Acta van de Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005 van de Gereformeerde Kerken in Nederland
Bijlage III - I Rapport Pleegkinderen en Doop
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
Het auteursrecht van deze tekst berust hetzij bij de auteur, hetzij bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. Voor alle zaken het auteursrecht betreffend kan contact opgenomen worden met het deputaatschap Generaal-synodale publicaties via:
[email protected]. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in wat voor vorm of op wat voor manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.
2
Acta Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
Bijlage 3.1
Pleegkinderen en de doop
Inleiding De aanleiding voor dit rapport is gelegen in een voorstel van de PS Gelderland 2004. Dat voorstel luidt: De Generale Synode van Amersfoort-Centrum bestudeert cq laat bestuderen de vraag of en zo ja, onder welke voorwaarden, aan kinderen in duurzame pleegsituaties de doop kan worden bediend. Bij deze studie zal ook onderzocht worden welke zekerheid een kerkenraad moet hebben om tot bediening van deze pleegkinderen over te gaan. Deze vraag m.b.t. de doop van pleegkinderen was te verwachten na de besluiten van de GS Leusden 1999 en Zuidhorn 2002 over de doop van in het buitenland geadopteerde kinderen. Immers, deze besluiten waren niet alleen het gevolg van andere procedures m.b.t. de adoptie van in het buitenland geadopteerde kinderen maar ook het gevolg van een 'een ander denken over het moment waarop gedoopt mag worden.’( Acta GS Zuidhorn 2002 art.34) De PS Gelderland 2004 refereert ook aan dat laatste. De PS Gelderland 2004 geeft echter geen blijk zich geconfronteerd te hebben met uitspraken die kerkelijke vergaderingen eerder wel impliciet hebben gedaan m.b.t. (de doop van) pleegkinderen. Zo werd bijv. in de discussie over het moment waarop in het buitenland geadopteerde kinderen gedoopt mogen nadruk gelegd op de laatste rechterlijke uitspraak. Pas na die uitspraak mocht een geadopteerd kind gedoopt worden. De positie van die kinderen voorafgaande aan de laatste rechterlijke uitspraak werd door de GS Hattem 1972 getypeerd als een ‘als pleegkinderen voorlopig vertoeven in de kring van Gods verbond’ (Acta art.251 II,14) En de GS Heemse 1984\85 wees een appèl tegen de weigering om een gedoopt pleegkind in de kerkelijke registers in te schrijven af onder de motivatie 2. Kinderen worden echter niet op grond van hun doop, maar samen met hun gelovige ouders als kerklid aanvaard, en wel als zij wettige kinderen van die ouders zijn. Voor dit laatste is in Nederland de Nederlandse wet bepalend. 3. Een door anderen afgelegde belofte bij de doopsbediening, hoe expliciet ook overgedragen en aanvaard, kan eerst rechtens worden overgenomen wanneer van een ouderschap naar de Nederlandse wetgeving sprake is. ( Acta art. 61) Toch zijn er, ondanks deze en andere uitspraken waarin het belang van ouderschap naar de Nederlandse wet wordt benadrukt als voorwaarde om tot doopsbediening over te gaan, pleegkinderen gedoopt. Ook de kerk van Gorinchem, die adhesie betuigt aan het verzoek van de PS Gelderland 2004, geeft in haar schrijven aan dat zij in een bepaalde situatie vrijmoedigheid heeft gevonden de doop te bedienen aan een pleegkind. Maar deze kerk geeft aan dat het, mede gezien de ingewikkelde materie rond de pleegzorg, niet zo gemakkelijk was een besluit te nemen. Van nog minstens twee andere kerken is bekend dat er de doop aan een pleegkind is bediend. In een andere situatie vond de raad geen vrijmoedigheid om tot doopsbediening over te gaan. Kerken krijgen vaker verzoeken tot het bedienen van de doop aan pleegkinderen. Een landelijke richtlijn waar op te letten en hoe te handelen kan daarbij een goede ondersteuning bieden. Deputaten Kerkrecht en kerkorde kregen in de aanloop van de GS Amersfoort-Centrum 2005 van de samenroepende kerk het voorstel van Gelderland toegezonden, met het verzoek om zich daar alvast op te bezinnen. Deze notitie is het resultaat daarvan. Het zou kunnen gelden als de door de PS Gelderland 2004 gevraagde studie naar de vraag of en zo ja, onder welke voorwaarden, aan kinderen in duurzame pleegsituaties de doop kan worden bediend. En de vraag welke zekerheid een kerkenraad moet hebben om tot bediening van deze pleegkinderen over te gaan. Het is aan de Generale Synode om te beoordelen of dit voldoende materiaal levert om een besluit te nemen of uitspraak te doen. Ook kan de Generale Synode aangeven in welke richting een vervolgstudie gewenst is. Pleegzorg is.... Pleegzorg is een vorm van jeugdzorg waarbij pleegouders tijdelijk een kind van een ander in hun gezin opnemen. Soms kunnen kinderen wegens omstandigheden voor korte of langere tijd niet thuis wonen. Voor hen wordt dan een ander adres gezocht: een pleegadres. Het is de bedoeling dat de kinderen, als dat mogelijk is, weer naar hun eigen ouders teruggaan. De relatie met de eigen ouders blijft voor de kinderen altijd van belang. Hoe lang een kind in een pleeggezin kan blijven, hangt mede af van de status die het verblijf heeft.
Gereformeerde Kerken in Nederland
3
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
1. Kort verblijf/Crisisopvang Hierbij worden kinderen van 0 tot 18 jaar voor een periode van maximaal 5 maanden opgevangen en verzorgd. Meestal gebeurt de plaatsing van een kind vrij plotseling -wanneer er sprake is van een crisissituatie- en zonder veel voorbereidingen. Omdat men in dergelijke situaties niet direct weet wat uiteindelijk de beste oplossing voor een kind is, is dit een voorlopige plaatsing. Er is een nauwe samenwerking tussen de ouders en de begeleidend maatschappelijk werkende om uit te zoeken hoe het nu verder moet: terug naar huis, opname in een ander pleeggezin of naar een internaat. De korte duur die eigen is aan een plaatsing in een kortverblijfgezin vraagt van het pleeggezin dat het soepel kan reageren op veranderingen. Onder meer gaat het ook om gezinnen die jongeren van 14 jaar en ouder voor een korte periode op willen vangen. Dit kan ook enkele weken zijn. Deze jongeren zijn vaak thuis weggelopen of kunnen daar vanwege spanningen niet meer zijn. Eén ding is zeker: ze moeten snel ergens terechtkunnen. 2. Vakantie- en weekendadres Dit zijn pleegouders die een kind of jongere de mogelijkheid bieden om af en toe erbij te mogen horen. Deze kinderen wonen vaak in een internaat en kunnen in de weekends en vakanties niet bij familie of vrienden terecht. Soms wonen de kinderen gewoon thuis en loopt het daar niet helemaal op rolletjes. Even aan de dagelijkse spanningen ontsnappen heeft dan grote betekenis. Ook voor de ouders is het van belang: zij kunnen even 'adem halen' om er daarna weer tegenaan te kunnen. Ook kan het zijn dat het kind al in een pleeggezin vertoeft. Het pleeggezin kan soms behoefte hebben aan ondersteuning door een weekend- of vakantiegezin. 3. Langdurige pleegzorg Hierbij nemen pleegouders kinderen tot 18 jaar onbepaalde tijd op in hun gezin. De tijdsduur kan variëren van bijvoorbeeld 6 maanden tot vele jaren, zelfs tot aan de meerderjarigheid van het kind. Pleegzorg in beweging De hierboven beschreven vormen kennen veel varianten. Dat komt o.m. omdat er in de pleegzorg veel in ontwikkeling is. Deze ontwikkeling wordt gekwalificeerd als professionalisering. Die houdt mede verband met een veranderend denken over de manier waarop er voor jeugdigen gezorgd moet worden. Een gevolg van dat veranderend denken over de jeugdzorg komt naar voren in de per 1 januari 2005 ingegane wet Wet op de jeugdzorg, die de Wet op de jeugdhulpverlening heeft vervangen. De jeugdzorg had tot die tijd voornamelijk aanbodgericht gewerkt, dat wil zeggen dat niet zozeer de behoefte van cliënten, maar veeleer het bestaande aanbod van instellingen en voorzieningen bepaalde welke hulp werd geboden. De Wet op de jeugdzorg laat deze invalshoek los. De behoefte van de cliënt is uitgangspunt bij de vraag welke zorg nodig is. Een belangrijk verschil tussen de Wet op de jeugdhulpverlening en diens opvolger de Wet op de jeugdzorg is dat een jeugdige voortaan een aanspraak op zorg heeft(recht op zorg), als het bureau jeugdzorg hiervoor een indicatie heeft gesteld. Deze zorg moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. De hulpverlening moet zo dicht mogelijk bij huis plaatsvinden en zo kort en zo licht mogelijk zijn als verantwoord. Ook moet de hulp zo snel mogelijk plaatsvinden. Er moet worden voorzien in een zodanig aanbod dat cliënten een aanspraak op zorg op grond van de wet bij een zorgaanbieder tot gelding kunnen brengen. Toegepast op de pleegzorg: zorg op maat voor het kind Visie In de landelijk geformuleerde visie op pleegzorg zijn twee pleegzorgvarianten benoemd: de hulpverleningsvariant en de opvoedingsvariant. Doel van deze visie is dat alle betrokkenen in de pleegzorg, het pleegkind, diens ouders en pleegouders, sneller duidelijkheid krijgen over de termijn en het doel van de plaatsing. Bij de hulpverleningsvariant is het doel om de oorspronkelijke opvoedingssituatie weer te herstellen. Binnen een vooraf gestelde termijn van een half jaar wordt intensief met de ouders van het pleegkind gewerkt. Indien na een half jaar blijkt dat er geen mogelijkheden zijn om het kind weer terug bij zijn ouders te plaatsen dan wordt gewerkt aan een doorplaatsing naar de opvoedingsvariant of een andere vorm van Jeugdzorg, indien dit wenselijk is. In de opvoedingsvariant wordt een pleegkind voor langere tijd door pleegouders opgevoed. Doel van de plaatsing is continuïteit en opvoedingszekerheid voor het pleegkind te creëren. Contact met de ouders blijft, waar mogelijk, bestaan. Positiever gezegd: M.h.o op het belang van het kind wordt al het mogelijke gedaan om de eigen ouders daarbij ook een rol te geven. Maar gelet op de
4
Acta Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
opvoedingsbehoefte van het kind past het dan niet meer om het gezag- al dan niet beperkt- bij de ouders te laten. Het gezag zou, volgens de visie, moeten berusten bij degene die het in de praktijk uitoefent. M.a.w. in de opvoedingsvariant zou er gewerkt moeten worden naar gezagsoverdracht aan de pleegouders De opvoeder zou niet alleen pedagogisch gezag moeten hebben (het kind luistert uit respect naar de opvoeder) maar ook juridisch gezag (het kind weet dat de opvoeder iets over hem te zeggen heeft). Momenteel is er sprake van een wetgevingstraject waarbij in die gezagsoverdracht moet gaan worden voorzien.1 Gezag De kerkorde bepaalt in art.56 Aan de kinderen van de gelovigen zal de doop als zegel van Gods verbond zo spoedig mogelijk bediend worden in de openbare eredienst. Daarmee is niet een juridische definiëring gegeven, wie het recht hebben, welke kinderen ten doop te houden. Maar anno 2005 is duidelijk dat o.m. wordt bedoeld: diegenen die als belijdende leden, ouderlijk gezag hebben over kinderen, mogen hun kinderen ten doop houden. Diverse synodes hebben dat impliciet gezegd, toen ze in het verleden spraken over een vaste plaats die een kind moest hebben in een gezin wanneer adoptieouders hun geadopteerde kinderen wilden laten dopen. Sinds de GS van GroningenZuid 1978 tot aan de GS Leusden 1999 gold immers de uitspraak (Acta van Groningen Zuid 1978 art.389 VI d) Eerst wanneer de banden met de adoptanten in de voorlopige gezagsrelatie bevestigd blijken te zijn krijgt het kind door middel van de adoptie-uitspraak van de overheid een wettelijk gegarandeerde vaste plaats in het gezin van de adoptanten. Die lijn is impliciet door de GS van Leusden losgelaten en dat is expliciet bevestigd door de GS van Zuidhorn 2002. Sinds die tijd is, althans bij uit het buitenland geadopteerde kinderen, niet het wettelijk ouderlijke gezag van doorslaggevend belang. Voor hen geldt dat wanneer hun door het recht beschermde positie voldoende gewaarborgd is op basis van zowel Nederlandse als internationale juridische bepalingen over adoptie en zo voldoende zekerheid inzake hun plaats en opvoeding in het betreffende gezin is, hun adoptiefouders hen kunnen laten dopen. Op die uitzondering na blijft ouderlijk gezag, zoals de Nederlandse wet dat definieert (art. 1:245 BW) voorwaarde om een kind ten doop te houden. In de Nederlandse wet staat dat ouderlijk gezag de plicht en het recht van ouders omvat hun minderjarig kind te verzorgen en op te voeden( art. 1:247 BW). Het begrip verzorging en opvoeding omvat, behalve de aandacht voor voeding, kleding en onderdak, tevens onder meer de zorg voor onderwijs, medische behandeling enz. In dit verband heeft de ouder de bevoegdheid voor het kind rechtsbetrekkingen van persoonlijke aard aan te gaan zoals de aansluiting bij een kerkgenootschap. (Groene Kluwer, Personen- en familierecht, mr I Jansen: aantekening bij artikel 247). Voogdij Overigens zou het verstandig kunnen zijn in het kader van de vraag wie het recht heeft de doop voor een kind aan te vragen in het kader van de wet op de jeugdzorg, ook naar andere ‘gezagsrelaties’ te kijken. Want het lijkt binnen onze kerken bijv. geaccepteerd dat de grootouder die alleen als voogd wordt aangewezen van het kind van haar\zijn minderjarige (ongehuwde) dochter haar\zijn kleinkind ten doop kan houden. We spreken van voogdij bij gezag over minderjarige kinderen dat enkel en alleen door niet-ouders wordt uitgeoefend. Een voogd wordt benoemd als de ouders: - beiden zijn overleden; - onbevoegd zijn tot gezag; - of ontheven zijn van het gezag of ontzet zijn uit het gezag. Een voogd wordt benoemd door de rechter. Hij of zij is verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van het kind. De voogd hoeft dit niet zelf te doen; het kind kan bijvoorbeeld in een tehuis of in een pleeggezin verblijven. Ook hoeft de voogd niet zelf het levensonderhoud van het kind te betalen. De voogd is wettelijk vertegenwoordiger van het kind en beheert het vermogen van het kind. Voogdij eindigt als het kind 18 jaar wordt of eerder trouwt. De voogdij kan ook stoppen omdat een of beide ouders het gezag weer terugkrijgen. Dit laatste zal zich als regel voordoen bij minderjarige ouders cq. de minderjarige dochter. M.a.w. wanneer de minderjarige dochter meerderjarig wordt zal ze het gezag over het kind terugvragen. De minderjarige dochter kan ook eerder zelf, of via de Raad voor de Kinderbescherming, de kinderrechter verzoeken om haar meerderjarig te verklaren en haar met het gezag te belasten. De kinderrechter willigt dat verzoek in, als hij dit in het belang van de moeder en haar kind wenselijk vindt. In het 1
Navraag wijst uit dat het de planning ligt om hierover in 2007 wetgeving bij de Tweede Kamer in te dienen.
Gereformeerde Kerken in Nederland
5
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
onderzoek door de Raad zal nagegaan worden of de moeder in staat is het kind te verzorgen en op te voeden. Aan de wens van de minderjarige moeder wordt zwaar gewicht toegekend. Juridisch gezien heeft de voogd voldoende gezag om een doopaanvraag te doen m.b.t. het kind waarover hij\zij is aangesteld. Maar juist in die situaties waarin de eigen ouder(s) nog leeft, zoals wanneer een grootouder voogd is van het kind van zijn \haar (ongehuwde) minderjarige dochter, is de kans reëel dat er een einde komt aan dat gezag. Conclusie: Het punt van het gezag is en blijft dus een belangrijk item m.b.t. de doopaanvraag. Kind en Pleeggezin Als het gaat om pleegzorg zijn er wat betreft de uitoefening van het gezag verschillende situaties mogelijk: a. de ouder(s) hebben volledig het gezag b. het kind is onder toezicht gesteld c. het kind staat onder voogdij en woont elders (in een pleeggezin) d. het kind staat onder voogdij van de pleegouder(s) bij wie het woont ad a. Kind in pleeggezin, gezag bij de ouders Als het gezag van de ouders niet is aangetast (er is geen sprake van een kinderbeschermingsmaatregel), dan woont het kind met toestemming van de ouders op een andere plaats dan thuis. Denk bijv. aan een ADHD kind dat tijdens een echtscheidingsprocedure kind van de rekening dreigt te worden zodat in overleg met hulpverlening het kind uit huis wordt geplaatst zolang dat nuttig en nodig is m.h.o. op (de ontwikkeling van) het kind. Dit kan meerdere jaren duren. Voor grote beslissingen (denk aan schoolkeuze, vakantiebestemming, medische handeling; doop) zal toestemming van de ouders moeten worden gevraagd. ad b. Ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing in pleeggezin Formeel is eventuele toestemmingsproblematiek voor pleegouders van een onder toezicht gesteld kind bijna hetzelfde als wanneer de ouders volledig gezag hebben. De ouders zijn in geval van ondertoezichtstelling nog steeds belast met ouderlijk gezag, maar de uitoefening hiervan is beperkt door de bevoegdheid van de gezinsvoogdij-instelling tot het geven van aanwijzingen aan de ouder en/of het kind(1:258 BW) alsmede door een eventuele machtiging van de kinderrechter aan de gezinsvoogdij-instelling om het kind uit huis te plaatsen. De ouders worden betrokken bij belangrijke keuzes. Maar na overleg heeft de gezinsvoogd de mogelijkheid om een schriftelijke aanwijzing aan de ouders te geven. Ouders zijn verplicht die schriftelijke aanwijzing te volgen en zullen dus toestemming moeten geven. Handelingen waarvoor geen impliciete toestemming van de ouders is verkregen, zullen in deze situatie niet kunnen worden uitgevoerd. Overigens moet daaraan worden toegevoegd dat de gezinvoogd niet snel gebruik zal maken van een schriftelijke aanwijzing maar meer langs de weg van overreding zal werken. Ook omdat er m.b.t. ouders die de aanwijzingen van de gezinsvoogd niet opvolgen nauwelijks een sanctie is.2 ad c. kind staat onder voogdij en woont elders in een pleeggezin Meestal zal een kind dat onder voogdij staat en bij pleegouders woont die niet het gezag over hem hebben, onder voogdij van een rechtspersoon nl. buro Jeugdzorg staan. Als een kind onder voogdij staat geldt dat de pleegouders over belangrijke beslissingen met de voogd zullen moeten overleggen. Zonder (veronderstelde) toestemming van de voogd zullen geen belangrijke beslissingen ten aanzien van het kind genomen kunnen worden. ad d. Voogdij van pleegouders Als de pleegouders (of een van hen3) zelf belast zijn (is) met de voogdij over hun pleegkind zijn er wat betreft de uitoefening van het gezag geen knelpunten. De situatie is vergelijkbaar met die van elke ouder die gezag heeft over zijn kind. 2
Juridisch gezien heeft de rechter bevoegdheid tot ontheffing van het gezag van de ouders over te gaan. Als enige en tegelijk uiterste maatregel zal dit niet snel gebeuren. 3 Als regel zal een van de ouders voogd zijn. Want één voogd hoeft zelf niet het levensonderhoud van het kind te bekostigen. Gezamenlijke voogden hebben wél de plicht zelf het kind te verzorgen en op te voeden en zijn ook zelf onderhoudsplichtig. Vanwege de bijzondere kosten die pleegkinderen vaak met zich meebrengen maakt de voogd-pleegouder dan liever gebruik van andere financiële voorzieningen.
6
Acta Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
Maatregelen van kinderbescherming Langdurige pleegzorg vindt vaak plaats vanwege een maatregel van kinderbescherming. Afhankelijk van welke maatregel er wordt genomen heeft dat effect op het gezag van de ouders. Ondertoezichtstelling De ondertoezichtstelling(ots) is de lichtste kinderbeschermingsmaatregel. Als een kind zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd kan het onder toezicht van een gezinsvoogdij-instelling worden geplaatst. Voorwaarde is dat geen heil (meer) wordt verwacht van vrijwillige hulpverlening. Een ots kan gevraagd worden door een ouder zelf, door een pleegouder, door de Raad voor de kinderbescherming en door het Openbaar Ministerie. Een ots duurt maximaal één jaar, waarna (telkens) maximaal verlenging van één jaar mogelijk is. Verlenging gaat niet automatisch: er is een verzoek voor nodig van de gezinsvoogdij-instelling, de ouders, de pleegouders, of de Raad voor de Kinderbescherming. Als de belanghebbenden het met elkaar eens zijn volgt meteen een bevestigende uitspraak van de kinderrechter. Deze “beoordelingsmomenten” komen niet op uit de ontwikkelingen van/rond het kind, maar zijn periodieke meet-momenten, door de wet voorgeschreven. Daarbij wordt steeds de vraag gesteld: is, in het belang van het kind, de uithuisplaatsing nog nodig? Ots en wet op jeugdzorg De Wet op de Jeugdzorg heeft geen grote veranderingen in de ots gebracht. Wel wordt er in het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg nadrukkelijk aandacht besteed aan het perspectief van otskinderen. Als een kind langer dan 18 maanden4 buiten het ouderlijk gezin heeft gewoond, moet aandacht besteed worden aan de continuïteit van de verblijfplaats van het kind (art. 43 lid 4 Uitvoeringsbesluit Wjz), regelmatig moet overwogen worden of een ontheffing van de ouders nodig is (ar. 45 Uitvoeringsbesluit Wjz) en Bureau Jeugdzorg moet rekening houden met het belang van de voogdijpupil bij de overgang van het gezag naar de pleegouder (art.42 lid 4 Uitvoeringsbesluit Wjz). Daarin worden geen concrete termijnen aangegeven waarbinnen er duidelijkheid moet zijn over het perspectief van de pleegzorgplaatsing. Omdat die ots nog steeds minmaal jaarlijks verlengd moet worden, geeft dit veel kinderen steeds opnieuw onzekerheid over de plaats waar zij de volgende periode verblijven. Het feit dat de ots iedere keer verlengd moeten worden, betekent niet dat het bureau Jeugdzorg geen doelen op langere termijn kan stellen. Het belang van de minderjarige vraagt een langere termijn planning ook al is het niet zeker dat de ots verlengd zal worden. Door wijziging in omstandigheden kan het plan altijd aangepast worden. In het zevende lid van art.18 wordt bovendien bepaald dat ten minste één maal per jaar wordt bezien in hoeverre het plan bijstelling behoeft. Hierdoor wordt altijd een plan op maat voor de cliënt gerealiseerd. In het kader van de vraagstelling m.b.t. de doop is ook relevant te vermelden dat er voor pleegouders die continue verzorging geven aan een pleegkind in het kader van de ots nog steeds weinig juridische legitimatie is voor het zelfstandig nemen van beslissingen. De ouders hebben het gezag, de gezinsvoogdij mag bindende aanwijzingen geven (aan de ouders en/ of het kind). De pleegouders zijn slechts uitvoerders van de beslissingen die de ouders, veelal in overleg met de gezinsvoogdijinstelling nemen, zoals bijv. de schoolkeuze (en dus een beslissing over de doop) Een ander niet te verwaarlozen element is de leeftijd van het ots-kind. In de Wet op de jeugdzorg artikel 24 leden 5, 6 en 7 is de verplichting opgenomen om een hulpverleningsplan (hvp) met de minderjarige vanaf twaalf jaar te bespreken (en diens instemming te verkrijgen!) De jeugdige is nl. zelf cliënte en de cliënt moet instemmen met het hvp. In die leden 5, 6 en 7 staat vermeld wanneer dubbele instemming nodig is (de minderjarige en zijn wettelijk vertegenwoordiger). Dit kennen we ook in de wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (art. 7:450 en verder BW): voor kinderen beneden de twaalf jaar moeten ouders (of voogd) toestemming geven voor een medische behandeling, voor kinderen tussen de twaalf en zestien is toestemming van het kind nodig en toestemming van de ouders met gezag (of de voogd) en kinderen vanaf zestien jaar beslissen zelf. Dit sluit aan bij datgene wat in het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind is bepaald In art.12 van dat verdrag staat dat minderjarigen in staat moeten worden gesteld hun mening kenbaar te maken vanaf het moment dat zij de reikwijdte van hun handelen kunnen overzien. In ons Burgerlijk Wetboek en in het Boek van Burgerlijke Rechtvordering wordt 12 jaar gehanteerd als grens waarna
4
De periode van anderhalf jaar is gekozen, omdat het dan mogelijk is dat de Raad voor de Kinderbescherming of het openbaar ministerie een gedwongen ontheffing verzoekt (art. 1:268 lid 2 sub a BW).
Gereformeerde Kerken in Nederland
7
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
kinderen in de gelegenheid worden gesteld hun mening kenbaar te maken in juridische procedures die hen aangaan. Ontneming van gezag Een verregaande maatregel van kinderbescherming is de ontneming van het gezag. Er bestaat een vrijwillige ontheffing en een gedwongen ontheffing van het gezag op grond van ongeschiktheid of onmacht van de ouders om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.(1:266 BW) Ook kunnen ouders van hun gezag ontzet worden. Daarvoor gelden bijzonder zware gronden. (1:269 BW) Gevolg van zowel ontheffing als ontzetting is dat de ouders(of een van hen) het gezag geheel verliezen. Als er niet een andere ouder is die voortaan het gezag alleen uitoefent, benoemt de rechtbank een voogd. Dit is meestal een rechtspersoon (Bureau jeugdzorg). In de praktijk betekent dat m.b.t. de doopvraag dat de vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg, de aangewezene is om een beslissing daarover te nemen. Conclusie m.b.t. de beslissing over de doop Majeure beslissingen(school- en godsdienstkeuze of ingrijpende medische verrichtingen) m.b.t. de kinderen zijn aan de ouders voorbehouden en blijven dat als regel ook in een pleegsituatie. Dat kan slechts anders zijn indien de ouders geen ouderlijk gezag meer uitoefenen, er geen perspectief is op thuisplaatsing en het een langdurige pleeggezinplaatsing betreft. Geconcludeerd kan worden dat, in het licht van de Nederlandse wet en de bedoeling daarvan, als uitgangspunt geldt dat ouders toestemming dienen te geven voor het ten doop houden van hun kind, ook al hebben zij zelf niet meer de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse verzorging en opvoeding. Beslissingen over de doop kunnen, wanneer een kind de leeftijd van 12 jaar bereikt, niet zonder het kind genomen worden. Tegelijk lijkt het voor de hand te liggen dat pleegouders pas komen tot een doopaanvraag als er voor het kind, in het kader van de opvoedingsvariant, m.h.o. op het doel op langere termijn geen duidelijk perspectief is op spoedige terugkeer naar de ouder(s). Positief gezegd: als er in het hulpverleningsplan sprake is van een toekomstperspectief waarbij het pleegkind in het pleeggezin zal blijven. Zekerheid voor de kerkenraad Bij het moment waarop een in Nederland geadopteerd kind kon worden gedoopt gold en geldt als regel dat die doopsbediening pas plaats kan vinden als de adoptie-uitspraak van de rechter in kracht van gewijsde is gegaan. Vanaf dat moment staat de familierechtelijke rechtsbetrekking tussen adoptiekind en adoptiefouders onomstotelijk vast en zijn de familierechtelijke banden met de oorspronkelijke ouder(s) doorgesneden. Bij in het buitenland geadopteerde kinderen kan de doopsbediening plaatsvinden wanneer hun door het recht beschermde positie voldoende gewaarborgd is op basis van zowel Nederlandse als internationale juridische bepalingen over adoptie en er zo voldoende zekerheid inzake hun plaats en opvoeding in het betreffende gezin is. Met andere woorden er is sprake van onomkeerbaarheid in een situatie. Ouders kunnen menselijkerwijs de belofte waarmaken dat zij het kind bij het opgroeien in de leer van Gods Woord naar vermogen zullen onderwijzen en laten onderwijzen (Derde vraag uit het doopformulier) M.b.t. de doop aan een pleegkind zijn er situaties die dat onomkeerbare benaderen. In een situatie dat de natuurlijke moeder door de rechter van haar ouderlijk gezag is ontzet en de natuurlijke vader is overleden ziet het ernaar uit dat een pleegkind tot het achttiende levensjaar onder de verantwoordelijkheid blijft van de pleegouders. M.a.w. pleegouders lijken een kerkenraad te kunnen garanderen dat ze de belofte, gevraagd in de derde vraag uit het doopformulier, voor de toekomst zullen kunnen waarmaken. Maar garanties of zekerheden zijn niet te geven, Want het is inherent aan een situatie van pleegzorg dat er een mate van onzekerheid blijft. Immers, het is en blijft de bedoeling van pleegzorg dat de kinderen, als dat mogelijk is, weer naar hun eigen ouders teruggaan. Een plaatsende instantie zal ook nooit de zekerheid kunnen geven dat het pleegkind tot aan de meerderjarigheid bij dat specifieke pleeggezin zal blijven. De vraag van de PS Gelderland 2004 luidt te onderzoeken: welke zekerheid een kerkenraad moet hebben om tot bediening van de doop voor deze pleegkinderen over te gaan. Als het gaat om een grote mate van zekerheid over de toekomst is zekerheid dus een te groot woord. Dopen en garanties voor de toekomst
8
Acta Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
Het is de vraag of we het moment van de doopsbediening moeten benaderen vanuit de gedachte dat er een grote mate van zekerheid is m.h.o. op de toekomstige opvoeding van dit kind. Er zijn immers ook in de huidige praktijk geen garanties te geven m.h.o. op de toekomst. Zo komt het voor dat doopouders ja zeggen tegen die derde doopvraag. Maar een jaar later onttrekken ze zich aan de gemeenschap van de kerk om verder in hun leven los van God en kerk te leven. Of na echtscheiding, verlaat de partner aan wie de kinderen zijn toegewezen, God en de kerk. Als beide ouders op jonge leeftijd sterven bij een verkeersongeval is het niet bij voorbaat zeker dat hun kind terecht zal komen bij ouders die het kind christelijk en godvrezend willen opvoeden. M.a.w. ook in de huidige praktijk wordt er gedoopt in een situatie, in een fase, op een moment in de tijd waarop het verantwoord wordt geacht. Wat verantwoord is in de situatie van pleegkinderen valt dan te beschrijven. Daarbij kan worden aangesloten bij wat m.b.t. uit het buitenland geadopteerde kinderen is uitgesproken door de GS Zuidhorn 2002 nl. dat er voldoende zekerheid inzake hun plaats en opvoeding in het betreffende gezin is.( Act art.34 besluit2, grond 2) M.b.t. wat voldoende zekerheid geeft, zijn criteria te maken. Wat dat betreft is het hier niet anders dan bij veel andere kerkrechtelijke situaties waarin recht moet worden gemaakt of gesproken. Er zal altijd sprake zijn van een weging van belangen en situaties. Pleegkinderen en Gods verbond Hoe je het ook wendt of keert, als regel zullen pleegouders niet in die familierechtelijke betrekking staan t.o.v. hun pleegkind die als regel voorwaarde is voor de bediening van de doop nl. ouderlijk gezag. De vraag is: welke plek nemen pleegkinderen binnen de gemeenschap van Gods verbond in? Het gaat te ver om te proberen pleegkinderen onder te brengen in een categorie die we kennen vanuit het O.T. en te proberen zo aan positiebepaling te doen. We hebben te maken met kinderen die een door de huidige wetgeving bepaalde status hebben in deze tijd. Kinderen die, mits de ouder(s) c.q. diegene die gezag heeft over het kind daarvoor de toestemming heeft gegeven, door gelovige pleegouders worden meegenomen naar de kerk. Daar bevinden zij zich onder de beademing van het evangelie in het centrum van het werk van de Heilige Geest. Kinderen die naar catechisatie en vereniging gaan. Die met de andere kinderen uit de kerk hetzelfde christelijke onderwijs kunnen volgen, zowel basis onderwijs als voortgezet onderwijs. Pleegkinderen worden zo door hun pleegouders meegenomen op de weg waarop God het leven onder zijn beslag legt. Ouders die zich door God laten roepen komen door die roeping in de gemeenschap van de genadige God. Prof. dr. C. Trimp beschrijft in zijn boek De gemeente en haar liturgie (Kampen 1989) het proces van de discussie die tot aan de GS Kampen 1975 gevoerd werd m.b.t. de doop aan geadopteerde kinderen. Hij schrijft: “De beslissende vraag werd deze: wanneer door het opnemen en verzorgen van een pleegkind in het gezin van christenen een situatie ontstaat, die door de overheid in haar rechterlijke adoptie-uitspraak tenslotte tot een vaste rechtspositie wordt gemaakt – mag men dan deze situatief kwalificeren als een roepingsituatie? Is de levensgemeenschap waarin zo’n ‘van ver gekomen’ kind voortaan verkeren en opgroeien zal, een instrument dat de roepende God ten dienste staat om in vaste relatie met dit kind te treden en met dat kind de weg te gaan, die Hij met alle kinderen in de gezinnen der christenen gaat? Wie op deze vragen bevestigend antwoordt, zal de doop niet kunnen weren. In de gegroeide situatie tussen de adoptiefouders en het geadopteerde kind is méér aan de orde dan een zaak van ‘wettig’ ouderschap. Evenals er in de verhouding tussen ouders en hun bloedeigen kind meer aan de orde is dan ‘natuurlijk ouderschap. God begint in die verhouding een geschiedenis: de geschiedenis van zijn liefde. Hij neemt dit kind mee op heel de weg, die de adoptiefouders met hem gaan.”5 De vraag laat zich stellen of de God van het verbond ook niet de gezinssamenleving van pleegkinderen en pleegouderschap wil hanteren om kinderen in zijn verbond een plek te geven. De G.S. Hattem 1972 verwoordde de gedachte dat pleegkinderen de positie hebben van hen die ‘voorlopig vertoeven in de kring van het verbond’ (Acta art.251 II,14). Hen zou het recht op de doop daarom niet toekomen. Wie niet het accent legt op ‘voorlopig’, maar op het ‘vertoeven in de kring van het verbond’ en dat zet in het perspectief van het belang van het kind dat zich in een duurzame pleegsituatie bevindt, kan tot een andere conclusie komen. Rondblik Welke regels hebben andere kerken uit de Reformatie om de doop te kunnen bedienen? 5
Dr. C. Trimp, De gemeente en haar liturgie: een leesboek voor kerkgangers, uitgeverij van den Berg – Kampen 1989 pg. 236
Gereformeerde Kerken in Nederland
9
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
CGK In de uitgaven van kerkorde van de Christelijke Gereformeerde kerken (het laatst gewijzigd en aangevuld door de synode van Haarlem-Noord 1998) staan onder art. 60 enige bepalingen. De volgende zijn voor dit onderwerp van belang: a) Bij de doop in bijzondere gevallen moet voor de kerkenraad vaststaan: Dat het te dopen kind een kind des verbonds is; Dat er waarborg is, dat zij die door beantwoording van de doopvragen de stipulatiën met de kerk aangaan, deze kunnen volbrengen. b) Kinderen, wier ouders niet, maar wier grootouders, of een van hen, leden van de gemeente zijn, kunnen gedoopt worden, indien de grootouders zich met het opzicht over de opvoeding willen belasten e) Aangenomen kinderen en vondelingen kunnen gedoopt worden, indien vaststaat dat zij kinderen des verbonds zijn en de pleegouders het recht van de opvoeding metterdaad hebben. f) Kinderen die door leden van onze kerken wettig geadopteerd zijn, hebben recht op de heilige doop en behoren daarom gedoopt te wezen...... Navraag bij deputaten kerkorde en kerkrecht leverde op dat onduidelijk is op basis waarvan art. 60 lid e in 1947 opgenomen is in de kerkorde. De voorwaarden bij art.60 lid a 1 betekent in de praktijk dat in alle voorzichtigheid wordt geïnformeerd of de ouders lid zijn van een kerk en zelf gedoopt zijn. M.b.t. art.60 lid a 2 wordt ingezien dat die situatie zich zeer zelden zal voordoen, omdat garanties over de toekomstige plek van het pleegkind, inherent aan de pleegsituatie, niet te geven zijn. Het komt volgens waarneming van dep. Kerkorde en kerkrecht binnen de CGK wel voor dat kerkenraden op grond van art 60 lid e een doop van een pleegkind hebben toegestaan. PKN In de PKN luidt ord.6-3-4.’ Doopvragen worden bij de doop van een kind beantwoord door de ouders of verzorgers dan wel - indien omstandigheden dat wenselijk maken - door anderen die bereid zijn (mede)verantwoordelijkheid te dragen voor de geestelijke vorming van het kind. Doopvragen kunnen daarnaast beantwoord worden door anderen die als doopgetuigen optreden.’ Navraag bij het Stafbureau Juridische Zaken PKN leverde op dat met opzet ook de brede term ‘verzorgers’ is gekozen. Dat betekent dat ook pleegkinderen die langdurig in een gezin zijn opgenomen kunnen worden gedoopt. (Vgl. Gereformeerde Kerkorde Ubp. 726). Uiteraard zal daarbij niet ingegaan kunnen worden tegen de wens van de natuurlijke ouders. Bij de mogelijkheid dat anderen dan ouders of verzorgers de doopvragen beantwoorden en daarmee de zorg voor de godsdienstige opvoeding op zich nemen kan bv. gedacht worden aan grootouders, wanneer de ouders niet zelf de doopgelofte kunnen of willen afleggen. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de doopgetuigen niet in plaats van maar naast de ouders\verzorgers de vragen beantwoorden. In de CGK en PKN is er dus ruimte voor de doop aan pleegkinderen wanneer die duurzaam in een gezin zijn opgenomen. Binnen de PKN is er de, juridisch logische, voorwaarde dat de (natuurlijke) ouders daar niet op tegen zijn. De CGK heeft echter als voorwaarde daarbij dat het dan wel een kind van het verbond moet zijn. Voorstel voor een antwoord en voor criteria Alles overziende lijkt ons dat in de kerken de volgende afspraken zouden kunnen gelden voor vragen rond het dopen van pleegkinderen: a) Ouders dienen toestemming te geven 6
In die Uitvoeringsbepaling staat m.b.t. de doop aan geadopteerde kinderen: Kinderen die door leden van een Gereformeerde Kerk wettig zijn geadopteerd en pleegkinderen, die duurzaam in hun gezin zijn opgenomen, hebben recht op de heilige doop en behoren daarom gedoopt te worden. Verwacht wordt dat de kerkenraad er zich van te voren van overtuigd heeft dat de christelijke opvoeding van zodanige kinderen voldoende gewaarborgd mag worden geacht. Ter beoordeling van de duurzaamheid (in juridische zin) van de opneming van pleegkinderen in gezinnen, dient de kerkenraad via de pleegouders inlichtingen in te winnen bij de desbetreffende Raad voor de Kinderbescherming of de Nederlandse Vereniging van Pleeggezinnen. M.b.t deze uitvoeringsbepaling is op te merken dat deze in principe is vervallen sinds het ontstaan van de PKN. Verder is de Raad voor de Kinderbescherming niet de instantie die zich bezig houdt met de duurzaamheid van de opneming van pleegkinderen noch de NVP die slecht een belangenvereniging is.
10
Acta Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
Uitzondering: Indien de ouders geen ouderlijk gezag meer uitoefenen, hoeft de mening van ouders niet doorslaggevend te zijn, maar zal het oordeel van die persoon die het gezag uitoefent het zwaarst mogen wegen. b) Er moet sprake zijn van een pleegsituatie die door de Nederlandse wet is geregeld. c) Pas wanneer er in het hulpverleningsplan sprake is van een toekomstperspectief is waarbij het pleegkind in het pleeggezin zal blijven kunnen pleegouders de doop aanvragen Pleegouders moeten dat aan de hand van het door bureau jeugdzorg opgestelde hulpverleningsplan duidelijk kunnen maken aan de kerkenraad. Uitzondering: als gelovige ouders aan pleegouders vragen hun kind te laten dopen zodat duidelijk is dat de ouders, in geval van terugkeer, hun kind christelijk en godvrezend willen opvoeden, mag er eerder gedoopt worden. Deze doopvraag door ouders moet wel schriftelijk worden bevestigd en zo geverifieerd kunnen worden door een kerkenraad. c) Een kind vanaf12 jaar, kan alleen gedoopt worden als het daarmee zelf instemt. Overigens zal er altijd goed gesprek met een pleegkind nodig zijn, ook als het jonger is. Als een pleegkind er zelf niet voor voelt om gedoopt te worden, mogen pleegouders geen druk uitoefenen! d) De ouder die als voogd door de rechter is aangewezen van het kind van zijn\haar minderjarige (ongehuwde) dochter mag voor zijn\haar kleinkind de doop aanvragen. Die voogd mag echter alleen de doop aanvragen en de doopvragen beantwoorden wanneer de natuurlijke moeder van het kind daarmee instemt.
Gereformeerde Kerken in Nederland
11
RAPPORT PLEEGKINDEREN EN DOOP
Bronnen:
Pleegzorg in veranderende jeugdzorg uitgave van “Trillium” een projectorganisatie van de Landelijke Stuurgroep Pleegzorg. Als rapport aangeboden aan de Tweede Kamer in mei 2000. Pleegzorg met visie, juridische haken en ogen uitgave van “Trillium” een projectorganisatie van de Landelijke Stuurgroep Pleegzorg. Als rapport aangeboden aan de Tweede Kamer in mei 000. Hoofdkantoor Raad voor de Kinderbescherming Utrecht Centrum voor Pleegzorg Rotterdam Standpuntbepaling pleegzorg; mede namens de Staatssecretaris van Justitie aangeboden aan de Tweede Kamer door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Margo Vliegenthart. (www.minvws.nl/kamerstukken/djb/standpunt_pleegzorg.asp) Wet op de jeugdzorg Besluit van 16 december 2004, houdende regels ter uitvoering van de Wet op de jeugdzorg (Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg) Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2004 nr.703 PI Special, november 2004 Pleegzorg Informatie is een landelijke nieuwsbrief over actuele ontwikkelingen in de pleegzorg; Het is een gezamenlijke uitgave van Pleegzorg Nederland en de landelijke voorlichting pleegzorg; Landelijk beleidskader jeugdzorg 2005 tot en met 2008 uitgave: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Ministerie van Justitie september 2004 Personen- en familierecht onder redactie van mw. prof. mr. S.F.M. Wortmann; bewerkt door: prof. mr. J.E. Doek e.a. uitg. Kluwer Serie: Groene Serie Dr. C. Trimp, De gemeente en haar liturgie: een leesboek voor kerkgangers, uitgeverij van den Berg – Kampen 1989 Een gesprek is gevoerd met mevr. Irene Hessel, voorzitter kwaliteitskringen pleegzorg Dit rapport is doorgelicht door Mevr. Mr. E.C.C. Punselie, specialist\promovenda op het terrein van de pleegzorg.
Diverse sites: www.inspectiejeugdzorg.nl www.jeugdzorg.nl www.justitie.nl/publiek/familie_en_gezin onder adoptie- en pleegkinderen J.B. de Rijke lid deputaatschap kerkrecht en kerkorde, op verzoek van commissie Overijssel.
12
Acta Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005