Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
106042 - Klacht over begeleiding en over veiligheid op school; PO SAMENVATTING Een ouder klaagt erover dat de school haar zoon niet de begeleiding geeft die hij nodig heeft en niet optreedt tegen pesten. De leerling heeft op een aantal andere basisscholen gezeten. Hij is dyslectisch, hoogbegaafd, hoogsensitief, en heeft problemen die liggen in het autistisch spectrum. Na een incident op school is besloten hem van school te verwijderen. Voor de begeleiding van de leerling geldt dat de school veel hulp heeft ingeschakeld, intern en extern, met name op het sociaal-emotionele vlak, op het gebied van bieden van structuur en aangaande de gedragsproblematiek. Gezien de complexe problematiek heeft de school voldoende begeleiding geboden. Wel is gebleken dat in de begeleiding de hoogbegaafdheid van de leerling onderbelicht is gebleven. De klacht over begeleiding van de leerling is in zoverre gegrond. Van pesten van de leerling is niet gebleken. Klaagster heeft hiervoor geen onderbouwing kunnen geven en van correspondentie of anderszins communicatie hierover tussen partijen, die zou kunnen duiden op het door klaagster als structureel geduide probleem, is niet gebleken. Ook in de verslagen van de 10-minutengesprekken of uit andere verslaglegging van contacten tussen klaagster en medewerkers van de school blijkt niet dat dit een regelmatig terugkerend onderwerp van gesprek is geweest. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Dat de school de leerling anders (harder) zou aanpakken dan andere leerlingen is niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen waaruit dit af te leiden valt. Dit klacht onderdeel is ook ongegrond. ADVIES inzake de klacht van: mevrouw A, wonende te O, moeder van B, leerling van H te P, hierna te noemen klaagster tegen 1. de heer C, directeur van H 2. mevrouw D, intern begeleider van H 3. mevrouw. E, ambulant begeleider in dienst van de ggz-instelling, gemachtigde: mevrouw mr. S.M.M. Meijer
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij klaagschrift met bijlagen van 12 november 2013, ingekomen op 13 november 2013, aangevuld op 18 februari 2014, heeft klaagster op grond van de geldende klachtenregeling van de betrokken school bij de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (LKC) een klacht jegens verweerders ingediend met de volgende inhoud: Mevrouw A klaagt er over dat de school haar zoon niet op de juiste wijze begeleidt. Verder klaagt mevrouw A er over dat haar zoon vanaf 14 oktober 2013 slechts voor drie halve dagen per week op school aanwezig mag zijn. Mevrouw A klaagt er ook over dat de school niet zorgt voor een veilige schoolomgeving voor haar zoon.
106042/ advies d.d. 24 maart 2014
pagina 1 van 5
Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
Mevrouw A klaagt er verder over dat de school haar zoon anders (harder) aanpakt dan andere leerlingen. Tot slot klaagt mevrouw A erover dat de school de privacy van haar zoon schendt. Een en ander is toegelicht in het klaagschrift. Vanuit het secretariaat van de Commissie is telefonisch met partijen overlegd over de gewenste wijze van klachtafhandeling. Naar aanleiding van de uitkomst van deze gesprekken heeft de Commissie het schoolbestuur op 6 december 2013 in de gelegenheid gesteld de klacht in eerste instantie zelf op te lossen. Nadat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid heeft klaagster de Commissie verzocht over te gaan tot klachtbehandeling. Bij brief van 20 januari 2014 heeft de Commissie verweerders verzocht een verweerschrift in te dienen. Verweerders C en D hebben een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 10 februari 2014 en aangevuld op 19 februari 2014. Verweerster E heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen op 17 februari 2014. Deze stukken zijn over en weer in afschrift ter kennisname aan partijen gestuurd. De mondelinge behandeling van de klacht vond plaats op 26 februari 2014 te Utrecht. Klaagster is ter zitting verschenen. Verweerder C is in persoon verschenen, vergezeld door mevrouw F, bestuursmanager van J (verder: het bevoegd gezag). Verweerster E is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster D is niet ter zitting verschenen. Onder handhaving van hun standpunten hebben partijen een nadere toelichting gegeven. Hetgeen op de zitting naar voren is gebracht is, voor zover relevant, zakelijk in dit advies weergegeven.
2.
DE FEITEN
B is geboren op 26 oktober 2002 en zit in het schooljaar 2013-2014 in groep 8 van H. Hij is sinds 1 augustus 2011 ingeschreven bij de school. Eerder heeft B op een aantal andere basisscholen gezeten. B is dyslectisch, hoogbegaafd, hoogsensitief, en heeft problemen die liggen in het autistisch spectrum. B heeft een Leerling Gebonden Budget ook wel genoemd rugzakje. Op 17 september 2013 heeft op school een incident plaatsgevonden waarbij B met een schaar knippende bewegingen heeft gemaakt richting de keel van een medeleerling. Naar aanleiding hiervan is B een week geschorst. Op 14 oktober 2013 heeft nog een incident plaatsgevonden, waarbij B een leerling heeft gestompt. Naar aanleiding hiervan heeft de school besloten dat B niet langer in de groep kon blijven. De school heeft klaagster vervolgens in overweging gegeven B op een andere school in te schrijven. In afwachting daarvan kon B drie dagdelen per week de school nog bezoeken. Op 22 oktober 2013 heeft de school voor klaagster een intakegesprek gepland bij K, een cluster 4-school. Dit gesprek heeft klaagster afgezegd en zij heeft vervolgens een nieuwe afspraak gemaakt voor 6 december 2013. In de week van 19 december 2013 heeft klaagster aan school laten weten dat B niet naar K zou gaan. Vervolgens heeft op 6 januari 2014 een overleg op school plaats gehad tussen klaagster, verweerder C en voornoemde mevrouw F. Bij brief van 9 januari 2014 heeft het bevoegd gezag klaagster meegedeeld voornemens te zijn B van school te verwijderen. Als reden werd aangegeven dat terugkeer naar de klas evenals het voortzetten van de tijdelijke oplossing niet mogelijk was. Ondanks het voornemen tot verwijdering is afgesproken dat B wel de Cito-toetsen mocht maken, om hem niet te belemmeren in zijn onderwijscarrière. Tot slot is B op 13 februari 2014 samen met mevrouw L van M, een instelling die aanvullend onderwijs in de vorm van studietechnieken en –methoden
106042/ advies d.d. 24 maart 2014
pagina 2 van 5
Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
biedt, naar K gegaan voor een intake. Klaagster was hier niet bij aanwezig. Ten tijde van de zitting van de Commissie was B nog niet definitief op een andere school geplaatst.
3.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
Begeleiding B Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de Commissie dat zowel klaagster als verweerders constateren dat B te maken heeft met grote problematiek: hij is dyslectisch, hoogbegaafd, heeft problemen die liggen in het autistisch spectrum en is hoogsensitief. Voorts heeft hij onverwerkte trauma’s en klaagster heeft de overtuiging dat hij een beelddenker is. De Commissie stelt voorop dat een school zorg dient te dragen voor een zo optimaal mogelijke pedagogische en didactische begeleiding van leerlingen. Als een leerling blijk geeft van leer- of gedragsproblemen dient de school in beginsel actie te ondernemen om deze problemen binnen de school aan te pakken. Eerst door de leerkracht zelf en daarna, eventueel na tussenkomst van de intern begeleider, met expertise van buiten. Hierbij dienen de ouders betrokken te worden. Uit de stukken, met name uit het door verweerder verstrekte leerlingdossier (met rapporten, toetsresultaten, gegevens uit het leerlingvolgsysteem, aantekeningen van leerkrachten over de leerling, verslagen van gesprekken met klaagster en afspraken die over de leerling zijn gemaakt) en uit het ter zitting verhandelde, is naar voren gekomen dat de school op de door de Commissie geschetste wijze heeft gehandeld. De school heeft veel hulp ingeschakeld, intern en extern, met name op het sociaal-emotionele vlak, op het gebied van bieden van structuur en aangaande de gedragsproblematiek. Gezien de complexe problematiek heeft de school naar het oordeel van de Commissie voldoende begeleiding aan B geboden. Wel is uit de stukken en het ter zitting verhandelde gebleken dat in de begeleiding de hoogbegaafdheid van B onderbelicht is gebleven en dat hem hiervoor geen speciale begeleiding is geboden. Dit ondanks het feit dat er speciaal materiaal (hoogbegaafdenmodule) op school aanwezig was voor hoogbegaafde leerlingen. Verweerder heeft hiervoor geen afdoende verklaring kunnen geven. Dat het gewone schoolwerk van B niet voldoende was zodat extra stof niet kon worden aangeboden, acht de Commissie onvoldoende reden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het niet op niveau aanbieden van leerstof aan hoogbegaafde leerlingen kan leiden tot gedragsproblemen en onderpresteren. Vanuit dit gezichtspunt had het op de weg van de school gelegen hier extra aandacht aan te besteden. Over de begeleiding door de AB’er overweegt de Commissie dat zij met name ingezet is op begeleiding van de sociaal-emotionele problematiek van B. Daarbij vervulde zij een adviserende rol naar de medewerkers van school die met de begeleiding van B belast waren. Niet gebleken is dat zij in haar adviserende rol onjuist heeft gehandeld. Dat zij geen rekening heeft gehouden met het feit dat er mogelijk sprake was van beelddenken in plaats van dyslexie acht de Commissie niet verwijtbaar. Beelddenken is niet een algemeen aanvaard onderwijskundig concept en klaagster heeft haar vermoeden dat er sprake was van beelddenken bij B pas eind 2013 bij school geïntroduceerd. Voor een heroriëntatie op de aan de verstrekking van de rugzak ten grondslag liggende problematiek is vervolgens door de ontwikkelingen op school onvoldoende tijd geweest. Dat de AB’er onjuiste informatie heeft verstrekt, namelijk dat cluster 4 onderwijs begeleiding zou bieden op cognitief niveau is de Commissie niet gebleken. Partijen spreken elkaar hierin tegen en de Commissie acht de ene verklaring niet meer geloofwaardig dan de andere zodat de feiten hierin niet vaststaan. Dat de IB’er de aanvraag voor de herindicatie van het Leerling Gebonden Budget (hierna: LGB) heeft aangedikt, omdat de aanvraag anders afgewezen zou worden is de Commissie evenmin gebleken. Hiervoor heeft klaagster geen onderbouwing kunnen geven. De Commissie acht de verklaring van de IB’er dat een en ander anders ten opzichte van de binnen school gehanteerde
106042/ advies d.d. 24 maart 2014
pagina 3 van 5
Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
rapportages is verwoord om er zeker van te zijn dat daadwerkelijk hulp zou worden verkregen, aannemelijk. De school heeft vaker met dergelijke problematiek te maken en weet derhalve uit professionele ervaring hoe een dergelijke aanvraag moet worden opgesteld. Dat de IB’er kenmerken van beelddenken heeft waargenomen, maar dat hier niets mee is gedaan is de Commissie niet gebleken. Klaagster heeft haar stelling over de waarnemingen van de IB’er op dit onderdeel niet onderbouwd. Daarbij geldt hetgeen de Commissie hiervoor heeft opgemerkt over het beelddenken bij het tegen de AB’er gerichte klachtonderdeel. Dit klachtonderdeel overziend, acht de Commissie de stelling van klaagster dat de school en de AB’er haar zoon niet op de juiste wijze hebben begeleid op het gebied van de hoogbegaafdheid voldoende aannemelijk gemaakt. De Commissie acht dit onderdeel van de klacht dan ook in zoverre gegrond. Voor het overige is de klacht op dit onderdeel ongegrond. B mag vanaf 14 oktober 2013 slechts voor drie halve dagen per week naar school. Verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat deze aangepaste schoolgang in overeenstemming met klaagster is vastgesteld. Ook de aanleiding voor deze regeling, de diverse incidenten die plaatsvonden en de handelingsverlegenheid aan de zijde van de school, is aannemelijk gemaakt. De Commissie ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de beslissing om B voor drie halve dagen per week naar school te laten gaan. Gezien de opgetreden noodsituatie acht de Commissie het begrijpelijk dat in eerste instantie een weg gezocht moest worden om B van leerstof te voorzien en hem te begeleiden. Van obstructie hierin door de school is echter niet gebleken. De Commissie oordeelt de klacht op dit onderdeel ongegrond. De school draagt geen zorg voor een veilige schoolomgeving. Over dit onderdeel overweegt de Commissie dat de door klaagster genoemde voorbeelden incidenten betreffen waarbij niet alleen B als “doelwit” functioneerde, maar waarbij ook andere leerlingen als doelwit betrokken waren. Van pesten van B is de Commissie niet gebleken. Klaagster heeft hiervoor geen onderbouwing kunnen geven en van correspondentie of anderszins communicatie hierover tussen partijen, die zou kunnen duiden op het door klaagster als structureel geduide probleem, is niet gebleken. Ook in de verslagen van de 10minutengesprekken of uit andere verslaglegging van contacten tussen klaagster en medewerkers van de school blijkt niet dat dit een regelmatig terugkerend onderwerp van gesprek is geweest. Daarbij overweegt de Commissie dat haar gebleken is dat de school B mede vanwege de met de stoornis in het autistische spectrum gepaard gaande gedragsproblemen een SOVA training heeft aangeboden. Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat de klacht dat de school geen zorg draagt voor een veilige schoolomgeving onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De Commissie verklaart dit onderdeel van de klacht ongegrond. De school pakt B anders (harder) aan dan andere leerlingen. Over dit klachtonderdeel overweegt de Commissie dat B door zijn gedragsproblemen bij veel incidenten betrokken is geweest. De school heeft zich daarom genoodzaakt gezien om dit probleem op eigen wijze aan te pakken. Deze aanpak was, gezien de bij B levende problematiek, uit zijn aard anders dan die van andere leerlingen. De Commissie begrijpt dat klaagster de indruk heeft gekregen dat deze andere aanpak harder was dan de aanpak van andere kinderen. De Commissie heeft echter geen aanwijzingen waaruit dit af te leiden valt. Klaagster heeft geen voorbeelden kunnen geven van ongelijke behandeling (meer specifiek: hardere behandeling van B) in gelijke gevallen. Het voorbeeld van de leerling met het origamimes betreft een andere setting en andere dynamiek en kan niet louter omdat in beide gevallen
106042/ advies d.d. 24 maart 2014
pagina 4 van 5
Landelijke Klachtencommissie Onderwijs
sprake is van een scherp voorwerp om die reden gelijkgeschakeld worden. De Commissie verklaart de klacht ten aanzien van dit onderdeel ongegrond. De school schendt de privacy van B. Hierover overweegt de Commissie dat verweerder heeft verklaard dat er nooit informatie aan derden is verstrekt zonder toestemming van klaagster. Klaagster heeft geen bewijs hiervoor kunnen aandragen maar zij heeft slechts vermoedens geuit, die ingegeven waren door uitlatingen van klasgenoten van B en door de per ongeluk aan haar verzonden e-mail van verweerder. Aldus heeft de Commissie geen concrete aanwijzingen dat informatie over B aan klasgenoten is verstrekt noch dat er in het bijzijn van andere kinderen met B over de ggzinstelling gesproken noch is gebleken dat de school andere ouders heeft geïnformeerd over de persoonlijke situatie zonder toestemming van klaagster. De Commissie komt tot de conclusie dat nu van een schending van de privacy niet is gebleken, de klacht ten aanzien van dit onderdeel ongegrond is.
4.
OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de klacht gegrond is voor zover deze betrekking heeft op het niet op juiste wijze bieden van begeleiding in bijzonder ten aanzien van de hoogbegaafdheid. De klacht is voor het overige ongegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 24 maart 2014 door mr. L.P.M. Klijn, voorzitter, drs. W.D. Hajonides van der Meulen en drs. C.T.M. Jaartsveld, leden, in aanwezigheid van mr. J. A. Breunesse, secretaris. mr. L.P.M. Klijn voorzitter
106042/ advies d.d. 24 maart 2014
mr. J.A. Breunesse secretaris
pagina 5 van 5