Acta van de Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005 van de Gereformeerde Kerken in Nederland
Bijlage III - VI Rapport deputaten Dienst en Recht
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Het auteursrecht van deze tekst berust hetzij bij de auteur, hetzij bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. Voor alle zaken het auteursrecht betreffend kan contact opgenomen worden met het deputaatschap Generaal-synodale publicaties via:
[email protected]. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in wat voor vorm of op wat voor manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.
2
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
SAMENVATTING In de meeste plaatselijke kerken kan - Gode zij dank - met vrucht worden gewerkt door predikant en kerkenraad in het midden van de gemeente. Dit neemt echter niet weg dat er ook sprake is van toename van het aantal gevallen waarin kerken en predikanten in moeilijkheden komen. Dat er problemen zijn is niet specifiek vrijgemaakt, ook niet specifiek kerkelijk, maar houdt verband met de algemene maatschappelijke discussie, over de verminderde eenduidigheid over wat de vereisten zijn van stimulerend leiderschap en van het vóórgaan van mensen. Deze problemen hebben in kerken - o.a. door het hanteren van morele en geestelijke normen bij conflictoplossing en door de zelfstandigheid van plaatselijke kerken binnen een niethiërarchische structuur - ook nog eens een eigen dynamiek. Men kan dan ook niet zo maar instrumenten van elders toepassen in de kerkelijke praktijk. Bovendien hebben algemene analyses beperkte zeggingskracht, omdat elke plaatselijke kerkelijke situatie specifiek is; elk geval is verschillend en vrijwel altijd complex van karakter, omdat de verschillende oorzaken elkaar ook nog weer onderling beïnvloeden. Deputaten concluderen dat voor deze problematiek een brede aanpak noodzakelijk is. De kerkelijke gemeenschap is veel groter dan alleen de bekende reeks kerkenraad-classis-PS-GS: ook instanties als de predikantenvereniging, de TU Kampen, VSE, het GMV en allerlei min of meer particuliere initiatiefgroepen binnen het kerkverband horen daarbij. Zij dienen hun acties op elkaar af te stemmen. Deputaten hebben daarom het initiatief genomen tot de vorming van een regiegroep waarin een aantal relevante organisaties zitting hebben. Samen met hen zullen deputaten zich moeten blijven inspannen om de invulling van de ambten mee te doen ontwikkelen met veranderende eisen. De regiegroep en deputaten onderschrijven het initiatief van het Platform Commissies van Beheer om een vereniging van kerken te vormen en een Steunpunt Kerkelijke Arbeidszaken in te stellen. Zij adviseren de GS Amersfoort de kerkenraden op te roepen zich bij deze vereniging aan te sluiten. De vereniging kan een bijdrage leveren aan verdere professionalisering van het werkveld en kan ook preventief werk verrichten. Deputaten adviseren het werk van de secties Werkbegeleiding en nascholing en Actuele hulpverlening onverkort voort te zetten. Zij stellen voor een evaluatie-onderzoek te doen naar de effecten van werkbegeleiding en nascholing. De hulpverlening dient meer preventief te worden ingezet. Wanneer ergens problemen ontstaan in de relatie gemeente-predikant dient in een vroeg stadium de hulp van het deputaatschap te worden ingeroepen, ver voordat (eenzijdig) maatregelen worden afgesproken. Gebleken is, dat er dan vaak nog kan worden bijgestuurd. Ook achten de deputaten het noodzakelijk dat zij worden ingeschakeld voor er maatregelen worden afgesproken. Er is een protocol geformuleerd waarin de facilitator-rol van de hulpverleners wordt gedefinieerd. Deputaten zullen een lijst aanleggen van deskundigen die kerken en predikanten op specifieke gebieden kunnen adviseren. Aan de synode wordt gevraagd er bij de kerken op aan te dringen nieuwe vacatures tijdig aan de het deputaatschap te melden. Hetzelfde geldt voor de predikanten: wanneer zij denken beter GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
3
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
in een andere gemeente te kunnen dienen, zouden ze dat behoren te melden. Deputaten kunnen deze informatie op prudente wijze en pro-actief aanwenden: een bewezen bruikbare vorm van stille diplomatie.Tenslotte adviseren deputaten een regeling commissie van beroep in predikantszaken goed te keuren.
4
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
INHOUD 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Samenvatting Inleiding Deputaatschap Uitvoering Werkbegeleiding en nascholing Actuele hulpverlening Visie op geestelijk leidinggeven AD 2005 Eigen kerkelijke dynamiek Brede aanpak noodzakelijk Zaken die reeds zijn of worden opgepakt Oprichting Steunpunt Inschakeling consultants Beroepbaarstelling/vacatures Commissie van beroep Concept besluiten Bijlagen
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
3 6 7 8 9 10 12 13 15 16 17 17 18 18 19 21
5
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
1
INLEIDING
De Generale Synode van Zuidhorn 2002 besloot de taakvelden van deputaten Losmaking art 14 en Werkbegeleiding en nascholing te bundelen. Er is een nieuw deputaatschap Dienst en recht van predikanten benoemd, waarin verschillende deskundigheden vertegenwoordigd zijn of waardoor verschillende deskundigheden ingeschakeld kunnen worden zoals personeelsbeleid, persoonlijke ontwikkeling, begeleiding van groepsprocessen, burgerlijk en kerkelijk recht. Onverlet latend de primaire verantwoordelijkheid van de eigen kerkenraad, hebben de kerken naar het oordeel van de synode ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid in de zorg voor haar predikanten tussen opleiding en emeritaat. Het blijkt nodig - aldus de geformuleerde gronden voor dit besluit - om het totaal van de dienst van predikanten, kerkenraden en conflictsituaties breder aan te pakken en kerken professioneel bij te staan bij moeiten tussen predikant, kerkenraad en gemeente. De mate waarin die moeiten ontstaan, vraagt - aldus de GS Zuidhorn - om professionele behartiging van de zaak en om een orgaan dat permanent beschikbaar is voor de kerken; daarin moet voldoende deskundigheid zijn samengebracht, die kan worden ingeschakeld en zo nodig verder ontwikkeld. Ook dient - naast de kerkordelijke principes van beroeping, taak en positie van predikanten - de arbeidsrechtelijke kant voldoende aandacht te krijgen, zodat ook in maatschappelijk opzicht verantwoord met kerkelijk personeel omgegaan wordt. De synode onderkent het risico van een te technische, psychologische benadering van het vraagstuk van de ‘personeelszorg', maar wil zich hierdoor niet laten ontmoedigen deze verantwoordelijkheid te duiden en ter hand te nemen. Ook omdat er volop oog moet zijn voor de gevolgen van een verschralend geestelijk leven voor het functioneren van de predikanten. De door de synode geformuleerde taakvelden van deputaten Dienst en recht zijn vermeld in bijlage 1.
6
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
2
DEPUTAATSCHAP
In het deputaatschap zijn werkzaam geweest: ds A.O. Reitsema, Amersfoort (tot midden 2004 voorzitter, afgetreden) C. van den Berg, Soest (2011) W. Boer, Steenwijk H.M. Geerds, Dronten (2011) R. van Herk, Zwolle (2011) W. Korf, Bodegraven (2011, vanaf midden 2004 voorzitter) ds R.M. Meijer, Hasselt (2008) H.M. Schiebaan-Strating, Zwolle (2008) ds D.J. Zandbergen, Zwolle (2011) Deputaten hebben een tweetal adviseurs benoemd, C. Smilde, Alphen a/d Rijn, en P. Dijkstra, Drachten. Aan de sectie Werkbegeleiding en nascholing is toegevoegd S.M. Hogendoorn-de Vries, Amersfoort.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
7
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
3
UITVOERING
Naast concrete activiteiten met betrekking tot Werkbegeleiding en nascholing en Actuele hulpverlening, hebben tijdens de deputatenvergaderingen brainstormsessies plaatsgevonden over de thema’s kerkelijk personeelsbeleid en visie op de ontwikkelingen rond de relatie predikant, kerkenraad en gemeente. Tijdens deze brainstormsessies is uitvoerig stilgestaan bij trends die zich voordoen in de kerken en in de samenleving. We constateren daarbij groeiende moeiten onder predikanten. Deze moeiten komen naar buiten in het (tijdelijk) neerleggen van een deel van de werkzaamheden, ziekten, vervroegde emeritering, conflicten en losmakingen. Belangrijk was de constatering dat het onmogelijk en onverantwoord is een simpel probleem-oorzaak-aanpak schema te hanteren. Er is sprake van een reeks op elkaar inwerkende invloeden. De predikant zelf en zijn omgeving maken deel uit van deze ontwikkelingen. Het deputaatschap heeft gekozen voor een drieledige aanpak: 1 actuele hulpverlening, werkbegeleiding en nascholing moeten verzekerd blijven; 2 het personeelsbeleid van en binnen de kerken dient meer geprofessionaliseerd te worden; 3 een herijking van de invulling van de ambten die mee ontwikkelt met de veranderende eisen is noodzakelijk. Daarbij is het volgende van belang: Χ Bij dat traject zullen plaatselijke gemeenten, TU Kampen, de predikanten als beroepsgroep en andere relevante veldspelers moeten worden betrokken. Deze mobilisatie zal geruime tijd vergen en parallel aan andere activiteiten lopen. Χ Zowel Werkbegeleiding en nascholing als Actuele hulpverlening zal moeten worden uitgebouwd om ook preventief te kunnen werken. Het deputaatschap is ervan doordrongen dat een oplossing niet wordt gevonden door uitgebreide theoretische analyses uit te voeren. De veelheid van factoren is divers; een jarenlang proces met de vele betrokkenen is nodig. Dat is de enige manier om voortgang te boeken. Daarbij moet er oog voor zijn, dat de probleemhebbers (predikanten en kerkenraden/gemeenten) de problematiek niet altijd tijdig onderkennen en dat zij ook de hulpvraag moeten leren stellen. Op deze aspecten zal hieronder worden ingegaan.
8
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
4
WERKBEGELEIDING EN NASCHOLING
Het belang van de werkbegeleiding en nascholing van jonge predikanten gedurende de eerste jaren van hun loopbaan in de pastorie kan nauwelijks worden overschat. Hiermee wordt getracht voorwaarden te scheppen om (start)problemen te benoemen en zo nodig aan te pakken, hetzij m.b.t. de competenties, hetzij m.b.t. de werkomstandigheden en de samenwerking met de kerkenraad. Ook kunnen adviezen worden gegeven voor de periode daarna, bijv. coaching, supervisie, intervisie of bijscholing. Daar blijken veel predikanten behoefte aan te hebben. Alle beginnende predikanten (mentoranten genoemd) worden in de eerste 2 jaar van hun loopbaan begeleid door een mentor (predikant met ervaring). Het werkveld is verdeeld in 4 regionale sectoren. Gedurende 2002-2005 heeft een 40-tal predikanten de opleiding tot mentor gevolgd en zijn 18 mentoranten begeleid. De ondersteuning bestaat uit 6-10 gesprekken per jaar, gericht op 5 thema’s, waaruit de mentorant zijn eigen leerpunten definieert. Er vindt 2x een evaluatie plaats, welke wordt besproken met de kerkenraad. De kosten die de mentorant maakt komen voor rekening van de plaatselijke kerk. De mentoren volgen een opleiding bij GIDS (7 dagdelen) en hebben 5x per jaar contact met elkaar voor de zgn. intervisie. Het eerste jaar begeleid, het 2e jaar zelfstandig. De kosten komen voor rekening van de synode. In de bijlagen 2 t/m 5 vindt u informatie over de organisatie van de werkbegeleiding, het scholingsplan voor mentoren en hun instructie, en de instructie voor de kerkenraden.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
9
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
5
ACTUELE HULPVERLENING
In totaal werd door 26 gemeenten of predikanten de hulp ingeroepen van deputaten. In 19 situaties is actie ondernomen door persoonlijke visitaties, in de andere 7 situaties kon worden volstaan met een aantal telefonische of e-mail adviezen. Taken nog niet helder Van de taken en mogelijkheden van ons deputaatschap bleken de kerken niet altijd een helder beeld te hebben. Niet duidelijk is hoe “kerkenraden en predikanten zullen zorgen op de hoogte te zijn van de informatie en adviezen die door deputaten D&R worden verstrekt” (art 29 Zuidhorn, besluit 4 onder a). Een conclusie die hieruit getrokken zou kunnen worden is dat deputaten hun adviezen publiceren, maar dat kan geenszins de bedoeling zijn, gezien het vaak specifieke en vertrouwelijke karakter van deze adviezen. Bedoeld zal zijn dat de kerkenraden en predikanten zelf het initiatief nemen om voor hun specifieke situatie deputaten om advies te vragen. Tijdstip van de hulpvraag In veel gevallen wordt pas hulp gevraagd als men al toe is aan het beoordelen van de stukken die nodig zijn om de verbintenis tussen de predikant en de gemeente te beëindigen. Het door de GS Zuidhorn genomen besluit (art 29, besluit 4 onder b) dat “de kerken en de predikanten zich verplichten tot vroegtijdige inschakeling van externe bijstand bij spanningen en conflict tussen kerkenraad en predikant” blijkt nog niet in alle gevallen te werken. Een late inschakeling van deputaten heeft in een aantal situaties tot gevolg gehad dat slechts gezocht kon worden naar praktische oplossingen om de schade voor de predikant, de gemeente en kerkenraad zo klein mogelijk te houden. Bij een eerdere inschakeling is het enkele malen gelukt via een netwerk en een beroepingsprocedure de predikant aan een andere gemeente te helpen. Dit zou op meer plaatsen mogelijk zijn geweest indien deputaten eerder geïnformeerd waren. Het is aan te bevelen dat, als blijkt dat in een gemeente problemen zijn die niet op korte termijn kunnen worden opgelost, er in een vroeg stadium hulp wordt gezocht. Vér voordat zich verschijnselen voordoen als ziekte, non-activiteit en verstoorde verhoudingen. Plaatsingsmogelijkheden Het blijkt verder dat oplossingsmogelijkheden onbenut blijven omdat deputaten vaak niet op de hoogte zijn van (al dan niet parttime) vacatures. Als dat wel het geval is schept dat soms potentiële mogelijkheden voor oplossingen. Dit laat onverlet dat de betreffende gemeente haar volledige zelfstandigheid behoudt tot het nemen van eigen beslissingen. Groeiend aantal hulpvragen Deputaten zijn voornemens de sectie Actuele hulpverlening uit te breiden en rekening te houden met landelijke spreiding. Die sectie neemt als eerste de hulpvragen aan. De taak van de sectieleden zal bestaan uit het coördineren van deze aanvragen en het begeleiden van de zoektocht naar praktische oplossingen. Ook zijn ze preventief bezig en helpen ze met de aansluiting naar de professionele hulpverlening. Hierbij kunnen ook m.b.v. stille diplomatie oplossingen aan de orde komen als een beroep of "ruilen". De leden van de sectie hebben geen persoonlijke en/of zakelijke belangen bij de begeleiding. Deputaten nemen zich voor te starten met een viertal kundige personen. Gezien het precaire karakter van dit werk werken deze personen onder verantwoordelijkheid van deputaten D&R. Van
10
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
de interventies wordt verantwoording afgelegd aan deputaten. Er is een protocol gemaakt dat het karakter van de interventies en de in acht te nemen vertrouwelijkheid omschrijft (bijlage 6). Financiële regeling De GS Zuidhorn heeft deputaten D&R gevraagd hulp aan te bieden bij de overgang naar een andere staat des levens (art 29, besluit 2 onder e). Daarbij doet zich het probleem voor dat de GS Zuidhorn wel een financiële regeling heeft getroffen voor losmaking naar art 14 KO (art 29, besluit 6 onder a), maar niet voor art 15 KO (ontheffing). Er doen zich echter situaties voor dat een predikant moet kiezen tussen toepassing art 14 KO (met de kans niet of nauwelijks uitzicht te hebben op een beroep) of art 15 KO (direct duidelijkheid). Deze keuze moet o.i. niet worden beïnvloed door het gegeven dat aan de toepassing van art 14 KO een financiële regeling is verbonden en aan art 15 KO niet. Dat houdt in dat er ook een financiële regeling moet komen voor art 15 KO, die materieel gelijk is aan de regeling voor art 14 KO.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
11
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
6
VISIE OP GEESTELIJK LEIDINGGEVEN AD 2005
Zoals uit bovenstaande blijkt doen zich in de uitoefening van het ambt van predikant in toenemende mate problemen voor. Wat is daar de oorzaak van? Is het ambt zelf aan revisie toe, zodat een nieuwe ambtsvisie nodig is? Of zijn de omstandigheden waaronder het ambt wordt uitgeoefend zodanig gewijzigd dat we ons daarop moeten beraden? Het laatstgenoemde is in ieder geval aan de orde. Zowel de verwachting van de gemeenteleden als de eigen visie van de predikanten is minder eenvormig en gemeenschappelijk geworden, en tegelijk meer gedifferentieerd en fragmentarisch. Een proces dat nog versterkt wordt doordat geloofskennis niet alleen meer theologisch van karakter hoeft te zijn, maar ook historisch, praktisch en psychologisch (citaat G. Harinck). Zonder deze ontwikkeling nu positief of negatief te willen duiden, het is duidelijk dat dit een (ferme) bijsturing kan vragen in de manier waarop de ambten inhoud krijgen. Indien predikanten en kerkenraden niet op eigen kracht hun weg in deze veranderingen hebben gevonden, dan is het probleem dat zij niet ergens op kunnen terugvallen. Want als kerken zijn we niet of nauwelijks gekomen tot een helder uitgewerkte visie op wat het predikantschap, het ouderlingschap en het geestelijk leidinggeven AD 2005 vraagt. Daarbij komen vragen aan de orde als: Wat mogen al de verschillende gemeenteleden/kerkenraadsleden wel en niet van de predikant verwachten? Wat mag men wel en niet van een kerkenraad verwachten? Welke eisen mogen worden gesteld aan hedendaagse preken? Wat geldt als ‘standaardtaak’ voor een predikant in het pastoraat? En wat als norm voor het aantal werkuren? Zijn er mogelijkheden tot differentiatie en specialisatie? Heeft de kerkenraad een taak, en zo ja welke, om te voorkomen dat een predikant gevierendeeld wordt door uiteenlopende verwachtingen? Is de predikant de ‘geestelijk leider’? Of is dat de kerkenraad? En wat betekent dat concreet voor beiden? Hoe kan en mag een predikant zijn eigen spiritualiteit operationeel maken in zijn dagelijks werk? Kortom: een van de knelpunten in de relatie gemeente-kerkenraad-predikant blijkt te zijn dat er niet altijd een gezamenlijk gedragen visie is op wat geestelijk leidinggeven in deze tijd vraagt van kerkenraad en predikant. Het blijkt dat wat omschreven is in de belijdenis, de bevestigingsformulieren, de KO en de tekst van de beroepingsbrief, algemeen en breed is en niet altijd concreet genoeg. In diverse gemeenten en door diverse scribenten wordt wel aan verheldering op dit vlak gewerkt, maar toch is er sprake van witte vlekken. Wat opnieuw doordacht moet worden is niet zozeer de inhoud van de ambten zelf, als wel hoe de invulling daarvan moet aansluiten bij de gewijzigde situatie. De problematiek is niet specifiek vrijgemaakt. In andere kerken speelt hetzelfde. En ook in de samenleving worstelt leiding met de veranderingen rond legitimatie van leiding en de afgenomen bescherming van de ‘status’ van functies/ambten als zodanig. In de samenleving is reeds decennia lang een discussie gaande over veranderend en situationeel leiderschap. In de discussie over veranderend kerkelijk leiderschap kunnen we dankbaar gebruik maken van de maatschappelijke kennis over hedendaagse vereisten van leidinggeven. 7 EIGEN KERKELIJKE DYNAMIEK
12
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Als we ons beraden op deze situatie, moeten we er dan ook rekening mee houden dat we in de kerk te maken hebben met specifieke kenmerken? Het antwoord is: ja. -
-
-
De kerkelijke werkomgeving wordt gekenmerkt door weinig stabiliteit en continuïteit. Er is sprake van wisselende bezettingen van vrijwilligers met wisselende bekwaamheden. Een probleem in het jaar 2001 in een bepaalde gemeente hoeft in 2004 niet meer een probleem te zijn; een onproblematisch verleden is nog geen garantie dat niet in jaar 2005 de vlam in de pan slaat. Het brede werkterrein van een predikant biedt relatief veel ruimte aan meerdere vraagpartijen (kerkenraad, gemeenteleden, jeugd, buitenstaanders, kerkverband, publicaties, etc.) om over allerlei onderdelen van het werk zeer verschillende verwachtingen te koesteren. In kerken worden “eigen vormen van conflictoplossing” toegepast, met een specifieke dimensie, een eigen plaatselijke cultuur en soms een plaatselijk jargon, waardoor de gebruikelijke methoden van conflictvoorkoming en -oplossing niet altijd werken. Er ontbreekt een hiërarchische structuur; morele en geestelijke aspecten spelen een rol. De oplossing van de problematiek vergt open verhoudingen en transparante communicatie en dat is niet het sterkste punt van kerkenraden. Die zijn eerder geneigd plaatselijk toedekking met de ‘mantel der liefde’ te hanteren, overigens met goede bedoelingen. Die mantel der liefde werkt als een boemerang als men na een periode van geduld, waarin (veel te) weinig open en diepgaand is gecommuniceerd, dat geduld verliest en op bijna onchristelijke wijze met de predikant en met elkaar wenst af te rekenen. Het ‘geestelijke klimaat’ waar de kerk zich terecht op zou moeten beroemen, is dan vaak ver te zoeken. De kerk vertoont in de eindfase van een probleem veel gelijkenis met een gewone ‘ongeestelijke’ burenruzie, met alle missionaire, pastorale en diaconale gevolgen van dien. Er zijn nauwelijks mogelijkheden om - in het geval dat een tijdige verplaatsing problemen had kunnen voorkomen - mutaties te realiseren. Men is geheel afhankelijk van - in vrijheid beroepende plaatselijke gemeenten Er is geen beroepsvereniging die goede voorwaarden (o.a. bijscholing) en werkomstandigheden (arbeidsvoorwaarden) creëert die - ook voor het ambt van predikant – noodzakelijk zijn om goed te kunnen functioneren in veranderende situaties. Bij de opleiding van predikanten hebben specifieke kennis en vaardigheden op het terrein van menselijk handelen een beperkte plaats gekregen, terwijl de ambtelijke eisen in de praktijk van alle dag op dit gebied toenemen. Predikanten hebben soms (te) hoge verwachtingen van het leidinggevend en coachend vermogen van de uit vrijwilligers bestaande plaatselijke kerkenraden. Niet alle kerkenraden zijn in staat de predikant te ondersteunen en/of adequaat te begeleiden. Niet alle predikanten voelen zich thuis in de meer organisatorische, zakelijke aansturing door verzelfstandigde moderamina of commissies bestuurlijke zaken etc. Functioneringsgesprekken dragen onvoldoende bij tot het blootleggen van potentiële problemen. Financiële problemen in de pastorie zijn meestal niet de voornaamste oorzaak, maar ze intensiveren de problemen wel. Het vervallen van de schroom om deze zaken bespreekbaar te maken is nog maar pas op gang gekomen. Plaatselijke verhoudingen worden soms verstoord doordat de arbeidsvoorwaarden van predikanten niet objectief worden bepaald, maar afhankelijk zijn van plaatselijke (soms vervelende op personen betrokken) onderhandelingen. De toepassing van art 11 (hulpbehoevende kerken) en art 19 (hulpbehoevende studenten) heeft de problematiek van predikanten die na GS Berkel/Rodenrijs met een studieschuld de pastorie betreden verzwaard.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
13
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Conclusies: 1 De kerkelijke problematiek heeft een eigen dynamiek waardoor algemene instrumenten niet zomaar kunnen worden toegepast. 2 Deze problematiek kan niet worden opgelost doordat bijv. een deputaatschap een algemene breed gedragen visie op papier zet. Algemene analyses en diagnoses hebben een beperkte zeggingskracht. Een analyse en de oplossing zullen vooral moeten uitgaan van en aansluiten bij de plaatselijke situatie. Die is specifiek, per geval verschillend en in vrijwel alle gevallen complex omdat de onderscheiden oorzaken van het vraagstuk elkaar ook nog weer onderling beïnvloeden.
14
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
8
BREDE AANPAK NOODZAKELIJK
Het rapport van deputaten art 14 KO aan de GS Zuidhorn in 2002 maakte er reeds gewag van dat de problematiek te complex is voor de bewerking door alleen een deputaatschap. Aan de onderhavige thematiek zal in de breedte moeten worden gewerkt: * * * * *
door de beroepsgroep predikanten zelf (bijv. door een bijdrage te leveren aan professionele standaarden) door de TU Kampen als opleidingsinstituut door deputaten samen met andere organisaties (coördinatie van onderwerpen die de synode oppakt, inzetten van instrumenten op gebied van personeelsbeleid, samenwerking m.b.t. het voorkomen van arbeidsongeschiktheid) door plaatselijke kerken of regio’s of initiatiefgroepen die thema’s oppakken in de vorm van pilots door kerkenraden (toerustingswerk).
Dit betekent dat dit vraagstuk - dat meer het karakter heeft van een ‘beweging’ dan een project - zal moeten worden opgepakt door samenwerking met meerdere particuliere en kerkelijke initiatieven die in ons kerkverband werkzaam zijn. Deputaten D&R hebben het initiatief genomen door met andere spelers in dit veld een zgn. Regiegroep samen te stellen. Daarin hebben zitting het Platform CVB’s, Predikantenvereniging en haar adviseur GMV, VSE en deputaten D&R. Deputaten D&R hebben zelf contact met de (particuliere) initiatiefgroep Mobiliteitsplein predikanten. Platform CvB’s verzorgt op haar beurt contacten met een werkgroep Herziening Arbeidsvoorwaarden Predikanten, een werkgroep Steunpunt i.o., de (particuliere) initiatiefgroep Materiële Zaken Predikanten (hulp bij schulden) en de (particuliere) initiatiefgroep Kerkelijk Solidariteitsfonds (andere opzet financiële hulp aan kerkelijke gemeenten). Het overleg in deze regiegroep heeft tot gevolg gehad dat alle betrokkenen ervan overtuigd zijn dat er op meerdere terreinen wat móet gebeuren, en dat onderlinge afstemming zeer aan te bevelen is.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
15
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
9
ZAKEN DIE REEDS ZIJN OF WORDEN OPGEPAKT
We mogen gelukkig concluderen dat het kerkelijk werkveld niet stilzit. Er zijn meerdere initiatieven. Wij kunnen de volgende noemen. Het Platform CvB’s zal de kerken voorstellen de huidige vrijblijvendheid t.a.v. het volgen van richtlijnen op het gebied van arbeidsvoorwaarden op te heffen. Het voorstel aan de kerken zal zijn het platform om te vormen tot een vereniging waarvan alle kerken lid zijn naar het VSE-model. In de ALV van deze vereniging zullen elk jaar door de kerken gezamenlijk de arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld. Na deze vaststelling zullen alle kerken de arbeidsvoorwaarden conform uitvoeren. Hiermee wordt het ‘moeten onderhandelen’ op plaatselijk niveau over de arbeidsvoorwaarden overbodig. Verder heeft het platform een breed samengestelde werkgroep Herziening Arbeidsvoorwaarden Predikanten ingesteld die voorstellen zal doen om met ingang van 1-1-2006 de arbeidsvoorwaarden te herzien. De predikantenvereniging zal zich omvormen tot een beroepsvereniging, die zich zal inspannen om in overleg te komen tot het formuleren van professionele standaarden en voorwaarden t.b.v. een optimale werksituatie. De VSE werkt in overleg met een verzekeraar aan een protocol om in geval van (dreigende) arbeidsongeschiktheid te komen tot reïntegratieplannen voor predikanten en is bereid financieel te participeren bij afname van het aantal arbeidsongeschikten. De TU Kampen houdt in jan-mrt 2005 regiobijeenkomsten, waar deputaten Dienst en recht ook acte de présence geven. Kerkleden zullen worden geconsulteerd over hun verwachtingen t.a.v. theologische scholing, accenten en speerpunten van de opleiding, invulling van het ambt van predikant en het werk dat door andere theologisch geschoolde medewerkers zou kunnen worden gedaan. Deputaten nemen met waardering kennis van de recente uitgave Gereformeerde theologie vandaag waarin is aangegeven dat het vak Praktische theologie een dubbele focus krijgt. Naast het verre en diepe perspectief van Gods openbaring wordt ook gestudeerd op het nabije en directe perspectief hoe dat gestalte krijgt in het handelend optreden van mensen. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van menswetenschappelijke inzichten. Deze aanvulling in de opleiding kan zeker ten goede komen aan de vaardigheden van predikanten voor de (handelings)praktijk.
16
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
10
OPRICHTING STEUNPUNT
In de besprekingen van de regiegroep is komen vast te staan dat opzetten van een professioneel steunpunt onontbeerlijk is. Het Platform Commissies van Beheer is met hartelijke instemming van alle betrokken organisaties verzocht een aparte werkgroep Steunpunt i.o. in te stellen. Die werkgroep heeft als taak een advies uit te brengen over een steunpunt met een wat uitgebreidere en meer ondersteunende taak op het gebied van personeelsbeleid dan uitsluitend de taak die het platform nu verricht (arbeidsvoorwaarden, facilitaire en materiële zaken). De betreffende werkgroep werd breed samengesteld, en wel uit vertegenwoordigers van deputaten D&R, de predikantenvereniging, de werkgroep Herziening Arbeidsvoorwaarden en het platform zelf. Zowel binnen de werkgroep, alsook bij de ondersteunende organisaties bleek grote eenstemmigheid te bestaan over het nut en de noodzaak van zo’n steunpunt. Er zal gezorgd moeten worden voor een goede afstemming en samenwerking met o.a. deputaten D&R, zodat men elkaar niet voor verrassingen plaatst. Een samenwerkingsprotocol moet dus worden uitgewerkt. Geadviseerd wordt het steunpunt te doen functioneren onder bovengenoemde vereniging (zie 9), die ook zorgdraagt voor de financiering. Kosten komen dan niet ten laste van de synode. Op de algemene vergadering van kerken kan worden vastgesteld welke faciliteiten precies worden aangeboden. Het advies van de betreffende werkgroep is ter informatie bij dit rapport gevoegd (bijlage 7). Mocht op termijn blijken dat inbedding van het steunpunt in de synodale structuur aan te bevelen is, dan kan dat geschieden op dezelfde wijze als in het verleden ook gedaan is met het GVI. 11
INSCHAKELING CONSULTANTS
Er zijn in toenemende mate ook commerciële bureau’s - al dan niet bestaande uit gereformeerd vrijgemaakten - die hun diensten aan predikanten en kerkenraden aanbieden tegen betaling van een uur- of consulttarief. Deze diensten kennen geen verankering binnen de kerkelijke structuur en er bestaan geen kerkelijke richtlijnen of protocollen waaraan deze organisaties zijn gebonden. Ook beschikken we nog niet over een accurate evaluatie van de aangeboden diensten, zodat vanuit de kerken er sprake is van onvoldoende borging. Deputaten adviseren dergelijke bureau’s alleen in te schakelen wanneer het gaat om een persoonlijk advies. Het is zaak dat kerkenraden en/of predikanten in een voorkomend geval zich ervan vergewissen dat zij de juiste adviseur inschakelen, o.a. door expliciet zowel de opdracht als het gevraagde einddoel vooraf vast te laten stellen, evenals de duur van de ondersteuning, en de te maken kosten. Ook moet gevraagd worden naar kerkelijke referenties, en dient men deze referenties vooraf te consulteren.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
17
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
12
BEROEPBAARSTELLING / VACATURES
In besluit 2 onder b draagt de GS Zuidhorn deputaten D&R op “kerkenraden en predikanten van advies te dienen... met aandacht voor: 1. de wijze waarop de kerken geïnformeerd worden over de beroepbaarstelling en maatregelen die deze informatievoorziening verbeteren; 2. initiatieven in alternatieve wegen voor het beroepingswerk.” Het deputaatschap heeft zich nog niet gebogen over dit deel van de opdracht. Wèl is met ervaringen uit de actuele hulpverlening het beeld ontstaan dat bij tijdige bekendheid met verschillende probleemsituaties gemakkelijker tot bijvoorbeeld uitwisseling van predikanten kan worden overgegaan. Tijdigheid en vertrouwelijkheid zijn hierbij sleutelwoorden. Het deputaatschap adviseert dan ook dat meer gebruik wordt gemaakt van informatie die op deputatenniveau aanwezig is. Dat biedt de mogelijkheden tot bemiddeling; zo kunnen problemen soms voorkomen worden, en gebeurt het wellicht minder vaak dat beroepen het karakter krijgen van ‘lucky shots’. Het zou al helpen als vacatures worden gemeld bij deputaten D&R, zo mogelijk vergezeld van een (al dan niet i.s.m. SGO opgestelde) realistische profielschets van de gemeente waaruit blijkt wat de specifieke behoefte is van die gemeente en de van de predikant gevraagde competenties. Uitdrukkelijk zij vermeld dat de regie voor het vervullen van een predikantsvacature blijft liggen bij de plaatselijke kerk. Maar gebruik maken van informatie op landelijk niveau biedt de mogelijkheid tot het dienen van meerdere belangen tegelijkertijd. Ook voor predikanten biedt dit de mogelijkheid in vertrouwelijkheid te melden dat zij van gemeente willen veranderen en/of een gemeente met een specifiek profiel zoeken. Deputaten kunnen dan op basis van beschikbare informatie partijen op vertrouwelijke wijze met elkaar in contact brengen. Het is de bedoeling dat er naar het hele predikantenveld wordt gekeken, niet alleen naar predikanten die elders in de problemen zijn geraakt. Op deze wijze kan de mobiliteit worden bevorderd zowel in het belang van de predikanten als de gemeenten. Wij denken dat deze weg van stille diplomatie voldoende is en de voorkeur verdient boven meer publieke en dus meer risicovolle stappen (open sollicitaties, meerdere predikanten tegelijkertijd werven, etc.). Bij inschakeling van deputaten garanderen zij bescherming van de privacy en plegen externe communicatie alleen na onderling overleg. De nazorg van deze situaties blijft in handen van deputaten D&R. Er is een particulier initiatief gaande onder de naam Mobiliteitsplein Predikanten. Deze groep heeft een aantal voor de kerkelijke praktijk geschikte mobiliteitsinstrumenten ontwikkeld. Met deze groep wordt overlegd hoe deze instrumenten kunnen worden getoetst om bovenstaand proces adequaat te kunnen ondersteunen en verbeteren. 13
COMMISSIE VAN BEROEP
Inzake de opdracht aan deputaten D&R (Acta art 29, besluit 3) om in overleg met de deputaten Kerkrecht en kerkorde “advies uit te brengen over de mogelijkheid van een bindende uitspraak van de commissie van beroep en over een tweede beroepsinstantie” verwijzen wij naar bijlage 8. De betrokkenheid van deputaten D&R bij dit rapport is beperkt geweest; daarom is advies dat de synode zich op dit punt verstaat met de betreffende commissie en met deputaten Kerkrecht en kerkorde.
18
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
14 CONCEPTBESLUITEN Deputaten stellen het volgende aan de GS Amersfoort voor: Besluit 1 Decharge deputaten Dienst en recht, benoemd door de Generale Synode van Zuidhorn 2002, te dechargeren onder dank voor de door hen verrichte arbeid. Besluit 2 Instructie nieuwe deputaten nieuwe deputaten te benoemen met dezelfde opdracht, en hen als aanvulling daarop op te dragen: a de opzet en werkwijze van het mentoraat voor startende predikanten te continueren, het kwaliteitsniveau te blijven waarborgen en voor voldoende (bij)-scholingsfaciliteiten voor mentoren zorg te dragen (bijlage 2 t/m 5); b een evaluatieonderzoek te verrichten of te laten verrichten naar de effecten en resultaten van het werk van de sectie Werkbegeleiding en nascholing in de afgelopen jaren; c in samenwerking met de betreffende partijen nadere uitwerking te geven aan begeleiding en supervisie van jongere predikanten en aan Post Academisch Onderwijs voor ervaren predikanten; d ten behoeve van hulpverlening een lijst aan te leggen van professionele deskundigen die bekend zijn met de specifieke eisen van de kerkelijke situatie, naar wie kerkenraden en predikanten kunnen worden verwezen (de gezochte deskundigheid zal veelal liggen op het terrein van analyse, communicatie, het compleet benoemen van problemen, conflicthantering, assessments en (persoons)onderzoeken, etc.); e zich te blijven inspannen voor herijking van de invulling van de ambten (waaronder vooral het predikantschap), die meeontwikkelt met de veranderende eisen en de activiteiten binnen de gemeenschap der kerken te coördineren. Besluit 3 Protocol een hulpverleningsprotocol vast te stellen, dat door nieuw te benoemen deputaten zal worden gehanteerd, en tevens de kerken dringend te verzoeken in alle gevallen waarin externe deskundigen worden ingeschakeld, dit protocol te hanteren (bijlage 6). Besluit 4 Bijstand er bij de kerken nogmaals - evenals de GS Zuidhorn deed - op aan te dringen deputaten Dienst en recht in een zo vroeg mogelijk stadium te verzoeken om bijstand in situaties waarin zich tussen kerkenraad, predikant en/of gemeente structureel spanningen voordoen. Besluit 5 Maatregelen a uit te spreken dat een kerk deputaten Dienst en recht behoort te informeren dan wel om hulp te vragen, indien zij in overleg met en met instemming van haar predikant maatregelen voorbereidt die leiden tot wijzigingen in de uitvoering van zijn werkzaamheden (vrijstelling van taken, ziekteverlof, (partiële) non-activiteit, losmaking, ontheffing, vervroegd emeritaat vanwege werksituatie etc.), vóórdat besluiten zijn genomen; b uit te spreken dat een kerk bijstand behoren te vragen aan deputaten Dienst en recht, indien zij in situaties van verschil van mening tussen kerkenraad en predikant - van andere aard dan GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
19
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
bedoeld in art 79 en 80 KO - eenzijdige beperkende maatregelen overweegt ten aanzien van het functioneren van de predikant, en wel ver voordat instemming wordt gevraagd aan de door de classis aangewezen naburige kerkenraad. Besluit 6 Mobiliteit de kerken op te roepen predikantsvacatures zo spoedig mogelijk te melden bij deputaten Dienst en recht, en de predikanten op te roepen deputaten Dienst en recht te informeren wanneer bij hen het verlangen ontstaat naar een andere standplaats. Besluit 7 Financiële regeling dat de door GS Zuidhorn getroffen financiële regeling (art 29, besluit 6) ook van toepassing is in geval van ontheffing naar art 15 KO. Besluit 8 Initiatieven en samenwerking verschillende organisaties binnen de gemeenschap der kerk op te roepen in goede samenwerking met elkaar en in afstemming met deputaten Dienst en recht problemen te analyseren en oplossingen zo mogelijk te professionaliseren (de predikantenvereniging, TU Kampen, VSE, Platform CvB’s, SGO en particuliere initiatiefgroepen binnen het kerkverband). Besluit 9 Steunpunt het initiatief van het Platform van CvB’s tot het oprichten van een vereniging van kerken van harte te ondersteunen, evenals het door die vereniging in te stellen professionele steunpunt, en uit te spreken dat de kerken zich bij die vereniging behoren aan te sluiten (bijlage 7). Besluit 10 Regeling commissie van beroep in predikantszaken bijgaande regeling in nauw overleg met deputaten Kerkrecht en kerkorde goed te keuren (bijlage 8). Besluit 11 Begroting de begroting voor nieuw te benoemen deputaten goed te keuren (bijlage 9).
20
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Bijlagen 1
Opdracht deputaten Dienst en recht
22
2
Organisatie werkbegeleiding
24
3
Scholingsplan mentoren
27
4
Instructie mentoren
28
5
Instructie kerkenraden beginnende predikanten
30
6
Protocol hulpverlening
31
7
Steunpunt i.o. (ter info)
33
8
Regeling commissie van beroep in predikantszaken
43
9
Kostenbegroting 2005-2007
60
Deputaten Dienst en recht, januari 2005
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
21
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
BIJLAGE 1 Deputaten Dienst en recht van predikanten kregen van de Generale Synode Zuidhorn 2002 de volgende opdrachten, eventueel te verdelen over een aantal secties: a
b
c
d
e f
h
22
het signaleren van en anticiperen op ontwikkelingen in de kerken terzake van Dienst en recht van predikanten in relatie tot de verhouding met kerkenraad en gemeente; daarbij aandacht te besteden aan de zaken van rechtspositie en financiële verzorging die de kerken en haar predikanten gezamenlijk aangaan; kerkenraden en predikanten van advies te dienen op het vlak van kerkelijk personeelsbeleid met aandacht voor 1. de wijze waarop kerken geïnformeerd worden over de beroepbaarstelling en maatregelen die deze informatievoorziening verbeteren; 2. initiatieven in alternatieve wegen voor het beroepingswerk en 3. zaken als taakverdeling, functioneringsgesprekken, voorkomen van burn-out en/of conflicten; kerkenraden en predikanten van advies te dienen op het vlak van rechtspositie, waarbij zaken als traktement, beroepingsbrief, segmentering en werkvormen (parttime), getermineerd dienstverband, wachtgeldregeling, juridische en fiscale kennis, schuldsanering, bezit van een eigen woning aan de orde kunnen zijn; kerkenraden en predikanten te adviseren inzake het omgaan met concrete spanningen en conflicten, met aandacht voor de mogelijkheden van mediation, een traject van tijdelijke detachering in een andere gemeente, om losmaking te voorkomen, en advies bij het omgaan met beroepbaarstelling na losmaking; het onderzoeken en aanbieden van hulp bij de vraag naar overgang tot een andere staat des levens naar artikel 15 KO, waarbij zaken als een traject van outplacement, omscholing en sollicitatie op de arbeidsmarkt aan de orde komen; werkbegeleiding en nascholing (te organiseren met de volgende opdrachten:) 1 de werkbegeleiding voor beginnende predikanten te organiseren zoals beschreven in hoofdstuk 3 van het rapport van deputaten (aan de GS Zuidhorn); 2 de (organisatie van de) werkbegeleiding te optimaliseren door o.a. de schriftelijke suggesties die zijn binnengekomen (bij de GS Zuidhorn) te overwegen en waar mogelijk te verwerken; 3 als informatiepunt beschikbaar te zijn met het oog op de werkbegeleiding van ervaren predikanten op de manier zoals beschreven in hoofdstuk 4 van het rapport van deputaten (aan de GS Zuidhorn); 4 de kerkenraden te stimuleren de loopbaan van hun predikant zorgvuldig te begeleiden en daartoe desgevraagd met gebruikmaking van ontwikkeld materiaal van o.a. het GMV eenvoudige instrumenten zoals een protocol 'functioneringsgesprekken voeren', een protocol 'persoonlijke ontwikkelingsplannen maken' en een protocol 'omgaan met conflicten' aanreiken; 5 'slaag- en faalfactoren' inzake het functioneren van predikanten te inventariseren en de volgende synode hieromtrent aanbevelingen te doen; 6 de ontwikkelingen met betrekking tot de bij- en nascholing van predikanten te volgen en wanneer daartoe aanleiding bestaat, opleidingscentra te stimuleren een - onderling samenhangend - aanbod te ontwikkelen en de predikantenvereniging te stimuleren actief te bevorderen dat haar leden zich blijven ontwikkelen in de volle breedte van hun ambt; 7 te blijven bewaken dat de aandacht voor de persoon van de predikant, diens deskundigheid en professionaliteit enerzijds en (de aandacht) voor zijn roeping, toewijding-in-liefde en de door de Geest geschonken gaven anderzijds, schriftuurlijk in balans is; de werkzaamheden te verrichten binnen het vastgestelde budget (bedoeld om ontwikkeling en
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
i
projecten mogelijk te maken), dat separaat zal worden toegezonden, en daarbij de deputaten te machtigen om specifiek ten behoeve van een kerk gemaakte kosten aan die kerk door te berekenen; van hun arbeid schriftelijk rapport uit te brengen aan de eerstvolgende synode en hun rapport uiterlijk 6 maanden voor het begin van de volgende synode aan de kerken toe te zenden.
(conform Acta Zuidhorn art 29 besluit 2 en art 119 besluit 2) Ook is deputaten opgedragen in overleg met deputaten Kerkrecht en kerkorde aan de volgende synode advies uit te brengen over de mogelijkheid van een bindende uitspraak van de ingestelde commissie van beroep en over een tweede beroepsinstantie. (conform Acta Zuidhorn art 29 besluit 3)
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
23
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
BIJLAGE 2 ORGANISATIE WERKBEGELEIDING 1
WERKBEGELEIDING BEGINNENDE PREDIKANTEN
Het werkproces 'werkbegeleiding beginnende predikanten' kan eenvoudig worden aangestuurd door twee handelende instanties: de kerkenraad die aanvraagt en het deputaatschap D&R (sectie Werkbegeleiding en nascholing) dat de begeleiding ter beschikking stelt en aanstuurt. Kerkrechtelijk is dat een transparant en adequaat model: a de kerkenraad is en blijft eindverantwoordelijk; b de gezamenlijke kerken hebben een voorziening in het leven geroepen waarvan gebruik kan worden gemaakt. Andere instanties zoals een classis of een particuliere synode in het hele proces betrekken is een vorm van overorganisatie. Het suggereert dat werkbegeleiding en mentoraat iets is dat van bovenaf controlerend wordt uitgevoerd. Het leidt tot het meedraaien van veel schijven zonder dat ze inhoudelijk veel betekenen. Het maakt de zaken dus onnodig omslachtig en bewerkelijk. Het is ook met het oog op de eigen verantwoordelijkheid van de mentoren en de privacy van de begeleide predikanten ongewenst. 1.1 Deputaten benoemen mentoren en zorgen voor hun training De deputaten benoemen voor de gezamenlijke kerken voldoende mentoren om aan de vraag te kunnen voldoen. Zij hebben de volgende indeling gemaakt: Noord-Oost (Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel), Noord-West (Utrecht, Holland Noord), Zuid-Oost (Gelderland, Flevoland, Oost-Brabant en Limburg) en Zuid-West (Holland Zuid, WestBrabant en Zeeland). De selectie geschiedt door het deputaatschap op basis van de vastgestelde vereisten. Deputaten bereiden de voorgedragen predikanten op het mentorschap voor door nadere informatie en een gerichte cursus. Die cursus wordt afgerond met een toets. Mentoren die met positief gevolg de cursus hebben afgerond, worden vervolgens benoemd voor een periode van vier jaar. 1.2 Contactpersoon regelt inzet De deputaten wijzen een contactpersoon aan die bevoegd is om, zodra daartoe een verzoek binnenkomt, namens hen in overleg met de betrokkenen een mentor in te zetten voor begeleiding van een predikant. 1.3 Mentor legt contact De aangewezen mentor neemt binnen een maand contact op met de beginnende predikant om een kennismakingsgesprek te beleggen. De gesprekken vinden in principe plaats in de werkruimte van de mentor. 1.4 Contract Mentor en mentorant sluiten een begeleidingscontract waarin minimaal wordt geregeld: frequentie, duur en locatie van de gesprekken, aanleveren van materiaal, wijze van verslaglegging, wijze van rapporteren aan de kerkenraad van de beginnende predikant (zie bijlage 5). 1.5 Rapportage aan de kerkenraad De predikant zal in de kerkenraadsvergaderingen regelmatig melding maken van de werkbegeleiding. Het is niet gebruikelijk dat hij daarbij omstandig rapporteert over de inhoud van de
24
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
gesprekken. Halverwege de begeleidingsperiode en aan het eind daarvan rapporteert de mentor aan de kerkenraad. Het rapport, dat is opgesteld door de mentor en ook is ondertekend door de mentorant, is kort en geeft op hoofdlijnen aan welke onderwerpen aan de orde zijn. De begeleidingsperiode wordt afgesloten met een eindrapport waarin de mentor aanbevelingen doet voor het vervolg van het leren van de predikant. Mochten de werkomstandigheden of de samenwerking met de kerkenraad naar het oordeel van de werkbegeleider de mentorant hinderen in de uitoefening van zijn taak, dan bespreken mentor en mentorant dit met de kerkenraad of een door de kerkenraad aangewezen delegatie. De mentor kan daarbij de kerkenraad en de mentorant adviezen geven. 1.6 Klachten en conflicten Klachten van en conflicten tussen de betrokken partijen die de werkbegeleiding betreffen en die niet in onderling overleg kunnen worden opgelost zullen aan de deputaten worden voorgelegd. Zo nodig zullen zij een arbitragecommissie aanwijzen die een bindende uitspraak doet. Deputaten en arbitragecommissie zijn niet bevoegd uitspraken te doen over inhoudelijk-kerkelijke zaken waarvoor de gewone kerkelijke weg van bezwaar en beroep geldt. 2
MENTOREN
Mentoren zijn ervaren predikanten. Hun activiteiten richten zich op de taakuitoefening van (beginnende) predikanten. 2.1 Werk en verantwoording Mentoren zullen hun werk naar beste weten en kunnen verrichten. Een mentor begeleidt niet meer dan één mentorant tegelijk. Voor wat betreft de goede vervulling van hun mentoraat staan de mentoren onder verantwoordelijkheid van de sectie Werkbegeleiding en nascholing. Wanneer daar gegronde redenen voor zijn, kan een mentor door de deputaten van zijn taak ontheven worden. 2.2 Werving en selectie nieuwe mentoren Deputaten D&R dragen zorg voor de aanvulling van het mentorenbestand. 2.3 Scholingsplan Deputaten hebben voor de toerusting van de mentoren een scholingsplan. Benoemde mentoren zijn verplicht deze scholing te volgen. De cursus wordt door deputaten eens per twee tot drie jaar georganiseerd. Het programma voor de training van de mentoren is als bijlage 3 aan het rapport toegevoegd. 2.4 Instructie De mentoren werken met een gestandaardiseerde instructie, die als bijlage 4 aan het rapport is toegevoegd. 2.5 Intervisie Mentoren wisselen in geregelde frequentie hun ervaringen uit tijdens intervisiebijeenkomsten, die op initiatief van de deputaten door de mentoren zelf belegd worden. Deputaten zullen hiervoor een instructie ontwikkelen. 2.6
Vergoedingen
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
25
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Mentoren ontvangen geen vergoeding/honorarium voor het mentorschap. De kosten van de functiescholing worden vergoed. Door de zittingen in de eigen werkruimte te beleggen zullen reiskosten tot de uitzondering behoren. Maakt de mentor toch reiskosten of andere bijzondere kosten, dan worden die gedeclareerd bij de kerkenraad van de mentorant. 3
FINANCIËLE PARAGRAAF
Eens per twee/drie jaar wordt een initiële mentorcursus gegeven. De cursus (een meerdaagse) wordt gegeven door een professioneel bureau. Intervisie: eerste jaar onder begeleiding, tweede jaar zelfstandig. Nascholing: jaarlijks een terugkomdag (twee groepen). De kosten van deputaten (reis-, telefoon-, vergaderkosten) worden geschat op jaarlijks € 1.000. Gemiddelde kosten per jaar bedragen vanaf 2004 (zie rapportage aan de vorige generale synode) € 14.000.
26
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
BIJLAGE 3 SCHOLINGSPLAN TEN BEHOEVE VAN DE MENTOREN Doelgroep Predikanten met minimaal 5 jaar ervaring, verspreid over het hele land. Hun taak Mentor zijn voor een beginnend (1 - 3 jaar in de pastorie) predikant. 6 tot 10 gesprekken per jaar van 1,5 - 2,5 uur per gesprek, totaal 15 uur op jaarbasis. Frequentie 1 x per 4 à 6 weken. Inhoud: naar aanleiding van de (sociale) competenties. Training vóór en ondersteuning tijdens het mentoraat Om de kwaliteit van het mentoraat op een goed peil te krijgen en te houden verbinden de (aanstaande) mentoren zich aan een cursus en een intervisieprogramma. De training gaat vooraf aan de start van het mentoraat, intervisie en nascholing worden tijdens het begeleidingsproces geboden. Training Omvang: 3 dagen met daarin 7 dagdelen Plaats: centraal gelegen locatie Ondersteuning Gedurende het tweejarige mentoraatproces ontvangen de predikanten het eerste jaar 5 x begeleide groepsintervisie, welke in het tweede jaar zelfstandig in 5 bijeenkomsten wordt voortgezet. Ongeveer 1 x per 2 maanden komen 6-8 mentoren bijeen voor 2,5 uur intervisie. In het tweede mentoraatjaar wordt een nascholingsdag georganiseerd. Inhouden voor de training In het mentoraat gaat het om collegiale begeleiding van de beginnende predikant in zijn werk in de gemeente. Het gaat om begeleiden van een leerproces van een zich ontwikkelende professional. Hiervoor hebben deputaten aandachtspunten en wensen voor scholing geïnventariseerd bij de a.s. mentoren en in samenhang literatuur over begeleidingskwaliteiten en kerncriteria voor a.s. mentoren geformuleerd. Om deze kwaliteiten concreet te maken zijn per item gedragsindicatoren gegeven. Resultaat Cursus en intervisie dienen tot resultaat te hebben dat de mentor aan het geschetste profiel beantwoordt en zijn competentie tot het aangaan van een mentoraatrelatie kan demonstreren.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
27
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
BIJLAGE 4 INSTRUCTIE VOOR MENTOREN VAN BEGINNENDE PREDIKANTEN Benoeming De mentor is door deputaten benoemd en minimaal vier jaar beschikbaar voor beginnende predikanten. Scholing Met de aanvaarding van de benoeming verbindt een mentor zich aan het scholingstraject ter voorbereiding op en ondersteuning bij de uitvoering van werkbegeleiding. In dit traject wordt vooral aandacht besteed aan het op gang brengen, begeleiden en evalueren van het leerproces van de beginnende predikant. De voortgang van het begeleidingsproces wordt door middel van intervisie met collega-mentoren besproken. Financiën Het scholingsaanbod wordt bekostigd uit de middelen die de synode aan de deputaten ter beschikking heeft gesteld. De mentor-predikant wordt door zijn kerkenraad in de gelegenheid gesteld de scholing en intervisie te volgen. Voor de uitvoering van de werkbegeleiding geeft de kerkenraad de mentor tijd door bijv. vrijstelling van andere taken. Vertrouwelijkheid De beginnende predikant maakt een eigen leerplan voor het mentoraat. Hij bespreekt dit met (een delegatie van) de kerkenraad en verwerkt suggesties en aandachtspunten. Mentor, beginnende predikant en (een delegatie van) de kerkenraad voeren een startgesprek over het leerplan. Bij midden- en eindevaluatie wordt in dezelfde samenstelling gesproken over de ontwikkeling van de mentorant. Deze schrijft ter voorbereiding een verslag (zie evaluatie). Bij knelpunten die tussentijds bespreking behoeven kan zowel door mentor en mentorant als door (de delegatie van) de kerkenraad het initiatief worden genomen tot een gesprek. Blijven er vragen/zorgen over de (mogelijkheden tot) verdere ontwikkeling in het ambt, dan kan specifieke deskundigheid van deputaten werkbegeleiding worden ingeschakeld. Met de inhoud van de werkbegeleiding wordt vertrouwelijk omgegaan, ten aanzien van zowel persoonlijke informatie als informatie met betrekking tot de gemeente. (Deskundigheids)ondersteuning voor mentoren Intervisie: de mentor neemt deel aan een intervisiegroep met collega-mentoren. Hier geldt eveneens de vertrouwelijkheid ten aanzien van persoonlijke informatie en informatie met betrekking tot de gemeente. Deputaten Voor begeleidingsknelpunten die specifieke deskundigheid vereisen, kunnen mentoren en kerkenraad een beroep doen op een (daarvoor aangewezen) lid van het deputaatschap D&R. Werkafspraken Om een leerproces van de beginnende predikant op gang te brengen, te houden en te kunnen evalueren is het belangrijk een kader te schetsen voor de afspraken die tussen mentor en mentorant dienen te worden gemaakt. Het mentoraat richt zich op de persoonlijke dimensie in de ontwikkeling van de startende predikant. Kernbegrip is integratie door ervarend leren (Kessel/Kolb).
28
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
-
Hoe kan hij zijn persoonlijke kwaliteiten en valkuilen (ond)erkennen? Hoe kan hij verworven kennis en vaardigheden toepassen in de praktijk, zijn ervaring analyseren en experimenteren met zijn persoonlijke aanpak? Hoe kan hij (leren) doelmatig en evenwichtig te functioneren in zijn werk als geroepen dienaar en met voldoening zijn missie vervullen?
Uitwerking Koppeling van mentor en mentorant geschiedt door het deputaatschap. Duur van de samenwerking: het mentoraat beslaat 2 jaar. Het aantal uren mentoraat: 15 uur per jaar. Aantal gesprekken: min. 6 tot max. 10 per jaar. Duur van de gesprekken: 1½ tot 2 uur. Frequentie: 1 x per 4 tot 6 weken. Thema's: de 5 aandachtsgebieden uit de nota persoonlijke items. Werkwijze De mentorant formuleert zijn persoonlijke leerpunten bij de 5 thema's voor zijn professionele ontwikkeling. Mentor en mentorant zorgen er samen voor dat de verschillende aandachtsgebieden aan de orde komen. Inbreng wordt schriftelijk voorbereid door de mentorant. Hij schrijft een reflectie op het gesprek plus aandachtspunten waar hij in de praktijk mee aan de slag gaat. Evaluaties Korte mondelinge afstemming in het derde gesprek over werkbaarheid van methode en de relatie, klikt het? Een eventuele switch is bespreekbaar. Middenevaluatie na 1 jaar mentoraatgesprekken. De mentorant bereidt deze voor aan de hand van zijn leerplan, beschrijft zijn ontwikkeling en formuleert nieuwe of bijgestelde doelen voor het tweede jaar van het mentoraat. De mentor geeft schriftelijk zijn reflectie op het leerproces van de mentorant. De mentorant maakt een schriftelijk verslag voor zijn kerkenraad met de hoofdlijnen van zijn professionele ontwikkeling. De mentorant en mentor bespreken dit verslag met de (delegatie van de) kerkenraad. Eindevaluatie na 2 jaar mentoraat. Schriftelijk verslag door zowel mentor als mentorant ter voorbereiding van het afsluitende gesprek. De mentorant schrijft een samenvattend evaluatieverslag voor de kerkenraad. Hierop volgt een afsluitend gesprek met alle deelnemers aan het proces. Deputaten ontvangen een (kort) eindverslag van de mentor over zijn ervaringen/knelpunten in de rol van mentor. Bij afsluiting ontvangt de (beginnende) predikant een certificaat voor het 2 jaar volgen van het mentoraat.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
29
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
BIJLAGE 5 INSTRUCTIE KERKENRADEN VAN BEGINNENDE PREDIKANTEN 1
Zodra een beginnende predikant een beroep naar een gemeente heeft aangenomen, neemt de kerkenraad contact op met deputaten werkbegeleiding. 2 Deputaten zorgen (via de contactpersoon) ervoor dat een mentor beschikbaar is. 3 De mentor neemt (telefonisch) contact op met de kerkenraad van de beginnende predikant ten teken dat hij 'geactiveerd' is. 4 De mentor legt contact met de beginnende predikant binnen een maand na diens intrede en bevestiging. 5 Mentor en beginnende predikant maken afspraken en leggen die schriftelijk vast (zie onderstaand modelcontract). 6 De beginnende predikant overlegt een afschrift van dit contract aan de kerkenraad. 7 Na een jaar wordt een tussenrapportage opgesteld. Ook deze rapportage legt de beginnende predikant aan zijn kerkenraad ter informatie voor. Mentor en mentorant ondertekenen het rapport beide. 8 Na beëindiging van de werkbegeleiding wordt het eindrapport - eveneens door mentor en mentorant ondertekend - door de predikant aan zijn kerkenraad overlegd. 9 De kerkenraad vergoedt de kosten van de werkbegeleiding. In principe reist de beginnende predikant zodat de kosten beperkt worden tot diens declaraties. 10 De kerkenraad kan bij zich voordoende onduidelijkheden of vragen contact opnemen met deputaten werkbegeleiding (zr. S.M. Hogendoorn-de Vries, Reijmerinkstraat 30, 3815 MH Amersfoort; e-mail:
[email protected] (NB Hoewel niet strikt noodzakelijk staat het de kerkenraad vrij bij de bespreking van de rapporten van 7 en 8 de mentor uit te nodigen). CONTRACT WERKBEGELEIDING Naam beginnende predikant: Naam mentor: Eerste gesprek op: Gespreksdata eerste jaar: Aantal gesprekken tweede jaar: Gesprekslocatie: Afspraken over voorbereiding op de gesprekken: Afspraken over verslaglegging van de gesprekken: Afspraken over eerste jaarverslag: Afspraken over eindverslag: Voor akkoord, Datum:
30
(mentor)
(mentorant)
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
BIJLAGE 6 CONCEPT PROTOCOL HULPVERLENING 1 Hulpverlening geschiedt door twee deputaten, waarbij één van beiden wordt aangewezen als contactpersoon. 2 De belangrijkste rol van de deputaat-hulpverlener is die van facilitator. Niet het geven van adviezen, belangenbehartiging of bemiddeling staan voorop, dan wel het verhelderen van de feitelijke situatie door het stellen van - zo nodig ook verdergaande en indringende - vragen over de achtergronden, inhoud en reikwijdte van de problemen die spelen, met als doel dat alle relevante (ook de voor één of meerdere partijen onaangename) aspecten transparant worden. 3 Deputaten-hulpverleners zullen nimmer optreden als persoonlijke belangenbehartigers van één partij tegenover andere belanghebbenden. In geval deputaten-hulpverleners door één der partijen worden ingeschakeld dragen zij er zorg voor dat de andere partij van dat feit op de hoogte wordt gesteld. Deputaten kunnen ook verzoeken om een informatief gesprek met de andere partij, welk verzoek in beginsel zal worden ingewilligd. 4 Deputaten-hulpverleners zullen open communiceren naar alle betrokkenen. Dit betekent niet dat alle gesprekken altijd tegelijkertijd met alle betrokkenen worden gevoerd, maar wèl dat uiteindelijk alle betrokkenen over dezelfde informatie beschikken. Er zal geen informatie worden achtergehouden. Naar derden (m.u.v. overige deputaten D&R) geldt geheimhouding, tenzij anders afgesproken. 5 Deputaten-hulpverleners nemen nimmer taken, verantwoordelijkheden of bevoegdheden van de predikant of de kerkenraad over. Zij zijn slechts behulpzaam bij het verkrijgen van voldoende diepgang en een goede voorbereiding van door betrokkenen te nemen besluiten. Hulpverlening blijft erop gericht dat predikant en kerkenraad de eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de gegeven situatie zelf op verantwoorde wijze invullen. 6 Beperkingen in of (tijdelijk) afzien van werkzaamheden van de predikant kunnen in onderling overleg tussen partijen worden bepaald mits dat schriftelijk wordt vastgelegd. Om te voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat over de aard van de afspraken geldt, indien er geen volledige overeenstemming is, dat betrokkene tenminste een schriftelijke verklaring van geen (overwegend) bezwaar aflegt over de getroffen maatregel(en). Er mogen geen eenzijdige beperkingen worden opgelegd (verbod op preken, ander onderricht, pastorale bezoeken, etc.), tenzij na instemming van de door de classis benoemde genabuurde kerkenraad. 7 Concrete adviezen van deputaten-hulpverleners worden op schrift gesteld en, ondertekend door de deputaten, ter hand gesteld aan alle betrokkenen. 8 Indien een deputaat anderszins betrokken is (geweest) bij een kwestie, zal hij in die kwestie niet participeren en ook in het deputaten-overleg zich van bespreking en besluitvorming onthouden, tenzij anders wordt gevraagd. 9 Zodra één van de partijen het vertrouwen opzegt in één of meerdere van de deputatenhulpverleners vanwege (veronderstelde) partijdigheid, wordt dit door de betrokken partij schriftelijk bevestigd en gemotiveerd. De betrokken hulpverleners zullen ter stond hun hulpverlening staken. In GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
31
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
een dergelijke situatie mag van de partij die het vertrouwen heeft opgezegd worden verwacht een voorstel te doen voor voortzetting van de hulpverlening door anderen, voor welk voorstel de instemming van de betrokken partijen moet worden verkregen.
32
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
BIJLAGE 7 NOTITIE STEUNPUNT I.O. Binnen gereformeerd (vrijgemaakt) Nederland (GKV) bestaat al langer het idee om een steunpunt voor predikanten en kerkenraden (m.b.t. de werkrelatie kerkenraad-predikant) in te richten. Verschillende partijen hebben hier allerlei ideeën over, die soms overeenstemmen, maar soms ook niet. Tot nu toe heeft niemand concreet werk gemaakt van het op te richten steunpunt, terwijl velen het wel eens zijn over de wenselijkheid van een dergelijk steunpunt. Deze notitie beoogt een aanzet te geven voor een meer gestructureerde gedachtevorming over de opzet, inrichting en taken van het steunpunt. De vraag of er een steunpunt opgericht moet worden komt eerst kort aan de orde. De rest van de notitie heeft de oprichting van het steunpunt als uitgangspunt. Waarom een steunpunt? Tijden veranderen en kerkelijke situaties veranderen mee. Dit heeft gevolgen voor de rol en positie van de predikanten en de kerkenraden in de kerken. Om wat voorbeelden te noemen: mensen worden meer dan bijvoorbeeld vijftig jaar geleden beoordeeld op hun persoonlijke competenties. Hierbij kan gedacht worden aan sociale vaardigheden, maar bijvoorbeeld ook aan managementvaardigheden en leiderschapscompetenties. Deze ontwikkeling gaat niet aan predikanten en ook niet aan de overige kerkenraadsleden voorbij. Voor predikanten levert dit bijvoorbeeld de vraag op in hoeverre hun vaardigheden en persoonlijkheid bijdragen aan of juist in de weg staan van het realiseren van goede werkverhoudingen en het laten 'landen’ van hun evangelieverkondiging. -
de rechtsverhouding tussen predikant en kerkenraad wordt steeds meer aangevoeld als een relatie tussen werknemer en werkgever (al hoewel dit naar Nederlands recht niet juist is). Ook op dit punt rijzen vragen. Bijvoorbeeld: moet een predikant meewerken aan functioneringsgesprekken? Aan welke eisen moeten de kerkenraadsleden voldoen om in staat te zijn een goed kerkelijk, maar ook stimulerend functioneringsgesprek te kunnen voeren? Welke criteria worden gehanteerd om het functioneren van de predikant al of niet als voldoende te duiden? En als het functioneren als onvoldoende wordt geduid, welke gevolgen heeft dat dan?
-
maatschappelijke ontwikkelingen, maar ook kerkenraad en gemeente, stellen andere eisen aan de kundigheden en capaciteiten van een predikant. Dit hoeft op zichzelf geen probleem te zijn, maar wordt dat wel als de 'eisen' niet duidelijk worden benoemd of uitgesproken. Dit leidt vaak tot het gevoel bij de predikant dat hem onbekend is waaraan hij moet voldoen en bij de gemeente en kerkenraad tot een negatieve beoordeling als hij niet voldoet aan die niet uitgesproken 'eisen'.
Zo zijn er nog veel meer vragen te bedenken waarmee predikanten en kerkenraden niet goed raad weten. Soms leidt dit tot voortijdige uitval van de predikant (ongeveer 30% van de predikanten krijgt hier mee te maken), wat hoge kosten met zich meebrengt. Voortijdige uitval kost veel geld, maar betekent ook in andere opzichten altijd verlies voor alle partijen die bij een dergelijke situatie betrokken zijn. Een steunpunt dat zich op professionele wijze buigt over dergelijke vragen en dat predikanten en kerkenraden van advies kan voorzien, is daarom geen overbodige luxe.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
33
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Verder geldt dat predikanten en kerkenraden zich grotendeels zelf moeten redden als het gaat om de 'onderhandelingen' over de materiële voorwaarden waaronder een predikant zijn werk goed kan doen. Door het Christennetwerk GMV en het Platform CvB’s worden traktementstabellen en een aantal aanvullende richtlijnen uitgegeven. Kerken hoeven zich hier echter niet aan te houden en bovendien kunnen de traktementstabellen en richtlijnen op meerdere manieren geïnterpreteerd worden. Voor predikanten en kerken blijft het dus een hele kunst om tot goede afspraken omtrent de arbeidsvoorwaarden te komen. Onder het kopje 'Mogelijke taken voor het steunpunt' worden nog veel meer zaken genoemd die kunnen worden opgepakt en uitgewerkt door het steunpunt i.o. Al met al zal duidelijk zijn dat een steunpunt een leemte kan vullen. Die leemte bevindt zich in praktische zin voornamelijk op het gebied van 'arbeidsvoorwaarden' voor en de werksituatie van predikanten. Het steunpunt kan echter ook een rol krijgen in het onderzoeken en duiden van maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen die gevolgen hebben voor (de positie van) predikanten en de relatie kerkenraden-predikanten en omgekeerd. Overigens kan het steunpunt zich ook bezig gaan houden met de arbeidsvoorwaarden van kosters en kerkelijk werkers. Het juridische verschil tussen predikanten en kosters/kerkelijk werkers is dat predikanten werkzaam zijn als zelfstandige (vrij beroep). Kosters en kerkelijk werkers hebben echter een arbeidsrechtelijke overeenkomst met de kerk. Dit onderscheid zal in het steunpunt nadrukkelijk in het oog gehouden moeten worden. Maar omdat het predikantschap ook niet aan een aantal 'werknemerstrekjes' ontkomt, is het niet ondenkbaar dat het steunpunt zich op beide fronten verdienstelijk kan gaan maken. Partijen Verschillende partijen binnen de GKV hebben in meer of mindere mate te maken met het steunpunt i.o. Hieronder volgt een korte opsomming van wie wie is en wie wat doet. Tevens wordt kort aangegeven wat het raakvlak is tussen de verschillende partijen en het op te richten steunpunt.
34
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Partij
Omschrijving / raakvlak met steunpunt
Platform CvB’s
Vereniging van kerken, vertegenwoordigd door de CvB’s; lidmaatschap niet verplicht, ongeveer 95% van het aantal CvB’s binnen de GKV is lid. Daarnaast zijn een aantal CvB’s uit de CGK en de NGK lid. Taken: samen met VakGMV traktementstabellen en aanvullende richtlijnen opstellen m.b.t. arbeidsvoorwaarden predikanten. Zijn niet bindend. Advisering leden omtrent materiële kerkzaken en beheersaspecten. Onderhouden van een helpdesk.
Vereniging VSE
Vereniging van kerken; alle kerken binnen de GKV zijn lid. Doel: uitkeringen verstrekken aan kerken t.b.v. de inkomensvoorziening van emeritipredikanten en uitkeringen t.b.v. de weduwen en/of wezen van predikanten. Taken: regelingen opstellen en onderhouden waarin de voorwaarden voor het verstrekken van een uitkering zijn vermeld, beoordelen van uitkeringsaanvragen, verstrekken van de uitkeringen. Laatste ontwikkeling: verzekeraar ingeschakeld die ondersteuning biedt bij reïntegratie van predikanten die arbeidsongeschikt zijn geraakt. Deze dienstverlening kan ook preventief worden ingezet.
Christen netwerk GMV
Christelijke vakvereniging voor zowel werkgevers als werknemers. Ongeveer 60% van het aantal predikanten binnen de GKV is lid van VakGMV. VakGMV ondersteunt de predikanten bij belangenbehartiging. VakGMV voert overleg met het Platform CvB’s over traktementstabellen en overige richtlijnen.
Deputaat schap Dienst en recht
Deputaatschap van de GS, ontstaan door samenvoeging van twee eerdere deputaatschappen. Taken: mentoraat startende predikanten, hulp op afroep aan kerken met moeilijkheden, advies over losmaking predikanten, vormgeving beroepingswerk, beleidsontwikkeling takenpakket predikanten, gevolgen beëindiging predikantschap, geactualiseerde visie op het ambt, verandering in de uitoefening van het ambt, ontwikkelen P&O-beleid predikanten.
Werkgroep herziening arbeidsvoorwaarden predikanten
Werkgroep binnen het Platform CvB’s. Houdt zich bezig met het ontwikkelen en updaten van arbeidsvoorwaarden voor predikanten.
Predikantenvereniging
Vereniging van predikanten binnen de GKV. Aantal leden: 390. Doel: het bevorderen van de band tussen haar leden en de bevordering van hun ambtelijke arbeid. Actuele ontwikkeling: PV wil zich omvormen tot een beroepsgroep.
Regiegroep
Bestaande uit afgevaardigden van D&R, Platform, PV, VSE. Dit is een breed overleg waar met name afstemming van activiteiten en ontwikkelingen plaatsvindt.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
35
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Theologische Universiteit
Instelling waar o.a. studenten worden opgeleid tot predikant voor de GKV. Is bezig met het opnieuw formuleren van een visie op de gereformeerde theologie en daarmee het predikantsambt. Richt zich de laatste jaren meer op het voorbereiden van de studenten op de praktijk.
Steunpunt Gemeenteopbouw
Kerntaken: - het verzorgen van cursussen voor ambtdragers/kerkenraden - het verzorgen van cursussen voor gemeenteleden - het verzorgen van gemeenteavonden - het begeleiden bij jeugdwerk - het adviseren en begeleiden van kerkenraden en gemeenteopbouwtrajecten - het uitgeven van diverse publicaties. Houdt zich ook bezig met de positie van de predikant. Hoofdstuk 7 van de Cd-rom 'Aan het werk in de kerk' is gewijd aan werk en positie van de predikant. SGO neemt tevens individuele hulpvragen in behandeling.
Werkgroep steunpunt i.o.
Werkgroep, bestaande uit o.a. afgevaardigden van PV, Platform, D&R, die plannen ontwikkelt voor de oprichting en inrichting van een steunpunt en die het steunpunt ook daadwerkelijk op gaat richten.
Mogelijke taken voor het steunpunt Zoals uit bovenstaande tabel al blijkt, wordt er binnen de GKV niet stilgezeten. Verschillende organen doen allerlei taken die elkaar voor een deel overlappen of die op z’n minst raakvlakken hebben die overleg en afstemming vergen. Het steunpunt kan nieuwe taken oppakken (zaken die tot nu toe nog niet behartigd worden). Het steunpunt kan ook taken overnemen van bestaande organen. Mogelijke taken voor het steunpunt: - beleidsontwikkeling P&O voor predikanten. Hieronder valt bijvoorbeeld: ontwikkelen en/of updaten formats voor functioneringsgesprekken, preventie arbeidsongeschiktheid, mentoraat startende predikanten, supervisie, werkbegeleiding en mobiliteitsbevordering. - idem voor kerkelijk werkers. - idem voor kosters en andere betaalde krachten. - besluitvormingsbevoegdheid omtrent arbeidsvoorwaarden voor predikanten, kosters en kerkelijk werkers. Hieronder valt bijvoorbeeld: overleg met andere organen die invloed willen hebben op arbeidsvoorwaarden. Dit zijn: VakGMV, Predikantenvereniging (PV), Platform CvB’s (als dat nog blijft bestaan, afhankelijk van de juridische constructie die wordt gekozen), VSE. - helpdesk voor kerkenraden voor wat betreft 'personeelsbeleid' predikant, bijvoorbeeld: hulp bij vaststellen van realistische verwachtingen van de predikant in relatie met zijn competenties. - helpdesk voor predikanten voor wat betreft 'personeelsbeleid'. - idem voor kosters en kerkelijk werkers. - voor beide vorige punten geldt: geen individuele hulpverlening aan predikanten, kosters of kerkelijk werkers in conflictsituaties. Dit hoort thuis bij VakGMV of eventueel PV (afhankelijk van de ontwikkeling die de PV gaat doormaken). - beheer van een eventueel verdeelfonds (afhankelijk van het werk van deputaten artikel 11 KO, hulpbehoevende kerken). - voeren van traktementsadministraties voor de kerken. - voeren van salarisadministratie voor de kerken (kosters en kerkelijk werkers).
36
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Sommige genoemde taken liggen momenteel bij andere organen. Niet alle genoemde taken hoeven meteen bij het steunpunt worden ondergebracht. Meer daarover onder het kopje 'Draagvlak'. Afhankelijk van het functioneren van het steunpunt kunnen de andere organen op termijn adviseren één of meerdere van hun taken bij het steunpunt onder te brengen, alsmede de voorwaarden waaronder dat zou kunnen gebeuren. Vaststelling arbeidsvoorwaarden (in brede zin) Bij de mogelijke taken voor het steunpunt wordt o.a. genoemd 'besluitvormingsbevoegdheid omtrent arbeidsvoorwaarden voor predikanten, kosters en kerkelijk werkers'. Hoe deze bevoegdheid vorm krijgt vergt nadere doordenking. In elk geval is duidelijk dat er meerdere partijen zijn die hierin inspraak willen. De volgende constructie is bijvoorbeeld mogelijk: - Het steunpunt functioneert als werkgeversorganisatie (achterban = de kerken). - VakGMV functioneert als werknemersorganisatie (achterban = predikanten en personen met arbeidsrechtelijk dienstverband). - steunpunt en VakGMV voeren jaarlijks overleg over arbeidsvoorwaarden predikanten en over arbeidsvoorwaarden personen met arbeidsrechtelijk dienstverband (dit levert dus 2 regelingen op). - Na overeenstemming worden resultaten voorgelegd aan de achterbannen (dus aan de leden van het steunpunt en aan de belanghebbende leden van VakGMV. Voor VakGMV geldt dat de PV hierbij een belangrijke adviserende rol dient te krijgen. - Indien achterbannen instemmen (besluit bij meerderheid van stemmen), dan zijn de regelingen vastgesteld. - Stemt een van de achterbannen niet in met het overlegresultaat, dan moet er opnieuw overlegd worden tussen steunpunt en VakGMV. Dan volgt nogmaals de procedure vanaf het derde gedachtestreepje. Besluitvorming door het steunpunt gebeurt formeel door het bestuur. Indien het steunpunt betaalde medewerkers in dienst neemt, zullen deze medewerkers de uitvoerende taken op zich nemen. Juridische inbedding van het steunpunt Het is de bedoeling dat het steunpunt niet slechts adviserend van aard wordt, maar dat het steunpunt ook de bevoegdheid krijgt om in overleg met de kerken bepaalde beslissingen te nemen. De meest geëigende juridische vorm hiervoor is een vereniging1. De kerken worden lid van deze vereniging. De kerken hebben inspraak in de besluiten die door het bestuur van het steunpunt worden voorbereid en die in de algemene vergadering genomen worden, maar tegelijk hebben ze de verplichting in hun plaatselijke omgang met arbeidszaken zich aan die besluiten te houden. Binnen de GKV bestaan momenteel twee verenigingen van kerken, namelijk de Vereniging VSE en het Platform CvB’s. Het Platform geeft adviezen op materieel en financieel gebied, terwijl de uitvoering door de kerken geschiedt. De VSE neemt via haar algemene vergadering van alle kerken besluiten die zij zelf met een eigen administratie ook uitvoert. Voor het Platform CvB’s geldt dat in de statuten expliciet is aangegeven dat de kerken die lid zijn worden vertegenwoordigd door leden van de Commissie van Beheer. Vanuit juridisch oogpunt is het praktisch om bij één van deze verenigingen aan te sluiten. In beide gevallen vergt dit een statutenwijziging. De derde mogelijkheid is om een totaal nieuwe vereniging 1
Het is ook mogelijk om het steunpunt onderdeel te laten zijn van een deputaatschap van de generale synode. Belangrijk nadeel hiervan is echter dat alle besluiten via de kerkelijke weg moeten lopen, wat erg tijdrovend is. Een ander nadeel is dat de GS zich in dat geval moet gaan bezighouden met zaken waar ze weinig verstand van heeft. Voor het benodigde draagvlak binnen de kerken is wel gewenst dat de GS zich instemmend uitlaat over het steunpunt. Het deputaatschap Dienst en recht zal in zijn rapportage aan de GS van 2005 melding maken van het op te richten steunpunt.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
37
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
te starten. In de volgende tabel worden voor- en nadelen van de drie opties genoemd: Voordelen
Juridische Constructie
Uitbreiding doelstelling en bevoegd heden VSE
-
-
Omvorming
Platform CvB’s
alle kerken zijn al lid. Door de ALV (= kerken) kunnen besluiten worden genomen. Met een meerderheid van minimaal 2/3 kan worden besloten tot uitbreiding van de doelstelling. VSE houdt zich nu ook al bezig met preventie van en reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid. Geen extra orgaan.
- Platform houdt zich ook nu al bezig met primaire arbeidsvoorwaarden. -
Nadelen
-
-
Er ontstaat geen extra orgaan. 95% van het aantal kerken is lid (vertegenwoordigd door de CvB’s). -
Nieuwe vereniging van kerken
-
Er is geen historie die voor potentiële leden en bestuursleden belemmerend kan zijn.
-
-
38
VSE krijgt behoorlijk wat taken erbij. Pensioen/emeritaatvoorziening en 'werkgeverschap' niet meer gescheiden.
Nog niet alle kerken zijn lid. Moeilijkheid voor CvB’s van niet-GKV-kerken: wat wordt voor hen het alternatief? (Deze moeilijkheid blijft ook als Platform overleg over arbeidsvoorwaarden uit handen geeft aan ander orgaan.) Kerken die nog geen lid zijn moeten worden geworven op basis van advies GS, ervaren of verwacht nut. Er wordt een extra orgaan opgericht, waardoor de organisatievormen binnen de GKV nog minder overzichtelijk worden. Leden moeten worden geworven op basis van advies GS, ervaren of verwacht nut.
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DIENST EN RECHT 39
De werkgroep adviseert het Platform om te vormen tot een vereniging die besluiten kan nemen die bindend zijn voor haar leden. Deze vereniging richt vervolgens een steunpunt in. Deze keus is vooral gebaseerd op het feit dat de taken van het in te richten steunpunt zich voornamelijk bevinden op werkgebieden die nu al door het Platform worden behartigd. Financiering Het inrichten van een steunpunt met professionele medewerkers kost geld. Naar verwachting is ongeveer € 100.000,- per jaar nodig, met een uitgroei naar € 200.000,-. Dit is naar analogie van de kosten van het Diaconaal Steunpunt, die ongeveer eenzelfde bezetting heeft. Het karakter van het steunpunt in aanmerking nemend, moeten deze kosten voor rekening van de kerk ('werkgever') komen en niet voor rekening van de predikant. De vraag is hoe deze kosten moeten worden gefinancierd. De volgende manieren zijn denkbaar: Contributie De kerken die lid zijn van het Platform betalen ook nu al contributie. Dit is in totaal ongeveer € 40.000,- per jaar. Een deel daarvan wordt besteed aan de activiteiten op gebied van personeel van kerken en predikanten (bijvoorbeeld de traktementstabellen die jaarlijks verschijnen). Voor het steunpunt is, uitgaande van 250 kerken, in de startsituatie ongeveer € 400,- per kerk nodig. Dit komt neer op € 1,- per ziel. Het Platform werkt aan een voorstel aan de kerken waarin de af te dragen contributie wordt gerelateerd aan het totale kostenplaatje voor de kerken. Het uitgangspunt van dit financieringsvoorstel is dat dit, in vergelijking met 2003, voor de kerken en de predikanten niet leidt tot een kostenverhoging. Facturering Kerken die lid zijn van het steunpunt kunnen reguliere dienstverlening krijgen op basis van de betaalde contributie. Voor diensten van grotere omvang, die duidelijk uitgaan boven de dienstverlening aan de gemiddelde kerk en specifiek voor die kerk is, kan echter apart worden gefactureerd. Nadere criteria hiervoor worden nog ontwikkeld. Kostenbesparing door preventieve functie steunpunt Naar verwachting kan het steunpunt bijdragen aan het voorkomen van conflicten. Conflicten leiden er vaak toe dat predikanten voor hun 65e met emeritaat gaan, wat zeer hoge kosten met zich meebrengt. Verder krijgt het steunpunt een adviserende rol op het gebied van reïntegratie na uitval wegens arbeidsongeschiktheid. Ook daarmee kan voortijdig stoppen met werken worden voorkomen. Naar verwachting leidt de preventieve dienstverlening van het steunpunt op termijn tot minder vroegtijdige uitval. Dan zijn de kerken minder geld kwijt aan het onderhouden van predikanten, wat met name te merken moet zijn in het quotum van de VSE. Het arbeidsongeschiktheidsrisico van predikanten is door de VSE herverzekerd. De verzekeraar heeft een adviserende rol op het gebied van reïntegratie na uitval wegens arbeidsongeschiktheid. Met de verzekeraar is een no claim kortingsregeling afgesproken, wat wil zeggen dat weinig instroom in de arbeidsongeschiktheidsregeling een financieel voordeel voor de VSE kan opleveren. Wellicht ligt hier een extra financieringsbron voor uitbreiding/versterking van de werkzaamheden. Een deel van de werkzaamheden van de VSE ligt op het gebied van begeleiding en preventie (directe begeleiding na ziekmelding, mogelijkheden voor periodiek medisch onderzoek en werkplekonderzoek). Alhoewel natuurlijk altijd moeilijk is aan te geven welke acties tot een daadwerkelijke verlaging van 'uitval' zullen leiden, zou een solidariteitsbijdrage vanuit die hoek zeker stimulerend werken.
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Het financiële plaatje (voor wat betreft de inkomsten) zou er als volgt uit kunnen zien: Contributie leden € 1.- per ziel Bijdrage Platform vanuit de huidige contributie Bijdrage VSE (geraamd) Totaal
€
120.000,20.000,25.000,165.000,-
PM-posten: Facturering No claim korting Naam van het steunpunt Steunpunt Kerkelijke Arbeidszaken lijkt voorlopig een goede naam. Dit dekt de lading. Als het steunpunt de hieronder genoemde taken voor haar rekening neemt gaat het niet alleen meer om de 'arbeidsvoorwaarden' van predikanten en die van kosters en kerkelijk werkers, maar ook om andere zaken die de functioneringsrelatie tussen kerkenraad, predikant, koster en kerkelijk werker beïnvloeden. Verder roept de naam naar verwachting geen negatieve associaties op. Evenmin is dat het geval met de afkorting SKA. Draagvlak en taken Om het steunpunt te laten slagen, is het nodig dat er voldoende draagvlak ontstaat in de kerken. Een volledig opgetuigd steunpunt à la Landelijk Dienstencentrum PKN zal naar verwachting slecht vallen. Wij stellen daarom voor een steunpunt op te richten dat een beperkt aantal taken heeft. Het steunpunt kan op basis van bewezen kwaliteit dan verder uitgroeien, na goedkeuring door de ALV. Dit heeft als bijkomend voordeel dat het aantal medewerkers van het steunpunt in eerste instantie klein gehouden kan worden (te denken valt aan 1 tot 2 fte’s). Anderzijds moet voorkomen worden dat het steunpunt zo weinig voorstelt dat kerken het niet de moeite vinden om er lid van te worden. Als startpunt kan gedacht worden aan de volgende taken: Χ Alle arbeidszaken waarmee het Platform CvB’s zich bezighoudt (traktement, vergoedingen, pastorie, etc). Met dat verschil dat de leden van het steunpunt zich aan de besluitvorming moeten houden. De traktementstabellen en overige richtlijnen verliezen dus hun vrijblijvende status. Χ Helpdesk om i.o.m. kerkenraden en predikanten realistische verwachtingen over en weer in beeld te krijgen en bespreekbaar te maken. Χ Idem voor het maken van gewenste competentieprofielen voor de predikant (aansluitend bij gemeenteprofielen die zijn ontwikkeld door het Steunpunt Gemeenteopbouw). Χ Een format te bieden voor een kerkelijk aanvaarde vorm van werksituatie/functioneringsgesprekken tussen kerkenraad en predikant. Χ Advies inzake trainingen in persoonlijke gedragsvaardigheden (competenties) indien aan de orde. Dit geldt ook voor bijv. kerkenraadsleden die de werksituatie/functioneringsgesprekken voeren. Χ In overleg met de VSE werken aan preventie m.b.t. arbeidsongeschiktheid door werkomstandigheden voor predikanten. Χ 1x per 2 jaar een gesprek met elke predikant 'hoe deze in zijn vel zit' plus na diens instemming een verslag daarvan naar de kerkenraad. Χ Helpdesk op gebied van omscholing of outplacement in geval van overgang naar 'andere staat des levens'.
40
Dienst en recht 41
Χ Waar mogelijk dezelfde activiteiten voor kosters en kerkelijk werkers. Χ Voeren van traktementsadministraties voor de kerken. Χ Voeren van salarisadministratie voor de kerken (kosters en kerkelijk werkers). Relatie naar SGO en deputaten Dienst en recht Het is de bedoeling dat het steunpunt zich niet bemoeit met zaken als gemeenteopbouw, beleidsontwikkeling door kerkenraden t.b.v. de gemeente, gemeentelijke organisatiestructuur, het maken van gemeenteprofielen, etc. Daarvoor wordt verwezen naar (en samengewerkt met) het Steunpunt Gemeenteopbouw. Advisering omtrent toepassing artikel 14 en 15 KO en correctieve hulpverlening aan kerken blijft bij het deputaatschap Dienst en recht. Bemiddeling als een conflict manifest is blijft een zaak van D&R. De reden hiervoor is dat het steunpunt zijn neutrale positie op het gebied van advies en dienstverlening kan verliezen voor de kerken waar eens bemiddeld is in een conflict. Het steunpunt kan zich wel in adviserende zin uitlaten over (potentiële) conflictsituaties. Dit is dan preventief van aard. Het steunpunt kan uiteraard ook een verwijsfunctie krijgen naar adviseurs met ervaring in de kerkelijke praktijk. Het steunpunt moet daarvoor een netwerk van professionals opzetten waaruit het kan putten. Ook het doen van concrete mutatievoorstellen en mobiliteitbevordering blijft vooralsnog een taak van D&R. Dit onderwerp luistert erg nauw en raakt zowel de (persoonlijke) positie van predikanten als de autonomie van de plaatselijke 'ontvangende' en 'zendende' kerken. Bovendien is er nog geen professioneel kader met geaccepteerde spelregels, zodat dit onderwerp zich uitsluitend leent voor directe en persoonlijke bemoeienis van deputaten onder verantwoordelijkheid van de synode. Met het uitvoeren van werkbegeleiding en mentoraat zijn inmiddels een behoorlijk kader en spelregels ontwikkeld, waardoor er wel aan gewerkt zou kunnen gaan worden om delen hiervan over te dragen. Het draagvlak voor het steunpunt zal vooral in de praktijk moeten groeien. Wanneer predikanten van beroepende gemeenten verlangen dat zij lid zijn van het steunpunt, dan ontstaat daarmee een soort feitelijke keurmerksituatie. Acties, tijdpad Het volgende heeft reeds plaatsgevonden: 29 oktober: ledenvergadering Platform van CvB’s, waar een toelichting is gegeven op de plannen voor het steunpunt. Tevens is de leden van het Platform gevraagd of zij voorkeur hebben voor omvorming van het Platform of voor het oprichten van een nieuwe vereniging waar het Platform een aantal taken aan overdraagt. 6 november: afstemmingsbijeenkomst met alle betrokken organen; de werkgroep heeft een toelichting op de plannen gegeven. De volgende acties staan gepland: december 2004: definitieve keuze juridische vormgeving december 2004: afstemming met NGK-leden van het Platform januari/feb 2005: uitwerking juridische consequenties februari 2005: vaststellen en uitwerken taken steunpunt maart 2005: opstellen begroting steunpunt april 2005: locatie voor het steunpunt zoeken
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
22 april 2005: juni/augustus 2005: november 2005: continu: continu:
42
ledenvergadering Platform van CvB’s. Concrete voorstellen steunpunt presenteren (financiële onderbouwing, mogelijkheden statutenwijziging); en besluitvorming. feitelijke inrichting steunpunt (bemensing op locatie) besluitvorming ALV over bindende arbeidsvoorwaarden verwerven draagvlak voor steunpunt afstemming met andere betrokken organen
Dienst en recht 43
BIJLAGE 8 REGELING VAN DE COMMISSIE VAN BEROEP IN PREDIKANTSZAKEN HOOFDSTUK 1
BEGRIPSBEPALING
Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: 1 commissie: de commissie van beroep, opgericht bij besluit van de GS Zuidhorn 2002; 2 voorzitter: de voorzitter van de commissie of diens plaatsvervanger, al of niet handelend voorzieningenrechter; 3 secretaris: de secretaris van de commissie; 4 predikant: de dienaar des Woords als bedoeld in artikel 2 KO; 5 kerkenraad: de vergadering van ambtsdragers, als bedoeld in artikel 36 KO, waarvan uitgezonderd de predikant die het geschil heeft met de kerkenraad. De kerkenraad wordt vertegenwoordigd bij de commissie overeenkomstig het bepaalde in artikel 51 KO; 6 belanghebbende: de predikant of de gezamenlijk bevoegde vertegenwoordigers van de kerkenraad; 7 voorlopige voorziening: een tijdelijke maatregel gericht op de bestuurbaarheid van de gemeente. HOOFDSTUK 2
DE COMMISSIE VAN BEROEP
Artikel 2 1 Er is een commissie van beroep. 2 De commissie bestaat uit tenminste vijf leden. De benoeming van de leden geschiedt met inachtneming van de in dit besluit vastgelegde voorschriften door een besluit van de synode. Bij de benoeming van de leden ziet de synode erop toe dat in de commissie de beroepsgroep van de dienaren des Woords in voldoende mate is vertegenwoordigd doch dat de commissie nimmer in meerderheid uit predikanten bestaat. 3 De commissie is bevoegd bindende uitspraken te doen in arbeidsgeschillen, alsmede geschillen over de wijze van ambtsvervulling door de predikant, tussen predikanten en kerkenraden, waarvan is gebleken dat die niet door mediation kunnen worden beslecht. Artikel 3 Lid van de commissie kan zijn de persoon a die belijdend lid is van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt); b kerkelijk meelevend is; c beschikt over de juiste competenties; d in staat is te participeren in de kerkelijke rechtspraak. Artikel 4 1 Bij besluit van de synode zal een van de leden worden benoemd tot voorzitter en een van de leden tot plaatsvervangend voorzitter. 2 Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter kan slechts zijn hij, die de hoedanigheid van meester in de rechten heeft gekregen op grond van een met goed gevolg afgelegd masters-examen in het Nederlands recht aan een Nederlandse universiteit of hogeschool.
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Artikel 5 1 De synode benoemt op voordracht van de commissie een secretaris. De secretaris maakt geen deel uit van de commissie. Bij tussentijdse vacature benoemt de voorzitter van de commissie een tijdelijke secretaris. 2 De secretaris heeft tot taak het houden van register van ingekomen en verzonden stukken en de verdere procesbeheersing, de voorbereiding van de zittingen en vergaderingen, het opmaken van het proces-verbaal en de notulen en de verwerking van de uitspraken en besluiten en het beheer van het archief. 3 De secretaris heeft tevens tot taak het beheer van de geldmiddelen van de commissie. 4 De secretaris kan zich laten bijstaan door een notulist en/of administrateur. 5 Voorafgaand aan iedere synode stelt de secretaris een verslag samen van de verrichte werkzaamheden en een exploitatierekening. Deze zendt hij, na goedkeuring van de voorzitter, naar de synode. HOOFDSTUK 3
DE PROCEDURE
Artikel 6 - Algemeen 1 Na ontvangst van het verzoekschrift zal de voorzitter drie commissieleden aanwijzen om in het concrete geschil uitspraak te doen. 2 De commissie ziet er op toe, dat partijen op voet van gelijkheid worden behandeld. Zij geeft iedere partij de gelegenheid voor haar rechten op te komen en haar stellingen voor te dragen. 3 De commissie bepaalt de wijze waarop en de termijnen waarbinnen het geding gevoerd zal worden met inachtneming van de bepalingen van dit besluit en de omstandigheden van de procedure. 4 De commissie ziet toe op een voortvarend verloop van de procedure. Zij is bevoegd op verzoek van een partij of uit eigen beweging in bijzondere gevallen een door haar vastgestelde termijn te verlengen. Artikel 7 - Aanvang van de procedure 1 De procedure vangt aan door indiening van een verzoekschrift door de eisende partij. De eisende partij kan zowel de predikant als de kerkenraad zijn. 2 Het verzoekschrift bevat een omschrijving van de omstandigheden die tot het geschil hebben geleid. Voorts dienen de standpunten van zowel de eisende als de verwerende partij te worden weergegeven. Tevens bevat het verzoekschrift een concreet geformuleerde eis. 3 Indien het verzoekschrift niet aan de voorwaarden als bedoeld in lid 2 voldoet, kan de commissie bepalen dat een nader verzoekschrift moet worden ingediend. Artikel 8 - Zitting 1 De commissie kan op verzoek van een partij of uit eigen beweging na ontvangst van het dossier dan wel in een later stadium van het geding, een bijeenkomst met partijen houden teneinde overleg te voeren omtrent het verloop van de procedure, de geschilpunten nader te bepalen dan wel partijen de gelegenheid te bieden mondeling hun standpunt toe te lichten. 2 De behandeling van het geschil in een bijeenkomst als bedoeld in lid 1 is niet openbaar. De commissie kan uit eigen beweging dan wel op verzoek van belanghebbenden besluiten tot een openbare behandeling van het geschil. 3 Leden van de commissie die direct of indirect betrokken zijn of zijn geweest, dan wel enig ander belang hebben in het aanhangige geschil, kunnen niet deelnemen aan de besluitvorming van de commissie of aanwezig zijn bij de behandeling van de zaak. 4 Iedere partij kan voor de commissie in persoon verschijnen of zich doen vertegenwoordigen
44
Dienst en recht 45
door een advocaat dan wel door een bijzonderlijk daartoe schriftelijk gevolmachtigde. Iedere partij kan zich door personen van haar keuze doen bijstaan. HOOFDSTUK 4
DE UITSPRAAK
Artikel 9 De commissie kan een geheel of gedeeltelijk einduitspraak dan wel een tussenuitspraak doen. Artikel 10 1 Elke uitspraak wordt schriftelijk opgemaakt en dient te bevatten: a de namen en woon- of gewone verblijfplaatsen van de leden van het besliscollege of, in geval van een voorlopige voorziening de voorzitter; b de namen en woon-, vestigings- of gewone verblijfplaatsen van partijen; c een kort overzicht van de procedure; d een weergave van de vordering en, zo die is ingesteld, van de tegenvordering; e de gronden voor de in de uitspraak gegeven beslissing; f de beslissing; g de plaats van de uitspraak; en h de datum van de uitspraak. 2 De commissie zendt binnen dertig dagen nadat zij haar uitspraak heeft gedaan een door haar secretaris voor gelijkluidend gewaarmerkt afschrift daarvan aan partijen. Artikel 11 1 De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. 2 Weigert een minderheid van de leden te ondertekenen, dan wordt daarvan door de andere commissieleden onder het door hen ondertekende vonnis melding gemaakt. Ook deze vermelding wordt door hen ondertekend. 3 Is een minderheid van de commissieleden niet in staat te ondertekenen en kan niet verwacht worden dat het beletsel daartoe binnen korte tijd zal zijn opgeheven, dan zijn de bepalingen van het vorige lid van overeenkomstige toepassing. 4 In de uitspraak wordt geen melding gemaakt van de mening van een minderheid. Artikel 12 De commissie kan de partij die in het ongelijk is gesteld, veroordelen tot betaling van een redelijke vergoeding voor juridische bijstand van de partij die in het gelijk is gesteld, indien en voorzover deze kosten naar het oordeel van de commissie noodzakelijk waren. HOOFDSTUK 5
BUITENGEWONE PROCEDURES
Artikel 13 1 De classis kan, handelend in het belang van de plaatselijke kerkelijke gemeente, de commissie verzoeken bij uitspraak vast te stellen dat predikant en kerkenraad door het instandhouden van het conflict nalatig zijn in hun ambtsuitoefening en daarmee schade toebrengen aan de vrede, de opbouw en het welzijn van de gemeente. 2 De commissie zal, na ontvangst van het verzoek als bedoeld in het eerste lid, partijen in de gelegenheid stellen hun eisen en weren in te dienen. 3 Voor de procedure zijn de bepalingen van hoofdstuk 3 en 4 van overeenkomstige toepassing
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
4
tenzij in dit hoofdstuk afwijkende bepalingen zijn gesteld. De classis is niet bevoegd tot het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 1.
Artikel 14 1 De voorzitter is bevoegd in gevallen waarin vanwege een geschil tussen predikant en kerkenraad uit hoofde van onverwijlde spoed, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, op verzoek van een belanghebbende een voorlopige voorziening te treffen. Deze bevoegdheid omvat mede de bevoegdheid zekerheidstelling te gelasten ten behoeve van de partij, die dat vordert, in een door de voorzitter te bepalen vorm terzake van iedere vordering of tegenvordering van de belanghebbende jegens de tegenpartij. 2 Het verzoek wordt ingediend bij de voorzitter met gelijktijdige verzending van een afschrift aan de wederpartij en aan de secretaris en bevat een duidelijke omschrijving van de gevraagde voorziening bij voorraad, van de gronden van de vordering en van die, waarop de gestelde spoedeisendheid berust. De producties, waarop de vordering is gebaseerd, worden met het verzoek ingediend. 3 De voorzitter bepaalt terstond de dag, het tijdstip en de plaats van de zitting, waarop de vordering bedoeld in het tweede lid wordt behandeld en doet daarvan onverwijld schriftelijk mededeling aan partijen. Indiening van verdere schriftelijke stukken heeft slechts plaats, wanneer de voorzitter dit bepaalt. 4 Indien de voorzitter van oordeel is, dat de zaak onvoldoende spoedeisend is of te ingewikkeld om bij wege van beslissing bij voorraad te worden beslist, kan hij op die grond de vordering geheel of gedeeltelijk afwijzen met de bepaling dat daarover door de commissie zal worden beslist. Artikel 15 De beslissing bij voorraad prejudicieert op geen enkele wijze het uiteindelijke oordeel van de commissie ten aanzien van de eventuele behandeling van de zaak ten gronde. HOOFDSTUK 6
BEROEP BIJ DE GENERALE SYNODE
Artikel 16 1. Een belanghebbende kan tegen een uitspraak van de commissie binnen zes weken na dagtekening beroep indienen bij de generale synode. 2. Het beroep schorst niet de werking van de uitspraak van de commissie. 3. Wanneer de generale synode van oordeel is dat de uitspraak van de commissie in strijd is met Schrift en belijdenis dan wel apert onjuist moet worden geacht, wordt het beroep gegrond verklaard. De generale synode kan: a. de uitspraak van de commissie vernietigen onder regeling - zo nodig - van de rechtsgevolgen van de vernietiging, of b. verklaren voor recht dat de uitspraak van de commissie onjuist is. 4. De rechtsgevolgen van de uitspraak van de commissie kunnen door of krachtens een verklaring als bedoeld in lid 3, onder b, niet worden aangetast. 5. De generale synode verklaart het beroep niet-ontvankelijk indien de gronden voor het indienen van een beroep ontbreken. 6. In de overige gevallen verklaart de generale synode het beroep ongegrond.
46
Dienst en recht 47
HOOFDSTUK 7
SLOTBEPALINGEN
Artikel 17 In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist de commissie na partijen hierover te hebben gehoord. Artikel 18 Deze regeling is vastgesteld door de GS Amersfoort-Centrum 2005 en treedt in werking op ...
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
NOTA VAN TOELICHTING INLEIDING Bij besluit van de synode van Zuidhorn is het deputaatschap van beperkte omvang Dienst en recht van predikanten benoemd, waarin verschillende deskundigheden vertegenwoordigd zijn en waardoor verschillende deskundigheden ingeschakeld kunnen worden om predikanten en kerkenraden te informeren en adviseren over het functioneren van de kerkenraad en de relatie tussen kerkenraad en predikant (zie Acta GS Zuidhorn 2002-2003, art. 29, 32 en 33). Voorts heeft de synode besloten tot de instelling van een landelijke commissie van beroep waaraan de desbetreffende predikant en/of de betrokken kerkenraad een eventueel geschil op het gebied van ambtsvervulling en arbeidsrecht kunnen voorleggen. De synode overwoog hierbij dat een landelijke commissie van beroep bij conflicten tussen kerkenraad en predikant op het gebied van ambtsvervulling of arbeidsrecht een onafhankelijke, deskundige en adequate afhandeling kan waarborgen. Uit de acta valt op te maken dat de synode er groot belang aan hecht dat bij eventuele geschillen tussen kerkenraad en predikant tijdig wordt gezocht naar deskundig advies of deskundige begeleiding. Na de synode van Zuidhorn werd snel duidelijk dat de commissie haar werkzaamheden niet kan uitvoeren zolang een duidelijk kader en een goede weergave van bevoegdheden en taken ontbreekt. Om die reden is in samenspraak tussen de deputaten Kerkrecht en kerkorde en de deputaten Dienst en recht besloten de opdracht van de synode van Zuidhorn ruim uit te leggen en de vragen ten aanzien van de bindendheid van vraagstukken en van een hogere beroepsinstantie uit te werken in een voorstel tot regeling dat voldoende basis kan bieden voor het functioneren van de commissie. De deputaten hebben zich ten doel gesteld een regeling te maken die enerzijds in de praktijk eenvoudig hanteerbaar is doch anderzijds voldoende recht doet aan de specifieke problematiek. In deze nota van toelichting zullen de uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan het reglement nader worden toegelicht. Daarbij zal allereerst worden ingegaan op de bestaande (synodale) regelgeving ten aanzien van geschillen tussen predikant en kerkenraad en zal de opdracht van de synode nader worden geanalyseerd. Daarna zal de commissie in de vorm die synode van Zuidhorn voorstaat worden gepositioneerd in de theoretische context. Het resultaat hiervan zal worden vertaald in een aantal praktische keuzes, waardoor duidelijk zal worden hoe de commissie er uit zal zien. Aan de hand daarvan zal de commissie worden geplaatst in het kerkelijke recht en in het commune recht. 1
BESTAAND RECHT
1.1 Huidig kerkelijk recht ten aanzien van de losmaking In het kerkelijke recht wordt de positie van de predikant bepaald door de artikelen 2 tot en met 17 van de KO, alsmede de artikelen 53, 79 en 80 van de KO en de daaruit voortvloeiende lagere regelingen, de beroepingsbrief en het bevestigingsformulier. Vanuit het perspectief van rechtsbescherming is met name artikel 14 van de kerkorde van belang. Blijkens de tekst van dat artikel kan de predikant niet uit zijn functie worden ontslagen zonder goedkeuring van de classis. Het artikel is negatief geformuleerd en dit duidt erop dat ontslag en herberoepbaarstelling slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk is.
48
Dienst en recht 49
In het recente verleden hebben synodes zich bij herhaling bezig gehouden met de geschillenbeslechting tussen predikant en kerkenraad. In de regelgeving wordt de nadruk gelegd op de voorkoming van losmakingen en geschillen. Tevens zijn regels gesteld ter vergroting van de zorgvuldigheid rond de afwikkeling van de losmaking. In het hiernavolgende wordt een kort overzicht gegeven van de bestaande regelgeving. Bij een aantal regelingen zijn in voetnoten kanttekeningen geplaatst. 1.1.1 TEN AANZIEN VAN DE BESTAANDE RECHTSVERHOUDING
1
2 3 4
5
Van de predikanten en de kerkenraden wordt een bijzondere verplichting verwacht ten aanzien van de preventie van conflicten. Zij dienen op de hoogte te zijn van de informatie en adviezen die door de deputaten Dienst en recht worden verstrekt en in geval van spanningen of een conflict verplichten zij zich tot een vroegtijdige inschakeling van externe bijstand. De kerken zullen zorgdragen voor behandeling van de relatie tussen de predikant en de kerkenraad tijdens de jaarlijkse visitatie. Predikanten hebben recht op privacy. De kerkenraad kan in overleg met en met instemming van de predikant, na het inwinnen van deskundig advies, besluiten tot gehele of gedeeltelijke non-actief-stelling2 van de predikant. Expliciet zal worden benoemd voor welke activiteiten de beperkende maatregel geldt, en voor hoe lang. Het moet daarbij duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om een maatregel van censuur, maar om een ordemaatregel die bedoeld is om rust te scheppen. De kerkenraad zal in situaties van verschil van mening of conflict tussen kerkenraad en predikant die van andere aard zijn dan bedoeld in art 79 en 80 KO, eenzijdig beperkende maatregelen ten aanzien van het functioneren van de predikant mogen treffen, wanneer deskundig advies is ingewonnen en met instemming van de door de classis aangewezen naburige kerkenraad. Indien de predikant tegen deze maatregel in appèl wil gaan bij de meerdere vergadering, kan van de commissie van beroep een spoedvoorziening worden gevraagd.3
1.1.2 TEN AANZIEN VAN DE LOSMAKING
1 2 3 4
5 6
2
Tot losmaking van een predikant is enkel bevoegd de kerkenraad van de gemeente waaraan de los te maken predikant verbonden is. De kerkenraad dient hierbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht te nemen. Tot losmaking van een predikant kan enkel worden overgegaan na toestemming van de classis en de deputaten van de particuliere synode. Losmaking mag niet worden toegepast wanneer kerkelijke censuur naar artikel 79 KO over de predikant moet worden geoefend. Wanneer besloten wordt tot losmaking zal de classis een begeleidingscommissie benoemen die de losgemaakte predikant actief zal begeleiden en ondersteunen op pastoraal vlak, in zijn zoeken naar een nieuwe verbintenis aan een gemeente c.q. een andere nieuwe levensinvulling, en voor wat betreft de financiële gevolgen van de losmaking. Van het besluit tot losmaking stelt de classis de aangesloten kerkenraden vertrouwelijk op de hoogte. Daarbij wordt tevens de motivering van het besluit ter beschikking gesteld. Bij de losmaking zal onder goedkeuring van de classis door de kerkenraad in overleg met de predikant een financiële regeling vastgesteld worden. Wanneer kerkenraad en predikant niet
Met het ‘op non-actief stellen’ wordt in het normale spraakgebruik een eenzijdige maatregel beoogd. De term past in zoverre dan ook niet in deze bepaling. Kennelijk is beoogd dat predikant en kerkenraad in gezamenlijk overleg zijn overeengekomen dat de predikant van (een gedeelte van) zijn taken wordt vrijgesteld. 3 Opvallend is dat in deze bepaling de algehele non-actief-stelling achterwege is gebleven. Voorts valt op dat in deze bepaling de commissie van beroep wordt opgevoerd als een soort kortgedingrechter.
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
samen binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf het moment dat de classis de principebeslissing tot instemming met losmaking heeft genomen, tot een regeling komen, zal de classis onder goedkeuring van de deputaten ad art. 49 KO een regeling vaststellen. Een tegen het besluit tot losmaking ingediend appèl heeft schorsende werking. De predikant heeft het recht zich te laten bijstaan door een raadsman/-vrouw.
7 8
1.1.3 TEN AANZIEN VAN DE PERIODE NA DE LOSMAKING
1
De losgemaakte predikant is beroepbaar gedurende een periode van twee jaar. De classis kan deze periode verlengen met een periode van ten hoogste één jaar indien de predikant hierom verzoekt en de deputaten van de particuliere synode hiermee instemmen. Onverminderd het recht als bedoeld in artikel 15 van de KO zal de kerkenraad de predikant uit zijn ambt ontheffen indien de predikant na verstrijken van de periode van beroepbaarstelling geen nieuw beroep heeft aangenomen. Gedurende de termijn van beroepbaarstelling blijft de predikant in arbeidsrechtelijke verhouding staan tot de kerkenraad van wie de predikant is losgemaakt.
2 3
1.2 Procedurele aspecten De procedurele aspecten van de behandeling van geschillen tussen predikant en kerkenraad worden bepaald door artikel 14, 30 en 31 KO. Ingevolge artikel 31 KO kan de predikant tegen een uitspraak van een kerkenraad in beroep kan bij de classis. Het begrip ‘uitspraak’ wordt in dit verband ruim geïnterpreteerd zodat de predikant in het algemeen tegen zowel een schriftelijk besluit als tegen een gedraging van de kerkenraad in beroep kan4. De classicale besluitvorming in dezen wordt veelal voorbereid door een deputaatschap en de wijze van behandeling is in een reglement vastgelegd. Inherent aan het kerkelijke procesrecht is dat de predikant geen kerkelijke procedure kan starten via de weg van artikel 31 KO. Wel kan de kerkenraad een kwestie als een hulpvraag voorleggen aan de classis op grond van artikel 30 KO. Voor de behandeling van hulpvragen geldt een andere, minder stringent geregelde procedure. Naast voornoemde procedures zal de classis blijkens artikel 14 KO ook goedkeuring moeten verlenen aan het besluit tot losmaking van de predikant. In het algemeen wordt de classis pas in deze procedure voor het eerst met de problematiek in aanraking gebracht. 2
BESLUITVORMING SYNODE ZUIDHORN
Bij een analyse van de besluiten van de synode van Zuidhorn valt op dat de synode er groot belang aan hecht dat conflicten op een zorgvuldige wijze en volledig worden opgelost. De oprichting van de commissie van beroep is daar een onderdeel van. Naast de oprichting van de commissie van beroep is tevens het deputaatschap Dienst en recht opgericht. Dit deputaatschap heeft als taak het bieden van ondersteuning en advies in geschillen. De opdracht van de synode aan de commissie van beroep is ruim geformuleerd: kerkenraden en predikanten kunnen hun geschillen bij de commissie van beroep voorleggen. Verder is de commissie expliciet bevoegd verklaard om voorlopige voorzieningen te treffen gedurende een appèl ten aanzien van een tijdelijke maatregel van de kerkenraad. De deputaten stellen vast dat de synode bedoeld heeft de commissie van beroep te laten functioneren als een soort arbitragecommissie, die, nadat gebleken is dat eerdere pogingen om tot een oplossing te komen zijn mislukt, in een geschil bindend uitspraak doet. Dit kan worden afgeleid uit het uitdrukkelijke verzoek van de synode te onderzoeken in hoeverre de commissie van beroep 4
Dit blijkt met name uit de classicale reglementen.
50
Dienst en recht 51
voor alle partijen bindende uitspraken doet. Bovendien heeft de synode de commissie van beroep bevoegd verklaard voorlopige voorzieningen te treffen. Voorts heeft de synode niet de bedoeling gehad de commissie een adviserende rol te geven omdat die rol reeds is toebedeeld aan de deputaten Dienst en recht. Bij de verdere uitwerking van de regeling zal het bovenstaande als uitgangspunt dienen. Dit betekent dat daar waar kan worden gekozen tussen verschillende mogelijkheden zoveel mogelijk gekozen zal worden voor oplossingen die de positie van de commissie van beroep als bindend rechtscollege zal waarborgen. 3
POSITIONERING VAN DE COMMISSIE VAN BEROEP
Van inschakeling van de commissie zal gelet op de bestaande theorieën in de conflicthantering met name sprake zijn wanneer een geschil zo hooglopend is geworden dat partijen onderling niet meer tot een oplossing kunnen komen en voortzetting tot schade van de betrokkenen zal zijn. Wanneer die situatie wordt vertaald naar de praktijk, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat conflicten veelal pas zullen worden aangemeld in een eindfase, namelijk daar waar sprake is van een op non-actief stellen of losmaking. Een eerdere betrokkenheid van de commissie van beroep zal ook niet erg voor de hand liggen. Noch de predikant, noch de kerkenraad zal gauw geneigd zijn een conflict aan te melden bij de commissie. Daarbij speelt behalve het argument dat men niet graag de ‘vuile was’ buiten hangt, ook een belangrijke rol dat een dergelijke aanmelding door de andere partij gezien zal worden als een verdere escalatie van het geschil. Op grond van het voorgaande kan de vraag opkomen of een commissie als college dat bindend uitspraken doet wel zinvol is. Immers, de synode wil juist een tijdige en zorgvuldige behandeling van een geschil waarbij losmaking kan worden voorkomen. Hoewel de deputaten zich bewust zijn van het risico dat de commissie pas in een laatste fase in een conflict wordt betrokken en zodoende veelal niet direct kan bijdragen aan de tijdige oplossing van een geschil, zien de deputaten een aantal belangrijke bestaansredenen voor de commissie. In de eerste plaats heeft het bestaan van de commissie een preventieve werking. Zowel kerkenraden als predikanten zijn zich ervan bewust dat er mogelijk altijd een instantie met enige bevoegdheid is die een bindende uitspraak doet die tevens een oordeel inhoudt van het gedrag en de opstelling van de betrokken partijen. In de tweede plaats staat een landelijke commissie garant voor de vorming van rechtseenheid en levert daardoor een bijdrage aan de rechtszekerheid. De commissie kan in haar uitspraken een oordeel geven over de standpunten van de betrokken partijen en daarmee een voorbeeld stellen voor anderen. Voorwaarde daarvoor is overigens wel dat de uitspraken van de commissie (geanonimiseerd) worden gepubliceerd. In de derde plaats kan de regelgeving rond de commissie rechtsbeschermend werken voor de zwakkere partij. Wanneer bijvoorbeeld een kerkenraad besluit tot schorsing van de predikant, kan aan de predikant het recht worden verleend de schorsing aan te vechten bij de commissie. Behalve dat de commissie op grond van voornoemde argumenten reeds bestaansrecht toekomt, kan zij tevens aan belang winnen door in de reglementen te voorzien in de verplichting dat getracht moet worden voorafgaand aan een verzoek aan de commissie het geschil door mediation op te lossen. Bovendien kan een mechanisme worden geactiveerd waarmee in weerwil van de opstelling van partijen een geschil bij de commissie kan gebracht worden voordat het conflict dusdanige schade heeft toegebracht dat losmaking de enig overgebleven weg is. Hierbij wordt gedoeld op de mogelijkheid om de rechtsingang bij de commissie niet te beperken tot enkel de betrokken
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
belanghebbenden, doch dat ook de classis een procedure inzake een geschil tussen predikant een kerkenraad kan starten bij de commissie. Bij het bepalen van de omvang van deze mogelijkheid alsmede het te vorderen recht dient een zorgvuldige afweging te worden gemaakt. 4
OPBOUW VAN DE PROCEDURE
De deputaten achten het van belang dat de procedure bij de commissie wordt beschouwd als een laatste middel ter beëindiging van een geschil. Dit impliceert (1) dat partijen er naar zullen moeten streven hun geschil op minnelijke wijze te beslechten en dat (2) de procedure gericht moet zijn op onmiddellijke en finale beslechting van het geschil. Verder dient de uitspraak van de commissie bindend te zijn, zowel in het kerkelijke recht als in het commune recht. Met deze gegevens als uitgangspunt hebben de deputaten de regeling vormgegeven. Daarbij zijn op veel punten essentiële keuzes gemaakt. In dit hoofdstuk worden deze keuzes verder toegelicht. 4.1 Aanvang en rechtsingang De deputaten overwegen allereerst dat de verschillende partijen een procedure kunnen starten. Dit houdt in dat zowel de kerkenraad als de predikant als eisende partij de ander kan oproepen om bij de commissie te verschijnen. Van belang is dat de eisende partij aantoont dat hij een concreet belang heeft bij de oplossing van het geschil. Het is niet de bedoeling dat de commissie zich gaat buigen over theoretische geschillen. De procedure kan ook aanvangen door een verzoek van de classis. Echter, bij de regeling van deze mogelijkheid is bewust gekozen voor een heel beperkte mogelijkheid voor de classis. Het is de bedoeling dat de classis met behoud van de eigen onafhankelijkheid een procedure kan starten, zonder partij te kiezen voor een van de partijen. Vandaar dat het verzoek van de classis zich tegen beide partijen richt. De commissie stelt vervolgens partijen in de gelegenheid hun eisen en weren bekend te maken, zodat vervolgens de procedure op de gebruikelijke wijze kan worden voortgezet. Voor een goed functioneren van de commissie zal in de regelgeving moeten worden bepaald in welke gevallen een betrokkene een beroep kan doen op de commissie. De eisende partij zal zijn vordering zodanig moeten formuleren dat de commissie een voldoende concrete uitspraak kan doen. Het antwoord op de vraag in welke geschillen de commissie uitspraak kan doen, is ook van belang voor de samenstelling van de commissie. In verband met het voorgaande is van belang dat de bevoegdheid van de commissie is gebaseerd op eenduidige regelgeving. In het reglement zal moeten worden omschreven welke geschillen kunnen worden voorgelegd aan de commissie. Voor de bespreking wordt een onderscheid gemaakt tussen een aantal soorten geschillen: a zuiver leerstellige geschillen en geschillen omtrent kerkbestuur; b geschillen omtrent het functioneren van de predikant; c geschillen omtrent arbeidsvoorwaarden. Elk van deze soorten geschillen hebben hun eigen professionaliteit. Zo is voor een goed inzicht in leerstellige geschillen voldoende kennis nodig van de stand van de theologie. Bij geschillen omtrent arbeidsvoorwaarden is een zekere mate van juridische kennis/inzicht noodzakelijk en bij geschillen omtrent kerkbestuur kan inzicht in de organisatiekunde van belang zijn. Hieronder worden de drie groepen verder toegelicht en voorzien van voorbeelden. Tevens zal aangegeven worden welke keuze het deputaatschap maakt ten aanzien van de bevoegdheid van de commissie. a
52
zuiver leerstellige geschillen en geschillen omtrent kerkbestuur
Dienst en recht 53
Het gaat bij leerstellige geschillen om geschillen omtrent uitleg van de Schrift en de belijdenis. Als voorbeeld kan worden genoemd een geschil omtrent de betekenis van het vierde gebod. Bij geschillen omtrent kerkbestuur gaat het om geschillen over de wijze waarop de kerkenraad, gebaseerd op de bijbel, de kerkelijke organisatie vorm geeft. Voor een goed oordeel over deze geschillen is voldoende inzicht omtrent interpretatie van de bijbel en de belijdenisgeschriften van groot belang. Daarnaast is van belang dat geschillen hieromtrent vaak nauw verwant zijn aan de identiteit van het kerkelijk verband en van de gezamenlijke geloofsovertuiging. Gelet hierop moet worden uitgesproken dat het niet wenselijk is in deze geschillen de commissie een doorslaggevende bevoegdheid te geven. De deputaten kiezen er daarom voor dat leerstellige geschillen niet tot de bevoegdheid behoren van de commissie, doch dat in deze geschillen partijen zijn aangewezen op de kerkelijke weg via de classis. Wel wordt aan de voorzitter van de commissie de bevoegdheid gegeven om in een voorlopige voorzieningenprocedure bepaalde, tijdelijke maatregelen te treffen om de bestuurbaarheid van de kerkelijke gemeente in stand te houden. b geschillen omtrent de wijze van ambtsvervulling door de predikant De predikant is veelal naast de koster de enige ‘betaalde kracht’ in de gemeente. Hij wordt dan ook geacht vanwege zijn opleiding en belangstelling een belangrijke bijdrage te leveren in het kerkelijke leven. Hoewel in onze kerkelijke traditie de formele bevoegdheden zijn gebaseerd op een stelsel van collegiale besluitvorming, blijkt in de praktijk het functioneren van de predikant en de wijze waarop deze zijn werk invulling geeft van groot belang voor de gemeente. Dit heeft ook tot gevolg dat de persoon van de predikant en zijn wijze van optreden snel onderwerp van geschil kan worden. De deputaten achten de geschillen omtrent het functioneren bij uitstek geschikt voor de behandeling door de commissie. c geschillen omtrent arbeidsvoorwaarden Ondanks goede afspraken bij de bevestiging van de predikant, kunnen in de loop van de tijd geschillen ontstaan omtrent arbeidsvoorwaarden. Het kan daarbij gaan om het aantal preken per zondag, over de hoogte van het traktement of de reiskostenvergoeding. Het is ook mogelijk dat geschillen ontstaan over de mate van arbeids(on)geschiktheid van de predikant. Geschillen als hierboven kunnen door een voldoende professioneel college worden beslecht, zonder dat het wezen van het kerkverband ter discussie komt te staan. Het kan zijn dat aan een standpunt ten aanzien van arbeidsvoorwaarden een leerstellige overtuiging ten grondslag ligt. Het is bovendien mogelijk dat in het geschil de verschillende standpunten worden onderbouwd met al of niet terzake doende principiële overtuigingen. Het is om die reden van belang dat de commissie in staat is de leerstellige elementen in het geschil buiten het geschil te plaatsen. Dit zou mogelijkerwijs kunnen door advies in te winnen bij de generale synode of door het aanwijzen van deskundigen. Besloten is dit element niet nader te regelen zodat de commissie in concrete situaties naar bevind van zaken kan handelen. De deputaten achten het van belang dat de procedure bij de commissie goed toegankelijk moet zijn en dat ook personen, die geen of weinig juridische kennis hebben, zonder juridische bijstand een procedure aanhangig moeten kunnen maken. Vandaar dat de deputaten ervoor kiezen dat de procedure aanhangig kan worden gemaakt door een verzoekschrift aan de commissie. Het is vervolgens aan de commissie om de wederpartij van de procedure op de hoogte te stellen. Bij aanvang van de procedure kunnen partijen, onder begeleiding door de secretaris van de commissie, besluiten voorafgaand aan de procedure een arbitrageovereenkomst te sluiten. Dat is met name aan te bevelen in gevallen waar - grote - financiële belangen op het spel staan. 4.2 Samenstelling De regeling dient voorts te voorzien in een goede samenstelling van de commissie. Van belang is
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
dat in de commissie personen zitting hebben die beschikken over voldoende vakinhoudelijke kennis om tot een gedegen uitspraak te komen. Daar komt bij dat de leden niet vooringenomen mogen zijn. Ook de schijn van vooringenomenheid moet worden voorkomen. Het kan voorkomen dat een commissielid op enigerlei wijze betrokken is bij het geschil of bij een der partijen. In dat geval moet dat lid van de commissie zich kunnen verschonen. Bovendien moeten partijen een of meerdere leden van de commissie kunnen wraken. Om die reden achten de deputaten het noodzakelijk dat er minimaal vijf commissieleden te benoemen waarvan per geschil drie leden zitting nemen in een besliscollege. Deze commissieleden dienen allen primi te zijn. De samenstelling van het besliscollege is namelijk een zaak van de commissie zelf. Hoewel er niet aan wordt getwijfeld dat predikanten beschikken over voldoende kennis en inzicht om uitspraak te doen en het om die reden niet gewenst is de deelname van predikanten aan de commissie geheel uit te sluiten, wordt een commissie die voor een meerderheid bestaat uit predikanten niet wenselijk geacht. Bovendien zal een predikant geen voorzitter van de commissie kunnen zijn. Deze laatste overweging houdt verband met de positie van de voorzitter in de voorlopige voorzieningenprocedure. 4.3 De vordering Welke eis kunnen de betrokkenen indienen? Traditioneel wordt bij de kerkelijke weg de formulering van een eis bepaald door een besluit of gedraging van de kerkenraad of door een adviesvraag. Wanneer bijvoorbeeld de kerkenraad besluit de middagdienst af te schaffen, kan een kerklid tegen dat besluit in bezwaar gaan bij de classis en stellen dat het besluit van de kerkenraad onjuist is. Bij de commissie wordt gekozen voor een meer beperkte mogelijkheid. De betrokkene zal in zijn vordering moeten formuleren wat hij wil. Ter verduidelijking een voorbeeld: Stel, een predikant krijgt van de kerkenraad een reiskostenvergoeding voor zijn gemaakte kilometers ter hoogte van € 0,10 per km terwijl de richtlijn van het GMV aangeeft dat een vergoeding van € 0,28 redelijk is. De predikant kan, wanneer het conflict niet in der minne kan worden opgelost, een vordering instellen bij de commissie. Daarbij zal de predikant niet kunnen volstaan met de stelling dat hij het niet eens is met de kerkenraad, hij zal concreet moeten stellen wat hij wenst. In dit geval zal hij dus moeten eisen dat de kerkenraad hem een vergoeding biedt van € 0,28 per km en dat de gemaakte kilometers alsnog conform die eis worden afgerekend. Voornoemde verplichting is belangrijk. Door beide partijen te dwingen hun standpunt duidelijk te formuleren wordt de concrete oplossing van het geschil makkelijker. Bovendien wordt het beter zichtbaar welke ruimte er is voor het sluiten van compromissen. Van belang is voorts dat wordt vastgesteld welke eis de classis kan instellen. Het kan immers zijn dat deze niet bereid of in staat is een keuze te maken tussen de verschillende standpunten. Naar de mening van de deputaten zal de classis altijd beide partijen moeten oproepen om te verschijnen en zal te allen tijde ten aanzien van alle partijen de eis gelijkluidend moeten zijn, namelijk dat partijen door het instandhouden van het conflict nalatig zijn in hun ambtsuitoefening en daarmee schade brengen aan de vrede, de opbouw en het welzijn van de gemeente5. Deze eis zal vervolgens zoveel mogelijk moeten worden onderbouwd met terzake doende feiten. Daarbij kan in ieder geval worden aangevoerd dat partijen niet hun verantwoordelijkheid hebben genomen door zelf naar de commissie te stappen. 4.4 De uitspraak Het besliscollege doet uitspraak op verzoek van de eisende partij. Dat betekent dat het college de eis geheel of gedeeltelijk toewijst of afwijst. In het geval van de predikant die een lage 5
Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de opdracht van de visitatoren in artikel 44 KO.
54
Dienst en recht 55
kilometervergoeding kreeg, kan het college de predikant in het gelijk stellen en besluiten dat de kerkenraad alsnog de geëiste vergoeding verstrekt en de betaalde vergoedingen corrigeert. Van belang is dat de uitspraak deugdelijk gemotiveerd dient te zijn. Dit is niet alleen van belang voor de acceptatie van de uitspraak in het commune recht maar bovendien voor de rechtsvorming binnen de kerken en het ontstaan van jurisprudentie. De commissie kan zich ook onbevoegd verklaren. Bijvoorbeeld als het gaat om een zuiver leergeschil of om een geschil dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. De commissie zal zich gebonden moeten achten aan algemene regelgeving van de meerdere vergaderingen. Het is om die reden van belang dat de meerdere vergaderingen, en kerkenraden als initiators van de kerkelijke weg, streven naar goede en volledige regelgeving op grond waarvan de commissie kan beslissen. Daar waar geen regelgeving bestaat, zal de commissie moeten besluiten ‘als goede mannen naar billijkheid’6. De deputaten achten het van belang dat de kerkelijke weg enkel wordt gebruikt om te komen tot belangwekkende besluitvorming. Zo zal de discussie tussen de predikant en de kerkenraad over de hoogte van de kilometervergoeding in beginsel niet mogen leiden tot een procedure bij de classis. Daarmee zou immers de werkdruk voor de meerdere vergaderingen te zwaar worden, terwijl de besluitvorming voor de kerken slechts van marginaal belang is. 5
VOORLOPIGE VOORZIENING
In de besluitvorming van de synode van Zuidhorn wordt reeds verwezen naar de commissie als voorzieningenrechter. Om die reden zal de regeling van de commissie ook in een dergelijke procedure moeten voorzien. De deputaten kiezen ervoor om de voorzitter van de commissie aan te wijzen als voorzieningenrechter. In een voorzieningenprocedure is dus sprake van één commissielid. Dit kan de snelheid van de procedure en met name de besluitvorming vergroten. Omdat het lid alleen uitspraak doet, is het van belang dat hij enig gezag heeft en beschikt over ruime ervaring. Aangenomen mag worden dat de voorzitter van de commissie voldoet aan die omschrijving. Het is niet noodzakelijk dat tevens een gewone procedure wordt gestart. Dit is van belang omdat de commissie ook voorzieningen moet kunnen treffen in geschillen waarbij de commissie volgens het kerkrecht niet bevoegd is om in de hoofdzaak uitspraak te doen. In de voorlopige voorzieningenprocedure komt aan de voorzitter van de commissie veel bevoegdheid toe. Hij moet alle besluiten kunnen nemen die voor de goede orde binnen de gemeente noodzakelijk zijn, zolang hij maar niet beslist over de zaak zelf. De voorzitter van de commissie kan echter geen beslissing nemen over verzoeken tot bewaring van recht (bijvoorbeeld het leggen van conservatoir beslag). In dergelijke gevallen is enkel de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd. Wanneer in het reglement is voorzien in een voorzieningenprocedure, kan de commune voorzieningenrechter zich niet-ontvankelijk verklaren. Die rechter is daartoe echter niet verplicht. Dit kan betekenen dat ondanks het bestaan van een voorlopige voorzieningenprocedure, een der partijen toch naar de rechtbank kan stappen die zichzelf bevoegd zal achten. 6
6
INPASSING IN BESTAAND RECHT
Deze term is ontleend aan artikel 1054 Rv.
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
Inpassing van de commissie in het bestaande kerkelijke recht is bepaald niet eenvoudig. De vraag rijst in hoeverre de synode van Zuidhorn met haar besluiten heeft bedoeld de kerkelijke weg bij geschillen tussen predikant en kerkenraad uit te sluiten ten gunste van de procedure bij de commissie. Verder is onduidelijk wat de rol nog is van de toestemming van de classis bij losmaking als bedoeld in artikel 14 KO. Ten slotte rijst de vraag in hoeverre de classis überhaupt gebonden is aan de uitspraken van de commissie. Deze drie vragen dienen te worden beantwoord omdat anders het functioneren van de commissie in het kerkelijke recht onmogelijk zal blijken. 6.1 De verhouding tussen de procedure bij de commissie en de kerkelijke weg De deputaten achten het van belang dat de commissie als enig bevoegd wordt aangewezen in de aan haar toegewezen geschillen. Het gevolg hiervan is dat de classis zich onbevoegd dient te verklaren in die zaken waarvoor een rechtsingang is bij de commissie. Dit zal moeten gelden voor zowel de procedure van artikel 30 als de procedure van artikel 31 KO. Deze uitsluiting zal ook moeten gelden voor overige betrokkenen, omdat anders een geschil van de predikant met zijn gemeente alsnog door een classis moet worden behandeld als een ‘niet direct betrokken‘ kerklid in bezwaar gaat. Het belangrijkste nadeel van deze oplossing is dat door uitsluiting van de kerkelijke weg, het toezicht van de meerdere vergaderingen wordt beperkt. Dit nadeel wordt echter opgeheven door de invoering van de mogelijkheid om in voorkomende gevallen in bezwaar te gaan bij de synode. 6.2 De classis en het goedkeuringsvereiste van artikel 14 KO Het goedkeuringsvereiste van artikel 14 KO biedt de predikant bescherming tegen overhaaste besluitvorming van de kerkenraad. Echter, door de instelling van de commissie kan de vraag worden gesteld of niet een dubbele en daarmee overbodige bescherming wordt geboden. Bovendien zal de commissie nooit definitief kunnen oordelen dat moet worden overgegaan tot losmaking. Daar komt bij dat de classis door het goedkeuringsvereiste alsnog wordt gevraagd zich uit te spreken over het geschil tussen de predikant en de kerkenraad. Daar staat tegenover dat de commissie niet in alle gevallen waar sprake is van een losmaking uitspraak zal doen. Het kan immers zijn dat partijen tot een minnelijke oplossing komen en overeenkomen over te gaan tot losmaking. Door de afschaffing van het goedkeuringsvereiste zal het kerkelijke toezicht op dergelijke situaties geheel wegvallen. De deputaten zijn van opvatting dat het goedkeuringsvereiste in beginsel in stand moet blijven, doch dat voorkomen moet worden dat de classis zich met het inhoudelijke geschil gaat bezighouden. Dit wordt bereikt door vast te leggen dat de classis zijn goedkeuring niet mag geven zolang er sprake is van een aanhoudend geschil. Van belang is dat de classicale toestemming een zorgvuldigheidscheck is waarbij de classis marginaal toetst. Dat betekent dat de classis geen oordeel heeft over hetgeen partijen zijn overeengekomen ten aanzien van de losmaking, doch dat zij vaststellen of alle procedurele eisen in acht zijn genomen. De deputaten stellen dat het van groot belang is dat ook de classis in beginsel gebonden is aan uitspraken van de commissie. Zolang dat niet het geval is, zal de invloed van de commissie beperkt blijven. Immers, dan wordt de classis een soort hoger beroepsinstantie die een geheel eigen beoordeling zal geven. In dat geval heeft de oprichting van de commissie weinig zin gehad. 6.3 De relatie van de procedure tot het commune recht
Over de positie van de commissie in het commune recht is van te voren nog niet zo veel te zeggen. Doorslaggevend zal zijn hoe de rechter zal omgaan met een beslissing van
56
Dienst en recht 57
de commissie. Van belang is dat kerken op grond van artikel 2:2 van het BW het recht hebben hun kerkelijke organisatie geheel naar eigen inzicht in te richten. Als gevolg van de vrijheid van een kerk om eigen regels te stellen, kan worden gesteld dat ook de eigen procedure sui generis is. In het algemeen stelt de rechterlijke macht zich terughoudend op in een kerkelijk conflict. Daarbij is het van groot belang of de kerk zelf heeft voorzien in een procedure. Deze opstelling van de rechterlijke macht vloeit voort uit het grondwettelijke recht op godsdienstvrijheid. In de praktijk betekent dit het volgende. Wanneer een der partijen een procedure bij de rechtbank start terwijl zij de eigen rechtsgang van de kerk nog niet heeft doorlopen, zal de rechtbank zich veelal nietontvankelijk verklaren7. In die gevallen waarbij de kerk na afronding van de eigen procedure in een gerechtelijke procedure verwikkeld raakt, zal de rechtbank zich met name de vraag stellen of de procedure volgens de eigen regels heeft plaatsgevonden en of het besluit in redelijkheid genomen had kunnen worden. De rechter zal zich zo veel mogelijk onthouden van een dieper gaande inhoudelijke beoordeling van het geschil. Naast voornoemde positie van het kerkelijke recht is ook van belang dat in geschillen tussen (rechts)personen gekozen kan worden voor een eigen particuliere rechtsgang: arbitrage. In verschillende beroepsgroepen, zoals de medisch specialisten en ook het onderwijs, is arbitrage een niet ongebruikelijk middel om tot beslechting van een geschil te komen. Vaak wordt voor arbitrage gekozen omdat de procedure snel en relatief goedkoop is. Ook wordt arbitrage gebruikt in branches waar de behoefte aan gespecialiseerde rechtspraak groot is. Daar komt bij dat bij arbitrage partijen zelf eenvoudig kunnen kiezen naar welk recht uitspraak wordt gedaan, waarbij zelfs gekozen kan worden voor een rechtspraak die niet is gebaseerd op de bestaande regels van het recht, doch waarbij de commissieleden uitspraak doen ‘als goede mannen naar billijkheid’. De betekenis van een arbitraal vonnis is vergelijkbaar met een gewoon vonnis. Na arbitrage kan de in het gelijkgestelde partij bij de president van de rechtbank verzoeken om een ‘exequatur’ (verlof tot tenuitvoerlegging), zodat de uitspraak zelfs onder dwang kan worden uitgevoerd. Mede om die reden is de arbitrageprocedure tamelijk strikt geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De deputaten kiezen ervoor om de procedure van de commissie van beroep zodanig in te richten dat de procedure overeenkomstig de geldende beginselen van procesrecht verloopt. Daarbij wordt met name gedacht aan het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van de onpartijdigheid van de rechtspraak. Zo wordt bereikt dat de procedure ook in het commune recht sneller zal worden geaccepteerd. De deputaten achten het voorts mogelijk dat bij aanvang van de procedure partijen een arbitrageovereenkomst sluiten. Dit kan aan te bevelen zijn als er sprake is van financiële belangen. Het voordeel van die keuze is dat met een volledig arbitraal vonnis eventuele gedwongen executie van het vonnis op eenvoudige wijze tot stand kan worden gebracht. Nadrukkelijk wordt overwogen dat de behoefte aan een eigen rechtsgang niet dient te zijn ingegeven door de wens om de civiele rechter te omzeilen. In het algemeen mag de Nederlandse staat zich verheugen in een goed functionerende rechtspraak, waartoe ook kerkgenootschappen op goede wijze toegang hebben. Het probleem voor de commune rechtspraak is echter dat de 7
Zie laatstelijk Pres. Rb. Utrecht, 18 december 2001 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer AD7269).
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
scheiding tussen kerk en staat de civiele rechter noodzaakt terughoudend te zijn in kerkelijke kwesties. In dat opzicht kan een eigen rechtsgang komen tot een completere uitspraak. Verwacht moet ook worden dat in de civiele rechtspraak een eigen, goed ingerichte, rechtsgang goed zal worden ontvangen. 7
HOGER BEROEP
Aan het instellen van een hoger beroepsinstelling liggen een aantal overwegingen ten grondslag. In de eerste plaats dient de hoger beroepsprocedure ter bevordering van de rechtseenheid. Dit is met name van belang wanneer de lagere rechtsspraak wordt uitgeoefend door meerdere, vaak geografisch gespreide colleges. Een tweede overweging is dat door de hoger beroepsprocedure de gehele kwestie nogmaals kan worden heroverwogen. Het grootste nadeel van een hoger beroepsinstelling is dat besluitvorming wordt vertraagd. Dit kan met name in arbeidsgeschillen ernstige gevolgen hebben. Met het oog op het laatste kiezen de deputaten ervoor om niet over te gaan tot een hoger beroepsinstantie. Naar het oordeel van de deputaten dient zo veel mogelijk gestreefd te worden naar finale geschillenbeslechting in eerste aanleg. Daarbij wordt overwogen dat de behoefte aan een heroverweging zal afnemen wanneer de procedure op zorgvuldige en onafhankelijke wijze is gevoerd. Echter, de positie van de kerkenraad en de meerdere vergaderingen als hoogste besliscolleges in het kerkordelijke bouwwerk mag niet worden ondermijnd. Om die reden achten de deputaten het wenselijk dat tegen een uitspraak van de commissie bezwaar kan worden gemaakt bij de generale synode. Deze mogelijkheid dient echter te worden beperkt tot die gevallen waarbij de bezwaarde kan aantonen dat de uitspraak van de commissie in strijd is met het Woord van God of de kerkorde. Om te voorkomen dat van deze procedure misbruik wordt gemaakt achten de deputaten een aantal nadere bepalingen wenselijk: 1 Het bezwaar bij de generale synode tegen een uitspraak van de commissie heeft geen schorsende werking. In civielrechtelijke termen: de uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad. 2 Het bezwaar is niet-ontvankelijk indien een motivering van het ingenomen standpunt ten aanzien van de uitspraak ontbreekt. 3 De generale synode kan een uitspraak van de commissie vernietigen en de zaak terugverwijzen indien deze is gebaseerd op een ondeugdelijk leerstellig uitgangspunt of apert onjuist is en het in stand laten van de uitspraak afbreuk zou doen aan de eer en goede naam van het kerkgenootschap. Hiertoe mag niet lichtvaardig worden overgegaan. Slechts in geval van zeer dringende redenen kan de uitspraak worden vernietigd. De generale synode kan er ook voor kiezen een uitspraak in stand te laten onder aantekening van een afwijkend oordeel. Hiertoe gaat men over wanneer het besluit op zich, gelet op de concrete belangen, in stand kan blijven, maar waar in de motivering een aantal andere keuzes worden gemaakt. 8
KOSTEN VAN DE PROCEDURE
Een procedure bij de commissie kost de kerkelijke gemeenschap geld. Er moeten leden worden benoemd, deze moeten voor hun werkzaamheden reizen. Bovendien zijn er portokosten en kopieerkosten. Naast deze kosten zijn er ook proceskosten. In de besluiten van de synode van Zuidhorn is nadrukkelijk vastgelegd dat predikanten het recht hebben zich te laten vertegenwoordigen door een raadsman/vrouw. Het is overigens niet geheel duidelijk of dit recht ook
58
Dienst en recht 59
toekomt aan de kerkenraad. Door de toekenning van dit recht rijst de vraag wie de rekening van de advocaat gaat betalen indien de predikant in het gelijk wordt gesteld. De regeling of anders het besliscollege zal hoe dan ook in zijn uitspraak op deze vraag een antwoord moeten geven omdat anders de kans groot is dat een in het gelijkgestelde predikant, na kennisname van de rekening van zijn advocaat, een nieuwe (civiele) procedure begint om zijn kosten alsnog vergoed te krijgen. Hij kan daarbij het argument hanteren dat de kerkenraad door vast te houden aan een niet-houdbaar standpunt onrechtmatig jegens de predikant heeft gehandeld. De advocaatkosten zijn in dat geval de schade die de predikant door het handelen van de kerkenraad heeft geleden. De algemene kosten van de procedure kunnen deels of geheel worden betaald uit betalingen van partijen (een soort griffierecht of klachtengeld). Dit kan een goede keuze zijn wanneer de angst bestaat dat partijen al te snel een procedure zullen starten. De prijs werkt in dat geval als een drempel bij de toegang tot de procedure. De deputaten kiezen ervoor af te zien van een stelsel van griffierecht. Dit zal kunnen veranderen indien op termijn zou blijken dat de procedure bij de commissie lichtvaardig wordt gebruikt. Dit betekent overigens wel dat de kosten en de eventuele salarissen van de commissieleden ten laste van de kerken komen. Het reglement biedt wel de mogelijkheid voor de commissie om de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand van de andere partij.
DEPUTATENRAPPORT DIENST EN RECHT
BIJLAGE 9 Voorstel kostenbegroting 2005-2007 2005 Deputaten Dienst en recht Werkbegeleiding en nascholing Kosten evaluatie onderzoek Nascholing 20 mentoren Intervisie Sectie Werkbegeleiding Totaal 2006 Deputaten Dienst en recht Werkbegeleiding en nascholing Training 20 mentoren Intervisie Sectie Werkbegeleiding Totaal 2007 Deputaten Dienst en recht Werkbegeleiding en nascholing Nascholing 20 mentoren Intervisie Sectie Werkbegeleiding Totaal Budget voor 2005-2007
60
€ 8.000,€ 5.000,5.000,4.000,1.000,-
15.000,23.000,8.000,-
12.000,4.000,1.000,-
17.000,25.000,8.000,-
5.000,4.000,1.000,-
10.000,18.000,€ 66.000,-