1
Nieuwsbrief Jaargang 2 Maart 2009
Actualiteiten Klachtenmanagement Inhoud Actueel ...............................................................................................................................................................................3 Clientenrechten.nl. .................................................................................................................................................... 3 Beroepsgroep CVP.................................................................................................................................................... 3 Verpleeg- en verzorgingshuis: kamer leeg in 13 dagen . ............................................................ 3 Hart&Vaatgroep ......................................................................................................................................................... 3 Eigen budget voor cliëntenraden................................................................................................................... 4 Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) ................................. 4 CIZ Indicatiewijzer. .................................................................................................................................................. 4 Nieuwe brochures over rechten in psychiatrie................................................................................... 4 Verpleegkundig specialisten ............................................................................................................................. 5 Samenwerking arts en verpleegkundige ............................................................................................... 5 Vijftig websites onder de loep. ......................................................................................................................... 5 Resultaten project Dwang en Drang veelbelovend......................................................................... 6 Patiëntenvereniging deelt keurmerk uit. ................................................................................................. 6 Wet- en regelgeving ...............................................................................................................................................6 AWBZ................................................................................................................................................................................... 7 Wet BIG ............................................................................................................................................................................. 8 Wet BOPZ . ...................................................................................................................................................................... 8 Wet ambulancezorg ................................................................................................................................................. 8 Wet op de jeugdzorg ............................................................................................................................................... 8 Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg . ............................................................................... 9 WMK ................................................................................................................................................................................... 9 WMO . ................................................................................................................................................................................. 9 WMWO . ........................................................................................................................................................................... 9 WOD..................................................................................................................................................................................... 9 WTZI................................................................................................................................................................................. 10 Zvw...................................................................................................................................................................................... 10 Overig................................................................................................................................................................................ 10
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 1
1
27-02-2009 15:29:10
Uitspraken ...................................................................................................................................................................11 Gemiste diagnose..................................................................................................................................................... 11 Klagen over je collega........................................................................................................................................... 16 Eisen aan opzeggen behandelovereenkomst..................................................................................... 19 Eisen aan verklaring tot plaatsing in gesloten accommodatie........................................... 25 Agenda ............................................................................................................................................................................28
2
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 2
27-02-2009 15:29:10
Actueel Clientenrechten.nl
In februari startte de campagne ‘Clientenrechten.nl, voor uw recht in de zorg’. Uit onderzoek bleek dat 80% van de Nederlanders hun rechten in de zorg niet kent. Op de website www.clientenrechten.nl kunnen mensen de organisaties vinden die onafhankelijke en betrouwbare informatie en ondersteuning bieden op het gebied van de rechten van de patiënt. Cliëntenrechten.nl is een initiatief van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad, de Consumentenbond, kiesBeter.nl, ConsumentendeZorg.nl (NPCF) en de Zorgbelangorganisaties. Beroepsgroep CVP
Recent is de vereniging Beroepsgroep CVP (cliëntenvertrouwenspersonen) opgericht. De vereniging is een voortzetting van een projectgroep uit 2002, die onder meer een taakfunctieomschrijving en gedragsregels vaststelde. Doelstellingen van de beroepsgroep zijn onder andere verankering van de CVP-functie en het bieden van ondersteuning, professionaliteit en deskundigheidsbevordering aan de CVPen in de zorg voor mensen met een beperking. Ook het uitdragen en verduidelijken van de functie naar derden ziet de vereniging als een belangrijke kerntaak. Leden van de Beroepsgroep CVP kunnen deelnemen aan regionale intervisiebijeenkomsten, trainingen volgen, deelnemen aan een forum op de toekomstige website en tijdens een jaarlijkse bijeenkomst collega CVP-en ontmoeten. Contact:
[email protected] Verpleeg- en verzorgingshuis: kamer leeg in 13 dagen
Per 1 januari 2009 is de doorbetaling van verpleeg- en verzorgingstehuizen gelijkgetrokken naar 13 dagen. Bij verpleeghuizen stopte de bekostiging voorheen 1 dag na het overlijden. Verzorgingshuizen kregen hiervoor 30 dagen. Aan deze ongelijkheid is nu een einde gekomen. De 13 dagen zijn bedoeld om de periode te overbruggen tussen het overlijden van een bewoner en bezetting van de kamer door een nieuwe cliënt. Het is aan de instelling te bepalen hoeveel dagen ze nodig heeft, rekening houdend met de nabestaanden en het huisvesten van de nieuwe cliënt. Hart&Vaatgroep
Recent is de Hart&Vaatgroep van start gegaan. Dit is een nieuwe belangenorganisatie die zich richt op de circa één miljoen mensen met een hart- of vaatziekte in Nederland. De Hart&Vaatgroep is ontstaan door een fusie van vijf patiëntenorganisaties. De Hart&Vaatgroep ontwikkelt producten en diensten die de zelfredzaamheid van de patiënt vergroten. De Hart&Vaatgroep geeft informatie, organiseert lotgenotencontact, doet aan leefstijlbegeleiding en behartigt de belangen van alle hart- en vaatpatiënten in de politieke arena en het krachtenveld van de zorg. Meer informatie: www.hartenvaatgroep.nl
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 3
3
27-02-2009 15:29:10
Eigen budget voor cliëntenraden VWS wil de positie van cliëntenraden versterken. In de (komende) Wet cliëntenrechten zorg (WCZ) krijgen cliëntenraden de beschikking over een eigen budget. Het budget wordt gebaseerd op een werkplan en een begroting die de cliëntenraad zelf opstelt. Daarmee is het budget niet langer afhankelijk van de wensen van het bestuur. Doel is het wetsvoorstel WCZ vóór de zomer voor advies aan te bieden aan de Raad van State. Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg)
De Eerste Kamer heeft groen licht gegeven voor de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Dit betekent dat chronisch zieken, gehandicapten en ouderen vanaf 1 januari 2009 automatisch een vergoeding krijgen voor de extra kosten die zij maken vanwege hun beperking of handicap. Met de Wtcg vervalt de regeling buitengewone uitgaven van de Belastingdienst. Deze regeling kan dit jaar voor het laatst worden gebruikt bij de aangifte inkomstenbelasting 2008. De belangrijkste veranderingen die de Wtcg met zich meebrengt zijn: – de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (‘forfait); – de korting op de eigen bijdrage AWBZ/Wmo; – een nieuwe fiscale regeling voor specifieke zorgkosten; – maatregelen om arbeidsongeschikten en ouderen te compenseren voor het verlies van aftrekposten. Meer informatie: zie www.minvws.nl/ dossier Wtcg CIZ Indicatiewijzer
Om de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2009 beter toepasbaar te maken, heeft het CIZ de bijlagen uitgewerkt vanuit het perspectief van de indicatiestelling. Deze uitwerking, de CIZ Indicatiewijzer, is voor het eerst in deze vorm gepubliceerd. In de CIZ Indicatiewijzer wordt per beleidsregel uitgelegd wat er onderzocht moet worden, welke informatie van belang is en hoe die gewogen en in de context geplaatst moet worden. En vervolgens hoe dat leidt tot een indicatiebesluit met type(n) zorg, zorgomvang en zorgduur. De Beleidsregels en de CIZ Indicatiewijzer zijn ingegaan op 1 januari 2009. De CIZ Indicatiewijzer is te downloaden via www.ciz.nl. Nieuwe brochures over rechten in psychiatrie
Stichting PVP heeft de brochureserie ‘ Rechten in de ggz’ geheel vernieuwd. De wijzigingen in de Wet Bopz (voorwaardelijke machtiging en dwangbehandeling) zijn hierin verwerkt. In de brochures worden belangrijke rechten van cliënten in de psychiatrie op toegankelijke wijze beschreven. Aan de orde komen thema’s als gedwongen opname in het psychiatrisch ziekenhuis, klachten, ontslag en verlof, voorwaardelijke machtiging en zelfbinding. De brochures zijn voor cliënten gratis verkrijgbaar bij hun pvp of zonder kosten te downloaden van de website van Stichting PVP: www.pvp.nl 4
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 4
27-02-2009 15:29:10
Voor instellingen en andere geïnteresseerden kosten de brochures € 1,- per stuk (excl. verzendkosten). Bestellen via mail of fax bij TGO, 0413 262223,
[email protected] Verpleegkundig specialisten
Nederland heeft er een nieuwe zorgprofessional bij: de verpleegkundig specialist met een erkende, wettelijk beschermde titel. Minister Klink heeft 4 verpleegkundig specialismen erkend: preventieve zorg; acute zorg; intensieve zorg en chronische zorg. Een verpleegkundig specialisme geestelijke gezondheidszorg is in voorbereiding. Verpleegkundig specialisten staan met één been in de verpleegkundige en met het andere in de medische wereld. Naast hun verpleegkundige taken nemen zij taken van artsen over, die door de groeiende vraag naar medische zorg steeds minder tijd voor de patiënt hebben. De verpleegkundig specialisten mogen zelfstandig binnen hun discipline behandelen, zijn daarvoor verantwoordelijk en leggen indien nodig verantwoording af aan collega’s, artsen en leidinggevenden. Samenwerking arts en verpleegkundige
Samenwerking tussen verpleegkundigen/verzorgenden en artsen beïnvloedt het vasthouden aan zinloze rituelen en daarmee de kwaliteit van zorg. Dit bleek uit reacties op het rapport van het Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging (LEVV) in 2008 naar onnodige handelingen in de zorg. Nader onderzoek door het LEVV in samenwerking met de KNMG laat nu zien dat verpleegkundigen en verzorgenden regelmatig voor lastige dilemma’s komen te staan als gevolg van verschil van inzicht of mening met de arts. Bijvoorbeeld rond het wel of niet toedienen van pijnstillers of het moment van ontslag uit het ziekenhuis. De belangrijkste conclusie van de oriëntatie luidt dat zowel verpleegkundigen/verzorgenden als artsen regelmatig te maken krijgen met dilemma’s als gevolg van een verschil van inzicht of mening tussen de verschillende professionals. Verpleegkundigen/verzorgenden leggen zich dan vaak neer bij de mening van de arts of besluiten naar eigen inzicht te handelen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de kwaliteit van de zorg voor de patiënten en cliënten, maar kan er ook toe leiden dat verpleegkundigen en verzorgenden zich miskend voelen en voortijdig het vak verlaten. Om dilemma’s te doorbreken acht het LEVV het van belang dat gewerkt wordt aan drie elementen namelijk vakkennis, vakinhoudelijk leiderschap en teamwork. Vijftig websites onder de loep
Over de hele wereld presenteren websites keuze-informatie over de zorg voor consumenten. De Verenigde Staten lopen daarin voorop; in Europa vooral Nederland en Engeland. Het NIVEL maakte een overzicht en nam zo’n 50 internationale websites met keuze-informatie voor consumenten onder de loep. Over ziekenhuizen en zorgverzekeraars is de meeste informatie te vinden, over bijvoorbeeld fysiotherapeuten veel minder. De presentatie van de informatie op de sites verschilt sterk, maar er zijn ook overeenkomsten. Ze gebruiken bijvoorbeeld bijna allemaal tabellen met aanbieders en keuzeaspecten. Veel websites bieden eerst al selectiemoge-
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 5
5
27-02-2009 15:29:10
lijkheden op bijvoorbeeld regio, om de informatie behapbaar en relevant te maken. Zie ook http://www.nivel.nl/oc2/page.asp?PageID=11351 Resultaten project Dwang en Drang veelbelovend
Ruim drie jaar geleden stelde GGZ Nederland zich ten doel om het aantal separaties met 10% per jaar te verminderen. Aanleiding voor het project was de constatering dat er in Nederland meer wordt gesepareerd dan in de ons omringende landen. 42 ggz-instellingen zijn hiermee gericht aan de slag gegaan en de resultaten zijn positief. Uit de resultaten van de deelprojecten kunnen de volgende conclusies getrokken worden: – er is een forse vermindering in het aantal en in de duur van separaties; – binnen de projecten is er een afname in aantal separaties te zien van 17% tot 75%; – hoe zorgvuldiger er gekeken wordt naar situaties, des te meer mogelijkheden er gezien worden om veranderingen door te voeren; – om een verandering van houding/cultuur binnen de psychiatrie te bereiken zal het verandertraject ook de komende jaren moeten worden voortgezet; – om betere zorg te kunnen verlenen moet er meer ingezet worden op Intensive Care verpleging; – minder dwangtoepassingen is niet alleen een zaak van de ggz, maar ook van de politiek en de verzekeraars; Patiëntenvereniging deelt keurmerk uit
De patiëntenvereniging voor mensen met slaapapneu deelde afgelopen februari aan zeven slaapcentra sterren uit voor de kwaliteit van dienstverlening. De ApneuVereniging wilde weten waar mensen met apneu het beste heen kunnen. Om in kaart te brengen welke klinieken over voldoende expertise beschikken, hield de vereniging een groot tevredenheidsonderzoek, waaraan meer dan 5600 patiënten deelnamen. Patiënten werden gevraagd naar de wacht- en doorlooptijd waar ze mee te maken kregen; of er tijd en aandacht was voor hun probleem; hoe de diagnose verliep en of ze zich uiteindelijk geholpen voelden. Daarbij bleken er grote verschillen tussen de klinieken. Voor zover bekend is het voor het eerst dat een patiëntenvereniging een kwaliteitskeurmerk geeft aan ziekenhuizen.
Wet- en regelgeving Kamerstukken (23 oktober 2008 tot 15 januari 2009) In onderstaand overzicht zijn de Officiële Publicaties van de overheid op wet gesorteerd. Via www.overheid.nl > overheidsinformatie > officiële publicaties krijgt u met het publicatienummer toegang tot de volledige teksten.
6
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 6
27-02-2009 15:29:10
AWBZ Algemene wet bijzondere ziektekosten (1968) 26 631 Modernisering AWBZ. Kamerstukken II 2008/2009: verslag schriftelijk overleg over de brief van de staatssecretaris van VWS van 22 september 2008 inzake nieuwe bekostigingssystematiek (zorgzwaartebekostiging) (Kamerstuk 26 631, nr. 273) (277); verslag schriftelijk overleg over de brief van 3 juli 2008 over prijzen zorgzwaartepakketten (Kamerstuk 26 631, nr. 266) (278); brief van de staatssecretaris ter aanbieding van afschrift aanwijzing aan Nederlandse Zorgautoriteit over invoering prestatiebekostiging in de intramurale langdurige zorg op grond van zorgzwaartepakketten (280); brief van de staatssecretaris bij de aanbieding van het Convenant Bemiddeling in de thuiszorg bij AWBZ-erkende thuiszorginstellingen (281); brief van de staatssecretaris met tweede voortgangsrapportage invoering zorgzwaartebekostiging 2008 (282). brief van de staatssecretaris over toekomst ADL-clusters (286); brief van de staatssecretaris over doorlooptijden indicatieaanvragen voor AWBZ-zorg (287); verslag algemeen overleg van 20 november 2008 over zorgzwaartebekostiging (288); brief van de staatssecretaris over zorgzwaartebekostiging (289); brief van de staatssecretaris over de ontwikkelingen bij Meavita Nederland (290). 30 597 Toekomst AWBZ. Kamerstukken II 2008/2009: brief van de staatssecretaris over transitie-experimenten langdurige zorg (33); brief van de staatssecretaris over de stand van zaken van de uitwerking van AWBZ-pakketmaatregelen, en aanbieding rapport Onderzoek effecten pakketmaatregelen AWBZ (CIZ en HHM) (34); brief van de staatssecretaris over inkomensconsequenties eigenbijdrageregeling (35); brief van de staatssecretaris over de gewenningsperiode, ketenzorg dementie en de koploperprojecten en het tijdpad van de beleidsvoornemens uit haar brief van 13 juni 2008 (30 597, nr. 15) (36); brief van de staatssecretaris met de eindevaluatie van het groot project modernisering AWBZ (37); brief van de staatssecretaris ter aanbieding van een afschrift van de beschikking inzake de aanwijzing van zorgkantoren met ingang van 1 januari 2009 (38); brief van de staatssecretaris over het rapport Invloed consumenten op kwaliteit van AWBZzorg (39); brief van de staatssecretaris over de Monitor extramurale AWBZ-zorg (40); verslag algemeen overleg van 30 oktober 2008 over de uitwerking van de AWBZ-pakketmaatregel (30 597, nrs. 29 en 34) (41); verslag algemeen overleg gehouden op 13 november 2008 over onder andere de aanwijzing Nederlandse Zorgautoriteit contracteerruimte 2009 (42); brief van de staatssecretaris ter aanbieding van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ zoals die in werking treden per 1 januari 2009 (43); verslag schriftelijk overleg over de brief van staatssecretaris Bussemaker (VWS) van 23 oktober 2008 inzake transitie-experimenten langdurige zorg (Kamerstuk 30 597, nr. 33) (44); brief van de staatssecretaris ter aanbieding van brief aan wethouders Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) over de beleidsmaatregelen psychosociaal (45); brief van de staatssecretaris over de stappen die zij heeft gezet en de plannen die zij heeft om het persoonsgebonden budget (PGB) toekomstbestendig te maken (46). 31 700 XVI Vaststelling begroting ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2009. Kamerstukken II 2008/2009: motie
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 7
7
27-02-2009 15:29:10
over uitstel van de voorgenomen bezuiniging van 800 miljoen euro op de AWBZ (39); motie over niet invoeren van vermogensbijtelling in de AWBZ (40); motie over maatregelen om fraude in de thuiszorg aan te pakken (42); motie over afzien van wetsvoorstel introductie vermogenstoets in eigenbijdrageregeling voor AWBZ en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) (43); motie over afzien van vermogenstoets bij eigenbijdrageregeling Wmo/AWBZ (48); motie over een nadere uitwerking van de toekomst van de AWBZ (56); 29 689 Herziening zorgstelsel. Kamerstukken II 2008/2009: brief van de minister over overheveling geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (ggz) van Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) naar Zorgverzekeringswet (Zvw) (244); 526 Op 16 december 2008 is als Staatsblad verschenen Wet van 30 oktober 2008, houdende wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de verstrekking van bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven ten gevolge van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan bepaalde groepen vreemdelingen en van de Algemene wet bijzondere ziektekosten met het oog op verzekering van bepaalde groepen minderjarige vreemdelingen. 515
Wet BIG Op 16 december 2008 is als Staatsblad verschenen het Besluit van 24 november 2008, houdende periodieke registratie van op grond van artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg ingeschrevenen (Besluit periodieke registratie Wet BIG).
Wet BOPZ Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (1994). 25 763 Evaluatie Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Kamerstukken II 2008/2009: verslag algemeen overleg op 2 oktober 2008 (20). 30 492 Wijziging Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (voorwaardelijke machtiging, dwangbehandeling). Kamerstukken II 2008/2009: brief van de minister over de uitvoering van drie moties (30 492, nrs. 22, 25 en 23) en over een toezegging van zijn voorganger over onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (31). Wet ambulancezorg Wet ambulancezorg. 29 835 Wet ambulancezorg. Kamerstukken I 2008/2009: nadere memorie van antwoord (P); eindverslag (Q). Wet op de jeugdzorg Wet op de jeugdzorg (2005). 29 815 Jeugdzorg 2005-2008. Kamerstukken II 2008/2009: brief van de minister over de aanpak van de jeugdproblematiek in de grote steden en het Amsterdamse onderzoek ‘Systeem in beeld’ (176); verslag algemeen overleg
8
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 8
27-02-2009 15:29:10
over de rapporten van de Inspectie Jeugdzorg d.d. 28 oktober 2008 (177); brief van de minister over de stand van zaken omtrent de wachtlijsten in de jeugdzorg (178); brief van de minister met beantwoording openstaande vragen over de wachtlijsten in de gesloten jeugdzorg (180); verslag algemeen overleg van 26 november 2008 over onder andere de gesloten jeugdzorg en de toekomst van de Glen Mills School (182). Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg 31 466 Wijziging Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg. Kamerstukken II 2008/2009: nota naar aanleiding van het verslag (12); tweede nota van wijziging (13); derde nota van wijziging (14); brief van de minister ter aanbieding van de concept algemene maatregel van bestuur houdende wijziging van het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg (15). WMK Wet medische keuringen (1998). 28 172 Evaluatie Wet op de medische keuringen. Kamerstukken II 2008/2009: verslag schriftelijk overleg over de tweede evaluatie van de Wet op de medische keuringen (7). WMO Wet maatschappelijke ondersteuning (2007). 31 317 Wijziging Wet maatschappelijke ondersteuning en Wet werk en bijstand in verband met het verstrekken van uitkering aan mantelzorgers. Kamerstukken I 2008/2009: voorlopig verslag (A). 29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning. Kamerstukken II 2008/2009: brief van de staatssecretaris ter aanbieding van de tussenrapportage Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) (91). 31 795 Wijziging Wet maatschappelijke ondersteuning met betrekking tot onder andere de wijze waarop aanspraak bestaat op individuele voorziening. Kamerstukken II 2008/2009: voorstel van wet (2); memorie van toelichting (3); advies en nader rapport (4). WMWO Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (eerder ook wel afgekort als WMO, 1999). 31 452 Wijziging Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met onder andere evaluatie van deze wet. Kamerstukken II 2008/2009: brief van de staatssecretaris ter aanbieding van de brochure Medisch-wetenschappelijk onderzoek. Algemene informatie voor de proefpersoon (6); Kamerstukken II 2008/2009: nota naar aanleiding van het verslag (7); nota van wijziging (8). WOD Wet op de orgaandonatie (1996). 28 140 Evaluatie orgaandonatie. Kamerstukken II 2008/2009: verslag algemeen overleg gehouden op 8 oktober 2008 over onder andere het advies ‘Rui-
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 9
9
27-02-2009 15:29:10
len met de wachtlijst’ (28 140, nr. 44) (51); brief van de minister over onder andere de wijze waarop wachtlijsten orgaantransplantatie in het buitenland en de allocatie van beschikbare organen door Eurotransplant zich tot elkaar verhouden (62); brief van de minister over het Activerend Toestemmingssysteem en de Donorkaart (63); brief van de minister over toezeggingen, gedaan tijdens het algemeen overleg d.d. 8 en 21 oktober 2008 (65).
WTZI Wet Toelating Zorginstellingen (2005). 27 659 Wet toelating zorginstellingen. Kamerstukken II 2008/2009: brief van de staatssecretaris ter overlegging van een wijziging van het Uitvoeringsbesluit van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) (105); brief van de staatssecretaris over inwerkingtreding van de wijziging van het Uitvoeringsbesluit WTZi (106, herdruk).
29 689
31 249 31 550
31 736 526
Zvw Zorgverzekeringswet (2006). Herziening zorgstelsel. Kamerstukken II 2008/2009: brief van de minister ter aanbieding van het samenvattend rapport uitvoering Zorgverzekeringswet (Zvw) 2007 (228); brief van de minister over voorgenomen uitzonderingen zorgaanspraken Zorgverzekeringswet (Zvw) (235). Wijziging van onder andere de Zorgverzekeringswet in verband met bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven door verlenen medische zorg aan bepaalde groepen vreemdelingen. Wijziging Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet in verband met voortzetting subsidiëring MEE-organisaties. Kamerstukken I 2008/2009: eindverslag (A). Kamerstukken II 2008/2009: brief van de staatssecretaris over MEE-ondersteuning voor mensen met een intramurale indicatie voor het opstellen van een zorgplan (7). Kamerstukken II 2008/2009: nota naar aanleiding van het verslag (5). Wijziging van onder meer Zorgverzekeringswet en Wet op de zorgtoeslag (structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering). Kamerstukken II 2008/2009: verslag (5). Op 16 december 2008 is als Staatsblad verschenen Wet van 30 oktober 2008, houdende wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de verstrekking van bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven ten gevolge van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan bepaalde groepen vreemdelingen en van de Algemene wet bijzondere ziektekosten met het oog op verzekering van bepaalde groepen minderjarige vreemdelingen.
Overig 27 529 Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) in de zorg. Kamerstukken II 2008/2009: brief van de minister over onder andere actuele stand van zaken op gebied van invoering elektronisch patiëntendossier (42); 10
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 10
27-02-2009 15:29:10
brief van de minister ter aanbieding van het rapport Informatiebeveiliging ziekenhuizen voldoet niet meer aan de norm (43); brief van de minister over de brief van minister Klink (VWS) betreffende het elektronisch patiëntendossier (EPD) (44); verslag algemeen overleg op 6 november 2008 over de toezeggingen die zijn gedaan in het algemeen overleg van 11 september 2008 (51); brief van de minister over onder meer een gebruiksvriendelijke mogelijkheid bezwaar te maken (52); brief van de minister over onder meer de stand van zaken ten aanzien van de identificatie en inzage door de patiënt in zijn gegevens (53); brief van de minister over het proces van informed consent inzake het elektronisch patiëntendossier (54). 31 545 Subsidiariteitstoets van voorstel voor richtlijn van de Raad voor toepassing rechten patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (COM (2008) 414). Kamerstukken I 2008/2009: verslag schriftelijk overleg over het voorstel voor een richtlijn patiëntenrechten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (F); Kamerstukken II 2008/2009: brief van de vaste commissie VWS over de rechtsgrondslag voor het richtlijnvoorstel grensoverschrijdende gezondheidszorg (6). 31 476 Patiënten- en cliëntenrechten. Kamerstukken II 2008/2009: verslag algemeen overleg gehouden op 23 oktober 2008 over het programma ‘Zeven rechten voor de cliënt in de zorg: Investeren in de zorgrelatie’ (6).
Uitspraken Gemiste diagnose
Twee vervangend huisartsen beoordelen gedurende vijf opeenvolgende dagen een man met plotselinge hevige hoofdpijn en pijn in de nek. Beide huisartsen houden het op spanningshoofdpijn, maar uiteindelijk blijkt de man een hersenbloeding te hebben doorgemaakt. Aan de tuchtcolleges wordt onder meer de vraag voorgelegd of het stellen van de verkeerde diagnose de huisartsen tuchtrechtelijk verweten moet worden. De feiten Een ogenschijnlijk gezonde 44-jarige man komt met ernstige hoofdpijn en pijn in de nek ziek naar huis. Zijn vrouw belt via de spoedlijn met de praktijk van de huisarts. Zij krijgt een mannelijke vervanger van de eigen huisarts aan de lijn. Deze arts spreekt met de man zelf en besluit een afwachtend beleid te volgen. De volgende dag wordt de man onderzocht door een vrouwelijke vervanger van de eigen huisarts. De vrouw van de zieke man heeft de afspraak gemaakt maar zij is er zelf niet bij aanwezig. Deze arts komt tot de werkdiagnose spanningshoofdpijn en schrijft medicatie voor. De man zal na drie dagen bellen hoe het gaat. Een dag later belt zijn vrouw met de praktijk omdat de voorgeschreven medicatie niet helpt. De vervangster past de medicatie aan. De volgende dag belt de vrouw opnieuw, nu met een hulpvraag omtrent de pijnstilling. Zij krijgt dan weer de mannelijke vervanger aan de lijn. Deze adviseert fysiotherapie. Weer een dag later belt de vrouw met de praktijk omdat de klachten van haar man aanhouden en zij zo het
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 11
11
27-02-2009 15:29:10
weekend niet in durft. De man wordt die dag opnieuw door de vervangster onderzocht. Zij ziet op grond hiervan geen reden om haar waarschijnlijkheidsdiagnose te herzien. Zij past wel de medicatie opnieuw aan. De pijn vermindert daarna enigszins, maar de man houdt nog veel klachten. Drie weken later wordt hij opgenomen in het ziekenhuis. Er is sprake van een hersenbloeding en de man raakt in coma. Er wordt een verwijd vat in de hersenen gevonden. Na operatief ingrijpen en vele complicaties daarna wordt de man, die niet revalidabel blijkt, opgenomen in een verpleeghuis. Bijna een jaar later dient de man bij het Regionaal Tuchtcollege een klacht in over het handelen van de beide vervangende huisartsen. Nog vóór de uitspraak van het tuchtcollege, overlijdt de man. Zijn vrouw zet de tuchtprocedure voort. De huisartsen wordt verweten dat zij de verkeerde diagnose hebben gesteld en daarin ten onrechte hebben volhard; dat zij ondanks herhaalde verzoeken pertinent geweigerd hebben om de man door te sturen, terwijl is gebleken dat dit zeer noodzakelijk was; dat zij door hun arrogante en neerbuigende opstelling tegenover de man hem en zijn gezin onuitsprekelijke emotionele schade hebben toegebracht. Aldus hebben zij gehandeld in strijd met de zorg die zij tegenover de man dienen te betrachten. De uitspraak De mannelijke vervanger is betrokken geweest bij twee telefonische consulten. Hij heeft de eerste keer de man de gebruikelijke vragen gesteld. De gegevens van de anamnese wezen niet in de richting van ernstige pathologie. Noch door de vrouw, noch door de man is toen de angst voor een hersenbloeding uitgesproken. Evenmin is verzocht om een verwijzing. Spanningshoofdpijn leek hem het meest waarschijnlijk. Hij heeft de man nog aangeboden dat hij welkom was op het spreekuur als hij het niet vertrouwde. Bij het tweede telefonische contact was er geen sprake van nieuwe symptomen. De arts heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de eerder gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose door zijn collega. De man heeft niet aangegeven ongerust te zijn en in het bijzonder bang te zijn voor een hersenbloeding. Hij gaf ook niet aan dat zijn vrouw ongerust was. De arts herkent zich niet in het beschreven beeld van een arrogante en neerbuigende opstelling. Een verwijzing naar een specialist was niet geïndiceerd en betrokkenen drongen hier ook niet op aan. De vrouwelijke huisarts heeft de man twee maal gezien en onderzocht en een maal telefonisch gesproken. Het eerste uitgebreide onderzoek bracht haar tot de werkdiagnose spanningshoofdpijn waarvoor zij de gebruikelijke medicatie voorschreef. De man zou na drie dagen terugkomen voor controle. Een dag later belde de vrouw. Naar aanleiding hiervan wijzigde de arts de medicatie en bood zij een consult aan voor de volgende dag als de klachten bleven. De vrouw heeft geen vermoeden geuit van ernstig hersenletsel, noch vroeg zij om een verwijzing naar een specialist. De arts heeft de man daarna opnieuw uitgebreid onderzocht. Zij heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien om haar werkdiagnose te herzien. Zij herkent zich niet in het verwijt dat zij zich arrogant en neerbuigend heeft opgesteld. Er is geen discussie geweest over verwijzing naar een specialist. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geen bedenkingen bij het advies dat de mannelijke huisarts de eerste keer aan de man gaf. Dat heeft het tuchtcollege wel bij het tweede telefonische contact. Ook al was de man twee dagen eerder door zijn col-
12
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 12
27-02-2009 15:29:11
lega onderzocht, dit ontslaat de arts niet van zijn plicht om ieder contact met een patiënt telkens weer opnieuw te beoordelen. Met name tijdens de zitting gaf de arts er desgevraagd geen blijk van dat hij dit ten volle besefte. Zijn verklaring dat hij vertrouwde op het oordeel van zijn collega is niet de norm in de beroepsgroep, die met zich meebrengt dat elke arts in elke nieuwe situatie zich weer een zelfstandig professioneel oordeel vormt. Juist het voorschrijden van de tijd kan – ook bij gelijkblijvende klachten – aanleiding zijn om een werkdiagnose te herzien. Het nalaten van een zelfstandig professioneel oordeel acht het college tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het kan zich voorstellen dat in het licht hiervan de houding van de arts arrogant is overgekomen. De klacht is deels gegrond en de maatregel van een waarschuwing wordt passend geoordeeld. De arts gaat in hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege acht de aantekeningen van de arts in het medisch journaal te summier. Zo blijkt uit de aantekeningen over het tweede contact niet dat de arts zich een eigen professioneel oordeel heeft gevormd over de medische toestand van de patiënt. Het Centraal Tuchtcollege acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verder is het Centraal Tuchtcollege het met het Regionaal Tuchtcollege eens dat de arts, gelet op het feit dat het de vierde maal was dat een 44-jarige man die niet bekend was met eerdere hoofdpijnklachten de praktijk consulteerde, zijn verantwoordelijkheid had moeten nemen en de man op die datum had moeten zien. Of de arts zich arrogant heeft gedragen kan niet worden vastgesteld. Deze overweging van het Regionaal Tuchtcollege is niet dragend voor zijn beslissing en kan verder buiten beschouwing blijven. Het beroep wordt verworpen. Als het gaat om de vrouwelijke huisarts vindt het Regionaal Tuchtcollege geen aanwijzingen dat het medisch-technisch handelen niet juist is geweest. Het college overweegt dat het te betreuren is dat de arts de eerste alarmsymptomen voor een hersenbloeding heeft gemist, maar het missen van een diagnose is niet steeds tuchtrechtelijk verwijtbaar. Nu de arts betwist dat er om een verwijzing naar een specialist is gevraagd, kan het college niet vaststellen wat er precies gezegd is. Ook het verwijt dat de arts zich neerbuigend en arrogant heeft opgesteld, is niet komen vast te staan. De klacht moet in al haar onderdelen worden afgewezen. De vrouw gaat in hoger beroep. Voordat het Centraal Tuchtcollege de klacht behandelt, benadrukt het College dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professionele handelen van de arts gaat om de vraag of de arts gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van de verweten gedraging en met de regels en normen die toen in de beroepsgroep golden. Het Centraal Tuchtcollege deelt het standpunt van het Regionaal Tuchtcollege dat het missen van een diagnose niet noodzakelijkerwijs tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het onderzoek van de arts is beide keren zorgvuldig geweest en zij kon dan ook op grond van haar onderzoeksbevindingen herhaald tot haar diagnose spanningshoofdpijn komen. Nu de klassieke symptomen behorende bij een hersenbloeding zich door het a-typische verloop van deze zeldzame aandoening niet hebben voorgedaan, acht het Centraal Tuchtcollege niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de arts deze diagnose heeft gemist. Het college merkt daarbij nog op dat niet bij elke acute heftige hoofdpijn zonder verdere alarmsignalen een hersenbloeding in de differentiaaldiagnose op de voorgrond staat. De vraag of door klaag-
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 13
13
27-02-2009 15:29:11
ster of door de patiënt expliciet is gevraagd om een verwijzing kan niet meer feitelijk worden vastgesteld, zodat hierop geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gebaseerd. Verder is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de arts klaagster of de patiënt onheus heeft bejegend. Het beroep wordt verworpen. Aantekeningen Missen van een diagnose Beide tuchtcolleges zijn van oordeel dat het missen van een diagnose niet noodzakelijkerwijs tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het Centraal Tuchtcollege benadrukt dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professionele handelen van de arts gaat om de vraag of de arts gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de stand van de wetenschap ten tijde van de verweten gedraging en met de regels en normen die toen in de beroepsgroep golden. Wetenschap achteraf mag bij het beoordelen van die vraag geen rol spelen. Achteraf is het altijd gemakkelijk oordelen. Dit is een principe van ‘fair trial’. Ook voor klachtencommissies is dit een belangrijk principe bij het beoordelen van klachten. Je moet als arts dan wel aannemelijk kunnen maken dat je binnen die grenzen gebleven bent. Voor de vrouwelijke huisarts in deze zaak is dat geen probleem. Zij heeft de man twee keer uitgebreid en zorgvuldig onderzocht en de werkdiagnose die zij op basis van haar bevindingen stelde was goed te verantwoorden, alhoewel achteraf gezien onjuist. Voor de mannelijke huisarts ligt het anders. Hij heeft de man twee keer via de telefoon gesproken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geen bedenkingen bij het advies dat de huisarts bij het eerste telefoontje gaf, waarbij hij de man ook aanbood om naar de praktijk te komen, wanneer hij het niet vertrouwde. Bij het tweede telefonische consult had hij de man volgens dit college echter naar de praktijk moeten laten komen om een zelfstandig professioneel oordeel over de medische situatie van de man te vormen. Dat de huisarts dit niet nodig vond omdat zijn collega twee dagen eerder de man al had onderzocht en er geen sprake was van nieuwe symptomen, acht het tuchtcollege onjuist. Vooral omdat het al de vierde keer was dat de man de praktijk raadpleegde en hij niet met eerdere hoofdpijnklachten bekend was. De norm in de beroepsgroep houdt onder andere in dat elke arts in elke nieuwe situatie zich weer een zelfstandig professioneel oordeel vormt. Dat dit mogelijkerwijs tot dezelfde bevindingen zou hebben geleid, doet aan dit verwijt niet af. Het Centraal Tuchtcollege is het hiermee eens en voegt daar nog een verwijt aan toe. De schriftelijke onderbouwing van het medisch handelen van de arts in het medisch journaal en zijn mondelinge toelichting daarop met betrekking tot de twee telefonische contactmomenten acht het Centraal Tuchtcollege onvoldoende. Hieruit valt niet op te maken of de arts zich een eigen professioneel oordeel heeft geveld over de medische toestand van de man. Zo heeft hij niet beschreven wat hij precies heeft uitgevraagd en uit niets blijkt of hij de klachten in een breder kader dan alleen spanningshoofdpijn heeft geplaatst. Dit acht het Centraal Tuchtcollege tuchtrechtelijk verwijtbaar. In feite is het handelen van de arts zo niet toetsbaar.
14
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 14
27-02-2009 15:29:11
Waarschijnlijkheidsdiagnose Het oordeel van de tuchtcolleges dat de mannelijke huisarts zich niet op de uitkomsten van het onderzoek van zijn collega had mogen verlaten, roept de vraag op of dit niet een bommetje legt onder de collegiale overdracht. Mag een arts niet vertrouwen op het oordeel van zijn collega? Moet hij zich altijd zelf een professioneel oordeel vormen? Dat is niet wat de tuchtcolleges hier voor ogen staat. In deze zaak is cruciaal, dat het om een waarschijnlijkheidsdiagnose gaat. Bij een waarschijnlijkheidsdiagnose, waarbij de diagnose dus niet met harde onderzoeksgegevens kan worden aangetoond, dient een arts extra alert te zijn, omdat nieuwe ontwikkelingen of zelfs maar het voortschrijden van de tijd bij gelijkblijvende klachten ertoe kunnen leiden, dat de waarschijnlijkheidsdiagnose moet worden herzien. Zeker nu de plotselinge en hevige klachten van de relatief jonge man niet in een voorgeschiedenis van eerdere vergelijkbare klachten konden worden geplaatst en het al de vierde achtereenvolgende dag was dat de man de praktijk raadpleegde. Beoordeling arrogante opstelling artsen In lijn met de jurisprudentie over dit onderwerp oordelen de tuchtcolleges dat wanneer de lezingen over de wijze van bejegening elkaar tegenspreken, en er geen ander bewijs voorhanden is, niet vastgesteld kan worden dat de gedraging zich heeft voorgedaan. De hulpverlener kan daarom geen verwijt gemaakt worden in dit opzicht. Alhoewel dit door de klager soms als onbevredigend ervaren kan worden, hanteren de tuchtcolleges hierbij terecht een ander principe van fair trial: een hulpverlener kan niet veroordeeld worden voor een gedraging die niet kan worden vastgesteld. Weliswaar overweegt het Regionaal Tuchtcollege dat het zich voor kan stellen dat de houding van de mannelijke huisarts arrogant is overgekomen, maar uit het feit dat deze overweging niet dragend is voor zijn beslissing, kan worden afgeleid dat deze overweging niet de status heeft van een bewezen gedraging. In de praktijk van de klachtenopvang worden de verwijten van arrogantie en neerbuigendheid in een situatie waarin de klager zeer ongerust is geweest en niet in staat was om de gang van zaken te beïnvloeden, herkend als een psychologische reactie op een noodsituatie, waarin geen uitweg was. Ook al heeft de hulpverlener geen enkele intentie gehad om arrogant of neerbuigend te zijn, in de hierboven genoemde situatie kan hij gemakkelijk als zodanig ervaren worden. Wanneer een hulpverlener zegt zich niet in de verweten gedraging te herkennen, hoeft dat niet te zijn omdat hij het wenst te ontkennen, maar omdat hij er zich naar eer en geweten niet in herkent. Het is de situatie waarin de klager zich bevindt, die hem parten speelt. Bron Uitspraken Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, nrs. 2007/112 en 2007/113 d.d. 10 april 2008
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 15
15
27-02-2009 15:29:11
Uitspraken Klagen over je collega
Een bedrijfsarts in opleiding dient een klacht in over haar leidinggevende. Zij vindt dat haar leidinggevende haar professionele autonomie in een bepaalde kwestie heeft ondermijnd. De leidinggevende is van mening dat hij niet aan het tuchtrecht is onderworpen omdat hij in dit geval niet gehandeld heeft als (bedrijfs)arts, maar als manager. Wanneer is sprake van een rechtstreeks belang dat een klager moet hebben om ontvankelijk te zijn? De feiten Een bedrijfsarts in opleiding (i.o.) is werkzaam bij een grote Arbo-organisatie. In mei 2005 moet de bedrijfsarts i.o. een dierenarts keuren in verband met zijn aanstelling bij de Rijksdienst voor de keuring van vlees en vee. De dierenarts was per 1 mei 2005 voor de duur van drie maanden in tijdelijke dienst getreden. De bedoeling was dat hij per 1 augustus een vaste aanstelling zou krijgen. De dierenarts had bezwaar tegen de keuring. Hierop brak de bedrijfsarts i.o. de keuring af. Zij meende dat conform de Wet medische keuringen (WMK) de keuring niet (meer) was toegestaan omdat er een geschil was tussen de dierenarts en zijn werkgever (verder te noemen klant). Er was immers al sprake van een dienstverband. Bovendien waren er van tevoren geen (bijzondere) functie-eisen aangeleverd. De afdeling personeelszaken en de directie van de klant zijn het hier niet mee eens. Zij gaan informeren bij diverse collega’s en deskundigen, waaronder de supervisor en praktijkopleider van de bedrijfsarts i.o.. Deze bevestigen de conclusie van de bedrijfsarts i.o. dat keuring niet meer mogelijk is. Ook de leidinggevende van de bedrijfsarts i.o. ondersteunt haar in eerste instantie, maar meldt aan de klant dat de bedrijfsarts i.o., in plaats van een aanstellingsonderzoek, een gericht periodiek geneeskundig onderzoek had kunnen adviseren waarin eveneens de medische aspecten van de geschiktheid worden onderzocht. Vervolgens meldt een jurist van de klant dat een keuring gedurende een tijdelijk dienstverband van maximaal drie maanden niet vereist is, maar dat een keuring gedurende het tijdelijke dienstverband met het oog op de voorgenomen vaste aanstelling is toegestaan. De leidinggevende geeft vervolgens aan dat het geschil berust op een misverstand. Een aanstellingskeuring is toegestaan nu de dierenarts pas per 1 augustus een vaste aanstelling krijgt. Een uitnodiging voor de keuring wordt verstuurd. De leidinggevende laat de aanstellingskeuring door een andere arts verrichten terwijl de bedrijfsarts i.o. eerder had besloten dat die keuring niet was toegestaan. De bedrijfsarts i.o. dient hierop een klacht in tegen haar leidinggevende bij het Regionaal Tuchtcollege omdat dit haar professionele autonomie zou ondermijnen. De uitspraak De leidinggevende is van mening dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht van de bedrijfsarts i.o. niet ontvankelijk dient te verklaren nu hij niet heeft gehandeld in de hoedanigheid van (bedrijfs)arts maar van manager/leidinggevende. Het tuchtcollege deelt deze mening niet. Volgens het college is de bedrijfsarts i.o. ontvanke16
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 16
27-02-2009 15:29:11
lijk nu zij belang heeft bij haar klacht. Het college stelt vast dat een medische keuring is te beschouwen als uitoefening van individuele gezondheidszorg. De leidinggevende heeft zich rechtstreeks beziggehouden met de vraag of een medische keuring geoorloofd is (en is uiteindelijk zelf tot het oordeel is gekomen dat dit zo was) en dit heeft ertoe geleid dat die keuring werd uitgevoerd. Zijn handelen is daarom te beschouwen als uitoefening van de individuele gezondheidszorg. De door de bedrijfsarts i.o. ingediende klachten worden gegrond verklaard. De leidinggevende wordt een berisping opgelegd. Hierop gaat de leidinggevende in hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van mening dat het belang van de bedrijfsarts i.o. niet gerelateerd is aan de individuele gezondheidszorg. De bedrijfsarts i.o. is niet in haar professionele autonomie geschaad. Nadat zij de keuring van de dierenarts had afgebroken, is zij immers niet meer bij diens keuring betrokken geweest. Zij heeft ook geen opdracht gekregen de dierenarts alsnog te keuren. Nu niet is gebleken dat de bedrijfsarts i.o. door het handelen van de leidinggevende in haar professionele autonomie of anderszins zodanig is geschaad, dat zij daardoor een aan de individuele gezondheidszorg gerelateerd belang heeft gekregen, verklaart het Centraal Tuchtcollege dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte de bedrijfsarts i.o. ontvankelijk heeft verklaard. De beslissing kan op die grond niet in stand blijven. De opgelegde maatregel van berisping komt daarmee te vervallen. Aantekeningen Ontvankelijkheid (1): klager als belanghebbende In deze zaak beoordeelt het Centraal Tuchtcollege allereerst de vraag of de bedrijfsarts i.o. kan worden aangemerkt als klachtgerechtigde. Om als rechtstreeks belanghebbende, bedoeld in artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG, en dus als klachtgerechtigde te kunnen worden aangemerkt, moet sprake zijn van een belang in het kader van de individuele gezondheidszorg. Dit vloeit voort uit de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Dit valt onder meer af te leiden uit de Memorie van Toelichting (kamerstukken II 198501986, 19 522, nr. 3). Hierin wordt de kring van rechtstreeks belanghebbenden genoemd: de patiënt van een beroepsbeoefenaar die aan tuchtrechtspraak is onderworpen; de naaste betrekkingen van de patiënt en de nabestaanden van een overleden patiënt. Uit de toelichting valt op te maken dat onder omstandigheden ook collega’s van beroepsbeoefenaren als zodanig kunnen worden beschouwd. Het moet dan wel gaan om hulpverleners die ook onder de Wet BIG vallen (artikel 3 of artikel 34). Als voorbeeld van een klachtgerechtigde collega wordt het geval genoemd waarin een beroepsbeoefenaar wordt verweten zich zo oncollegiaal te hebben gedragen dat daardoor de goede gang van zaken bij de uitoefening van individuele gezondheidszorg wordt gestoord. Steeds gaat het om het algemeen belang van een goede zorgverlening en niet om het particulier belang van beroepsgenoten. Wanneer de beroepsuitoefening zodanig wordt verstoord door het handelen van een collega dat niet of nauwelijks meer verantwoord gewerkt kan worden, dan heeft degene die daar last van heeft een rechtstreeks belang. Op hem rust immers de verantwoordelijkheid zorgvuldig te handelen. Als dat onmogelijk wordt gemaakt, heeft hij belang bij het indienen van een klacht.
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 17
17
27-02-2009 15:29:11
In deze kwestie oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat niet is gebleken dat de bedrijfsarts i.o. als collega, door het handelen van haar leidinggevende, in haar professionele autonomie of anderszins is geschaad. De bedrijfsarts i.o. was immers na mei 2005 niet meer bij de keuring van de dierenarts betrokken geweest. Daarnaast heeft zij van haar leidinggevende geen opdracht gekregen om de dierenarts alsnog te keuren. De klacht kan daarom niet worden aangemerkt als een belang dat artikel 65 lid 1 onder a beoogt te beschermen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de bedrijfsarts i.o. niet ontvankelijk in haar klacht. De eerder aan de leidinggevende opgelegde berisping komt daarmee te vervallen. Ontvankelijkheid (2): aangeklaagde leidinggevende Voor de ontvankelijkheid is verder van belang dat de aangeklaagde heeft gehandeld in de hoedanigheid van één van de acht BIG-geregistreerde beroepen (de zogeheten artikel 3-beroepen: arts, tandarts, apotheker, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, fysiotherapeut, verloskundige en verpleegkundige). In deze zaak stelt de leidinggevende dat hij, hoewel BIG-geregistreerd, niet heeft gehandeld in de hoedanigheid van (bedrijfs)arts maar als manager/leidinggevende. Hij is van mening dat hij dus niet aan het tuchtrecht is onderworpen. In eerdere uitspraken is door het tuchtcollege bevestigd dat taken op het gebied van organisatie en management buiten de reikwijdte van het tuchtrecht vallen1. Het college geeft een beperkte uitleg van het begrip ‘hoedanigheid’ zoals in de tweede tuchtnorm in artikel 1 van de Wet BIG (‘…..alle andere gedragingen die strijdig zijn met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg….’) staat vermeld. In deze zaak stelt het Regionaal Tuchtcollege dat een medische keuring is te beschouwen als uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Ook de beoordeling van de vraag of die keuring al dan niet wettelijk geoorloofd is en onder welke voorwaarden, behoort volgens het Regionaal Tuchtcollege tot het deskundigheidsgebied van een bedrijfsarts. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de leidinggevende zich rechtstreeks heeft beziggehouden met de vraag of een medische keuring geoorloofd is. Hij is uiteindelijk zelf tot het oordeel gekomen dat dit toegestaan was en dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat die keuring werd uitgevoerd. Zijn handelen is daarom volgens te beschouwen als uitoefening van de individuele gezondheidszorg en daarom werd de klacht ontvankelijk geacht. Deze uitspraak maakt duidelijk dat het College de ontvankelijkheid beoordeelt naar de concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat de aangeklaagde arts tevens een leidinggevende functie heeft, betekent niet op voorhand dat de klacht niet-ontvankelijk is. Hier bleek niet de managementtaak van de aangeklaagde arts voorop te staan maar de medisch-inhoudelijke beoordeling van de vraag of het hier om een geoorloofde keuring ging. Dat betrof een probleem waarover de leidinggevende vanuit zijn deskundigheid als en dus in zijn hoedanigheid van bedrijfsarts zelfstandig heeft geoordeeld. Nu het Centraal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat klager niet als klachtgerechtigde kan worden aangemerkt, komt het college niet meer toe aan de tweede ontvankelijkheidsvraag in welke hoedanigheid de aangeklaagde handelde. Dat is jammer omdat de lijn van de eerdere jurisprudentie nog niet zo duidelijk is.
1 18
Zie voor voorbeelden: Preadvies VGR 2008, pag. 143. Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 18
27-02-2009 15:29:11
Klachten over collega’s Wat zijn andere mogelijkheden om te klagen over beroepsgenoten als men niet bij het tuchtcollege terecht kan? Wanneer een goed gesprek niet meer helpt, blijven verschillende formele mogelijkheden over. Allereerst beschikt een aantal beroepsverenigingen over een ‘interne’ tuchtrechtspraak voor de leden van de beroepsvereniging. Het doel van deze tuchtrechtspraak behelst het beoordelen van het handelen en/of het nalaten ervan door een lid naar aanleiding van een klacht ingediend door een ander lid. Het aangeklaagde lid kan worden berispt, maatregelen kunnen worden opgelegd en het lid kan het lidmaatschap worden ontnomen. Zo heeft bijvoorbeeld de KNMG tuchtrechtspraak voor artsen waar leden oncollegiaal gedrag aan de orde kunnen stellen (Zie www.artsennet.nl>verenigingstuchtrecht). Verder kan de klacht over een falende collega bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan de orde worden gesteld. De IGZ kan de klacht opvatten als een melding in de zin van de Leidraad Meldingen IGZ. Wanneer bij de IGZ het vermoeden bestaat dat er sprake is van een structureel kwaliteitstekort zal deze een onderzoek instellen. Afhankelijk van de inhoud van de melding door een beroepsgenoot kan zo’n vermoeden rijzen. Tenslotte, indien er sprake is van onrechtmatig handelen waardoor iemand schade lijdt of de beroepsuitoefening min of meer onmogelijk wordt gemaakt, valt een kort geding te overwegen waarbij gevorderd kan worden dat een collega zich van bepaalde handelingen dient te onthouden. De tuchtrechtelijke procedures tegen de leidinggevende is de bedrijfsarts i.o. in dit geval duur komen te staan: verstoorde verhoudingen en uiteindelijk een (weliswaar op neutrale gronden) ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het maakt duidelijk hoe lastig en risicovol klagen over een collega/leidinggevende is. Bronnen Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, d.d. 30 september 2008. In: Staatscourant 2008/204, p. 3. Memorie van Toelichting Wet BIG (kamerstukken II 198501986, 19 522, nr. 3) Preadvies VGR 2008, pag. 143 KNMG Verenigingstuchtrecht, www.artsennet.nl.
Uitspraken Eisen aan opzeggen behandelovereenkomst
Een vrouw dient een klacht in over een tandarts die de behandelovereenkomst met haar heeft opgezegd. Het Regionaal Tuchtcollege is van mening dat een tuchtrechtelijke maatregel hier niet op zijn plaats is maar het Centraal Tuchtcollege oordeelt anders. Het college geeft bovendien een nadere invulling aan het begrip ‘gewichtige redenen’, waar het eenzijdig opzeggen van de behandelingsovereenkomst door een hulpverlener aan moet voldoen.
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 19
19
27-02-2009 15:29:11
De feiten In november 2005 wordt een vrouw patiënt bij een tandartsenpraktijk. Op advies van de tandarts gaat de vrouw naar een mondhygiëniste die aan de praktijk verbonden is. Na enkele behandelingen bij de mondhygiëniste laat de vrouw weten dat zij uit kostenoverwegingen de behandeling bij de mondhygiëniste moet staken en dat zij alleen nog de halfjaarlijkse controles bij de tandarts zal volgen. Vervolgens ontvangt de vrouw bericht van de tandarts dat hij haar als uitgeschreven uit zijn praktijk beschouwt nu zij heeft laten weten dat zij de behandelingen bij de mondhygiëniste niet zal voortzetten. De vrouw dient daarop een klacht in bij het tuchtcollege. Zij meent dat de tandarts haar ten onrechte, zonder haar toestemming, heeft uitgeschreven uit zijn praktijk. De aangeklaagde tandarts stelt in zijn verweer dat hij de vrouw bij haar eerste bezoek duidelijk heeft gemaakt wat zijn behandelvisie is. Het was de vrouw dus bekend dat een behandeling door de mondhygiëniste daar deel van uitmaakte. Nu zij de mondhygiënische zorg weigerde, die de tandarts noodzakelijk achtte voor de behandeling van de tandvleesproblemen van de vrouw, kon de tandarts niet langer de verantwoordelijkheid dragen voor de tandheelkundige gezondheid van de vrouw. Een halfjaarlijkse controle was volgens de tandarts onvoldoende om verantwoorde tandheelkundige zorg te bieden en zou in de toekomst tot verdere tandproblemen hebben geleid. De behandelwijze zoals voorgesteld door de vrouw, komt niet overeen met de behandelvisie en voorgestane werkwijze van de tandarts. Door de weigering van de vrouw om verdere behandeling door de mondhygiëniste te accepteren, waarmee zij het overeengekomen behandelbeleid doorkruiste, was er een vertrouwensbreuk ontstaan en was het beter als de vrouw zich tot een andere tandarts zou wenden. De uitspraak Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de stelling van de tandarts dat hij eisen mag stellen aan een patiënt in de te volgen behandelmethode, niet op de voorhand kan worden afgewezen. Bij het aangaan van de tandarts-patiëntrelatie was de vrouw op de hoogte van de werkwijze van de tandarts en heeft zij aanvankelijk ook ingestemd met deze werkwijze. Toen de vrouw vervolgens om financiële redenen de behandeling door de mondhygiëniste wilde staken, ontstond er een nieuwe situatie. Voor beide partijen had dit aanleiding moeten geven om de behandelrelatie opnieuw onder ogen te zien, aldus het tuchtcollege. Het is daarom in beginsel niet onjuist dat de tandarts onder deze omstandigheden vond dat de vrouw beter naar een andere tandarts kon omzien. Wel is de eenzijdige uitschrijving van de vrouw uit de praktijk van de tandarts voorbarig geweest. Het was gewenst geweest als de tandarts de vrouw uitdrukkelijk de gelegenheid had gegeven een andere tandarts te zoeken; dit onder het aanbod om de behandelrelatie in de tussentijd (zonder inzet van de mondhygiëniste) voort te zetten. Van de tandarts had tenminste verwacht mogen worden dat hij overlegd had met de vrouw om tot een oplossing te komen. Aan de andere kant had het ook voor de hand gelegen als de vrouw zelf stappen had gezet om een andere tandarts te vinden, gelet op de veranderde situatie. Niet is gesteld of gebleken dat er geen andere tandartsen in de omgeving beschikbaar waren. Alles afwegende acht het tuchtcollege het eenzijdig afbreken van de behandelrelatie door de tandarts ongewenst, maar in de gegeven omstandigheden niet dusdanig
20
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 20
27-02-2009 15:29:11
ernstig dat een tuchtrechtelijke maatregel moet volgen. De klacht wordt daarom afgewezen. De vrouw gaat in hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege stelt dat het uitgangspunt is dat de hulpverlener de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen ‘behoudens gewichtige redenen’. Het (zwaarwichtige) belang van de gezondheid van de patiënt laat niet toe dat de behandelingsovereenkomst zonder meer kan worden opgezegd en de hulpverlening kan worden gestaakt. Het staat vast dat de vrouw de tandarts slechts één keer heeft ontmoet en gesproken. Ook staat vast dat de tandarts uitsluitend is afgegaan op wat de mondhygiëniste hem over de houding van vrouw heeft verteld. Hij heeft zelf geen nader onderzoek gedaan. Alleen op grond daarvan heeft de tandarts de behandelingsovereenkomst opgezegd. Op die manier heeft hij de vrouw geen gelegenheid gegeven haar visie te geven, voordat hij haar uitschrijving uit de praktijk bevestigde. Daarnaast heeft hij nooit met haar gesproken over de financiële problemen of gezocht naar een oplossing hiervoor. Dit terwijl hij kennelijk de behandeling van de vrouw door de mondhygiëniste juist zo belangrijk achtte en, zoals hij heeft verklaard, in voorkomende gevallen met patiënten een betalingsregeling trof. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege betekent dit dat de tandarts de behandelovereenkomst met de vrouw heeft opgezegd zonder te hebben onderzocht of er sprake was van gewichtige redenen, de enige reden op grond waarvan hij de overeenkomst kon opzeggen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de tandarts tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de behandelovereenkomst op te zeggen zonder te hebben vastgesteld of er gewichtige redenen waren voor deze opzegging. Het Centraal Tuchtcollege legt de tandarts de maatregel van waarschuwing op. Aantekeningen Voorwaarden voor beëindiging behandelingsrelatie Aan de eisen die gesteld worden aan het eenzijdig beëindigen van de behandelrelatie door een hulpverlener, hebben we al eerder aandacht besteed. In het Tijdschrift Klachtenmanagement van december 2007 bespraken we de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 13 juli 2006 (Staatscourant nr. 151 d.d. 7 augustus 2006), waarin het tuchtcollege uitsprak dat een behandelingsovereenkomst in beginsel alleen in gezamenlijk overleg beëindigd kan worden. Het is niet voldoende dat de arts vindt dat het noodzakelijke vertrouwen van de patiënt in die relatie niet aanwezig is. Het is een veel voorkomend misverstand bij hulpverleners dat ze menen gerechtigd te zijn om die reden zelf de behandelingsovereenkomst te beëindigen. De Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) bepaalt in artikel 460 dat de hulpverlener de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen behoudens gewichtige redenen. Dit betekent dat er bijzondere voorwaarden gelden voordat de hulpverlener tot beëindiging van de behandelingsovereenkomst kan besluiten. Deze voorwaarden zijn inmiddels door jurisprudentie over dit onderwerp nader ingevuld. In de KNMG-richtlijn ‘Niet aangaan of beëindigen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’, gepubliceerd in het KNMG-Vademecum in 2005, worden in paragraaf 2 deze voorwaarden benoemd en uitgewerkt. In paragraaf 2.1 worden aan de eenzijdige beëindiging van de behandelingsover-
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 21
21
27-02-2009 15:29:11
eenkomst door een arts (en in het verlengde daarvan ook elke andere BIG- geregistreerde hulpverlener) de volgende voorwaarden gesteld: – de patiënt gedraagt zich onheus of agressief jegens de arts of anderen; – de patiënt weigert aan de behandeling mee te werken; – de patiënt weigert voortdurend de rekening te betalen; – de arts heeft een aanmerkelijk belang bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst, en wel zodanig dat voortzetting van de overeenkomst redelijkerwijs van hem niet kan worden gevergd. Toelichting op de voorwaarden De in de KNMG-richtlijn genoemde voorwaarden worden in het KNMG-vademecum uitgebreid toegelicht. Kort weergegeven omvat die toelichting het volgende. Ad a. De patiënt gedraagt zich onheus of agressief Het gaat hierbij om uiterst onheus of agressief gedrag van de patiënt tegenover de arts, zijn assistent(en) of anderen. Ook als het gaat om herhaalde discriminerende, seksistische of uiterst negatieve uitlatingen, waarover een gesprek met de patiënt niet meer mogelijk is. Daarbij is ook de vraag van belang of het gedrag of de bedreiging niet het gevolg is van de (psychische) ziekte waaraan de patiënt lijdt. Naarmate de patiënt er minder aan kan doen dat hij zijn eigen zorg bemoeilijkt, zal het onthouden van zorg en daarmee het beëindigen van de behandelingsovereenkomst moeilijker te verantwoorden en te legitimeren zijn. Een eenmalige onheuse uitlating van de patiënt is onvoldoende reden voor beëindiging door de arts. Beëindigt de arts de behandelrelatie met een van de gezinsleden vanwege een conflict, dan is dat op zich onvoldoende reden om ook de reeds sinds jaren bestaande behandelrelatie met de andere gezinsleden op te zeggen. Dat geldt te meer als de andere gezinsleden duidelijk hebben aangeven buiten het conflict te willen blijven. Een gewichtige reden om de overeenkomst te beëindigen is ook aanwezig bij grensoverschrijdend gedrag van de patiënt. Dit kan aan de orde zijn als de patiënt een geneeskundige verklaring afdwingt of de arts door ernstige bedreiging met geweld, bedrog of via stalking tracht te bewegen een behandeling in te zetten. Ad b. De patiënt weigert aan de behandeling mee te werken Het beëindigen van de behandelrelatie alleen op grond van het feit dat de patiënt zich niet zonder meer conformeert aan het behandelingsplan of bijvoorbeeld een ‘second opinion’ wenst, is op zichzelf geen gewichtige reden voor opzegging. Grond voor beëindiging kan wel zijn dat de patiënt opzettelijk geen informatie of medewerking wil geven (of achterhoudt), terwijl dat wel in zijn vermogen ligt en voor goede hulpverlening noodzakelijk is. Het niet verstrekken van die informatie moet dan ernstige consequenties hebben. Zo zal het bewust, herhaald niet gebruiken van voorgeschreven medicatie, terwijl dit wel geïndiceerd en duidelijk afgesproken is met de patiënt, uiteindelijk een reden kunnen zijn de behandelingsovereenkomst te beëindigen. Ad c. De patiënt weigert voortdurend de rekening te betalen Ook frequente weigering van de patiënt om te betalen kan reden zijn voor eenzijdige beëindiging door de arts. Een enkele weigering is in het algemeen onvoldoen22
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 22
27-02-2009 15:29:11
de reden. De situatie zal zo moeten zijn, dat van de arts in redelijkheid niet kan worden gevraagd de behandelingsovereenkomst met de patiënt voort te zetten. Ad d. Aanmerkelijk belang Van een aanmerkelijk belang kan sprake zijn als bijvoorbeeld de arts persoonlijke gevoelens heeft gekregen voor de patiënt of als hij worstelt met ernstige gewetensbezwaren omdat de patiënt hem zaken vraagt die tegen zijn persoonlijke geweten ingaan. Een voorbeeld van dat laatste is het weigeren van een bloedtransfusie door een Jehova’s Getuige. Echter, als de arts een bepaalde behandeling weigert te geven omdat deze volgens hem niet geïndiceerd of medisch zinloos is, is dat onvoldoende reden om de behandelingsovereenkomst met de patiënt te beëindigen. Als de arts meent dat de behandeling niet geïndiceerd of medisch zinloos is, zal hij de patiënt helder moeten informeren over de redenen en motieven van zijn visie en, voor zover aanwezig, een alternatief moeten aangeven. Zonodig kan hij de patiënt voor een ’second opinion’ verwijzen naar een andere hulpverlener. Van een aanmerkelijk belang kan ook sprake zijn als de arts het gevoel heeft niet meer te kunnen voldoen aan zijn professionele verantwoordelijkheid. Dit kan het geval zijn als aan de arts dingen gevraagd worden die niet tot zijn vakgebied behoren en/of er geen overeenstemming tot stand kan komen tussen arts en patiënt over de inhoud van de te verlenen zorg. De arts is dan niet in staat voldoende professionele distantie in acht te nemen. Andere voorbeelden van gegronde redenen voor beëindiging op grond van een aanmerkelijk belang zijn: het (tijdelijk) stoppen van de praktijk, bijvoorbeeld vanwege arbeidsongeschiktheid of pensioen of het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel (schorsing of ontzegging). Ook verhuizing van de patiënt naar een plaats die ver van de praktijk van de huisarts is gelegen, waardoor de arts niet meer in staat is in voorkomende gevallen tijdig hulp te verlenen, is zo’n reden. In dat geval zal de huisarts behulpzaam kunnen zijn bij het zoeken naar een arts die dichter bij de patiënt woont. Ook het feit dat de patiënt regelmatig over de arts en/of zijn team klachten uit kan een reden zijn de behandelingsovereenkomst te beëindigen. Onvoldoende gewichtige redenen In de hier besproken casus was de impliciete reden voor de tandarts om de overeenkomst te beëindigen dat de patiënt niet meer wilde meewerken aan een afgesproken behandeling, waartoe ook de mondhygiënistische zorg behoorde. Het Regionaal Tuchtcollege was van mening dat van de tandarts tenminste verwacht had mogen worden dat hij met de vrouw had overlegd om tot een oplossing te komen. Nu de vrouw echter zelf ook geen stappen had ondernomen om met de tandarts tot een oplossing te komen, of een andere tandarts te zoeken, acht het Regionaal Tuchtcollege het eenzijdig afbreken van de behandelrelatie weliswaar ongewenst, maar onder de gegeven omstandigheden niet zodanig ernstig dat een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege kijkt hier duidelijk anders naar. Volgens het Centraal Tuchtcollege valt aan de tandarts wel een tuchtrechtelijk verwijt te maken nu hij de behandelrelatie had beëindigd zonder nader onderzoek en zonder een gesprek met de vrouw om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken voor haar financiële probleem. Dit terwijl hij in voorkomende gevallen met andere patiënten wel een betalingsregeling had getroffen. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de tandarts
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 23
23
27-02-2009 15:29:11
daarmee niet heeft voldaan aan de eis dat hij zelf had moeten vaststellen dat er voldoende gewichtige redenen waren om de behandelovereenkomst op te zeggen. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt daarmee wat feitelijk ook in de toelichting bij de voorwaarden in de KNMG-richtlijn wordt gesteld. De behandelrelatie tussen hulpverlener en patiënt moet wel zodanig onder druk staan dat van de hulpverlener in redelijkheid niet meer gevergd kan worden dat hij die relatie voortzet. Daarbij wordt van de hulpverlener verlangd dat hij alles in het werk stelt om via overleg met en/of overreding van de patiënt probeert tot een oplossing te komen voor het gerezen probleem. Nadere zorgvuldigheidseisen Indien een hulpverlener meent dat hij, met een beroep op een van de hierboven genoemde redenen, de behandelingsovereenkomst met de patiënt mag beëindigen, dient hij daarbij ook nog een aantal nadere zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. We hebben hier al uitgebreid aandacht aan besteed in de bespreking van de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 13 juli 2006 in het Tijdschrift Klachtenmanagement van december 2007. Om die reden geven we deze nadere zorgvuldigheidseisen hier alleen maar kort weer. Herhaaldelijk aandringen en waarschuwen: bij ernstige meningsverschillen over het gedrag van de patiënt of over de wijze waarop de patiënt de behandelingsovereenkomst naleeft, is het van belang dat de hulpverlener herhaaldelijk heeft aangedrongen op verandering. De hulpverlener maakt daarover schriftelijke afspraken en een aantekening in het dossier. De hulpverlener waarschuwt de patiënt dat als het gedrag niet verandert of de plichten niet worden nageleefd, de behandelingsovereenkomst zal worden beëindigd. Redelijke termijn voor beëindiging: als de hulpverlener met vermelding van redenen besluit de overeenkomst op te zeggen (waarvan een schriftelijke bevestiging aan de patiënt), neemt hij daarbij een redelijke termijn in acht. Welke termijn redelijk is, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. Ontslag met onmiddellijke ingang is alleen geoorloofd als sprake is van zeer dringende redenen, bijvoorbeeld bij uiterst agressief gedrag. Voortzetten medisch noodzakelijke hulp: de hulpverlener zet medisch noodzakelijke hulp voort of zorgt – zonodig in overleg met andere betrokken hulpverleners, de instelling waar de patiënt verblijft of de zorgverzekeraar – zolang voor hulp door een andere hulpverlener totdat de patiënt een nieuwe hulpverlener heeft gevonden. De hulpverlener werkt zoveel mogelijk mee aan het zoeken naar een alternatief voor de zorg. Tijdig inlichten en hulp bieden bij vinden van een andere hulpverlener: de hulpverlener licht de patiënt tijdig in over zijn grond(en) voor beëindiging. De hulpverlener werkt zoveel mogelijk mee aan het zoeken naar een andere arts. Bronnen Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 15 april 2008, zaaknr. 2007/220. In: Staatscourant 2008/77 p. 11.
24
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 24
27-02-2009 15:29:11
KNMG - advies ‘Beëindiging Arts – Patiënt contract’. In: KNMG-Vademecum, www.knmg.nl
Uitspraken Eisen aan verklaring tot plaatsing in gesloten accommodatie
Een minderjarige gaat in beroep tegen een beslissing van de rechtbank om haar in een 24 uurs gesloten accommodatie te plaatsen. Naar het oordeel van het Gerechtshof is echter wel voldaan aan de criteria voor het verlenen van een machtiging om een minderjarige in een gesloten accommodatie te plaatsen. In deze uitspraak worden de eisen die aan deze rechterlijke verklaring worden gesteld besproken. Ook het besluit tot gedwongen jeugdzorg, zoals dat vanaf 1 januari 2008 vanwege de gewijzigde Wet op de jeugdzorg mogelijk is, komt in deze uitspraak aan de orde. De feiten De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft een machtiging verleend om een minderjarige in een 24-uurs gesloten accommodatie van een zorgaanbieder te plaatsen voor de duur van zes maanden. De reden is dat er bij de minderjarige sprake is van ernstige opgroeien opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren. Opname en verblijf zijn noodzakelijk om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal ontrekken, of daaraan door anderen zal worden onttrokken. In hoger beroep verzoekt de minderjarige de beschikking van de rechtbank te vernietigen en te bepalen dat de machtiging tot plaatsing in een 24-uurs gesloten accommodatie niet wordt verlengd. Het hoger beroep richt zich alleen tegen de beslissing tot uithuisplaatsing en niet tegen de beslissing om de ondertoezichtstelling met één jaar te verlengen. De uitspraak Het Hof overweegt dat de rechtbank de behandeling in eerste aanleg heeft aangehouden omdat Bureau Jeugdzorg verzuimd had de vereiste gedragsrapportage te overleggen. De rechtbank heeft toen verzocht deze alsnog te overleggen. Vervolgens bleek dat tien dagen later een beschikking was afgegeven, zonder dat duidelijk was of deze gedragsrapportage uiteindelijk nog door de stichting is overgelegd aan de rechtbank. De minderjarige en haar advocaat hebben deze rapportage niet ontvangen, waardoor het recht van hoor en wederhoor ernstig zou zijn geschonden. De minderjarige stelt tevens dat er geen orthopedagogische behandeling plaatsvindt, hetgeen volgens Bureau Jeugdzorg wel noodzakelijk is. Zij stelt dat haar alleen opvang geboden wordt in de instelling. Hoewel zij wel gemotiveerd is voor hulpverlening, gebeurt er in haar beleving niets op dat terrein. Zij vindt dat zij beter af is in de thuissituatie waar zij op korte termijn een adequate daginvulling krijgt. Het Hof stelt dat op grond van artikel 29b Wet op de Jeugdzorg (Wjz) de kinderrechter op verzoek een machtiging kan verlenen om een jeugdige in een dergelijke accommodatie op te nemen, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, kan alleen worden verleend indien: a. de jeugdige onder toezicht is gesteld;
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 25
25
27-02-2009 15:29:11
b. c.
de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of; degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem of haar uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
Een machtiging kan volgens art 29b lid 3 bovendien alleen worden verleend als sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden ontrokken. Volgens lid 4 kan een machtiging verder alleen worden verleend indien de betrokken stichting een besluit heeft genomen dat jeugdzorg nodig is en dient tot verblijf, niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid voordoet. De verklaring vereist op grond van lid 5 de instemming van een gedragswetenschapper die de jeugdige kort tevoren heeft onderzocht. Het is het Hof gebleken dat de minderjarige in eerste instantie geen kennis heeft kunnen nemen van de verklaring van de gedragswetenschapper en dat deze verklaring ook in hoger beroep aan de stukken ontbrak. Deze verklaring is alsnog aan het Hof en de advocaat van de minderjarige toegezonden. Het Hof heeft de advocaat van de minderjarige daarnaast in de gelegenheid gesteld om op deze verklaring te reageren, hetgeen is gebeurd. Hiermee is het Hof van oordeel dat het verzuim in eerste aanleg in hoger beroep is hersteld. Het Hof overweegt dat aan de wettelijke criteria voor uithuisplaatsing in een gesloten instelling is voldaan en oordeelt dat de rechtbank haar beslissing op goede gronden heeft genomen. Er is sprake van ernstige gedragsproblematiek, verstoorde persoonsontwikkeling, depressiviteit en negatief zelfbeeld. Daarnaast is sprake van zeer zelfbepalend gedrag en onttrekt de minderjarige zich aan alle vormen van autoriteit. Ook was er sprake van veelvuldig schoolverzuim. De behandeling van de minderjarige is met name op gericht op het vergroten van haar sociale vaardigheden en op het motiveren van de minderjarige om op de groep aanwezig te zijn. De minderjarige heeft aangegeven dat zij behoefte heeft aan een behandeling in een andere vorm, zoals therapie. Uit de rapportage van Bureau Jeugdzorg komt echter naar voren dat hiervoor eerst een ‘basis’ gelegd moet worden. Dit om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg zal onttrekken door een gebrek aan motivatie. Momenteel wordt hard gewerkt aan het creëren van deze basis. Het Hof is van oordeel dat hiermee aan de voorwaarden van een gesloten uithuisplaatsing is voldaan en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. Aantekeningen Gesloten jeugdzorg Op 1 januari 2008 is de gewijzigde Wet op de jeugdzorg (WJZ) in werking getreden. Gesloten jeugdzorg op basis van die wet is mogelijk voor jeugdigen (ook onder de 12 jaar), die deze zorg nodig hebben. Buiten de justitiële jeugdinrichtingen (JJI) kunnen zij nu ook in specifieke accommodaties worden opgenomen, die op basis van de WJZ zijn aangewezen. Het begrip gesloten jeugdzorg omvat zowel de gedwongen opneming, het gesloten verblijf als de toepassing van maatregelen, waaronder gedwongen behandeling.
26
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 26
27-02-2009 15:29:11
Gesloten jeugdzorg vindt zijn legitimatie in de (behandeling van) de problemen van de jeugdige. Deze problemen moeten zodanig zijn dat ze de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Verder moet de gesloten setting nodig zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt aan die zorg of daaraan door anderen wordt onttrokken. De jeugdzorg is dan veelal gericht op het weerbaar maken van de jeugdige tegen de negatieve invloeden van buitenaf. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan loverboy-problematiek. Rechterlijke machtiging Aan de basis van een machtiging moet een indicatiebesluit liggen van het Bureau Jeugdzorg waarin staat dat verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder nodig is. Daarnaast zal het Bureau Jeugdzorg, bij monde van een gedragswetenschapper die de jeugdige kort tevoren heeft onderzocht, moeten verklaren dat de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die noodzaken tot dat verblijf en dat verder aan de andere criteria voor het verlenen van een machtiging is voldaan. Zonder een dergelijk indicatiebesluit of verklaring kan de rechter geen machtiging verlenen. De machtiging heeft als rechtsgevolg dat opneming en verblijf van een jeugdige kan plaatsvinden, ongeacht of hij zelf daar mee instemt of niet. De machtiging maakt als zodanig geen inbreuk op het (ouderlijk) gezag. Als degene(n) die het gezag over de jeugdige uitoefenen met de gesloten jeugdzorg instemmen, kan het bij een machtiging blijven. Verzetten deze personen (of één daarvan) zich hiertegen, dan is een ondertoezichtstelling noodzakelijk om het gezag van de ouders op dit punt te kunnen beperken. De machtiging tot opneming en verblijf geldt dan als een machtiging uithuisplaatsing in het kader van de ondertoezichtstelling. De machtiging maakt verder mogelijk dat bij de jeugdige, zonder zijn toestemming of die van degene(n) die het gezag over de jeugdige hebben, maatregelen worden toegepast die zijn vrijheden verder aantasten. Verschil WJZ en BOPZ Er bestaan wel verschillen tussen de Wet op de jeugdzorg en de Wet BOPZ als het gaat om de machtiging en de pedagogische maatregel. De WJZ bevat geen leeftijd waaronder het machtigingsvereiste niet geldt. Dit betekent dat altijd voor jongere kinderen een machtiging gesloten jeugdzorg is vereist, ook bij instemming van de ouders. Dit is anders in de Wet BOPZ waar wel een leeftijdsgrens geldt. Voor opneming (en behandeling) op grond van de Wet BOPZ zonder bereidverklaring van een jeugdige geldt, naast de algemene voorwaarden, een leeftijdsgrens van 12 jaar of ouder. Daaronder kan bij toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger de jeugdige tegen zijn wil opgenomen worden. In de Wet BOPZ ontbreekt daarnaast de mogelijkheid om op pedagogische gronden maatregelen te nemen. Dit is wel mogelijk onder de WJZ. Het kabinet is voornemens om de regeling van de Wet BOPZ voor jeugdigen aan te passen. Naast behandeling van hun psychische stoornis moet ook opvoeden tot het pakket gaan behoren dat de jeugdige zo nodig onder dwang moet ondergaan (zie ook het wetsvoorstel verplichte GGZ). Er is met andere woorden sprake van enerzijds een betere rechtsbescherming onder de WJZ, anderzijds echter ook uitgebreidere gronden om maatregelen (dwang) toe te passen. Niet alleen is gevaar een criterium, maar ook de wenselijkheid van
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 27
27
27-02-2009 15:29:11
verplichte opvoeding en behandeling. Dit laatste is wel een erg brede formulering, waardoor dit een risico kan geven op willekeur bij gedwongen opname. Belangrijk element in dit kader is dan dat er bijvoorbeeld voldoende mogelijkheden zijn om in beroep te gaan. Verklaring gedragswetenschapper Een uithuisplaatsing in een gesloten setting is de meest verstrekkende maatregel van kinderbescherming. Een dergelijk vergaande inbreuk op iemands persoonlijke vrijheid dient, zeker als het om een minderjarige gaat, aan zware zorgvuldigheidseisen te voldoen. De benodigde instemming van een gedragswetenschapper, volgens art. 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg, is één van die door de wet gestelde eisen (zie ook uitspraak GerechtsHof Leeuwarden, d.d. 15-09-2008). Opvallend is echter dat de verklaring niet door een onafhankelijk gedragswetenschapper gegeven hoeft te worden. Zo ging het in het besproken geval om een verklaring van een gedragswetenschapper in dienst van de JJI waar de jeugdige verbleef. Wel wordt de eis gesteld dat het onderzoek van de gedragswetenschapper kort tevoren heeft plaatsgevonden. Er wordt geen nadere termijn gesteld voor de invulling van ‘kort tevoren’. De memorie van toelichting bij de wetswijziging WJZ van 2007 stelt: “Het is van belang dat de actualiteitswaarde van het advies van de gedragswetenschapper hoog is. Dat kan per situatie verschillen. Het stellen van een termijn zou aan de actualiteitswaarde van het advies juist afbreuk kunnen doen en bovendien leiden tot onnodige bureaucratie in geval een advies net buiten een gestelde termijn is gegeven”. Bronnen Uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, d.d. 2 oktober 2008, LJN: BG21151. Wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg), d.d. 20 december 2007, Kamerstuk 30 644. Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 644, nr. 3.
Agenda Klachtencommissies voor cliënten Toekomst als uitdaging of illusie? Symposium Datum: 8 april 2009 Meer info: SOKG, www.sokg.nl Noodgedwongen? Werken met de BOPZ Studiebijeenkomst Datum: 9 april 2009 Ochtend: ouderen- en gehandicaptenzorg; middag: GGZ Meer info:
28
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 28
27-02-2009 15:29:11
Conflicthantering en diversiteit in de gezondheidszorg Congres Datum: 17 april 2009 Meer info: Bohn Stafleu van Loghum , tel 030-638 36 38 ,
[email protected] Signaleren – Van klacht naar kwaliteit Eendaagse bijeenkomst Datum: 21 april 2009 Workshop ‘KLACHT TM benutten’ 2-daagse workshop Data: 11 mei en 11 juni 2009 Meer informatie: www.sokg.nl Schriftelijke vaardigheden Eendaagse cursus Datum: 12 mei 2009 Meer informatie: www.sokg.nl Workshop ‘KLACHTTM en team’ Tweedaagse workshop Data: 26 mei en 30 juni 2009 Meer informatie: www.sokg.nl Training Driegesprek Tweedaagse training Data: 28 mei en 18 juni 2009 Meer informatie: www.sokg.nl
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 29
29
27-02-2009 15:29:11
30
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 30
27-02-2009 15:29:12
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 31
31
27-02-2009 15:29:12
Actualiteiten Klachtenmanagement is een uitgave van Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij BV.0 Redactie mw. drs. M.M.M.T Oerlemans-Notten (e-mail:
[email protected]) Uitsprakenredactie drs. P. de Boer mw. mr. W.G.H. Corté mw. mr. A.C. de Die mr. P.O.H. Gevaerts drs. R. Schutrup mw. drs. M.J.M. Timmers Abonnementen Klantenservice Bohn Stafleu van Loghum Postbus 246, 3990 GA Houten Tel.: 030 638 3736 Fax: 030 638 3999 www.bsl.nl Het abonnement kan op elk gewenst moment ingaan en wordt automatisch verlengd, tenzij 2 maanden voor de vervaldatum schriftelijk is opgezegd. Internetsite: www.bsl.nl/klachtenmanagement Abonnementsprijs Jaarabonnement € 115,80. Adreswijzigingen Bij een wijziging van de tenaamstelling en/of het adres, verzoeken wij u de adresdrager met de gewijzigde gegevens op te sturen naar de afdeling Klantenservice (adres zie Abonnementen). Levering en diensten geschieden volgens de voorwaarden van Springer Uitgeverij, gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossier 32107635 op 1 januari 2008. De voorwaarden staan op www.bsl.nl of worden de koper op diens verzoek toegezonden. Het overnemen en vermenigvuldigen van artikelen en berichten uit dit tijdschrift is slechts geoorloofd met bronvermelding en met schriftelijke toestemming van de uitgever. Op alle bijdragen in deze uitgave zijn de Standaardpublicatievoorwaarden van Bohn Stafleu van Loghum van toepassing (www.bsl.nl/auteur). © Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij 2008 ISSN 1876-004X.
32
Actualiteiten Klachtenmanagement, maart 2009
B_BOHN080_NB Actualiteiten Klachtenmanagement 3 2009.indd 32
27-02-2009 15:29:12