Actualiteiten beslagrecht 3 september 2015
Prof. mr. A.W. Jongbloed 1
Algemene aspecten • vereiste van executoriale titel • strijd met waarheidsplicht ex art. 21 Rv • (geen) misbruik van executiebevoegdheid
2
• het originele stuk dat een deurwaarder nodig heeft om tot executie (tenuitvoerlegging) te kunnen overgaan (vgl. art. 430 Rv) – grosse van een rechterlijke beslissing (vonnis of beschikking) (In naam van de Koning). Alleen met de originele grosse mag een deurwaarder een vonnis ten uitvoer leggen en er dient vooraf te zijn betekend. – authentieke akte (bijv. opgemaakt voor de bank die een hypothecaire lening heeft verstrekt; hypotheeknemer) – anders (art. 430 lid 1 slot Rv), bijv. dwangbevel (belastingdienst, DUO), een in executoriale vorm opgemaakte proces-verbaal van een ter comparitie bereikte schikking (art. 87 lid 3 Rv), bevelschriften (vgl. art. 237 lid 4 Rv voor nakosten).
3
• • • • • •
• •
arbitraal vonnis voorzien van een exequatur (vgl. art. 1062 Rv); uit het buitenland afkomstige rechterlijke of arbitrale uitspraak met exequatur (vgl. art. 1075 en 1076 Rv); dwangbevel van de fiscus (vgl. art. 12 j°14 lid 1 Inv.wet); bevelschrift (bijv. art. 485 lid 2 Rv); dwangbevel c.q. de schriftelijke kennisgeving op grond waarvan de OvJ overgaat tot verhaal van bijv. een geldboete (vgl. art. 574, 575 en 576 Sv j°art. 26 en 27 Wahv); strafvonnis inhoudende veroordeling tot schadevergoeding jegens de benadeelde partij of het slachtoffer (art. 554 Sv); het proces-verbaal van de verificatievergadering in geval van faillissement (vgl. art. 196 j°121 lid 4 Fw), en besluit tot terugvordering van kosten van bijstand (vgl. art. 60 lid 2 Participatiewet). 4
• Niet iedere executoriale titel is direct voor tenuitvoerlegging vatbaar! • a. Nog niet opeisbare of toekomstige vorderingen, vgl. art. 3:296 lid 2 BW en 611a Rv • b. Wachttermijn en schorsende rechtsmiddelen, vgl. art. 432 Rv • c. Voorafgaande betekening, vgl. art. 430 lid 3 Rv 5
• In beginsel geen eigenrichting • Deurwaarder = gerechtsdeurwaarder, maar ook: belastingdeurwaarder, deurwaarder zuiveringschap, etc. • Art. 434 Rv: machtiging tot executie, tenzij lijfsdwang • Overheid streeft naar Rijksincassobureau (vgl. CJIB) • Overheid dringt voor (want kan schuldenaren niet uitkiezen) en dat is heel vervelend voor mensen met een smalle beurs 6
HvD 13 december 2013, TAHVD:2013:227 •
Uit art. 8:76 Awb volgt dat een bestuursrechtelijke uitspraak alleen een executoriale titel oplevert indien sprake is van een veroordeling tot het betalen van een vergoeding van schade, griffierecht of proceskosten. Hiervan was in de zaak van de cliënte van verweerder geen sprake. Verweerder meende ten onrechte dat zijn cliënte aan de uitspraak van de CRvB een vordering gebaseerd op een (vermeend) recht op toeslag kon ontlenen. Dit is onder meer door de raadsman van klaagster aan verweerder voorgehouden, maar dit heeft hem niet van zijn onjuist standpunt kunnen afbrengen. Verweerder wist, althans had behoren te weten, dat de uitspraak van de CRvB geen executoriale titel opleverde. Nadat de eerste deurwaarder de opdracht aan verweerder had teruggegeven met de (juiste) mededeling dat de uitspraak geen bruikbare executoriale titel opleverde, heeft verweerder met behulp van een ander deurwaarder alsnog getracht te executeren, als gevolg waarvan klaagster schade heeft geleden.
7
Vzr. Leeuwarden 24 februari 2010, RBLEE:2010:BL6403 •
•
M en V zijn in 1970 bgg gehuwd. In 2006 is de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat M de voormalige echtelijke woning, die eigendom is van V, gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag gebruiken. Na het verstrijken van die termijn bericht V aan M dat zij haar intrek in de woning wenst te nemen. Als M weigert te vertrekken, vordert V in kort geding ontruiming. De voorzieningenrechter wijst de ontruiming toe (in appel bekrachtigd). Op 8 januari 2010 wordt de woning door de deurwaarder ontruimd; kosten € 8.050. Voor de betekenings- en ontruimingskosten wordt beslag gelegd op de zaken van M. Vzr.: het vonnis waarin de ontruiming is toegewezen levert geen executoriale titel op voor de kosten van betekening en van ontruiming. Die kosten waren bij het wijzen van het vonnis niet bekend en konden daarom niet worden toegewezen.
8
Hof Leeuwarden 3 maart 2015, GHARL:2015:1562 (X/Oldenburgische Landesbank )
• Executiegeschil betreffende de beslaglegging onder het UWV op grond van een Duitse notariële akte waarvoor door de Nederlandse rechter verlof tot tenuitvoerlegging is gegeven. In de onderhavige zaak zoekt de bank verhaal voor haar restantvordering na uitwinning van haar “Dingliches Recht” (de Grundschuld). Het gaat er om of dat vorderingsrecht voldoende bepaalbaar in de akte is omschreven. • Hof: In de onderhavige zaak is in de notariële akte wel geregeld waarop de bank verhaal kan zoeken maar de vordering waarvoor verhaal wordt gezocht wordt niet in de akte aangeduid en ook de onmiddellijke grondslag voor dat vorderingsrecht wordt niet in de akte genoemd. De akte kan daarom niet dienen als executoriale titel voor het door de bank gelegde (executoriale) beslag en de bank heeft dat beslag onbevoegd gelegd. 9
Hof Amsterdam 28 juli 2015, GHAMS:2015:2891 • •
geen dwangbevel ex Wet werk en bijstand, dan ook geen bevoegdheid burgerlijke rechter Het bestaan van een dwangbevel schept bevoegdheid voor de civiele rechter. Zolang dat dwangbevel niet is uitgevaardigd is er geen grondslag waarop de civiele rechter de bevoegdheid kan baseren een oordeel te geven over het bestuursrechtelijke geschil dat partijen verdeeld houdt, waarover in beginsel de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is te oordelen. … Het hof merkt in dit verband nog op dat de gemeente te kennen heeft gegeven welbewust, in verband met de nog lopende bestuursrechtelijke procedures, ervan te hebben afgezien reeds een dwangbevel uit te vaardigen. Het past de civiele rechter niet op dit besluitvormingsproces vooruit te lopen en een oordeel uit te spreken over de bevoegdheid van de gemeente op enig moment tot het uitvaardigen van een dwangbevel over te gaan.
10
Strijd met waarheidsplicht ex art. 21 Rv • Vzr. Den Haag 17 juli 2013, RBDHA:2013:9448; NJF 2013/377; PRG 2013/269 (X/Petfood Opmeer) • Opheffing beslag op grond van art. 21 Rv. De beslaglegger heeft de beslagrechter in het beslagrekest niet geïnformeerd over de (indertijd) lopende kortgedingprocedure bij de voorzieningenrechter te Leeuwarden. Dat had wel op haar weg gelegen, te meer nu ter zitting in die procedure de stellingen die de beslaglegger aan haar beslagrekest ten grondslag heeft gelegd onderwerp van debat zijn geweest. 11
Misbruik van executiebevoegdheid • o.a. in relatie tot onroerende zaken die `onder water’ staan • HR 11 februari 2011, RvdW 2011/261 • De houder van een executoriale titel die het op executie laat aankomen terwijl bij voorbaat vaststaat dat de executie voor hem geen positieve opbrengst kan opleveren maakt niet zonder meer misbruik van recht, wanneer moet worden aangenomen dat de debiteur over voldoende middelen beschikt om de vordering waarvoor geëxecuteerd wordt, te voldoen. 12
HR 21 januari 2005, NJ 2006/310 (Ontvanger/De Vlaanderen)
• Behoudens misbruik van bevoegdheid staat het een beslaglegger vrij om - na derdenbeslag te hebben gelegd zonder de daarbij afgelegde buitengerechtelijke verklaring (tijdig) te betwisten - opnieuw ten laste van dezelfde schuldenaar onder dezelfde derde beslag te doen leggen en de naar aanleiding van dat latere beslag afgelegde buitengerechtelijke verklaring in rechte te betwisten. 13
• HR 22 december 2006, NJ 2007/173 (Schmidt/Thunnissen): misbruik van bevoegdheid door vonnis te executeren terwijl eerdere betaling bekend is
14
HR 4 oktober 2013, NJ 2014/142 (Dongray/Gécamines)
• Engels bedrijf heeft het in art. 767 Rv bedoelde beslag (op een zich in Nederland bevindend bestanddeel van Congolees bedrijf van ten hoogte € 100,=) uitsluitend gelegd om bevoegdheid van de Nederlandse rechter te creëren. Aldus heeft het misbruik van bevoegdheid gemaakt in de zin van art. 3:13 lid 2 BW 15
Hof ’s-Hertogenbosch 21 december 2014, GHSHE:2014:5174 (X/Allsafe)
• Van misbruik van executiebevoegdheid kan sprake zijn in het geval waarin tenuitvoerlegging plaatsvindt op basis van een verstekvonnis en rekening moet worden gehouden met de serieuze mogelijkheid dat de rechtbank de veroordeling niet zou hebben uitgesproken, indien de bij verstek veroordeelde partij was verschenen en de in het executiegeschil opgeworpen argumenten als verweer had aangevoerd 16
Hof Amsterdam 26 november 2012, GHAMS:2012:4196 • executant maakt geen misbruik van executiebevoegdheid ook al wordt uitgesloten worden geacht dat deze iets uit de executieopbrengst zal ontvangen. Hij heeft een ander belang bij de executie; voldoende aannemelijk is dat een situatie waarin de bloot eigendom van het landgoed niet langer in handen van geëxecuteerde is de verhaalsmogelijkheden van executant (aan wie sinds juni 2011 het recht van erfpacht op het landgoed toebehoort) zal verbeteren 17
Hof Amsterdam 9 december 2014, NJF 2015/41 (Pretium/Vara) • veroordeling omroepvereniging om deel uitzending uit media te (doen) verwijderen o.v.v. dwangsom van € 20.000,- per dag. Veroordeling deels niet nagekomen door niet voorzienbaar technisch probleem. Executant na 1 dag bekend met gebrekkige nakoming, waarschuwt geëxecuteerde niet. Weliswaar maximumbedrag aan dwangsommen (€ 500.000,-) verbeurd, maar gelet op alle omstandigheden geval misbruik van bevoegdheid voor zover executant aanspraak maakt op betaling van meer dan € 20.000,-. 18
Vzr. Amsterdam 13 mei 2013, NJF 2013/290 (X/Sparck Hypotheken) • Is hypotheekbank gerechtigd tot openbare verkoop van woonhuis over te gaan, indien veelvuldig een achterstand is ontstaan, schuldenaar niet in staat is de veilingkosten te betalen en bank moet constateren, dat verschillende loonbeslagen zijn gelegd? • Neen, in deze tijd waarin het economisch niet goed gaat en veel huizen ‘onder water staan’ moet de bank tot het uiterste gaan, om een betalingsregeling te treffen ter voorkoming van een grote restschuld. 19
Hof Leeuwarden 21 juli 2015, GHARL:2015:5539 •
•
Bij de gemeenschap van een ontbonden vennootschap gelden ex art. 3:189 lid 2 BW bijzondere regels, zoals art. 3:190 BW: de schuldeiser van een deelgenoot kan zich zonder toestemming van de andere deelgenoten niet verhalen op een aandeel in een afzonderlijk gemeenschappelijk goed. De schuldeiser kan zich wél verhalen op het gehele aandeel van de schuldenaar in de gemeenschap (art. 3:191 lid 1 BW). In dat laatste geval moet volgens de VV II Inv, Parl. Gesch. Inv., p. 12781279 beslag worden gelegd op de voet van artikel 474bb Rv. In het onderhavige geval heeft Geïntimeerde geen beslag gelegd op het aandeel van X in de gemeenschap van de ontbonden vennootschap, maar op zijn aandeel in het tot deze gemeenschap behorende vastgoed, terwijl Z en Bedrijf daarmee niet hebben ingestemd zodat op laatstgenoemd aandeel geen verhaal voor een schuld van X mogelijk was (vgl. HR 30 maart 2001, NJ 2002/380 (LISV/Grifhorst), HR 19 december 2008, NJ 2009/26 (Rijgersberg/Ontvanger Rijnmond).
20
Invloed op rechtsmiddeltermijnen • HR 5 september 2014,RvdW 2014/1015; JBPr 2014/55; JOR 2015/154 (Morning Star/Republiek Gabon) Tenuitvoerlegging verstekvonnis door derdenbeslag; aanvang verzettermijn
21
Aanvang verzetstermijn i.g.v. tenuitvoerlegging vonnis bij derdenbeslag
• HR 5 september 2014, RvdW 2014/1065 (Morning Star/Gabon) • In gevallen waarin de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis geschiedt ten laste van een goed van de veroordeelde als bedoeld in art. 3:276 BW, dan wel ten laste van een goed van een derde dat is, respectievelijk die zich heeft, verbonden voor de schuld van de veroordeelde, dan wel ten laste van een goed van een derde waarvan de veroordeelde het genot heeft, kan in de regel worden aangenomen dat de veroordeelde op de hoogte raakt van die tenuitvoerlegging en daardoor kennis neemt van dat vonnis, indien dat niet al voordien was gebeurd. In dergelijke gevallen is toepassing van art. 143 lid 3 Rv in beginsel gerechtvaardigd.
22
• Deze aanname geldt evenwel niet voor een geval als het onderhavige, waarin de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis geschiedt door uitbetaling van hetgeen een derde in het kader van een onder hem gelegd beslag heeft verklaard aan de veroordeelde verschuldigd te zijn, terwijl achteraf blijkt dat die derde in het geheel niets aan de veroordeelde verschuldigd was. Nu in een dergelijk geval de mogelijkheid bestaat dat de verzettermijn is verstreken voordat de veroordeelde met het verstekvonnis bekend is geraakt, is toepassing van art. 143 lid 3 in verbinding met art. 144 Rv alsdan niet gerechtvaardigd.
23
Rb. Rotterdam 4 april 2014, RBROT:2014:2598 •
Of n.a.v. afschrijvingen van een bankrekening als gevolg van derdenbeslag vanuit kan worden gegaan dat een partij bekend is met het tegen haar gewezen vonnis, is afhankelijk van omstandigheden van het geval. Tegen de achtergrond van de eisen van artikel 6 lid 1 EVRM dient de rechter terughoudend te zijn met aannemen van bekendheid met het verstekvonnis. In de onderhavige zaak zijn met grote tussenpozen bedragen afgeschreven die, gelet op de hoeveelheid en de omvang van de transacties op de ondernemersrekening van [G], niet erg in het oog springen, te meer er door meer incassobureaus van deze bankrekening bedragen worden geïncasseerd. Uit de beschrijving bij de afboekingen m.b.t. onderhavige zaak is bovendien niet op te maken dat deze het verstekvonnis van 15 april 2009 m.b.t. de contributie voor [A] betreft. Hoewel het niet opmerken van deze betalingen door [G] als enigszins onzorgvuldig moet worden aangemerkt, kan in deze omstandigheden niet worden aangenomen dat [G] desondanks bekend moest worden geacht met het verstekvonnis. 24
Beslag op onroerende zaken • Oplossen problemen m.b.t. de Vormerkung • Nieuwe regeling onderhandse hypothecaire executie
25
Art. 7:3 BW (Vormerkung) • •
•
•
Het artikel regelt de mogelijkheid een koop met betrekking tot een registergoed in te schrijven in de openbare registers (het Kadaster). De inschrijving van een koop ziet op alle registergoederen, waardoor ook teboekgestelde schepen en luchtvaartuigen onder deze regeling vallen, terwijl de regeling niet beperkt is tot inschrijving van een consumentenkoop van een registergoed, maar geldt voor alle koopovereenkomsten. De wetgever koppelt aan de inschrijving een beschermende zakelijke (goederenrechtelijke) werking voor de koper gedurende de termijn dat de koop is ingeschreven, welke bescherming beperkt is tot een termijn van zes maanden; de bescherming wordt gezien als een vorm van doorbreking van de gelijkheid van crediteuren Het artikel regelt wanneer de termijn vervalt en welke (rechts)gevolgen daaraan verbonden zijn.
26
HR 6 februari 2009, NJ 2009/343, JBPr 2009/16 (ABN Amro/Notaris X) • Het hof heeft een juiste toepassing gegeven aan de in art. 7:3 lid 3 onder f BW neergelegde regeling door te oordelen dat in het onderhavige geval, waarin na de inschrijving van de koop in de openbare registers ten laste van de verkopers beslag is gelegd op het verkochte goed, en vervolgens, binnen de termijn van zes maanden van art. 7:3 lid 4 BW, het registergoed aan de koper is geleverd, het beslag op de onroerende zaak geen doel heeft getroffen, en dat de onroerende zaak na de (tijdige) levering niet meer geschikt was voor uitwinning ten laste van de verkopers. Het hof heeft voorts terecht geoordeeld dat de notaris in deze situatie, waarin geen beslag op de koopsom was gelegd, niet onzorgvuldig heeft gehandeld door - na voldoening van de hypotheekhouder en een eerdere beslaglegger die hun rechten wél tegen de koper konden inroepen - het restant van de koopsom aan de verkopers uit te betalen.
27
HR 8 oktober 2010, NJ 2012/211 (Van den Berg Makelaardij/Bernhard) • tot de in art. 7:3 lid 3 BW gegeven opsomming behoort niet het hier aan de orde zijnde geval van derdenbeslag onder de koper op de koopsom, hoezeer ook in een dergelijk beslag een hindernis gelegen kan zijn voor de effectuering van het recht van de koper op daadwerkelijke nakoming van de koopovereenkomst • Zie ook: HR 12 juli 2013, NJ 2014/273 (Van Egmond/Rosendahl) 28
• Wv 34148 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de werking van de inschrijving van de koop van een registergoed in de openbare registers te verbeteren • Dit wetsvoorstel strekt ertoe de bescherming die de koper normaal pas zou verkrijgen op het moment van levering van het registergoed te herstellen. Dit is in lijn met de aanbevelingen uit het Molengraaff-rapport dat is opgesteld naar aanleiding van de evaluatie van de Wet koop onroerende zaken (Kamerstukken II, 2010/2011, 32320, bijlage bij nr. 1) en sluit aan bij de brief die aan de Tweede Kamer is verstuurd (Kamerstukken II, 2010/2011, 32320, nr. 2).
29
• 1. Voorgesteld wordt de koper bij de Vormerkung van een onroerende zaak de mogelijkheid te geven de koopsom in weerwil van een beslag onder de koper aan de notaris te betalen. • Dit zorgt ervoor dat de patstelling bij een beslag op de koopsom onder de koper wordt doorbroken. De notaris ontvangt de koopsom en kan daarmee de verkoper en eventuele beslagleggers en hypotheekhouders van vòòr de Vormerkung (anterieure beslagleggers) betalen. De verkoper kan vervolgens de onroerende zaak vrij van beslagen en hypotheken aan de koper leveren. Daarmee kan de levering worden voltooid en geniet de koper de bescherming die bij de inwerkingtreding van de Vormerkung was beoogd. 30
• 2. Voorgesteld wordt een posterieur beslag op een onroerende zaak van rechtswege te veranderen (conversie) in een beslag op de koopsom onder de notaris. Het beslag strekt zich uit tot het deel dat de notaris onder zich houdt ten behoeve van de verkoper (surplus). • Dit betekent dat de notaris eerst de anterieure beslagleggers en hypotheekhouders kan uitbetalen en dat beslagleggers van na de Vormerkung zich slechts op dat deel van de koopsom kunnen verhalen dat normaal gesproken voor de verkoper zou overblijven (surplus). Doordat het geconverteerde beslag zich beperkt tot het surplus tast dit de positie van anterieure beslagleggers niet aan en komt de levering niet in gevaar. Voor de posterieure beslaglegger heeft deze conversie als bijkomend voordeel dat hij in de toekomst met één beslag op de onroerende zaak kan volstaan. 31
Nieuwe regeling onderhandse hypothecaire executie • Wet van 1 oktober 2014, Stb. 352, tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek in verband met het transparanter en voor een breder publiek toegankelijk maken van de executoriale verkoop van onroerende zaken
• In art. 516 lid 1 Rv is de zinsnede «door aanplakking volgens plaatselijk gebruik en door aankondiging in een plaatselijk verspreid dagblad» vervangen door: door aankondiging op een of meer algemeen toegankelijke websites. • Idem art. 517 lid 2, 518 lid 1
32
• Art. 519 Rv is gewijzigd. • 1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst. • 2. Er zijn drie leden toegevoegd, luidende: – 2. De openbare verkoop kan ook uitsluitend of gelijktijdig via internet plaatsvinden via een algemeen toegankelijke website. – 3. De notaris bepaalt bij de verkoop via internet, in plaats van de dag, het uur en de plaats van de verkoop, bedoeld in artikel 515, via welke website en gedurende welke periode er kan worden geboden. – 4. De algemeen toegankelijke website waarop de verkoop plaatsvindt is ingericht met passende technische maatregelen om de betrouwbaarheid en veiligheid te waarborgen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.
33
• ingevoegd artikel 524a Rv • 1. Indien sprake is van een tot bewoning bestemde onroerende zaak worden, voor zover verschuldigd, aan de koper geen andere kosten of heffingen in rekening gebracht dan: – – – –
a. de overdrachtsbelasting en de omzetbelasting; b. het honorarium van de notaris; c. het kadastrale recht en de kosten van kadastrale recherche; d. de kosten van ontruiming.
• 2. Aan de koper wordt voorafgaand aan de veiling naar beste weten een indicatie gegeven van de maximale hoogte van de kosten en heffingen die aan hem in rekening worden gebracht. 34
• Artikel 525 Rv is gewijzigd: • 1. Het derde lid luidt nu: – 3. De geëxecuteerde, alsmede degene die zich op het moment van de inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing zonder recht of titel in de verkochte zaak bevindt en als zodanig niet bekend was aan de koper, zal op grond van het proces-verbaal tot ontruiming worden genoodzaakt.
• 2. Na het derde lid is een lid toegevoegd, luidende: – 4. De tot bewoning bestemde onroerende zaak is voor risico van de koper vanaf het moment van de inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing. 35
•
Art. 3:264 BW is gewijzigd:
•
1. Aan lid 1 is een zin toegevoegd: De hypotheekhouder roept het huurbeding in voorafgaand aan de openbare verkoop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak, een aandeel daarin of een beperkt recht daarop, tenzij er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat: – a. de instandhouding van de huurovereenkomst in het belang is van de opbrengst bij de openbare verkoop; of – b. ook met instandhouding van de huurovereenkomst kennelijk een voldoende opbrengst zal worden verkregen om alle hypotheekhouders die het beding hebben gemaakt en dit jegens de huurder kunnen inroepen, te voldoen; of – c. er geen personen krachtens huurovereenkomst gebruik kunnen maken van het bezwaarde goed op het moment van bekendmaking van de executoriale verkoop, bedoeld in artikel 516 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 2. In lid 6 is in de tweede zin «één jaar» vervangen door: zes maanden. 36
Art. 3:267 BW luidt nu: • 1. In de hypotheekakte kan worden bedongen dat de hypotheekhouder bevoegd is om het verhypothekeerde goed in beheer te nemen, indien de hypotheekgever in zijn verplichtingen jegens hem in ernstige mate te kort schiet en de voorzieningenrechter van de rechtbank hem machtiging verleent. • 2. Eveneens kan in de hypotheekakte worden bedongen dat de hypotheekhouder bevoegd is de aan de hypotheek onderworpen zaak onder zich te nemen, indien zulks met het oog op de executie vereist is en de voorzieningenrechter hem machtiging verleent. • 3. Zo de voorzieningenrechter de machtiging tot onder zich nemen verleent, veroordeelt hij tevens de hypotheekgever en de zijnen tot ontruiming.
37
• 4. De bevoegdheden kunnen tegen eenieder die zich in de zaak bevindt, met uitzondering van de huurder bedoeld in artikel 264 leden 4 en 8, worden ingeroepen. • 5. Zonder uitdrukkelijke bedingen mist de hypotheekhouder de in de vorige leden genoemde bevoegdheden. • 6. De machtiging, bedoeld in de vorige leden, kan behalve door een advocaat ook door een notaris worden verzocht.
38
• Nieuw art. 3:267a BW • 1. De hypotheekgever, alsmede eenieder die een tot bewoning bestemde onroerende zaak gebruikt, is verplicht te dulden dat aan de zaak de gebruikelijke kennisgevingen van het te koop zijn worden aangebracht, en aan belangstellenden gelegenheid te geven tot bezichtiging. • 2. De in lid 1 bedoelde verplichtingen gelden vanaf het moment van aanzegging van de executie, als bedoeld in artikel 544 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. • 3. De hypotheekhouder kan ingeval van weigering de bezichtiging doen plaatsvinden met behulp van de sterke arm. 39
• Art. 3:268 BW is gewijzigd: • 1. In lid 2 is «of de hypotheekgever» vervangen door: «de hypotheekgever of degene die executoriaal beslag heeft gelegd» en is aan het einde een zin toegevoegd, luidende: Desverzocht veroordeelt de voorzieningenrechter bij de goedkeuring van een verzoek tot onderhandse verkoop tevens de hypotheekgever en de zijnen tot ontruiming van het verhypothekeerde goed tegen een bepaald tijdstip. De ontruiming vindt niet plaats voor het moment van inschrijving, bedoeld in artikel 89 van Boek 3. • 2. In het derde lid is na «ingediend» ingevoegd: door een advocaat of een notaris. 40
Opheffingsmaatstaf conservatoire beslagen • HR 17 april 2015, RvdW 2015/556; (Pine Trader) • 3.5 Voor zover bij de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven, de aannemelijkheid van de gestelde vordering ter zake waarvan het beslag is gelegd, wordt meegewogen, is de rechter niet gebonden aan de grondslagen voor die vordering welke in het beslagrekest zijn vermeld. Het staat hem in beginsel vrij zijn beslissing om het beslag niet op te heffen, (mede) te baseren op feiten en omstandigheden die niet in het beslagrekest waren vermeld, maar in het opheffingsgeding nader door de beslaglegger ten grondslag zijn gelegd aan de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd. 41
• 3.8 (…) Het ligt op de weg van degene die opheffing van een conservatoir beslag vordert om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gestelde vordering ondeugdelijk is. Indien het beslag in de loop van het geding door de beslaglegger wordt opgeheven en, bijvoorbeeld in verband met de proceskosten, nog slechts moet worden beoordeeld of de vordering tot opheffing daarvan had moeten worden toegewezen, rechtvaardigt het enkele feit van die opheffing door de beslaglegger niet het oordeel dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor het beslag is gelegd. Aan de opheffing van een beslag kunnen immers vele motieven ten grondslag liggen. 42
•
Ook de omstandigheid dat die vordering is afgewezen, rechtvaardigt dit oordeel niet zonder meer indien tegen het vonnis of arrest een rechtsmiddel is ingesteld. In een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken. De omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient hierbij te worden meegewogen. Van de rechter kan niet worden gevergd dat hij in zijn vonnis mede een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger tegen het vonnis aangewende rechtsmiddel. (vgl. HR 30 juni 2006, NJ 2007/483 Bijl/Van Baalen)
43
Criteria aansprakelijkheid beslaglegger • HR 5 december 2003, NJ 2004/150 (Kranenburg/ Kranenburg) • Indien de vordering slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. • Of de beslaglegger aansprakelijk is, moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht. • De enkele omstandigheid dat de beslaglegger slechts bereid is tot opheffing van het cons. beslag indien (ook) voor het niet toegewezen deel van zijn vordering zekerheid wordt gesteld, geen misbruik van recht op. • Het enkele feit dat andere voorwaarden worden gesteld voor de opheffing van het beslag dan die welke voortvloeien uit de door de schuldeiser verkregen executoriale titel levert op zichzelf nog geen misbruik van bevoegdheid op. 44
HR 8 juli 2011, NJ 2011/309 (Forward Business Parks/Lafranca)
• bij een ten onrechte gelegd beslag moet de schadevergoeding niet worden berekend op voet van de wettelijke rente, maar door met elkaar te vergelijken de situatie waarin de beslagene als gevolg van de beslaglegging daadwerkelijk verkeert en de situatie waarin hij zou hebben verkeerd als het beslag niet was gelegd en gehandhaafd.
45
Problematische schulden • cumulatief beslag • beslag op uitkeringen, loonbeslag en beslagvrije voet; • voorstel tot aanpassing art. 447 en 448 Rv en voorstel aanpassing beslagvrije voet; beslag op vakantiegeld) 46
Cumulatief beslag vexatoir? • Hof Amsterdam 24 mei 2007, GHAMS:2007:BB3135 (X/gdw. De Klerk & Vis en Transfair): derdenbeslag onder de bank, terwijl ook beslag gelegd is onder de uitkerende instantie, kan onder omstandigheden vexatoir zijn. Beslagenen ontvangen echter gelden uit andere bronnen dan uitkering en vergoeding van zorgkosten.
• vzr. Arnhem 13 maart 2007, NJF 2007/429 (X/KPN Mobile): beslagvrije voet geldt niet voor op bankrekening overgemaakt restantsalaris • vgl. Jongbloed, Op de rand of net er over, Ars Aequi 2008, p. 196-198
47
•
Kamer voor gerechtsdeurwaarders 3 maart 2015, TGDKG:2015:26 5.4 Bij de beoordeling van de klacht dient tot uitgangspunt dat de
wetgever aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het betreft hier namelijk geen beslag op een vordering tot periodieke betaling. Dit betekent echter niet dat een schuldeiser zich in het geheel geen rekenschap hoeft te geven van de gevolgen van het leggen van een dergelijk beslag. Uit (civiele)rechtspraak (hof Amsterdam 24 mei 2007, LJN:BB3135 en vzr. Amsterdam 16 november 2009, LJN:BK3544) blijkt dat er omstandigheden kunnen zijn waardoor er bij het leggen van een dergelijk beslag sprake kan zijn van misbruik van recht of een onrechtmatig gelegd beslag. Dat kan het geval zijn als de regeling van artikel 475c Rv bewust zou worden ontdoken. 48
• 5.5 Het is echter niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of er sprake is van een onrechtmatig gelegd beslag of misbruik van recht. Daarvoor dient klaagster zich te wenden tot de civiele rechter. Bij de tuchtrechter staat het handelen van de gerechtsdeurwaarder centraal. Daar geldt dat de gerechtsdeurwaarder, na te zijn ingeschakeld door een opdrachtgever, in beginsel zijn ministerie dient te verlenen. Wel dient hij als zelfstandig openbaar ambtenaar dergelijke opdrachten zorgvuldig te beoordelen. • Daarbij mag van hem een kritische houding worden verwacht. Immers op een bepaald moment houdt de ministerieplicht ten opzichte van de opdrachtgever op en dient eventueel de weg van artikel 438 lid 4 Rv te worden gevolgd. Wanneer dat moment aan de orde is, kan uiteraard niet in algemene zin worden aangegeven. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. 49
Hof 's-Hertogenbosch, 21 april 2015, GHSHE:2015:1496 • Er bestaat geen rechtsregel die meebrengt dat een bewindvoerster (als bedoeld in boek 1 BW) kan bewerkstelligen dat vermogen van de onderbewindgestelde aan verhaal wordt onttrokken door de bankrekening als een beheerrekening te kwalificeren. Een zodanige rekening is geen kwaliteitsrekening, noch een afgescheiden vermogen. Ook de enkele omstandigheid dat de bewindvoerster aan de beslaglegger heeft meegedeeld dat sprake is van een beheerrekening – met een vermogen ten behoeve van het levensonderhoud van de onderbewindgestelden – maakt handhaving en voortzetting van het beslag niet onrechtmatig: een schuldenaar staat in beginsel met zijn hele vermogen in voor betaling (tenzij en voor zover de wet anders bepaalt). 50
• Ingevolge art. 475b Rv is beslag onder een derde (de bank) op een of meer vorderingen van de schuldenaar (de onder bewind gestelde vrouw), tot periodieke betaling waaraan een beslagvrije voet is verbonden, slechts geldig voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. Tussen partijen is niet in geschil dat de WAO-uitkering van de (onder bewind gestelde) man onder de werking van art. 475c Rv valt. Overigens doet de bank geen periodieke betaling. Het systeem van de beslagvrije voet wordt op onaanvaardbare wijze doorbroken indien – zoals geïntimeerde kennelijk betoogt – de werking van de regeling eindigt zodra het beslagvrije bedrag uit het vermogen van de uitkerende instantie is geraakt door storting op een bankrekening ten name van de gerechtigde, zodat beslag wel mogelijk is op het saldo van de beslagvrije voet zodra dat saldo is bijgeschreven op de bankrekening van de schuldenaar. 51
• Aan het doel en de strekking van de beslagvrije voet wordt ernstig afbreuk gedaan doordat door het beslag op die bankrekening geen geld meer ter beschikking is voor het levensonderhoud van de onderbewindgestelden. In dit verband is van belang dat voor beslag onder bijvoorbeeld de werkgever op loon of onder de uitkerende instantie op de uitkering een beslagvrije voet geldt, maar dat van die werkgever en instantie niet kan worden verlangd het beslagvrije gedeelte contant uit te keren. Er zal in de regel betaling via een bank worden gerealiseerd. • Aan de toepassing van de regels van de beslagvrije voet moet derhalve deze uitleg worden gegeven dat een beslag onder de bank op de rekening van de gerechtigde niet zal beklijven voor zover daarop het beslagvrije gedeelte van de uitkering is gestort. 52
Specifieke beslagverboden • • • • •
• •
art. 23 lid 1 sub c AKW (kinderbijslag is niet vatbaar voor beslag, behoudens voor zoveel het dient tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud van het kind) art. 51 lid 6 ANW, art. 18 lid 6 AOW en 35 lid 8 Zw (de overlijdensuitkering is niet vatbaar beslag) art. 33b lid 5 AOW (geen beslag op tegemoetkoming ouderdomspensioen) art. 116 Ambtenarenwet (kostenvergoedingen welke verband houden met de dienstverrichting zijn niet vatbaar voor beslag)
art. 11.3 lid 1 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en art. 11 lid 3 Wet studiefinanciering 2000 (tegemoetkoming c.q. studiefinanciering is niet vatbaar voor .. beslag) art. 81 WIA (niet voor beslag vatbare verstrekkingen) Art. 46 lid 2 Participatiewet (bijzondere bijstand en de koopkrachttegemoetkoming zijn niet vatbaar voor beslag)
•
Art. 11 lid 3 Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (tegemoetkomingen zijn niet vatbaar voor beslag)
• • •
art. 6:106 lid 2 BW: geen beslag op smartengeld art. 7:3 lid 3 sub f BW: na inschrijving Vormerkung Vzr. Amsterdam 8 juni 2006, NJF 2006, 432 (M/Marsman): Persoons-gebonden budget niet voor beslag vatbaar. 53
•
art. 45 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen 1. Een tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tenzij het betreft beslag wegens: a. een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie waarbij de betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is voor de tegemoetkoming; b. een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering dat betrekking heeft op dezelfde inkomensafhankelijke regeling. 2. Elk beding dat strijdt met het eerste lid is nietig.
•
Art. 27 Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften (verhaal zonder dwangbevel) lid 5; "Indien verhaal is of wordt genomen op een periodieke uitkering die ingevolge enig wettelijk voorschrift (zoals art. 23 Algemene Kinderbijslagwet), niet vatbaar is voor beslag, kan telkens ten hoogste van een tiende gedeelte van de uitkering tot betaling van het uit hoofde van de beschikking verschuldigde bedrag worden bestemd".
•
Zie ook art. 19 Invorderingswet: 10% extra 54
Vzr. Amsterdam 11 december 2013, WR 2014/34 (Hamadan/Rochdale) •
•
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met art. 45 Awir is beoogd dat de toegekende tegemoetkoming daadwerkelijk wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is bestemd: om de huurpenningen van de woning te betalen. De huurovereenkomst is door de verkoop van de woning aan Stadgenoot, gelet op art. 7:226 lid 1 BW, niet geëindigd. Huurder woont derhalve nog steeds in dezelfde woning op grond van dezelfde huurovereenkomst. In de tekst van art. 45 lid 1 sub a Awir noch in de wetsgeschiedenis zijn aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat het Rochdale in dit geval, waarbij sprake is van dezelfde huurovereenkomst, de door huurder ontvangen huurtoeslag is bedoeld om de huurpenningen van de woning te betalen en Rochdale beslag heeft gelegd wegens een vordering tot het betalen van die huurpenningen, niet is toegestaan beslag te leggen op de aan huurder toekomende huurtoeslag. 55
•
•
Hof ‘s-Hertogenbosch 15 juli 2014, WR 2014/120 (Quax/Wonen Zuid)
Art. 45 Awir lid 1 houdt een beslagverbod op een tegemoetkoming in, zoals de huurtoeslag. In lid 1 aanhef en onder a wordt daarvan uitgezonderd het beslag op de huurtoeslag wegens een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting (huur) wegens een geleverde prestatie (terbeschikkingstelling van de woning), waar-bij de betalingsverplichting (de huur) ter zake van die prestatie (die terbeschikkingstelling van de woning) oorzaak is voor de huurtoeslag. Gelet op de formulering van de uitzonderingsbepa-ling onder a is sprake van een te ver verwijderd verband bij een beslag op huurtoeslagen die gelden als tegemoetkoming voor huurverplichtingen uit hoofde van een andere huurovereenkomst (voor een andere woning). Uitgangspunt is dat de huurder de huurtoeslag dient aan te wenden voor de betaling van lopende huurtermijnen en dan geldt het beslagverbod van art. 45 lid 1 Awir. Ook de wetsgeschiedenis biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ruimere uitleg van de uitzonderingsbepaling van lid 1 aanhef en onder a. 56
rb. Oost-Brabant, zp Eindhoven 30 april 2015, RBOBR:2015:4922 (CZ/X) • Beslag op zorgtoeslag • De toepasselijkheid van deze bepaling (art. 475d Rv sub 5), die de kennelijke strekking heeft dat de zorgtoeslag bestemd wordt om de premie te kunnen voldoen, is door CZ dan wel haar gemachtigde kennelijk niet (juist) onderkend. Niet gebleken is dat CZ in het geval van [verzekerde] de beslagvrije voet heeft verhoogd met de premie van haar ziektenkostenverzekering en – kort weergegeven – verminderd met de normpremie èn ontvangen zorgtoeslag. Het verweer dat CZ gerechtigd was beslag te leggen op de zorgtoeslag van [verzekerde] gaat dan niet op, althans miskent de werking van deze bepaling.
57
Problematische schulden • ZOETERMEER 25 september 2014 - Ruim een vijfde van de huwelijken in Zoetermeer wordt te laat betaald. • In 2012 werden in Zoetermeer 396 huwelijken voltrokken. Daarvan betaalde 22 procent van de bruidsparen de rekening niet op tijd. Vorig jaar rekende 21,7 procent van de 350 stellen te laat af. • Vanwege het hoge aantal wanbetalers stelt het college van b en w voor om de huwelijkskosten voortaan vooraf te innen. • Een woordvoerder van de gemeente benadrukt dat Zoetermeer geen geld is misgelopen. "Maar we zien dat het steeds meer moeite kost om de leges terug te vorderen", zegt hij. In tientallen gevallen werd het geld alsnog geïncasseerd via een aanmaning of dwangbevel. In een enkel geval moest er zelfs een deurwaarder aan te pas komen. 58
• Van alle jongeren (12-24 jaar) komt 11% frequent geld te kort. De reactie hierop bij veel jongeren is niks doen, want op=op. 18-plussers hebben vaak een studieschuld (23%), maar ook heeft 19% van de 18plussers al een betalingsachterstand. Dat zijn bijv. openstaande rekeningen voor de zorgverzekeraar, onbetaalde boetes en betalingsachterstanden bij de Belastingdienst. Bij 41% van hen gaat het daarbij om een bedrag van minder dan 100 euro, maar bij 20% om een bedrag van 2.500 euro of meer. Ook leent 17% bij familie, vrienden of zijn bank. Het Nibud vindt het zorgwekkend dat jongeren zich op zo’n jonge leeftijd al in de schulden steken. Daarbij is het opvallend dat betalingsachterstanden of geleend geld door de meeste jongeren die daarmee te maken hebben, niet als schuld wordt gezien. 59
• Ondanks beslagvrije voet en WSNP blijven problemen! – Vgl. Paritas passé: diverse overheidsorganen knabbelen aan de beslagvrije voet en het vrij te laten bedrag duikt onder het bestaansminimum … → schuldenaar blijft in problematische situatie verkeren – Streven naar Rijksincassobureau • Ook verschillen tussen WSNP en minnelijke schuldhulpverlening
• Soms `pech’: echtscheiding, baanverlies, etc. of onoplettendheid (bijv. geen schorsing motorrijtuig zodat verzekeringsplicht voortduurt)
60
J. Rijsdijk en J. Nijenhuis (red.), Herziening van het beslagverbod roerende zaken; een achterhaalde regeling bij de tijd gebracht, preadvies KBvG, SDU Den Haag 2012 → plannen tot wijziging art. 447 en 448 Rv
J. Rijsdijk e.a. (red.), Naar een nieuwe beslagvrije voet; Vereenvoudiging in een tweetrapsraket, preadvies KBvG, SDU Den Haag 2014 J. Rijsdijk en A.W. Jongbloed, Naar een nieuwe beslagvrije voet, BER 2015, nr. 2, p. 20-23 61
Art. 447 Rv nieuw • • • • • • • •
1. Om een geëxecuteerde in staat te stellen in zijn bestaansminimum te voorzien, mag geen beslag worden gelegd op de volgende roerende zaken: a. het nodige bed en beddengoed van de geëxecuteerde en de tot zijn gezin behorende huisgenoten; b. de nodige kleding van de geëxecuteerde en de tot zijn gezin behorende huisgenoten; c. de aanwezige voorraad levensmiddelen, alsmede voor de bewaring en bereiding daarvan benodigde keukenapparatuur en het nodige keukengerei; d. zaken die nodig zijn voor de persoonlijke verzorging en de algemene dagelijkse levensbehoeften van de geëxecuteerde en de tot zijn gezin behorende huisgenoten; e. het speelgoed van de tot het gezin van de geëxecuteerde behorende minderjarige kinderen; f. gereedschappen, apparatuur, boeken en andere zaken die nodig zijn voor de verwerving van de noodzakelijke middelen van bestaan van de geëxecuteerde en de tot zijn gezin behorende huisgenoten, dan wel voor hun scholing of studie. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven ten aanzien van de in dit lid benoemde categorieën van zaken.
62
• •
• •
•
•
2. Evenmin mag beslag worden gelegd op: a. gezelschapsdieren en de voor hen aanwezige voorraad voedsel, alsmede andere voor de verzorging van de gezelschapsdieren noodzakelijke roerende zaken; b. zaken van hoogstpersoonlijke aard. 3. Indien de geëxecuteerde zich voor schuldbemiddeling laat bijstaan door een op grond van artikel 48, eerste lid, onderdeel b of c van de Wet op het consumentenkrediet bevoegde persoon of instelling, mag daarnaast geen beslag worden gelegd op zaken die behoren tot de inboedel, bedoeld in artikel 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, van de door de geëxecuteerde bewoonde woning. 4. In afwijking van het eerste lid, het tweede lid onder a en het derde lid is beslag toegestaan op zaken en gezelschapsdieren die bovenmatig zijn. Bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden geregeld welke roerende zaken en gezelschapsdieren, hetzij afzonderlijk, hetzij door de aanwezigheid van andere, al dan niet soortgelijke zaken, als bovenmatig zijn aan te merken. 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere dan de in het eerste lid tot en met derde lid bedoelde zaken en dieren worden aangewezen waarop geen beslag mag worden gelegd.
63
Art. 448 Rv nieuw • 1. Bij de beslissing op welke zaken en gezelschapsdieren ingevolge artikel 447 geen beslag wordt gelegd, houdt de executant naar redelijkheid rekening met door de geëxecuteerde geuite voorkeuren. • 2. Wordt beslag gelegd op een als bovenmatig aan te merken zaak als bedoeld in artikel 447, vierde lid, die de geëxecuteerde of een tot zijn gezin behorende huisgenoot redelijkerwijs niet kan missen, dan stelt de executant de geëxecuteerde in de gelegenheid om deze te vervangen door een niet als bovenmatig aan te merken vergelijkbare zaak. • 3. De in artikel 447, eerste lid, onder f, en tweede lid onder b bedoelde zaken kunnen wel in beslag worden genomen voor vorderingen ter zake van de vervaardiging of het herstel van deze zaken of de verkoop daarvan aan de geëxecuteerde. 64
Kamerstuk 24515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting, nr. 308, brief van de staatssecretaris van SZW • Modelformulier `bepaling beslagvrije voet’ en aanpassing werkprocessen van deurwaarders zodat zij op twee extra momenten de schuldenaar wijzen op het belang van de benodigde gegevens • Ontwikkeling van een webtool met als doel om burgers inzicht te geven in de berekening van hun beslagvrije voet en burgers te stimuleren actie te ondernemen wanneer dit nodig is. • Ministerie van V&J en KBvG geven meer ruchtbaarheid aaan de jurisprudentie hoe met de vaststelling van de beslagvrije voet moet worden omgegaan • Uniforme gegevensuitvraag: bezien wordt of een eenduidig en helder formulier kan worden ontwikkeld dat door alle partijen wordt gebruikt.
65
HR 30 oktober 2014, RvdW 2014/1203; JBPr 2015/6 (vakantiegeld)
• De jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld is geheel voor beslag vatbaar indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd steeds boven de beslagvrije voet uitkwam. Maar indien het maandelijkse inkomen in die maanden beneden de beslagvrije voet is gebleven (of de schuldenaar in de periode waarin het vakantiegeld werd opgebouwd een wisselend inkomen heeft genoten, waardoor het in sommige maanden beneden de beslagvrije voet bleef en in andere maanden daar bovenuit kwam), is het vakantiegeld slechts voor beslag vatbaar voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld. 66
Bewijsbeslag • Ook in niet-IE-zaken? • Is een rechtsbetrekking vereist met degene tegen wie de vordering is gericht?
67
HR 13 september 2013, NJ 2014/455 (Molenbeek Invest/Begeer)
Conservatoir bewijsbeslag is ook mogelijk in niet-IE-zaken. De beslaglegging kan slechts plaatsvinden als aan de vereisten van art. 843a Rv is voldaan. De verzoeker moet gegronde vrees voor verduistering stellen. Hoewel de wet geen uitdrukkelijke grondslag biedt voor een dergelijke beslaglegging, bestaat voldoende grondslag in art. 730 Rv in verbinding met art. 843a Rv. De Hoge Raad neemt daarbij in ogenschouw dat de wetgever in het kader van wetsvoorstel 33 079 (strekkende tot aanpassing van het Wetboek van Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden) er de voorkeur aan heeft gegeven om ontwikkelingen in de rechtspraktijk af te wachten.
68
HR 10 juli 2015: ECLI:NL:HR:2015:1834 (Schietincident Alphen aan den Rijn) • Is voor een exhibitieplicht een rechtsbetrekking vereist met degene tegen wie de vordering is gericht? • Nee, ook een verbintenis uit de wet kan kwalificeren als rechtsbetrekking in de zin van art. 843a lid 1 Rv. • Art. 843a lid 1 Rv vereist niet dat degene tegen wie de exhitibievordering is gericht, partij is bij de rechtsbetrekking in kwestie. 69
Indirecte executiemiddelen • Lijfsdwang: in opmars, maar niet ongeclausuleerd • Dwangsom – HR 23 januari 2015, JBPr 2015/19 (Rutte/Bastiaansen) oplegging dwangsom m.b.t. veroordeling tot medewerking aan teruglevering onroerend goed tegen terugbetaling van de koopsom – HR 20 februari 2015, JBPr 2015/30 (Kloeppoel/Ockers) vordering tot opheffing dwangsom ex art. 611d Rv – HR 1 mei 2015, RvdW 2015/633 (Quote) dwangsommen verbeurd omdat onrechtmatige publicatie tijdelijk weer toegankelijk was vanwege technische fout?; art. 611d lid 1 Rv. 70
HR 23 januari 2015, RvdW 2015/202; JBPr 2015/19 (Rutte/Bastiaansen) •
Art. 611a lid 1 Rv bepaalt dat aan veroordelingen tot betaling van een geldsom geen dwangsom kan worden verbonden. Uit de gemeenschappelijke memorie van toelichting bij de Benelux-Overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom (Trb. 1974, 6) blijkt de ratio ervan: “dat een dwangsom ten doel heeft werkelijke nakoming van een verbintenis te verzekeren, terwijl in het geval van veroordeling tot betaling van een som geld, voldoening aan de veroordeling met behulp van de gewone executiemiddelen kan worden verkregen”. In zijn arrest van 9 juli 1981, NJ 1982, 190
(Geers/Scholten), heeft het Benelux-gerechtshof uitgesproken dat de uitzondering slechts is geschreven voor gevallen waarin voldoening aan de hoofdveroordeling d.m.v. rechtstreekse executie kan worden verkregen. Nu het hier de teruglevering van een onroerende zaak tegen terugbetaling van de koopsom betrof, was het opleggen van een dwangsom mogelijk nu afdwinging via verhaalsexecutie niet mogelijk was.
71
HR 20 februari 2015, RvdW 2015, 344; JBPr 2015/30 (Kloeppel/Ockers)
• Is een dwangsomveroordeling uitgesproken en blijkt daarna dat sprake is van `onmogelijkheid’, dan biedt art. 611d Rv de rechter in een executiegeschil de mogelijkheid de opgelegde dwangsom op te schorten, aan te passen of op te heffen. • De rechter heeft dan niet te beoordelen of destijds terecht een dwangsom is opgelegd, maar moet beoordelen of het een geval betreft waarin de dwangsom zijn zin heeft verloren. Daarvan zal sprake zijn als niet of niet tijdig aan de hoofdveroordeling is voldaan, omdat het onredelijk zou zijn om meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht. • De onmogelijkheid om de hoofdveroordeling uit te voeren moet in beginsel worden beoordeeld aan de hand van feiten en omstandigheden die zich na de hoofdveroordeling hebben voorgedaan. 72
Bedankt voor uw aandacht.
73