet anders. De opgelegde sanctie is dan ook onevenredig. De Commissie is van oordeel dat wel een maatregel in de orde van berisping had mogen worden opgelegd. Voorts overweegt de Commissie dat als een werkgever de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag oplegt het belangrijk is, dat de werknemer weet wanneer het voorwaardelijk ontslag omgezet kan worden in een onvoorwaardelijk ontslag. In dit geval heeft de werkgever bepaald dat A niet zal worden ontslagen als hij zich tot 1 december 2016 niet schuldig maakt aan vier voorwaarden. Zo mag A zich niet schuldig maken aan het op dusdanige wijze bejegenen van leerlingen en/of ouders dat zij een klacht indienen bij de school of het schoolbestuur. Deze voorwaarde roept de vraag op: geldt het voor alle klachten of alleen voor gegronde klachten? Voor ongegronde klachten ligt het niet in de rede. Een andere voorwaarde is dat A zich niet schuldig mag maken aan ander plichtsverzuim. Het is niet duidelijk wat er volgens de werkgever valt onder deze voorwaarde. Als de maatregel stand had gehouden, hadden de daaraan verbonden voorwaarden naar het oordeel van de Commissie bijgesteld moet worden aangezien de voorwaarden onvoldoende duidelijk en te ruim zijn geformuleerd. Het is de Commissie gebleken dat de werkgever met name problemen heeft met het gedrag en de houding van A. Het advies van de Commissie is dan ook dat de werkgever daar aandacht aan besteedt en dat de werkgever A concrete en duidelijke aanwijzingen geeft, aanwijzingen die niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn zodat er later ook geen discussie ontstaat over de inhoud van de aanwijzingen. 5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen adviseert de Commissie het bezwaar tegen het voorwaardelijk ontslagbesluit van 12 november 2015 gegrond te verklaren, het besluit te herroepen en in plaats daarvan bijvoorbeeld een berisping op te leggen. Verder adviseert de Commissie op de hierboven omschreven wijze invulling te geven aan een verbetertraject van A. Aldus gedaan te Utrecht op 11 mei 2016 door mr. B.K. Olivier, voorzitter, prof. mr. P.W.A. Huisman en mr. Chr. H. Stokman-Prins, leden, in aanwezigheid van mr. A.A. Veraart, secretaris. mr. B.K. Olivier voorzitter
107164/advies d.d. 11 mei 2016
mr. A.A. Veraart secretaris
pagina 6 van 6