Acta van de Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005 van de Gereformeerde Kerken in Nederland
Bijlage XI - III Rapport Deputaten Zending, Hulpverlening en Training
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Woord vooraf Zendingswerk is kerkenwerk. Wat bedoelen we daarmee? We kunnen het specifieker zeggen op grond van Bijbelse gegevens. Waar het gaat om zending, oriënteren we ons als kerken niet op een enkele Bijbeltekst als Matt. 28: 18-20. Van huis uit immers hebben gereformeerden meegekregen en van Voetius uit zijn bekende geschrift over ‘planting van kerken’ geleerd, hoezeer o.a. het achtste hoofdstuk van Paulus’ tweede brief aan de Korinthiërs van fundamentele betekenis is voor ons zendingswerk. In 2 Kor. 8 vers 19 en 23 benadrukte de apostel Paulus dat zijn medewerkers niet slechts door één lokale gemeente, maar door meerdere gemeenten werden uitgezonden. Of actueler gezegd: zending gaat uit van lokale kerken en heeft tegelijk het kerkverband nodig. Kortom, zending is een zaak van elke gemeente en van de kerken in het gemeen. Dankbaar zijn we daarom als uw landelijke deputaten voor zending, hulpverlening en training (ZHT) dat er ook generaal vanuit ons kerkverband kon worden gewerkt. Als bewijs daarvan bieden we, voor de tweede keer, ons rapport aan de synode aan. Dit ter verantwoording aan de kerken en om aan te tonen hoezeer er overeenkomstig onze opdracht ook op landelijk niveau, en wel door het Instituut van onze kerken ‘De Verre Naasten’, in de afgelopen periode hard is (door)gewerkt ten behoeve van en in samenwerking met vele broeders en zusters in het buitenland. Deze werkzaamheden betekenden voornamelijk een voortzetting van eerder vastgesteld beleid en uitwerking van bestaand werk, toch was er ook sprake van aanzetten voor nieuw werk en verwerking van nieuwe (oecumenische) inzichten. Het werk ging soms gepaard met strubbelingen in de persoonlijke en werksfeer, anderzijds kon er goede voortgang worden geboekt en was het in veel opzichten een vreugde om aan de vervulling van onze opdrachten voor zending, hulpverlening en training verder te werken. In het eerste hoofdstuk van ons rapport geven we u een overzicht van het geheel, waarna de diverse onderdelen en facetten van dit kerkenwerk in beeld zullen worden gebracht. Een verschil tussen onze verantwoording aan de synode van Zuidhorn (2002) en het rapport dat nu voor u ligt, is – en daar zijn we blij om - dat het actuele werk van zending, hulpverlening en training veel aandacht krijgt. In ons vorige rapport stonden we immers breedvoerig stil bij de forse operatie van integratie van deputaatschappen en instituten (IRTT en DVN) zoals die zich van 1999 tot 2002 had voltrokken. De synode heeft in 1999 en 2002 het beleid daartoe goedgekeurd. Op basis daarvan kon worden verder gewerkt. Het resultaat vindt u in dit rapport verwoord. Met name willen we de vinger leggen bij de totstandkoming van generaal beleid: een werkdocument kan nu ter goedkeuring worden aangeboden. Verder vragen we aandacht voor de totstandkoming en de uitwerking van samenwerkingsvormen van uw Instituut DVN, onder leiding van ons generaal deputaatschap, met de lokale en regionale kerken. Deze samenwerking tussen generale en regionale deputaten kan als wederzijds aanvullend of complementair worden gezien waar het om onze kerkelijke zendingsopdracht en hulpverleningstaken gaat ten behoeve van onze broeders en zusters in het buitenland, dat wil zeggen: buiten onze eigen taal en cultuur. In dit tweede rapport ligt het accent echter vooral op het actuele werk. Tijdens de bespreking van ons rapport in 2002 op de synodezitting te Zuidhorn werd er met klem gevraagd in een volgend rapport breedvoerig aandacht te geven aan de actuele werkzaamheden in binnenen buitenland. We menen hiermee aan die wens te hebben voldaan. We zijn dankbaar dat al het werk kon worden verricht op basis van bovengenoemde integratie. Tegelijk willen we kort gezegd uw welwillende aandacht vragen voor mogelijkheden tot nieuw zendings- en hulpverleningswerk die zich voordoen, omdat daaraan nog onvoldoende tijd en energie kon worden besteed.
2
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
We spreken opnieuw de verwachting uit dat de beleidsmatige ontwikkeling van de voorgestelde en van mogelijk nieuwe perspectieven, met name in internationaal of oecumenisch verband, gecontinueerd kan worden. Ten slotte vragen we de synode en de kerken regelmatig voorbede te doen voor deze arbeid ten dienste van de komst van het koninkrijk van onze Here Jezus Christus. De synode wensen we de leiding van de Heilige Geest toe bij alle werkzaamheden ten dienste van Christus’ kerk. Namens deputaten ZHT L.J. Joosse, voorzitter September 2004
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
3
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
INHOUDSOPGAVE INHOUD 0
SAMENVATTING ……………………………………………………………6
1
INLEIDING ……………………………………………………………………7 1.1 Stand van zaken 1.2 Het verslag
2
DEPUTAATSCHAP – INSTITUUT ……………………………………….10 2.1 Inleiding 2.2 Structuur 2.3 Activiteiten
3
HET INSTITUUT ……………………………………………………………12 3.1 Directie 3.2 Buitenland 3.3 IRTT 3.4 Voorlichting en Fondsenwerving 3.5 Administratie
4
OVERLEG EN NETWERKEN ………………………………………….…14 4.1 Overleg met a. BBK b. GDD c. de TUK d. DTEG/ASE e. ROFOR 4.2 Netwerken a. ICRC b. Prisma c. ADC d. Kerkelijke contacten in Nederland e. Bilaterale kerkelijke contacten buiten Nederland f. Gbouw
5
BELEID ……………………………………………………………………….19 5.1 Overzicht activiteiten I. Kerkelijk werk a. Missionair werk b. Opleiding voorgangers c. Kerkelijk opbouwwerk II. Maatschappelijk werk a. Onderwijs b. Micro-ondernemingen en landbouw c. Gezondheid III. Humanitaire hulpverlening
4
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
IV. Facilitaire hulpverlening 5.2 5.3 5.4 5.5
Generaal Beleid Samenwerking Zending & Hulpverlening Training
6
FINANCIEN ………………………………………………………………….31 6.1 Financieel beleid Instituut voor ZHT 6.2 Financieel beleid voor zendende instanties
7
VOORSTELLEN …………………………………………………………….35
BIJLAGEN BIJ RAPPORT Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9 Bijlage 10 Bijlage 11
Besluit ZHT GS 2002, Zuidhorn (zonder bijlagen) Directiestatuut Generaal beleid Lijst van deputaten met functies Organogram Instituut voor ZHT Model thuiskerkregeling Model liturgische tekst Opleiding van uitgezondenen Training kader buitenlandse kerken ‘Gezonden in de wereld’, handreiking voor kerkenraden Jaarverslagen van de Stichting De Verre Naasten
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
5
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
0 SAMENVATTING De GS van Zuidhorn 2002 benoemde opnieuw deputaten die zich speciaal met Zending en Hulpverlening moesten bezighouden, nadat de Synode van Leusden (1999) voor het eerst deputaten Z&H had aangewezen, De door ‘Zuidhorn’ benoemde deputaten hebben zich gericht op samenwerking tussen de centrale, landelijke organisatie (DVN) en de regionale en lokale zendende instanties. Belangrijk resultaat is het formuleren van ‘generaal beleid’ voor zending en hulpverlening in die zaken die de kerken gemeenschappelijk hebben. Dit document is tot stand gekomen in overleg met de verschillende zendende instanties en is met name gericht op het vormgeven van de relatie met buitenlandse partners (o.a. zusterkerken). Naast deze belangrijke organisatorische opdracht konden lopende en nieuwe activiteiten op het gebied van Zending, Hulpverlening en Training, onder de zegen van de Here God, worden uitgevoerd. Als kerkelijk werk moet genoemd worden: missionair werk, opleiding voorgangers, kerkelijk opbouwwerk, bijbelvertaalprojecten. Het is duidelijk dat het missionaire werk van de GKv veranderd is. Het is verschoven van het uitzenden van zendelingen (opdracht: verkondiging en kerkplanting) naar het stimuleren, toerusten en anderszins helpen van zelfstandige kerken. Onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van zending in de eigenlijke zin van het woord op ‘witte plekken’ in de wereld. Op maatschappelijk gebied is er verder gewerkt in de hulpverlening m.b.t. onderwijs, microondernemingen, gezondheid, noodhulp en facilitaire ondersteuning. IRTT (Intercultural Reformed Theological Training) verzorgde de opleiding van uitgezondenen, training van kader van buitenlandse kerken en het organiseren van conferenties over charismatische theologie. Verder is er een thuiskerkregeling voor uitgezondenen opgesteld, evenals een gedragscode voor uitgezondenen en werkbezoekers en een liturgische tekst voor uitzending van kerkelijk werkers. Deputaten deden onderzoek naar de (grote) verschillen in landelijke zendingsquota (de bedragen die door zendende instanties ‘per ziel’ worden geheven). Zij komen niet met een voorstel om een landelijk gelijk quotum in te voeren, maar dringen wel aan op te roepen meer te offeren voor het werk van Zending en Hulpverlening, gezien de enorme behoefte aan hulp.
6
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
1.
INLEIDING
1.1
Stand van zaken
De Generale Synode van Leusden (1999) heeft voor het eerst in de geschiedenis van de GKv deputaten benoemd die zich op landelijk niveau met zendingszaken bezig moest houden. Die deputaten kregen de naam deputaten Zending en Hulpverlening (Z&H) mee. In paragraaf 1.1 van het rapport van deputaten Z&H aan de GS van Zuidhorn (2002) zijn de ontwikkelingen geschetst die hebben geleid tot haar ontstaan. Die ontwikkelingen werden samengevat in twee kernwoorden: integratie en centralisering. Deputaten Z&H hebben zich in de jaren 1999-2002 met name bezig gehouden met integratie. Op het bestuurlijke vlak is de vereniging De Verre Naasten geïntegreerd met het deputaatschap IRTT; op het uitvoerende vlak is het hulpverleningsgedeelte van de deputaten BBK geïntegreerd in de totale uitvoeringspraktijk onder verantwoordelijkheid van deputaten Z&H. Aan de uitwerking van de centralisering waren deze deputaten alleen nog maar verkennend toegekomen. De GS van Zuidhorn hebben de opvolgers van deputaten Z&H benoemd en deze de naam deputaten Zending, Hulpverlening en Training gegeven, waarmee de integratie van de IRTT component zichtbaar is geworden. Hiermee was in de GKv een situatie ontstaan waar op het gebied van zending en hulpverlening een landelijk deputaatschap actief is, naast allerlei regionale verbanden, die meest op PS niveau zijn georganiseerd. De regionaal of lokaal georganiseerde instanties worden in dit rapport ‘zendende instanties’ genoemd. Centraal - decentraal Eén van de belangrijke zaken waar wij ons als uw deputaten in deze periode mee bezig moesten houden, was hoe om te gaan met het spanningsveld tussen een centrale (landelijke) en een decentrale (regionale en lokale) organisatie van zending en hulpverlening. Er waren signalen vanuit de zendende instanties, dat zij de centraliserende ontwikkeling als een mogelijke bedreiging van hun vrijheid van handelen zagen. Hier gingen we behoedzaam mee om. De GS van Leusden legde immers ook veel nadruk in haar besluiten op goed overleg met zendende kerken. Tegelijk lag er een duidelijke opdracht van de synode om te komen tot landelijke coördinatie van het werk van zending en hulpverlening, en tot het maken van ‘Generaal Beleid’, oftewel een door de Generale Synode goedgekeurd beleid, dat dan kaderstellend wordt voor de kerkelijke zendende instanties binnen de GKv. Deputaten hebben geprobeerd dit spanningsveld zoveel mogelijk weg te nemen, en wel door steeds samenwerking met de zendende instanties te zoeken. Dit is gebeurd in het proces om te komen tot het Generaal Beleid, en ook in het onderzoek naar de ongelijkheid van de regionaal geheven quota. Bovendien, op het niveau van de uitvoering van de programma’s in het buitenland is dit gebeurd door het zoeken van een structuur van samenwerking. De aanzetten voor die structuur zijn al gegeven in het rapport aan de GS van Zuidhorn. Dit is verder uitgewerkt in een model van samenwerking. Dit model van samenwerking wordt ook in toenemende mate in de praktijk toegepast, zij het met kleine variaties. Op deze manier van werken, menen we als deputaten er in geslaagd zijn de voordelen van de kerken in het hebben van een centraal instituut te koppelen aan het bewaren en inschakelen van de expertise en werkkracht binnen de regionaal en lokaal georganiseerde zendende instanties. We kunnen zeggen dat er een redelijk goed evenwicht is gevonden tussen centraal en decentraal, door constant te werken aan samenwerking tussen landelijke en regionale instanties, die elkaar wederzijds aanvullen. Van zending naar oecumenische hulpverlening Overzien we het veld van zending en hulpverlening en bekijken we het in historisch perspectief, dan kunnen we het karakteriseren met de term ‘verschuiving’. Deze is bezig plaats te vinden, en wel ván zending náár oecumenische hulpverlening. Projecten die
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
7
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
begonnen als 'zendingsproject' veranderden van karakter nadat er in het buitenland onder Gods zegen een lokale kerk was geïnstitueerd, waarbij ambtsdragers hun leidinggevende positie begonnen in te nemen. Vrijwel alle projecten die vandaag door de zendende kerken vanuit de GKV worden behartigd hebben daarom het karakter van 'oecumenische hulpverlening' (met als uitzondering: Curaçao). Deze verschuiving in aard van de relatie vereist aanpassing van visie op en beleid voor de ontstane relatie. Die veranderingen gaan soms trager dan gewenst. In Nederland is er soms een te gering vertrouwen in de leiding van de jonge kerken en te weinig oog voor hun positie en hun recht op zelfstandigheid als kerk van Jezus Christus. Anderzijds, bij onze partners is er wel eens te weinig besef dat hun zelfstandigheid hen verplicht de uit liefde voor Jezus Christus verkregen middelen te optimaliseren, evenals de talenten die bij onze partners aanwezig zijn; men leunt soms wel iets te snel en te gemakkelijk aan tegen de Nederlandse zusterkerk. Oecumenische hulpverlening in de praktijk De praktijk van de oecumenische samenwerking en hulpverlening is nogal eens weerbarstig. Met de zelfstandige kerken GGRI op Papua bijvoorbeeld zijn vaak ingrijpende meningsverschillen over de manier van hulpverlening. Dit heeft in de afgelopen jaren meermalen tot gespannen verhoudingen geleid. Ditzelfde deed zich ook voor in onze relatie met de ERCC in Congo. In het algemeen streven we naar ‘autochtonisering’, door zoveel mogelijk te werken met lokaal personeel. In de praktijk moeten we echter wel eens een stapje terug doen. Dit is het geval geweest in Congo, waar we toch opnieuw een Nederlander als hoofd van de administratie moesten benoemen. Dit soort problemen zullen de komende jaren opnieuw de aandacht krijgen in de doorgaande bezinning over het gestalte geven aan oecumenische samenwerking. Ontwikkelingen binnen de GKv Binnen de GKv in Nederland doen zich allerlei ontwikkelingen voor. Het is van groot belang als deputaatschap om daar adequaat op te reageren, voor zover ze het werkveld van het deputaatschap betreffen. We noemen er hier twee: - Uitzending van GKv leden door niet-GKv organisaties Er is een trend te zien dat veel kerkleden zich inzetten of in willen zetten op het gebied van zending en hulpverlening, en dat doen door zich uit te laten zenden door niet-GKv organisaties. Veelal vragen die niet-kerkelijke organisaties wel een bepaalde betrokkenheid van de thuiskerk van die persoon. Kerkenraden vinden het niet altijd gemakkelijk om hiermee om te gaan. Hoewel de GS de deputaten hier geen expliciete opdracht voor hebben gegeven, hebben zij gemeend een handreiking te moeten schrijven om kerkenraden hierin te adviseren. - Charismatische beweging Een andere ontwikkeling, waarmee niet alleen onze partnerkerken in het buitenland worden geconfronteerd, maar ook de GKv zelf, is de toenemende invloed van de charismatische beweging binnen de kerken. Dit is enkele keren het hoofdthema geweest van de meicursus voor kerkelijk kader, gegeven door de afdeling IRTT. Deze cursussen hebben geleid tot een bijzonder document, de ´Kandelaar verklaring´, geschreven door theologen uit een zevental landen, meest Afrikaans en Aziatisch. Hierin is geprobeerd vanuit de gereformeerde inzichten en beslissingen een verantwoorde reactie te geven op de charismatische beweging. 1.2
Het verslag
In dit verslag wordt gerapporteerd over de manier waarop deputaten ZHT aan de opdrachten die hen door de GS van Zuidhorn waren toevertrouwd hebben voldaan. Voor de duidelijkheid
8
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
is in bijlage 1 de besluittekst opgenomen, zonder de bijlagen. Het gaat in deze rapportage dan in het bijzonder om besluit 2.b en 3. Het synodebesluit 1 is een goedkeuring van eerder gevoerd beleid. Over synodebesluit 3, het besturen van de Stichting De Verre Naasten, rapporteert het bestuur elk jaar aan de gehele achterban in zijn jaarverslag. Deze jaarverslagen vormen in feite een integrerend onderdeel van dit rapport (zie bijlage 11). Synodebesluit 2.a betreft de benoeming van deputaten ZHT. In hoofdstuk 2 wordt beschreven hoe de deputaten hebben gewerkt en hoe zij het Instituut voor ZHT hebben aangestuurd. Hoofdstuk 3 geeft een korte beschrijving van de structuur van het Instituut. Artikel 1 en 2 van synodebesluit 2.b gaan over de manier van besturen van het Instituut door deputaten. In paragraaf 2.2 van dit verslag wordt daarover gerapporteerd. In bijlage 2 is het door deputaten vastgestelde directiestatuut opgenomen. In artikel 3 en 4 van synodebesluit 2.b draagt de synode op om te besturen volgens het door de synode vastgestelde beleid en om nieuw beleid te ontwikkelen binnen de door de synode vastgestelde visie en strategie. Aangezien deputaten zoals eerder in dit hoofdstuk is vermeld hebben gestreefd naar optimale samenwerking met de regionale zendende instanties, moet dit besluit worden gezien in samenhang met artikel 13 van synodebesluit 2.b. Daar wordt de deputaten opgedragen aan de volgende GS een Generaal Beleidsdocument voor te leggen. In hoofdstuk 5 wordt hierover gerapporteerd. In paragraaf 5.1 wordt een overzicht gegeven van het totale werkveld van zendende instanties en landelijk Instituut. In paragraaf 5.2 is het proces beschreven hoe het document ‘Generaal Beleid’ tot stand is gekomen. De tekst van dit document is te vinden in bijlage 3. In de volgende paragrafen is het gevoerde beleid op verschillende beleidsterreinen beschreven, voor zover het niet in het document ‘Generaal Beleid’ is te vinden. Ook zijn daar aanzetten gegeven voor nieuw te ontwikkelen beleid De artikelen 5 t/m 9 en 12 van het synodebesluit gaan over financieel beleid. De laatste gaat over de zendende instanties, de eerste 5 over het financieel beleid van het Instituut. Over dit alles wordt gerapporteerd in hoofdstuk 6. De GS heeft in besluit 2.b, artikel 10 de opdracht gegeven om in de samenwerking met de zendende instanties op de ingeslagen weg voort te gaan. Dit komt aan de orde in paragraaf 5.3. In synodebesluit artikel 11 werd expliciet opgedragen om het ROFOR netwerk te onderhouden en waar mogelijk te streven naar kerkverbandelijke inkadering van de projecten. Hierover is gerapporteerd in het hoofdstuk 4.1. e. In hoofdstuk 4 is ook het verslag te lezen van de overige overlegstructuren en netwerken waarin deputaten ZHT en haar instituut in participeren.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
9
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
2
DEPUTAATSCHAP – INSTITUUT
2.1
Primi en secundi deputaten
Er zijn door de GS Zuidhorn een negental primi deputaten benoemd. Zij hebben allen bewilligd in hun benoeming en zijn niet tussentijds afgetreden (gegevens tot aug. 2004). Er waren ook vier secundi deputaten benoemd. Er is besloten om pas beroep te doen op secundi, als een primus deputaat zich definitief terugtrekt als deputaat. Wel is besloten om de secundi de notulen van de deputatenvergaderingen, de periodeverslagen van het instituut en het jaarverslag op te sturen. Ook werden secundi uitgenodigd voor studiedagen. Dit alles met de bedoeling, dat als er beroep gedaan moest worden op de secundi, zij snel ingewerkt zouden zijn. 2.2
Structuur
In het verslag van deputaten Zending en Hulpverlening aan de GS 2002 is de relatie deputaatschap-instituut, en het bijbehorende bestuursmodel beschreven (paragraaf 6.2 verslag van dep. Z&H aan de GS 2002). Samengevat komt het hier op neer: De uitvoering van de opdrachten die de GS 2002 aan deputaten ZHT hebben gegeven, hebben die deputaten in handen gelegd van het Instituut voor Zending, Hulpverlening en Training van de GKv. Dit instituut draagt de publieksnaam De Verre Naasten, vaak afgekort tot DVN. Het instituut staat onder leiding van een directie, die rapporteert aan de deputaten. Deputaten vormen het bestuur van het Instituut . Het Instituut heeft, zoals is uitgelegd in het rapport van deputaten Z&H aan de GS Leusden, de juridische vorm van een stichting. Alle personeelsleden zijn in dienst van de stichting. De stichting stelt haar geldmiddelen, conform artikel 3 van haar statuten ter beschikking aan deputaten ZHT. Om te voorkomen dat de stichting een eigen leven gaat leiden, is er gestreefd naar een maximale personele unie tussen de deputaten en het bestuur van de stichting. Dit betekent dat acht van de negen deputaten zijn benoemd als bestuurder van de stichting. Eén deputaat, nl. br. Ko Joosse, kon niet als bestuurslid worden benoemd aangezien het CBF vereist dat er in het bestuur van een stichting met het keurmerk van het CBF geen nabije familieleden zitten, en hij een broer is van voorzitter ds. Leen Joosse. De deputaten besturen het instituut via het model ‘Besturen op afstand’, conform besluit 2.a artikel 1 van de GS 2002. Dat betekent dat deputaten beleidsinitiërend, -vaststellend en corrigerend zijn, waar de directie beleidsvoorbereidend en -uitvoerend is. De deputaten op hun beurt rapporteren aan de GS, en vragen aan de GS om het gevoerde beleid goed te keuren en de te volgen strategie voor de komende jaren vast te stellen. Conform besluit 2.a artikel 2 van de GS zijn de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directie zorgvuldig vastgelegd in een directiestatuut (zie bijlage 2). 2.3
Activiteiten
Deputaten ZHT hebben vanaf de GS 2002 tot het moment dat dit verslag is geschreven 15 keer een reguliere vergadering gehouden. Voor de resterende tijd tot de GS 2005 staan nog 4 vergaderingen gepland, hetgeen een totaal van 19 vergaderingen geeft. Deze vergaderingen zijn voorbereid door het moderamen en de directie. Het moderamen bestaat uit drie personen, nl. ds. Leen Joosse, voorzitter, br. Ben Gort secretaris/penningmeester en zr. Arien Bekker. De belangrijkste taken van het moderamen zijn: - het opstellen van de agenda van de deputatenvergaderingen; - het vormen van het eerste aanspreekpunt van de directie bij urgente zaken.
10
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Deputaten hebben een commissie gevormd met de naam Commissie Zendende Instanties (CZI), bestaande uit zr. Arien Bekker-Holtland (voorzitter), ds. Leen Joosse, ds. Rufus Pos en de directie van het instituut. De CZI is direct betrokken bij de relatie met de verschillende zendende instanties. Zij organiseert eens per jaar een vergadering van de zendende instanties met de dep. ZHT. Ook vergadert zij bilateraal met de zendende instanties als daar een aanleiding voor is. De CZI heeft tot september 2004 tien keer vergaderd. Ook is er een financiële commissie gevormd, bestaande uit de penningmeester, br. Ben Gort en br. Kees Manni. Deze commissie adviseert de directie in financiële zaken. Zij vergadert tenminste twee keer per jaar, één keer over de conceptbegroting en één keer over de conceptjaarrekening. Zowel in 2003 als in 2004 zijn bezinningsdagen gehouden. Op deze niet-besluitvormende bijeenkomsten werd samen met de staf en met leden van adviesraden onderwerpen besproken die een strategisch belang hebben voor het werkveld. In juni 2003 is het onderwerp ‘Trends en ontwikkelingen in de GKv’ besproken, n.a.v. een inleiding door dhr. Peter Bergwerff. Dit onderwerp staat opnieuw op de agenda voor het najaar 2004, waar het meer wordt toegespitst op het gebied ‘Zending en Hulpverlening’. Over het onderwerp ‘Gerechtigheid’ is in januari 2003 een algemene studiedag gehouden. In oktober 2003 is in een bezinningsdag gewijd aan ditzelfde onderwerp, waarbij gepoogd is een eerste lijn te trekken richting beleidsvorming. Zie verder paragraaf 5.4. In bijlage 4 zijn alle namen van de deputaten met hun functies op een rijtje gezet.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
11
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
3.
HET INSTITUUT DE VERRE NAASTEN
3.1
Directie
De directie bestaat uit de brs. Menno van Hulst, directeur en Ben van der Lugt, plaatsvervangend directeur. De directie stelt in het najaar van elk jaar een driejarenplan, met bijbehorende driejarenraming op. Nadat deze door de deputaten is vastgesteld wordt een jaarplan met bijbehorende begroting opgesteld. Deze wordt in de decembervergadering van de deputaten vastgesteld. De directie rapporteert in periodeverslagen aan de deputaten. In periodeverslagen wordt over de activiteiten van het instituut gerapporteerd, waarbij zoveel mogelijk de financiële gegevens zijn geïntegreerd. Tot en met 2002 waren dit kwartaalverslagen. Vanaf 2003 wordt gerapporteerd over periodes van vier maanden. De directeur geeft leiding aan de afdelingshoofden van de vier afdelingen. In bijlage 5 is de structuur van het instituut weergegeven in een organogram. Zowel de directeur als ook de plaatsvervangend directeur zijn ook afdelingshoofd. Eén keer per maand wordt een afdelingshoofdenoverleg gehouden. 3.2
Buitenland
Het werk in het buitenland wordt gecoördineerd vanuit de afdeling buitenland. Deze bestaat uit een aantal regiocoördinatoren, onder leiding van het afdelingshoofd, br. Menno van Hulst. Er zijn betaalde krachten en vrijwilligers onder de regiocoördinatoren. Minimaal eens per maand wordt vergaderd in het Regiocoördinatorenoverleg. De afdeling Buitenland laat zich adviseren door de Adviesraad Buitenland (AB). De AB vergadert minimaal vier keer per jaar, en brengt advies uit aan het hoofd buitenland over nieuwe projecten en programma’s, en over alle zaken die het buitenlandwerk aangaan. In paragraaf 5.1 wordt inhoudelijk ingegaan op de programma’s en projecten die o.a. door de afdeling buitenland worden gecoördineerd. 3.3
IRTT
IRTT staat voor Intercultural Reformed Theological Training. Deze afdeling staat onder leiding van br. Ben van der Lugt. Naast het afdelingshoofd zijn er twee parttime docenten. Het werk wordt ingedeeld in drie clusters: 1.Opleiding / begeleiding van uitgezondenen Het gaat hierbij om trainingen, die worden gegeven aan uitgezondenen van de GKv, maar ook van de CGK en van enkele niet-zusterkerken . Deze uitgezondenen kunnen missionaire predikanten zijn, maar ook oecumenische hulpverleners. Een deel van de trainingen wordt uitbesteed aan externe instituten, zoals het Hendrik Kraemer Instituut (HKI, van de PKN) en het Steunpunt GemeenteOpbouw (SGO). 2. Training kader buitenlandse kerken Ook worden trainingen op theologisch gebied gegeven aan kader van buitenlandse kerken. Dit gebeurt in Nederland tijdens de zogenaamde meicursussen. De afgelopen jaren is het thema van deze cursussen geweest ‘De charismatische beweging’. Ook worden enkele malen per jaar cursussen gegeven op locatie in het buitenland gegeven. IRTT heeft een 'pool' van docenten gevormd die aan deze trainingen kunnen bijdragen. 3. Beleidsondersteuning voor zendende instanties De afdeling IRTT is ook beschikbaar voor advisering aan zendende instanties (van GKv,
12
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
maar ook van andere kerken), en organiseert studiedagen, gericht op zaken die het beleid van de zendende instanties aangaan, waarover geadviseerd kan worden. In paragraaf 5.5 wordt inhoudelijk ingegaan op het werk van deze afdeling. 3.4
Voorlichting en Fondsenwerving
De afdeling Voorlichting en fondsenwerving wordt geleid door br. Tjerk de Vries. Naast het afdelingshoofd zijn er twee medewerkers. Deze afdeling maakt veel gebruik van vrijwilligers. Voorlichting geven in Nederland over de wereldwijde christelijke gemeenschap is een kerntaak van DVN. Dit gebeurt door het publicaties in tijdschriften, boeken en op de website, en door samenkomsten als gemeenteavonden, zendingszondagen en DVN dagen. Om het werk uit te kunnen voeren is geld nodig. Belangrijk zijn de donaties uit de eigen achterban – in principe alle leden van de GKv. Hiertoe wordt een omvangrijk adressenbestand bijgehouden. Er komen ook fondsen binnen via schenkingen, nalatenschappen, projectadoptie, kerken en diaconieën. Naast de fondsenwerving uit eigen achterban, wordt ook aan ‘Institutionele Fondsenwerving’ gedaan. Dit betekent dat bij fondsverstrekkende instellingen geld wordt gevraagd op basis van projectvoorstellen, en onder voorwaarde van rapportage achteraf. De afdeling wordt geadviseerd door de Adviesraad Voorlichting en Fondsenwerving. 3.5
Administratie
De afdeling administratie wordt geleid door br. Tim Fennema. Er zijn twee medewerkers. Zij hebben tot taak de financiële, de personeels- en de overige administratie te verzorgen. De taken van deze afdeling strekken zich in toenemende mate uit tot het geven van aanwijzingen en adviezen aan buitenlandse partners op administratief gebied. Alle afdelingen maken gebruik van de secretariële diensten van twee secretaresses.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
13
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
4
OVERLEG EN NETWERKEN
In het werken aan de realisatie van de doelen zoals verantwoord in hoofdstuk 5 en 6, heeft DVN, aangestuurd door de deputaten, 'overleg' gehad met andere instituten van de eigen kerken en geparticipeerd in andere 'netwerken'. 4.1
Overleg
a. BBK – Deputaten betrekkingen buitenlandse kerken
Overleg en afstemming met deputaten BBK is van het grootste belang voor deputaten ZHT, aangezien beide deputaatschappen vaak met dezelfde buitenlandse kerken te maken hebben. Uiteraard is het dan van belang dat de GKv zoveel mogelijk één stem laat horen. Dit overleg vindt plaats door eens per jaar een vergadering te beleggen van het moderamen van ZHT met sectie 7 van BBK. Daarnaast is er op uitvoerend vlak regelmatig overleg op het niveau van de regiocoördinator van het Instituut met de betreffende regionale sectie van BBK. Op de agenda voor het najaar 2004 staat de vaststelling van een gezamenlijke notitie van deputaten BBK en ZHT, waarin de visie op oecumene wordt beschreven. b. GDD – Generaal diaconaal deputaatschap
Op uitvoeringsniveau is er regelmatig en goed contact geweest tussen het Instituut van ZHT en het Diaconaal Steunpunt, uitvoerend orgaan van het GDD. De afstemming gaat over uiteenlopende zaken als bestemming van noodhulpprojecten, taak van diakenen in Zending & Hulpverleningscommissies, bestemming van dankdagprojecten, gezamenlijke publicaties. In 2002 is een reader uitgegeven door het Diaconaal Steunpunt en DVN samen, onder de naam ‘Diaconaat naar buiten, een bundel artikelen over onze diaconale taak ten opzicht van nabije en verre naasten’. In 2004 is er opnieuw een gezamenlijke productie geweest, onder de titel ‘De Diaconale Gemeente’, geschreven door ds. Gerrit Riemer. Er was geen aanleiding tot formeel contact op deputatenniveau. c. de TUK – Theologische Universiteit Kampen
Er is een tweetal keer naar aanleiding van een publicatie een studiedag georganiseerd door de Theologische Universiteit in Kampen (Broederweg) en de afdeling IRTT van het Instituut samen. De eerste was in maart 2003, n.a.v. het boek ‘Metamorfose, intercultureel begeleiden van kerken in een niet-christelijke omgeving’, geschreven door IRTT- en TUKdocent ds. Kees Haak. De tweede studiedag in het najaar van 2004 ging over het boek ‘Hart voor de stad’ van de hand van TUK docent dr. Peter van de Kamp. Ook heeft de afdeling IRTT een bijdrage geleverd aan de ‘Internationaliseringnota’ van de TUK. d. DTEG/ASE – Deputaten toerusting evangeliserende gemeente/ Deputaten aanvullende steun evangelisatie
Traditioneel wordt er vanuit gegaan dat ZHT gericht is op evangelieverkondiging in het buitenland en DTEG (voorheen LVEA)voor verkondiging buiten de kerk in de eigen westerse omgeving. Daarnaast is het deputaatschap ASE actief in dit veld. Aangezien er momenteel veel buitenlanders in Nederland wonen is dit onderscheid diffuser geworden. In het verlengde van de taak van de afdeling IRTT om 'zendelingen' op te leiden voor de missionaire taak in het buitenland, werd in het verleden de expertise die werd opgebouwd ook gebruikt voor de opleiding en training van mensen die werden ingezet voor
14
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
'evangelisatie'. Daarom was er destijds enkele malen overleg tussen IRTT en het LVEA. De kennis en betrokkenheid van IRTT bij de evangeliserende activiteiten in de kerken maakte het logisch die ervaring te blijven gebruiken bij het ontwerpen en uitvoeren van trainingsprogramma’s van vrijgestelden voor evangelisatie. Nadat het LVEA was omgevormd tot DTEG lag ook het contact met DTEG voor de hand; het werd ook door de GS als opdracht meegegeven. Een deel van de motivatie daarvoor was de overweging dat ervaringen in het buitenland (Derde Wereld), m.n. ervaringen met missionaire projecten in urbane omgevingen, wellicht vruchtbaar gemaakt zouden kunnen worden voor de ontwikkeling van evangelisatieprojecten in Nederlandse steden. Het overleg met DTEG heeft tot nu toe geen structureel karakter. Wel is er incidenteel overleg en afstemming met de MAR (Missionaire Arbeid Rijnmond), en met evangelisatieprojecten in Den Haag en Amsterdam. Ook de GS-opdracht verleend aan ASE leidde tot contacten. Er werd door de afdeling IRTT advies geleverd in een vroege fase en vertegenwoordigers van ZHT waren aanwezig op de door ASE uitgeschreven studiedag op 19-06-04. O.a. het beleid m.b.t. 'gemeentestichting' werd besproken. De behoefte aan visieontwikkeling over 'evangelisatie' (in relatie tot de visieontwikkeling over 'Zending' en 'hulpverlening' die door ZHT wordt behartigd) werd bevestigd, maar geconcludeerd werd dat er grotere duidelijkheid dient te komen wie primair verantwoordelijk is voor die visieontwikkeling. Ook de zaak van de opleiding van de mensen die zullen worden ingezet in 'evangelisatieprojecten' kwam opnieuw ter sprake. De afdeling IRTT van ZHT is daarvoor beschikbaar. Deputaten ZHT vinden het wenselijk, dat alle evangelisatiepredikanten een aanvullend IRTT traject volgen, uiteraard in afstemming met hun opdrachtgever. e. ROFOR – Platform Hulp in het Buitenland
Door deputaten BBK is het platform Reformed Organisations for Foreign Relief (ROFOR) in het leven geroepen om initiatieven binnen de GKv rond hulpverlening in het buitenland rond de tafel te krijgen. Deputaten ZHT hebben deze taak overgedragen gekregen van BBK. De GS van Zuidhorn (2002) heeft deputaten opgedragen om ‘het ROFOR-netwerk te onderhouden en waar mogelijk te streven naar kerkverbandelijke inkadering van de projecten.’ (besluit 2.a artikel 11) Er worden jaarlijkse vergaderingen gehouden met de deelnemers aan dit platform. Op de vergadering van april 2004 is besloten de naam te wijzigen in ‘Platform Hulpverlening in het Buitenland’, aangezien de Engelse naam niet correct is, en ook een Nederlandse naam werd geprefereerd. Met drie Platform-deelnemers is gesproken over verdere kerkverbandelijke inbedding, nl. Commissie Steun MERF (CSM), Commissie Bat Tsion en de Stichting Paulus. Met de kerkenraad van Meppel, waar de Commissie Steun MERF aan rapporteert, is afgesproken om te komen tot een samenwerking met het Instituut voor ZHT. Met de de Commissie Bat Tsion en de Stichting Paulus zijn de gesprekken nog gaande. De deelnemers van het Platform hebben de gelegenheid zich te presenteren op de website van De Verre Naasten (zie www.deverrenaasten.nl onder de knop ZHT). 4.2
Netwerken
a. ICRC
De International Conference of Reformed Churches wordt door het deputaatschap ZHT gezien als het belangrijkste internationale oecumenische netwerk. In eerste instantie zullen we een relatie aangaan en onderhouden met kerken die lid zijn van de ICRC. En als er buiten de ICRC een relatie wordt aangegaan, zal altijd de ICRC gepromoot worden als zijnde een betrouwbaar en vruchtbaar oecumenisch netwerk van kerken die trouw willen zijn aan de gereformeerde belijdenissen. Het lidmaatschap van de GKv van de ICRC verloopt via deputaten BBK. Zij zullen in hun
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
15
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
rapport daarover verslag doen. Hier wordt gerapporteerd over de zaken waar de ICRC en deputaten ZHT elkaar raken. De website van de ICRC is www.icrconline.com. Regional Missions Conferences Vanaf het begin werden er vanuit de ICRC Regional Missions Conferences georganiseerd in de continenten Afrika, Latijns-Amerika en Azië. Vertegenwoordigers van het instituut, met name van de afdeling Buitenland, bezoeken deze conferenties en participeren actief daarin. In 2003 is de Afrika conferentie in Lubumbashi, Congo bezocht en de Azië conferentie in Bangkok, Thailand. De conferentie in Latijns-Amerika is dit keer niet door gegaan. Deputaten ZHT zijn van mening dat het concept van waaruit deze conferenties worden georganiseerd aan herziening toe is: te zeer werd tot nu toe de nadruk gelegd op de wenselijkheid en noodzaak van het organiseren van deze regionale activiteit vanuit het perspectief van de westerse zendingen die in de Derde Wereld regio's opereerden. 'Jonge kerken' werden min of meer gegund aanwezig te zijn, maar structureel was daar onvoldoende aandacht voor. Gelukkig kan geconstateerd worden dat er op dit punt een positieve verandering is opgetreden. Missions Committee De afdeling IRTT (in overleg met het zendingsbureau van de CGK) hielp de vergaderingen van de Missions Committee van de ICRC organiseren in juni 2003 en opnieuw in juni 2004. Ook presenteerde het hoofd van de afdeling IRTT in juni 2003 een lezing waarin geprobeerd werd aan te geven dat het mandaat van de ICRC voor de MC een visie op 'zending' vertegenwoordigt die onvoldoende rekening houdt met een nieuwe constellatie; dat wil zeggen, er is noodzaak in het oecumenisch netwerk van de ICRC de gelijkwaardige relatie van kerken met haar buitenlandse partners centraal te stellen en te spreken van ‘oecumenische hulpverlening’. Op de vergadering in juni 2004 werd de afdeling IRTT verzocht samen met het opleidingsinstituut MTI van de Presbyterian Church in Korea een conferentie te beleggen met vertegenwoordigers van de ICRC-kerken die verantwoordelijk zijn voor de training van hun zendelingen. En wel, om te bezien of in de opleidings- en trainingsprogramma's de gevolgen van de nieuwe oecumenische situatie voor 'Zending' en 'Hulpverlening' voldoende in rekening zijn gebracht. De resultaten van dat onderzoek zullen aan een volgende vergadering van de MC worden aangeboden en dan zal bezien worden of deze aanleiding geven om aan de algemene conferentie in 2005 (oktober; Zuid-Afrika) ideeën aan te bieden die zouden kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een Gereformeerde missiologie die relevant is voor de 21e eeuw en 'zending' in het netwerk van de ICRC-kerken zou kunnen bevorderen. b. Prisma
De Stichting De Verre Naasten is lid van Prisma. Prisma is een koepelorganisatie in de vorm van een vereniging van reformatorische en evangelische christelijke hulpverleningsorganisaties in Nederland. De doelstelling van Prisma is: a. overleg en samenwerking tussen reformatorische/evangelische kerken en organisaties, actief op het gebied van internationaal dienstbetoon en ontwikkelingssamenwerking; b. het met en voor haar leden doordenken van gemeenschappelijke thema’s en het innemen van gemeenschappelijke standpunten ten aanzien van deze thema’s; c. het behartigen van gemeenschappelijke belangen van de leden. Prisma heeft een kantoor en enkele vaste medewerkers. Deze worden voor het grootste deel betaald uit een percentage van het ICCO-blockgrant (zie hierna). De website van prisma is www.prismaweb.org. De leden van de vereniging komen 2 à 3 keer per jaar bijeen in Algemene
16
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Ledenvergaderingen. Het eigenlijke werk vindt het meest plaats in werkgroepen. DVN is actief lid van twee werkgroepen. 1. De werkgroep Institutionele Fondsenwerving. De afgelopen jaren is de voornaamste taak van deze werkgroep geweest om een overeenkomst met medefinancieringsorganisatie ICCO af te sluiten en vervolgens uit te voeren. Volgens deze overeenkomst krijgt Prisma een ‘blockgrant’ van ICCO. Met behulp van deze blockgrant worden de fondsenwerving ten behoeve van bepaalde projecten van Prismaleden verdubbeld door ICOO. Sinds 2003 maakt DVN op bescheiden schaal gebruik van deze mogelijkheid. 2. De AIDS werkgroep. Deze werkgroep stimuleert opinievorming binnen de lidorganisaties, hun achterban en hun partnerorganisaties over het ingrijpende HIV/AIDS vraagstuk. In een beleidsstuk is een christelijke benadering van de hulpverlening i.v.mm. HIV/AIDS vastgelegd. Er is een enquête gehouden in de achterban van Prisma-leden over de kennis over de HIV/AIDS problematiek. De afdeling IRTT maakt gebruik van deze werkgroep voor de ontwikkeling van een cursus voor uitgezondenen. Verder participeert het instituut in een studietraject van Prisma samen het Instituut voor Cultuurethiek (ICE) over christelijke visie op ontwikkelingssamenwerking. Dit project zal DV worden afgesloten met de publicatie van een boek, dat als opvolger gezien kan worden van het boek ‘Als de olifanten vechten…’. c. ADC- Archief en Documentatiecentrum
De GKv herdacht in augustus 2004 dat het zestig jaar geleden is, dat zij ontstond. Het is altijd belangrijk om lessen te trekken uit het verleden voor het goed begrijpen van het heden en om lijnen te trekken naar de toekomst. Dit geldt ook voor het terrein van zending en hulpverlening. Het deputaatschap ZHT is als centrale instantie op het gebied van zending en hulpverlening in GKv de meest voor de hand liggende organisatie om zich hard te maken voor een serieuze geschiedschrijving van haar werkgebied. Er zijn tot nu toe incidenteel enkele gedenkboeken verschenen. Ook is er een enkele keer een publicatie verschenen met een meer wetenschappelijke intentie. De afdeling IRTT heeft met het ADC van de GKv contact gehad over de manier waarop de geschiedschrijving van zending en hulpverlening meer serieus en systematisch ter hand genomen kan worden. Het instituut ZHT is zelf niet geëquipeerd om dit soort studies uit te voeren. Wel kan zij een bescheiden som geld per jaar hiervoor vrij maken, en ook anderszins haar medewerking verlenen. Deputaten ZHT zijn van mening dat dit goede aandacht verdient. d. Kerkelijke contacten in Nederland
Eén keer per jaar is er een moderaminaoverleg van deputaten die zending behartigen van de CGK, Gereformeerde Gemeenten in Nederland, GKv en van het bestuur van de GZB (Gereformeerde Zendingsbond binnen de PKN). Dit overleg heeft een studie- en uitwisselingskarakter. Ook is er enkele keren per jaar een directeurenoverleg van de bovengenoemde organisaties. De NGK nemen niet deel aan dit overleg, aangezien zij (nog) geen centraal orgaan voor zending hebben. Op uitvoeringsniveau is ook met regelmaat contact met bovenstaande instanties. Een enkele keer worden projecten ook gezamenlijk uitgevoerd. e. Bilaterale kerkelijke contacten buiten Nederland
Er is regelmatig of ad hoc overleg met andere kerken buiten Nederland die aan zending en hulpverlening doen. Veelal gaat het hier om afstemming in verband met hulpverlening aan een bepaalde kerk. Het meest vergaand is de afstemming met de Canadese kerken voor het werk met de IRB,
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
17
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
waarbij is afgesproken het hulpverleningswerk te coördineren via een commissie. Ook is er met de Canadese en de Australische kerken afstemming i.v.m. het werk in Indonesië. Met de Schotse kerken is overleg i.v.m. het werk in India, de Australische kerken i.v.m. Indonesië; met de RCUS (VS) en met de GKSA (Zuid-Afrika) i.v.m. de gezamenlijke partner de ERCC in Congo. f. Gbouw
Het Instituut is huurder van kantoorruimte in het Gbouw. Het Gbouw is eigendom van de Stichting Huisvesting Gereformeerde Organisaties, waarin het Instituut bestuurlijk participeert. Binnen het Gbouw zijn een aantal gereformeerde organisaties gehuisvest, waaronder een groeiend aantal kerkelijke. Deputaten BBK zijn in het Gbouw gehuisvest. Het Instituut van ZHT verleent facilitaire diensten aan deputaten BBK. Verder hebben de deputaatschappen GDD (Diaconaal Steunpunt), SGO en DTEG hun kantoor in het Gbouw, evenals de organisatie Luisterpost/Bralectah, Emission, de IJsselronde en Sprank, naast enkele commerciële huurders. Deze gezamenlijke huisvesting biedt vele mogelijkheden tot facilitaire samenwerking, maar ook tot inhoudelijke afstemming, waar veelvuldig gebruik van wordt gemaakt.
18
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
5.
BELEID
In dit hoofdstuk zullen de beleidsmatige zaken, voor zover ze niet strikt financieel zijn, aan de orde komen. Om zinvol over huidige en toekomstige beleidslijnen te kunnen nadenken, is het goed om een overzicht te hebben van de activiteiten van DVN en zendende instanties. Dat staat in paragraaf 5.1. 5.1
Overzicht activiteiten
Door De Verre Naasten en door alle zendende instanties die binnen de GKv werkzaam zijn, worden op allerlei gebieden activiteiten van zending, hulpverlening en training uitgevoerd. In deze paragraaf wordt daarvan een beschrijvend overzicht gegeven, waarbij vooral aandacht is geschonken aan de jaren 2002-2004. De activiteiten zijn in te delen in de categorieën kerkelijk werk, maatschappelijk werk, humanitaire hulpverlening en facilitaire ondersteuning. Hierbij moet wel bedacht worden, dat ook de laatste drie categorieën in zekere zin kerkelijk zijn. Ze worden alleen maar uitgevoerd als er een relatie is met een kerk.
I.
KERKELIJK WERK
a. Missionair werk
Zending betekent in eigenlijke zin het verkondigen van Gods Woord en het komen tot kerkplanting in een gebied waar nog geen kerk is. In deze zin wordt onder verantwoordelijkheid van een GKv-gemeente strikt genomen alleen nog door de Zendingscommissie van Dordrecht, gesteund door de classis Dordrecht, aan zending gedaan. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw is op Curaçao, eerst door de kerk van Rijnsburg en later door de kerk van Dordrecht het evangelie verkondigd. Dit heeft geleid tot een kleine zendingsgemeente, die al behoorlijk zelfstandig functioneert, maar nog niet is geïnstitueerd. Op dit moment is er, na de repatriëring van ds. Jasper Klapwijk nog één zendeling werkzaam op Curaçao, nl. ds. Afinus de Vries. Voor opleiding van voorgangers wordt gebruik gemaakt van de opleiding van de genabuurde zusterkerk in Venezuela, de Gereformeerde Kerk van Venezuela (IRV). We hopen dat de gemeente binnen enkele jaren kan worden geïnstitueerd. Wat steeds meer voorkomt is dat vanuit Nederland niet onder eigen verantwoordelijkheid aan kerkplanting wordt gedaan, maar dat de lokale kerken worden gestimuleerd en in staat gesteld om in hun omgeving aan verkondiging met het oog op kerkplanting te doen. In Zuid-Afrika worden de Vrije Gereformeerde Kerken in Zuid-Afrika (VGKSA) door deputaten zending Zuid-Afrika namens de kerken in Noord-Nederland, in staat gesteld om hun missionaire werk te doen door het verlenen van personele en financiële hulp. In het stadje Belhar in de Kaapprovincie is ds. Hannes Breytenbach werkzaam in een zendingswijkgemeente van de kerk te Bellville. Ds. Charles Nicholson werkt sinds enkele jaren op een andere locatie daar in de buurt, Wesbank. In de wijkgemeente van Belhar zijn al wel de ambten ingesteld. Maar de wijkgemeente is nog niet geïnstitueerd. In Wesbank is de instelling van de ambten nog niet aan de orde. In de omgeving van Pretoria zijn in de afgelopen jaren twee gemeentes geïnstitueerd, nl. in Mamelodi en in Soshanguve. Beide gemeentes hebben hun eigen predikant. Vanuit enkele andere preekpunten wordt het kerkplantingswerk voortgezet. De twee Nederlandse zendelingen ds. Dirk Maurits Boersma en ds. Arjan de Visser zijn in afgelopen jaren naar een andere continent geroepen. De Zuid-Afrikaanse zendeling ds. Johan Bosman is op dit moment meer op afstand betrokken bij het kerkplantingswerk. Er is nog wel een vacature voor een zendeling in dit gebied.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
19
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
In het zuiden van Brazilië wordt onder verantwoording van de Presbyteriaanse Kerk van Brazilië (IPB) een omvangrijk evangelisatie en kerkplantingsproject uitgevoerd in het gebied Rio Grande do Sul. De helft van de kosten hiervoor wordt gedragen door de IPB zelf, de andere helft door de Drentse zendingsdeputaten namens de Drentse kerken. In Kenia steunt DVN twee kerkplanters van de Afrikaans Evangelisch Presbyteriaanse Kerk (AEPC). Het gaat om twee predikanten, waarvan er één op het platteland werkt en de ander in de hoofdstad Nairobi. Ze krijgen een traktement voor een periode van vijf jaar plus geld om een eenvoudig kerkgebouw neer te zetten. Soortgelijke projecten worden ook door DVN ondersteund in India. In een overwegend Hindoeïstische of Boedistische omgeving wordt door evangelisten van verschillende gereformeerde en presbyteriaanse kerken het evangelie verkondigd en gemeenten gesticht. Ook in andere landen wordt missionair werk gestimuleerd door bijvoorbeeld het geven van toerusting op het gebied van evangelisatie. Het is duidelijk dat het missionaire werk van de GKv veranderd is van uitvoeringsvorm. Het is verschoven van het uitzenden van zendelingen die onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse kerkenraad Gods blijde boodschap verkondigen om te komen tot kerkplanting, naar het stimuleren, toerusten en van financiële en eventueel personele hulp voorzien van zelfstandige kerken. Maar wat blijft, is dat de boodschap van de redding die er is in Christus, onverkort en duidelijk mag worden verkondigd aan hen die deze boodschap nog niet kennen, of daarvan vervreemd zijn. b. Opleiding voorgangers
Een relatief sterk punt van de GKv is de diepgaande kennis van de gereformeerde theologie. Daar willen we graag van delen. Op veel plaatsen op de wereld wordt ondersteuning gegeven aan de opleiding van voorgangers voor allerlei kerken. Dit kan gebeuren via een eigen school van de kerk of via interkerkelijke opleidingen Veelal werd het beginnen van een theologische opleiding gezien als het sluitstuk van zendingswerk. Naar model van onze eigen TU in Kampen, zou elke kerk idealiter een eigen kerkelijke opleiding voor haar eigen voorgangers moeten hebben. Dit heeft geleid tot het stichten van theologische opleidingen door de ‘zending’ op lager en middelbaar niveau. Dit is in Indonesië gebeurd op de eilanden Papua, Kalimantan Barat en Sumba. De opleiding op Papua functioneert echter nu niet meer op hetzelfde niveau. De theologische opleiding in Congo functioneert goed. Het ressort Utrecht heeft voor deze opleiding naast enkele Congolese docenten de volgende Nederlandse docenten ter beschikking gesteld: ds. Thijs Blok (inmiddels gerepatrieerd), ds. Jan Mathijs van Leeuwen en ds. Henk Folkers. In Venezuela wordt door DVN een theologische opleiding op twee niveaus van voorgangers van de nog kleine Gereformeerde Kerk van Venezuela (IRV) mogelijk gemaakt. Ds. Han Keesenberg, in dienst van DVN, is hiervan de hoofddocent. In Brazilië wordt samen met onze zusterkerk, de Canadese en Amerikaanse Gereformeerde Kerken (CANRC), een kleine kerkelijke opleiding ondersteund van de Gereformeerde Kerken van Brazilië (IRB). In Kiev, Oekraïne, zijn de Gelderse zendingsdeputaten nauw betrokken bij een opleiding voor voorgangers, samen met enkele andere gereformeerde en presbyteriaanse kerken. Ds. Jos Colijn is hier fulltime docent. Ook ds. Marten Nap heeft hier veel lessen gegeven. De Oekraïense Evangelische Gereformeerde Kerk (UERC) beschouwt dit instituut als de opleiding voor haar predikanten. In het algemeen gaat het in deze categorie om niet geaccrediteerde opleidingen, die een diploma geven dat alleen binnen de eigen kerken wordt erkend.
20
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Veel kerken krijgen ook steun voor de opleiding van hun voorgangers door het geven van studiebeurzen. Dit gaat vaak om geaccrediteerde opleidingen in het land van herkomst (Indonesië, Kenia, Zuid-Afrika, Brazilië). Zijn dit niet specifiek gereformeerde opleidingen, dan worden vaak via cursussen aanvullende lessen gegeven op het gebied van gereformeerde theologie (bijv. dogmatiek, kerkgeschiedenis en kerkrecht). Als het gaat om een hoger academisch niveau, worden ook wel beurzen gegeven voor een studie in het buitenland (Canada, Nederland, Zuid-Afrika). Een relatief nieuwe ontwikkeling is dat uitgezondenen van de GKv worden gevraagd om lessen te geven op niet-kerkelijke theologische opleidingen. Dit kan gaan om opleidingen van gereformeerd/presbyteriaanse signatuur. Zo zijn gastdocenten gestuurd naar de STTRII in Jakarta, Indonesië. Hetzelfde geldt voor het Presbyteriaanse Theologische Seminarie (PTS) in Dehra Dun, Noord-India. Op dit moment werkt ds. Houtman daar als docent, uitgezonden door DVN. Ook worden docenten uitgestuurd naar opleidingen die niet specifiek gereformeerd zijn, maar wel graag degelijke gereformeerde theologie onderwezen willen hebben. Dit is het geval in Jakarta, Indonesië bij de evangelische school SETIA, waar ds. Henk Venema en ds. Dick Mak als fulltime docenten werken of hebben gewerkt, uitgezonden door de Groninger Zendingsdeputaten. Ook zijn er vele Nederlandse gastdocenten geweest. De inbreng van de gereformeerde theologie binnen SETIA zal verder worden versterkt doordat enkele SETIA docenten een masters opleiding aan de TU in Kampen volgen. Ook zijn al vele malen door DVN gastdocenten van de GKv en de CGK gezonden naar de evangelische opleiding CCBI in Suriname. Naast de hiervoor beschreven steun aan de formele opleiding van voorgangers, wordt via cursussen ook op velerlei wijze in allerlei landen op non-formele wijze toerusting gegeven aan voorgangers. Speciaal moeten hier genoemd worden de cursussen die de afdeling IRTT van DVN geeft (zie ook par. 3.3 en bijlage 9. Drie keer per vier jaar wordt in Nederland een theologische cursus gegeven voor kader van buitenlandse kerken. Ook wordt op aanvraag enkele malen per jaar in het buitenland een cursus gereformeerde theologie georganiseerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een docentenpool. In toenemende mate is hierbij sprake van een wederkerig proces, waarin de inbreng uit het Zuiden en Oosten een grotere plaats krijgt. Samenvattend: het blijkt dat de steun aan de formele opleiding van voorgangers op twee manieren plaatsvindt: - via eigen, veelal niet geaccrediteerde opleidingen van de kerk - via steun aan andere opleidingen, door het verlenen van studiebeurzen, maar ook door het uitzenden van (gast)docenten Daarnaast worden voorgangers op talloze wijzen ook via non-formele cursussen toegerust. c. Kerkelijk opbouwwerk
In het algemeen wordt samengewerkt met kerkrechtelijk zelfstandig kerken, die echter in veel opzichten nog jong en onervaren zijn, en ook een groot gebrek aan middelen (financieel en personeel) hebben. Vandaar dat ook na kerkinstituering er in het kader van oecumenische relaties om hulp gevraagd wordt bij de verdere opbouw van de kerk. Zo heeft br. Rob van den Berg, uitgezonden door de Drentse zendingsdeputaten en door DVN, van 1999-2004 de Gereformeerde Kerk van Brazilië (IRB) in Colombo mogen dienen als kerkelijk opbouwwerker. Op Papua, Indonesië gebeurt dit werk door een team van uitgezondenen namens de Overijsselse Zendingsdeputaten en door de kerken van Zuid-Nederland. Ds. Roel Kuipers, ds. Henk van Hemmen, ds. Kees van de Beek, br. Johannes Veldhuizen, ds. Peter Baas, zr.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
21
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Maaike Harmsen en br. Jan Wieske hebben dit werk gedaan, doen het, of bereiden zich voor om dit werk te gaan doen met de GGRI Papua. Op Kalimantan Barat is ds. Johannes Jonkman parttime opbouwwerker, namens de Friese zendingsdeputaten. Sinds 2004 doet ds. Jan Boersema ditzelfde werk op de Indonesische eilanden Sumba, Savu en West-Timor, uitgezonden door DVN. Vaak kunnen de lokale kerkleiders het kerkelijk opbouwwerk beter, contextueel meer aangepast, doen dan de door Nederland uitgezondenen. Maar ze zijn niet altijd beschikbaar, omdat ze bijv. ook bezig moeten zijn met de opleiding voor voorgangers. Met het oog hierop is in India de afspraak gemaakt dat Nederland een docent voor de PTS uitzendt (zie hierboven), zodat de Indiase docenten van de PTS meer gelegenheid krijgen om het land in te gaan voor nazorg aan oud-studenten en ander opbouwwerk. In Benin is een hoofdtaak van de door DVN en de PS Holland-Noord uitgezonden ds. Koos Simpelaar het toerusten van kerkleiders van de Gereformeerd Belijdende Kerk van Benin (ERCB). In Oekraïne heeft ds. Harryvan, uitgezonden door de Gelderse zendingsdeputaten een soortgelijke taak ten aanzien van de UERC, evenals zijn voorgangers ds. Marten Nap en ds. Jan Werkman. In veel gevallen hebben de jonge kerken, waar we mee samenwerken, onvoldoende bestuurlijke en administratieve kwaliteiten om de noodzakelijk kerkelijk processen doorgang te doen vinden. Daarom heeft het fenomeen ‘Administratief opbouwwerker’ z’n intrede gedaan in het kerkelijk opbouwwerk in Indonesië en Congo. Kerkelijk opbouwwerk kan ook gedaan worden door het ondersteunen van kerkbouw in de letterlijke zin. Dit gebeurt vrijwel bij alle kerken waar we als GKv een hulprelatie mee hebben. Een bijzondere vorm van ondersteuning van kerken is het beschikbaar maken van de bijbel en christelijke literatuur in de eigen taal. Alle bijbelvertaalprojecten die we als GKv ondersteunen, worden uitgevoerd door Wycliffe bijbelvertalers. In Benin maken DVN en de kerken van de PS Holland-Noord twee bijbelvertaalprojecten mede mogelijk door het beschikbaar stellen van vertaler br. Geerhard Kloppenburg. Het gaat om de eindfase van een vertaling van het OT in het Fon en om het begin van de vertaling van het NT in het Adja. Br. Berend Jan Dikken ondersteunt diverse vertaalteams in het Oostelijke MiddellandseZeegebied, met financiële hulp van DVN. De kerken in Zuid-Nederland maken het vertaalwerk van Peter Jan en Maaike de Vries in het Korowai (op Papua, Indonesië) mogelijk. Ook is er in Congo, Benin en Indonesië aandacht voor de vertaling en het gebruik van kinderbijbels. De Groninger zendingsdeputaten ondersteunen een relatief omvangrijk literatuurproject in de Indonesische taal onder de naam Litindo. Drie Nederlandse schrijvers zijn hierbij betrokken, nl. ds. Jaap Groen, ds. Gerrit Riemer en ds. Henk Venema. Ook in andere talen wordt behoorlijk veel aandacht geschonken aan de productie van theologische literatuur; met name het Portugees (Drentse zendingsdeputaten) en het Frans (Spakenburg-Zuid, namens PS Utrecht) moeten hier genoemd worden.
II.
MAATSCHAPPELIJK WERK
a. Onderwijs
In het algemeen kun je zeggen, dat onderwijs één van de sleutels is voor ontwikkeling. Dit geldt ook voor de leden van de kerken waar we mee in oecumenisch contact staan. Zowel de beschikbaarheid als de kwaliteit van het onderwijs laten veel te wensen over. Vandaar dat in een aantal landen het geven van kwalitatief goed onderwijs wordt gestimuleerd en gefaciliteerd. Dit gebeurt door het financieren van schoolbouw, maar ook door bijscholing
22
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
van leerkrachten en schoolbestuurders. In de aanloopfase van een school kunnen ook exploitatiekosten worden betaald, maar dit moet zo spoedig mogelijk afgebouwd worden, zodat de school ook zonder externe hulp kan bestaan. Met hulp van DVN zijn in Congo vier basisscholen gebouwd. In Valencia, Venezuela wordt een basisschool gebouwd. In Soshanguve, Zuid-Afrika is met steun vanuit de kerken in Noord-Nederland en van DVN een christelijke basisschool gestart. In Noord-India worden ook, dankzij steun van DVN, scholen gebouwd. Deze spelen ook een belangrijke rol bij de evangelieverkondiging. Op de Filippijnen wordt een christelijke kleuterschool gesteund Op Papua worden, met steun van de kerken in Zuid-Nederland, studiebeurzen gegeven aan Papua’s voor middelbare opleidingen aan de kust. In Benin wordt schoolgeld betaald via de diaconie voor arme kinderen van de ERCB en hun directe omgeving, een project van DVN en de kerken in de PS Holland-Noord. Dit gaat om de basisschool en een aantal voortgezette technische opleidingen. Voor velen is het te laat voor een formele opleiding, of is die opleiding niet voldoende. Daarom wordt ook veel non-formeel onderwijs gestimuleerd. Zo worden in Congo, Benin en Midden-India alfabetiseringscursussen gegeven. Voor velen, meest vrouwen, geven deze cursussen mogelijkheden om bijv. voor het eerst de bijbel te lezen, of een contract te lezen en te ondertekenen. In Congo wordt zoveel gedaan aan allerlei vormen van onderwijs en training, dat er behoefte ontstond aan een professionele ondersteuning op dat gebied. Daarom heeft DVN br. Roland Zuidema uitgezonden als trainer. b. Micro-ondernemingen en landbouw
Een goede baan hebben bij een bedrijf of de overheid is in arme landen een voorrecht dat slechts voor enkelen is weggelegd. De meeste gezinnen moeten proberen op allerlei manieren voor zich zelf wat geld te verdienen. In stedelijke gebieden doet men dat vaak met allerlei kleine handels- of productiebedrijven. DVN wil deze ‘micro-ondernemingen’ helpen, door het geven van trainingen en kleine kredieten. Het zijn projecten die veel supervisie vragen. Het gebeurt in India, Benin (samen met de kerken van Holland-Noord) en in Congo. Br. Wolbert en zr. Anki van Bruggen, na hun repatriëring opgevolgd door br. Henk en zr. Ingeborg Prins hebben hier in Benin veel aan gedaan, uitgezonden door DVN en het ressort Holland-Noord. Op het platteland wordt het meest in de landbouw gewerkt. DVN ondersteunt een aantal programma’s op landbouwgebied. Het gaat om training, maar ook om landbouwkredieten. De belangrijkste van deze programma’s vinden plaats op Sumba, Indonesië, in Congo, Oekraïne en India. Zr. Anja Werkman heeft dit werk in de Oekraïne gedaan, in opdracht van DVN. c. Gezondheid
Op gezondheidsgebied gaat veel aandacht van DVN uit naar preventie en gezondheidsvoorlichting, maar ook de gezondheidszorg zelf wordt ondersteund. In India wordt een succesvol programma van gezondheidsvoorlichting, gecombineerd met plattelandsontwikkeling gesteund. Ook in andere landen (Congo, Egypte, Benin, Indonesië) wordt preventief gewerkt via voorlichting. In Nigeria wordt samen met de NKST (een gereformeerde kerk die met name onder de Tiv actief is) een programma gesteund voor ambulante gezondheidszorg voor psychisch zieke mensen. De pandemie AIDS trekt haar verwoestende sporen over de hele wereld. Met name in ZuidAfrika is DVN actief om te werken aan voorlichting en het steunen van thuiszorg aan patiënten. Ook wordt de bouw van een hospice voor patiënten die thuis niet meer te verplegen zijn, financieel mogelijk gemaakt.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
23
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
III.
HUMANITAIRE HULPVERLENING
Er zijn goede christelijke organisaties in Nederland op het gebied van humanitaire hulpverlening. Vandaar dat het niet nodig is om een eigen noodhulp-afdeling van de GKv te hebben. Een uitzondering vormt het geval dat er zich een acute noodsituatie voordoet op het terrein van een kerk of organisatie waar we een relatie mee hebben, en wanneer andere organisaties niets of niet voldoende doen. De afgelopen jaren is dit vier keer het geval geweest. In Indonesië is voedselhulp verleend op Sumba i.v.m. een sprinkhanenplaag. Op West-Timor, ook in Indonesië, zijn Molukse vluchtelingen door onze zusterkerken opgevangen, en hebben daarbij hulp van DVN gehad. In Congo zijn er veel interne vluchtelingen. Deze zijn via DVN geholpen met voedsel, kleren en landbouwgereedschap. Ook zijn bijbels uitgedeeld. Het omvangrijkste noodhulpproject van DVN is echter de opvang (2003) en de rehabilitatie (2004) van interne vluchtelingen in Noord-Oost-India, als gevolg van tribale onlusten. IV
FACILITAIRE ONDERSTEUNING
Kerken en christelijke organisaties krijgen ook wel steun door het ter beschikking stellen van ondersteunende diensten aan hun organisatie. Het gaat hier in het bijzonder om de MAF, de zendings-vliegdienst. De inzet van piloot br. Harry Berghuis op Papua wordt volledig ondersteund door DVN, terwijl de inzet van monteur br. Anne Bos op Papua en van Christiaan Haak (tijdelijk) in Lesotho gedeeltelijk door DVN wordt gefinancierd. De bouw van een groot vliegcentrum in Wamena, op Papua is alleen mogelijk geworden door een aanzienlijke financiële steun vanuit DVN, en de kerken in Overijssel, Groningen en Zuid-Nederland Tenslotte
In deze paragraaf 5.1 is aan de orde geweest, wat we met Gods hulp wél hebben kunnen doen als GKv. Maar er zijn ook veel vragen op ons afgekomen, waar we niets of niet genoeg aan hebben kunnen doen. Dit vanwege beperkte financiële en personele middelen. Zonder ook maar enigszins volledig te zijn, willen we enkele zaken hier noemen: De Presbyteriaanse Kerk van Uganda (PCU) heeft DVN verzocht om steun voor een diaconaal project. De Christelijke Gereformeerde Kerken op de Filippijnen (CRCP) zouden graag een theologisch docent hebben. De kerken van Gelderland zouden veel meer in Oekraïne kunnen en ook willen doen, als zij daarvoor meer middelen hadden. Ook de steun aan gereformeerde kerken in Europa (Rusland, Wit-Rusland en Duitsland) zou veel omvangrijker kunnen zijn. Een laatste voorbeeld: onze afdeling IRTT kan lang niet aan alle verzoeken om theologische training van kader van buitenlandse kerken voldoen, omdat de menskracht daarvoor ontbreekt. 5.2
Generaal Beleid
Deputaten Zending en Hulpverlening hebben in 1999 van de GS in Leusden de volgende opdracht gekregen (besluit 2): “het formuleren, het doen uitvoeren en het bewaken van een generaal kerkverbandelijk beleid voor zending en hulpverlening in die dingen die de kerken gemeenschappelijk hebben. In de daarna volgende instructies blijkt dat overleg met de zendende kerken (zoals zendende instanties toen nog werden aangeduid) van groot belang werd geacht. Deputaten Z&H zijn in hun eerste periode niet aan deze opdracht toegekomen. De GS Zuidhorn, 2002 hebben deputaten Zending, Hulpverlening en Training de opdracht meegegeven om ”aan de volgende generale synode een document voor te leggen ter goedkeuring waarin de component van Generaal Beleid die met name gericht is op de
24
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
vormgeving van de relatie met overzeese partners en de in die relatie te realiseren programma's, op een samenhangende wijze is beschreven en waarbij de inbreng van de zendende instanties is verwerkt.” Er is besloten om in het proces om te komen tot Generaal Beleid veel gebruik te maken van de expertise en de meningen van zendende instanties. Er is een schrijversgroep samengesteld bestaande uit een vertegenwoordiger van het Instituut van ZHT, zr. Janneke de Vries-Wiersma, en iemand afkomstig uit de kring van de zendende instanties, zr. Karin van de Hoeven-Haitsma, oud-lid van de Benin commissie. Verder is een klankbordgroep samengesteld bestaande uit één vertegenwoordiger per zendende instantie en twee vertegenwoordigers van het Instituut. De klankbordgroep kreeg een eerste concept van een deel van het document toegestuurd, om het te delen met medebestuurders of met werkers in het buitenland. De input vanuit de klankbordgroep werd verwerkt door de schrijversgroep in een tweede concept, dat op een vergadering met de klankbordgroep werd besproken. Het derde concept werd aan deputaten ZHT voorgelegd. Dit hele proces heeft zo’n twee jaar geduurd, en lijkt misschien wat omslachtig. Maar wel is zo bereikt dat nu een document ‘Generaal Beleid m.b.t. zending en hulpverlening’ aan de GS ter goedkeuring kan worden aangeboden, dat niet alleen de instemming heeft van deputaten ZHT, maar ook breed wordt gedragen door de zendende instanties. Dit Generaal Beleid, te vinden in bijlage 3, kan worden gebruikt door zendende instanties om eigen regio-specifiek beleid te ontwikkelen, om nieuwe bestuurders en werkers te helpen bij het inwerken. Het kan door meerdere vergaderingen worden gebruikt om het beleid van hun zendende instantie aan te toetsen. Het kan ook in vertaalde vorm aan buitenlandse partners worden verstrekt om inzicht te geven in onze beleidskeuzes. Het voorliggende document Generaal Beleid heeft een sterk beschrijvend karakter, waarin het hele veld in kaart is gebracht. Nu dit basisdocument er ligt, kan er na goedkeuring door de GS Amersfoort verder gewerkt worden aan aanscherping en zo nodig bijwerken van het beleid. Dit zal gebeuren door relevante deelonderwerpen in commissies, waarin ook zendende instanties zijn vertegenwoordigd, aan de orde te stellen. 5.3 Samenwerking In paragraaf 2.1 van het document ‘Generaal Beleid’ (zie bijlage 3) is beschreven hoe de samenwerking tussen zendende instanties en het deputaatschap ZHT gezien wordt. Daarom kan hier volstaan worden met het beschrijven van de praktijk en het trekken van lijnen naar de toekomst. Gezamenlijke commissie
In veel gevallen is er sprake van een gezamenlijke commissie min of meer conform het model van samenwerking, zoals in paragraaf 2.1 van het Generaal Beleid is beschreven. Dit is het geval voor: - Drentse zendingsdeputaten voor het werk in Brazilië en Venezuela; - Ukraïne commissie, PS Gelderland voor het werk in Oekraïne en Wit Rusland; - Utrechtse zendingsdeputaten voor het werk in de DR Congo; - Benin commissie, PS Holland Noord voor het werk in Benin; - de CvO-Papua, PS Overijssel en Zuid-Nederland voor het werk op Papua, Indonesië. Met de Friese zendingsdeputaten en de Groninger Zendingsdeputaten is er regulier overleg in de Indonesiëraad. Met de zendingscommissie voor Curaçao in Dordrecht, PS Holland-Zuid en met de deputaten voor zending in Zuid-Afrika, Noord Nederland, is alleen overleg als daar aanleiding voor is.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
25
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Naast de ‘klassieke’ zendende instanties, die door een bepaald kerkelijk ressort via quota worden gefinancierd, zijn er ook nieuwe zendende instanties. Dit kunnen commissies zijn van een lokale kerk, soms met classicale goedkeuring. De Commissie Steun MERF van de GKv Meppel is zo’n nieuwe zendende instantie. Deze commissie heeft aan deputaten ZHT gevraagd om een samenwerkingsrelatie. Na een onderzoek uitgevoerd te hebben, hebben deputaten ZHT daar mee ingestemd. In het jaar 2004 zal deze relatie verder worden geformaliseerd. Een andere instantie is de samenwerking van de gemeenten Ede-Zuid, Ede-Noord en Wageningen, die werk van zending en hulpverlening in Zuid-India ondersteunen. Deputaten ZHT volgen dit werk en adviseren waar nodig. Jaarlijkse vergadering
Elk voorjaar is er een gezamenlijke vergadering van deputaten ZHT met vertegenwoordigers van de zendende instanties. Daar worden zaken van gemeenschappelijk belang en beleid besproken. Gezamenlijk belang
Er zijn door deputaten ZHT naast het al genoemde ‘Generaal Beleid’ een aantal documenten ontwikkeld, die gebruikt worden of kunnen worden, al dan niet aangepast aan de situatie, door het Instituut en/of door de zendende instanties. - Thuiskerkregeling Wat vroeger ‘zendende kerken’ waren zijn meestal ‘zendende instanties’ geworden, in veel gevallen deputaatschappen van een PS of classis. Aangezien predikanten altijd verbonden moeten zijn aan een lokale gemeente, doet zich het probleem voor hoe de verantwoordelijkheden en bevoegdheden moeten worden vastgelegd. Dezelfde vraag treedt op bij uitgezondenen namens deputaten ZHT. Er is na advisering door prof. M.te Velde, een standaard thuiskerkregeling gemaakt, naar analogie met de regeling die is getroffen voor krijgmachtpredikanten (GS 1996, Berkel en Rodenrijs). Een concept-thuiskerkregeling is te vinden in bijlage 6. De essentie ervan is dat de verantwoordelijkheden voor de ambtelijke positie bij de thuiskerk liggen, maar de werkinhoudelijke verantwoordelijkheden bij de zendende instantie. - Gedragscode Werkbezoekers en uitgezondenen door deputaten of door zendende instanties vertegenwoordigen in zekere zin de GKv in het buitenland. Om dit zo goed mogelijk te laten verlopen, is een gedragscode opgesteld, met input vanuit de uitgezondenen door deputaten en zendende instanties. Op 12 februari 2003 is een tekst vastgesteld, die gebruikt wordt door deputaten ZHT voor de eigen uitgezondenen. Deze tekst is ook toegestuurd aan de zendende instanties en deputaten BBK met de suggestie om die naar eigen situatie toe te snijden en te gebruiken. De tekst van de gedragscode is te vinden op www.deverrenaasten.nl onder de knop ZHT. - Liturgische tekst De integratie van ´woord´ en ´daad´ zoals die in het rapport van deputaten Z&H aan de GS Leusden (1999) is beschreven, heeft geleid tot verder vragen over de uitzending van kerkelijke werkers, die zich meer met het ‘daad’- gedeelte van het werk bezighouden. Deputaten ZHT zijn van mening dat het goed is dat alle kerkelijke werkers ook op een kerkelijke manier worden uitgezonden. Zij hebben daarom een ‘proeve’ voor een liturgisch tekst gemaakt die gebruikt zou kunnen worden in erediensten. Deze tekst wordt nog afgestemd met deputaten eredienst. Daarom ligt er geen definitieve tekst ter goedkeuring voor. Wel nemen we in bijlage 7 de laatste versie van de liturgische tekst op ter informatie
26
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Verdere beleidsontwikkeling
Ook in de toekomst willen deputaten de samenwerking en de afstemming met de zendende instanties hoog in het vaandel houden - Samenwerking Er zal steeds weer naar samenwerking worden gezocht tussen het centrale instituut en de regionale of lokale zendende instanties. Hierbij moet wel telkens in acht worden genomen, dat samenwerking geen doel op zich is, maar een meerwaarde moet hebben. Die meerwaarde moet liggen in het bieden van professionele inbreng op technisch en op inhoudelijk vlak. Bij dat laatste gaat het om kennis van visies en mondiale ontwikkeling. Ook behoort de bewaking en aanscherping van het Generaal Beleid tot de meerwaarde van de samenwerking. Wel heeft het centrale instituut fysieke beperkingen, waardoor mogelijk niet op elk verzoek tot samenwerking volledig positief ingegaan kan worden. - Thuiskerkregeling Er zal regelmatig geëvalueerd worden hoe de thuiskerkregeling in de praktijk bevalt. Als er aanleiding voor is, zal deze worden aangepast. - Liturgische tekst Er zal verder gewerkt worden aan het geven van een goede inhoudelijke plaats in de eredienst van uitzendingen van brs. en zrs. In het kader van zending en hulpverlening. In overleg en afstemming met relevante deputaatschappen zal verder gewerkt worden aan één of meerdere liturgische teksten. - Overige zaken van algemeen belang Als er zaken opkomen van algemeen belang voor het werkveld van zending en hulpverlening, zien deputaten ZHT het als hun taak om die ter hand te nemen, en in overleg met zendende instanties die te behartigen. 5.4
Zending en Hulpverlening
Ook voor dit onderwerp geldt, dat het vigerende beleid grotendeels is te vinden in het document Generaal Beleid (bijlage 3). In deze paragraaf worden alleen nog de beleidsmatig relevante onderwerpen aan de orde gesteld, die al wel aandacht hebben gehad, maar waar de komende jaren verder beleid over zal worden ontwikkeld. Zending
Zoals in paragraaf 5.1 is gezegd, wordt er alleen nog door de zendingscommissie van Dordrecht aan zending gedaan, en wel op Curaçao. Maar moeten we als GKv niet bewust op zoek gaan naar de zogenaamde witte plekken op de wereld, waar nog geen kerk is gepland, om daar een nieuw zendingsproject op te zetten. Er komen dan allerlei vragen op. Zoals: wat is een ‘witte’ plek precies? Spreken we alleen over ‘witte’ landen, of kunnen het ook gebieden binnen een land zijn? Is er aanleiding om zending te beginnen als er wel andere kerken zijn, maar nog geen gereformeerde of presbyteriaanse? Als gebieden gesloten zijn voor zendelingen, moeten we dan proberen via omwegen toch binnen te komen? Een studiecommissie is hiermee bezig, maar op het moment van schrijven van dit rapport is nog geen rapport verschenen hierover. Gerechtigheid
In een studiedag op 25 januari 2003 is aandacht gevraagd voor het bijbelse begrip gerechtigheid en de relevantie daarvan voor het werk van zending en hulpverlening. Gerechtigheid wordt in dit kader gezien als het beginsel om een samenleving van mensen
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
27
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
rechtvaardig te ordenen, op een manier dat ieder mens omgeacht ras, overtuiging, leeftijd of sekse tot zijn recht kan komen en tevreden een heilzaam leven op aarde kan genieten. Het bevorderen van de gerechtigheid op aarde is een belangrijk motief voor ons werk van zending en hulpverlening. Dit zal ook nog meer in de programmavorming tot uiting moeten komen. Dit is ook beschreven in het generaal beleid paragraaf 3.4, richtlijn 6. De komende jaren zullen deputaten ZHT dit verder handen en voeten gaan geven. Kwaliteitsbewaking
In de maatschappij komt terecht steeds meer aandacht voor kwaliteitsbewaking. Men vindt het niet voldoende dat vanuit een goede intentie aan bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking wordt gedaan. De activiteiten moeten ook resultaten opleveren, effectief zijn, en bij voorkeur efficiënt worden uitgevoerd. Dat geldt ook voor het gebied van zending en hulpverlening. Vandaar dat deputaten ZHT ook een systeem willen ontwikkelen en toepassen voor planning, monitoring en evaluatie. Op deze manier kan beter worden geleerd van fouten uit het verleden, en kan er effectiever en efficiënter worden gewerkt. Prioriteitsstelling
Er komt steeds nieuw werk op deputaten ZHT en op de zendende instanties af. Het beoordelen van nieuw werk aan de hand van kwaliteitscriteria is vrij ver ontwikkeld. Wat echter nog niet duidelijk is, is hoe prioriteitskeuzes tussen diverse bestaande werkvelden en zich aandienend nieuw werk moeten worden gemaakt. Hier zullen deputaten ZHT zich de komende jaren over moeten gaan buigen. Handreiking voor de kerkenraden
Zoals al in paragraaf 1.1. werd vermeld is er een trend te zien dat veel kerkleden zich inzetten of in willen zetten op het gebied van zending en hulpverlening, en dat doen door zich uit te laten zenden door een niet-kerkelijke organisaties. Veelal vragen die niet-kerkelijke organisaties wel een bepaalde betrokkenheid van de thuiskerk van die persoon. Kerkenraden vinden het niet altijd gemakkelijk om hiermee om te gaan. Hoewel de GS de deputaten hier geen expliciete opdracht voor hebben gegeven, hebben zij gemeend een handreiking te moeten schrijven om kerkenraden hierin te adviseren. Deze handreiking is te vinden in bijlage 9. De kern van de handreiking is dat de kerkenraden worden geadviseerd om dergelijke initiatieven positief te benaderen en ze een plaats te geven in het plaatselijke kerkelijke leven, zonder er de verantwoordelijkheid voor te gaan dragen. 5.5
Training
In deze paragraaf zal voor elk van IRTT's programmaclusters de belangrijkste beleidsoverwegingen worden vermeld. Daarnaast zal ook, voorzover nog niet gedaan in 5.1., verslag worden gedaan van de belangrijkste activiteiten. Opleiding / Begeleiding van uitgezondenen
Op bijlage 7 wordt een overzicht geboden van alle personen die in de loop van deze periode werden opgeleid. Te noteren valt dat we ook personen opleiden die door andere kerken zullen worden uitgezonden. Concreet zijn dat uitgezondenen van de Christelijk Gereformeerde Kerken, de Nederlands Gereformeerde kerken en de Free Reformed Churches of North America. Voor het eerst hebben we ook een opleidingstraject gerealiseerd dat voor een groot deel per e-mail ging, nl. de Zuid-Afrikaanse predikant die door de NGK zou worden ingezet in ZuidAfrika. Aan het einde van het traject kwam hij enkele weken in Nederland; het traject werd afgesloten met een serie sessies. De afdeling IRTT is beschikbaar om hulp te bieden bij de opleiding van personen die door andere ICRC-kerken worden uitgezonden, m.n. voor die kerken die geen of nauwelijks energie in opleiding en training voor de uitgezondenen kunnen steken.
28
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Begeleiding biedt de afdeling IRTT aan mensen die al zijn uitgezonden en vanuit de werksituatie om begeleiding vragen voor concrete problemen of verdere ontwikkeling van inzichten. Soms wordt er gecorrespondeerd, soms is er een gesprek in het verlof, soms zijn er wat grotere projecten: een studiedag voor ds. Van 't Spijker (CGK; zendeling in ZuidAfrika), een cursus voor ds. AJ. de Visser (VGKSA, Zuid-Asfrika), een jaarlang programma voor br. Sylvador (Den Haag; evangelist in Den Haag). Zendeling op verlof of bij het repatriëren krijgen standaard een debriefingsgesprek, m.n. om na te gaan welke conclusies uit hun ervaringen voor het opleidingstraject kunnen worden getrokken. Ook de ontwikkeling van de website willen we mn. in het begeleidingsprogramma een plek geven. Training kader Buitenlandse kerken
In par. 5.1. is reeds naar dit programma verwezen. Zie ook bijlage 8. We onderscheiden twee typen cursussen: de internationale cursus uitgevoerd in Nederland en de lokale cursussen. Omdat in 2005 geen 'internationale cursus' zal worden gehouden hopen we extra aandacht te kunnen geven aan wat heet 'lokale cursussen'. In 2006 zal weer een nieuwe serie ‘internationale cursussen’ starten. Er zal weer een relevant thema worden uitgezocht, als opvolger voor het thema ‘charismatische beweging’. Een lokale cursus werd gegeven temidden van de RPCNEI in februari 2003 door ds. Riemer en ds. Van der Lugt (Rotterdam). Daarbij zal geprobeerd worden de pool van docenten zo goed mogelijk in te schakelen; we zijn van mening dat de ervaring in het midden van een kerk ergens in Afrika en Azië die met het geven van een cursus meekomt een zeer positieve bijdrage kan zijn aan de groei van oecumenisch besef in de eigen kerken. We hopen op deze wijze daar aan te kunnen bijdragen. Beleidsondersteuning voor zendende instanties
Toen IRTT nog een apart deputaatschap was was deze taak rechtstreeks gericht op de zendende kerken / instanties. Nu er 'samenwerking' is gestructureerd tussen ZHT (m.n. behartigd door de afdeling Buitenland) en de zendende instanties, is de rechtsreeks relatie tussen afdeling IRTT en de zendende instanties wat minder geworden. Toch wordt er nog steeds af en toe rechtstreeks advisering geboden voor de ontwikkeling van beleid: in deze periode vroeg m.n. de ontwikkeling van de relatie tussen de zendende kerk van Spakenburg en het werk in Congo behoorlijk aandacht. IRTT draagt bij aan het organiseren van algemene studiedagen die ook gericht zijn op de zendende instanties. In de afgelopen periode organiseerde ZHT, met een behoorlijke inhoudelijke bijdrage van IRTT, de studiedag over 'Gerechtigheid'. Een andere ontwikkeling die hier vermeld moet worden is de beleidsondersteuning die IRTT biedt aan andere dan de eigen kerken. Inhoudelijk betreft het veelal advisering bij het ombouwen van het relatiepatroon tussen 'zendende kerk' – 'de zendeling/het zendingsteam'de lokale kerk'. In de mate dat de lokale 'jonge kerk' groeit in besef van hun eigen mogelijkheden en bevoegdheden, soms gestimuleerd door externe omstandigheden (zoals bijv in Zuid-Afrika door het wegvallen van Apartheid als politiek systeem), moet de positie van 'de zendeling/het zendingsteam' en dus ook van de 'zendende kerk' opnieuw gedefinieerd worden. Dat zijn gevoelige processen. IRTT adviseerde in deze zaak de
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
29
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Nederlands Gereformeerde Kerken voor hun 'zendingsveld' in Zuid-Afrika en de Free Reformed Churches of North America voor hun werk in Guatemala; die zendingsterreinen werden ook bezocht. Voorafgaande aan die bezoeken en erna is er veelal ook begeleiding van de zendende kerk zelf. Ook aan de Vrye Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika werd advies verleend mbt. het beleid voor de relatie met hun zendingswerk in Zuid-Afrika zelf en voor de opleiding van kader voor die kerken.
30
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
6.
FINANCIËN
6.1
Financieel beleid Instituut voor ZHT
Het Instituut voor ZHT ontvangt een drietal soorten financiële bijdragen. 1. Donaties, schenkingen, nalatenschappen, projectadoptie, kerkelijke collectes en bijdragen van diaconieën. Deze zijn afkomstig uit onze directe achterban. 2. Landelijke quota voor ZHT. Deze quota zijn historisch gezien afkomstig uit de quota die voor 2002 werden geheven voor het deputaatschap IRTT en het hulpverleningsgedeelte van het deputaatschap BBK. 3. Institutionele fondsenwerving. Voor een verklaring hiervan, zie paragraaf 3.4. Dit geld komt niet uit onze eigen achterban. Donaties e.d
Met dankbaarheid mag worden geconstateerd dat er elk jaar weer een lichte groet is van de donaties e.d. uit onze directe achterban. Om deze groei op peil te houden, is het wel van groot belang om op professionele manier bezig te zijn met voorlichting en fondsenwerving. Landelijke quota
De landelijke quota vormden in 2003 16% van de totale hoeveelheid geld, die voor de doelstelling beschikbaar was. Er was nog een reserve, bestemd voor hulpverleningsprojecten, bij deputaten BBK. In overleg met deputaten Financiën en Beheer zijn deze overgedragen aan deputaten ZHT. Ze zijn bestemd voor hulpverleningsprojecten die al in 2001 van deputaten BBK aan deputaten Z&H waren overgedragen. Het liefst zouden deputaten de inkomsten uit landelijke quota (koud geld) niet meer nodig hebben, en meer donaties e.d. (warm geld) ontvangen. Het is echter onverantwoord om in één klap de quota te stoppen. Dit zou betekenen, dat er in bestaande activiteiten gesneden zou moeten worden, terwijl de huidige situatie juist vraagt om meer werk op het gebied van zending en hulpverlening. Om toch meer in de richting van vrijwillige donaties e.d. te sturen, stellen deputaten voor om de landelijke quota voor ZHT voor de jaren 2005-2008 te bevriezen op maximaal het niveau van 2004, zonder inflatiecorrectie. Institutionele fondsenwerving
Voor Institutionele Fondsenwerving hanteren deputaten het beleid dat niet meer dan 25% van de voor doelstelling te gebruiken fondsen afkomstig mag zijn van Institutionele donoren. In de afgelopen jaren is geld geworven van Wilde Ganzen, NCDO, ICCO, Reformatorisch Dagblad en nog enkele kleinere instituten. Externe diensten
Het instituut verleent een aantal diensten aan derden. Gedacht kan worden aan facilitaire ondersteuning aan het deputaatschap BBK, maar ook inhoudelijke diensten met name van de afdeling IRTT aan andere kerkgenootschappen, zoals de CGK en de NGK. Als het Instituut diensten verleend aan zendende instanties van de GKv worden alleen directe kosten doorberekend. Over het doorberekenen aan andere instanties is op het moment van schrijven van dit rapport het beleid nog niet beschreven.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
31
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
6.2
Financieel beleid van zendende instanties
a. Regionale quota Synodeopdracht De GS Zuidhorn (2002) heeft besloten om deputaten ZHT op te dragen onderzoek te doen naar de ongelijkheid van de door zendende instanties geheven quota en in overleg met deze instanties eventueel te komen met een voorstel tot aanpassing. De achtergrond van dit besluit was een brief aan de synode van de kerk te Barneveld-Voorthuizen, waarin hierom werd gevraagd. Werkwijze Deputaten ZHT hebben een studiecommissie benoemd waarin ook vertegenwoordigers zaten van de zendende instanties. Deze hebben een onderzoek gedaan uitmondend in een concept-voorstel. Dit concept is besproken op de vergadering van deputaten ZHT met zendende instanties op 3 april 2004. Hierna is het voorstel aangepast, waarna het is goedgekeurd door deputaten ZHT. Vraagstelling De synodeopdracht is uitgewerkt in de volgende vraagstellingen: 1. Zijn de quota op een goede manier verdeeld over de verschillende kerkelijke ressorten? Moeten bij deze beoordeling de lasten die bepaalde ressorten hebben voor evangelisatieprojecten of andere specifieke verplichtingen worden meegewogen? Moet er ook rekening gehouden worden met het algehele welvaartsniveau in een bepaalde provincie? 2. Waartoe zou een betere verdeling moeten leiden? 3. Op wat voor manier zou een betere verdeling bereikt kunnen worden? Inventarisatie De hoogte van de quota zijn geïnventariseerd en verwerkt in tabel 1. Ressort DZD FZD Noord Nederland* GZD OZD Gelderse ZD UZD Holland Noord incl. evangelisatie Holland Zuid Incl. evangelisatie ZAC
2001 13,60 19,30 22,75 17,40 14,60
2002 16,00 19,50 22,75 18,00 15,00 24,73
2003 16,00 19,50 22,75 19,00 16,00 26,09 29,00 26,32 27,90 29,70
2004 Zielenaantal 1/10/2003 18,15 12.280 19,50 7.583 22,75 11.972 19,00 6.885 20,00 30.162 27,10 13.953 29,00 17.322 32,20 9.008
28,65 30,00 31,02 31,64
11.207
15,40 19,30 23,15 23,15
6.642
Tabel 1: Zendingsquota geheven door de verschillende zendende instanties in 2001, 2002, 2003 en 2004 in Euro’s per ziel. * Noord-Nederland bestaat uit de classes Grootegast, Warffum en Appingedam. Weergegeven is het quotum in Grootegast - het hoogste quotum van de drie classes. Overwegingen
Op basis van deze cijfers en van gesprekken, zijn de deputaten tot de volgende overweging gekomen:
32
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Overwegingen 1. Evangelisatie (in Nederland) en zending&hulpverlening (in buitenland) zijn beide taken die een levende en missionaire gemeente op zich moet nemen. Hoewel beide taken duidelijk hun eigen waarde en inspanningsverplichting hebben, is het te rechtvaardigen dat er in een bepaald kerkelijk ressort minder geld wordt afgestaan voor missionair werk over de grenzen omdat er veel wordt geofferd voor een groot evangelisatieproject. 2. De lasten voor bijzondere evangelisatieprojecten die via deputaten ASE lopen, zijn verschillend belast aan verschillende gemeenten. Dit gebeurt via een systeem waarbij de betrokken gemeente het meest betaalt, gevolgd door de gemeenten in haar classis die minder betalen dan de betrokken gemeente, weer gevolgd door de gemeenten in haar PS die weer minder betalen dan de betrokken classis, met als afsluiting een landelijk quotum voor de overige Particuliere Synoden. Dit landelijk quotum ligt weer lager dan het geheven quotum in de betrokken Particuliere Synoden. Met de quota voor ASE is in deze studie geen rekening gehouden, aangezien ze via andere ressortale indelingen worden geheven dan de zendingsquota. Overigens zijn ze relatief laag. Er is wel rekening gehouden met de evangelisatieprojecten in de ressorten Holland Noord en Holland Zuid, aangezien deze via een vereveningssysteem samen met de zendingsquota worden vastgesteld. 3. Er kan bij onderlinge vergelijkingen beter geen rekening gehouden worden met de relatieve rijkdom in een bepaalde provincie. Inkomens liggen wel verschillend per provincie, maar het prijsniveau is ook verschillend. 4. Geconstateerd kan worden dat de quota in 2004 behoorlijk uiteenlopen, namelijk van € 18,15 tot € 32 per ziel per jaar. Het laagste quotum is 57% van het hoogste Wel is er een tendens te ontdekken dat het verschil in quota kleiner wordt. In 2001 liepen de quota nog uiteen van € 13,60 tot € 28,65. Toen was het laagste quotum 47% van het hoogste. 5. Principieel is er geen bezwaar tegen dat het ene ressort meer betaalt dan het andere. Wel kan het feit dat er in bepaalde provincies minder wordt gegeven aan zendings en hulpverleningsprojecten in het buitenland, gezien worden als een kans om door een voortschrijdende quota stijging meer van dit soort projecten aan te kunnen. Dit is onlangs al in praktijk gebracht door de DZD, die daardoor een programma in Venezuela kunnen medefinancieren, en door de OZD, die hetzelfde doet met het SETIA project in Indonesië. Beide ressorten hebben hun relatief lage quotum daarvoor verhoogd. Inzet is dan ook niet het middelen van de quota, maar het optrekken van de relatief lagere quota, met het doel om meer werk aan te kunnen pakken, gezien de enorme behoefte aan ondersteuning die er wereldwijd bestaat. 6. Dit zou kunnen worden georganiseerd door een landelijk gelijk quotum te heffen. Het surplus dat een ressort niet besteed aan het project dat onder haar eigen verantwoordelijkheid valt, zou dan kunnen worden afgedragen aan het landelijk instituut voor ZHT om nieuwe projecten mee te financieren. Deputaten ZHT zijn hier echter geen voorstander van. Deputaten achten het als de meest ideale situatie dat een bepaalde kerkelijke provincie zoveel mogelijk de in haar ressort ingezamelde gelden besteed voor de onder haar verantwoordelijkheid vallende programma’s en projecten.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
33
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
7. Deputaten zijn van mening dat de GS en de deputaten ZHT alle kerken, maar speciaal die kerken in een ressort met een laag quotum, moeten oproepen om veel te offeren en zo uitbreiding van zendings- en hulpverleningsprojecten mogelijk te maken. Deze extra offers geven twee mogelijkheden: a. Bestaande noodlijdende programma’s kunnen extra fondsen krijgen. Te denken valt aan het Oekraïne en het SETIA programma. b. Nieuwe projecten en programma’s kunnen worden aangepakt. Te denken valt aan het sterk groeiende werk van ZHT in India. Of het beginnen van een nieuw programma in Uganda, op verzoek van de Presbyteriaanse Kerk van Uganda. 8. De nieuwe projecten kunnen in volledige samenwerking met het instituut van ZHT kunnen worden opgezet. Blijkt het te gaan om een structureel programma van langere adem, dan kan overwogen worden om binnen de ressortale indeling te wijzigen één of meerdere classes met dit nieuwe programma te belasten. Conclusie Deputaten ZHT hebben de ongelijkheid van de door zendende instanties geheven quota onderzocht en geconstateerd, dat er inderdaad relatief grote verschillen bestaan tussen de ressortale quota. Hier kunnen echter goede redenen voor zijn, zoals het bestaan van een evangelisatieproject dat financieel zwaar op een ressort drukt. Na overleg met de zendende instanties stellen deputaten niet voor een landelijk gelijk quotum in te voeren of landelijk een minimum quotum in te stellen. Maar, gezien de enorme behoefte die er wereldwijd is aan Zending en Hulpverlening, vragen deputaten aan de GS om alle kerken op te roepen veel te offeren om uitbreiding van zendings- en hulpverleningsprojecten mogelijk te maken. Deze oproep geldt speciaal voor die ressorten met een relatief laag quotum. Deputaten ZHT dienen met de zendende instanties afstemming en coördinatie te zoeken over de manier waarop extra middelen voor Zending en Hulpverlening kunnen worden verkregen en aangewend. b. Richtlijnen voor het aanleveren van financiële gegevens van de zendende instanties Om de jaarrekeningen van verschillende zendende instanties met elkaar te kunnen vergelijken, moeten ze inzichtelijk zijn en gebaseerd op vergelijkbare begripsomschrijvingen. Met het oog daarop is door een financiële studiecommissie van deputaten ZHT met vertegenwoordigers van zendende instanties een document opgesteld met als titel ‘Richtlijnen voor het aanleveren van financiële gegevens van de zendende instanties’ c. Reservebeleid van zendende instanties Eén van de zaken die in de bovengenoemde ‘Richtlijnen’ kort worden genoemd, is het gehanteerde reservebeleid. Het is noodzakelijk dat zendende instanties bepaalde reserves hebben. Het is wel zaak om het beleid en de realisatie van het beleid hierover transparant te maken aan de gevers. Er is met de zendende instantie afgesproken dat de hierboven genoemde financiële studiecommissie het reservebeleid verder zal bestuderen en zo nodig met richtlijnen daarover komen.
34
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
7
VOORSTELLEN
Materiaal: 1. rapport deputaten Zending, Hulpverlening en Training aan de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Amersfoort, 2005. Besluit 1: deputaten te dechargeren van het door hen gevoerde beleid zoals in hun rapport aan deze synode is beschreven Besluit 2: de tekst van de het document Generaal Beleid, zoals is te vinden in bijlage 4 van het rapport aan deze synode goed te keuren Besluit 3: a. Opnieuw ‘Deputaten voor Zending, Hulpverlening en Training’ te benoemen, waarvan de leden zijn geselecteerd volgens de door de GS Zuidhorn vastgesteld criteria, namelijk: de leden van het deputaatschap hebben - kennis van en vertonen nauwe betrokkenheid bij het kerkelijk leven in Nederland en in de doelsituaties waar Zendings en Hulpverleningsprogramma's worden gerealiseerd; - kennis van de internationale verhoudingen tussen de Eerste en de Tweede en Derde Wereld; - een goede vaardigheid in het beoordelen van processen van strategie-, beleid- en programmavorming en vervolgens deze deputaten op te dragen de bestuurssamenstelling van de Stichting De Verre Naasten zo spoedig mogelijk te veranderen in die zin, dat alleen de door de synode benoemde deputaten ZHT zijn benoemd tot bestuur van deze stichting; en het bestuur van de Stichting De Verre Naasten op te dragen de stichting te besturen in overeenstemming met de vastgestelde statuten van de stichting. b.
het nieuw te benoemen deputaatschap op te dragen 1. het instituut voor Zending, Hulpverlening en Training te besturen overeenkomstig het door de generale synode goedgekeurde beleid, zoals is te vinden in het document Generaal Beleid voor Zending en Hulpverlening; 2. nieuw beleid te ontwikkelen waar perspectieven zich voordoen die passen binnen de visie en strategie die door de generale synode voor Zending en Hulpverlening is vastgesteld en dit beleid ter goedkeuring voorleggen aan de volgende synode als vervolg op het document Generaal Beleid voor Zending en Hulpverlening; 3. hun werkzaamheden te verrichten o.a. met behulp van de landelijk geheven quota voor ZHT, waarvan de maximale hoogte door de synode zal worden vastgesteld; 4. zich in te zetten voor het werven van fondsen in de kerken of daarbuiten (voorzover beleidsmatig goedgekeurd) ter bekostiging van het overige deel van de begroting; 5. in de samenwerking met de zendende instanties met betrekking tot structurering van en inbreng in de samenwerkingsrelatie op de ingeslagen weg voort te gaan; 6. gezien de enorme behoefte die er wereldwijd is aan Zending en Hulpverlening, alle kerken, speciaal in de ressorten met een relatief laag quotum, op te roepen veel te offeren om uitbreiding van zendings- en hulpverleningsprojecten mogelijk te maken 7. aan de eerstvolgende generale synode te rapporteren in overeenstemming met de daarvoor geldende richtlijnen en hun rapport zes maanden voor het begin van deze synode aan de kerken te laten toezenden.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
35
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Bijlage 1 Besluit GS Zuidhorn Besluittekst Zending en Hulpverlening Commissie: de AV Z&H, bestaande uit de door de GS Leusden benoemde deputaten Z&H en IRTT en het bestuur van de voormalige vereniging DVN Agendapunt 10.1 Brief 975 Materiaal: 8. rapport deputaten Zending en Hulpverlening en Institute of Reformed Theological Training aan de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Zuidhorn, 2002. 9. brief van de kerkenraad van de kerk te Voorthuizen-Barneveld d.d. 7 maart 2002, waarin zij aanbeveelt de quota voor de verschillende zendende instanties voor een deel gelijk te trekken. Besluit 1: deputaten onder hartelijke dank te dechargeren en het door hen gevoerde beleid, zoals hieronder weergegeven, goed te keuren. m.b.t. 'integratie' a. b. c. d.
de verrichte werkzaamheden van het deputaatschap Z&H en het deputaatschap IRTT die hebben geleid tot de vorming van de Algemene Vergadering Z&H waarin het bestuur van de vereniging DVN gelijkwaardig participeert; de verrichte werkzaamheden van het deputaatschap Z&H, het deputaatschap IRTT en de AV Z&H die hebben geleid tot de integratie van de bureaus van DVN en IRTT; de overdracht van de BBK-hulpprogramma's aan de geïntegreerde organisatie; de besluitvorming van de AV Z&H m.b.t. de juridische vormgeving en de naamgeving van de geïntegreerde organisatie.
m.b.t. 'samenwerking' a.
b.
de verrichte werkzaamheden van deputaten Z&H en de AV Z&H om, als voorwaarde voor het structureren van een samenwerkingsrelatie, te komen tot een zo compleet mogelijke inventarisatie van enerzijds beleid, plannen en programma's van de 'zendende instanties' en anderzijds de visie van de 'zendende instanties' op 'samenwerking met Z&H'; de vormen van samenwerking die met verschillende 'zendende instanties' zijn overeengekomen;
m.b.t. 'overleg' a. b. c. d.
36
de verrichte werkzaamheden en in dat verband gemaakte afspraken gericht op structureren van goed overleg met het deputaatschap BBK; de verrichte werkzaamheden en in dat verband gemaakte afspraken gericht op structureren van goed overleg met het deputaatschap GDD; de verrichte werkzaamheden gericht op een goede samenwerking met Theologische Universiteit te Kampen; de verrichte werkzaamheden gericht op een goede samenwerking met Dienstenbureau van de CGK.
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
het het de het
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
m.b.t. 'financiën' a. het beheer door het deputaatschap Z&H van de door BBK ter beschikking gestelde gelden; b. het beheer door het deputaatschap van IRTT van de door de kerken via de quota beschikbaar gestelde gelden; c. de getroffen regeling voor de overdracht van de BBK-fondsen voor de realisatie van de overgedragen hulpprojecten; d. het overleg gevoerd met het deputaatschap Financiën en Beheer over de ontwikkeling van een financieel beleid voor de geïntegreerde organisatie. m.b.t. IRTT-activiteiten onafhankelijk van integratie het gevoerde beleid en de verrichte werkzaamheden van deputaten IRTT in het besturen van het bureau IRTT m.h.o. op de realisatie van de IRTT-programma's. Besluit 2: a. Het deputaatschap Z&H en het deputaatschap IRTT op te heffen en een nieuw deputaatschap te benoemen, met de naam Deputaten voor Zending, Hulpverlening en Training, waarvan de leden zijn geselecteerd volgens de volgende criteria: de leden van het deputaatschap hebben kennis van en vertonen nauwe betrokkenheid bij het kerkelijk leven in Nederland en in de doelsituaties waar Z&H-programma's worden gerealiseerd; = kennis van de internationale verhoudingen tussen de Eerste en de Tweede en Derde Wereld; = een goede vaardigheid in het beoordelen van processen van strategie-, beleid- en programmavorming =
b.
het nieuw te benoemen deputaatschap op te dragen 1. het instituut voor Zending, Hulpverlening en Training te besturen volgens de richtlijnen die in overeenstemming zijn met het vastgestelde bestuursconcept (zie bijlage I); 2. zo spoedig mogelijk een directiestatuut te formuleren en vast te stellen waarin de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directie van het instituut in relatie tot het deputaatschap zorgvuldig zijn beschreven; 3. het instituut te besturen overeenkomstig het door de generale synode vastgestelde beleid (zie bijlage II); 4. nieuw beleid te ontwikkelen waar perspectieven zich voordoen die passen binnen de visie en strategie die door de generale synode voor Z&H is vastgesteld. 5. hun werkzaamheden te verrichten binnen het vastgestelde budget, dat door de synode zal worden toegezonden; 6. in overleg met deputaten F&B en BBK te regelen dat aan het deputaatschap ter beschikking worden gesteld de bedragen die voor de komende jaren door BBK waren gereserveerd voor de inmiddels overgedragen BBK-hulpprojecten; 7. zich in te zetten voor het werven van fondsen in de kerken of daarbuiten (voorzover beleidsmatig goedgekeurd) ter bekostiging van het overige deel van de begroting; 8. aan de volgende generale synode voorstellen voor te leggen m.b.t. een financieel beleid inzake het deputaatschap, waarbij een definitieve vorm wordt voorgesteld voor de inkomsten van de geïntegreerde organisatie; 9. een goede regeling voor het betalen van 'externe diensten' vast te stellen; 10. in de samenwerking met de zendende instanties mbt structurering van en inbreng in de samenwerkingsrelatie op de ingeslagen weg voort te gaan;
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
37
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
11. het ROFOR-netwerk te onderhouden en waar mogelijk te streven naar een kerkverbandelijke inkadering van de projecten; 12. onderzoek te doen naar de ongelijkheid van de door zendende instanties geheven quota en in overleg met deze instanties eventueel te komen met een voorstel tot aanpassing; 13. aan de volgende generale synode een document voor te leggen ter goedkeuring waarin de component van Generaal Beleid die met name gericht is op de vormgeving van de relatie met overzeese partners en de in die relatie te realiseren programma's, op een samenhangende wijze is beschreven en waarbij de inbreng van de zendende instanties is verwerkt; 14. aan de eerstvolgende generale synode te rapporteren in overeenstemming met de daarvoor geldende richtlijnen en hun rapport zes maanden voor het begin van deze synode aan de kerken te laten toezenden. Besluit 3: a. van de benoemde deputaten een gewenst aantal te benoemen tot bestuur van de stichting De Verre Naasten; b. het bestuur van de stichting De Verre Naasten op te dragen de stichting te besturen in overeenstemming met de vastgestelde statuten van de stichting. Bijlage I: Bestuursconcept Bijlage II: Beleid Z&H (Bijlagen niet bijgevoegd)
38
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Bijlage 2 DIRECTIESTATUUT STICHTING DE VERRE NAASTEN 1.
ALGEMEEN 1.1.
Begripsbepalingen a. b. c. d. e. f.
2.
het deputaatschap – Dit is het deputaatschap voor Zending, Hulpverlening en Training, dat door de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Nederland is benoemd. de stichting – Hiermee wordt aangeduid de Stichting De Verre Naasten, die de juridische organisatievorm is van het instituut het bestuur – Dit is het bestuur van de Stichting De Verre Naasten. Dit bestuur heeft een maximale personele unie met het deputaatschap het instituut – Hiermee is bedoeld het Instituut voor Zending, Hulpverlening en Training van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Nederland de directie – Dit is de leiding van het instituut, wiens taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in dit statuut zijn vastgelegd. het directiestatuut – Dit is het reglement met daarin de door het bestuur aan de directie gemandateerde bevoegdheden.
1.2.
Status en geldigheidsduur Het directiestatuut is een uitwerking van artikel 9 van de statuten van de stichting. Het directiestatuut wordt voor een onbepaalde periode vastgesteld. Elke drie jaar vindt een evaluatie plaats. De huidige versie is vastgesteld op 8 mei 2004.
1.3.
De structuur van het instituut Het instituut wordt geleid door een directie. De directie kan in haar taak worden bijgestaan door een secretariaat. Het werk van het instituut wordt uitgevoerd door vier afdelingen, nl.: 1. Buitenland 2. IRTT - Intercultural Reformed Theological Training 3. Voorlichting en Fondsenwerving 4. Administratie Elke afdeling wordt geleid door een afdelingshoofd.
DIRECTIE 2.1.
Samenstelling en criteria a.
b.
Directeur en plaatsvervangend directeur De directie bestaat uit twee directieleden, zijnde een directeur en een plaatsvervangend directeur. De plaatsvervangend directeur heeft in afwezigheid van de directeur of op verzoek van de directeur in diens aanwezigheid dezelfde taken en bevoegdheden als de directeur. Kerkelijk lidmaatschap De directieleden zijn lid van de één der Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)in Nederland.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
39
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Mocht één van de directieleden na zijn/haar benoeming van kerklidmaatschap veranderen, dan wordt zijn/haar arbeidsovereenkomst op dat moment direct ontbonden. 2.2.
Taken De directie draagt feitelijk zorg voor het uitvoeren van de door de Generale Synode aan het deputaatschap gegeven instructie en van de bedrijfsvoering van het instituut. De taken van de directeur en de plaatsvervangend directeur zijn vastgelegd in de werkinstructie, die onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst.
2.3.
Bevoegdheden, verantwoordelijkheden a.
b.
c.
d.
e.
40
De bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de beleidscyclus zijn in het algemeen als volgt verdeeld tussen directie en bestuur: - beleidsvoorbereiding Directie - beleidsvaststelling Bestuur - beleidsuitvoering Directie - beleidsevaluatie Bestuur De directie vertegenwoordigt het instituut in en buiten rechte en is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking voorzover die liggen op het terrein van beleidsvoorbereiding, beleidsadvisering en beleidsuitvoering tenzij specifieke en met name genoemde taken aan het deputaatschap zijn voorbehouden. Hij heeft echter voorafgaande toestemming van het deputaatschap nodig t.a.v.: - het bezwaren, vervreemden en verkrijgen van onroerende zaken; - het verbinden van het instituut als borg of als hoofdelijke (mede)schuldenaar - het aangaan van samenwerkingsovereenkomsten met andere organisaties; - het voeren en beëindigen van rechtsgedingen. Identiteitsbewaking De directie bewaakt de identiteit van het instituut, zoals die in haar personeel, haar publicitaire uitingen en andere producten naar buiten komt. Benoemingsbevoegdheid Bij vacatures benoemt de directie een sollicitatiecommissie, bestaande uit tenminste drie personen. Betreft de vacature een afdelingshoofd, een docent, een regio-coördinator of een naar het buitenland uit te zenden werker, dan zit er in de sollicitatiecommissie minimaal één lid van het deputaatschap. Bij de overige vacatures zit in ieder geval het betreffende afdelingshoofd en een directielid in de sollicitatiecommissie. Bij unanieme voordracht van de sollicitatiecommissie is de directeur gemachtigd nieuw personeel te benoemen. Is er geen unanieme voordracht dan benoemt het deputaatschap. Directieleden worden in alle gevallen benoemd door het deputaatschap. Nieuw personeel, dat niet lid is van één der Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) kan alleen worden benoemd door het deputaatschap. De directie aanvaardt namens het instituut legaten, erfenissen en schenkingen.
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
f.
g.
g.
Financiële zaken De directie is gemachtigd om alle betalingen te doen die voor het instituut nodig zijn en binnen de door het deputaatschap vastgestelde begroting vallen. Begrotingsoverschrijdingen van een deelprogramma of van een project tot 25% die binnen een programma of tussen projecten kunnen worden gecompenseerd door begrotingsonderschrijdingen kunnen door de directie worden gefiatteerd. Begrotingsoverschrijdingen tot 10% van een heel programma die kunnen worden gecompenseerd door begrotingsonderschrijdingen in een ander programma kunnen door de directie worden gefiatteerd. Over andere begrotingsoverschrijdingen beslist het deputaatschap. Rapportage De directie houdt het deputaatschap op de hoogte van alle voor het deputaatschap relevante gebeurtenissen via de reguliere perioderapportage, of als haast geboden is door schriftelijke en/of mondelinge mededelingen. De directie is gemachtigd, evenals het hoofd van de afdeling voorlichting en fondsenwerving namens het instituut en namens het deputaatschap de media te woord staan.
Aldus vastgesteld op 8 mei 2004 Ds. L.J. Joosse Voorzitter bestuur
Drs. B.W. Gort Secretaris bestuur
Getekend voor akkoord op 18 mei 2004
Ir. M.J. van Hulst Directeur
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
Drs. B. van der Lugt Plaatsvervangend directeur
41
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
BIJLAGE 3 GENERAAL BELEID voor Zending & Hulpverlening INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING …………………………………………………………….. 2 INLEIDING …………………………………………………………………….. 7
1
VISIE EN WERKDEFINITIES ………………………………………. 9
1.1
VISIE EN UITGANGSPUNTEN
1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.2 1.2.1 1.2.2
Inleiding Visie op bijbelse opdracht tot zending en hulpverlening Visie op kerk-zijn en kerkelijke verhoudingen WERKDEFINITIES Definiëring zending, hulpverlening en training Onderscheid tussen zending en evangelisatie
2
SAMENWERKING / NETWERK …………………………..………15
2.1
Samenwerking zendende instanties en ZHT
2.2 2.2.1 2.2.2
Netwerk Binnenland Buitenland
3
PROGRAMMAVORMING …………………………….………….. 19
3.1
Inleiding
3.2
Doel
3.3 3.4 3.5 3.5.1
Doelgroep Richtlijnen programma’s Vormgeving en inhoud programma’s Inventarisatie
3.5.2 3.5.3 3.5.4
Uitwerking en opzet van programma's Uitvoering van de programma's Afbouw programma's
3.6 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.6.4 3.6.5
Training Inleiding Doel Doelgroep Richtlijnen Vormgeving en inhoud
4
PERSONEELSBELEID …………………………….……….……. 28
4.1 4.2
Inleiding Algemeen
4.3
Personeel Nederland
4.4 Personeel buitenland 4.4.1 Inleiding 4.4.2
Lokaal personeel, in dienst van lokale kerk of organisatie
4.4.3 Lokaal personeel, in dienst van ZHT of zendende instantie 4.4.4 Nederlands personeel, in dienst van ZHT of zendende instantie 4.4.5 Gedetacheerd personeel 4.5
42
Stagiaires
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
5
FINANCIEEL BELEID ……………………….…………….. 37
5.1 5.2 5.3
Inleiding Richtlijnen Quota en giften
6
VOORLICHTING EN FONDSENWERVING …….………. 39
6.1 6.2 6.3 6.4
Inleiding Rol plaatselijke Z&H-commissies Adoptie persoon c.q. project Fondsenwerving
6.5 6.6
Middelen Ondersteuning en facilitering door ZHT
BIJLAGEN …………………………………………………………… 42 A. B. C. D.
Afkortingen Context en geschiedenis Schema samenwerking Literatuurlijst
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
43
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
SAMENVATTING Onder ‘Zending en Hulpverlening’ verstaan we het geheel van activiteiten dat, door de zendende instanties binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en het deputaatschap ZHT wordt uitgevoerd. Binnen deze activiteiten kan onderscheid gemaakt worden tussen kerkplanting en oecumenische samenwerking met bestaande kerken en/of organisaties. Kerkplanting is gedefinieerd als: verkondiging van het evangelie in woord en daad aan nietchristenen, buiten de eigen taal en cultuur, met als doel het institueren van een nieuwe kerk en vorming van een kerkverband. Oecumenische samenwerking met bestaande kerken en/of organisaties is gedefinieerd als: geïnstitutionaliseerde ondersteuning van mensen, die hulp nodig hebben. Daarbinnen onderscheiden we oecumenische samenwerking als activiteiten ter ondersteuning van een kerkrechtelijk zelfstandige kerk of een christelijke instantie. In beide gevallen speelt zich dit af buiten de eigen taal en cultuur en in het kader van de oecumenische contacten van de GKv. Deze activiteiten richten zich op ondersteuning en versterking van het kerkelijk leven en verbetering van de levensomstandigheden van de kerkleden en hun omgeving. Taakverdeling ZHT en zendende instanties: De zendende instanties, of door hen aangestelde commissies, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het werk van zending en hulpverlening. Zij onderhouden contact met de partner in het buitenland en begeleiden het werk en de eventuele werkers in het buitenland. Verder zijn zij verantwoordelijk voor het inzamelen van de benodigde financiën en voor de beleidsbepaling. Deputaten ZHT hebben tot taak bestaand en nieuw op te zetten zendingswerk en hulpbetoon te coördineren, zodat een optimale verdeling kan plaatsvinden over de kerken en samen met de zendende instanties kan worden besloten welke werkvelden prioriteit hebben. Uitvoering van de coördinerende taak gebeurt doordat deputaten ZHT overzicht houden over het geheel van programma’s en projecten en eventuele probleemvelden signaleren en bespreken met de betrokken instanties binnen het kerkverband. Speciaal wanneer nieuw werk (te weten een nieuwe buitenlandse partner of een nieuw gebied) zich aandient, beoordeelt het deputaatschap ZHT of het in aanmerking komt voor ondersteuning door de GKv en indien dit het geval is en zich mogelijkheden voordoen, wordt daar kerkelijke inbedding voor gezocht. Het instituut ZHT heeft, naast het zelf uitvoeren van programma’s en projecten, tot taak het werk van de zendende instanties te begeleiden. ZHT brengt deskundigheid en ervaring uit andere regio’s in en kan (indien gewenst) het uitvoerende werk faciliteren. De manier waarop de inbreng van ZHT bij de diverse zendende instanties vorm krijgt, varieert en is ook afhankelijk van de desbetreffende voorgeschiedenis en het werkgebied. In het algemeen wordt gestreefd naar een nauwe vorm van samenwerking. Per geval zullen hierover afspraken gemaakt worden. Verder heeft het instituut ZHT de taak van opleiding van uitgezondenen van zendende instanties gekregen. Deze wordt uitgevoerd door haar afdeling IRTT, die ook als een soort ‘denktank’ functioneert. Voor het opstellen van programma’s en projecten in het kader van zending en hulpverlening gelden de volgende richtlijnen. Het programma dient in overeenstemming te zijn met bijbelse normen en een christelijke boodschap uit te dragen. Er moet een verantwoorde samenhang zijn tussen ‘woord’ en ‘daad’. De activiteiten zijn gericht op blijvende verbetering, passen bij een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en zijn evenwichtig en doelmatig verdeeld over de verschillende belanghebbende doelgroepen.
44
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Binnen het programma is oog voor de maatschappij en bijbehorende cultuur, waarin de lokale kerk en haar leden functioneren. Ook is er een kritisch oog voor structurele factoren, die onrecht in stand houden of veroorzaken, en wordt een rechtvaardige verdeling en goede verhoudingen bevorderd. Programma’s zijn een antwoord op bestaande nood en zijn er op gericht de capaciteiten en vaardigheden van de doelgroep te vergroten. Hulp zal dan ook aanvullend zijn op de eigen inzet en mogelijkheden van de doelgroep. Inbreng en betrokkenheid van de doelgroep (vanaf het begin) zijn van belang om een programma goed te laten slagen. In de samenwerking met de buitenlandse partner is trouw een belangrijk kernwoord. Samenwerking met een partner en contact met een kerk zullen niet zomaar verbroken worden. Verder worden eisen gesteld aan rapportage, planning, monitoring en evaluatie. Zowel voor de partner als voor de achterban moet helder zijn welke keuzes zijn gemaakt, welke doelstellingen zijn geformuleerd en hoe de hulp ter beschikking is gesteld. Voor het personeelsbeleid zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd. Voor uit te zenden personeel geldt, dat er een zorgvuldige wervings- en selectieprocedure dient te zijn. Het aangenomen personeel wordt in geval van uitzending grondig voorbereid. Gedurende de uitzending wordt het personeel door de werkgever zowel werkinhoudelijk als persoonlijk begeleid. Jaarlijks zal een functioneringsgesprek worden gehouden. Bij terugkeer naar Nederland zal naast debriefing door de zendende instantie een medische keuring en een re-entrygesprek door externe deskundigen plaatsvinden. Voor salariëring en arbeidsvoorwaarden van lokaal personeel in het buitenland geldt, dat aansluiting wordt gezocht bij wat plaatselijk gebruikelijk is. Daarnaast geldt als uitgangspunt, dat het gezin in staat moet zijn van het inkomen te leven. In het kader van het financiële beleid wordt gestreefd naar toenemende uniformiteit en inzichtelijkheid van de verslaglegging. De zendende instanties stellen jaarlijks een meerjarenbegroting op. Naast het opmaken van de jaarrekening wordt gedurende een jaar (indien gewenst) ook tussentijds gerapporteerd. De jaarrekening dient binnen 5 maanden na afloop van het boekjaar (in concept) beschikbaar te zijn. Een onafhankelijke, externe instantie controleert de jaarrekening. Verder behoort de begroting voor aanvang van het boekjaar vastgesteld te zijn. Van de begroting mag niet meer dan 15% gebruikt worden voor ondersteunende diensten. Er dient per instantie een beschrijving aanwezig te zijn van de risico’s waarvoor reserves gevormd dienen te worden, alsmede een onderbouwing van de financiële vertaling van deze risico’s in de hoogte van de aan te houden reserves in euro’s. Over de regionale verschillen in de hoogte van de quota en de combinatie van quota en giften heeft de GS nog geen beleidslijn bepaald. Ten aanzien van voorlichting en fondsenwerving wordt er naar gestreefd om in iedere plaatselijke kerk een commissie Zending & Hulpverlening in te stellen. Deze brengt de contacten in het buitenland en het werk van zending en hulpverlening onder de aandacht van haar leden. Het doel hiervan is meeleven, gebed en financiële ondersteuning te bevorderen en wederkerigheid in de relaties vorm te geven. De zendende instanties en het instituut ZHT ondersteunen de plaatselijke Z&H-commissies in hun werk. Afspraken over de invulling van de samenwerking tussen het instituut ZHT en de zendende instanties dienen steeds te worden vastgelegd. De jaarlijkse kosten, die door de zendende instanties en ZHT voor de fondsenwerving worden gemaakt, mogen niet meer dan 10% van de jaarlijkse inkomsten bedragen.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
45
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
INLEIDING Aanleiding
Op de Generale Synode (GS) te Leusden in 1999 werd een aantal besluiten genomen met betrekking tot zending en hulpverlening binnen het kerkverband van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKv). De complete tekst van deze besluiten is na te lezen in de Acta van de GS Leusden 1999, Bijlage II, artikel 95. De GS legde een aantal uitgangspunten vast voor zending en hulpverlening. Deze uitgangspunten worden in paragraaf 1.2 van dit beleidsplan genoemd en verder uitgewerkt. Ook werd besloten een deputaatschap voor zending en hulpverlening (Z&H) in te stellen. Dit kreeg de opdracht generaal kerkverbandelijk beleid op het gebied van zending en hulpverlening te ontwikkelen, te doen uitvoeren en te bewaken in die dingen die de kerken gemeenschappelijk hebben. De GS droeg het deputaatschap op in goed overleg met alle betrokken zendende kerken en desbetreffende samenwerkingsverbanden een regeling op te stellen waarin de onderlinge samenhang, de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden eenduidig zijn vastgelegd. Voortvloeiend uit deze opdracht is het onderliggende beleidsplan tot stand gekomen. Naast de opdracht tot het formuleren van generaal kerkverbandelijk beleid op het gebied van zending en hulpverlening kreeg het deputaatschap de opdracht te onderzoeken of integratie met het deputaatschap Institute of Reformed Theological Training (IRTT) en de vereniging 'De Verre Naasten' wenselijk en mogelijk was. Vanaf 2000 is gewerkt aan daadwerkelijke integratie van beide deputaatschappen en de vereniging 'De Verre Naasten'. De GS van Zuidhorn besloot vervolgens in 2002 het deputaatschap Z&H op te heffen en een nieuw deputaatschap Zending, Hulpverlening en Training (ZHT) op te richten. Het deputaatschap ZHT hield grotendeels dezelfde opdrachten als het deputaatschap Z&H. Maar vanwege de integratie werden ook het beleid en de activiteiten van het IRTT gevoegd in het geheel van zending en hulpverlening. Ook op uitvoerend niveau werd deze integratie doorgevoerd, zodat vanaf 1 januari 2002 er sprake was van een geïntegreerd bureau met de naam 'De Verre Naasten – Instituut voor Zending, Hulpverlening en Training van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Nederland ' (DVN). (In bijlage B is deze ontwikkeling uitgebreider beschreven in het kader van context en geschiedenis.) In dit document wordt in het algemeen ZHT gebruikt om het geheel van deputaten ZHT en het uitvoerend instituut DVN aan te duiden. Aard en doel
Deze beleidsnota geeft het kader aan waarbinnen het samenhangende werk van zending, hulpverlening en training onder verantwoordelijkheid van de GKv plaatsvindt. Doel is de globale eisen en randvoorwaarden te formuleren, waaraan het werk van zending, hulpverlening en training naar de gemeenschappelijke overtuiging van de zendende instanties en ZHT moet voldoen. Verder wordt hierin de basis gelegd voor de samenwerking tussen zendende instanties en ZHT, de samenwerking met de buitenlandse partners en de positie t.o.v. andere instanties, die raakvlakken hebben met dit werk. Ook geeft dit document aan welke ontwikkelingen wenselijk worden geacht. Het is in eerste instantie bedoeld als gemeenschappelijk werkdocument van de zendende instanties en ZHT. Verder kan het worden gebruikt om belangstellenden te informeren. Aanvulling en bijstelling van het generaal beleid zal driejaarlijks plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van deputaten ZHT en in overleg met de zendende instanties, de vergadercyclus volgend van de GS, waar het beleid vastgesteld wordt.
46
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Opbouw
De opzet van het beleidsplan is als volgt: -hoofdstuk 1 definieert wat wordt verstaan onder zending, hulpverlening en training en welke uitgangspunten hierbij worden gehanteerd. -hoofdstuk 2 beschrijft hoe wordt samengewerkt tussen de zendende instanties en ZHT en welke contacten er zijn met andere instanties in binnen- en buitenland, die werkzaam zijn op het terrein van zending, hulpverlening en training. -hoofdstuk 3 behandelt de programmavorming in relatie met de buitenlandse partner. Daarin komt o.a. aan de orde aan welke criteria een samenwerkingsrelatie moet voldoen, met welke doelgroepen wordt gewerkt, en in welke sectoren. Ook het werk van IRTT wordt hier behandeld. -hoofdstuk 4 behandelt zaken met betrekking tot personeelsbeleid. -hoofdstuk 5 behandelt financieel beleid. -hoofdstuk 6 beschrijft hoe voorlichting en fondswerving vormgegeven worden.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
47
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
1 1.1
VISIE EN WERKDEFINITIES Visie en uitgangspunten
1.1.1 INLEIDING De GS Leusden stelde in 1999 de volgende uitgangspunten voor zending en hulpverlening vast (citaat besluit 1): 1. het behoort tot de aard van Christus' kerk met het evangelie, dat haar is toevertrouwd, ook buiten de wereld van de eigen taal en cultuur hen te zoeken, die vreemd zijn aan of vervreemd zijn van God en Zijn dienst. De kerk beoogt door de dienst van het evangelie gemeenten van Christus te planten, die in gebondenheid aan de Schrift, de gereformeerde belijdenis en de kerkorde komen tot de ontwikkeling van een eigen kerkelijk leven; 2. de kerk laat door middel van uitzending het evangelie, dat is de blijde boodschap van geloof en liefde, horen. Daarom doet zij de verkondiging van het woord des geloofs vergezeld gaan van het betonen van christelijke barmhartigheid; 3. de plaatselijke kerken zijn geroepen tot het zendingswerk, zowel tot de verkondiging van het woord des geloofs als tot het christelijke barmhartigheidbetoon; 4. de kerkenraad zal met de diakenen de gemeente bij de vervulling van deze zendingsroeping betrekken door haar ondersteuning te vragen, haar medewerking in te schakelen en haar op te wekken tot gebed; 5. wanneer kerken bij het vervullen van deze roeping samenwerken, zullen zij dat doen binnen de kerkelijke ressorten en zo mogelijk via meerdere vergaderingen; 6. kerken kunnen, al dan niet samen met andere kerken, zowel in het kader van zending (art. 24 KO) als hulpverlening (art. 47 KO) samenwerken met erkende zusterkerken in het buitenland en eventueel ook met andere kerken van gereformeerde belijdenis en kerkregering; 7. de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van zusterkerken in het kader van zending en hulpverlening ligt bij de kerkenraad en diakenen. Ook de diakenen hebben in dezen de taak de gemeente op te wekken tot meeleven, gebed en steun. Bovengenoemde uitgangspunten worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt en aangevuld. Het is de bedoeling in dit hoofdstuk kort aan te geven wat de GKv beweegt om op het gebied van zending, hulpverlening en training actief te zijn en welke uitgangspunten daarbij een rol spelen. 1.1.2 VISIE OP BIJBELSE OPDRACHT TOT ZENDING EN HULPVERLENING Evangelieverkondiging en barmhartigheidbetoon Aan het einde van Zijn leven op aarde gaf Christus Zijn discipelen het bevel op weg te gaan en het evangelie te brengen aan alle volken (Matth. 28:19). Deze bekende 'zendingsopdracht' heeft de kerk ertoe gebracht in de loop van haar geschiedenis steeds met het evangelie naar mensen in binnen- en buitenland, die met dit evangelie nog onbekend waren., te gaan. Gedurende Zijn leven op aarde deed Christus Zijn evangelieprediking gepaard gaan met daden van ontferming. Vele malen wordt er van Hem verteld dat Hij met ontferming werd bewogen en velen genas. In het formulier voor de bevestiging van diakenen wordt Christus ons daarin ten voorbeeld gesteld: 'Hij kwam in de wereld om te dienen en ontfermde Zich over velen die in nood waren. In navolging van haar Heer zorgde de eerste christelijke gemeente ervoor, dat niemand in haar midden gebrek had.' Daarbij gehoorzamend aan de oproep van de Here om gastvrij, offervaardig en barmhartig te zijn. Ook Paulus roept in zijn brieven de (christelijke) gemeenten op bereid te zijn van hun rijkdom royaal te delen met hen, die in armoede leven, en elkaar als christelijke gemeenten te ondersteunen. Bijv. als hij de gemeente van Korinthe oproept ruimhartig geld te geven voor de gemeente in Jeruzalem (2 Cor. 8 en 9) en de Filippenzen bedankt voor hun ondersteuning van hem (Filip. 4: 16-20). Paulus benadrukt daarbij, dat het hulpbetoon door de ontvangers is gezien als trouw aan het evangelie van Christus en ertoe heeft geleid, dat zij God prijzen en verlangen naar de genade van God, die zij in de Korinthiërs hebben bespeurd. In eerste instantie ging het in de eerste christelijke gemeenten om de ondersteuning van geloofsgenoten. Maar daarnaast kan ook gedacht worden aan anderen. Daarmee Paulus volgend, die in Galaten 6: 10 schrijft: "Laten we dus, daar wij de gelegenheid hebben, doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten."
48
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
In navolging van deze bijbelse noties willen de GKv ook in deze tijd beantwoorden aan de zendingsopdracht door mensen vrij te stellen en uit te zenden, die het Woord van God verkondigen aan hen die zonder Christus zijn, of andere kerken daarin te ondersteunen. Zij willen dit, in navolging van Christus, laten samengaan met het betoon van christelijke naastenliefde door hulp te bieden aan hen, die het vanwege materiële, sociale, politieke of kerkelijke omstandigheden moeilijk hebben. Dit kan betekenen, dat hulp wordt geboden op het gebied van landbouw, alfabetisering, medische hulp, inkomensverbetering etc. Maar ook dat kerken worden geholpen bij de opbouw van hun kerkelijke leven. Zoeken naar het koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid Veelvuldig wordt door de profeten in het Oude Testament gesproken over gerechtigheid. De roep om recht te doen aan de kwetsbaren in de Joodse samenleving, te weten de weduwen, wezen en vreemdelingen, klinkt door het hele Oude Testament. Namens God moet de profeet Jesaja de toenmalige Joodse samenleving ernstig waarschuwen: weduwen en wezen worden geplunderd en hen wordt geen recht gedaan (Jesaja 10: 1-2). In opdracht van de Here klaagt Jesaja hen aan. Christus sluit op Jesaja aan als Hij hem citeert in de synagoge van Nazaret (Lucas 4: 18-19). Het is de belofte van de komst van Gods koninkrijk op deze aarde: 'om te verkondigen het aangename jaar des Heren'. Met de komst van Christus worden bevrijding en herstel aangekondigd. Eerst in de verhouding met God, maar ook voor de verhoudingen op deze aarde. Christus geeft ons de opdracht Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid te zoeken (Mat. 6: 33). In de eerste plaats betekent dit herstel van de verbroken relatie met God. In de tweede plaats vraagt Hij van ons Gods wil te zoeken in alles wat wij doen. Of met andere woorden: te leven naar de maatstaf van Gods Koninkrijk. Christus is gekomen om een nieuw begin te maken. Een begin dat ook zichtbaar wordt in menselijke relaties en levensomstandigheden: 'om aan armen het evangelie te brengen, om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid’ (Luc. 4: 18-19). Tegen deze achtergrond moeten ook onze contacten met christenen en niet-christenen in het kader van zending, hulpverlening en training gezien worden. We proberen daarin gestalte te geven aan Gods Koninkrijk. En dit kan niet los gezien worden van het opkomen voor recht en gerechtigheid voor armen en mensen, die onrecht lijden. Bijv. in de keuze en opzet van de programma's met de buitenlandse partner worden dergelijke zaken meegewogen. De mens als beelddrager van God Toen God de mens schiep naar Zijn beeld, maakte Hij hem rentmeester van Zijn schepping. Maar de opstand van de mens tegen God verstoorde zijn functioneren als beeld van God en als rentmeester van Zijn schepping. Slechts door het offer van Christus en de gave van zijn Heilige Geest zijn mensen weer in staat het beeld van God te vertonen. Daarom is het de opdracht van iedere mens zich te bekeren tot God, zijn Schepper, en Zijn beeld te vertonen. Dit houdt in dat hij zijn aandeel levert in het onderhouden van de schepping, omziet naar zijn naaste, meewerkt aan de verbreiding van het evangelie en de instandhouding van de eredienst. Daarin zijn hulpgever en hulpontvanger voor God gelijk. Beiden hebben dezelfde opdracht en kunnen elkaar daarop aanspreken. Uitgangspunten als wederkerigheid, verantwoordelijkheid en duurzaamheid vloeien uit deze visie voort. 1.1.3 VISIE OP KERK-ZIJN EN KERKELIJKE VERHOUDINGEN Kerk van Christus De Heidelbergse Catechismus (Zondag 21) geeft een aantal aspecten aan, die kenmerkend zijn voor de algemene christelijke kerk. In de eerste plaats wordt daarover gezegd, dat Jezus Christus Zich een kerk vergadert door zijn Woord en Geest. In de tweede plaats dat deze kerk gevormd zal worden uit het gehele menselijke geslacht van het begin van de wereld tot het einde. In de derde plaats dat deze kerk gekenmerkt wordt door de eenheid van het ware geloof. Het feit dat Christus Zich een kerk vergadert door zijn Woord en Geest en dat Hijzelf haar regeert, bewaart en beschermt, maakt ons dankbaar voor die kerken over de hele wereld, die zich als kerk van Christus manifesteren en daarop ook aanspreekbaar zijn. Deze kerken erkennen elkaar, zowel op nationaal als internationaal niveau, als kerken van Christus en roepen elkaar op om de waarheid van God, dit is de bijbelse leer, te erkennen, toe te passen en te handhaven, onder leiding van de Geest
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
49
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
en in dagelijkse bekering (beleidsplan Deputaten voor Betrekkingen met Buitenlandse Kerken (BBK), mei 2001). Op regionaal of nationaal niveau krijgt dit vorm doordat kerken een kerkverband aangaan, met eigen afspraken over hun functioneren (hun kerkorde). Op internationaal niveau komt deze verbondenheid tot uiting in zusterkerkrelaties en in een internationale conferentie, zoals de International Conference of Reformed Churches (ICRC). De manier waarop de GKv binnen deze verbanden overleg voeren en samenwerken op het gebied van zending, hulpverlening en training wordt uitgewerkt in hoofdstuk 2 van dit beleidsplan. Omdat Christus Zijn kerk vergadert uit het gehele menselijke geslacht van het begin van de wereld tot het einde, kunnen er door verschil in kerkhistorie en cultuur punten zijn, waarin de GKv verschillen met de buitenlandse kerk. De kerkorde (KO) zegt hierover in artikel 47: "Over de relatie met kerken in het buitenland beslist de synode. Met kerken van gereformeerde belijdenis in het buitenland zal, zoveel mogelijk, kerkelijke gemeenschap geoefend worden. Op ondergeschikte punten van kerkorde en kerkelijke praktijk zullen buitenlandse kerken niet geoordeeld worden." In het kader van zending, hulpverlening en training zullen de GKv samenwerken met erkende zusterkerken in het buitenland en eventueel ook met andere kerken met een gereformeerde belijdenis en kerkregering. Kerken in een zendingssituatie Er kan onderscheid gemaakt worden tussen kerkrechtelijk zelfstandige kerken en nieuw te planten kerken in een situatie van zending en hulpverlening. In geval van kerkplanting worden nieuwe kerken gevormd, die via toerusting en opbouw van eigen structuren toegroeien naar het verantwoordelijkheid dragen voor de handhaving van de leer van de Schriften, de bediening van de sacramenten, de dienst der barmhartigheid en de verkondiging van het evangelie aan anderen. Kerkelijke bevoegdheden worden steeds meer overgedragen zodra de zendende instantie en de geplante kerk constateren, dat er voldoende draagkracht voor is. Toelating tot en afhouding van sacramenten, Woord- en tuchtbediening, aanstelling van ambtsdragers, opleiding en voorschriften voor voorgangers en het vaststellen van eigen belijdenisgeschriften, kerkordening en oecumenische contacten vallen uiteindelijk onder de verantwoordelijkheid van de nieuwe kerk. Aan het eind van dit proces zal de kerk worden geïnstitueerd en spreken we van een zelfstandige kerk. De taak van kerkplanting van de zendende instantie is dan kerkrechtelijk gezien beëindigd (naar beleidsplan BBK, mei 2001). Daarna blijft de zendende instantie vaak nog wel betrokken bij deze kerk, bijv. in het kader van het kerkelijk opbouwwerk. In dat geval spreken we niet langer van kerkplanting, maar van oecumenische samenwerking. Oecumenische samenwerking met bestaande kerken en/of christelijke organisaties Wanneer er sprake is van een kerkrechtelijk zelfstandige kerk, heeft dit consequenties voor de relatie met deze kerk. Hulp aan deze kerk kan dan alleen plaatsvinden als deze kerk dit zelf wil en accepteert. In een dergelijke situatie spreken we van oecumenische samenwerking met bestaande kerken. Dit geldt niet alleen voor kerken, recentelijk ontstaan uit zending en nu geïnstitueerd, maar ook voor andere kerken, die vanuit een zelfstandige en onafhankelijke positie contact zoeken en hulp vragen, en voor christelijke organisaties. De zelfstandigheid van de kerk wordt gerespecteerd, ook wanneer het feitelijke functioneren van deze kerk zwak is. Dit functioneren is echter wel van invloed op de manier waarop wordt samengewerkt. In hoofdstuk drie zal hier aandacht aan worden besteed. In geval van oecumenische samenwerking zullen de partners in wederzijds overleg bespreken hoe hulp zal worden geboden en vastleggen welke afspraken daarover zijn gemaakt. Zaken als monitoring, evaluatie en transparantie zullen daarbij een rol spelen; zie ook hoofdstuk 3. Missionaire roeping van de plaatselijke kerk Artikel 24 van de Kerkorde gaat uit van een zendingsroeping voor alle kerken. Daarbij wordt bepaald, dat wanneer kerken bij het vervullen van deze roeping samenwerken, zij zich zullen houden aan de indeling in ressorten, die voor het kerkverband aanvaard is. Het is de taak van kerkenraad en diakenen om de gemeente te wijzen op haar missionaire roeping en haar toe te rusten voor de vervulling ervan. Daarbij kunnen zij geholpen worden door ZHT.
50
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
1.2
WERKDEFINITIES
1.2.1 DEFINIËRING VAN ZENDING EN HULPVERLENING EN VAN TRAINING. In de praktijk van zending en hulpverlening en van training zijn er verschillende manieren waarop evangelieverkondiging en barmhartigheidbetoon worden vormgegeven. De aard van de relatie met de buitenlandse partner is daarbij een belangrijk onderscheid. In het geval van kerkplanting heeft de zendende instantie de verantwoordelijkheid en beslissingsbevoegdheid tot evangelieverkondiging (in woord en daad), vorming van gemeenten en het komen tot kerkinstituering. In het geval van oecumenische samenwerking is er meestal sprake van samenwerking met een buitenlandse kerk, die kerkrechtelijk zelfstandig is. Binnen oecumenische kaders heeft de zendende instantie als partner een medeverantwoordelijkheid, maar de eerste verantwoordelijkheid en beslissingsbevoegdheid voor het kerkelijk leven ligt bij de buitenlandse kerk. Daarnaast is het mogelijk, dat de samenwerkingspartner een (christelijke) instantie is, wiens werk op één of andere manier ten goede komt aan de evangelieverkondiging en opbouw van nationale kerken. Het woord training is in zichzelf erg breed, maar in dit document geeft ‘training’ de activiteiten aan, die voorheen door het deputaatschap IRTT werden behartigd; daarom is gekozen voor aparte vermelding. In dit beleidsdocument hanteren we in het kader van zending en hulpverlening de volgende werkdefinities. Kerkplanting: verkondiging van het evangelie in woord en daad aan niet-christenen, buiten de eigen taal en cultuur, met als doel het institueren van een nieuwe kerk en vorming van een kerkverband. Oecumenische samenwerking: activiteiten ter ondersteuning van een kerkrechtelijk zelfstandige kerk of een christelijke instantie. In beide gevallen speelt zich dit af buiten de eigen taal en cultuur en in het kader van de oecumenische contacten van de GKv. Deze activiteiten richten zich op ondersteuning en versterking van het kerkelijk leven en verbetering van de levensomstandigheden van de kerkleden en hun omgeving. Training: kortlopende training en advisering in gereformeerde theologie en de toepassing daarvan binnen de eigen situatie van de ondersteunde kerken; opleiding van werkers, die vrijgesteld zijn voor taken in zending en hulpverlening; en advisering van Nederlandse kerken in het kader van zending en hulpverlening. Trainingsactiviteiten, die plaatsvinden binnen een bestaand programma of worden opgezet in het kader van een langdurige samenwerkingsrelatie, vallen (afhankelijk van de aard van de relatie met de buitenlandse partner) onder kerkplanting of oecumenische samenwerking. 1.2.2 ONDERSCHEID TUSSEN ZENDING EN EVANGELISATIE De kerk geeft gehoor aan Christus’ opdracht het evangelie te verkondigen, o.a. door middel van zending en hulpverlening, die zich richt op andere volken, talen en culturen. Uiteraard moet het evangelie ook binnen de eigen taal en cultuur verkondigd worden aan mensen, die God niet kennen of van Hem vervreemd zijn. In dat geval spreken we van evangelisatie. Deze vorm van missionaire activiteit valt buiten het bestek van dit beleidsdocument, aangezien hierin alleen het beleid van zending en hulpverlening (buiten de eigen taal en cultuur) wordt geformuleerd. Dit behoeft overigens niet te betekenen, dat alleen projecten in het buitenland hieronder vallen. Ook missionaire activiteiten in Nederland, in een andere taal en cultuur, vallen in principe binnen het aandachtsgebied van ZHT. In dit document worden deze niet verder uitgewerkt, maar zullen deze in een volgende versie nader aan de orde moeten komen.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
51
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
2
SAMENWERKING/NETWERK
2.1
Samenwerking zendende instanties en ZHT
Taakverdeling zendende instanties, deputaatschap ZHT en DVN Op grond van de zendingsopdracht in Mattheüs 28:19 stelde de GS van Leusden (1999), dat iedere plaatselijke kerk geroepen is actief te zijn in zending en hulpverlening. Het bleek zinvol dat meer kerken samenwerken om aan hun zendingsopdracht te voldoen. Een bepaalde kerk werd dan als zendende kerk namens deze kerken aangewezen. Omdat in de praktijk blijkt, dat de feitelijke verantwoordelijkheid voor programma’s in het kader van zending en hulpverlening vaak is gedelegeerd aan de deputaten van een meerdere kerkelijke vergadering, spreken we in dit verband van zendende instanties i.p.v. zendende kerken. De zendende instanties, of door hen aangestelde commissies, dragen de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het werk van zending en hulpverlening. Zij onderhouden contact met de partner in het buitenland en begeleiden het werk en de eventuele werkers in het buitenland. Verder dragen zij de verantwoordelijkheid voor het inzamelen van de benodigde financiën en voor de beleidsvorming. Naast deze regionale instanties bleek er behoefte aan een landelijke instantie. Deputaten ZHT hebben als zodanig tot taak gekregen bestaand en nieuw op te zetten zendingswerk en hulpbetoon te coördineren, zodat een optimale verdeling kan plaatsvinden over de kerken en samen met de zendende instanties kan worden besloten welke werkvelden prioriteit hebben. Uitvoering van de coördinerende taak gebeurt doordat deputaten ZHT overzicht houden over het geheel van programma’s en projecten1 en eventuele probleemvelden signaleren en bespreken met de betrokken instanties binnen het kerkverband. Speciaal wanneer nieuw werk (te weten een nieuwe buitenlandse partner of een nieuw gebied) zich aandient, beoordeelt het deputaatschap ZHT of het in aanmerking komt voor ondersteuning door de GKv en indien dit het geval is en er zich mogelijkheden voordoen, wordt daar kerkelijke inbedding voor gezocht. Het deputaatschap ZHT is dus bevoegd overzicht te houden en overleg te initiëren met de zendende instanties. De intentie hierbij is tot gezamenlijke afspraken te komen, maar deputaten hebben niet de bevoegdheid iets op te leggen. Verder is het deputaatschap medeverantwoordelijk voor “het formuleren, het doen uitvoeren en het bewaken van een generaal kerkverbandelijk beleid voor zending en hulpverlening in die dingen, die de kerken gemeenschappelijk hebben” (zie synodebesluit 1999, 2.1). Om deze taak te kunnen uitvoeren maakt het deputaatschap ZHT gebruik van het instituut DVN. De formulering van de gemeenschappelijke zaken is in onderhavig stuk gedaan. Als uitvoerend instituut van deputaten ZHT heeft DVN tot taak het werk van de zendende instanties te begeleiden (zie synodebesluit 1999 besluit 2, punt 2g). Hiermee wordt beoogd de activiteiten van de GKv op het gebied van zending, hulpverlening en training tot een consistent geheel te maken en de uitvoering te faciliteren. ZHT brengt deskundigheid en ervaring uit andere regio’s in, alsmede generaal beleid en faciliteiten in het werk van de verschillende zendende instanties. De manier waarop de inbreng van ZHT bij de diverse zendende instanties vorm krijgt, varieert en is ook afhankelijk van de desbetreffende voorgeschiedenis en het werkgebied. 1
Een programma is een samenhangende reeks activiteiten binnen een zendings- of hulpverleningsrelatie, die niet aan een maximum tijd gebonden is, met een algemene doelstelling, waarbinnen specifieke doelstellingen geformuleerd kunnen worden. Een project is een samenhangende reeks activiteiten binnen een duidelijk vastgestelde tijdsperiode, met duidelijk omschreven concrete doelen, eindresultaten en een vastgestelde begroting.
52
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Per geval zullen hierover afspraken gemaakt worden. Daarbij is het in ieder geval belangrijk dat alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn in de instantie, die de directe uitvoering begeleidt en beleid voorbereidt. Dit om onderling zo goed mogelijk af te stemmen en slagvaardig te kunnen werken. Daar waar meer instanties met dezelfde partner in het buitenland werken, moet het werk in het buitenland binnen een gezamenlijk programma gebeuren, onder verantwoordelijkheid van een gezamenlijke commissie. Deze commissie vertegenwoordigt de samenwerkende kerken in het contact met de buitenlandse partner. Iedere instantie, die deelneemt in een gezamenlijke commissie voor een bepaald programma, is verantwoordelijk voor de lopende verplichtingen, die binnen dat programma zijn aangegaan. Daarnaast kan de instantie vrij beslissen over de besteding van extra financiën in projecten/programma’s elders. Eventuele uitbreiding van het programma geeft niet direct de verplichting om daarin evenredig bij te dragen, maar daarover moet opnieuw gezamenlijk een besluit vallen. Schematische voorstelling samenwerking In bijlage C is een schematische voorstelling opgenomen van een situatie van samenwerking, waarbij één zendende instantie betrokken is. Dit is een model, dat naar gelang de specifieke situatie aangepast wordt. Wanneer meerdere zendende instanties binnen één programma samenwerken dient het model overeenkomstig aangepast te worden. Overleg Verder is het beleid dat er een vorm van overleg is tussen de zendende instanties, die in verschillende programma’s of projecten, maar wel in dezelfde regio werkzaam zijn. Op deze manier is er de mogelijkheid kennis te nemen van de ervaringen van elkaar, ontwikkelde methoden, materialen etc, zodat - indien gewenst - daarvan gebruikgemaakt kan worden. Positie deputaatschap ZHT en DVN De deputaten ZHT krijgen hun opdracht van de synode van de GKv en dragen de dagelijkse uitvoering van het werk op aan DVN. De directeur van DVN rapporteert aan deputaten ZHT. In hun rapportage aan de GS leggen deputaten ZHT verantwoording af van het werk van deputaten en DVN en leggen zij beleidsvoornemens voor de komende periode voor. In bepaalde gevallen ondersteunt ZHT alleen, los van decentrale zendende instanties, programma’s in het kader van zending en hulpverlening. Om meer betrokkenheid en medeverantwoordelijkheid aan de basis te verkrijgen, moet zoveel mogelijk kerkelijke inbedding gevonden worden in een lokale of regionale kerkstructuur (decentraal). Projecten kunnen wel rechtstreeks door ZHT worden uitgevoerd. Verder voert ZHT alleen taken uit, die namens het kerkverband als geheel gedaan worden, zoals bijvoorbeeld opleiding van uitgezondenen en het geven van theologische cursussen voor buitenlandse studenten en voorgangers en faciliterende diensten voor de zendende instanties. 2.2. Netwerk Bij de uitvoering van programma’s en projecten in het buitenland moet altijd in beeld gebracht worden welke andere kerkgenootschappen en organisaties in hetzelfde gebied werkzaam zijn. Dit om zo mogelijk door middel van samenwerking een gezamenlijk belang te dienen en om overlap of zelfs tegenstrijdige programma's te voorkomen. Waar nuttig voor het eigen werk worden contacten onderhouden en wordt deelgenomen aan netwerken. Nadere concretisering hiervan dient in de specifieke beleidsplannen van de diverse zendende instanties te gebeuren. In het algemeen hebben organisaties met vergelijkbare visie de voorkeur als samenwerkingspartner.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
53
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Deputaten ZHT opereren niet geheel op zichzelf. Hun werk heeft ook raakvlakken met activiteiten van verschillende andere instanties, zoals BBK, Dteg etc. ZHT ziet het als haar taak een eigen plaats in het netwerk in te nemen en waar nodig overleg te structureren, zowel op nationaal als internationaal niveau. Relevante informatie uit dit overleg brengen ze bij de zendende instanties in via DVN. 2.2.1 BINNENLAND BBK Het onderhouden van goed overleg met deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken (BBK) van de GKv blijft een zaak van groot belang. We functioneren binnen één kerkverband en willen als één geheel optreden. ZHT volgt als regel de beoordeling van BBK wat betreft de kerkelijke relatie met buitenlandse kerken. Vanuit het perspectief van hulpverlening en training kan er soms reden zijn om contacten aan te gaan met kerken, die niet of niet meer binnen het netwerk van BBK vallen. Met name bij het aangaan van nieuwe contacten zal er overeenstemming met BBK gezocht worden over de vraag of samenwerking aanvaardbaar en zinvol is. Verder zal er eenmaal per jaar wederzijdse uitwisseling van informatie plaatsvinden tijdens een ontmoeting van vertegenwoordigers van deputaten BBK en ZHT. Door de zendende instanties en/of de regiocoördinator van DVN wordt contact onderhouden met de relevante BBK-secties. Dteg Deputaten ZHT overleggen minimaal eens per jaar met deputaten toerusting evangeliserende gemeenten (Dteg). Dit overleg is gewenst vanwege raakvlakken met missionair werk en interculturele contacten. GDD Ook met Generaal Diaconaal Deputaatschap (GDD) is overleg gewenst vanwege de taak van diakenen om de gemeente te betrekken bij het werk van zending, hulpverlening en training. De toerusting en begeleiding, die het Diaconaal Steunpunt (DS) van GDD aanbiedt aan diakenen op dit gebied, is een onderwerp van overleg en samenwerking. Ook over de aanpak bij een eventueel meedoen aan noodhulpacties worden afspraken gemaakt tussen ZHT en GDD. TUK Bij de Theologische Universiteit Kampen (TUK) staat internationalisering op de agenda en zijn er dus raakvlakken met ZHT. Met name vanuit de afdeling IRTT van DVN zal overleg gevoerd worden met de TUK over theologische opleiding en training in het internationale, oecumenische netwerk. Te denken valt aan gezamenlijk georganiseerde cursussen, gastdocentschap, uitwisseling van studenten etc. Platform Hulp in het Buitenland (voorheen ROFOR) Naast de regionale zendende instanties zijn er meer organisaties, die op één of andere manier verbonden zijn aan de GKv en activiteiten op het gebied van zending en hulpverlening in het buitenland ontplooien. Gestimuleerd wordt, dat deze zich aansluiten bij het Platform Hulp in het Buitenland (voorheen ROFOR) met het oog op het optimaal gebruik maken van de deskundigheid en ervaring van de diverse instanties binnen de GKv. Kerkelijke contacten In zijn algemeenheid kan worden gesteld, dat waar relevant en wenselijk door ZHT en de zendende instanties informatie wordt uitgewisseld met en gebruikgemaakt wordt van diensten van andere kerkgenootschappen of daaraan gerelateerde organisaties. Vanwege de verwante kerkelijke ligging vindt op regelmatige basis overleg plaats van ZHT met instanties van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en de Nederlands
54
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Gereformeerde Kerken (NGK) en met de Gereformeerde Zendings Bond (GZB). Deze contacten beogen afstemming van het werk om overlap of tegenstrijdigheden te voorkomen en uitwisseling om van elkaar te leren. Met andere kerkgenootschappen wordt incidenteel overlegd, waar dit nuttig is voor het eigen werk en/of op verzoek van de desbetreffende instantie. Op verzoeken om gebruik te maken van de expertise van ZHT door andere, verwante zendende instanties buiten de GKv, ook uit het buitenland, wordt zoveel mogelijk positief ingegaan, op een kostenneutrale manier. Overige Het instituut ZHT is lid van PRISMA, een koepel waarin allerlei reformatorische en evangelische hulpverleningsorganisaties zijn vertegenwoordigd. Gezien de raakvlakken met ontwikkelingswerk en fondsenwerving zullen contacten met hulpverleningsorganisaties onderhouden worden. Waar zich relevante gelegenheden voordoen, wordt er aan dergelijke netwerken ook actief deelgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan de medefinancieringsorganisatie ICCO, ChristenUnie, PSO etc. 2.2.2 BUITENLAND Waar relevant, wordt samenwerking en afstemming gezocht met verwante kerkgenootschappen in het buitenland, die actief zijn op het gebied van zending, hulpverlening en training. ZHT en de zendende instanties zien het als wenselijk internationale afstemming en samenwerking te verbeteren via de ICRC (International Council of Reformed Churches). Partnerkerken worden gestimuleerd aan dit netwerk deel te nemen. In verband hiermee wordt het ook van belang geacht overzicht en inzicht te verkrijgen in het werk van zending, hulpverlening en training van alle ICRC-lidkerken en ook zelf deel te nemen aan regionale conferenties.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
55
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
3
PROGRAMMAVORMING
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk staan richtlijnen voor programma’s en projecten2 voor zending, hulpverlening en training. In de werkdefinities van hoofdstuk 1 zijn hierbinnen kerkplanting en oecumenische samenwerking gedefinieerd op grond van de aard van de relatie met de doelgroep. Het onderscheid is vooral kerkrechtelijk: in geval van oecumenische samenwerking is er sprake van een kerkrechtelijk zelfstandige kerk, in het geval van kerkplanting niet. In de praktijk zal de overgang van kerkplanting naar oecumenische samenwerking als een proces verlopen. In de opzet en vormgeving van de programma's zal niet alleen de kerkrechtelijke status bepalend zijn, maar ook de aanwezige kennis en vaardigheden binnen de betrokken kerk c.q. organisatie in het buitenland. Programmavorming voor zending, hulpverlening en training wordt als één geheel behandeld. Er zijn veel algemeen geldende aandachtspunten, maar waar nodig wordt apart genoemd wanneer het speciaal voor één van de onderdelen geldt. 3.2
Doel
Er is veel nood in de wereld, maar niet alle ondersteuning past binnen het mandaat van zending, hulpverlening en training van de GKv. Kerkelijke hulpverlening komt op uit de liefde van en voor Christus en wordt uit naam van Christus gegeven en tot lof van Zijn naam verkregen. Alle activiteiten zijn gericht op de wereldwijde kerk van Christus en op de komst van Gods Koninkrijk. Het doel van zending en hulpverlening is: 1. Verbreiding van Gods eer 2. Opbouw van de kerk van Christus Jezus 3. Bevorderen en beleven van de gemeenschap in Christus 4. Verbetering van de levensomstandigheden van de leden van de kerk en haar omgeving in het buitenland, opdat er meer gerechtigheid ervaren wordt 3.3
Doelgroep
Doelgroep kerkplanting Gehoor gevend aan de zendingsopdracht in Mattheüs 28 spannen de GKv zich in om het evangelie wereldwijd bekend te maken aan hen die Christus niet kennen en waar mogelijk kerken te planten. De praktijk van de afgelopen 15 jaar laat zien dat de plaatsen waar daadwerkelijk zending wordt bedreven in de vorm waarin het in dit beleidsplan is gedefinieerd, zijn afgenomen, en de vraag om ondersteuning door jonge buitenlandse kerken is toegenomen. Het deputaatschap ZHT heeft een studiecommissie ingesteld, die zal bestuderen welke taak de GKv hebben op het gebied van zending. Hierbij zullen o.a. de volgende vragen aan de orde komen: Hoe en waar kunnen we aan deze opdracht gehoor geven? Kunnen we aan deze opdracht gehoor geven via ondersteuning van het missionaire werk van onze partners in het buitenland? Moeten we actief op zoek gaan naar gebieden waar het evangelie nog nooit verkondigd is, omdat daar de prioriteit voor zending ligt? Hoe ligt het in gebieden waar wel het evangelie verkondigd is, maar er geen bijbelgetrouwe kerken zijn? Deze commissie zal D.V. eind 2004 over haar bevindingen rapporteren. Doelgroep en partner oecumenische samenwerking In Gods Woord worden christenen opgeroepen mensen bij te staan, die het vanwege bijvoorbeeld materiële, sociale, politieke of kerkelijke omstandigheden moeilijk hebben en tekorten ervaren. Door de GKv wordt aan deze bijbelse oproep gehoor gegeven door op een In het vervolg zal voor het gemak steeds alleen van ‘programma’s’ gesproken worden, maar zijn naar gelang het geval programma’s of projecten bedoeld. 2
56
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
structurele en verantwoorde manier hulp te bieden namens de kerken, in de eerste plaats via het werk van de zendende instanties en ZHT. Er zijn meer instanties, die aan de GKv verbonden zijn en zich hiermee bezighouden. Ook zijn er leden van de GKv, die werkzaam zijn in zending en hulpverlening bij andere organisaties. In dit hoofdstuk wordt op het werk van deze laatste twee niet apart ingegaan. ZHT heeft een handreiking voor kerkenraden opgesteld om behulpzaam te zijn bij de overwegingen hoe hiermee omgegaan dient te worden3. Doel van zending en hulpverlening is belemmeringen weg te nemen bij het functioneren van deze naasten in hun eigen verbanden in een leven tot Gods eer en tot heil van hun naasten. In geval van oecumenische samenwerking wordt de doelgroep bereikt via samenwerking met partners in het buitenland. Wat betreft de keuze van partners om mee samen te werken, maken we het volgende onderscheid, waarbij de prioriteit bij A en B ligt: A. Kerken die lid zijn van de ICRC of dat binnen afzienbare tijd hopen te worden; en nauw met deze kerken verwante instellingen, B. Kerken en instellingen die aanspreekbaar zijn op hun gereformeerde leer en levenswandel, na overleg met deputaten BBK. C. Andere kerken of instellingen. 3.4
Richtlijnen programma’s
In deze paragraaf worden enkele aandachtspunten en criteria geformuleerd, die kunnen dienen bij het opzetten, uitvoeren en/of ondersteunen van programma's. Deze richtlijnen zijn gebaseerd op visie en uitgangspunten (h.1.1) en op ervaring in de praktijk.
Inhoudelijke kwaliteit programma 1. Gereformeerd: activiteiten zijn in overeenstemming met bijbelse normen en dragen een christelijke boodschap uit. 2. Geïntegreerd: een verantwoorde en samenhangende mix van ‘woord’- en ‘daad’activiteiten, die in elkaar overlopen en zo op elkaar zijn afgestemd dat ze elkaar versterken. 3. Onderscheid doelgroepen: een evenwichtige en doelmatige verdeling over de verschillende belanghebbende doelgroepen. Vaak is het zinvol naar gelang de activiteit subdoelgroepen te onderscheiden, zoals ambtsdragers, docenten, vrouwen, jongeren of boeren. Elke subgroep vraagt speciale aandacht en een eigen aanpak. De doelgroep vrouwen vereist vaak bijzondere aandacht vanwege hun cruciale rol in het gezin, de maatschappij en de kerk en de neiging in veel samenlevingen die rol te onderschatten. Activiteiten in de maatschappelijke sectoren en humanitaire hulpverlening worden niet exclusief op kerkleden/christenen gericht. Het is een christelijke houding om goed te doen aan allen en niet alleen het welzijn van de eigen groep op het oog te hebben. Verder zou exclusief op kerkleden gerichte hulp een oneigenlijke reden kunnen vormen voor aansluiting bij de kerkgemeenschap. Voor duurzame resultaten is het ook van belang hierbij de hele omgeving te betrekken. Dit geeft een breed draagvlak voor de ontwikkeling en grotere kans op een blijvende positieve verandering. 4. Duurzaam: activiteiten zijn gericht op blijvende verbetering. Het is de bedoeling dat financiële en personele hulp zoveel mogelijk overbodig worden en de samenwerkingspartner zelfstandig verder kan. Daarom is het van belang aan te sluiten bij het leidinggevend vermogen binnen de doelgroep en bij de lokale infrastructuur en cultuur. Daarnaast is het in het kader van goed rentmeesterschap belangrijk, dat de activiteiten en ontwikkelingen passend zijn bij een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Ook voor versterking van de plaatselijke economie wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van lokale mogelijkheden. 3
Deze handreiking (Gezonden in de wereld) is op te vragen bij DVN.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
57
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Contextuele inkadering 5. Contextueel: om als een zelfstandige kerk te kunnen functioneren, is het voor christenen van belang een gereformeerde identiteit te ontwikkelen, die relevant is in de maatschappij, waarin zij leven. De maatschappij en de bijbehorende cultuur confronteert christenen met vragen, waarop zij vanuit hun geloof antwoorden moeten geven en waarin ze keuzes moeten maken. 6. Gerechtigheid: activiteiten laten iets zien van de gerechtigheid van Gods Koninkrijk door bij te dragen aan rechtvaardige verdeling en goede verhoudingen. Ze dragen bij aan het bevorderen van recht door kritisch gericht te zijn op structurele factoren, die onrecht in stand houden of veroorzaken.
Inzet doelgroepen 7. Noodzakelijk: activiteiten worden uitgevoerd als respons op een bestaande nood en in geval van oecumenische samenwerking op de vraag van een partnerorganisatie (met het oog op hun doelgroep). 8. Eigen verantwoordelijkheid stimulerend: Iedere mens heeft gaven en is geroepen deze in te zetten in een leven tot Gods eer. Het doel van de activiteiten is het zelf kunnen dragen van deze verantwoordelijkheid. Ze richten zich op het ontwikkelen van capaciteiten en vaardigheden van de doelgroep en op de bereidvaardigheid deze in te zetten in Gods Koninkrijk. 9. Complementair: In aansluiting op het vorige punt zal eerst optimaal gebruik gemaakt worden van de eigen inzet van de doelgroep en van de partner. De geboden hulp is aanvullend op hun eigen personele en financiële inbreng. 10. Participatief: Omdat mensen geroepen zijn verantwoordelijkheid te dragen, is inbreng van alle betrokkenen vanaf het begin belangrijk. Invulling van de samenwerking vindt in gezamenlijk overleg met de partner plaats. Bij activiteiten moet de doelgroep een inbreng hebben vanaf de inventariserende fase. Dit stimuleert een leerproces van verantwoordelijkheid nemen en kunnen dragen. De ervaring leert, dat een participatieve benadering meer garanties geeft en dat een ontwikkelingsproces blijvend positieve effecten heeft. Partnerrelatie 11. Trouw: vanwege het belang van de gegeven relatie wordt een eenmaal aangegaan samenwerkingsverband niet zomaar verbroken, tenzij door één of beide partijen wordt geconstateerd dat samenwerking niet langer zinvol is. Als de samenwerking wordt verbroken en de partner een kerk is, kan de kerkelijke band blijven bestaan. 12. Verantwoord beheer: in een transparant en doelmatig gebruik van financiële, materiële en personele middelen toont men zich een betrouwbare partner en een lerende organisatie. Keuzes moeten helder zijn voor de doelgroep en voor de achterban. Rapportage: ZHT en de zendende instanties leggen verantwoording af aan hun achterban en zijn bereid tot openheid hierover aan samenwerkingspartners. Zij vragen van de partner verantwoording aan hen af te leggen voor wat betreft het gebruik van ter beschikking gestelde hulp, zowel financieel als wat betreft het behalen van gestelde doelen. Planning, monitoring en evaluatie: Bij de planning van activiteiten zal de uitvoering gekoppeld moeten worden aan duidelijk uitgewerkte, concrete doelstellingen. Door monitoring en evaluatie wordt beoordeeld in hoeverre de activiteiten ook werkelijk bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen en waar bijstelling nodig is. Er wordt ernaar gestreefd hiervoor kwalitatieve en kwantitatieve meetpunten te beschrijven. Geconstateerde mogelijkheden tot verbetering moeten door actie gevolgd worden (toepassing van de leerpunten in een verandering van activiteiten en/of gebruikte methode).
58
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
3.5
Vormgeving en inhoud programma’s
3.5.1 INVENTARISATIE Wanneer een buitenlandse kerk of organisatie een aanvraag heeft ingediend zullen de zendende instanties en ZHT moeten overwegen of ze al dan niet bij een programma betrokken willen worden. Zo’n overweging kan ook gebeuren op aangeven van een instantie binnen de GKv (bijv. BBK, die een bepaalde nood signaleert bij een verwante kerk en vindt dat er iets zou moeten gebeuren). Eerst wordt bekeken of de aanvraag in het algemeen ontvankelijk is (passend bij doel en doelgroep). Als dit niet het geval is, wordt de aanvraag afgewezen, waarbij redenen worden gegeven en eventueel verwezen wordt naar een geschiktere partner. Wanneer dit wel het geval is, moet een nadere beoordeling van het project of programma plaatsvinden. Hiervoor is allerlei informatie nodig: naast algemene informatie over land en regio en de doelgroep, ook een globale beschrijving van de problemen en de doelen. In geval van kerkplanting wordt bekeken, hoe de doelgroep het beste benaderd kan worden. Daarbij worden de volgende aandachtspunten meegenomen Op welke manier kan het beste ingang gevonden worden bij de doelgroep? Is er de mogelijkheid een (autochtone) zendeling, die de taal en cultuur goed kent, te vinden of op te leiden? Welke manieren van communicatie passen het best bij de doelgroep? Verder wordt zowel bij kerkplanting als bij oecumenische samenwerking geïnventariseerd welke materiële of immateriële nood er is. Hierbij kan gedacht worden aan honger, analfabetisme, gebrek aan medische zorg, maar ook aan gebrek aan bijbelkennis, tekort aan geschoolde voorgangers etc. Tevens wordt geïnventariseerd welke mogelijkheden tot oplossing er zijn. Het is zaak dit in gezamenlijk overleg met de doelgroep/samenwerkingspartner te doen. Het gaat er namelijk om, dat deze zaken door alle betrokken partijen als belangrijk worden erkend. Op grond van de verzamelde informatie vindt een beoordeling plaats of er tot opzet van een programma kan worden overgegaan. Bij de afweging moet er niet alleen naar gekeken worden of een voorgesteld programma in aanmerking komt voor uitvoering, maar ook of de zendende instantie en/of ZHT de eerst aangewezen instantie is. Het kan zijn, dat er geheel of op onderdelen van uitvoering wordt afgezien, omdat er verwezen kan worden naar een geschiktere instantie. In geval de noodzaak tot zending en hulpverlening wordt gesignaleerd, maar de middelen ontbreken om hieraan zelf gevolg te geven, wordt gezocht naar een andere instantie, die de uitvoering op zich kan nemen of fondsen kan verstrekken om uitvoering mogelijk te maken. 3.5.2. UITWERKING EN OPZET VAN PROGRAMMA'S Situatie samenwerkingspartner Een sterke organisatie is geen criterium voor de zendende instanties en ZHT bij de keuze van een samenwerkingspartner. We laten ons in eerste instantie leiden door de aard van de relatie. De aanwezige capaciteiten en vaardigheden bij de partner hebben echter wel veel invloed op de manier waarop de relatie en het programma met de samenwerkingspartner wordt vormgegeven. Het streven is, dat de partner zoveel mogelijk zelfstandig functioneert en doet wat hij zelf kan doen. Waar capaciteiten ontbreken of beperkt zijn, kan hulp geboden worden, bijvoorbeeld door uitzending van iemand, die assisteert en begeleidt bij de uitwerking en opzet van programma’s. In eerste instantie zal de zendende instantie, c.q. de uitgezondene, zelf veel taken uitvoeren. Maar er zal dan veel aandacht besteed worden aan kadervorming en versterking van de eigen organisatie van de partner om deze beter in staat
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
59
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
te stellen haar eigen verantwoordelijkheden op zich te nemen (vaak aangeduid met de termen institutionele versterking of capaciteitsopbouw). Programmabeschrijving Op basis van de geconstateerde mogelijkheden en knelpunten wordt een programma opgezet. Om activiteiten op het gebied van zending, hulpverlening en training gestructureerd uit te voeren, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van programmabeschrijvingen, die de volgende onderdelen bevatten: 1. Achtergrondgegevens: algemene informatie over land en regio en de doelgroep/samenwerkingspartner. 2. Programmagegevens met:
- Probleembeschrijving; met een schets van de bestaande nood, een analyse van de situatie, zowel gericht op de problemen en de oorzaken daarvan, als ook mogelijke oplossingen; een afweging van alternatieven en een beredenering van de keuze voor het onderhavige programma en evt. randvoorwaarden. - Algemene doelstelling - Specifieke doelstellingen - Te verwachten resultaten - Activiteiten - Middelen (personeel, financieel, materieel, o.a. begroting) Voor een goed beheer van het programma is het zinvol een groter programma onder te verdelen naar subdoelen en voor deze onderdelen aparte projectbeschrijvingen te maken. Het is van belang niet te snel tot activiteiten over te gaan, maar de noodzakelijke stappen voor programmabeschrijving grondig uit te voeren, zodat de werkelijk relevante problemen worden aangepakt en er gewerkt wordt op een manier, die kans van slagen heeft. Institueren van een gemeente In geval van kerkplanting zal het institueren van een gemeente een belangrijke mijlpaal zijn. In het proces, dat leidt tot institueren, is het belangrijk dat nieuwe christenen leren niet alleen als individu, maar ook als lid van de kerkgemeenschap verantwoordelijkheid te dragen. Zaken als woordverkondiging, pastorale zorg, tucht en diaconale taken behoren uiteindelijk tot de verantwoordelijkheid van de nieuwe kerk en al haar leden (jong en oud, man en vrouw). Daarnaast is ook het ontwikkelen van kerkelijke structuren en het aanleren van administratieve vaardigheden van belang om uiteindelijk als gemeente van Christus te kunnen functioneren. In geval van kerkplanting zal kadervorming een belangrijk aandachtspunt moeten zijn.4 Samenwerkingsovereenkomst
In geval van oecumenische samenwerking is het belangrijk de gezamenlijke basis qua visie en uitgangspunten samen met de partner te formuleren en op basis hiervan afspraken over de projectbeschrijving en te volgen procedures te maken. Op basis van de hulpaanvraag en mondelinge overeenstemming kan de samenwerking gestalte krijgen. Al doende kan dan een nader uitgewerkte, schriftelijke overeenkomst tot stand komen. De mogelijk optredende verschillen in visie en beoordeling van wenselijkheid en/of prioriteit van bepaalde programma’s zullen in alle openheid besproken worden met de partner. Overeenkomsten worden op bestuursniveau afgesloten. Wanneer de samenwerkingspartner een kerkgenootschap is, worden overeenkomsten bij voorkeur op het niveau van het kerkverband gesloten (direct met de meerdere vergadering of met een daardoor benoemde commissie).
4 Noot: Voor meer informatie over de weg tot institueren van een kerkelijke gemeente zie: 'Demonstratie van Gods genade', Inleiding in de gereformeerde missiologie en oecumenica, deel 6, van C.J. Haak.
60
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Aandachtspunten bij het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst: • De inbreng van beide wordt gehonoreerd, als gelijkwaardige partners met onderscheiden verantwoordelijkheden • Zoeken van maximale consensus • Flexibiliteit in de toepassing: de overeenkomst is geen keurslijf, in goed overleg kan van de overeenkomst afgeweken worden of kunnen later aanpassingen gemaakt worden • Elementen voor de inhoud: -inleiding, met achtergrond en kader waarbinnen samenwerking plaatsvindt -gezamenlijke uitgangspunten -doelstellingen -werkwijze -wederzijdse verplichtingen -rapportage -monitoring en evaluatie -geldigheidsduur (bij voorkeur gekoppeld aan evaluatiemomenten) en ontbindingsvoorwaarden 3.5.3 UITVOERING VAN DE PROGRAMMA'S Op basis van een uitgewerkt programma wordt met de daarvoor vastgestelde middelen een aantal activiteiten uitgevoerd. Op basis van regelmatige monitoring en evaluatie worden de activiteiten zonodig bijgesteld. Middelen We onderscheiden 3 soorten middelen, die ingezet kunnen worden: -personele middelen -financiële/materiële middelen en -advisering, kennisoverdracht en netwerken Activiteiten De zendende instanties en ZHT concentreren zich qua activiteiten niet op bepaalde sectoren, maar laten zich leiden door de vraag en een gezamenlijk herkende behoefte van de kant van de doelgroep. Activiteiten zullen vaak in meer dan één sector plaatsvinden, waarbij het belangrijk is op de onderlinge samenhang te letten. Er zijn sectoren, die rechtstreeks op de opbouw van gemeenten en kerken zijn gericht. Daarnaast zijn er sectoren, die indirect wel de ontwikkeling van de kerkelijke gemeenschap willen ondersteunen, maar die primair zijn gericht op maatschappelijke en economische aspecten van de kerkleden. Naast het bieden van structurele hulp in één van deze sectoren, is er af en toe reden om noodhulp (humanitaire hulpverlening) te bieden. Tenslotte wordt facilitaire ondersteuning genoemd, die binnen allerlei sectoren kan plaatsvinden, maar wel een aparte hulpactiviteit is. Deze sectoren geven een indeling naar hoofdactiviteit. Het is niet de bedoeling hiermee een strakke scheiding te bewerkstelligen. Onder één hoofddoel kunnen diverse aspecten aan bod komen (bijv. bij een landbouwproject wordt ook gesproken over verantwoord rentmeesterschap in bijbels licht). Activiteiten kunnen in verschillende sectoren ontplooid worden: 1. Kerkelijk a. bijbelvertaling b. opleiding voorgangers c. kerkelijk opbouwwerk d. kerkbouw e. diaconaat
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
61
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
f. missionair werk/woordverkondiging g. literatuurvoorziening 2. Maatschappelijk a. Onderwijs (formeel en non-formeel) b. Micro-ondernemingen c. Landbouw d. Gezondheid 3. Humanitaire hulpverlening (noodhulp) 4. Facilitaire ondersteuning (bijv. via de MAF) In deze opsomming zit geen prioriteitsvolgorde. In welke sectoren activiteiten ontplooid worden, hangt af van de situatie (waar tekorten zijn, waar een verbetering te realiseren is). Per sector gelden specifieke aandachtspunten, die in aparte sectornotities aan de orde komen. 3.5.4 AFBOUW PROGRAMMA'S Beëindiging van een programma vindt idealiter plaats bij het bereiken van de doelen, die vooraf zijn gesteld. Er zal vaak sprake zijn van een geleidelijke overgang, waarbij het samenwerkingsprogramma afgebouwd wordt en de partner in het buitenland steeds meer in staat is verantwoordelijkheden over te nemen en taken zelfstandig uit te voeren. Programma’s worden soms beëindigd als de gestelde doelen niet meer relevant worden geacht of er geconstateerd moet worden dat de doelen niet haalbaar blijken te zijn. Soms zal een programma noodgedwongen (door calamiteiten of verandering van de politieke situatie) voortijdig beëindigd moet worden.
3.6 Training 3.6.1 INLEIDING Training vormt een onderdeel binnen het werk in het kader van zending en hulpverlening. Beleid wat betreft training ligt in het algemeen besloten in het geheel van het beleid, zoals dat in het onderhavige document geformuleerd is. Het beleid en het werk van het IRTT sluit hier volledig bij aan. Gezien de voorgeschiedenis als apart deputaatschap neemt de afdeling IRTT echter een specifieke plaats in. Een aantal activiteiten van de afdeling IRTT wordt relatief zelfstandig ontplooid, buiten het reguliere programma, zoals dat door de zendende instanties en de afdeling buitenland van het instituut ZHT plaatsvindt. Voor de duidelijkheid wordt hier een aantal aspecten van het werk van de afdeling IRTT apart vermeld. 3.6.2 DOEL Het IRTT-programma heeft dezelfde algemene doelen als verwoord in 3.2. 3.6.3 DOELGROEP Opleiding Eerste doelgroep zijn de toekomstige uitgezondenen voor de GKv. Daarnaast kan de afdeling IRTT opleidingstrajecten verzorgen voor personeel, dat zal worden ingezet in 'zending' of 'hulpverlening' door andere kerken of instanties. De kerken (of instanties), die daarvoor in aanmerking komen, zijn die kerken in binnen- en buitenland, die lid zijn van de ICRC of waar de GKv zich theologisch-confessioneel, kerkelijk en oecumenisch verwant mee weten (ook al zijn ze formeel geen lid van de ICRC). In dat geval wordt dit beschouwd als 'externe dienst', waarvoor een gepaste betaling wordt afgesproken. Training van kader Training wordt gericht op leidinggevende personen in kerken om hen te ondersteunen bij de vormgeving van het kerkelijke leven. Naast het bieden van 'training voor kader' aan kerken,
62
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
die zonder meer binnen het oecumenische netwerk van de ICRC vallen, kan het bieden van training voor kader in beperkte mate ook gebruikt worden als een instrument om kerken te oriënteren op dat oecumenische netwerk. Dat geldt dan voor kerken, die vanwege hun kerkelijke en theologische identiteit (belangstelling voor de confessionele inzichten uit de gereformeerde traditie) als 'potentiële' ICRC-leden kunnen worden beschouwd. Ondersteuning van beleid Ondersteuning van beleid is vooral bedoeld voor de zendende instanties binnen de GKv. Daarnaast kan dit programma ook worden aangeboden aan andere kerken en instanties; daarvoor geldt dezelfde voorwaarde als bij 'opleiding'. 3.6.4 RICHTLIJNEN Geen aparte aandachtspunten. Zie par. 3.4 3.6.5 VORMGEVING EN INHOUD De belangrijkste componenten van het programma van de afdeling IRTT zijn 'Opleiding van uitgezondenen' en 'Training van Kader'. -Opleiding van uitgezondenen: personeel dat wordt ingezet in zending en hulpverlening, zal een opleidingstraject doorlopen om hen optimaal op de taak elders voor te bereiden. -Training van kader van buitenlandse kerken: kerken in het oecumenisch netwerk die behoefte hebben aan hulp bij het versterken van hun (personele) kader zullen onder bepaalde voorwaarden daarbij worden geholpen. Het gaat dan om kortlopende training en advisering in de gereformeerde theologie en de toepassing daarvan binnen de eigen situatie. -Daarnaast vormt ondersteuning bij de ontwikkeling van beleid een onderdeel van het programma: waar nodig kan ondersteuning worden geboden aan 'zendende instanties' voor de ontwikkeling van een verantwoord en relevant beleid op het gebied van zending en hulpverlening. Deze ondersteuning wordt veelal in overleg met de afdeling 'buitenland' van ZHT geboden. IRTT geeft deze functie vorm door het organiseren van studiedagen, het uitgeven van of attenderen op publicaties en/of door het geven van op maat gesneden advies. Als bijzondere activiteit valt voor het overige nog te noemen de ondersteuning van de Missions Committee van de ICRC.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
63
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
4
PERSONEELSBELEID
4.1
Inleiding
Goed personeelsbeleid is om verschillende redenen belangrijk. Ieder mens is een uniek schepsel van God, waarmee verantwoord moet worden omgegaan. Een belangrijk in te zetten middel bij de uitvoering van het werk zijn mensen, op wie men zuinig moet zijn. Ieder mens heeft bepaalde gaven gekregen en het is zaak te bevorderen, dat de juiste personen op passende plaatsen ten volle functioneren en tot ontplooiing komen. De kwaliteit van het werk wordt in grote mate bepaald door het personeel. Verder wordt ook de identiteit, ‘het gezicht’ van een organisatie, in belangrijke mate bepaald door het hieraan verbonden personeel. Dat geldt in Nederland, maar nog sterker in het buitenland, waar de uitgezonden werkers en het lokale personeel de hulp zichtbaar maken, die namens onze kerken in het gastland wordt gegeven. Dankzij de inzet van vrijwilligers kan er een veelheid aan activiteiten ontplooid worden. Het is dan ook van groot belang niet alleen aandacht te besteden aan werknemers met een betaald dienstverband, maar ook aan vrijwilligers. Doel van dit hoofdstuk is een duidelijk personeelsbeleid te beschrijven m.b.t. personeel in Nederland en in het buitenland en te komen tot meer uniformiteit in beleid van zendende instanties en ZHT. Bij de uitwerking van personeelsbeleid wordt een indeling gevolgd van personeel in Nederland en personeel in het buitenland. Daarnaast is er apart aandacht voor inzet van stagiaires. Aandacht wordt besteed aan: -personeelsregelingen (met de volgende aspecten: 1. werkinhoudelijk, 2. persoonlijk en 3. arbeidsrechtelijk). -loopbaantraject (diverse fasen m.b.t. het dienstverband: werving en selectie; benoeming; voorbereiding/inwerken en personele ontwikkeling. In geval van werk in het buitenland horen er ook bij: uitzending, verlof en re-entry (proces rond beëindigen dienstverband). 4.2
Algemeen
Voor al het personeel, zowel in binnen- als buitenland, geldt dat het van harte dient in te stemmen met uitgangspunten en doelstellingen van de zendende instanties en ZHT. Uit het oogpunt van kwaliteitsbewaking en goede zorg voor het personeel zijn steeds de volgende punten belangrijk: -een zorgvuldige wervings- en selectieprocedure -benoeming (met vrijwilligers- of arbeidscontract of arbeidsrechtelijke regeling voor predikanten) -een goede voorbereidingsperiode c.q. inwerktijd -een duidelijke functiebeschrijving (doel van de inzet, afgesproken verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken, verantwoording afleggen en rapportage). -begeleiding. Hierin worden persoonlijke en werkinhoudelijke begeleiding onderscheiden. Functioneringsgesprekken zijn er een specifiek onderdeel van: hierbij moet het functioneren van de werknemer binnen de organisatie besproken worden, maar ook zijn persoonlijke kwaliteiten en de ontwikkeling ervan. Zo mogelijk worden deze jaarlijks gehouden. Het heeft de voorkeur hierbij gebruik te maken van een vaste vragenlijst. 5 -een duidelijke conflictregeling -personele ontwikkeling: zowel voor het up-to-date houden van de professionele kwaliteit als voor de persoonlijke ontplooiing neemt personeel regelmatig deel aan relevante activiteiten (cursussen, conferenties) met het oog op te verrichten taken.
5
Een voorbeeld is op aanvraag beschikbaar bij DVN.
64
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
-teamwerk: het personeel heeft een basishouding van onderling respect. Een open houding wordt gestimuleerd, op basis van vertrouwen en waardering, met een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel. Iedereen wordt hierdoor gestimuleerd en gemotiveerd om samen verder te komen in een optimale uitvoering van de taken. 4.3
Personeel Nederland
Vrijwilligers De activiteiten van de zendende instanties worden geheel behartigd door vrijwilligers, zoals voorlichters, deputaten en leden van kerkenraden en uitvoeringscommissies. Ook op het instituut ZHT zijn vrijwilligers werkzaam. Er wordt naar maximale inzet van vrijwilligers gestreefd, waarbij niet alleen hun beschikbaarheid, maar juist ook hun kwaliteiten beslissend zijn. Op die manier wordt een veelheid aan gaven, die aanwezig is binnen onze kerkgemeenschap, ook in dienst gesteld van het werk van zending, hulpverlening en training. In principe functioneren vrijwilligers op dezelfde manier als betaalde krachten en wordt er in het traject geen onderscheid gemaakt. Opdat de vrijwilligers hun werk adequaat en met plezier kunnen doen, is het belangrijk goede aandacht te geven aan hun begeleiding en het scheppen van goede randvoorwaarden. Hierbij kan gedacht worden aan het beschikbaar stellen van een computer en een bureau, het vergoeden van telefoon- en reiskosten, het aanbieden van de mogelijkheid tot deskundigheidsbevordering, bijv. door het volgen van een cursus. Betaalde werknemers Inzet van een aantal gesalarieerde personen op het landelijk instituut is noodzakelijk om de continuïteit van deskundigheid en ervaring te kunnen waarborgen. Vanwege de identiteit geldt voor directieleden, hoofden van de afdelingen buitenland, IRTT en Voorlichting & Fondsenwerving, voor regiocoördinatoren en voor vaste docenten van IRTT het kerklidmaatschap van de GKv als een vereiste. Voor de overige functies heeft dit de voorkeur, maar is het niet altijd een voorwaarde. Deze vereiste geldt overigens ook wanneer vrijwilligers deze functies zouden vervullen. ZHT hanteert voor de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden de CAO-Welzijn.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
65
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
4.4
Personeel buitenland
4.4.1 INLEIDING Vanwege verschillen in cultuur vergt de uitwerking van personeelsbeleid in het buitenland speciale aandacht. De algemene punten uit 4.2 zijn ook hier van toepassing. In dit onderdeel wordt een aantal specifiekere zaken nader genoemd. Binnen het veld van ZHT is qua personeel het volgende onderscheid te maken: 1. autochtone werkers -lokaal personeel, in dienst van lokale kerk of organisatie -lokaal personeel, in dienst van ZHT of zendende instantie 2. uitgezondenen -Nederlands personeel in dienst van ZHT of zendende instantie, werkzaam binnen het eigen programma; -gedetacheerd personeel: =Nederlands personeel, in dienst bij ZHT of zendende instantie, gedetacheerd bij en werkzaam binnen de structuur van de lokale organisatie of een internationale organisatie (als Wycliffe). =Nederlands personeel, in dienst bij een andere organisatie, maar gedetacheerd en werkzaam bij één van de zendende instanties of ZHT. Wat uitgezonden personeel betreft gaat het in het algemeen om betaalde werknemers, maar waar mogelijk worden gekwalificeerde vrijwilligers ingezet. Hiervoor gelden dezelfde beleidslijnen; alleen wordt er een vrijwilligerscontract i.p.v. een normaal arbeidscontract opgesteld. Er wordt zo mogelijk positief gereageerd op het aanbod van vrijwilligers. Daarnaast zal er pro-actief gewerkt worden door het formuleren en bekend maken van uit te voeren taken, die zich lenen voor een inzet in het kader van een stage of ‘sabbatical’ (onbetaald verlof bij een werkgever). Er moet aandacht zijn voor ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in verband met het voldoen aan de vraag naar personeel. De tendens is dat steeds hogere eisen worden gesteld aan de personen, die werkzaam zijn in het buitenland. Dit heeft te maken met ontwikkeling en een professionaliseringsproces. 4.4.2 LOKAAL PERSONEEL, IN DIENST VAN LOKALE KERK OF ORGANISATIE Lokaal personeel, dat in dienst bij een lokale kerk of organisatie in het buitenland is, valt buiten het bestek van dit hoofdstuk, omdat beleid hiervoor door die lokale kerk of organisatie zelf bepaald wordt. Wel vormt het personeelsbeleid van onze partners in het buitenland een aandachtspunt in de samenwerking. In geval het personeelsbeleid van de partner sterk afwijkt van onze visie op personeelsbeleid wordt afgewogen of dit een belemmering zou kunnen zijn voor de samenwerking. 4.4.3 LOKAAL PERSONEEL, IN DIENST VAN ZHT OF ZENDENDE INSTANTIE Bij de betaling van lokaal personeel dient gezocht te worden naar een goede balans tussen aansluiten bij lokale omstandigheden en goed werkgeversschap. Uitgangspunt is hierbij ten eerste, dat er aansluiting wordt gezocht bij de salariëring en arbeidsvoorwaarden, die bij de nationale kerkelijke instanties gebruikelijk zijn. Dit om te voorkomen, dat er scheve verhoudingen ontstaan doordat bijvoorbeeld predikanten van lokale gemeenten een minimaal en onzeker inkomen van de gemeente krijgen, terwijl de lokale werkers, in dienst van ZHT of een zendende instantie, een mooi, vast inkomen genieten. Een tweede uitgangspunt is, dat een gezin in staat moet zijn van het inkomen te leven.
66
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
4.4.4 Nederlands personeel, in dienst van ZHT of zendende instantie Inleiding In de meeste gevallen gaat het om uitgezonden medewerkers die ook in het buitenland wonen, maar ook personeel, dat in Nederland woont en in dienst is voor werk in het buitenland, valt onder deze paragraaf. Voor het gemak wordt hier over Nederlands personeel en Nederland gesproken. In een enkel geval wordt niet een Nederlander, maar iemand uit een ander land in dienst genomen. In principe gelden dan dezelfde beleidslijnen. Personeelsbeleid voor uitgezondenen verdient een uitgebreidere beschrijving, omdat de werk- en woonsituatie bij uitzending veel verschillen van die in Nederland. De werkgever is ver weg en aansturing gebeurt op grote afstand. De vertrouwde omgeving met kerk, vrienden en familie wordt vervangen door een nieuwe omgeving, met een andere cultuur, waaraan men zich moet aanpassen. Hieronder worden na wat algemene opmerkingen de verschillende fasen van werving voor de vacature tot en met terugkeer naar Nederland van de uitgezondene langsgelopen. Algemeen In de regel zullen uitgezondenen lid van de GKv of één van haar zusterkerken moeten zijn, maar voor sommige functies is dit niet noodzakelijk. Het algemene beleid is alleen een Nederlandse werker te zoeken voor een bepaalde vacature, wanneer geen lokale werkers beschikbaar zijn. Er wordt geen werk gezocht bij een persoon. In geval van samenwerking met een partner in het buitenland wordt de functiebeschrijving samen met de partner opgesteld. Een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor een bepaalde periode en een bepaalde taak. Er is dus een dienstverband voor een bepaalde tijd, dat in eerste instantie aangegaan wordt voor een periode van twee jaar. Hoe zorgvuldig werving, selectie en overweging tot het aannemen van de benoeming ook plaatsvinden, de proef op de som kan pas op het werkveld genomen worden. Een werkperiode van twee jaar is een geschikte periode om aan het einde daarvan te evalueren en aan zowel de werkgever als de werknemer de mogelijkheid te bieden de dienstbetrekking te beëindigen. Mochten er onverhoopt redenen zijn de arbeidsovereenkomst niet te verlengen, dan zal de uitzendperiode niet gevolgd worden door een volgende termijn. Hierin is zorgvuldigheid vereist, zeker ook voor predikanten vanwege hun bijzondere arbeidsrechtelijke positie. Een dienstverband wordt soms beëindigd, omdat de taken waarvoor uitzending plaatsvond, vervuld zijn, maar meestal doordat de uitgezondenen zelf reden zien de standplaats te verlaten. Door de aard en omvang van de activiteiten van ZHT en de zendende instanties zijn er maar beperkte mogelijkheden om elders geplaatst te worden. Hier wordt echter wel actief naar gezocht om zo optimaal mogelijk gebruik te maken van de ontwikkelde vaardigheden en ervaring. Het algemene uitgangspunt blijft echter staan, dat er geen werk bij mensen gezocht wordt. Over het algemeen wordt bij een nieuw ontstane vacature een open procedure gevolgd, waarbij de huidige werkers kunnen meedoen, maar ook anderen kans krijgen zich aan te melden. Aan het begin van de inzet zullen er afspraken gemaakt moeten worden over de mogelijke tijdsduur van de uitzending. Het verdient aanbeveling om steeds per periode van twee jaar expliciet stil te staan bij de wenselijkheid en mogelijkheid van verlenging, maar het is goed om aan het begin een bepaalde intentie uit te spreken. Over het algemeen is een periode van zo'n 6 à 8 jaar een geschikte periode om gebruik te kunnen maken van de tijdens de voorbereiding en in het veld opgebouwde kennis en ervaring. Vervolgens heeft een wisseling van uitgezondenen voordelen: iedereen heeft zijn eigen specifieke sterke en zwakke punten. Uitgezondenen zijn vaak behoorlijk bepalend voor de uitvoering van het programma, omdat de corrigerende werking in een klein team en vanuit de samenwerkingspartner vaak beperkt
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
67
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
zijn. Ook brengt een uitzending van onbepaalde duur een groter risico mee van het afhankelijk blijven/worden van de samenwerkingspartner. Deelname aan betaalde of onbetaalde activiteiten buiten het eigen samenwerkingsproject door uitgezondenen en/of hun partners kan alleen met toestemming van de werkgever gebeuren. Inzet echtgenoten/echtgenotes Er is vaak vraag naar de mogelijkheden voor de echtgenoot of echtgenote van de uitgezondene voor een zinvolle inzet op het werkveld. Daar zal zoveel mogelijk positief op ingegaan worden, waarbij ook mogelijkheden buiten het eigen programma betrokken worden. Echtgenoten of echtgenotes van uitgezonden werkers komen alleen in aanmerking voor een betaalde functie als er een daadwerkelijke vacature is en hiervoor de normale sollicitatieprocedure wordt gevolgd. Als de echtgenoot of echtgenote van de uitgezonden werker een inzet binnen het programma vraagt, wordt hier in principe positief op gereageerd, indien er passende taken zijn. De werkzaamheden moeten goed binnen het lopende programma passen en er moet geen werk overgenomen worden, dat door autochtone werkers gedaan kan worden. Verder moet men aandacht hebben voor het effect van de activiteiten, opdat er geen langere termijn verplichtingen uit voortkomen, zonder dat deze goed overwogen zijn. Er zal een vrijwilligersovereenkomst gesloten worden, met o.a. afspraken over taken en vergoedingen. Werving en selectie Door de uitzendende instantie wordt een functie ingesteld en worden afspraken gemaakt over de aanpak: benoemen wervingscommissie en te volgen procedure6. Vervolgens wordt de functie vacant gesteld. Het welslagen van de uitzending hangt niet alleen van de geschiktheid voor het werk af, maar evenzeer van de geschiktheid van de persoon en de andere betrokkenen (hele gezin) om in een andere omgeving en cultuur te functioneren. Daarom moet niet alleen de geïnteresseerde kandidaat zelf, maar ook de evt. echtgenoot of echtgenote bij de procedure betrokken worden. Het gehele gezin moet medisch gekeurd worden door een deskundige instantie. Een psychologische test van de uit te zenden werker en echtgenoot of echtgenote zal standaard bij de keuring horen. Het kan aandachtspunten opleveren voor de voorbereiding en tijdens de begeleiding bij uitzending. Verder leert de ervaring, dat het uit oogpunt van goede zorg voor het personeel van belang is. Kinderen zullen in overleg ook de psychologische keuring ondergaan indien daar aanleiding voor is. In een vervolgstadium van de selectieprocedure dienen de arbeidsvoorwaarden besproken te worden. De veranderde wetgeving rond tijdelijke arbeidsovereenkomsten en de wens om te komen tot uniformering van de arbeidsvoorwaarden vraagt om een evaluatie van de bestaande arbeidsvoorwaarden. De positie van predikanten vraagt hierbij aparte aandacht vanwege de bijzondere aspecten i.v.m. de ambtelijke status. In 2005 zullen de arbeidsvoorwaarden van uitgezondenen (zowel voor predikanten als voor niet-predikanten) in het kader van zending en hulpverlening zijn geëvalueerd en in overleg met de zendende instanties herzien en in zekere mate gestandaardiseerd. In deze fase zal ook de gedragscode7 besproken worden. Dit is noodzakelijk, wanneer uitgezondenen gevraagd wordt deze te ondertekenen voor uitzending. Ook in andere gevallen is het nuttig, omdat het kandidaten helpt zich goed bewust te zijn van allerlei met uitzending samenhangende invloeden, ook op het privé-leven. 6
Een voorbeeld is op aanvraag beschikbaar bij DVN.
7
Vanuit de praktijk was de behoefte ontstaan om in een bepaald document richtlijnen vast te leggen voor het gedrag van uitgezondenen en werkbezoekers. Daarvoor is een ‘gedragscode’ gemaakt. Deze is op aanvraag beschikbaar bij DVN.
68
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Voorbereiding Een gedegen voorbereiding is zowel belangrijk voor de toekomstige te verrichten taken (werkinhoudelijke voorbereiding) als voor het gaan wonen in het buitenland (persoonlijke voorbereiding). Voor de voorbereidingsperiode worden afspraken gemaakt en vaak wordt ook een aparte arbeidsovereenkomst opgesteld omdat er andere wettelijke regels gelden. Werkinhoudelijke voorbereiding zal de werker betreffen, maar voor taal, acculturatie en allerhande praktische zaken is het belangrijk het gehele gezin erbij te betrekken.8 Tussen de zendende instantie en de werkers worden, o.a. in overleg met de trainingsafdeling van ZHT (IRTT), afspraken gemaakt over een te volgen cursusprogramma. In het verleden is afgesproken, dat een classisexamen onderdeel is van het afronden van de opleiding van uit te zenden predikanten. De uitgezondenen zijn zelf verantwoordelijk voor de persoonlijke voorbereiding (bijv. oriëntatie op welke school er is voor de kinderen, welke zaken meeverhuisd moeten worden etc.), maar ook de zendende instantie/ZHT heeft bij de uitzending een verantwoordelijkheid. Het is de taak van de uitzendende instantie goede informatie te geven, faciliteiten te verlenen en de voortgang te begeleiden. Regelmatig contact tussen de uitgezondene en de directe werkinhoudelijke en persoonlijke begeleiders is van belang om elkaar te leren kennen en een relatie op te bouwen en als basis voor toekomstige aansturing en begeleiding. Naast een nadere kennismaking met het toekomstige werk, dient er speciale aandacht gegeven te worden aan de kerkelijke, medische, veiligheids- en onderwijssituatie. Ook moet er aandacht zijn voor het opbouwen van een relatie met de thuiskerk/het thuisfront om betrokkenheid en meeleven te bevorderen en moeten er afspraken gemaakt worden over pastorale begeleiding. Uitzending Bij uitzending komen de volgende onderwerpen aan de orde. -Arbeidsrechtelijke regelingen: de arbeidsovereenkomst die gesloten is, moet aangepast zijn aan het werken in het buitenland (andere wettelijke verplichtingen, verlofregeling, werkinstructie). Daarnaast zijn vaak aanvullende zakelijke afspraken noodzakelijk (bijv. over omgaan met lokale vrije dagen, declaratiegedrag etc.). Uitgezonden personeel zal zo goed als mogelijk is een plaats innemen in de organisatiestructuur van de partner. Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zullen aan die positie worden gekoppeld en in overleg met de partner in het buitenland worden vastgelegd. De instantie waarbij iemand in dienst is en die waaraan men verantwoording af moet leggen, kan verschillen. De ambtelijke positie van predikanten moet goed geregeld zijn, bijvoorbeeld in een thuiskerkregeling9. De verantwoordelijkheden met betrekking tot opzicht en tucht en de werkinhoudelijke begeleiding liggen dan namelijk bij verschillende instanties en het is belangrijk dit duidelijk vast te leggen. De werkinhoudelijke begeleiding en aansturing van de predikant ligt bij de uitzendende instantie. Opzicht en tucht liggen bij de kerk, waaraan de predikant verbonden is (vaak zowel in Nederland als in het buitenland). Er is regelmatig sprake van een spanningsveld rond de salariëring van lokaal personeel in dienst van de lokale kerk of organisatie en van uitgezonden personeel. Uitgezondenen kunnen er vaak ruim van leven, terwijl de lokale kerkelijke werkers moeite hebben om rond te komen. Dit moet in alle openheid besproken worden met de lokale partnerorganisatie in het
8 Een aantal punten wordt hier behandeld. Bij DVN komt een handboek voor uitgezondenen beschikbaar, waarin allerlei zaken m.b.t. voorbereiding, uitzending, verlof en terugkeer aan de orde komen. 9
Een voorbeeld is bij DVN op te vragen.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
69
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
buitenland, waarbij de onderscheiden verantwoordelijkheden worden erkend en maximaal gezocht wordt naar consensus. -Begeleiding algemeen: Communicatie is altijd vatbaar voor problemen, maar zeker als dit over afstand moet plaatsvinden. Om misverstanden te voorkomen is het aan te bevelen, dat er op het thuisfront één coördinerende persoon als aanspreekpunt voor de begeleiding van de uitgezondene fungeert. -Werkinhoudelijke begeleiding: Voorafgaand aan de uitzending zal een vernieuwde functiebeschrijving voor het werk op het veld opgesteld worden. Naast een beschrijving van de taken, die op het veld uitgevoerd moeten worden, is het goed een onderdeel op te nemen dat betrekking heeft op het onderhouden van de relatie met het thuisfront (meewerken aan voorlichtingsactiviteiten). De algemene aspecten van teamwerk gelden ook hier, maar zullen naar gelang de omstandigheden gespecificeerd dienen te worden. Het verdient aanbeveling er in de werkinstructie iets over op te nemen. Zoals er in Nederland in één commissie wordt samengewerkt, is het ook in het buitenland belangrijk dat de uitgezondenen, waar van toepassing, samen met lokale collega’s, één team vormen. De werkers dienen zich gezamenlijk verantwoordelijk te weten voor een goede uitvoering van een programma, met duidelijke afspraken over onderscheiden taken en verantwoordelijkheden en rapportage daarover. -Persoonlijke begeleiding: Bij uitzending naar het buitenland zien we naast een taak in de werkinhoudelijke begeleiding ook een taak voor de werkgever in de persoonlijke begeleiding. Dit gebeurt via correspondentie en persoonlijke ontmoeting (werkbezoek en verlof). Aparte aandacht dient er te zijn voor eventuele pastorale begeleiding. -Veiligheid: De werkgever heeft ook een medeverantwoordelijkheid voor de veiligheid. Uitgezonden werkers hebben vaak per definitie een uitzonderingspositie (blank, buitenlander, christen) en dat heeft zijn consequenties voor de veiligheid. Bovendien werken we ook in landen met een hoge criminaliteit of een oorlogssituatie, waarin de veiligheid sowieso een punt van zorg is. Indien de situatie van het land van tewerkstelling dit vereist, moet er een veiligheidsplan functioneren, waarin procedures en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd m.b.t. de veiligheidssituatie10. Tijdens de voorbereiding en verlofperioden en na definitieve terugkeer moet traumabegeleiding één van de aandachtspunten zijn. Verlofperiodes Een verlof is anders dan een vakantie en het verdient aanbeveling vooraf af te spreken wat er van de uitgezondenen verwacht wordt in de verlofperiode. Er moet aandacht zijn voor bijscholing, debriefing (over werk en persoonlijk; vaak met een evaluerend aspect) en voorlichtingsactiviteiten. Daarnaast is het afhankelijk van het land van tewerkstelling vaak ook een periode van inhalen van familiebezoeken, winkelen, tandarts en doktersbezoeken etc. Als de uitgezondenen aan een bepaalde gemeente in Nederland verbonden zijn, is dit ook een goed moment voor het tussentijds evalueren van de pastorale zorg en het hernieuwen van de afspraken. Voor het onderhouden van de band is het wenselijk dat uitgezondenen tijdens hun verlof in de thuisgemeente verblijven.
10
70
Een voorbeeld van een veiligheidsplan is bij DVN op te vragen.
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Terugkeer naar Nederland Ook op de terugkeer in Nederland is een goede voorbereiding noodzakelijk. Het verdient aanbeveling, dat de uitgezondenen zich hier tijdens hun laatste verlofperiode vast op oriënteren. Er moet aandacht zijn voor een goede afbouw en/of overdracht van het werk. Afspraken moeten op papier gezet zijn en na terugkeer toegelicht in een gesprek met de begeleidende commissie en een eventuele opvolger. De persoonlijke voorbereiding op de terugkeer van de uitgezondene en zijn gezin verdient speciale aandacht. Alle officiële documenten moeten in orde worden gemaakt, de thuisreis moet worden gepland en er moet afscheid worden genomen. Bij aankomst in Nederland behoren vele praktische zaken tevoren geregeld te zijn, zoals bijvoorbeeld het regelen van huisvesting en het vinden van werk. Ook moet aandacht besteed zijn aan de emotionele aspecten van de terugkeer. De ervaring leert dat de cultuurschok dan minstens zo groot is als die bij uitzending door iedereen werd verwacht. Uitkeuring dient niet beperkt te blijven tot een medische keuring. Om de herinpassing goed te laten verlopen is het in de praktijk zinvol gebleken een re-entry gesprek te laten houden, met daarin aandacht voor de psychologische aspecten van terugkeer en herinpassing in de Nederlandse samenleving. Het beleid is, dat er naast de debriefing door de zendende instantie ook een medische keuring en een re-entry-gesprek door externe deskundigen plaatsvindt.11 Het is wenselijk na ongeveer een half jaar tot een jaar na terugkeer nog een keer een debriefinggesprek tussen de uitzendende instantie en de teruggekeerde werker te organiseren. Dan is er wat meer afstand genomen van het werken en wonen in het buitenland. Het is aan te bevelen dan nog een keer expliciet terug te kijken en leerpunten na te gaan. 4.4.5 GEDETACHEERD PERSONEEL Bij detachering is het van groot belang de afspraken over taken en verantwoordelijkheden voor alle betrokken partijen duidelijk vastgelegd te hebben. Qua beleid is het meeste van paragraaf 4.4.4 ook hier van toepassing. In geval van detachering bij een lokale of internationale organisatie zal de werkinhoudelijke begeleiding door deze organisatie gebeuren. De werker zal aan die organisatie rapporteren, maar het verdient aanbeveling te vragen een kopie van de rapportage naar Nederland te sturen om op de hoogte te blijven. In geval van detachering bij ZHT of een zendende instantie zullen de meeste aspecten van 4.4.4. door hen behandeld worden, maar met name de arbeidsrechtelijke afspraken bij de detacherende organisatie liggen. In geval van korte termijn inzet van gastdocenten in het kader van IRTT-programma’s wordt er van uitgegaan, dat het salaris door hun eigen gemeente/kerkenraad wordt doorbetaald, in de lijn van het aanvaarde beleid van het vroegere deputaatschap IRTT, dat het kerkverband een beroep mag doen op de eigen predikanten voor kerkverbandelijk werk. 4.5
Stagiaires
Er wordt optimaal van de inzet van stagiaires gebruik gemaakt, zowel binnen als buiten Nederland. Er zal zo mogelijk positief op een aanvraag voor een stageplaats ingegaan worden. De stagiaires raken direct bij ZHT en de zendende instanties en haar partners in het buitenland betrokken. Dit dient de voorlichting en fondsenwerving, het stimuleert meeleven in het algemeen en ze zijn daarna vaak in te schakelen voor de voorlichting. Ook zullen ze eerder geneigd zijn het werk van de zendende instanties en ZHT te kiezen voor het besteden van geld aan goede doelen. Verder geeft zo’n stage de mogelijkheid ervaring op te doen en werkt deze positief met het oog op het vervullen van toekomstige vacatures. Voorwaarde is dat het werk ten goede komt aan de algemene doelstelling. Het liefst moet het ook relevant werk zijn met een bruikbaar resultaat voor het programma, waarbinnen de stage gedaan wordt. Een goede selectie, voorbereiding en begeleiding zijn van belang. Hiervoor gelden 11
Het adres van een hiervoor gespecialiseerde instantie is bij DVN opvraagbaar.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
71
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
over het algemeen de gewone beleidslijnen voor personeel. In een stageovereenkomst worden praktische en rechtspositionele regelingen vastgelegd. Het is de bedoeling in de toekomst ook pro-actief te werk te gaan door het formuleren van opdrachten voor het aanbieden van stageplaatsen in het kader van een opleiding.
72
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
5
FINANCIEEL BELEID
5.1 Inleiding Een transparant financieel beleid is zowel voor het functioneren van de organisatie als voor het draagvlak van de achterban van belang. Financieel beheer moet aandacht krijgen als onderdeel van goed beheer van projecten en programma’s. Bij het opstellen van begrotingen worden uitgaven voor diverse activiteiten geprioriteerd met het oog op het realiseren van de doelstellingen. De leden van het kerkverband geven hun bijdragen via betaling van quota en giften voor activiteiten van zending, hulpverlening en training, die namens hen uitgevoerd worden. Om de kerkleden in staat te stellen hun verantwoordelijkheid hierin te dragen, is het goed dat er inzicht wordt geboden in de financiën, die bij dat werk horen. 5.2 Richtlijnen Om inzichtelijkheid en nauwkeurigheid en de vergelijkbaarheid te vergroten, dient er overeenstemming over deze presentatie van de financiële gegevens van de diverse zendende instanties te zijn. Er wordt gestreefd naar toenemende eenheid in financieel beleid. Bij het voeren van de financiële administratie moet DVN zich houden aan de wettelijke verplichtingen van stichtingen en aan de normen, die gelden voor het CBF-keurmerk (zie ook hoofdstuk 6). Deze verplichtingen en normen zijn in het algemeen ook van toepassing op zendende instanties. Meerjarenbegroting Binnen programma’s en projecten worden vaak verplichtingen aangegaan voor een aantal jaren, die beslissingen over eventuele uitbreiding, inkrimping of nieuwe aanvragen, alsmede de werving van inkomsten mede beïnvloeden. Daarom worden elk jaar meerjarenbegrotingen (minimaal drie jaar) opgesteld. Deze krijgen hiermee een voortschrijdend karakter. Tussentijdse financiële rapportages Om goed inzicht te hebben in de (financiële) ontwikkelingen en eventueel tijdig te kunnen bijsturen is een rapportagefrequentie van eenmaal per jaar vaak onvoldoende. Daarom dienen er naast de jaarrekening tussentijds financiële rapportages te worden opgesteld (bijvoorbeeld eens per drie of vier maanden). Bij een vast patroon van inkomsten en uitgaven kan hiervan worden afgeweken. Jaarrekening en begroting Met het oog op transparantie en het streven naar meer eenheid fungeren er richtlijnen voor het opstellen van de jaarrekeningen en begrotingen. Bij het opstellen van begrotingen en jaarrekeningen zal een goede balans gezocht worden tussen details en overzicht. Wanneer aan een activiteit uitgaven en inkomsten verbonden zijn, zullen beide vermeld worden en niet alleen het saldo. De begroting dient voor aanvang van het boekjaar te zijn vastgesteld. De jaarrekening dient binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar (in concept) beschikbaar te zijn. Verhouding eigenlijk werk/ondersteunende diensten De giften worden gegeven om het werk van zending, hulpverlening en training uit te voeren. Daarvan wordt een deel direct besteed aan deze ‘eigenlijke doelstellingen’, terwijl er ook kosten zijn verbonden aan activiteiten, die het eigenlijke werk mogelijk maken (fondsenwerving, secretariaat, administratie, beheer). Uiteraard zijn deze noodzakelijk voor een goede uitvoering van het werk, maar het is goed die kosten in beeld te brengen en in de hand te houden. Er wordt een richtlijn van een maximum van 15% van de totale begroting gehanteerd voor deze ondersteunende diensten.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
73
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Controle De jaarrekening dient door een onafhankelijke, externe instantie gecontroleerd te worden. Reservebeleid Naast de begroting is er een balans, waarop ook reserveposten een plaats krijgen. Het aanhouden van reserves is van belang voor: -Het opvangen van een liquiditeitsprobleem: het komt regelmatig voor dat de uitgaven vóór de normaal verwachte inkomsten uitlopen; alsdan moeten er voldoende liquide middelen voorhanden zijn om het werk door te kunnen laten lopen. -Het waarborgen van een zekere continuïteit: bij eventuele terugloop van inkomsten of een onverwachte uitgave (bijv. door valutaverschillen of een onverzekerbaar risico in het buitenland zoals wettelijke aansprakelijkheid van uitgezondenen) moeten de noodzakelijke organisatiekosten gedurende een bepaalde periode (overbrugging of opheffing) gedragen kunnen worden. De omvang van de reserves moet niet te groot zijn. De gelden komen binnen om besteed te worden aan uitvoering van de activiteiten. Grotere reserveringen zijn ongewenst vanwege negatieve beeldvorming door ‘oppotten’, maar ook niet nodig. Het is beter in geval van calamiteiten een beroep op de achterban voor extra giften te doen. Er dient per instantie een beschrijving aanwezig te zijn van de risico’s waarvoor reserves gevormd dienen te worden, alsmede een onderbouwing van de financiële vertaling van deze risico’s in de hoogte van de aan te houden reserves in euro’s. 5.3 Quota en giften Het denken over de structuur van het financiële systeem op langere termijn is nog niet uitgekristalliseerd. Voor ZHT wordt het als ongewenst beschouwd alle kosten onder te gaan brengen in een quotumsysteem. Dit zou een te grote quotumverhoging betekenen en ten koste gaan van de betrokkenheid bij het werk. Er wordt naar gestreefd de donaties te verhogen, zodat de huidige quota (voorheen van deputaten IRTT en deel van BBK) afgebouwd kunnen worden. De zendende instanties maken gebruik van het quotumsysteem. Er is een groot verschil in hoogte van de regionale quota. Er moet aandacht gegeven worden aan de verdeling van de financiële verantwoordelijkheid tussen de zendende instanties in Nederland. Een ander aandachtspunt is het probleem, dat de huidige verdeling van het kerkelijk veld nauwelijks ruimte laat voor het aanpakken van nieuwe projecten of programma’s. De GS van 2002/3 heeft de volgende studieopdracht hierover gegeven: Besluit 2.12: “Onderzoek te doen naar de ongelijkheid van de door de zendende instanties geheven quota en in overleg met deze instanties eventueel te komen met een voorstel tot aanpassing.” In 2004 moeten uit dit onderzoek conclusies getrokken worden en eventueel een voorstel voor de GS geformuleerd worden.
74
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
6
VOORLICHTING EN FONDSENWERVING
6.1
Inleiding Onbekend maakt onbemind. Daarom beogen activiteiten in het kader van voorlichting en fondsenwerving de volgende doelen te realiseren: De aandacht van de leden van de GKv te richten op de situatie van de mensen met wie de zendende instanties contact hebben door hun werk van zending, hulpverlening en training. Hierdoor ontstaat (de wens tot) meeleven, gebed en blijdschap en (financiële) ondersteuning voor Gods werk wereldwijd. Bekendheid te geven aan de hulp die door de zendende instanties wordt geboden en aan de mensen, die daarbij betrokken zijn (werkers, partnerorganisaties). Inhoud dient zo te worden gegeven aan het uitgangspunt, dat de hulp namens de GKv en hun leden wordt verleend. De wederkerigheid in de relaties vormgeven, o.a. door bewustwording t.a.v. eigen kerkelijk leven en persoonlijke levensstijl en spiegeling daarvan aan die van de buitenlandse contacten. Ervoor te zorgen dat voldoende financiële middelen worden aangetrokken om de programma’s en projecten te financieren.
a.
b.
c. d.
6.2
Rol plaatselijke Z&H-commissies
Vanuit de gedachte dat iedere plaatselijke kerk in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de betrokkenheid van haar kerkleden bij het werk van zending, hulpverlening en training, is de wens voortgevloeid dat er in iedere plaatselijke kerk een commissie is, die het werk van zending, hulpverlening en training onder de aandacht van haar leden brengt. Het streven is, dat overal een Zending- en Hulpverleningscommissie (Z&H-commissie) ingesteld wordt, die gevormd wordt door een aantal gemeenteleden en een vertegenwoordiger van de diaconie. Het is belangrijk dat de zendende instanties en ZHT de plaatselijke Z&H-commissies gezamenlijk ondersteunen in hun werk. Dit doen ze door hen regelmatig van informatie, materiaal en ideeën te voorzien en helder te maken wat er van de zendende instantie en ZHT verwacht kan worden. Er wordt bijvoorbeeld naar gestreefd om eenmaal per jaar een voorlichtingsbijeenkomst voor deze commissies te organiseren door de zendende instantie en ZHT. Op deze bijeenkomst wordt actuele informatie gegeven over het werk van zending, hulpverlening en training en over het werk dat vanuit het desbetreffende ressort wordt ondernomen. 6.3
Adoptie persoon c.q. project
Vanuit de gedachte het werk in het kader van zending, hulpverlening en training dichterbij de mensen te brengen, is de idee gegroeid een concreet project of persoon te koppelen aan een gemeente. Mensen raken gemakkelijker betrokken als zij iemand of iets van dicht(er)bij kennen. De bedoeling van een dergelijke adoptie is de band van een gemeente met een onderdeel van het werk van zending, hulpverlening en training te verlevendigen en te verstevigen. Doordat de desbetreffende gemeente extra informatie ontvangt over het specifieke project of de (uitgezonden) werker, wordt ze in staat gesteld speciaal met dit project of deze werker mee te leven. Het is niet de bedoeling dat er een directe financiële, werkinhoudelijke of pastorale relatie is tussen de adopterende gemeente en het desbetreffende project of de persoon. Dit om te voorkomen dat de afspraken, die de zendende instantie met de desbetreffende persoon, of in het kader van het desbetreffende project heeft gemaakt, worden doorkruist door acties van de adopterende gemeente. Alleen in overleg met de
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
75
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
zendende instantie/ZHT kan de adopterende gemeente acties naar het geadopteerde project of de persoon ondernemen. Als door de gemeente voor het desbetreffende project of het werk van de uitgezonden werker geld wordt ingezameld, komt dit via de zendende instantie/ZHT ten goede aan het desbetreffende programma of project, binnen de bestaande (goedgekeurde) werkplannen en begroting. De zendende instanties en ZHT stimuleren Z&H-commissies zich met hun gemeente voor één of meer jaren te verbinden aan een persoon of een project en de plaatselijke kerkleden daarover voor te lichten. 6.4
Fondsenwerving
Fondsen worden op verscheidene manieren verkregen: - Fondsenwerving door de zendende instanties gebeurt voornamelijk door het innen van quota. - ZHT krijgt vooral inkomsten uit vrije giften. (Zie verder hoofdstuk 4.3) Voorlichting en fondsenwerving hebben verschillende doelstellingen, die echter met elkaar verweven zijn. Intensieve betrokkenheid en bewust geven voor zending, hulpverlening en training zijn belangrijke uitgangspunten bij het werven van inkomsten onder de kerkleden. Belangrijk is dat ZHT en de zendende instanties elkaar niet als concurrenten beschouwen, maar elkaar aanvullen in voorlichting en fondsenwerving. Hierbij wordt belang gehecht aan evenwichtige voorlichting, waarbij niet alleen de succesverhalen, maar ook de punten van zorg en teleurstelling bekend gemaakt worden. Het belang van fondsenwerving gaat niet boven het belang van eerlijke voorlichting. De mogelijkheid tot fondsenwerving moet niet sturend zijn voor de programmavorming. Fondsenwerving is er om goedgekeurde programma’s en projecten te financieren. In principe worden programma’s ontworpen op vraag van de partner en niet omdat er fondsen zijn. Naast inkomsten via bestaande donateurs en de quota kunnen extra fondsen worden gezocht via institutionele fondsenwerving, d.w.z. door aanvragen aan andere instanties om een bepaald onderdeel van het programma te financieren, bijv. Wilde Ganzenvluchten of bedrijfsfondsen, of via medefinancieringsprogramma’s van de overheid. Er zijn buiten onze eigen kerken wel eens mogelijkheden fondsen voor ons werk binnen te halen en het is jammer die te laten liggen. De huidige tendens is dat er meer aanvragen voor nieuw werk of uitbreiding komen dan binnen de huidige financiële ruimte gerealiseerd kunnen worden. Het is goed de mogelijkheden tot vergroting van de financiële ruimte aan te grijpen, maar uiteraard niet ten koste van het gehanteerde beleid. De kosten, die door de zendende instanties en ZHT worden gemaakt voor de fondsenwerving, moeten in een gezonde verhouding staan tot de totale binnenkomende gelden (d.w.z. quota en giften). De zendende instanties en ZHT hanteren een norm van maximaal 10%. Dit percentage valt ruim binnen de norm van het Centraal Bureau Fondsenwerving waaraan DVN als keurmerkhouder gebonden is. De CBF-norm houdt in dat niet meer dan 25% van de uit eigen fondsenwerving binnenkomende gelden mag worden gebruikt voor fondsenwerving. In principe moet het geld besteed worden aan het doel waarvoor het ingezameld was. Als er dringende redenen zijn dat dit niet kan of niet meer nodig is, kan het elders besteed worden aan een doel, dat in dezelfde lijn ligt. Transparantie is hierbij belangrijk en de achterban wordt er dus open over geïnformeerd. 6.5
Middelen
De afgelopen jaren hebben de zendende instanties en de afdeling voorlichting van devereniging DVN vele materialen ontwikkeld, die gebruikt kunnen worden in de voorlichting
76
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
en fondsenwerving. Hiervoor worden verschillende middelen gebruikt, die regelmatig geactualiseerd worden. Zo nodig worden de voorlichtingsactiviteiten aangepast. Op verschillende manieren worden door de zendende instanties en ZHT publicaties verzorgd met informatie over het werk in het kader van zending en hulpverlening. Het blad “Tot aan de einden der aarde” (Tadeda) is een gezamenlijke activiteit en geeft elke maand informatie over de diverse activiteiten. Gebruik van een modern medium is noodzakelijk om de kerkleden te bereiken met informatie over zending, hulpverlening en training, en hun betrokkenheid te stimuleren. Zendende instanties en ZHT zoeken wegen om via internet bekendheid te geven aan hun werk. Dit kan gebeuren door het ontwerpen van eigen websites met een link naar andere relevante sites of door gebruik te maken van de website van DVN en van de GKv. De laatste tijd is er een toenemende vraag naar mogelijkheden voor uitwisselingsreizen of werkvakanties naar het buitenland. Dit geeft goede mogelijkheden voor het vormgeven van wederkerigheid, het versterken van de oecumenische relaties en het oog krijgen voor Gods werk, wereldwijd. Het heeft een positief effect op de betrokkenheid van de deelnemers bij het werk van zending, hulpverlening en training. Dergelijke reizen vormen een nieuwe activiteit van ZHT en de zendende instanties. Waar mogelijk, wordt positief op de vraag naar buitenlandreizen ingegaan, in overleg met de uitgezondenen en/of de samenwerkingspartner in het buitenland. Het behoeft niet alleen op de expliciete vraag van de partner of uitgezondene te gebeuren, maar wel moet er goed overleg zijn, zodat de reis op het werkveld als nuttig wordt gezien. Het moet niet ten koste van het lopende programma gaan, maar daar zo mogelijk een directe positieve bijdrage aan leveren. Dit laatste is echter geen voorwaarde, maar in elk geval moet de onderlinge relatie erdoor opgebouwd worden. Goede voorbereiding en nabespreking is belangrijk, zodat deelnemers gevoeligheden qua cultuur en kloof rijk/arm in beeld hebben en er adequaat op kunnen reageren. De kosten voor deze reizen zullen geheel door de deelnemers opgebracht moeten worden. De voorlichting aan groepen in de kerkelijke gemeenten en op scholen wordt verzorgd door vrijwilligers, die worden geworven door de zendende instanties en ZHT, in goed overleg met elkaar. Om kwaliteit te kunnen bieden is het belangrijk, dat zij regelmatig worden voorzien van actuele informatie. Ook wordt er daarom scholing aangeboden op het gebied van presentatietechnieken. In het kader van voorbereiding op hun taak organiseert ZHT voor beginnende voorlichters een presentatiecursus. 6.6
Ondersteuning en facilitering door ZHT
ZHT biedt ondersteuning aan de zendende instanties en Z&H-commissies bij het uitvoeren van hun voorlichtingstaak. Hierbij kan o.m. gedacht worden aan het ontwikkelen van nieuw voorlichtingsmateriaal en het uitwisselen van ervaringen op het gebied van de voorlichting, alsook het inbrengen van inzichten, die uit onderzoek naar voren komen. Afspraken over de invulling van de samenwerking tussen ZHT en de zendende instantie (incl. taakverdeling en financiële consequenties) dienen steeds te worden vastgelegd.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
77
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Bijlage A LIJST VAN AFKORTINGEN BBK CBF CGK DS Dteg DVN GDD GKv GS GZB ICCO ICRC IRTT KO MAF NGK PRISMA PSO RC ROFOR TUK V&F Z&H ZHT
78
Deputaatschap voor Betrekkingen met Buitenlandse Kerken Centraal Bureau Fondsenwerving Christelijke Gereformeerde Kerken Diaconaal Steunpunt Deputaatschap toerusting evangeliserende gemeenten De Verre Naasten – Instituut voor Zending, Hulpverlening en Training Generaal Diaconaal Deputaatschap Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Nederland Generale Synode Gereformeerde Zendings Bond Interchurch Organisation for Development Co-operation International Conference of Reformed Churches Intercultural (voor 2002: Institute of) Reformed Theological Training Kerkorde van de GKv Mission Aviation Fellowship Nederlands Gereformeerde Kerken Een vereniging van christelijke ontwikkelingsorganisaties, die armoedebestrijding als een gezamenlijke verantwoordelijkheid beschouwt. Personele Samenwerking Ontwikkelingslanden: een brancheorganisatie van Nederlandse organisaties die actief zijn op ontwikkelingssamenwerking. Regiocoördinator (DVN) Reformed Organisation for Foreign Relief Theologische Universiteit Kampen (van de GKv) Voorlichting en Fondsenwerving (afdeling DVN) Deputaatschap voor Zending en Hulpverlening Deputaatschap voor Zending, Hulpverlening en Training
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Bijlage B
CONTEXT EN GESCHIEDENIS Inleiding Binnen de kerken is altijd duidelijk geweest, dat er aan de opdracht van Christus tot zending en barmhartigheidbetoon gehoor gegeven moest worden. Over de manier waarop dat gedaan moest worden, werd in de loop van de tijd verschillend gedacht. Kort na de Vrijmaking werd binnen de GKv besloten, dat het zendingswerk geheel onder verantwoordelijkheid moest vallen van de plaatselijke kerken. De Generale Synode van 1951 vond dat de zendende kerken de vrijheid moesten hebben hun werk naar eigen inzicht in te richten. Ook was de tendens ‘woord’ en ‘daad’ van elkaar te scheiden. De verkondiging van het Woord werd als een taak van de kerk beschouwd en het barmhartigheidwerk als een zaak van particulier initiatief van kerkleden. In de jaren daarna werden verschillende stichtingen en verenigingen opgericht, die zich vooral richtten op barmhartigheidwerk op de zendingsvelden. Beweging van decentralisering naar centralisering De vergaande decentralisering kort na de Vrijmaking had tot gevolg, dat het zendings- en barmhartigheidwerk binnen het kerkverband versnipperde. Veel mensen zetten zich op verschillende plaatsen en binnen verschillende instanties met grote betrokkenheid in voor zending en hulpverlening. Het feit, dat dit gebeurde binnen zoveel instanties, maakte echter dat weinig van elkaars ervaring en deskundigheid gebruik werd gemaakt en dat soms activiteiten van de een in het vaarwater van de ander kwamen. Daarom groeide de behoefte aan coördinatie en overleg. Een aantal particuliere organisaties op het gebied van barmhartigheidwerk besloot hun krachten te bundelen en richtte eind jaren '70 de vereniging De Verre Naasten op. Verder werd in 1975 op synodaal niveau geregeld, dat samenwerking voor de uitvoering van zendingstaken moest gebeuren binnen de kerkelijke ressorten. De bevoegdheid voor het werk bleef liggen bij de kerkenraad van de zendende kerken, maar de vrije keuze van lokale kerken om zich bij een willekeurige zendende kerk aan te sluiten was hierdoor niet meer mogelijk. Later werd ook in sommige kerkverbandelijke regio’s het toezicht op het zendingswerk op regionaal niveau georganiseerd. Het werk werd uitgevoerd door de kerkenraad van de zendende kerk of een daardoor aangewezen commissie en legde verantwoording af aan de regionale zendingsdeputaten. Ook binnen de zendende kerken groeide de behoefte om meer met elkaar te overleggen. Zo besloten de zendende kerken, die in Indonesië werkten, een vorm van overleg en samenwerking te organiseren door de vorming van een Commissie van Overleg. Later namen ook de vereniging De Verre Naasten en deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken (BBK) daaraan deel. Landelijk gezien besloten alle zendende kerken samen te werken in de Commissie van Samenwerking. Beweging om ‘woord’ en ‘daad’ meer met elkaar te verbinden Door de organisatorische scheiding van ‘woord’ en ‘daad’ waren evangelieverkondiging en barmhartigheid betonen soms twee verschillende zaken geworden, die min of meer los van elkaar plaatsvonden. Zendelingen kregen vaak te maken met armoedige situaties in de gebieden waar ze werkten. Zij voelden dat zij niet voorbij konden gaan aan de moeilijke omstandigheden waarin mensen leefden. De materiële nood van mensen vroeg om actie. Soms hielden de zendelingen zich hier zelf mee bezig, maar vaak werd een hulpverlenende instantie (meestal de vereniging De Verre Naasten) gevraagd dit aspect te behartigen. Vanuit de praktijk van het werk groeide echter de behoefte om ‘woord’ en ‘daad’ weer nadrukkelijker te verbinden, zodat het werk beter op elkaar kon worden afgestemd en om zichtbaar te maken dat ‘woord’ en ‘daad’ bij elkaar horen. Groei kerkelijk opbouwwerk Tegelijkertijd namen de contacten met bestaande kerken uit andere werelddelen toe. Daarmee ontstond een ander type relatie met kerken in het buitenland. Deze kerken waren niet ontstaan door zendingswerk vanuit Nederland, maar legden contact vanuit een onafhankelijke en zelfstandige positie. Via BBK vroegen deze kerken om hulp en ondersteuning, zowel met betrekking tot hun kerkelijk leven als in verband met de levensomstandigheden van hun leden. In verschillende situaties werd vervolgens - vaak in overleg en samenwerking met vereniging De Verre Naasten - kerkelijk opbouwwerk en sociaal-economische hulpverlening opgezet en uitgevoerd.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
79
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Verder veranderde in de loop van de jaren de situatie op het zendingsveld. Na een periode van evangelieverkondiging en oproep tot bekering werden kerken geplant. Daarna volgde een periode waarin kerkelijk opbouwwerk steeds belangrijker werd. De in ontwikkeling zijnde kerk moest terzijde worden gestaan in het kader van theologische training en in het proces van gemeentevorming en de vorming van een kerkverband. De behoefte groeide om naast theologisch geschoolde zendelingen ook andere deskundigen in te zetten. Vaak werd hiervoor de samenwerking gezocht met de vereniging De Verre Naasten. Naast activiteiten in de sociaal-economische sector kreeg kerkelijk opbouwwerk daarmee steeds meer een plaats binnen het werk van deze vereniging. Ontwikkeling naar kerkelijke inbedding van zending, hulpverlening en training De scheidslijnen tussen de activiteiten door BBK, de zendende kerken en de vereniging De Verre Naasten werden als gevolg van deze ontwikkelingen steeds minder duidelijk. Zo groeide vanuit de praktijk de behoefte de samenwerking voor zending en barmhartigheidbetoon ook organisatorisch vorm te geven. Verder vond er een verschuiving plaats in de gedachtevorming over het onderscheid tussen ‘woord' en 'daad’. Op grond van bestudering van bijbelse gegevens groeide de overtuiging dat het de taak van de kerken is de verkondiging van het Woord vergezeld te laten gaan van het betonen van christelijke barmhartigheid. In de jaren '90 van de vorige eeuw werd als gevolg van de geschetste ontwikkelingen gezocht naar een manier om binnen het kerkverband het werk van zending en hulpverlening meer te coördineren en ook de verbondenheid van 'woord' en 'daad' meer invulling te geven. Vanaf 1990 stond deze zaak op de agenda van de verschillende Generale Synodes. Er werd een proces van gezamenlijke bezinning en beleidsontwikkeling binnen de GKV geïnitieerd en dit resulteerde op de GS van Leusden 1999 in de benoeming van het deputaatschap 'Zending en Hulpverlening'. Een van de opdrachten aan het deputaatschap was de mogelijkheid van integratie tussen het deputaatschap Z&H, het deputaatschap IRTT en de vereniging De Verre Naasten te onderzoeken en zo mogelijk uit te voeren. Het deputaatschap IRTT werd hierin nadrukkelijk betrokken vanwege de raakvlakken met het werk van zending en hulpverlening. Naar aanleiding van de toenemende vraag vanuit het buitenland naar gereformeerde theologische toerusting had de GS in 1993 een deputaatschap ingesteld ter voorbereiding van de oprichting van een gereformeerd trainingsinstituut. Tijdens de GS van Berkel en Rodenrijs, 1996, werd de oprichting van dit instituut een feit. De werkzaamheden van het Institute of Reformed Theological Training (IRTT) omvatten theologische cursussen in Nederland voor buitenlandse studenten en kerkelijke voorgangers en kortlopende cursussen in het buitenland. Daarnaast werden de activiteiten behartigd, die voorheen door de Gereformeerde Missiologische Opleiding werden gedaan, namelijk theoretische en praktische toerusting van missionaire dienaren des Woords, evangelisatiepredikanten en andere evangelisatie- en zendingswerkers. Ook behoorde de ondersteuning van kerken in het vormen van beleid voor uitvoering van hun missionaire en oecumenische taak tot de werkzaamheden van dit instituut. De integratie tussen de deputaatschappen Z&H en IRTT en de vereniging De Verre Naasten werd in de praktijk voorbereid door het gezamenlijk functioneren van de drie bestuurlijke eenheden vanaf 2000 en de omzetting van de vereniging DVN in een stichting. Ook op uitvoerend niveau werd deze integratie doorgevoerd, zodat er vanaf 1 januari 2002 sprake was van een geïntegreerd bureau met de naam 'De Verre Naasten – Instituut voor Zending, Hulpverlening en Training van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Nederland' (DVN). Omdat IRTT een afdeling werd van het nieuwe DVN en geen zelfstandig instituut meer vormt, werd de naam veranderd in ‘Intercultural Reformed Theological Training’. De hulpprogramma’s van BBK werden overgedragen aan deze geïntegreerde organisatie. Tijdens de GS Zuidhorn in 2002 werden de deputaatschappen Z&H en IRTT opgeheven en een nieuw deputaatschap benoemd: Deputaten voor Zending, Hulpverlening en Training (ZHT). Generaal beleid ZHT Deputaten Z&H kregen in 1999 de opdracht generaal kerkverbandelijk beleid op het gebied van zending en hulpverlening te ontwikkelen, te doen uitvoeren en te bewaken in hetgeen de kerken gemeenschappelijk hebben (ACTA GS Leusden 1999 Bijlage II artikel 95). Dit moest in goed overleg met de zendende instanties gebeuren. Na een periode van oriëntatie begon het proces van beleid schrijven in 2001. Het formuleren van generaal beleid heeft zowel een functie wat betreft de organisatie van zending, hulpverlening en training als de uitvoering ervan. Door in de vorm van generaal beleid taken en verantwoordelijkheden helder vast te leggen en afspraken te maken over de gewenste uitvoering en samenwerking, wordt ernaar gestreefd een
80
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
verantwoorde samenhang tussen woord en daad te bewerkstelligen en de uitvoering van het werk te optimaliseren.
GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND
81
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Bijlage C
82
ACTA GENERALE SYNODE AMERSFOORT-CENTRUM 2005
Zending, Hulpverlening en Training 83
Bijlage D
Geselecteerde literatuurlijst: G. van Bruggen (e.a.), Samen werken aan ontwikkeling, Barneveld 1989, o.a. pag. 34-53. Bundel ter voorbereiding op het congres Zending in beweging, uitgave GMO Zwolle 1995, annex Verslag van het congres op 8 en 9 september 1995. C.J. Haak, Metamorfose. Intercultureel begeleiden van kerken in een niet-christelijke omgeving, Zoetermeer 2002. A. Kooij en C. Trimp, Zaaien op dankdag, opstellen over het diaconaat van de christelijke gemeente, Barneveld 1988, pag. 57-77. J. Lenting, 'Moet de diaconie actief worden buiten de eigen gemeente', in: Dienst jrg. 46 (1998) 4, pag. 25-28. Rapport van de 'commissie-keuze-zendingsterreinen' van het College van Samenwerking voor de zendende kerken van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Enschede 1991. Nota Beleidsvisie en beleidsplannen: Elke knie zal zich buigen, Zendingsbureau Chr. Geref. Kerk, Veenendaal [2004]. Rapport van Deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken: Onbekrompen delen: materiële hulpverlening aan buitenlandse kerken, G.S. Ommen 1993. Rapport van Deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken: Help in overleg!, G.S. Berkel en Rodenrijs 1996. Rapport aan Deputaten Betrekkingen Buitenlandse kerken: Zending en Hulpverlening, wending naar samenwerking in Woord & daad vanuit de Gereformeerde Kerken in Nederland, Zwolle 1997. G. Riemer, De diaconale gemeente, Mastenbroek z.j. (uitgegeven in 2004, gezamenlijke uitgave van DVN en Diaconaal Steunpunt) C. Trimp, 'Zo zullen wij toenemen in liefde tot alle mensen', in: Dienst jrg. 39 (1991) 4, pag. 13-25. H. Venema, Liefdedienst aan allen. Gemeente en diakenen hand in hand voor wereldwijde hulpverlening, Groningen z.j. (uitgegeven in 1999, gezamenlijke uitgave van DVN en Diaconaal Steunpunt) CD-rom, Aan het werk in de kerk, Uitgave Steunpunt Gemeenteopbouw, Zwolle 2004, sub visie op gemeente, diaconale gemeente en barmhartigheidsbetoon.
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Bijlage 4 Lijst van deputaten met functies Op de GS Zuidhorn in 2002 zijn 9 deputaten ZHT benoemd, te weten: mw. A.J. Bekker-Holtland mw. R.F. Folkerts drs. B.W. Gort dr. L.J. Joosse drs. J.L. Joosse dhr. C.M. Manni drs. J. Messelink ds. R.Th. Pos drs. C.F. Stolper Notuliste is: mw. C. Scheepstra. De secundi zijn: ds. G.J. van Enk dhr. C. van der Kolk ds. W. Scherff dhr. C. Smallenbroek Het Moderamen bestaat uit: dr. L.J.Joosse drs. B.W. Gort mw. A.J. Bekker-Holtland
: : :
voorzitter secretaris / penningmeester vice-voorzitter
De Commissie Zendende Instanties (CZI) bestaat uit 3 deputaten en de directie: mw. A.J. Bekker-Holtland : voorzitter ds. R.Th. Pos : secretaris dr. L.J.Joosse ir. M.J. van Hulst drs. B. van der Lugt De Financiële Commissie bestaat uit: drs. B.W. Gort dhr. C.M. Manni
84
Bijlage 5
Organogram
Instituut voor Zending, Hulpverlening en Training, De Verre Naasten
Generale Synode
Deputaten ZHT
Directie
Voorlichting & Fondsenwerving
IRTT
Administratie
Buitenland
Zending, Hulpverlening en Training 85
BIJLAGE 6 Model voor een Thuiskerkregeling Regeling voor de positie van de missionair predikant in de relatie tot zijn thuiskerk
1. De raad van de Gereformeerde Kerk te ….. (hierna: de kerkenraad van de thuiskerk), gezien het beroep dat de …(naam ressort) zendingsdeputaten namens de kerken op ds. ……… hebben uitgebracht, en gezien de bereidheid van ds. ………… om daaraan gehoor te geven, zondert ds. ………. met ingang van ... naar art. 2 en 25 KO af voor de arbeid als missionair dienaar van het Woord voor onbepaalde tijd, met als standplaats ……………………. Hij ontvangt daartoe een akte van aanstelling die o.m. naar deze thuiskerkregeling verwijst. Aan de classis ……. van de Gereformeerde Kerken wordt naar art. 6 KO approbatie over deze aanstelling en afzondering gevraagd. 2. De predikant houdt zich in zijn arbeid aan de bepalingen van de kerkorde van de Gereformeerde Kerken en aan de besluiten van de generale synoden die voor zijn functioneren van belang zijn. Verder is hij gebonden aan de instructies en aanwijzingen die hem door of vanwege de ……….. (naam ressort) zendingsdeputaten voor zijn werk worden gegeven. 3. De predikant onderhoudt de band met de thuiskerk waaraan hij is verbonden, op de volgende wijze: a. hij gaat tijdens een eventuele verlofperiode ten minste één keer voor in een kerkdienst, daartoe door zijn kerkenraad uitgenodigd; b. hij informeert de gemeente via het kerkblad minimaal vier keer per jaar schriftelijk over zijn werk; c. hij streeft ernaar om gedurende zijn voorbereidings- en verlofperiode zoveel mogelijk in de directe omgeving van de gemeente te wonen. 4. De zendingsdeputaten stellen zich namens de kerken in hun ressort garant voor het levensonderhoud van de predikant en zijn gezin naar de artikelen 11 en 13 K.O. De nadere invulling hiervan en de eventuele emolumenten worden geregeld in een bijlage bij deze ‘regeling thuiskerk’ die geacht wordt daarvan onderdeel uit te maken. 5. De predikant wordt in …(land) lid van de …(naam kerk) ter plaatse waar hij woont. Bij zijn binnenkomst daar verstrekt hij een kopie van deze ‘Thuiskerkregeling’, inclusief een vertaling in de betreffende landstaal, aan de kerkenraad van die kerk. 6. De inhoudelijke begeleiding en aansturing van de predikant in zijn missionaire werk is niet de verantwoordelijkheid van de kerkenraad van de thuiskerk, maar van de zendingsdeputaten. De kerkenraad oefent volgens de geldende kerkelijke regels en met inachtneming van de bepalingen van deze ‘Thuiskerkregeling’ alleen het kerkelijk toezicht, en zo nodig de kerkelijke tucht, over de predikant uit, voorzover het zijn algemene positie als predikant in de Gereformeerde Kerken raakt. 7. Wanneer de kerkenraad van de thuiskerk besluit om over de predikant naar de geldende regels kerkelijke tucht te oefenen, doet hij hiervan onverwijld schriftelijk mededeling aan de predikant en vervolgens aan de kerkenraad van de kerk van welke de predikant lid is, en aan de zendingsdeputaten. Een schorsing van de predikant heeft tot gevolg, dat ook zijn werkzaamheden als missionair predikant worden opgeschort. Een afzetting heeft tot gevolg, dat hij uit zijn functie als missionair predikant wordt ontslagen. Als genabuurde kerk in een procedure naar artikel 79 K.O. fungeert de kerk te …; als classis volgens artikel 79 K.O. en als beroepsinstantie naar artikel 31 K.O. fungeert de classis … van de Gereformeerde Kerken. 8. Wanneer de kerkenraad van de kerk in … (land, plaats), waar de predikant lid is besluit om over de predikant naar de daar geldende regels kerkelijke tucht te oefenen, is de predikant verplicht daarvan onmiddellijk mededeling te doen aan de zendingsdeputaten en aan de kerkenraad van de thuiskerk.
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
De zendingsdeputaten zullen dan zo spoedig mogelijk een onderzoek instellen en daarvan een rapport met aanbeveling uitbrengen aan de kerkenraad van de thuiskerk, uiterlijk drie maanden nadat zij de mededeling inzake de tuchtoefening hebben ontvangen. De kerkenraad van de thuiskerk zal het rapport van de zendingsdeputaten op correctheid van de gevolgde procedure toetsen. Acht hij de procedure zorgvuldig gehanteerd, dan zal hij conform de aanbeveling van de zendingsdeputaten beslissen, en de procedures vervolgen zoals omschreven in artikel 7. 9. Wanneer de zendingsdeputaten wettige redenen hebben om aan de kerkenraad van de thuiskerk voor te stellen tucht te oefenen over de predikant, dan zullen zij een zorgvuldig onderzoek instellen en een rapport uitbrengen aan de kerkenraad van de thuiskerk, met kopie aan de predikant en de kerkenraad van de kerk waarvan de predikant lid is. De kerkenraad van de thuiskerk zal het rapport van de zendingsdeputaten op procedure toetsen. Acht hij de procedure zorgvuldig gehanteerd, dan zal hij conform de aanbeveling van de zendingsdeputaten beslissen, en de procedures vervolgen zoals omschreven in artikel 7. 10. Wanneer de predikant ophoudt lid van de … (kerk in buitenland) te zijn, dan laat hij dit onverwijld aan de deputaten weten. Op grond hiervan wordt zijn functie en positie opnieuw overwogen. Zendingsdeputaten zullen daarover zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie maanden een voorstel doen aan de kerkenraad. 11. Wanneer de artikelen 13, 14 of 15 K.O. (annex desbetreffende generaal-synodale bepalingen) op de verbintenis tussen de predikant en de kerk te …..…… dienen te worden toegepast, zijn de in de Gereformeerde Kerken in Nederland daarvoor geldende regelingen van kracht. 12. Wanneer de predikant – op andere wijze dan in de voorgaande artikelen is omschreven - zijn taak als missionair predikant beëindigt zullen de zendingsdeputaten in eerste instantie verantwoordelijk blijven voor zijn levensonderhoud conform het bepaalde in artikel 4 van deze ‘Thuiskerkregeling’. Binnen drie maanden na die beëindiging zal een nadere regeling worden getroffen voor de afbouw van de relatie zowel met de zendingsdeputaten als met de thuiskerk, waarbij rekening wordt gehouden met in de kerken geldende analoge regelingen (zoals die m.b.t. art. 14 KO) en met wat maatschappelijk gebruikelijk is. 13. Wanneer er bij de uitvoering van deze ‘Thuiskerkregeling’ tussen de kerkenraad en/of de predikant en/of de zendingsdeputaten een niet onderling op te lossen meningsverschil ontstaat, wordt de classis ….... van de Gereformeerde Kerken om een uitspraak over het geschil gevraagd. Haar uitspraak is voor alle partijen bindend, behoudens het recht van appèl naar artikel 31 K.O. 14. In gevallen waarin deze ‘Thuiskerkregeling’ niet voorziet, beslist de kerkenraad na het inwinnen van advies bij de zendingsdeputaten, onverminderd de mogelijkheid van beroep op meerdere vergaderingen naar artikel 31 K.O. Te ondertekenen door vertegenwoordiger van thuiskerk van de zendingsdeputaten en door de missionair dienaar van het Woord.
86
Zending, Hulpverlening en Training 87
BIJLAGE 7 Liturgische tekst voor uitzending van kerkelijk werkers buiten eigen taalgebied en cultuur
Gemeente van onze Here Jezus Christus We zijn hier in een aangepaste dienst van Woord en Gebed bijeen. Vandaag geven we bijzondere aandacht aan onze opdracht tot hulpverlening aan mensen en volken buiten eigen taalgebied en cultuur. Als kerken bereikte ons het verzoek uit (land) hulp te verlenen voor kerkelijk opbouwwerk ten behoeve van (naam kerken). Onze regionale deputaten voor zending en hulpverlening besloten op dit verzoek tot hulpverlening in te gaan. Op die manier kunnen we er vanuit onze kerken aan meewerken dat Christus’ rijk onder andere mensen en volken, namelijk ook buiten ons eigen taal- en cultuurgebied zichtbaar wordt gemaakt. Anderen willen we daarin graag dienstbaar zijn. De Here God verlangt immers van ons dat wij met anderen delen (zie 2 Cor. 8-9) in het heil dat Hij ons in Christus uit genade heeft gegeven. En als kerken willen we een plaats innemen in Christus’ totale reddingsplan en in Zijn concrete liefdebetoon voor de wereld. Deze hulpverlening betekent dus een concrete vormgeving van onze kerkelijke roeping. Het is er bovendien op gericht samen met anderen ons in leer en leven te richten naar de leer van het Oude en Nieuwe Testament tot opbouw van Christus’ universele of katholieke kerk. De Here God wil dat alle mensen tot erkenning van de waarheid komen en gezond zijn in het geloof (1 Tim. 2: 3-4 en Tit. 2: 11-12). Van anderen kunnen ook wijzelf leren, waarom deze hulpverleningsrelatie op basis van wederkerigheid is aangegaan. Zoals aan de gemeente is meegedeeld, zijn br. en zr. NN uit onze gemeente bereid en bekwaam gevonden een bepaalde taak van hulpverlening op zich te nemen. In deze dienst dragen we NN op aan de Heer van de kerk wereldwijd. Wij erkennen immers dat de Here concrete zorg draagt voor zijn gemeenten in het buitenland door hen op te bouwen in geloof en in liefdebetoon. Tot dat werk roept Hij mensen die in Zijn Naam en onder zijn zegen hun kerkelijke taak hebben te verrichten. Alleen door het Woord en door gebed zal hun werk voor Christus en zijn kerk geheiligd worden (1 Tim. 4:4). Met hen blijven we als gemeente verbonden opdat de samenwerking in de opbouw van Christus’ kerk niet alleen anderen maar ook ons echt ten goede zal komen. We zijn de Here dankbaar dat Hij nu onze dienst wil gebruiken in de roeping van deze br./zr. Wij dragen u br./zr. daarom nu aan de Here op voor al het werk dat u te wachten staat. Samen met u verwachten wij dat onze hemelse Vader u blijft toerusten voor uw taak en uw roeping zal bevestigen. Vraag: Bent u ervan overtuigd, zich ervan bewust dat u als kerkelijk werker in Zijn Naam en tot lofprijzing van Hem geroepen bent dit werk te gaan verrichten en bent u er zich van bewust dat u rekenschap hebt af te leggen aan de desbetreffende kerkelijke instanties in samenstemming/ afstemming met allen die met u kerkelijke verantwoordelijkheid dragen voor het u toegewezen/door de kerken in …. aan te wijzen opbouwwerk? Kortom, bent u bereid in uw werk u te voegen naar wat in uw instructie is vastgelegd? NN. Wees trouw in de uitoefening van uw opdracht en zet u gelovig in voor de opbouw van de kerk van Christus Jezus in …, het land waar/de kerken in wier midden de Here u plaatst. Dan zal onder de zegenende hand van onze goede en machtige God door u kunnen worden meegebouwd aan zijn kerk van alle tijden en plaatsen. Gebed:
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
BIJLAGE 8 OVERZICHT REALISATIE IRTT-PROGRAMMA OPLEIDING VAN UITGEZONDENEN (op 30-06-04)
Continent
Afrika
Azië
Kerk/land
naam
'02
afsluiting '03 '04
'05
Zendende instantie
ERCC/Congo Zuidema
06
DVN
… / Lesotho
Haak* [1]
12
MAF
RCSA/ Zuid-Afrika
Krüger [2]*
05
NGK
…/ Mozambique
Vos*
12
CGK
ERCB / Benin
Prins
GGRI-P / Indonesië
Veldhuizen [3]
GGRI-P / Indonesië
12
Baas [3]
09
Westrik
12
CvO-Papua
Koppelaar
12
Wieske
12
PTS Dehra Dun / India
Houtman
09
UERC / Kiev
Harryvan
06
Europa
GoudaWaddinxveen
12
DVN
Feijen [4]
06? UC Hattem
Kuipers [4]
06?
… / Minsk
Aantekeningen * Dit betreft 'externe dienst'; de zendende instantie betaalt in principe voor de kosten van het traject
[1] [2] [3]
Een zeer kort traject, aanvankelijk voor Papua; werd uiteindelijk geplaatst in Lesotho. Dit traject werd grotendeels via e-mail gerealiseerd; de student woont in Zuid-Afrika. Een aangepast traject voor oud-zendelingen die opnieuw werden uitgezonden. [4] Een aangepast traject: ze zullen niet worden uitgezonden maar vanuit Nederland een begeleidingsproject van de gemeente in Minsk behartigen.
88
Zending, Hulpverlening en Training 89
BIJLAGE 9 OVERZICHT REALISATIE PROGRAMMA AFDELING IRTT TRAINING KADER BUITENLANDSE KERKEN Per juni 2004
cont
Land
Internationale C Ronde I Ronde II '98 '99 '00 '02 '03 '04
Lokale cursussen '98
'99
'00
AEPC
3
3
3
2
2
(1)
Dec
RCEA
2
3
1
2
2
(1)
Nov Nov Dec
GFBC
-
-
-
1
2
Nigeria
PCN
2
-
2
-
2
Uganda
PCU
2
2
3
2
2
(1)
Zimb.
CCAP
1
-
2
2
2
(1)
Malawi
CCAP
-
-
-
1
-
PCoS
-
1
-
-
-
ECS
-
2
1
-
-
MYEPC
-
-
-
1
-
VGKSA
-
-
-
1
-
-
-
-
2
2
Kenia
Afrika
kerk
Zd-Afr
Congo
'02
Jan
(1)
RCSA (StpB) RCSA (Mland) NGKA
-
-
-
-
2
-
-
-
-
2
ERCC
-
-
-
-
1
FCCI
2
-
2
-
-
RPCNEI
3
3
3
2
2
ACh.Min
1
-
-
-
-
RPCI(N)
-
-
-
-
1
(1)
STTRII
3
3
3
3
2
(1)
GGRI NTT
-
-
-
1
-
GKSI
-
-
-
-
2
PCK
3
-
1
-
-
FRCP
2
-
-
-
-
RFCP
2
-
-
-
-
CRCP
-
-
-
Juli
(1)
(1)
Feb
Azië
India
Indon.
Korea
Filipp.
'03
Jan
Sudan
Eritrea
'01
2
(1)
Jan
Aug Aug
'04
'05
Europa
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Griekenl
GEC
-
1
-
-
-
Ukraine
UERC
-
-
-
-
2
26
18
21
20
30
totaal
(10)
Toelichting: De deelnemers in 2004 waren al eerder, hetzij in 2002 hetzij in 2003, op een cursus geweest.
90
Zending, Hulpverlening en Training 91
BIJLAGE 10 Werken in het buitenland – handreiking aan kerkenraden Gezonden in de wereld Inleiding
1. 2. 3. 4.
Wat is de taak van onze gemeente ten opzichte van het buitenland? Op welke manier kunnen we aan zending en hulpverlening doen? Hoe kunnen we dat het beste organiseren? Wanneer een van onze gemeenteleden wordt uitgezonden door bijv. ‘Interserve’, is dat dan ook ‘zending?’ Op deze en andere vragen kunt u antwoord krijgen door het lezen van deze nieuwsbrief. In de eerste plaats is deze handreiking bestemd voor kerkenraadsleden van Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), maar ook anderen die zending en hulpverlening een warm hart toedragen kunnen wellicht wat hebben aan de geboden informatie. Levende gemeenten en het levende Woord Elke levende gemeente is een missionaire gemeente. Dit betekent dat het licht van het evangelie van Christus naar buiten straalt. Dat gebeurt via individuele gemeenteleden, maar ook via de gemeente als geheel. Dit zal allereerst gebeuren in de directe omgeving van de gemeente en haar leden, maar ook verder weg, tot in het buitenland toe. Deze handreiking gaat over onze missionaire uitstraling, over de landsgrenzen heen. De wereld waarin wij leven is van God. Dat geldt niet alleen voor die delen van de wereld, waar we een (zogenaamde) christelijke cultuur aantreffen, maar ook voor gebieden waar nauwelijks christelijke gemeenten te vinden zijn. Of voor gebieden waar de christelijke gemeenten zo zwak zijn, dat ze maar weinig licht verspreiden, als een flakkerend lontje van een kaars. Levende gemeenten mogen werken met het levende Woord van God en worden door de levende Geest van Christus in deze wereld gedreven. Het bijbelboek Handelingen vertelt ons in talloze ontroerende verhalen hoe de apostelen er op uit zijn getrokken om de blijde boodschap in heel de toenmalig bekende wereld te verkondigen. Het evangelie van Christus is niet beperkt gebleven tot één land aan de Middellandse Zee. De boodschap van redding door Christus werd soms met open armen ontvangen, maar leidde vaak ook tot agressieve reacties. Ook lezen we in het bijbelboek Handelingen hoe de gemeente van Jeruzalem geholpen werd door kerken overzee, toen zij het financieel moeilijk had.
Missionair zijn in de 21ste eeuw Op welke manier is uw gemeente missionair, of op welke manier kan ze meer missionair worden? Voor het beantwoorden van deze vragen moeten we ons realiseren dat de situatie in de 21ste eeuw anders is dan bijvoorbeeld in de 17e eeuw. Toen was het grote werk van de ‘zending’ nog lang niet klaar. Er werden mensen de wereld ingestuurd om het evangelie van redding door Christus te brengen en kerken te planten in gebieden waar men nog nooit van God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest had gehoord. Nu leven we in een tijd dat in alle gebieden op aarde een christelijke kerk is geplant, op mogelijk een enkele ‘witte vlek’ na op de wereldkaart. Dat betekent dat we nu vrijwel geen zendelingen meer hoeven uit te zenden, in de zin dat ze ambtsdragers zijn van een zendende kerk in Nederland. Met als taak om namens die kerk het Woord te verkondigen, de sacramenten te bedienen en kerken te planten en ambten in te stellen. We leven nu in een tijdperk van ‘internationale oecumene’, waarin nationale kerken binnen hun eigen grenzen verantwoordelijk zijn voor hun kerkelijk leven. Maar deze zelfstandige kerken reiken elkaar wel over de landsgrenzen heen de hand. Voor een broederlijke en zusterlijke groet. Of voor het vragen of bieden van hulp. ‘Zending’ in de oorspronkelijke betekenis van het woord is dus voor het grootste deel verleden tijd. De verkondiging van
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
Gods boodschap in Woord en daad is echter nog lang niet voorbij. In de ‘internationale oecumene’ zien we deze verkondiging in de eerste plaats als de verantwoordelijk-heid van de nationale kerken. Wij kunnen als relatief rijke kerken echter de relatief arme nationale kerken wél bijstaan in hun verkondigingstaak en in hun missionaire taken. Door hen op indirecte manier te ondersteunen, zijn wij nog steeds missionair bezig. Passende organisatievorm Om missionair te kunnen zijn over de landsgrenzen heen is een bepaalde vorm van organisatie nodig. Dat geldt nog sterker dan bij missionaire taken in de eigen woonwijk of woonplaats. a. Regionale organisatie De Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) zijn bezig om een organisatievorm te ontwikkelen, die aansluit bij de indirecte missionaire taken in het kader van de oecumenische hulpverlening. Daartoe moet de organisatievorm, die paste bij de 'zending' in de oude zin van het woord, aangepast worden. Op regionaal niveau zijn gemeenten trouwens al gaan samenwerken om zending te doen. Meestal wordt gekozen voor een overeenkomst, waarbij provinciale kerken - verzameld in een Particuliere Synode – samenwerken. Soms is gekozen voor samenwerking tussen classiskerken. Deze samenwerkende kerken richten zich op een bepaald gebied. Het doel van hun werk is ook veranderd. Vroeger werden er kerken geplant, nu worden de al geplante kerken ondersteund. We willen in een tabel voor u het veelzijdige plaatje schetsen, dat door deze aanpassingen in de organisatievorm is ontstaan. Regio in Nederland
Land
Naam kerk of project
Classis Groningen Classis Appingedam, Warffum en Grootegast PS Friesland PS Drenthe
Indonesië Zuid-Afrika
Litindo, Setia VGKSA
Indonesië Brazilië & Venezuela Indonesië Oekraïne Congo Benin Curaçao Indonesië
GGRI Kalimantan IRB, IPB IRV GGRI Papua OeEGK ERCC ERCB Zending GGRI Papua
PS Overijssel en NOP PS Gelderland en Flevoland PS Utrecht PS Holland Noord PS Holland Zuid PS Zuid-Nederland
Het werk van deze regionale instanties wordt gefinancierd via zogenaamde ‘quota’, dat wil zeggen, een vast bedrag per kerklid, dat jaarlijks afgedragen moet worden. b. Landelijke organisatie Naast de regionale instanties is er ook een landelijke organisatie, namelijk De Verre Naasten, instituut voor Zending, Hulpverlening en Training van de GKv. Dit instituut wordt aangestuurd door de deputaten ZHT, die door de Generale Synode worden benoemd. De Verre Naasten wordt voor het grootste deel gefinancierd uit donaties, die op vrijwillige basis worden gegeven. De Verre Naasten werkt vergaand samen met de meeste van de genoemde regionale instanties. Zo voeren de kerken van Utrecht samen met DVN in Congo een omvangrijk hulpprogramma uit met een Congolese gereformeerde kerk. Daarnaast pakt DVN ook werk aan waar de regionale instanties op dit moment niet aan toe komen, bijvoorbeeld het werk in India. DVN
92
Zending, Hulpverlening en Training 93
vervult namens de landelijke deputaten een coördinerende taak en verzorgt de opleiding van uitgezondenen. U kunt zich over het werk van de regionale instanties en van DVN onder meer op de hoogte stellen door het lezen van het gratis maandblad ‘Tot aan de einden der aarde’. Commissies Zending & Hulpverlening Het ‘missionair zijn over de landsgrenzen heen’ moet worden gedragen door gebed, meeleven en financiële bijdragen van de gemeente. Dit kan het beste worden georganiseerd door een commissie voor ‘Zending & Hulpverlening’ te benoemen. Een Z&H-commissie krijgt een tweeledige doelstelling: a. Voorlichting b. Fondsenwerving De commissie richt zich in die beide taken zowel op de regionale (PS of classis) als op de landelijke instantie (DVN). Hoe dit werk dient te worden georganiseerd, hoeft niet elke commissie Z&H zelf te bedenken. Natuurlijk wordt eigen creativiteit gewaardeerd, maar in uw gemeente hoeft het wiel niet opnieuw uitgevonden te worden. De Z&H-commissies kunnen te rade gaan bij de voorlichter van hun regionale instantie, of bij de afdeling ‘Voorlichting & Fondsenwerving’ van DVN. Daar zijn standaard taakomschrijvingen 4 te verkrijgen, en ook vele voorlichtingsmaterialen en –ideeën. Particuliere initiatieven In veel gemeenten zijn ook andere initiatieven geboren, min of meer op het terrein van de missionaire taak van de kerk in het buitenland. Misschien zijn er in uw gemeente wel gemeenteleden, die zich volledig willen inzetten voor hun medemens over de landsgrenzen, maar dat doen via niet-kerkelijke, algemeen christelijke organisaties, zoals Tear Fund, ZOA vluchtelingenzorg, MAF, Interserve, Wycliffe bijbelvertalers. Sommige van de genoemde organisaties, met name Wycliffe en MAF, werken nauw samen met DVN of andere zendende instanties en krijgen daar ondersteuning van. Meestal is dat echter niet het geval. In veel gevallen zal aan deze gemeenteleden worden gevraagd om een sponsorkring, het liefst een kerkelijk verankerde thuisfrontcommissie, te vormen, die hen op allerlei manieren – ook financieel – ondersteunt. Het gaat vaak om gemeenteleden, die vanuit een bewogenheid voor de wereld en geïnspireerd door het evangelie op een positieve manier de handen uit de mouwen willen steken. Je kunt er als gemeente alleen maar blij mee zijn, dat er kerkleden zijn die hun leven op zo’n manier willen inrichten. Dit zou u als kerkenraad ook van harte kunnen stimuleren, bijv. in preken. Wanneer zo’n gemeentelid goede banden met uw gemeente blijft onderhouden, kan dit een verrijking van het gemeenteleven betekenen. Via deze persoon komt het leven van christenen in andere landen heel dichtbij. Overigens zijn er ook wel initiatieven, waarbij je als gemeente allerlei inhoudelijke vragen moet stellen. De kerkenraad zou het betreffende gemeentelid kunnen bevragen op de doelstellingen van de organisatie, die hem / haar wil uitzenden. In wat voor geestelijke omgeving gaat hij / zij zich begeven? En als er aan evangelisatie wordt gedaan, gebeurt dit dan op een verantwoorde manier? Dergelijke initiatieven roepen ook andersoortige vragen op. Wat is precies de verantwoordelijkheid van de gemeente, van u als kerkenraad, van de diakenen, van de Z&H-commissie tegenover deze gemeenteleden? Moet iemand die door een particuliere organisatie wordt uitgezonden ook een officiële uitzenddienst hebben? Is de gemeente verantwoordelijk te stellen voor het werven van de benodigde fondsen? Onderscheid maken tussen kerkelijke projecten en individuele acties Het is belangrijk, dat een kerk onderscheid maakt tussen ‘kerkelijke projecten’ en ‘individuele acties’. 4
Zie de website van DVN: www.deverrenaasten.nl/ Zending, Hulpverlening, Training
DEPUTATENRAPPORT ZENDING, HULPVERLENING EN TRAINING
a.
b.
Kerkelijke projecten worden vanuit een kerkelijke instantie (bijv. een synode, een classis, een kerkenraad, of deputaten) voorbereid, uitgevoerd, begeleid, gecontroleerd en geëvalueerd. Hiervoor dragen de kerken als geheel of een locale gemeente inhoudelijke, maar ook financiële verantwoordelijkheid. Individuele acties worden niet vanuit een kerkelijke instantie uitgevoerd en hiervoor dragen de kerken geen verantwoordelijkheid, niet inhoudelijk en ook niet financieel.
Uiteraard kunt u als kerkenraad ervoor kiezen om wel die verantwoordelijkheid te gaan dragen. U moet zich dan wel goed realiseren, dat deze verantwoordelijkheid heel wat met zich meebrengt. In feite wordt verantwoordelijkheid genomen voor de hele cyclus van probleemanalyse, doelen stellen, middelen kiezen, werving en selectie, begeleiding, monitoring en evaluatie. Meestal zullen kerkenraden dit niet doen, omdat ze hiervoor de capaciteit niet hebben (personeel, expertise, tijd en faciliteiten). Wanneer u wel zo’n proces wilt ingaan, dan raden wij u aan om advies in te winnen bij het bureau van De Verre Naasten. Onze conclusie is, dat gemeenten een andersoortige verantwoordelijkheid hebben voor het ‘particuliere initiatief’ dan voor het ‘kerkelijk hulpverleningswerk’. Het is de eerste verantwoordelijk-heid van een kerkenraad om ervoor te zorgen, dat het kerkelijk werk doorgang vindt. Pastorale en sociale zorg De gemeente en u als kerkenraad dragen altijd een grote verantwoordelijkheid om pastorale en sociale zorg te geven aan leden uit uw gemeente, die naar het buitenland vertrekken. Dit geldt voor iedereen; voor hen die als bijbelvertaler weggaan, maar ook voor studenten die op stage gaan, voor militairen, voor hen die voor hun bedrijf naar het buitenland gaan en ook voor hen die kerkelijk worden uitgezonden. Om gemeenten hierin bij te staan is een handreiking ‘Zorg voor kerkleden die naar het buitenland gaan’ beschikbaar5. U kunt uitgezondenen ook attenderen op de ontmoetings- en studiebijeenkomst, die DVN (namens deputaten ZHT) minimaal 1x per jaar organiseert voor mensen, die zich voorbereiden op werk in het buitenland, of op verlof zijn, en voor mensen die daar direct bij betrokken zijn. U kunt het DVN-kantoor bellen voor de betreffende datum. Financiële zorg Ook ten aanzien van de financiën geldt, dat de eerste verantwoordelijkheid van de gemeente ligt bij de kerkelijk ingekaderde programma’s en projecten. Betekent dit, dat er helemaal geen mogelijkheden zijn voor financiële steun aan particuliere initiatieven? Ja, die zijn er wel. Maar u doet er goed aan uw gemeente eerst duidelijk te maken waar de kerkelijke prioriteiten liggen. Vervolgens kan er best binnen een gemeente via het kerkblad informatie worden gegeven over de betreffende organisatie, met vermelding van bijvoorbeeld een website. Ook kunt u een extra collecte houden. Maar het dragen van financiële verantwoordelijkheid voor particulier initiatief raden wij af. Vragen en opmerkingen Wij hopen, dat we in deze nieuwsbrief een goede handreiking hebben kunnen geven over de praktische kant van het ‘missionair gemeente zijn over de landsgrenzen heen’. Mocht u vragen of opmerkingen hebben, dan horen we die graag. Het is voor ons een grote wens, dat gemeenten hun ‘gezonden zijn in deze wereld’ kunnen vertalen in praktisch handelen, meeleven, gebed en in financiële betrokkenheid. Deputaten voor Zending, Hulpverlening en Training van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Nederland. 5
Zie de website van DVN: www.deverrenaasten.nl/ Zending, Hulpverlening, Training
94
Zending, Hulpverlening en Training 95
BIJLAGE 11 Jaarverslagen Stichting De Verre Naasten De jaarverslagen over 2001 en 2002 zijn in het maandblad ‘Tot aan de einden der aarde’ verschenen. Het jaarverslag over 2003 is verschenen in het aan alle donateurs toegezonden DVN Nieuws. Het laatste jaarverslag is bovendien te vinden op de website www.deverrenaasten.nl . Al deze jaarverslagen zijn verschenen inclusief een verkorte jaarrekening. Ook de volledige jaarrekeningen zijn beschikbaar. Op het kantoor van DVN kunnen exemplaren van al deze jaarverslagen, inclusief jaarrekeningen worden opgevraagd.