Actieplan BBI-Matra 2005-2008
1
Inhoudsopgave
Pag
1. Beleid 1.1 1.2 1.3
3 3 3
BBI-Matra 2005-2008 Leren van het verleden, werken aan de toekomst Doelstelling Thematische invalshoeken 3
2. Uitvoering BBI-Matra 2005-2008 2.1 Instrumentarium 2.2 Differentiatie per landengroep 2.3 Uitvoering, organisatie en beheer
2
6 6 7 9
1. Beleid BBI-Matra 2005-2008 1.1. Leren van het verleden, werken aan de toekomst Op 21 september 2004, heeft de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken een beleidsbrief aan de Tweede Kamer gezonden over het toekomstige Matra-beleid. Hierin kondigt hij aan dat op basis van een evaluatie van het Actieplan 2001-2004 zal worden besloten over voortzetting van een nieuw (derde) actieplan onder het Matra-beleid. Deze evaluatie heeft inmiddels plaatsgevonden 1. In algemene zin schetst deze evaluatie een positief beeld van het actieplan. Het actieplan is in staat gebleken met relatief beperkte middelen vele organisaties te bereiken, een veelh eid van activiteiten te ondersteunen en samenwerking te bevorderen tussen Nederlandse, lokale en internationale organisaties. Het programma voorziet in een duidelijke behoefte en wordt als relevant beoordeeld; de activiteiten zijn goed ingebed in de lokale situatie, hetgeen zorgt voor lokale capaciteit om activiteiten voort te zetten en dus voor een duurzaam effect in de Matra-landen. Tegelijkertijd plaatst de evaluatie kritische opmerkingen en doet aanbevelingen voor het vereenvoudigen, stroomlijnen en transparanter maken van de uitvoering; het scherper formuleren van de doelstelling van het actieplan; een nadere differentiatie van instrumenten naar landen en een duidelijker terugkoppeling van de instrumenten (en bijbehorende projecten) naar de doelstelling. De Stuurgroep van deze evaluatie voegde hier aan toe, dat de verslaglegging en de verantwoording over de middelen konden worden verbeterd. Deze adviezen zullen worden overgenomen. Op basis van deze evaluatie wordt het Actieplan BBI-Matra inderdaad voortgezet voor de periode 2005-2008 met een financieel volume van € 4 mln/jr.
1.2. Doelstelling Voor het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in de Pan-Europese regio heeft Nederland zich gecommitteerd aan verschillende internationale processen en verdragen 2. Tijdens de Pan-Europese Ministeriële Conferentie “An Environment for Europe” is in Kiev 2003, de zogenaamde Kiev Biodiversiteit Resolutie aangenomen. Hiervan is de centrale doelstelling van het Actieplan BBI-Matra 2005-2008 afgeleid, namelijk: Bijdragen aan het tot staan brengen van het biodiversiteitsverlies in de Pan-Europese regio per 2010, door middel van de opbouw en versterking van de ‘civil society’ rondom het thema natuur.
1.3. Thematische invalshoeken Het Actieplan BBI-Matra is de doorsnede van twee voor Nederland relevante internationale beleidsprogramma’s. Het valt, voor wat betreft doelstellingen en financiële middelen, binnen het programma Maatschappelijke Transformatie (Matra) 3. Tevens valt het binnen de doelstellingen van het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (BBI)4. Dit maakt meteen duidelijk dat het 1
Evaluatie Actieplan Natuurbeheer Midden- en Oost Europa 2001-2004. Eindrapport ECORYS-NEI, november 2004. Dit rapport is te vinden op http://www.biodiversity-chm.nl 2 Bijvoorbeeld: het Bern verdrag, de Pan-Europese Biologische en Landschapsdiversiteit Strategie PEBLDS (w.o. het Pan-Europese Ecologische netwerk PEEN), de Pan-Europese Ministerconferenties voor bossen (MCPFE), de Pan-Europese Ministersconferenties “An Environment for Europe” en de Europese Landschap Conventie. 3 Het Matra-programma: de flexibele respons op wisselende transformatieperspectieven. Brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, 21-09-04 (kamerstuk 23987, nr. 39). 4 BBI 2002-2006. In 2002 aangeboden door de Staatssecretaris van LNV en de Ministers voor OS en van VROM, mede namens hun collega’s van EZ, OCW en V&W (kamerstuk 28450, nr. 1) 3
actieplan actief is op het snijvlak van enerzijds het bevorderen van democratiseringsprocessen in de landen die aan de EU grenzen (Matra) en anderzijds het behouden en duurzaam gebruiken van biodiversiteit (BBI). Om de doelstelling te behalen zal in het Actieplan BBI-Matra 2005-2008 ingezet worden op de volgende thematische invalshoeken: 1.3.1 Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) onderdeel van Pan-Europes e Ecologische Netwerk (PEEN) De achteruitgang van de Europese natuur is zorgwekkend. Daarom maakt het kabinet werk van natuur in Nederland, bijvoorbeeld door de aanleg van de Ecologische Hoofdstructuur de ‘groene ruggengraat van Nederland’ die onder andere van belang is voor het behoud van soorten. Het kabinet Balkenende II heeft extra geld gereserveerd, zodat de EHS-doelstellingen in 2018 gerealiseerd kunnen worden. De EHS vormt een netwerk binnen Nederland en sluit aan op een Europees netwerk. In Europees verband is het streven om per 2020 een Pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) te realiseren. Ons nationale beleid is ingebed en afhankelijk van de regionale context. Daarbij gaat het om de EU, maar ook om de bredere context van de Pan-Europese regio. Het Actieplan BBI-Matra wil bijdragen aan de totstandkoming van dit ecologische netwerk (PEEN, inclusief “Emerald Netwerk” en “Natura 2000”). 1.3.2 Directe ecologische relaties tussen Nederland en Midden- en Oost-Europa Natuur trekt zich niets van landsgrenzen aan, de natuur in Nederland is een onlosmakelijk onderdeel van een groter geheel. Voor Nederland is het bijvoorbeeld van belang om in Midden- en Oost-Europa bij te dragen aan verbetering van het waterbeheer in relatie tot natuur, milieu en ruimte. De aantasting van wetlands en kustzones in de Oost-Europese regio heeft namelijk gevolgen voor de miljoenen trekvogels die jaarlijks migreren langs de West-Palearctische trekroute, en daarmee voor de ecologische kwaliteit van de wetlands in Nederland. Nederland ligt op een knooppunt van vogeltrekroutes, waardoor onze natuurgebieden een essentiële en onmisbare schakel zijn in de mondiale bescherming van vogels. Beschermingsactiviteiten in Nederland kunnen niet plaatsvinden in isolatie van activiteiten elders op de trekroute. Met het Actieplan BBI-Matra 2005-2008 wil Nederland deze ecologische relaties versterken. 1.3.3 Ecologisch verantwoord ondernemen Zoals ook weergegeven in het BBI kenmerkt onze economie zich door een intensief gebruik van grondstoffen die voor een groot deel worden geïmporteerd (o.a. agrarische producten, vis, hout, aardolie, gas). Nederland legt daardoor een groot beslag op de natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit van andere landen. Nederland erkent dat deze ‘ecologische voetafdruk’ inherent is aan de internationale handel en spant zich ervoor in om de mogelijke nadelige gevolgen daarvan zo beperkt mogelijk te maken. Zo zet Nederland zich onder andere binnen internationale kaders in voor het maken van afspraken over milieunormen en andere maatregelen die versterking en duurzaam gebruik van biodiversiteit moeten garanderen. In het nakomen van die afspraken is een actieve betrokkenheid van bedrijven en financiële instellingen bij het natuurbeleid in onder andere Midden- en Oost-Europa van belang. Aspecten van biodiversiteit moeten immers geïntegreerd worden in economische sectoren als landbouw, bosbouw, visserij, recreatie/toerisme en vervoer. Om deze betrokkenheid te realiseren en te zorgen dat bedrijven en financiële instellingen in Midden- en Oost-Europa ook daadwerkelijk bij zullen dragen aan de vermindering van het verlies van biodiversiteit wordt gestreefd naar samenwerking tussen niet gouvernementele organisaties (NGO’s), bedrijven en financiële instellingen. In het kader van dit actieplan worden acties van NGO’s, om de bewustwording van het ecologisch verantwoord ondernemen te stimuleren, ondersteund. 1.3.4 Maatschappelijke transformatie Sinds 1994 zet de Nederlandse overheid zich, met het zeer waardevolle Matra-programma, in voor de opbouw van de maatschappij in Midden- en Oost-Europa. Mede in het kader van Matra heeft Nederland sinds 1994 actief bijgedragen aan de bevordering van veiligheid, samenwerking en de overgang naar een pluriforme, democratische rechtstaat in Midden- en Oost-Europa. Bevordering van strategische samenwerking en coalitievorming, overname en implementatie van het Acquis
4
Communautaire en harmonisatie met de Europese normen zijn voor Nederland drijfveren voor het uitvoeren van het Matra-programma. Het Matra-programma is gebaseerd op ‘twinning’, dat wil zeggen het versterken van netwerken tussen Nederland en doellanden, en het ondersteunen van activiteiten die het proces van verandering van de staat, haar instituties, organisaties van burgers en hun onderlinge verhoudingen stimuleren. Internationale samenwerking is tevens het middel bij uitstek om het wereldwijde verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen. Natuurbeheer is geen Matra-thema, maar is wel een thema waarbij veel NGO’s zich sterk betrokken voelen. Dat maakt het thema relevant voor de opbouw en de versterking van de ‘civil society’. Om deze reden zal Nederland blijven investeren in de netwerken van NGO’s en openbaar bestuur op het gebied van biodiversiteit. Dit kan maatschappelijke bewustwording vergroten t.a.v. de noodzaak tot behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit. 1.3.5 Het Acquis Communautaire Een andere invalshoek voor het Actieplan BBI-Matra is de Europese eenwording. Hiermee wordt niet alleen gerefereerd aan de toetreding tot de Europese Unie, maar ook aan het bredere kader van Europees Nabuurschap (zie Matra-beleidsbrief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken). Toetreding tot de EU brengt voor de kandidaat-lidstaten de enorme uitdaging met zich mee om de implementatie van het Acquis Communautaire op het gebied van biodiversiteit binnen enige jaren af te ronden (met o.a. de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water en de CITES Verordening). Op dit terrein heeft het Actieplan BBI-Matra een belangrijke ondersteunende en voorbereidende rol te spelen, die zich onderscheidt van pre-accessie steun vanuit Brussel. Er wordt een meerwaarde gezocht ten opzichte van pre-accessie steun vanuit de Europese Commissie, door in te zetten op het vergroten van de capaciteit tot beïnvloeding van het biodiversiteitsbeleid door de ‘civil society’.
5
2. Uitvoering BBI-Matra 2005-2008 2.1. Instrumentarium Voortbouwend op door de evaluatie geconstateerde succesfactoren en sterke punten van het vorige actieplan, en gehoor gevend aan de aanbevelingen van de evaluatiestudie voor het nieuwe actieplan, wordt voor het Actieplan BBI-Matra 2005-2008 een stroomlijning van het instrumentarium voorgesteld. In het vorige actieplan waren vier modaliteiten beschikbaar (subsidieregeling; overeenkomsten en opdrachten; Memoranda of Understanding (MOU’s); Kleine Natuur Initiatief Projecten (KNIP). In het nieuwe actieplan worden deze modaliteiten teruggebracht tot slechts twee instrumenten: subsidieregeling en KNIP. 2.1.1. Subsidieregeling De subsidieregeling wordt in het nieuwe Actieplan BBI-Matra voortgezet voor het doen van projecten in de kandidaat-lidstaten en bij de Oosterburen. De subsidieregeling is niet van toepassing op de nieuwe lidstaten en in de Zuiderburen. De subsidieregeling wordt opengesteld aan in Nederland gevestigde organisaties (en indirect aan hun partners in Matra-landen waarmee wordt samengewerkt). Zo maakt de subsidieregeling maximaal gebruik van de kennis, expertise en netwerken van het maatschappelijk middenveld en wordt de ‘twinning’ van het Matra-programma hiermee bevorderd. De subsidieregeling wordt uitgevoerd door de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV. De subsidieregeling bestaat uit twee delen, deel A en deel B. Bij de publicatie van de subsidieregeling kunnen accenten worden aangebracht met betrekking tot de thematische invalshoeken (hoofdstuk 1.3) en/of landengroepen (hoofdstuk 2.2.), hiermee kan ingespeeld worden op specifieke wensen en de omstandigheden van de betrokken landen. deel A De subsidieregeling (deel A) zal in principe alle in dit actieplan genoemde thematische invalshoeken (hoofdstuk 1.3) kunnen bestrijken, rekening houdend met het uitgangspunt van evenwichtige verdeling over landen en thematische invalshoeken binnen de landengroepen. deel B In het vorige actieplan werden “overeenkomsten en opdrachten” gegund aan internationaal werkende natuurorganisaties om regionale, grensoverschrijdende activiteiten in de Matra-regio uit te voeren. Dergelijke opdrachten hadden vaak een langere looptijd (d.w.z. meerdere jaren) en een programmatisch karakter. Zo werd optimaal gebruik gemaakt van de netwerken van internationale natuurorganisaties in de Matra-regio. De programma’s dienden ter ondersteuning van internationale verdragen en processen en hadden een focus op beleidsbeïnvloeding. De evaluatie erkent deze “niche” als waardevol, maar pleit voor een meer transparante totstandkoming en uitvoering van dergelijke opdrachten. Daarom wordt binnen de subsidieregeling van het nieuwe actieplan een speciale faciliteit (deel B) voor multilaterale natuurprogramma’s gegenereerd, met een separaat subsidiebudget. De faciliteit is toegankelijk voor internationale natuurorganisaties die in Nederland zijn gevestigd, of voor Nederlandse partnerorganisaties van buiten Nederland gevestigde internationale natuurorganisaties. Deze faciliteit wordt opengesteld voor langlopende, regionale, grensoverschrijdende programmatische activiteiten in de kandidaatlidstaten en de Oosterbuurlanden, gericht op het versterken van biodiversiteitsbeleid. Dit deel van de subsidieregeling is ook gericht op de thematische invalshoeken van hoofdstuk 1.3, maar daarbinnen worden accenten aangebracht. Deze accenten zullen bij de openstelling van de subsidieregeling kenbaar worden gemaakt. 2.1.2. Bilaterale Samenwerking: KNIP In het vorige actieplan was sprake van twee vormen van bilaterale samenwerking: enerzijds de Memoranda of Understanding (MOU’s) met Polen, Hongarije, Russische Federatie en Oekraïne en anderzijds KNIP-projecten via de LNV-raden op de ambassades. In het nieuwe actieplan zal alleen de financiële steun voor de MOU’s met de Russische Federatie en Oekraïne worden gecontinueerd.
6
Voorts constateert de evaluatiestudie dat bundeling van MOU- en KNIP-middelen voor de hand ligt, om zowel inhoudelijke, administratieve en uitvoeringstechnische redenen.
In het nieuwe Actieplan BBI-Matra is dan ook sprake van slechts één instrument voor bilaterale samenwerking, namelijk KNIP. Uitvoering van KNIP is gedelegeerd aan de ambassades (met een coördinerende rol voor de LNV-raden). Afhankelijk van het doelland (zie hoofdstuk 2.2) heeft dit instrument tot doel om uitvoering van Kleine Natuur Initiatief Projecten door NGO’s te ondersteunen en/of om op overheidsniveau een beleidsdialoog te houden. De inzet van dit instrument zal sterk verschillen voor de verschillende doellanden.
2.2. Differentiatie per landengroep De samenwerking tussen Nederland en de Midden- en Oost-Europese landen vindt plaats op basis van gelijkwaardigheid en wederzijds gedeeld belang. De wensen en specifieke omstandigheden van de betrokken landen zijn in hoge mate bepalend voor de uitvoering. Dit benadrukt de vraaggestuurde benadering die voor de uitvoering van dit actieplan is gekozen. De Matra-beleidsbrief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken pleit voor een verdergaande differentiatie in het beleid ten aanzien van de verschillende Matra-landengroepen. Ook de evaluatie van het vorige actieplan beveelt een nadere toespitsing van het instrumentarium voor de verschillende doellanden aan. Refererend aan de Matra-beleidsbrief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken worden voor het Actieplan BBI-Matra vier landengroepen onderscheiden 5: A. Nieuwe lidstaten 6 B. Kandidaat-lidstaten7 C. Oosterburen8 D. Zuiderburen 9 A. Nieuwe lidstaten Vergelijkbaar met het deelprogramma “Matra-partnerschap” zal de samenwerking met de nieuwe lidstaten in het kader van het Actieprogramma BBI-Matra 2005-2008 de bevordering van de strategische samenwerking en coalitievorming met nieuwe lidstaten in de uitgebreide Europese Unie tot doel hebben. In de beleidsbrief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken werd al aangegeven dat het Matra-programma in de nieuwe lidstaten wordt afgebouwd. Het feit dat voor deze landen de financieringsstromen onder het BBI-Matra komen stil te vallen, wil echter niet zeggen dat de bilaterale samenwerking niet wordt gecontinueerd. In deze landen kunnen geen projecten in het kader van de subsidieregeling meer plaatsvinden. Ook de bestaande MOU’s met Polen en Hongarije zullen niet langer uit het Actieplan BBI-Matra worden ondersteund. De KNIP-middelen zullen de komende jaren worden uitgefaseerd. 5
Indien de Matra-landenlijst in de toekomst wordt geamendeerd, dan wordt de landenlijst voor het Actieplan BBI-Matra automatisch aangepast. 6 Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië. 7 Bulgarije, Roemenië, Kroatië, Turkije. Servië-Montenegro is formeel een “staat met uitzicht op kandidaat-lidmaatschap” (zie Matra-beleidsbrief van Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken), maar valt t.b.v. het Actieplan BBI-Matra om praktische redenen in de groep van kandidaat-lidstaten. Hierbij wordt uitdrukkelijk gemeld dat hiermede geen enkele uitspraak wordt gedaan over het al dan niet boeken van voortgang in de onderhandelingen met de Europese Unie over de status van Servië-Montenegro als potentieel kandidaat lid. 8 Russische Federatie, Oekraïne. Wit-Rusland behoort ook tot deze groep, maar de Matrabeleidsbrief voorziet minder gemakkelijk toepasbare transformatiegerichte samenwerking in dit land. Om deze reden is Wit-Rusland een uitzondering op het uitgangspunt van “evenwichtige verdeling van financiële middelen”. 9 Groep van veelal Arabische buren in Noord-Afrika en Midden-Oosten. Voor het Actieplan BBI-Matra gaat dit in beginsel om Marokko en Jordanië. 7
Uit de evaluatie blijkt dat er een grote waardering is voor het instrument KNIP. NGO’s kunnen met deze middelen projecten starten voor het behoud/duurzaam gebruik van biodiversiteit, die een brede bewustwording creëren en de beleidsvorming in de betrokken landen helpen ondersteunen. Vandaar dat in overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken besloten is dit instrument in de nieuwe lidstaten niet per 1 mei stop te zetten, maar over een periode van drie jaren uit te faseren (2004-2007). De verwachting is dat daarna de samenwerking binnen Europa voldoende stevig zal zijn zodat deze, zonder financiering van KNIP, zelfstandig voort gezet kan worden. In de samenwerking met de nieuwe lidstaten gelden alle genoemde thematische invalshoeken (hoofdstuk 1.3), maar zal het accent vooral liggen op de implementatie van de EU-richtlijnen. B. Kandidaat-lidstaten Overeenkomstig het deelprogramma “Matra pre-accessieprogramma” zijn de kandidaat-lidstaten een belangrijke doelgroep van het nieuwe Actieplan BBI-Matra. Beide instrumenten, subsidieregeling en KNIP, zijn inzetbaar. In de samenwerking met de kandidaat-lidstaten gelden alle genoemde thematische invalshoeken (hoofdstuk 1.3), met als doel deze landen voor te bereiden op de toetreding tot de EU (preaccessie). C. Oosterburen Nederland werkt reeds vele jaren samen met de Oekraïne en de Russische Federatie op basis van Memoranda of Understanding (MOU’s). Binnen deze MOU’s werken de ministeries van LNV, VROM en V&W nauw samen. Een versterkte samenwerking met de Oekraïne en Rusland is van groot belang om de onwenselijkheid van nieuwe scheidslijnen in Europa te onderstrepen. In het geval van Rusland komt daarbij, dat de historische positie van dat land in de wereld en in het bijzonder in de regio Middenen Oost-Europa zodanig is, dat het niet mag worden veronachtzaamd. Voor de Oekraïne geldt als additionele overweging, dat dit land de toenadering zoekt tot de EU en Nederland. Bovendien zijn er, in het bijzonder met de Russische Federatie, sterke ecologische relaties (broedplaats voor de meeste ganzen, eenden en andere watervogels die in Nederland pleisteren) en economische relaties die een belangrijk effect kunnen hebben op de ecologische voetafdruk (grootste houtleverancier aan de EU, leverancier van aardolie en gas; zie ook hoofdstuk 1.3.3). Beide instrumenten, subsidieregeling en KNIP, zijn inzetbaar op alle genoemde thematische invalshoeken (hoofdstuk 1.3). De inzet van de BBI-Matra middelen wordt bepaald door de werkplannen die tweejaarlijks worden opgesteld. 10. Dat wil zeggen dat de werkplannen leidend zijn voor de inzet van KNIP, maar ook dat mogelijke projecten in de subsidieregeling aan de werkplannen worden getoetst. Het doel voor de samenwerking in het kader van het actieplan is om de genoemde bilaterale werkplannen uit te voeren en aldus afstemming en harmonisatie van PanEuropese activiteiten om biodiversiteitsverlies tegen te gaan. Wit-Rusland is ook een Oosterbuur, maar neemt een bijzondere positie in binnen het Matraprogramma. Een cruciale aanvullende eis is dat er in Wit-Rusland niet wordt samengewerkt met de centrale overheid. Dit betekent dat de nadruk in de bilaterale samenwerking vooralsnog beperkt zal blijven tot inzet via de ‘civil society’ en lokaal bestuur. Beide instrumenten, subsidieregeling en KNIP, kunnen worden ingezet op de genoemde thematische invalshoeken (hoofdstuk 1.3). Het doel voor samenwerking met Wit-Rusland is het opbouwen en versterken van de ‘civil society’ rondom het thema natuur. D. Zuiderburen In het kader van het Europese Nabuurschapbeleid (Wijdere Europa) biedt Nederland de Arabische Mediterrane landen de mogelijkheid tot intensivering van de relatie met de EU, voorzover dit niet leidt tot verdergaande EU-uitbreiding. De relaties met deze ‘Zuiderburen’ vragen om een voorzichtig begin met het type constructieve samenwerking dat door Matra kan worden gefaciliteerd. Voor de versterking van de bilaterale betrekkingen komen vooralsnog alleen Marokko
10
Gezamenlijk opgesteld door Nederland en respectievelijk de Russische Federatie en Oekraïne (najaar 2004 met Oekraïne; medio 2005 met de Russische Federatie) als uitvloeisel van de MoU’s. De budgetten voor KNIP worden evenwel jaarlijks bepaald binnen de gebruikelijke jaarplancyclus. 8
en Jordanië in aanmerking, omdat in deze landen het transformatieperspectief relatief gunstig is (zie Matra-beleidsbrief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken). Op verzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken zal het ter beschikking stellen van KNIPbudgetten voor Jordanië en Marokko als eerste start dienen voor het voorzichtig infaseren van de ‘Zuiderburen’ in BBI-Matra. De KNIP-middelen in Marokko en Jordanië kunnen worden ingezet op alle genoemde thematische invalshoeken (hoofdstuk 1.3) met als doel om de bilaterale samenwerking met deze landen op het gebied van behoud/duurzaam gebruik van biodiversiteit te versterken. Voor Marokko zal een specifiek accent gelegd worden op de ecologische relaties met Nederland (trekvogels).
2.3. Uitvoering, organisatie en beheer De verdergaande differentiatie van het beleid moet gepaard gaan met een vereenvoudiging en stroomlijning van de uitvoering. De evaluatiestudie doet diverse aanbevelingen voor deze vereenvoudiging. Deze worden grotendeels overgenomen en komen hier slechts op hoofdlijnen aan de orde (zie ook onderstaand figuur 1). De gedetailleerde afspraken inzake uitvoering, afstemming, verantwoording en monitoring worden nog nader uitgewerkt. Dit zal onder meer zijn weerslag vinden in een de publicatie van de subsidieregeling; een convenant tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van LNV; het Handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken (interne richtlijnen bedrijfsvoering) en uitvoeringsafspraken tussen Directie Natuur en Dienst Regelingen van het ministerie van LNV. Net als voorheen ligt de budgetverantwoordelijkheid voor het Actieplan BBI-Matra bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. De algehele beleidsmatige en coördinerende verantwoordelijkheid berust bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Hiertoe publiceert LNV jaarlijks een jaarplan/jaarverslag, welk ter goedkeuring aan het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt voorgelegd. Het jaarplan/jaarverslag wijst de budgetten voor het komende jaar aan de verschillende onderdelen van het actieplan toe en rapporteert over voortgang van het afgelopen jaar. De uitvoering van het actieplan vindt langs twee sporen plaats. De uitvoering van de subsidieregeling (inclusief de faciliteit voor multilaterale programma’s door internationale natuurorganisaties) komt in handen van de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV. Verantwoording voor dit spoor verloopt via het ministerie van LNV. De uitvoering van het bilaterale spoor (KNIP) verloopt geheel via (de LNV-raden op) de ambassades. Verantwoording voor dit spoor verloopt via het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast worden financiële middelen gereserveerd voor de algemene ondersteuning van het actieplan (onder andere voor uitvoering, communicatie, evaluatie, kwaliteitsborging, ondersteuning en capaciteitsopbouw t.b.v. multilaterale samenwerking). Tenslotte blijft er buiten het BBI-Matra ook financiële ondersteuning mogelijk van ‘overheid-overheid’ samenwerking op het gebied van biodiversiteit, in het Matra-Flex deelprogramma van Matra (zie Matra-beleidsbrief Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken). Om een goede samenwerking met de Matra-landen te bewerkstelligen en zo goed mogelijk rekening te houden met de specifieke wensen en omstandigheden van de betrokken landen, zullen de LNVraden een centrale rol krijgen om de vraagsturing bij de besteding van de middelen in te bedden. Dit draagt bij aan de ‘twinning’ die het Matra-programma probeert vorm te geven. Bij de inzet van middelen uit dit actieplan wordt tevens gestreefd naar afstemming met andere geldstromen en donoren op het gebied van dit Actieplan BBI-Matra, binnen en buiten Nederland. Ook wordt gestreefd naar doorwerking van projecten in de richting van andere geldstromen.
9
Figuur 1: Schematisch overzicht uitvoering
Schematisch overzicht uitvoering ↔ ↔
= inhoudelijke relatie = financiële relatie Min. Buitenlandse Zaken Budget verantwoordelijk
Min LNV Inhoudelijke coördinatie
Subsidieregeling A KNIP Subsidieregeling B Window voor multilaterale programma’s door internationale natuurorganisaties
Middelen voor Algemene
Bilaterale samenwerking met NGO’s (projecten) en
Ondersteuning
overheid (beleidsdialoog)
Uitvoering: LNV-raden op ambassades
Uitvoering: Dienst Regelingen LNV i.o.m.. LNV-raden
10