ACTA V A N DE
GENERALE SYNODE VAN AMSTERDAM 1967 EN 1968 V A N DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND GEHOUDEN TE AMSTERDAM OP 9 MEI 1967, TE UTRECHT OP 21 JUNI 1967, TE LUNTEREN YAN 29 AUGUSTUS 1967 TOT 22 SEPTEMBER 1967, V A N 9 JANUARI 1968 TOT 26 JANUARI 1968 EN V A N 4 MAART 1968 TOT 8 MAART 1968
J. H. KOK N.V. KAMPEN
ACTA V A N DE GENERALE SYNODE V A N DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND GEHOUDEN TE AMSTERDAM, UTRECHT EN LUNTEREN IN 1967 EN 1968
ACTA V A N DE
GENERALE SYNODE VAN AMSTERDAM 1967 EN 1968 V A N DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND G E H O U D E N TE A M S T E R D A M OP 9 MEI 1967, TE UTRECHT OP 21 JUNI 1967, TE LUNTEREN V A N 29 A U G U S T U S 1967 T O T 22 SEPTEMBER 1967, V A N 9 J A N U A R I 1968 T O T 26 J A N U A R I 1968 EN V A N 4 M A A R T 1968 T O T 8 M A A R T 1968
J. H. KOK N.V. KAMPEN
WOOED VOORAF Tijdens één van de zittingen van de Generale Synode van Amsterdam 1967/68 werd ook het volgende besluit genomen: „het moderamen van de Generale Synode te machtigen in overleg met één of meer hoogleraren in het kerkrecht en met de voorzitters van de commitesies van advies der synode, de omvang en indeling van de acta der synode zodanig vast te stellen, dat een aanmerkelijke besparing op de kosten der acta wordt bereikt" (art. 248, besluit 13). Er is toen door het moderamen een kleine commissie benoemd die het volgende aan moderamen en commissie-voorzitters adviseerde: 1. Terug te keren tot de vroegere methode om in de gedrukte Acta ener synode alleen op te nemen de besluiten der synode met weglating van een weergave der discussies. 2. Uit de gedrukte Acta voorts weg te laten alles wat betrekking heeft op opening en sluiting der zittingen, op presentie en absentie, op toespraken en beantwoording daarvan en op datgene wat met de besluitvorming der synode in generlei verband staat. 3. Naast de gedrukte Acta ener synode te laten voortbestaan een gestencilde uitgave, waarin alle zaken, die ter synode aan de orde kwamen, in chronologische orde zijn terug te vinden en waarin ook een summiere weergave van de besprekingen wordt opgenomen en te zorgen dat van deze gestencilde uitgave een voldoend aantal in het archief wordt opgenomen. 4. In de gedrukte Acta de chronologische orde te blijven volgen, opdat er zo weinig mogelijk afstand komt tussen de gestencilde en de gedrukte uitgave der Acta en in de gedrukte Acta dezelfde nummering der artikelen te gebruiken als in de gestencilde, met weglating van de niet ter zake doende artikelen. 5. In de gedrukte Acta op te nemen: a. het oorspronkelijke commissie-voorstel; b. de ingediende amendementen en tegenvoorstellen; c. de beslissing over deze amendementen en tegenvoorstellen; en d. het uiteindelijke besluit. 6. In de Bijlagen op te nemen: a. de deputaten-rapporten met voorstellen; en b. de commissie-rapporten zonder voorstellen (voor deze laatste te verwijzen naar de Acta), waarbij een bepaalde selectie, die tot op heden gevolgd wordt bestendigd moet blijven. Het moderamen en de commissie-voorzitters konden zich over het algemeen met bovenstaande richtlijnen verenigen en de actuarius heeft zich er zo goed mogelijk aan gehouden. In dit „woord vooraf" wil het moderamen ook uitspreken dat tijdens de vergaderingen van de synode steeds gerekend is met wat staat in de Huishoudelijke regeling van de Generale Synode, dus ook met art. 27 van hoofdstuk VI waar staat: „Na de opening van elke zitting zal de praeses of op diens verzoek één der andere leden een gedeelte van Gods Woord lezen en voorgaan in gebed. Zo zal ook de zitting niet dan na dankgebed worden gesloten". Het moderamen: dr. ds. ds. ds. ds.
P. G. KUNST, praeses P. VISSER, assessor I A. C. V A N NOOD, assessor II E. N. V A N LOO, scriba I J. R. HOMMES, scriba II
ACTA VAN DE GENERALE SYNODE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND, GEHOUDEN TE AMSTERDAM
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 Opening Art. 1. Nadat op maandag, 8 mei 1967, 's avonds te 8 uur in de Keizersgrachtkerk door de samenroepende kerk van Amsterdam een bidstond is gehouden, waarin de praeses van de vorige synode, ds. P. van Strien van Delft, het Woord bediende uit 1 Corinthe 3 : 9 (ged.) en 10 en de zegen des Heren afsmeekte over de arbeid der synode, komt de synode op dinsdag, 9 mei 1967, 's morgens te 9 uur in de Waalkerk aan de IJsselstraat te Amsterdam bijeen. Namens de samenroepende kerk van Amsterdam opent ds. E. G. van Teylingen de synode. Hij laat zingen psalm 89 : 1 en 7, leest Jozua 6 : 12—16, 20 en 21 en gaat voor in gebed, waarna hij nog laat zingen gezang 76 vers 1 en 2. Art. 2.
Openingsrede Ds. E. G. van Teylingen spreekt de volgende openingsrede uit:
Weleerwaarde en eerwaarde heren, afgevaardigden naa/r deze synode, hooggeleerde heren, praeadviseurs van de synode, waarde broeders in Christus, De grote, maar goede stad Amsterdam verwelkomt u vandaag en in die stad in 't bijzonder de Gereformeerde Kerk te Amsterdam, zoals haar officiële naam nog altijd kort en goed luidt, ondanks het feit dat in de loop der jaren een 7-tal kerken op het territoir der stad zijn ontstaan die in hun naam aan de naam van de stad noodzakelijkerwijze een nadere bepaling moesten toevoegen en die nu voor 't gemak aan onze naam het woord 'centrum' hebben bijgeplakt. Maar dat woord heeft geen officiële status, hoewel de 'Kerk te Amsterdam' er geen moeite mee heeft zich dit onderscheidende woord te laten aanleunen. De stad en de kerk in haar midden hebben een machtige geschiedenis. Over de stad zijn al honderden boeken volgeschreven en laatstelijk nog heeft ds. R. B. Evenhuis over de reformatie der kerk in de stad een tweetal werken gepubliceerd, waarin het resultaat van een grondig graaf- en spitwerk in de archieven is samengevat. U verwacht niet dat op deze plaats en dit uur u een nog zo minimaal extract uit die geschiedenis wordt gegeven; maar wel zij er aan herinnerd dat de kerk te Amsterdam altijd een overwegende invloed heeft gehad op het kerkelijk gebeuren in ons vaderland en dat zij lange tijd een bolwerk van orthodoxie is geweest, hoewel niet altijd van een daaraan beantwoordende orthopraxie. Wat de Gereformeerde Kerken betreft: van Amsterdam uit kwam de Doleantie; en deze gemeente zag in haar midden de vereniging van 1892 plaats grijpen. Maar hier ook speelde zich het drama-Geelkerken af en de Synode van Amsterdam 1936 zette de eerste schreden op een weg die, naar zij meende, tot vrede voeren zou, doch die tot de explosie van de veertiger jaren hebben geleid. Door dit alles heen en midden erin heeft de kerk, tesamen met een in aantal groeiende zusterkerken in de stad, haar gang door de jaren vervolgd en staat thans in de grote stroomversnelling die in de naoorlogse jaren aan ons leven wrikt en scheurt en die vooral de kerken in het centrum van de grote steden doet schudden op haar grondvesten. In die jaren is ons ledental van 14.000 naar 9.500 teruggelopen, grotendeels door de ontvolking van de binnenstad; door allerlei omstandigheden vormen de Gereformeerden een relatief hoog percentage van de wegtrekkenden. Erger is nog dat de samenstelling der gemeente (op rond 5000 adressen zijn er rond 2000 van kamerbewoners en het aantal daarvan neemt nog steeds toe) van die aard is geworden, dat zij een ontstellend gebrek aan ambtsdragers heeft gekregen en aan de lopende band acties moet voeren om de financiële tekorten op iedere jaarlijkse begroting gedekt te krijgen. In mijn wijk alleen komen op 700 adressen jaarlijks 400 mutaties voor.
8
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art.12—1U)8
Het is dus te begrijpen, het is onvermijdelijk dat de binnenstadskerken alarm slaan: ook uw vergadering zal dat wel merken. Maar bedenkt u dan wel dat we in deze ontwikkelingen niet te maken hebben met iets incidenteels; eer deze eeuw ten einde is zal ons land hoeveel? — 20? — gróte steden tellen, waarin deze zelfde problematiek zich doet gelden. En waarin het praktisch zó toegaat: er moeten kerkgebouwen gesloten worden; de diensten in grote kerkruimten met een klein aantal aanwezigen verliezen aan gewoon-menselijke warmte en aantrekkelijkheid; terwijl de roeping het Evangelie te brengen dringender is dan ooit, worden de activiteiten der kerk gefrustreerd door gebrek aan mankracht en financiën; de kerkleden komen hoe langer hoe meer in de positie van verstrooiden en worden vreemden voor elkaar. Geen wonder dus dat de vragen rondom de oecumeniciteit der kerk als uiterst dringend worden ervaren. Hoe kan het anders in een stad die evenveel inwoners telt als twee Noordelijke provincies tesamen, waarvan 2/3 gedeelte in 't geheel geen band meer heeft met enige kerk. Amsterdam is een non-conformistische stad. Vanouds hebben elders verdrukte minderheden hier een toevlucht gevonden en van hieruit ook geageerd. Vanouds heeft wat geen genoegen nam met de maatschappelijke en politieke status quo, vanaf elke revolutionaire beweging tot Provo en D 66, in deze stad z'n oorsprong genomen en z'n zetel gehad. En als centrum van cultuur, van wetenschappen en kunsten, is Amsterdam een fascinerende stad, zeker niet het minst voor de jongere generatie: en dat ervaart stellig ook de jonge generatie uit onze kerken die hier opgroeit en die hier komt wonen en werken en studeren. Velen van hen krijgen iets van dat non-conformistische; en laten we niet denken dat de gevaren daarvan door traditioneel conformisme, hoe nobel het zich ook zou voordoen, bestreden kunnen worden. In de Kerk van Christus geldt maar één conformisme, uitgedrukt in het bekende gezegde: „conform den Woorde Gods"; en alle non-conformisme is in zichzelf waardeloos als er niet achter dringt het diepe woord: „wordt niet gelijkvormig aan deze wereld" (Rom. 12 : 2). De weg der kerk heeft zó grotere beloften dan uitgedrukt is in de gelaten woorden van een jonge dichter, die, toen hij een man op een spoorbaan van biels naar biels zag stappen, dit neerschreef: „Klimmend wat hij kon, kwam hij niet 1 sport hoger dan de horizon". De weg der kerk is niet binnen de horizon van déze wereld besloten; integendeel, haar weg is conform de opstanding van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest en zo een niet vergeefs beklimmen van de „berg des Heren", een „voortgaan van kracht tot kracht" binnen een andere horizon, die van het Koninkrijk Gods. En op deze weg wordt ook deze Synode geroepen te gaan. Vergun mij nog een enkel woord over de betekenis daarvan. Laat mij daartoe het koninklijk devies dat de stad Amsterdam kreeg na de bevrijding als achtergrond mogen gebruiken voor de weg en de strijd der kerk niet alleen in deze stad en alle steden, maar in ons land en in de wereld en van uw deel ook in deze Synode: heldhaftig, standvastig, barmhartig. In de kerk van Christus geldt niet de heldhaftigheid in burgerlijke zin; hier zijn de helden de kinderen in het geloof en de dapperen de trouwe kinderen van het koninkrijk, die gewapend zijn met het zwaard van de Geest. Ze zijn ook daarin dapper dat ze op z'n tijd grote beslissingen durven nemen en knopen doorhakken in de naam des Heren. Uw Synode zal déze kinderlijke heldhaftigheid nodig hebben, nu van haar beslissingen verwacht worden, die van ingrijpend belang zijn. Ik denk aan vragen rondom de oecumeniciteit, aan de kwestie „Assen", aan „de vrouw in 't ambt". Het zal dan blijken dat juist in het Koninkrijk Gods dapperheid en wijsheid tweelingen zijn. Want aan de heldhaftigheid paart zich vastberaden standvastigheid. Maar laten we er aan denken wat Bijbelse standvastigheid betekent: het betekent niet: „blijf staan waar je staat" en nog veel minder dat de kerk zich zou moeten laten intimideren door wie roept: „blijf daar staan of ik schiet!" Deze standvastigheid betekent wél: voortgaan op de weg, maar in iedere nieuwe situatie de vaste grond weer zoeken van het Woord van apostelen en profeten en de daaruit geputte belijdenis. Er zijn er onder ons die kreten van verontrusting slaken, omdat ze bang zijn dat onze kerken, op weg naar de toekomst in deze ontzaglijke tijden, achter de feiten zullen aankomen en velen schipbreuk zullen laten lijden; anderen weer slaken noodkreten, omdat ze vrezen dat de kerken een pact zullen sluiten met de tijd. In de kerk die geen christelijk onder-onsje is kunnen beide stemmen samen klinken, mits men in de storm eikaars standvastigheid niet betwist. En dan de barmhartigheid, ja dat is in de Kérk van Christus de barmhartigheid van Christus, waarvan ook de Synode de nederige dienares is. Daar ligt weer voor u een heel program van gezamenlijk werk der kerken in evangelisatie en zending, in gezamenlijk beraad over grote ethische problemen, in vragen rondom de eredienst, in diakonale activiteiten; en daaromheen een wereld van financiële perikelen. Er moeten
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U)
9
zaken gedaan worden en góed gedaan. Maar wat is hier goed? De tering naar de nering? Ook als de nering de barmhartigheid van Christus is, die moet verkondigd en uitgedragen en voortgedragen in de wereld? Die gezindheid zij in ons die ook in Christus Jezus was. Ten slotte: we lazen straks over het vallen van Jericho's muren, toen op de ramshoorns werd geblazen. Die ramshoorns bliezen volgens de wet het nieuwe jaar in en bovenal het jubeljaar, dat van de verlossing en bevrijding. Zó maakte Israël het nieuwe begin, de intocht in de vrijheid van het beloofde land. De wetenschap meent te weten dat het Jericho van Jozua's dagen niet bestaan heeft; het is althans niet te vinden. Geen wonder, zo zou ik met speelsheid willen zeggen, als de hoorns het hebben weggeblazen! De kerk is op weg, ook de Gereformeerde kerken. De muren van Jericho sluiten de weg af van het koninkrijk van Christus. Ook deze Synode moge in het geloof krachtig op de ramshoorn blazen, zodat de muren vallen. Het is mij een eer namens de samenroepende kerk te Amsterdam deze generale Synode voor geopend te verklaren.
Credentiebrieven Art. 3. Op verzoek van de samenroepende kerk zien dr. D. Nauta, drs. G. Y. Vellenga en ds. P. Visser de credentiebrieven na. Gerapporteerd wordt, dat de afgevaardigden van Overijssel geen credentiebrief bij zich hebben en dat de credentiebrieven van Groningen en Gelderland een tekst hebben die afwijkt van het daartoe door de generale synode aanbevolen model. De primus-afgevaardigde ouderling dr. A. H. Vonk is vervangen door zijn secundus D. J. Vissink. De als primi afgevaardigde diakenen K. J. Lameris en mr. J. v. d. Burg zijn vervangen door hun respectieve secundi: J. v. d. Laan en J. J. Hooymeyer. Van de Altreformierte Kirche in Niedersachsen is de secundus afgevaardigde diaken br. A. J. Wieking, aanwezig. Van Noord-Brabant en Limburg is noch de primus noch de secundus afgevaardigde diaken aanwezig. De praeses van de kerkeraad van de samenroepende kerk verzoekt de afgevaardigden van Overijssel hun credentiebrief alsnog ten spoedigste toe te zenden aan de actuarius. Met toezegging, dat aan dit verzoek zal worden voldaan, neemt de vergadering genoegen, zodat geconstateerd kan worden dat alle particuliere synoden wettig vertegenwoordigd zijn. Samenstelling van de synode Art. 4. Uit de credentiebrieven blijkt, dat afgevaardigd zijn: door de particuliere synode van Groningen als primi: de dienaren des Woords Th. Boersma te Grootegast en J. R. Hommes te Groningen, de ouderlingen N. Ritsema te Spijk en J. N. Spoelstra te Groningen en de diaken K. J. Lameris te Groningen; als secundi: de dienaren des Woords E. Nawijn te Delfzijl en W. Reeskamp te Groningen, de ouderlingen J. E. Mebius te Groningen en J. W. Wiegers te Hoogezand en de diaken J. van der Laan te Bedum; en als tertius: de diaken S. Brouwer te Groningen; door de particuliere synode van Friesland (N.G.) als primi: de dienaren des Woords E. J. Oomkes te Leeuwarden en W. Wiersma te Kollum, de ouderlingen G. Spoelstra te Harlingen en W. P. Sytsma te Dokkum en de diaken S. Lijzenga te Oenkerk; en als secundi: de dienaren des Woords T. de Boer te Wouterswoude (post Driesum) en P. Huisman te Franeker, de ouderlingen W. de Vries te Leeuwarden en P. N. van Wageningen te Leeuwarden en de diaken J. Otter te Leeuwarden en als tertius diaken: P. A. Wiersma te Goutum; door de particuliere synode van Friesland (Z.G.) als primi: de dienaren des Woords W. H. J. de Boer te Heerenveen en E. N. van Loo te Sneek, de ouderlingen E. Stienstra te ÏJlst en A. Wind te Oosterzee (post Lemmer) en de diaken J. Groeneveld te Sneek; en als secundi: de dienaren des Woords C. van der Giessen te Drachten en G. van Halsema te Schettens (post Bolsward), de ouderlingen F. W. Jaarsma te Rijs en T. Westra te Wons en de diaken door de particuliere synode van Drenthe als primi: de dienaren des Woords dr. O. C. Broek Roelofs te Zuidlaren en dr. A. G. Luiks te Roden, de ouderlingen
10
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art.12—1U)10
A. F. Bakker te Ruinen en J. Booy te Dwingeloo en de diaken J. M. Zandbergen te Meppel; als secundi: de dienaren des Woords G. Haaksma te Nieuw-Amsterdam en M. Vreugdenhil te Ruinerwold, de ouderlingen R. Middelbos te Drijber (post Wijster) en ds. P. J. Lambooy te Appelscha en de diaken H. Stil te Smilde; en als tertius: de diaken A. Wessemius te Emmen; door de particuliere synode van Overijssel als primi: de dienaren des Woords G. Brinkman te Kampen en dr. A. Kruyswijk te Enschede, de ouderlingen J. P. C. Boodt te Hardenberg en J. B. Colenbrander te Tollebeek (N.O.P.) en de diaken R. Gosker te Zwolle; en als secundi: de dienaren des Woords O. Bouman te Nijverdal en J. Brouwer te Balkbrug, de ouderlingen W. G. Beukenkamp te Lemelerveld en O. van den Ouden te Deventer en de diaken E. Makkinga te Almelo; door de particuliere synode van Gelderland als primi: de dienaren des Woords drs. A. I. Koffeman te Nijkerk en drs. G. Y. Vellenga te Apeldoorn, de ouderlingen H. Heerink te Ernst en mr. J. Wolters te Wageningen en de diaken A. van der Wal te Barneveld; als secundi: de dienaren des Woords S. de Vries te Bennekom en F. C. Zwaai te Winterswijk, de ouderlingen P. Kapinga te Apeldoorn en P. H. Kuipers te Winterswijk en de diaken H. W. Wiggers te Winterswijk; en als tertiï: de dienaar des Woords dr. H. B. Weijland te Arnhem, de ouderling K. van Soelen te Tricht en de diaken B. Boersma te Dronten; door de particuliere synode van Utrecht als primi: de dienaren des Woords D. van Enk te Veenendaal en F. J. Scholten te IJsselstein, de ouderlingen J. Hoogendoorn te Loenersloot en dr. A. H. Vonk te Driebergen en de diaken W. van Zijll te Zeist; en als secundi: de dienaren des Woords P. Kuijper te Zeist en A. Zwaan te Breukelen, de ouderlingen H. A. van Essen te Veenendaal en D. J. Vissink te Maarn en de diaken J. van de Hoef te Scherpenzeel; door de particuliere synode van Noord-Holland als primi: de dienaren des Woords dr. P. G. Kunst te Amsterdam en A. C. van Nood te Velsen-Noord (post Beverwijk), de ouderlingen W. Hildering te Amsterdam en mr. U. Strikwerda te Overveen en de diaken W. van der Wilden te Haarlem; en als secundi: de dienaren des Woords K. Dekker te Enkhuizen en Js. van der Linden te Huizen, de ouderlingen P. Frans te Bergen en K. Goede te Landsmeer en de diaken T. Smink te A msterdam-Osdorp. door de particuliere synode van Zuid-Holland-Oost als primi: de dienaren des Woords G. van Andel te Rotterdam en J. C. Seegers te Gouda, de ouderlingen W. Euser te Rotterdam en H. J. Ros te Rotterdam en de diaken W. van Halem te Rotterdam; als secundi: dienaren des Woords J. G. Adema te Rotterdam en C. Ch. Griffioen te Woerden, de ouderlingen M. Bilstra te Gorinchem en J. J. de Jonge te Rotterdam en de diaken J. Meenhorst te Rotterdam; en als tertiï: de dienaren des Woords J. H. van Halsema te Gorinchem en D. Kuiper te Schoonhoven, de ouderling A. Warnaar Jzn. te Waddinxveen en de diaken J. van Schoonneveldt te Rotterdam; door de particuliere synode van Zuid-Holland-West als primi: de dienaren des Woords C. H. Appelo te 's-Gravenhage en dr. C. Gilhuis te 's-Gravenhage, de ouderlingen J. van Die te 's-Gravenhage en M. Weima te Oegstgeest en de diaken J. de Boer te 's-Gravenhage; als secundi: de dienaren des Woords S. D. Lankhuijzen te Naaldwijk en R. de Vries te Katwijk aan Zee, de ouderlingen S. Landheer te 's-Gravenhage en H. A. Verschoor te 's-Gravenzande en de diaken A. M. de Koning te Leiden; en als tertius: de diaken B Smit te 's-Gravenhage; door de particuliere synode van Zuid-Holland-Zuid als primi: de dienaren des Woords dr. F. L. Bos te Vlaardingen en J. v. d. Schaft te Oud-Beijerland, de ouderlingen G. van Galen te Zwijndrecht en P. A. Konijnendijk te Zuid-Beijerland en de diaken mr. J. v. d. Burg te Vlaardingen; en als secundi: de dienaren des Woords Gijsb. Leene te Barendrecht en Joh. Lever te Vlaardingen, de ouderlingen C. Brouwer te Vlaardingen en M. L. Middelhoek te Brielle en de diaken J. J. Hooymeyer te Ridderkerk;
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U)
11
door de particuliere synode van Zeeland als primi: de dienaren des Woords H. Scholing te Scharendijke en A. G. van der Stoel te Bergen op Zoom, de ouderlingen Chr. de Bruin te Middelburg en J. Versée te Goes en de diaken B. Schreuder te Goes; als secundi: de dienaren des Woords L. Berger te Terneuzen en H. Eikelboom te Heinkenszand, de ouderlingen A. M. den Boer te Zierikzee en J. Ie Feber te Axel en de diaken J. W. Capelle te Zierikzee; en als tertiï: de dienaar des Woords G. S. Oegema te Arnemuiden, de ouderling D. J. Rouw te Goes en de diaken P. Roggeband te Tholen; door de particuliere synode van Noord-Brabant en Limburg als primi: de dienaren des Woords C. van Ommen te Werkendam en P. Visser te Tilburg, de ouderlingen W. Blokland te Roosendaal en C. Brandenburg te Drimmelen en de diaken M. A. Siezenga te Roosendaal; en als secundi: de dienaren des Woords D. A. Vogel te Geleen en J. M. Bloemkolk te Eindhoven, de ouderlingen F. van Kalsbeek te Heerlen en A. Meiresonne te Genderen en de diaken R. Knoop te Brunssum; door de synode der Altreformierte Kirche in Niedersachsen als primi: de dienaar des Woords drs. K. G. Idema te Wilsum über Neuenhaus (Kreis Bentheim), de ouderling H. J. Ziel te Echteler über Neuenhaus (Kreis Bentheim) en de diaken H. Winzenborg, 29.55 Bunde (Kreis Leer) en als secundi: de dienaar des Woords drs. A. M. van de Zanden te Emlichheim über Neuenhaus (Kreis Bentheim), de ouderling J. H. Hensen te Osterwald über Neuenhaus (Kreis Bentheim) en de diaken A. J. Wieking te Echteler über Neuenhaus (Kreis Bentheim). Preadviseurs Art. 5. Voor het regelmatig deelnemen aan de werkzaamheden van de door de synode benoemde commissies en als praeadviseurs in de zittingen van de synode zijn aangewezen door het college van hoogleraren aan de Theologische Hogeschool te Kampen dr. G. P. Hartveit, drs. J. Plomp (secundus: dr. A. D. R. Polman) en dr. H. N. Ridderbos; en door de theologische faculteit van de Vrije Universiteit dr. D. C. Mulder, dr. D. Nauta en dr. R. Schippers. Verkiezing van het moderamen Art. 6. Bij schriftelijke stemming worden als leden van het moderamen gekozen: dr. P. G. Kunst, praeses; ds. P. Visser, assessor; ds. E. N. van Loo, scriba I; ds. J. R. Hommes, scriba II. Nadat de synode voor geconstitueerd is verklaard, neemt het moderamen zitting en wordt de leiding overgegeven aan de gekozen praeses. Toespraak praeses en instemming met de belijdenisgeschriften Art. 7. De praeses dankt, mede namens de andere moderamen leden, voor het in hen gestelde vertrouwen. Wij hopen ons in een goed en hecht verband te geven aan onze taak. Daarna verzoekt hij de leden en preadviserende leden door op te staan hun instemming te betuigen met de belijdenisgeschriften van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Allen voldoen hieraan. Een hartelijk dankwoord wordt gericht aan de kerk van Amsterdam, in het bijzonder aan het adres van ds. E. G. van Teylingen voor de wijze waarop hij de synode opende. Ook de scriba, br. J. F. Fleurbaay, de heer H. J. Visser, beheerder van de bijgebouwen van de Keizersgrachtkerk, en de dames van de logiescommissie delen in deze dank. De praeses stelt voor de predikanten van de kerk te Amsterdam als adviserende leden tot deze zitting toe te laten. Wordt goedgekeurd. Hij spreekt zijn waardering uit voor de wijze, waarop ds. P. van Strien, als een goede gids, in de bidstond is voorgegaan, wenst hem, alsmede ds. A. C. van Nood
12
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art.12—1U)12
geluk met de koninklijke onderscheiding ter gelegenheid van de laatste verjaardag van onze koningin. Ds. H. W. H. van Andel wordt door hem herdacht — de aanwezigen gaan allen staan. Nog onverwacht is hij ons ontvallen. Er was in september 1966 een afscheidsbrief aanwezig, terwijl hij toen graag een afscheidswoord had gesproken. Maar God heeft gesproken. Wij gedenken met grote dankbaarheid zijn trouw en accuraat werk als actuarius. Wij bidden mevrouw Van Andel kracht toe om Gods leiding gelovig te aanvaarden. Gevolg van het overlijden van ds. Van Andel was, dat de nieuwbenoemde actuarius, ds. K. J. Schaafsma, vrijwel geen gelegenheid heeft gehad zich in te werken. Gelukkig had hij de hulp van mejuffrouw Dresselhuis. Het Algemeen Kerkelijk Bureau heeft ook nu weer veel werk verricht voor de synode. Een woord van verwelkoming krijgt ook te horen drs. E. Hazelaar, de nieuwe algemeen secretaris. De praeses wenst hem sterkte voor al de speciale werkzaamheden die van hem verwacht worden. Overleg werkverdeling Art. 8. De vergadering wordt even geschorst, opdat het moderamen gelegenheid krijgt zich te beraden over de wijze waarop het werk van de synode zal worden verdeeld. Mee aan dit beraad zullen deelnemen dr. D. Nauta en dr. A. D. R. Polman. Indeling der werkzaamheden Art. 9. Na heropening wordt besloten het voorstel om in te stellen een zevental commissies van preadvies, waarvan als voorzitters zullen fungeren dr. C. Gilhuis, ds. A. C. van Nood, ds. W. H. J. de Boer, ds. W. Wiersma, ds. A. G. v. d. Stoel, dr. O. C. Broek Roelofs en drs. G. Y. Vellenga, te aanvaarden. Er zal nu verder overleg zijn over de samenstelling der commissies van preadvies en de indeling van de stukken tussen het moderamen, bijgestaan door de hoogleraren dr. D. Nauta en dr. A. D. R. Polman, en de benoemde voorzitters. De vergadering wordt daarom opnieuw geschorst. Voorlopige vaststelling van het agendum Art. 10. Na heropening van de vergadering wordt het agendum (met inbegrip van een aantal later daaraan nog toegevoegde stukken) voorlopig als volgt vastgesteld : INGEKOMEN STUKKEN A. ALGEMEEN KERKELIJKE ZAKEN EN OPLEIDING TOT DE DIENST DES WOORDS 1. Rapport van de archivaris.
2. Vervolg-inventaris van het archief. 3. Rapport van de deputaten voor toezicht op het algemeen kerkelijk archief. 4. Rapport van de deputaten voor de samenstelling van een handleiding voor de ordening van de kerkelijke archieven. 5. Rapport van de deputaten voor de kerkelijke statistiek. 6. Rapport van de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid. 7. Rapport van de deputaten voor de informatiedienst. 8. Rapport van de curatoren van de Theologische Hogeschool. 9. Rapport van de deputaten voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit. 10. Rapport van de deputaten voor de aanvullende opleiding. 11. Rapport van de deputaten voor het uitschrijven van bid- en dankstonden. 12. Rapport van het moderamen van de synode van Middelburg 1965/66.
13. Verzoek van de heer H. Hoekstra te Rotterdam om hem per 15 april 1968 ontslag te verlenen als archivaris.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U)
13
Brief van dr. H. Bergema te Baarn, waarin hij verzoekt hem met ingang van 1 oktober 1967 ontslag te verlenen als hoogleraar aan de Theologische Hogeschool en als rector van het zendingsseminarie. 15. Brief van de deputaten voor de zending, waarin o.m. een voorstel wordt gedaan i.v.m. de benoeming van een opvolger van dr. H. Bergema als rector van het zendingsseminarie. 15a. Brief van de curatoren van de Theologische Hogeschool, als A 15. 15b. Brief van de deputaten voor de zending inzake de benoeming van een directeur en een adjunct-directeur van het zendingscentrum. 16. Brief van de classis Hilversum, waarin kritiek wordt uitgebracht op de brief, die het moderamen van de synode van Middelburg inzake deelneming aan de plechtigheden t.g.v. de opening van het pastoraal concilie aan de kerkeraden toezond. 17. Brief van het hoofdbestuur van de Protestantse Unie inzake de opneming van een bepaalde preambule in de grondwet en in verband daarmee over de instelling van een vertegenwoordigend orgaan van de kerken voor advies aan de overheid in zaken van bestuur en wetgeving. 18. Brief van dr. A. G. Honig te Makassar, waarin hij meedeelt de benoeming tot hoogleraar in de zendingswetenschappen aan de Theologische Hogeschool en tot rector van het zendingsseminarie te aanvaarden. 19. Brief van dr. A. D. R. Polman te Kampen, waarin deze verzoekt hem per 1 oktober 1967 ontslag te verlenen als hoogleraar aan de Theologische Hogeschool. 20. Brief van het college van directeuren van de "Vereniging voor Wetenschappelijk Onderwijs op Gereformeerden Grondslagr, waarbij een gewijzigde regeling tussen de Gereformeerde Kerken en de vereniging ter goedkeuring wordt voorgelegd. 21. Brief van de hoogleraren aan de Theologische Hogeschool en de theologische faculteit van de Vrije Universiteit, waarin meegedeeld wordt, dat overeenkomstig de bepaling in art. 29 van de acta synode van Leeuwarden 1920 werd geëxamineerd K. W. Kakes te Kockengen. 22. Brief van de classis 's Hertogenbosch, als A 16 (zie hierbij I 56). 23. Brief van de curatoren van de Theologische Hogeschool, waarin zij een voorstel doen m.b.t. de benoeming van een hoogleraar in de ambtelijke vakken. 24. Brief van rar. dr. J. Donner te 's Gravenhage, afgevaardigde in het C.I.O., waarin hij verzoekt om het oordeel van de synode over een bij het C.I.O. ingediende nota m.b.t. de „deconstitutionalisatie" van de financiële verhouding tussen staat en kerk en de processievrijheid. 25. Brief van de hoogleraren van de theologische faculteit van de Vrije Universiteit en de Theologische Hogeschool, waarin meegedeeld wordt, dat overeenkomstig de bepaling in art. 29 van de acta van de synode van Leeuwarden 1920 geëxamineerd werd Jan van Veen te Hendrik Ido Ambacht. 26. Brief van de curatoren van de Theologische Hogeschool en de deputaten voor de aanvullende opleiding, waarin een voordracht wordt gedaan voor de benoeming van een predikant in algemene dienst voor de aanvullende opleiding A en B. 27. Brief van de deputaten voor de aanvullende opleiding en de deputaten ad art. 20 K.O., waarin zij voorstellen de zaak van de financiële tegemoetkoming aan studenten in de stage-tijd over te hevelen van hun deputaatschap naar de deputaten ad art. 20 K.O. 14.
B. ZAKEN, DIE BETREKKING HEBBEN OP DE BELIJDENIS, DE KERKORDE EN DE LITURGIE I. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
BELIJDENIS Rapport van de deputaten voor advies inzake de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 (meerderheids- en minderheidsrapport). Rapport van de deputaten voor de bezorging van een historische en nieuwe tekst van de belijdenisgeschriften. Brief van de deputaten voor advies inzake enkele passages uit de Dordtse Leerregels en de functie van de belijdenis in het algemeen. Brief van de kerkeraad te Laren, waarin verzocht wordt spijt te betuigen dat dr. Buskes c.s. in 1926 buiten onze kerken zijn komen te staan. Brief van de classis Haarlem, waarin verzocht wordt na te gaan welke consequenties aanvaarding van het meerderheidsrapport „Assen 1926" heeft voor degenen, die in 1926 buiten onze kerken zijn geraakt. Brief van de kerkeraad te Ede, waarbij wordt toegezonden een brief van ds. J. D. Boerkoel te Ede, waarin deze verzoekt de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 te herroepen. Brief van de kerkeraad te Vlaardingen, waarin instemming wordt betuigd met de conclusie van het meerderheidsrapport van de deputaten Assen 1926, maar waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de overweging, waarop deze conclusie is gebaseerd.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 14 8. 9.
10.
11. 12. 13.
14. 15. 16. 17. 18. 19.
20. 21.
22. 23.
24. 25. 26.
27. 28. 29. 30.
Brief van dr. K. Dijk te Driebergen,, waarin deze verzoekt de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 niet terzijde te stellen. Brief van de kerkeraad te Putten, waarbij wordt toegezonden een afschrift van de brief, die deze raad aan de gereformeerde verontrusten zond inzake het gezag van de Heilige Schrift en de houding, die wij bij ingrijpend meningsverschil tegenover elkaar moeten innemen. Brief van de kerkeraad te Amsterdam-Zuid (Overtoom), waarin deze raad als zijn mening uitspreekt, dat de leeruitspraak van de synode van 1926 als onhoudbaar moet worden teruggenomen en waarin hij verder verwijst naar zijn verzoek, gedaan aan de synode van Middelburg (B I 6). Brief van de kerkeraad te Urk, waarin instemming wordt betuigd met het minderheidsrapport inzake de leeruitspraak van Assen 1926. Brief van Y. J. Geerligs, J. Somsen, A. te Velde, allen te Veldhoven, waarin enkele verzoeken worden gedaan m.b.t. de erkenning van de volwassenendoop naast de kinderdoop. Brief van de kerkeraad te Oudewater, waarin worden weergegeven de binnen deze raad heersende meningen t.a.v. de leeruitspraak-Assen 1926 en waarin vooral aandacht wordt gevraagd voor het functioneren van de belijdenisgeschriften, indien de genoemde leeruitspraak wordt terzijdegesteld. Brief van de kerkeraad te Hazerswoude, waarin deze raad zich weliswaar achter het minderheidsrapport-leeruitspraak Assen 1926 stelt, maar geen vrijmoedigheid heeft het meerderheidsrapport te veroordelen. Brief van de kerkeraad te Midwolda, waarin deze raad zijn instemming betuigt met het minderheidsrapport-leeruitspraak Assen 1926. Brief van de kerkeraad te Zeist, waarbij wordt doorgezonden een brief van L. T. Schalkwijk te Zeist met verzoek om in de zaak-Assen 1926 geen beslissing te nemen. Brief van de kerkeraad te Zeist, waarbij doorgezonden wordt een brief van H. W. Maaskant te Zeist met ernstige bezwaren tegen het meerderheidsrapport inzake Assen 1926. Brief van de classis Drachten, waarbij een overzicht wordt gegeven van de binnen deze classis heersende meningen ten aanzien van de leeruitspraak van Assen 1926. Brief van de kerkeraad te Doesburg met enkele bezwaren tegen het meerderheidsrapport inzake de leeruitspraak van Assen 1926 en verzoek om bij terzijdestelling van deze uitspraak te overwegen wat de consequenties daarvan zullen zijn; toegevoegd is een bijlage. Brief van de kerkeraad te Herwijnen met verzoek de leeruitspraak-Assen 1926 niet terug te nemen en eerst het oordeel van de Gereformeerde Oecumenische Synode te vragen. Brief van de kerkeraad te Winterswijk, waarin deze zich akkoord verklaart met de conclusies van het meerderheidsrapport-Assen 1926 en verzoekt om nadrukkelijk uit te spreken, dat verder onderzoek uitsluitend vanuit de Heilige Schrift kan plaats vinden. Brief van de kerkeraad te Zaandam, waarin verzocht wordt de i.v.m. de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 genomen tuchtmaatregelen ongedaan te maken. Brief van de kerkeraad te 's Gravenhage-West, waarin instemming wordt betuigd met de conclusies van het meerderheidsrapport-deputaten Assen 1926 en waarin aangeraden wordt na te gaan welke maatregelen dienen te worden getroffen ten aanzien van allen „die schade hebben geleden tengevolge van de uitspraak Assen 1926". Brief van de kerkeraad te Nagele (N.O.P.), waarin verzocht wordt nog geen beslissing inzake Assen 1926 te nemen. Brief van de kerkeraad te Enschede, waarin deze raad als zijn mening weergeeft, dat de binding aan de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 dient te worden opgeheven. Verzoek van de kerkeraad te Enschede om uit te spreken, dat zowel door hen die nieuwe opvattingen in de theologie voorstaan als door hen die daarover verontrust zijn voorzichtigheid en behoedzaamheid dienen te worden betracht in publikaties en uitspraken. Brief van de kerkeraad te 's Gravenhage-Escamp met overwegingen over minderheids- en meerderheidsrapport van de deputaten-leeruitspraak Assen 1926. Brief van de kerkeraad te Rotterdam, waarin deze raad meedeelt het nemen van een beslissing over de leeruitspraak-Assen 1926 geheel aan de synode over te laten. Brief van de kerkeraad te Oudewater, waarbij wordt doorgezonden een aan deze raad voorgelegde brief van P. Knotters te Oudewater over de consequenties van eventuele terzijdestelling van de leeruitspraak-Assen 1926. Brief van de kerkeraad te 's Gravenhage-West, waarbij doorgezonden wordt een
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U)
15
aan deze raad voorgelegde brief van P. Doekes met voorstel om geen uitspraak te doen in de zaak „Assen 1926". 31. Brief van ds. A. T. Besselaar te Eindhoven en drs. J. Spoelstra te Boskoop, waarin dezen bezwaar maken tegen de tekst van vraag en antwoord 80 van de Heidelbergse Catechismus en verzoeken in overleg te treden met andere kerken, die de H.C. als belijdenisgeschrift hebben, ter bestudering van de vraag of vraag en antwoord 80 in de huidige vorm dienen te worden gehandhaafd. 32. Brief van de classis 's Hertogenbosch, waarin meegedeeld wordt, dat de afzenders van B I 12 zich eerst over de betreffende zaak tot deze classis hebben gewend. 33. Brief van de kerkeraad te Ommen, waarin deze verzoekt in het besluit over de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 een ondubbelzinnig positieve uitspraak op te nemen over het Schriftgezag. 34. Brief van de kerkeraad te Eefde-Gorssel, waarin instemming wordt betuigd met het meerderheidsrapport-Assen 1926 en verzocht wordt spijt te betuigen tegenover hen, die door deze uitspraak buiten onze gemeenschap gesloten werden. 35. Brief van de kerkeraad te Ulrum, waarin verzocht wordt het minderheidsrapportAssen 1926 te aanvaarden, en — indien dit niet gebeurt — een positieve uitspraak over het Schriftgezag te doen. 36. Brief van de kerkeraad te Klundert, waarin voorgesteld wordt een bepaalde uitspraak te doen in het vraagstuk „leeruitspraak synode van Assen 1926", waarvan de hoofdzaak zal zijn, dat vooralsnog geen redenen aanwezig zijn om deze uitspraak terug te nemen. 37. Brief van de classis Zaandam, waarin het verzoek, gedaan in B I 22, ondersteund wordt. 38. Brief van de kerkeraad te Ens met overwegingen inzake „Assen 1926" en verzoek enkele principe-uitspraken te doen, waaraan men zich bij de exegese van Genesis 2 en 3 moet houden. 39. Brief van de kerkeraad te Wageningen, waarin verzocht wordt de binding aan de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 op te heffen en in verband daarmee nog enkele verzoeken worden gedaan. 40. Brief van de kerkeraad te Maasland, waarin wordt meegedeeld, dat deze raad van oordeel is, dat de binding aan de leeruitspraak-Assen 1926 niet langer gehandhaafd kan worden en in verband daarmee nog enige zaken onder de aandacht van de synode worden gebracht. 41. Brief van de classis Leiden, waarin erop aangedrongen wordt, bij aanvaarding van het meerderheidsrapport-Assen 1926, de consequenties daaruit te trekken t.a.v. hen, die destijds het voorwerp van kerkelijke tucht werden. 42. Brief van de classis Enkhuizen met verzoek inzake Assen-1926 nog geen beslissing te nemen, opdat de kerken nog langere tijd voor bezinning zullen hebben. 43. Brief van de kerkeraad te Groningen, waarin de synode verzekerd wordt van het hartelijk meeleven en gebed van deze raad bij het nemen van een beslissing inzake „Assen 1926". 44. Brief van de kerkeraad te Bodegraven met verzoek de uiterste voorzichtigheid te betrachten bij het nemen van een beslissing inzake „Assen 1926". 45. Brief van de kerkeraad te Haarlem-Noord, waarin wordt voorgesteld enige wijzigingen aan te brengen onder „overwegende" van het besluit, voorkomende in het meerderheidsrapport-Assen 1926. 46. Brief van de wijJckerkeraad Orden van de kerk van Apeldoorn, waarin instemming wordt betuigd met het besluit, voorkomende in het meerderheidsrapport-Assen 1926, maar waarin op de inhoud van het rapport enige kritiek wordt uitgebracht. 47. Brief van de kerkeraad te Amsterdam-Zuid (Overtoom), waarin adhesie betuigd wordt aan B I 22. 48. Brief van de kerkeraad te Nieuw-Vennep, waarin deze raad erop aandringt een verklaring te doen over de aard van de geschiedschrijving in Genesis 2 en 3. 49. Brief van de kerkeraad te Bussum met verzoek de conclusie van het meerderheidsrapport-Assen 1926 te aanvaarden. 50. Brief van de wijkkerkeraad-Zuid van de kerk van Apeldoorn met opmerkingen over de uitgebrachte rapporten inzake Assen 1926. 51. Brief van de kerkeraad te Veenhuizen, waarin verzocht wordt bij aanvaarding van het meerderheidsrapport-Assen 1926 duidelijk te maken, dat geen afwijking toegelaten wordt van hetgeen de belijdenisgeschriften over de betreffende punten leren. 52. Brief van de wijkkerkeraad-Middenwijk van de kerk van Apeldoorn, waarin o.m. verzocht wordt i.v.m. de kwestie Assen 1926 deputaten te benoemen om een synodale uitspraak voor te bereiden over het karakter van het Schriftgezag en de grenzen tussen (geoorloofde) exegese en Schriftkritiek. 53. Brief van de kerkeraad te Drieberg en-Rijsenburg, waarbij doorgezonden wordt een brief van ds. E. Akkerman met bezwaren tegen het meerderheidsrapport-Assen 1926.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 16 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61.
62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81.
Brief van een groep gemeenteleden te Zaandam> waarin verzocht wordt de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 te handhaven en het besluit van de synode van Groningen in deze zaak te niet te doen. Verzoek van de classis Grootegast om bij een uitspraak i.z. Assen 1926 te laten uitkomen, dat de belijdenis in Zondag 3 van de Heidelbergse Catechismus onverkort gehandhaafd blijft. Verzoek van de particuliere synode van Gelderland een eventuele uitspraak over de kwestie Assen 1926 bij de particuliere synoden ter tafel te brengen, voordat een definitieve beslissing genomen wordt. Brief van de kerkeraad te Amsterdam, waarbij doorgezonden wordt een verzoek van dr. D. Grosheide de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 te handhaven. Brief van de kerkeraad te Amsterdam, waarin instemming betuigd wordt met het meerderheidsrapport-Assen 1926, maar waarin wordt voorgesteld enkele wijzigingen aan te brengen in het voorgestelde besluit. Brief van de classis Leeuwarden, als B I 55. Brief van ds. W. de Vries te Bedum met een critische opmerking over het meerderheidsrapport» Assen 1926. Brief van de kerkeraad te 's Gravenhage-Loosduinen, waarin erop wordt aangedrongen, dat er een overleg zal plaats vinden tussen de ondertekenaars van meerderheids- en minderheidsrapport-Assen 1926 om alsnog tot een gemeenschappelijk advies te komen en waarin tevens wordt voorgesteld de kwestie aan de G.O.S. voor te leggen. Brief van wijkkerkeraad I te Scheveningen, waarin instemming wordt betuigd met de conclusies van het meerderheidsrapport-Assen 1926. Brief van wijkkerkeraad V te Scheveningen met verzoek een onderzoek in te stellen naar het karakter van het Schriftgezag en de uitspraak over de kwestie Assen 1926 aan te houden. Brief van de classis Tiel met hetzelfde verzoek als in B I 63. Brief van de kerkeraad te Oosthem, waarbij wordt doorgezonden een brief van K. A. Sybrandy te Abbega met bezwaar tegen het meerderheidsrapport-Assen 1926. Brief van de kerkeraad te IJmuiden, waarin — op grond van bezwaren tegen meerderheids- en minderheidsrapport Assen 1926 — verzocht wordt geen nadere uitspraak te doen. Brief van de kerkeraad te Nieuwerkerk (Z.), waarin een aantal voorstellen wordt gedaan m.b.t. de te nemen beslissing inzake Assen 1926. Brief van de kerkeraad te Kollum met verzoek voorzichtigheid te betrachten bij het doen van een uitspraak inzake Assen 1926; toegevoegd zijn notulen van de kerkeraadsbespreking terzake. Brief van de classis Workum met verzoek als in B I 68. Brief van H. L. van Werven te Arnhem, waarin hij een uitgewerkt voorstel doet i.v.m. de kwestie-Assen 1926; de brief werd aan de kerkeraad te Arnhem voorgelegd. Brief van de kerkeraad te Bunschoten, waarbij wordt doorgezonden een brief van ds. K. Meina inzake de opvattingen van dr. H. M. Kuitert. Brief van de kerkeraad te Emmen-Oost, waarbij wordt toegezonden een brief van F. J. Haan met verzoek de leeruitspraak van Assen 1926 te handhaven. Brief van de kerkeraad te Giessendam-Nederhardinxveld met voorstel de kwestieAssen 1926 aan de Gereformeerde Oecumenische Synode voor te leggen. Brief van de kerkeraad te Middelhamis, waarin verzocht wordt aandacht te schenken aan de uitspraak van de synode van Assen 1926, vermeld in acta art. 149 onder B 1. Brief van de kerkeraad te Enkhuizen met verzoek de binding aan de leeruitspraakAssen 1926 op te heffen en daarbij uit te spreken, dat dit niets afdoet aan het ootmoedig willen buigen voor het gezag van Gods Woord. Brief van de Parkwijkkerkeraad te Leeuwarden-Huizums waarin instemming wordt betuigd met B I 59. Brief (met bijlagen) van de heer W. van Straten te 's Gravenhage, waarin hij zijn gedachten weergeeft m.b.t. de opvattingen over Genesis (de brief werd eerst voorgelegd aan de kerkeraad te 's Gravenhage-Escamp). Brief van de kerkeraad te Arnhem met verzoek de binding aan de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 op te heffen en een werkgroep in te stellen voor de verdere bestudering van het vraagstuk van het Schriftgezag. Brief van de kerkeraad te Diemen, waarin een aantal voorwaarden wordt genoemd, waaraan voldaan moet worden bij opheffing van de binding aan de leeruitspraak van Assen-1926. Brief van de kerkeraad voor algemene zaken te Eindhoven, waarin instemming met het voorstel van het meerderheidsrapport-Assen 1926 wordt betuigd, maar waarin enkele bedenkingen naar voren worden gebracht tegen het rapport zelf. Brief van H. Bisschop te Leeuwarden, waarin hij zijn bezwaren tegen het voorstel
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U)
82. 83. 84. 85. 86.
87. 88.
17
in het meerderheidsrapport-Assen 1926 uiteenzet; de brief werd eerder voorgelegd aan de Parkwijkkerkeraad te Leeuwarden-Huizum. Brief van de kerkeraad te Groning en-W est met verzoek de binding aan de leeruitspraak van Assen 1926 op te heffen en deputaten te benoemen voor studie van het Schriftgezag. Brief van elf leden van de kerkeraad te Purmerend met bezwaren tegen het meerderheidsrapport-Assen 1926 en verzoek om een positieve uitspraak in de onderhavige zaak; de brief werd eerder voorgelegd aan de kerkeraad te Purmerend. Brief van de kerkeraad te Medemblik, waarin verzocht wordt nog geen beslissing inzake Assen-1926 te nemen om de kerken langere tijd van bezinning te geven. Brief van H. J. Volkers te Leeuwarden, waarin hij waarschuwt tegen aanneming van het meerderheidsrapport-Assen 1926; deze brief werd eerder voorgelegd aan de kerkeraad te Leeuwarden-Huizum. Brief van H. Verweij te Rotterdam-Hillegersberg, waarin hij i.v.m. de kwestieAssen 1926 aantoont, dat er verschil bestaat tussen „letterlijk" en „zintuiglijk waarneembaar" en de synode adviseert aan het eerste vast te houden en het tweede los te laten; de brief werd eerder voorgelegd aan de kerkeraad te Rotterdam-Hillegersberg. Brief van P. Mijderwijk te Haarlem, waarin hij verzoekt om i.v.m. de kwestieAssen 1926 overleg te plegen met alle gereformeerde kerkgemeenschappen in binnen- en buitenland. Brief van de kerkeraad te Schoondijke, waarin instemming wordt betuigd met het minderheidsrapport-Assen 1926.
KERKORDE Rapporten van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde: inzake het beroepen van emeriti in vakante kleine kerken; inzake de vraag van het gelijktijdig voorleggen van een zaak aan twee onderscheiden meerdere vergaderingen; c. inzake art. 28 van de huishoudelijke regeling; d. inzake art. 23 van de kerkorde. 2. Rapport van de deputaten voor onderzoek naar de plaats van de vrouw in de dienst der kerk. 3. Brief van de particuliere synode van Friesland (N.G.), waarin verzocht wordt er bij de kerken op aan te dringen erop toe te zien, dat geen ontheffing wordt verleend op grond van art. 14 K.O. in gevallen, waarin tucht volgens art. 110 K.O. vereist is. 4. Brief van de classis Leeuwarden, waarin een opmerking wordt gemaakt over het voorgestelde nieuwe artikel 17a van de kerkorde. 5. Brief van de kerkeraad te Putten, als B II 4. 6. Brief van de kerkeraad te Zwolle, als B II 4. 7. Brief van de particuliere synode van Groningen, waarin wordt overgenomen een bezwaar van de classis Warffum tegen de door de synode van 1940 vastgestelde richtlijnen voor de tuchtoefening over doopleden. 8. Brief van de classis Zeeuws-Vlaander en, als B II 4. 9. Brief van de particuliere synode van Zeeland, waarin deze p.s. zich akkoord verklaart met de definitieve c.q. voorlopige wijziging van de artikelen 57, 17, 12, 75, 92 en 96 van de kerkorde. 10. Brief van de particuliere synode van Overijssel, waarin verzocht wordt een wijziging aan te brengen in de voorlopig vastgestelde artikelen 97 en 119 K.O. 11. Brief van de particuliere synode van Overijssel, als B II 4. 12. Brief van de classis Groningen, waarin opmerkingen worden gemaakt over het préparatoir en peremptoir examen en verzocht wordt — zo mogelijk — dit laatste examen af te schaffen. 13. Brief van de particuliere synode van Gelderland, waarin meegedeeld wordt, dat deze p.s. akkoord gaat met de wijziging van art. 12, 17, 75 en 92 van* de kerkorde. 14. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-Zuid, met de mededeling, dat deze p.s. geen bezwaar heeft tegen het nieuwe art. 17a van de kerkorde. 15. Brief van de kerkeraad van Drachten, waarin verzocht wordt het besluit van de synode van Groningen i.z. de afvaardiging (acta art. 387) uit te breiden in die zin, dat ook bepaalde kerken een ruimere vertegenwoordiging in de classis kunnen krijgen. 16. Mededeling van de particuliere synode van Zeeland, dat ingestemd wordt met het voorstel van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde i.z. de voorwaarde, gesteld bij art. 17a van de kerkorde. 17. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-West, als B II 4. 18. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-West, waarin zij opmerkingen maakt over de voorgestelde veranderingen in art. 17 en 12 K.O. en zich akkoord II. 1. a. b.
18
19. 20. 21. 22. 23. 24.
25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. III. 1. 2. 3. 4. 5.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 18 verklaart met de wijzigingen en aanvullingen in de artikelen 75, 92, 119a, 96, 97a en 97b K.0. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-West, waarin verzocht wordt om revisie van het besluit van de synode van Middelburg inzake de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-Oost met verzoek om het vraagstuk van de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen opnieuw in studie te nemen. Brief van de particuliere synode van Friesland (N.G.), als B II 4. Brief van de herberaad te Badhoevedorp, waarin instemming wordt betuigd met een bijgevoegde brief van dr. M. J. Mulder, inhoudende een voorstel tot regeling van de toepassing van art. 15 K.O. Brief van de kerkeraad te Amsterdam-Zuid (Overtoom), waarin aan de synode verzocht wordt zo spoedig mogelijk de vrouw een volwaardige plaats naast de man te geven in de ambtelijke dienst in de kerk. Brief van de particuliere synode van Gelderland, waarin adhesie wordt betuigd aan een brief van de kerk van Winterswijk met bezwaren tegen het voorgestelde art. 17a K.0. en waarin het voorstel wordt gedaan om een regeling te treffen voor de benoeming van emeriti-predikanten. Brief van de particuliere synode van Groningen, waarin adhesie wordt betuigd aan B II 12. Brief van de particuliere synode van Gelderland, waarin een voorstel wordt gedaan m.b.t. de verhouding tussen de deputaten ad art. 20 van de particuliere synode en die van de generale synode. Brief van de particuliere synode van Friesland (Z.G.) met de mededeling, dat geen bezwaar bestaat tegen de voorgestelde wijzigingen van de kerkorde. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-Zuid met verzoek om terug te keren tot de vroegere regeling inzake art. 20 K.0. Brief van de Kring België van de Gereformeerde Kerken met verzoek om mee te delen of er bezwaar tegen bestaat, dat de Belgische kerken erkenning vragen door de staat; toegevoegd is een commissierapport over deze aangelegenheid. Brief van de kerkeraad te Moordrecht, als B II 4. Brief van de particuliere synode van Friesland (N.G.), waarin instemming betuigd wordt met de voorgestelde (en ter kennis van de mindere vergaderingen gebrachte) wijzigingen in de kerkorde. Brief van de kerkeraad te Rutten, waarin bezwaren worden ingebracht tegen de inhoud van B II 24. Brief van de kerkeraad te Amsterdam, waarin voorgesteld wordt een wijziging aan te brengen in het besluit van de synode van Middelburg i.z. de vrouw in het ambt. Brief van de kerkeraad te 's-Gravenhage-Loosduinen met verzoek om spoedig een beslissing te nemen inzake de vrouw in het ambt. Brief van de classis Emmeloord met verzoek om richtlijnen te geven t.a.v. de maatstaven, die aangelegd dienen te worden bij het verlenen van „preekconsent". Brief van de particuliere synode van Noord-Holland met verzoek om revisie van het besluit van de synode van Middelburg inzake de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen. Brief van de directeur en de geestelijke verzorger van „Groot-Emaus" te Ermelo met vragen over doopsbediening aan en avondmaalsviering van debiele en zwakzinnige personen. Verzoek van de Reformed Churches in Nieuw-Zeeland om een diepgaand onderzoek in te stellen m.b.t. de dienst van de vrouw in de kerk. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-Oost, als B II 31. Brief van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde, waarin ze met voorstellen komen inzake enige wijzigingen in de huishoudelijke regeling. Rapport van de commissie ad hoe inzake de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen. Rapport van deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde, waarin voorgesteld wordt tot definitieve uitgave daarvan. LITURGIE Rapport van de deputaten voor de eredienst. Rapport van de deputaten voor de psalmberijming. Rapport van de deputaten voor toezicht op de uitgaven van het kerkboek. Brief van de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek, waarin onze kerken worden verzocht deel te nemen aan een interkerkelijk overleg over gelijkluidende teksten en gelijkluidende melodieën voor de gezangen. Brief van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming (met aanvulling), waarin meegedeeld wordt, dat in de vergadering van de synoden der Nederlandse
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U)
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Hervormde Kerk en van de Gereformeerde Kerken dit jaar de gereviseerde nieuwe psalmberijming zal kunnen worden behandeld; ook wordt aandacht gevraagd voor de uitgave van de bundel. Brief van de classis Haarlem met verzoek in de nieuwe gezangenbundel ook op te nemen de melodie van Van Westering voor de apostolische geloofsbelijdenis. Brief van de classis Groningen met opmerkingen over door de synode voorlopig aangenomen formulieren en met als bijlage enkele in opdracht van de classis opgestelde formulieren. Brief van de particuliere synode van Gelderland, waarin enkele wensen m.b.t. de gezangenbundel worden kenbaar gemaakt. Brief van de particuliere synode van Groningen, waarin „in grote lijnen" instemming wordt betuigd met B III 7. Brief van de classis Rijnland, als B III 6. Brief van de kerkeraad te Schoonebeek, waarin verzocht wordt alles in het werk te stellen om te komen tot één gezangenbundel voor de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken. Brief van het moderamen van de generale synode van Middelburg 1965/66, waarin ondersteund wordt het verzoek van de Interkerkelijke Stichting Psalmberijming om de nieuwe psalmberijming in op dezelfde dag te houden zittingen van de synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk en van de Gereformeerde Kerken te behandelen. Brief van de classis Leiden met opmerkingen over de gezangenbundel. Brief van de particuliere synode van Gelderland, waarbij worden toegezonden de meningen van de kerken binnen dit ressort over de nieuwe formulieren en orden van dienst, alsmede een samenvattend rapport daarover. Jaarverslag 1965/66 van de Gereformeerde Werkgroep voor Liturgie en verzoek om financiële steun. Brief van de Gereformeerde Werkgroep voor Liturgie met verzoek zorg te dragen voor een bepaalde begeleiding en vorming van de kerken t.a.v. de invoering van liturgische vernieuwingen. Brief van de kerkeraad te Gouda, waarin dezelfde bezwaren naar voren worden gebracht als in B III 13. Brief van de kerkeraad te Oegstgeest, waarbij wordt toegezonden een brief van dr. mr. P. G. Knibber te Leiden met bezwaren tegen rapport (en toelichting) van de deputaten voor de eredienst-1965 en de nieuwe orden van dienst. Brief van de kerkeraad te Amsterdam met verzoek om in de gezangenbundel op te nemen de melodie van Paul Chr. van Westering voor de geloofsbelijdenis. Brief van de contactgroep van de Oecumenische Raad en de Rooms Katholieke Kerk met verzoek de nieuw opgestelde tekst voor het „Onze Vader" in gebruik te nemen. C.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
ZAKEN, DIE BETREKKING HEBBEN OP HET WERK VAN DE PLAATSELIJKE KERKEN
Brief van de classis Leeuwarden met het verzoek de kerken en predikanten erop te wijzen, dat geen beroep mag worden uitgebracht op een predikant, die nog niet vier jaar aan een kerk verbonden is. Brief van de classis Leeuwarden met verzoek om een regeling te treffen voor het beroepen van theologische candidaten tijdens hun stagetijd. Brief van de classis Dordrecht met verzoek een commissie van wijze mannen voor advies inzake het beroepingswerk in te stellen. Brief van de classis Amsterdam, waarin zij om raad en hulp vraagt in de moeilijke situatie, waarin de kerk van Amsterdam als grotestadskerk is komen te verkeren; toegevoegd zijn enkele bijlagen. Brief van de kerkeraad te Goes, waarin een plan tot verbetering van het beroepingswerk ter tafel wordt gebracht. Brief van de classis Rotterdam met een inhoud van gelijke strekking als C 4. Brief van de kerkeraad te 's-Gravenhage-Loosduinen, waarin erop wordt aangedrongen dat onze kerken pastorale hulp zullen verlenen aan homo-sexuelen en de niet homo-sexuelen tot een andere houding t.o.v. de eersten zullen brengen. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-West, waarin aandacht gevraagd wordt voor de herderlijke zorg t.a.v. hen, die onze kerken verlaten of daarin wensen te worden opgenomen. Rapport van de commissie ad hoe voor de bestudering van het grotestadsvraagstuk* D.
I. 1.
19
GEESTELIJKE VERZORGING (binnen- en buitenland)
BINNENLAND Rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 20 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
9. 10. 11.
12.
13.
14. 15. 16. II. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Rapport van de deputaten voor de geestelijke arbeid onder schippers. Rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie. Rapport van de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden. Rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen. Rapport van de deputaten voor de kerkelijke bearbeiding van doven. Rapport van de deputaten voor de hulpverlening aan Hongaarse studenten en vluchtelingen. Brief van de Stichting Protestants Christelijk Centrum voor de zorg aan geestelijk en lichamelijk gehandicapten, waarin verzocht wordt een werk- en/of studiecommissie in te stellen om na te gaan wat de taak van de kerk is t.a.v. de geestelijke verzorging van geestelijk gehandicapten. Brief van het Humanistisch Verbond, waarbij wordt toegezonden een aantal conclusies inzake de positie van de geestelijke verzorgers in de strijdkrachten. Brief van de classis Amsterdam met mededeling over wat deze classis besloten heeft inzake de geestelijke verzorging van geestelijk gehandicapten. Brief van de particuliere synode van Gelderland, waarin verzocht wordt een regeling te treffen om de kosten van een studentenpredikant in een plaats waar studenten uit het gehele land studeren — zoals b.v. in Wageningen — voor rekening van de gezamenlijke kerken te brengen. Brief van de kerkeraad te Eindhoven met verzoek om de helft van de kosten van de arbeid onder de studerenden ter plaatse voor rekening van de gezamenlijke kerken te laten komen; toegevoegd is een rapport van de studentenpredikant ds. A. T. Besselaar te Eindhoven. Brief van dr. C. A. van Peursen en ds. J. Hessels Mulder, waarnemers voor de eerste bijeenkomst van het Interkerkelijk Overleg inzake Universiteitsaangelegenheden (I.K.O.U.), met verzoek voor onze kerken twee leden in het I.K.O.U. te benoemen. Nota van de deputaten voor organisatie en administratie met betrekking tot voorstellen van de deputaten voor de geestelijke arbeid onder schippers. Brief van de classis Heerenveen met verzoek om de data van de avondmaalsvieringen — die met het oog op de schippers op bepaalde zondagen werden gesteld — te wijzigen. Brief van de deputaten voor de geestelijke arbeid onder schippers, naar aanleiding van het voorstel gedaan in D I 15. BUITENLAND Rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het buitenland. Rapport (met aanvulling) van de deputaten tot steun van de kerken in emigratiegebieden. Rapport van de deputaten „Kerk Overzee". Rapport van de deputaat voor de Nederlandse Zeemanscentrale. Brief van de Nederlandse Zeemanscentrale, waarin wordt verzocht om financiële steun bij de bouw van een nieuw zeemanshuis in Rotterdam. Jaaroverzichten over 1965 en 1966 van de Interkerkelijke Commissie voor de geestelijke verzorging op passagiersschepen. Brief van de deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart over de financiering van het koopvaardijwerk in Curagao. Brief van idem inzake deelneming in het stichtingskapitaal voor de bouw van een nieuw zeemanshuis in Rotterdam. Brief van idem inzake financiële steun voor de aanstelling van een koopvaardijpredikant in Durban (Zuid-Afrika). Aanvullend rapport van de deputaten „Kerk Overzee". E.
1. 2. 3. 4. 5.
DIAKONALE EN AANVERWANTE ZAKEN
Rapport (met bijlage) van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid. Rapport van de deputaten voor bestudering van het vraagstuk van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden. Rapport van de deputaten voor advies bij moeilijkheden tengevolge van de industrialisatie (met bijlage). Brief van de classis Groningen met verzoek aan de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid op te dragen aan de hulpverlening in Vietnam prioriteit te verlenen. Jaarverslag (met bijlagen) over 1966 van de Stichting Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid (G.S.A.).
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) F. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
ONDERLINGE HULPVERLENING DER KERKEN
Rapport van de deputaten voor hulpbehoevende kerken. Rapport van de deputaten ad art. 17 K.O. Rapport van de deputaten ad art. 20 K.O. Rapport van de deputaten voor evacuatiemoeilijkheden. Rapport (met bijlage) van de deputaten voor voorlichting en steun aan kerken, die voorzieningen hebben te treffen in verband met de migratie (deputaten „Kerkopbouw"). Rapport van de deputaten-bestuursleden van de Stichting Steun Kerkbouw. Brief van de particuliere synode van Overijssel met het verzoek om een billijke verdeling van de lasten over de particuliere ressorten in geval van terugkeer van een vrijgemaakt gereformeerd predikant naar onze kerken. Nota van de Stichting Steun Kerkbouw inzake de geplande actie-1968. G.
1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
10. 11.
12.
ZENDINGSTAKEN
Rapport van de deputaten voor de zending. Rapport van de quaestores voor de generale zendingskas. Rapport van de commissie van bijstand voor de financiën der zending. Rapport van de deputaten voor de evangelieverkondiging onder Israël. Brief van de deputaten voor de evangelieverkondiging onder Israël, waarin zij meedelen, dat zij het traktement van ds. R. Bakker te Rotterdam hebben vastgesteld overeenkomstig de door de synode vastgestelde regeling voor de predikantstraktementen. Brief van de deputaten voor de evangelieverkondiging onder Israël, waarin zij verzoeken het actuariaat van hun deputaatschap voor de eerstkomende jaren tot een volledige betrekking te maken. Jaarverslag over 1965 van de Stichting „Het Idenburgfonds1'. Jaarverslag over 1966 van de Stichting „Het Idenburgfonds". Brief van de deputaten voor de zending met een voorstel tot voorziening in de vacature-ds. H. A. Wiersinga. Brief van de deputaten voor de zending, waarbij toegezonden wordt de conceptinstructie voor dr. J. C. Gilhuis, predikant in algemene dienst voor de zending. Brief van de quaestor van de generale zendingskas, waarin hij verzoekt om toestemming een tweetal posten op de begroting-1968 te verhogen. Verslag van de deputaten voor de zending en de deputaten voor de correspondentie met buitenlandse kerken inzake samenspreking met de Ambonese kerken in Nederland (zie hierbij I 33). H.
1.
21
ZAKEN VAN DE EVANGELISATIE
Rapport (en vervolg-rapporten) van de deputaten voor de evangelisatie (met bijlagen). Rapport van de deputaten in het bestuur van de landelijke stichting „Evangelisch Herstel en Opbouw". Rapport van de deputaten Reformatie-Rome. Rapport van de deputaat voor de evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg. Rapport (met bijlage) van de deputaten voor de evangelisatie in België. Rapport van de deputaten voor de bijbelvoorziening. Jaarverslag over 1966 (met toelichting) van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw; toegevoegd zijn enkele bijlagen. Verzoek om meer financiële steun van de sectie „De Poort" van Evangelisch Herstel en Opbouw, met ondersteuning van de stichting E.H. en O. Brief van het I.K.O.B.E. (Interkerkelijk Orgaan van Beraad over Evangelisatievragen), waarin mededeling wordt gedaan van de opheffing van dit orgaan en verzocht wordt deel te nemen aan het werk van zijn „opvolgster", de studiegroep voor oecumenische evangelisatie. Brief van de deputaten voor de evangelisatie, waarbij wordt toegezonden een aantal aanbevelingen, opgesteld door een studiegroep voor oecumenische evangelisatie; in verband hiermee worden twee verzoeken aan de synode gedaan. Aanvulling van het rapport van de deputaten Reformatie-Rome i.v.m. de wederzijdse erkenning van de doop door de Rooms-Katholieke Kerk en de Gereformeerde Kerken; toegevoegd is een door deputaten en vertegenwoordigers van de R.K. Kerk opgestelde concept-verklaring hierover. Brief van de classis Amersfoort met verzoek maatregelen te nemen voor de uitgave van een „eigentijds reformatorisch evangelisatieblad".
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 22 13. 14. 15.
16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23.
Brief van de deputaten voor radio- en televisieuitzending van kerkdiensten met verzoek financiële steun te verlenen aan de World Association for Christian Broadcasting. Brief (met bijlagen) van de deputaten voor de evangelisatie, waarin verzocht wordt het uitbreidingsplan voor het evangelisatiecentrum goed te keuren. Brief van de deputaten voor de radio-evangelisatie van de particuliere synode van KIoord-Holland, waarin verzocht wordt om financiële steun voor het radiowerk van de kerk van Bloemendaal; toegevoegd zijn de betreffende jaarrekening 1966 en concept-begroting 1967. Brief van de deputaten voor de evangelisatie, waarin verzocht wordt voor het jaar 1967 een aanvullende bijdrage uit het F.A.K.A. te verstrekken. Brief van de deputaten voor de evangelisatie, waarin op verzoek van de synode advies wordt uitgebracht over het in H 12 gedane verzoek. Brief van de kerkeraad te Velp, waarin aanmerking gemaakt wordt op het feit, dat in een openbare zitting van de synode buiten tegenwoordigheid van ds. H. J. Hegger over diens persoon en werk gesproken is. Brief van enkele bestuursleden van de Stichting „In de rechte straat" met een inhoud van gelijke strekking als H 18 en waarin nog enkele andere dingen onder de aandacht van de synode worden gebracht. Brief van ds. H. J. Hegger te Velp, als H 19. Brief van de deputaten voor de evangelisatie van de particuliere synode van NoordBrabant en Limburg i.v.m. de te houden collecte voor de arbeid van deze deputaten. Initiatief-voorstel inzake radio- en t.v.-uitzending. Brief van de deputaten voor de evangelisatie, waarin zij een algemene planning voor het evangelisatiewerk geven. I.
OECUMENISCHE, INTERKERKELIJKE EN ANDERE CONTACTEN
Rapport van de deputaten voor behartiging van de zaken van de Gereformeerde Oecumenische Synode. 2. Rapport van de deputaten voor de correspondentie met buitenlandse kerken. 3. Rapport van de commissie voor de contactarbeid in Duitsland. 4. Rapport van de deputaat-vertegenwoordiger in de „Raadgevende commissie der kerken voor de Europese gemeenschappen" te Brussel. 5. Rapport van de deputaten voor eenheid onder gereformeerde belijders. 6. Rapport van de deputaten voor advies inzake het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen en voor verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke kerkdiensten. 7. Rapport van de deputaten voor contact met de Nederlandse Christelijke Sportunie. 8. Rapport van de afgevaardigden naar de conferentie van Rijnkerken in mei 1966. 9. Brief van de Wereldraad van Kerken (met bijlagen), waarin de mening van onze kerken wordt gevraagd over het instellen van een vaste datum voor het Paasfeest. 10. Brief van de directie van „Kerk en Wereld" te Driebergen, waarbij een aantal suggesties wordt toegezonden, gedaan door de nationale conferentie over kerk en maatschappij. 11. Brief van de kerkeraad te Bunschoten-Spakenburg, waarin wordt meegedeeld, dat deze raad het voorshands niet raadzaam acht over te gaan tot aansluiting bij de Wereldraad van Kerken. 12. Brief van de kerkeraad te Amsterdam, waarin een dringend beroep wordt gedaan op de synode om het lidmaatschap van de Wereldraad van Kerken aan te vragen. 13. Brief van de Oecumenische Raad van Kerken, waarbij worden toegezonden enige overwegingen van de raad inzake politieke vragen. 14. Brief van de Nederlandse Christelijke Sportunie met verzoek om een uitspraak te doen over de plaats van de sport in het christelijke leven. 15. Brief van de kerkeraad te Eindhoven, waarin wordt verzocht een wijziging te brengen in het besluit van de synode van Apeldoorn (acta art. 393) inzake de gemeenschappelijke kerkdiensten. 16. Brief van een aantal studenten aan de Theologische Hogeschool, waarin verzocht wordt om postuum eerherstel voor de hoogleraren Schilder en Greijdanus en om volledige terugneming van de vervangingsformule. 17. Brief van de kerkeraad te Ede met verzoek om een uitspraak over het instellen van een vaste datum voor het Paasfeest. 18. Brief van de samenroepende kerk van Amsterdam met uitnodiging voor en eerste gegevens over de Gereformeerde Oecumenische Synode, die in 1968 in Nederland zal bijeenkomen. 19. Rapport van dr. D. Nauta te Amsterdam over bijwoning van de vergadering^ van het uitvoerend comité van de Gereformeerde Wereldbond, gehouden van 28 juli tot 2 augustus 1966. 1.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U)
23
Uitnodiging van de Stichting „Comité-Zuid-Afrika" voor een in mei 1967 in Parijs te honden internationale conferentie over de apartheid. 21. Brief van de kerkeraad te Urk met verzoek om niet tot aansluiting bij de Wereldraad van Kerken over te gaan. 22. Brief van de particuliere synode van Overijssel, waarin een overzicht wordt gegeven van de binnen dit ressort heersende meningen ten aanzien van aansluiting bij de Wereldraad van Kerken. 23. Brief van de secretaris-generaal van de Conferentie van Europese Kerken, waarbij een overzicht wordt toegezonden van de voorgestelde wijzigingen en aanvullingen van de statuten, die aan de komende conferentie in oktober 1967 zullen worden voorgelegd. 24. Brief van de afdeling „Faith and Order" van de Wereldraad van Kerken en de secretarissen-generaal van de Lutherse en de Gereformeerde Wereldbond i.z. het reeds gevoerde en nog te voeren gesprek tussen Europese gereformeerde en lutherse theologen. 25. Brief (met aanvulling) van de secretaris-generaal van de Gereformeerde Oecumenische Synode met uitnodiging voor en mededelingen over de van de G.O.S. uitgaande conferentie over zending en evangelisatie, te houden van 5 tot 9 augustus 1968 in Baarn. 26. Brief van de Gereformeerde Wereldbond, waarbij worden toegezonden het jaarverslag en de financiële stukken over het jaar 1966 en aan de leden verzocht wordt de bijdragen te verhogen. 27. Brief van de particuliere synode van Groningen, waarin met adhesiebetuiging wordt doorgezonden een voorstel van de classis Winschoten om de kerken nog verder in de gelegenheid te stellen de wenselijkheid en/of noodzakelijkheid van aansluiting bij de Wereldraad door te spreken. 28. Brief van de Gereformeerde Wereldbond (met bijlagen) i.z. de voorgestelde fusie tussen de International Congregational Council en de Gereformeerde Wereldbond. 29. Brief van het presidium van de Conferentie van Europese Kerken met verzoek om contributieverhoging en bijdrage in tekort over 1966. 30. Brief van de Amsterdamse Faith and Ordergroep, waarbij ter overweging wordt toegezonden enig materiaal, bijeengebracht door deze groep. 31. Brief van de particuliere synode van Friesland (Z.G.) met verzoek om uit te spreken, dat een gemeenschappelijke avondmaalsviering thans niet mogelijk geacht kan worden. 32. Brief van de particuliere synode van Friesland (Z.G.) met verzoek om — voorzover mogelijk — medewerking te verlenen aan het pastoraal beraad voor het pastoraal concilie van de R.K. Kerk in Nederland en enige richtlijnen te geven voor het landelijk en regionaal beraad. 33. Brief van dr. J. Berg te Bennekom, voorzitter van het Interkerkelijk Contact Comité Ambon-Nederland, met verzoek om steun om te komen tot een opleiding voor Ambonese predikanten in Nederland. 34. Brief van W. C. Homburg te Terrace (B.C.), Canada, waarin deze aan de hand van voorbeelden uit Amerika duidelijk maakt, dat het niet wenselijk is zich aan te sluiten bij de Wereldraad van Kerken. 35. Brief van de Conferentie van Europese Kerken (met aanvulling) met verzoek om extra steun i.v.m. de noodzakelijke aanstelling van een full-time secretaris. 36. Brief van de Gereformeerde Wereldbond, waarin gevraagd wordt aan het uitvoerend comité van de bond mee te delen welke vraagstukken momenteel in onze kerken speciaal aan de orde zijn. 37. Brief van de Gereformeerde Wereldbond, waarin met het oog op de vergadering van de Europese afdeling van de bond gevraagd wordt twee bijgevoegde vragenlijsten in te vullen. 38. Brief van de kerkeraad te Zeist, waarin wordt verzocht de door de generale synode in 1944 genomen tuchtmaatregelen opnieuw te bezien in het licht van de terzijdestelling van de vervangingsformule. 39. Brief van de Iglesias Reformadas in Argentinië (met bijlagen), waarin verzocht wordt om financiële steun. 40. Brief van de particuliere synode van Drenthe met verzoek om richtlijnen voor het interkerkelijk beraad „waartoe de bisschop van Groningen van de R.K. Kerk heeft opgeroepen"; toegevoegd zijn enkele bijlagen. 41. Brief (met aanvulling en bijlage) van de Schweizerischer Evangelischer Kirchenbund inzake de oprichting van een internationale evangelische radiozender in Zwitserland. 42. Brief van de particuliere synode van Friesland (N.G.), waarin onder adhesiebetuiging wordt doorgegeven een voorstel van de classis Kollum om in de huidige situatie niet tot aansluiting bij de Wereldraad van Kerken over te gaan. 43. Brief van de kerkeraad te Amstelveen-Noord/Buitenveldert, waarin de hoop wordt 20.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 24 44. 45. 46. 47. 48. 49. a. b. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59.
60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69.
70. 71.
uitgesproken, dat onze kerken zich bij de Wereldraad zullen aansluiten. Brief van de Stichting Interkerkelijk Overleg in Schoolzaken - Nederlandse Protestantenbond met verzoek om aan de arbeid van deze stichting deel te nemen. Brief van de particuliere synode van Friesland (Z.G.) met verzoek: a. richtlijnen voor het deelnemen aan het pastoraal beraad voor het provinciaal concilie van de E.K. Kerk vast te stellen; b. instelling van een deputaatschap voor advies. Brief van de kerkeraad te Nagele met verzoek om de in 1941 en volgende jaren genomen tuchtmaatregelen te bezien. Brief van de particuliere synode van Groningen, als I 45. Brief van de kerkeraad te Axel met verzoek een uitspraak te doen over avondmaalsbediening in inrichtingen. Brief van de particuliere synode van Drenthe met verzoek te besluiten: dat voorlopig nog niet tot het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen kan worden overgegaan, en tot een gesprek met de hervormde synode inzake vragen rondom belijdenis en tucht. Brief van de Argentinië-commissie van de zending der Gereformeerde Kerken in Friesland, waarin het in I 89 gedane verzoek ondersteund wordt. Brief van de kerkeraad te Westzaan, waarin meegedeeld wordt, dat deze raad vóór aansluiting bij de Wereldraad is. Brief van de kerkeraad te Amsterdam-Zuid (Overtoom), als I 46. Brief van het Reformed Theological College in Geelong, waarin dank gezegd wordt voor geboden financiële steun, mededelingen gedaan worden over de werkzaamheden en verzocht wordt in de toekomst steun te blijven verlenen. Beroep van een groep gemeenteleden te Zaandam, waarin verzocht wordt niet tot aansluiting bij de Wereldraad over te gaan en terzake een beslissing van de Gereformeerde Oecumenische Synode af te wachten. Brief van de kerkeraad te Gouda met verzoek nog een nader onderzoek in te stellen inzake aansluiting bij de Wereldraad en zich tevens daarover te verstaan met de Gereformeerde Oecumenische Synode. Brief van de classis 's-Hertogenbosch, waarin zij verzoekt om een positieve uitspraak inzake medewerking aan het pastoraal concilie (zie hierbij A 22). Brief (met bijlage) van de kerkeraad te Wapenveld, waarin adhesie wordt betuigd aan I 38. Brief van de Reformed Churches in Nieuw-Zeeland, waarin dank gezegd wordt voor de steun aan het Reformed Theological College in Geelong. Brief van dr. R. J. Danhof, stated clerk van de Christian Reformed Church in Amerika, waarin hij namens de generale synode van deze kerken de besluiten inzake de Wereldraad van Kerken aanbiedt en de hartelijke groeten en wensen voor het werk van onze synode zendt (als bijlage het agendum der synode, waarin het meerderheids- en minderheidsrapport zijn opgenomen). Rapport over bijwoning van de Conferentie van Rijnkerken in mei 1967. Memorandum van het moderamen van de synode van Middelburg over het contact met de Oecumenische Raad i.z. een op te richten „Beraad van Kerken in Nederland". Uitnodiging om twee waarnemers te zenden naar de vergadering van de Wereldraad van Kerken in Uppsala van 4 tot 20 juli 1968. Aanvulling van het rapport van de deputaten voor de correspondentie met buitenlandse kerken (zie I 2). Brief van de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad, waarin verzocht wordt te willen bevorderen, dat deze raad wordt betrokken bij het verdere overleg over een Beraad van Kerken in Nederland. Brief van de generale synode van de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) als reactie op de schuldbelijdenis van onze generale synode. Rapport van de afgevaardigden naar de herdenking van de invoering in 1567 van de tweede helvetische geloofsbelijdenis in de Hongaarse Geref. Kerk, gehouden in juni 1967. Rapport van de afgevaardigden naar de vergadering van de Europese afdeling van de Gereformeerde Wereldbond, gehouden in september 1967 in Torre Pellice (Italië). Tweede aanvullend rapport van de deputaten voor de correspondentie met buitenlandse kerken. Brief van de kerkeraad te Amstelveen-Noord (Buitenveldert), waarin aandacht gevraagd wordt voor de tweede wereldhandelsconferentie, die in het voorjaar van 1968 in N§w Delhi gehouden wordt; toegevoegd is een concept-brief terzake aan de minister-president. Brief van de afgevaardigden naar de Conferentie van Europese Kerken, gehouden van 29/9 tot 5/10 1967 in Oostenrijk. Uitnodiging voor het 7de plenaire congres van de I.C.C.C. (in augustus 1968).
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 72.
25
Brief van dr. J. A. Soggin inzake een te stichten oecumenisch studiecentrum te Rome.
J. RAPPORTEN VAN DEPUTATEN VOOR BIJZONDER ONDERZOEK EN DAAROP BETREKKING HEBBENDE STUKKEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
20.
21. 22.
23. 24. 25. 26. 27.
Rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oecumenidteit (met bijlagen). Rapport van de deputaten voor „Kerk en Jeugd". Brief van de deputaten voor bestudering van het oorlogsvraagstuk. Rapport van de deputaten voor de samenstelling van een voorlichtend geschrift over de Pinksterbeweging. Rapport van de deputaten voor het reereatievraagstuk. Rapport van de deputaten voor bestudering van het vraagstuk van de z.g. randkerkelijkheid en de moeilijkheden t.a.v. de tuchtoefening. Rapport van de deputaten voor advies inzake eventuele coördinatie van het vormingswerk. Rapport van de waarnemers in bestuur en raad van de Stichting Gemeentetoerusting. Rapport van de deputaten voor advies inzake eventueel te stellen richtlijnen bij de benoeming van deputaten. Rapport van de deputaten voor bestudering van het vraagstuk van de in ons land verblijvende buitenlandse arbeiders. Rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der echtscheidingsgronden. Rapport van de deputaten voor advies inzake de wijze van samenkomen van de generale synode, haar besluitvorming, alsmede die van haar moderamen en deputaatschappen. Brief (met bijlage) van het Gereformeerd Vredesberaad met mededeling van oprichting en doel van dit beraad en verzoek om een bepaalde uitspraak inzake het oorlogsvraagstuk te doen. Brief van de deputaten voor het reer eatievraagstuk, waarbij zij toezenden de door hen opgestelde brochure „De kerk in uw vakantie". Brief van de Stichting Gemeentetoerusting, waarin een overzicht over verrichte werkzaamheden wordt gegeven en een verzoek om morele en financiële steun wordt gedaan; toegevoegd zijn enkele bijlagen. Brief van de classis Utrecht met verzoek aandacht te besteden aan de toerusting van ambtsdragers tot hun pastorale werkzaamheden. Brief van het Gereformeerd Vredesberaad, waarin instemming wordt betuigd met het in J 3 gedane voorstel inzake deelneming aan een „vredesweek". Brief van het vormingscentrum „Stichting Hoogerheide" met verzoek een vertegenwoordiger in het bestuur te benoemen en de stichting financieel te steunen. Brief van de deputaten voor het reereatievraagstuk waarin zij machtiging vragen om zorg te dragen voor het — gezamenlijk met andere kerken — aanbrengen van aankondigingsborden voor kerkdiensten langs de grote wegen, speciaal in vakantiecentra. Brief van de classis Groningen met verzoek een beroep te doen op de christelijke politieke partijen en andere christelijke groeperingen om gezamenlijk te komen tot een evangelisch verantwoorde uitspraak over de situatie in Vietnam in het bijzonder en over het vraagstuk van oorlog en vrede in het algemeen. Brief van de particuliere synode van Noord-Holland, waarin verzocht wordt of de synode zich wil beraden over de vraag of de kerk t.a.v. de oorlog in Vietnam geen uitspraak moet doen om de vrede te dienen; toegevoegd zijn enkele bijlagen. Brief van de Internationale Katholieke Vredesbeweging „Pax Christï' (afd. Nederland), waarbij wordt toegezonden een brief die deze beweging stuurde aan de minister van defensie i.v.m. de bestemming van Nederlandse militaire eenheden voor vredestaken in het kader van de Verenigde Naties. Brief van H. Meyer te Avon (Frankrijk) (lid van de kerk van Ede), waarin hij de synode voorstelt een vijftal uitspraken te doen i.v.m. de oorlog in Vietnam; de brief werd eerder voorgelegd aan de kerkeraad te Ede. Brief van ir. Chr. Meeder te Utrecht en mr. dr. A. Zeegers te Amsterdam, waarin zij bezwaren naar voren brengen tegen de inhoud en voorstellen van J 13. Brief van J. W. Heemskerk en H. Ringoir, beiden te 's Gravenhage, als J 24. Concept-verklaring — Vredesweek 1967 van het interkerkelijk beraad inzake vredesvraagstukken, aangeboden door de deputaten voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk. Aanvullend rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oecumenidteit.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 26 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37.
38. 39. 40.
Brief van de kerkeraad te Amsterdam-Zuid, waarin verzocht wordt om J 13 in behandeling te nemen. Brief van de kerkeraad te Enschede met verzoek om J 13 en J 25 in behandeling te nemen. Brief van de kerkeraad te Westzaan, als J 29. Verzoek van de kerkeraad te Utrecht-Zuid om J 13 in behandeling te nemen en betuiging van instemming met de strekking van dit stuk. Brief van de kerkeraad te Bussum, waarin verzocht wordt J 13 te behandelen en waarin op enkele punten uit dit stuk wordt ingegaan. Brief van de kerkeraad te Dordrecht, als J 28. Brief van de kerkeraad te 's-Gravenhage-Escamp, als J 28. Brief van de kerkeraad te Hilversum, waarin wordt verzocht — mede naar aanleiding van de inhoud van J 13 — een bepaalde uitspraak over het oorlogsvraagstuk te doen. Brief van de kerkeraad te Roermond, als J 28. Brief van de classis Delfland, waarin ze meedeelt dat ze zich niet plaatst achter het stuk van het Geref. Vredesberaad, maar wel verzoekt ze dit stuk in bespreking te nemen. Bovendien verzoekt ze een uitspraak te doen over het punt van de dienstweigering. Brief van de deputaten voor het reereatievraagstuk inzake de Interkerkelijke Stichting. Brief van de deputaten voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk met verzoek om dit najaar mee te werken aan de vredesweek. Brief van de kerkeraad te 's Gravenhage met hun oordeel over J 25. K.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
FINANCIËLE ZAKEN
Rapport van de deputaten voor organisatie en administratie. Rapport van de deputaten voor personeelszaken. Rapport van de quaestor-generaal, mr. J. Langhout. Rapport van de deputaten voor advies inzake de financiële controle. Brief van de deputaten voor advies inzake de belegging van de gelden der colleges van deputaten. Rapport van de deputaten voor beheer van het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid en advies inzake het algemeen financieel beleid. Rapport van de deputaten voor advies inzake de predikantstraktementen. Rapport van de deputaten voor advies inzake het door de synode van Rotterdam 1952/53 (acta art. 300) genomen besluit betreffende honorering van emeritipredikanten. Brief van de particuliere synode van Friesland (N.G.) met verzoek een generale kas in te stellen voor de jaarlijkse verhogingen van de predikantstraktementen. Brief van de classis 's Gravenhage, waarin wordt verzocht de kerken voortaan eerder kennis te geven van het F.A.K.A.-budget en bij belangrijke verhoging van dit budget tot temporisering van de uitgaven over te gaan. Brief van de classis Drachten, waarin verzocht wordt te overwegen of het niet mogelijk is een generale kas voor de predikantstraktementen in te stellen. Verzoek van het Nederlandsch Bijbelgenootschap om een collecte in de jaren 1968 en 1969. Brief van de kerkeraad te Puttershoek, als K 9. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-Oost, waarin verzocht wordt bij de vaststelling van het F.A.K.A.-budget de grenzen van het voor de kerken mogelijke in acht te nemen. Brief van de particuliere synode van Gelderland (met bijlagen), waarin deze p.s. een voorstel doet om te komen tot een temporisering van de uitgaven en eventueel tot een meerjarenplan. Brief van de particuliere synode van Groningen, waarbij wordt doorgezonden een uitspraak van de classis Appingedam inzake de verschillen tussen de traktementen van jongere en oudere predikanten. Brief van de Stichting Bijzondere Leerstoelen voor Calvinistische Wijsbegeerte met verzoek om te worden geplaatst op de lijst van aanbevolen giften of collecten. Brief van de classis Ommen, als K 9. Verzoek van de particuliere synode van Gelderland om een instantie aan te wijzen, die de kerken kan adviseren t.a.v. verzoeken om financiële steun. Brief van de classis Amsterdam, als K 14, en met verzoek in september a.s. voor voorlichting en het noodzakelijke overleg een ontmoeting te beleggen tussen deputaten organisatie en administratie, F.A.K.A.-deputaten, het Landelijk Verband van Commissies van Beheer en afgevaardigden van de classes.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40.
27
Brief van de classis Zutphen met verzoek als in K 9. Brief van de particuliere synode van Noord-Brabrant en Limburg met verzoek om in de komende twee jaren weer een collecte uit te schrijven voor de evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg. Verzoek van de particuliere synode van Noord-Holland bij het vaststellen van de verschillende begrotingen „de uiterste voorzichtigheid te betrachten". Brief van de classis Amersfoort, waarin worden doorgegeven enkele critische opmerkingen en suggesties in verband met de F.A.K.A.-quotatie. Brief van de Stichting Landelijke Samenwerking inzake eventuele financiële tegemoetkoming van de ziektekostenverzekering van emeriti. Nader rapport van de deputaten voor organisatie en administratie. Brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-West, waarin zij verzoekt bij de quotering rekening te houden met de bijzondere lasten, die op de grote steden rusten. Brief (met bijlage) van de deputaten voor de uitgaven van de nieuwe berijming van de psalmen i.z. het heffen van royalties bij uitgaven der nieuwe psalmen. Brief van de Vereniging Hospitaalkerkschip „De Hoop", waarin verzocht wordt de financiële bijdrage van onze kerken te verhogen. Memorandum van de deputaten voor het F.A.K.A., waarin zij een algemeen beeld geven van de begrotingen-1968 en 1969. Nota van de deputaten voor personeelszaken inzake handhaving tot 1 maart 1968 van de huidige salariëring en arbeidsvoorwaarden. Verzoek van dr. E. Emmen te 7s-Gravenhage om financiële steun voor de restauratie van de Hollandse kerk in Jaffnapatan (Ceylon). Rapport van de commissie ad hoe voor de begrotingen 1968/69. Tweede rapport van de commissie ad hoe voor de begrotingen 1968/69 (plus aanvulling op dit rapport). Nota van de deputaten voor organisatie en administratie inzake samenvoeging van deputaatschappen. Nota van de deputaten voor organisatie en administratie inzake het plan tot uitbreiding van het evangelisatiecentrum. Nota van de deputaten voor organisatie en administratie inzake wijziging van de richtlijnen voor het financieel beheer, de verslaggeving en de controle van deputaatschappen. Rapport van de deputaten voor beheer van het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid en advies inzake het algemeen financieel beleid (F.A.K.A.-deputaten), deel 2, vervolg op K 6. Nota van de deputaten voor organisatie en administratie betreffende de concentratie van beheer van woningen en leningen. Nota van het moderamen van de synode inzake de landelijke voorlichtingsvergaderingen over financiële aangelegenheden. L.
BENOEMINGEN
Diverse brieven, waarin met het oog op de benoeming van nieuwe deputaten bepaalde wensen aan de synode worden kenbaar gemaakt. M. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
BEZWAARSCHRIFTEN
Brief van B. G. de Jong te Emmer-Erf scheidenveen, waarin deze bezwaar maakt tegen een beslissing van de particuliere synode van Drente n.a.v. een door hem ingediend bezwaarschrift m.b.t. de kinderdoop. Brief van D. de Haan te Reeuwijk met bezwaar tegen de beslissing van de particuliere synode van Zuid-Holland i.z. ds. J. K. Brief van G. Windemuller te Voorburg met verzoek om herstel in het ambt. Brief van een aantal leden van de kerk van Schiedam, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de beslissingen van de classis Schiedam en de particuliere synode van Zuid-Holland-Zuid i.z. ds. W. A. K. Brief van ds. G. J. Gräfe te Meerkerk met bezwaren tegen het besluit van de vorige synode en verzoek om rehabilitatie. Brief van I. C. Kamer te Gouda, waarin hij bezwaar maakt tegen het besluit van de synode van Middelburg inzake de brief van de 19 ouderlingen uit Gouda (agendum synode van Middelburg: I 43). Brief van dr. E. Masselink te Rotterdam, waarin deze bezwaar maakt tegen het besluit van de synode van Middelburg n.a.v. zijn verzoek genomen (agendum synode van Middelburg: I 58) en waarin hij dit verzoek herhaalt; toegevoegd is een exemplaar van de brief, die dr. M. aan de kerkeraden toezond.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 28
28 8. 9. 10. 11. 12.
Brief van A. Oldenhuis te Westeremden, waarin deze bezwaar maakt tegen een beslissing van de particuliere synode van Groningen. Brief van P. Sanders te 's Gravenhage, c.s.f waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van de synode van Middelburg (agendumnr. I 66) en o.m. verzocht wordt uit te spreken, dat de tuchtmaatregelen van 1944 niet juist waren. Brief van enkele leden van de kerk van Utrecht-West, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen beslissingen van vorige synoden inzake het lidmaatschap van politieke partijen. Brief van C. Sj. de Groot te St. Anna Parochie, waarin deze bezwaar maakt tegen handelingen van mindere vergaderingen. Brief van de heer M. J. Vermeer te Leeuwarden, waarin hij zich beklaagt over de houding die de classis Drachten en de particuliere synode van Friesland (Z.G.) tegenover hem aannemen. N.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
VARIA
Verzoek van de particuliere synode van Friesland (N.G.) om een grenswijziging tussen deze p.s. en die van Friesland (Z.G.) goed te keuren. Brief van W. van Straten te 's Gravenhage, waarin hij verzoekt om in de kerkelijke stukken zoveel mogelijk het gebruik van vreemde woorden te vermijden. Verslag over de sinds de synode van Middelburg 1965/66 verrichte werkzaamheden van de werkgroep voor de catechese; toegevoegd is een bijlage. Brief van G. Alb. van Dongen jr. te Rotterdam met verzoek om voor verschillende bladen persverslagen van de synode-zittingen te mogen maken. Brief van H. Gringhuis, waarin deze verzoekt persverslagen van de synodezittingen te mogen maken voor het „Centraal Weekblad". Brief van A. J. Klei, waarin deze verzoekt persverslagen van de synodezittingen te mogen maken voor het dagblad „Trouw". Brief van Jan J. van Capelleveen, als N 4. Brief van W. C. F. Scheps met verzoek om voor het weekblad „Kerknieuws" persverslagen van de synodezittingen te mogen maken. Brief van de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel, waarin een aantal verzoeken wordt voorgelegd betreffende erkenning van deze opleiding voor gereformeerde predikanten en steun aan de opleiding. Verzoek van de particuliere synode van Friesland (Z.G.) om een grenswijziging tussen deze p.s. en die van Friesland (N.G.) goed te keuren. Brief van de kerkeraad te Sassenheim, waarbij worden toegezonden twee geschriften n.1. „In Memoriam — ds. P. D. Kuiper" en „Met Christus gestorven en opgewekt" (de laatste preek van ds. Kuiper). Brief van de Kring België van de Gereformeerde Kerken, waarin een advies gegeven wordt m.b.t. de verhouding tot de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel. Brief van de coördinatie-commissie van het jaar voor mensenrechten met verzoek mee te delen of onze kerken ook van plan zijn aandacht aan dit jaar te schenken.
Samenstelling en taak der commissies Art. 11. Op voorstel van het moderamen, de hoogleraren dr. D. Nauta en dr. A. D. R. Polman, en de voorzitters der commissies van preadvies wordt de samenstelling en de taak van de commissies aldus geregeld: Commissie I: dr. C. Gilhuis, voorzitter; ds. E. J. Oomkes, dr. A. Kruyswijk, ds. G. van Andel; de ouderlingen J. B. Colenbrander (later vervangen door O. van den Ouden, zie art. 226), W. Hildering, J. van Die, C. Brandenburg; de diakenen: mr. J. v. d. Burg, B. Schreuder en het preadviserend lid dr. H. N. Ridderbos. Te behandelen stukken: B I 1—88; C 7; H 11; J 2, 4,6, 11, 13, 17, 20—26, 28—87, 39, 40. Commissie II: ds. A. C. van Nood, voorzitter; ds. Th. Boersma, ds. F. J. Scholten, dr. F. L. Bos; de ouderlingen J. P. C. Boodt, mr. J. Wolters, mr. U. Strikwerda, N. Ritsema, G. Spoelstra en het preadviserend lid dr. D. Nauta. Te behandelen stukken: B II 1—40, 42; C 1, 2, 3, 5, 8; I 16, 38, 46, 52, 57; J 9, 12; K 37; M 1—12; N 1, 10, 13. Commissie III: ds. W. H. J. de Boer, voorzitter; dr. A. G. Luiks, ds. D. van Enk; de ouderlingen J. N. Spoelstra, W. Euser, J. Hoogendoorn; de diakenen J. Groeneveld, J. Otter en het preadviserend lid dr. G. P. Hartvelt.
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U)
29
Te behandelen stukken: A 1—4, 6, 7, 11—13, 16, 17, 22, 24; B III 1—4, 6—11, 18—20; N 2, 3. Commissie IV: ds. W. Wiersma, voorzitter; ds. G. Brinkman, ds. J. C. Seegers; de ouderlingen H. Heerink, dr. A. H. Vonk (later vervangen door D. J. Vissink, zie art. 226), H. J. Ziel, E. Stienstra; de diakenen W. van Zflll, A. J. Wieking en het preadviserend lid dr. D. C. Mulder. Te behandelen stukken: F 1—4, 7; G 1—8, 10—12; H 1—10, 12—21; J 7, 8, 15, 16, 18. Commissie V: ds. A. G. van der Stoel, voorzitter; drs. K. G. Idema, ds. C. van Ommen; de ouderlingen G. van Galen, P. A. Konijnendjjk (later vervangen door C. Brouwer, zie art. 226), J. Versée, W. Blokland; de diakenen R. Knoop, W. van Halem en het preadviserend lid drs. J. Plomp (secundus dr. A. D. R. Polman). Te behandelen stukken: D II 1—10; I 1—15, 17—19, 21—37, 39—45, 47—51, 53—56, 58—64, 66—72; J 1, 27. Commissie VI: dr. O. C. Broek Roelofs, voorzitter; ds. H. Scholing, drs. A. I. Koffeman; de ouderlingen W. P. Sytsma, A. F. Bakker, H. J. Ros, Chr. de Bruin; de diakenen K. J. Lameris, W. v. d. Wilden en het preadviserend lid dr. R. Schippers. Te behandelen stukken: A 5, 8—10, 19—21, 25, 27; D I 1—7e 9, 11—16; J 10; K 1—32, 39; N 9, 12. Commissie VII: drs. G. Y. Vellenga, voorzitter; ds. C. H. Appelo, ds. J. van der Schaft; de ouderlingen M. Weima, A. Wind, J. Booy; de diakenen R. Gosker, J. M. Zandbergen, J. de Boer, A. van der Wal en (in voorkomende gevallen) als preadviserend lid dr. G. P. Hartvelt. Te behandelen stukken: C 4, 6; D I 8, 10; E 1—5; F 5, 6, 8; J 5, 14, 19, 38. Aan het moderamen worden ter fine van advies in handen gegeven: A 18; I 65; L-stukken; N 4—8, 11. Direct in behandeling worden genomen: A 14, 15, 15a, 155, 23, 26; B II 41; B III 5, 12; C 9; H 22, 23; I 20; J 3; K 33—36, 38, 40. Ingekomen stukken Art. 12. De praeses doet voorlezing van de volgende ingekomen stukken: a. een hartelijke brief van de secretaris van de World Presbyterian Allianee (Gereformeerde Wereldbond), gesteld in het Duits, waarin hij zijn beste wensen uit voor het welslagen van de synode. b. een telegram van het bestuur van de Bond van Gereformeerde Vrouwenverenigingen in Nederland met de volgende inhoud: „Wij verzekeren u dat we hartelijk met u meeleven en bidden u toe dat u de genade ontvangen moogt kundige bouwmeesters te zijn". De synode neemt in dank hiervan kennis. Art. 13. De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Eervol ontslag dr. H. Bergema; benoeming dr. A. G. Honig tot hoogleraar Art. 14. Na heropening van de publieke zitting deelt de praeses mee dat in de comité-zitting aan dr. H. Bergema op zijn verzoek (A 14) eervol ontslag is gegeven als hoogleraar in de zendingswetenschappen aan de Theologische Hogeschool en als rector van het zendingsseminarie te Baarn, met ingang van 1 oktober 1967. Op voordracht van curatoren van de Theologische Hogeschool en de deputaten voor de Zending (A 15a en A 15) is met 60 van de 67 uitgebrachte stemmen, waarvan 4 blanco en 3 tegen, tot opvolger van dr. Bergema gekozen dr. A. G. Honig, docent aan de Theologische School te Makassar. Hem zal telegrafisch
30
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U) 30
mededeling worden gedaan van deze benoeming, die 1 oktober 1967 zal ingaan. Instemming met de belijdenisgeschriften Art. 15. De hoogleraren Bergema, Koole en Verkuyl, die niet aanwezig waren, toen eerder op de dag instemming met de belijdenisgeschriften betuigd werd, doen dit thans. Nieuwe psalmberijming Art. 16. Aan de orde worden gesteld: a. een brief van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming (met aanvulling), waarin wordt meegedeeld, dat in de zittingen van de synoden der Nederlandse Hervormde Kerk en van de Gereformeerde Kerken dit jaar de gereviseerde nieuwe psalmberijming zal kunnen worden behandeld (B III 5 ) ; b. een brief van het moderamen van de synode van Middelburg 1965/66, waarin ondersteund wordt het verzoek van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming om de gereviseerde nieuwe psalmberijming in op dezelfde dag te houden zittingen van de synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk en van de Gereformeerde Kerken te behandelen (B III 12). Het voorstel van het moderamen om 21 juni a.s. een aparte zitting te beleggen voor deze zaak wordt in bespreking gegeven. De synode gaat akkoord met het voorstel van het moderamen, waarbij uitgesproken wordt dat primi-leden zich, zo nodig, dienen te laten vervangen door hun secundi. Brief deputaten-oorlogsvraagstuk Art. 17. Een brief van de deputaten voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk (J 3) komt nu in behandeling. Ze stellen daarin voor dat de synode zal besluiten: „gehoord het voorstel met toelichting van de deputaten voor bestudering van het oorlogsvraagstuk; aan de kerken aan te bevelen hun medewerking te verlenen aan: a. de organisatie van een „vredesweek" in de tweede week van oktober 1967, samen met de E.K. vredesbeweging „Pax Christi", de Nederlandse Hervormde synode en eventueel andere kerken; en haar deputaten voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk te machtigen, binnen het raam van vroegere synodale uitspraken en bepalingen, aan de voorbereidingen daarvan deel te nemen en de nodige maatregelen te treffen; b. het moderamen te machtigen enkele nieuwe deputaten te benoemen". Het voorstel van het moderamen deze brief van de deputaten voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk op de zitting van 21 juni 1967 te behandelen, nadat tijdig een commissierapport is toegezonden, wordt met algemene stemmen aangenomen (zie verder art. 27). Actie voor zending en diakonaat Art. 18. De synode van Middelburg 1965/66 droeg aan de deputaten voor de zending en de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid op om op de eerste zitting van de synode van Amsterdam 1967 rapport uit te brengen over hun handelingen, alsmede over de stand van zaken t.a.v. de actie voor zending en diakonaat (acta art. 512 sub 3). Het laatste beraad over deze actie — aldus ds. A. Vos — had pas plaats op 3 mei. Vandaar dat er nog geen gelegenheid geweest is een rapport samen te stellen. Daarom verzoekt hij de synode genoegen te willen nemen met enkele aantekeningen over de laatste stand van zaken. Deze aantekeningen zijn „gestencild" aan de synodeleden verschaft. In gewone omstandigheden — aldus de praeses — zou hier ds. B. Richters ge-
Zitting van dinsdag, 9 mei 1967 (art. 12—1U)
31
staan hebben. Zijn naam zal bij ons in dankbare gedachtenis blijven vanwege zijn grote trouw in al het werk dat hij heeft verricht. Nadat enige vragen beantwoord zijn door dr. J. van Klinken, spreekt de synode uit zich te kunnen verenigen met het gevoerde beleid. Pers Art. 19. Naar aanleiding van ingekomen brieven van de heren G. Alb. van Dongen, H. Gringhuis, A. J. Klei, Jan J. van Capelleveen en W. C. F. Scheps (N 4, 5, 6, 7 en 8), waarin zij vragen de openbare zittingen der synode te mogen verslaan voor de bladen, waaraan zij verbonden zijn, besluit de synode dit toe te staan. Aan het moderamen wordt opgedragen nadere regelingen met de journalisten te treffen. Sluiting Art. 20. Tegen half 5 sluit de praeses de zitting, nadat tevoren gezongen is gezang 7 : 10 en in dankgebed werd voorgegaan.
ACTA VAN DE GENERALE SYNODE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND, GEHOUDEN TE AMSTERDAM Zitting van woensdag, 21 juni 1967, in het gebouw voor „Kunsten en Wetenschappen'' te Utrecht
Zitting van woensdag, 21 juni 1967 Opening Art. 21. De praeses opent de zitting, laat zingen psalm 89 : 3 en 7, leest Handelingen 10 : 1—8 en 34—36 en gaat voor in gebed. Hij spreekt een kort openingswoord ter verwelkoming. Appèl-nominaal en instemming met de belijdenisgeschriften. Art. 22. Bij gehouden appèl-nominaal blijkt dat afwezig zijn zonder door hun secundi vervangen te zijn de diakenen J. Groeneveld en H. Winzenborg. Diaken S. Lijzenga is definitief vervangen als primus-diaken door J. Otter, diaken M. A. Siezenga door R. Knoop. Voorts zijn verschillende primi-afgevaardigden door hun secundi vervangen. De volgende preadviserende leden zijn aanwezig: dr. G. P. Hartvelt, dr. J. L. Koole, dr. D. C. Mulder, dr. D. Nauta, dr. W. H. Gispen, dr. J. Verkuyl, dr. R. Schippers en dr. H. Bergema (de laatste twee woonden slechts een deel van de zitting bij). De leden die nog niet eerder op de synode aanwezig geweest zijn, betuigen op verzoek van de praeses, door op te staan, hun instemming met de belijdenisgeschriften. Datzelfde doet ook het preadviserend lid dr. W. H. Gispen. Mededelingen van het moderamen en vaststelling van het agendum voor deze zitting Art. 23. De praeses doet namens het moderamen de volgende mededelingen: a. de credentiebrief van de particuliere synode van Overijssel, die in de openingszitting van 9 mei ontbrak, is thans binnengekomen; b. de particuliere synode van Zuid-Holland-West benoemde in plaats van de secundus-ouderling H. A. Verschoor te 's-Gravenzande ouderling F. W. de Vries, Drieplassenweg 14 te Katwijk aan Zee. c. de synode van de Altreformierte Kirche wees als primus-diaken aan H. Winzenborg te Bunde; d. bericht van verhindering is binnengekomen van ds. W. H. J. de Boer, ds. G. Brinkman, ds. D. van Enk, ds. F. J. Scholten, ouderling W. Hildering en drs. K. G. Idema; e. het moderamen benoemde voor de zaak van de psalmberijming een commissie ad hoe, waarvan deel uitmaken ds. P. Visser (samenroeper), ds. A. C. van Nood, mr. U. Strikwerda, H. J. Ros en J. M. Zandbergen; ƒ. het moderamen bepaalde dat tot 1 juli a.s. stukken voor de synode kunnen worden ingezonden en liet hierover een bericht in de pers verschijnen; g. van dr. A. G. Honig te Makassar is een brief ontvangen (A 18) waarin deze
33 Zitting van woensdag, 21 juni 1967 (art. 25—27) bericht zendt dat hij de benoeming tot hoogleraar in de zendingswetenschappen en tot rector van het zendingsseminarie aanvaardt. De praeses leest de brief voor. Met dankbaarheid en blijdschap wordt van deze brief kennisgenomen. Het agendum voor deze zitting wordt vastgesteld. Aan de orde komen: 1. het rapport van de commissie ad hoe inzake de behandeling van de gereviseerde proeve van de nieuwe psalmberijming ( B III 5, 12); 2. het rapport van commissie I over J 3 en een adhesiebetuiging van het Gereformeerd Vredesberaad aan het voorstel van deputaten (J 17); 3. de benoeming van een conrector van het zendingsseminarie (tweede gedeelte van A 15 en A 15a). Hierover is een rapport ter tafel van commissie IV; 4. een brief van de deputaten voor de zending, gedateerd 16 juni 1967, inzake de benoeming van een directeur en een adjunct-directeur van het zendingscentrum (A 15&). Psalmberijming Art. 24. De praeses stelt het rapport over de psalmberijming aan de orde. Hij heet hartelijk welkom de deputaten voor de psalmberijming: dr. W. H. Gispen en ds. B. Smilde. B III 25, (bijlage la en b). Rapporteur van de commissie is ds. P. Visser. De commissie stelt voor als volgt te besluiten: De synode, kennis genomen hebbende van 1. het rapport van deputaten voor de psalmberijming; 2. de revisie-1967 van 150 Psalmen. Proeve van een nieuwe berijming; 3. de brief van 22 febr. 1967 van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming; 4. het rapport van de commissie ad hoe; van oordeel, 1. dat de samenleving en samenwerking der kerken het van het allergrootste belang doet zijn zo enigszins mogelijk te komen tot een psalmberijming, welke de instemming heeft van de verschillende kerken van gereformeerde oorsprong; 2. dat de bij de synode van Apeldoorn ingediende 150 Psalmen. Proeve van een nieuwe berijming als zulk een berijming kan dienen, mits werd voldaan aan gerechtvaardigde verzoeken tot revisie op onderscheiden punten; 3. dat door de thans ingediende revisie deze Proeve geacht mag worden een aanvaardbare berijming der psalmen te zijn voor gebruik in de eredienst van de Gereformeerde Kerken; 4. dat deze berijming thans een definitief karakter heeft ontvangen, hetgeen op het titelblad der uitgave tot uiting dient te komen; 5. dat zolang een uitgave van een volledig kerkboek nog niet tot stand kan komen, deze nieuwe berijming der psalmen afzonderlijk moet worden verkrijgbaar gesteld; besluit: 1. de 150 Psalmen. Proeve van een nieuwe berijming in de revisie-1967 als nieuwe berijming van het psalmboek ter vervanging van de berijming-1773 te aanvaarden en aan de kerken ten gebruike in de erediensten aan te bevelen; 2. te bevorderen dat een afzonderlijke uitgave van deze herziene berijming tot stand komt in overleg met de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming, zolang de uitgave van een volledig kerkboek nog niet mogelijk is; 3. deputaten voor de psalmberijming dank te zeggen voor hun belangrijke en omvangrijke arbeid en hen daarvan te déchargeren; 4. een drietal deputaten te benoemen met de opdracht in overleg met de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming één of meer uitgaven van de nieuwe berijming der psalmen, als onder 2 bedoeld, te behartigen; 5. deze deputaten te verzoeken er op te willen toezien dat op het titelblad van
34
Zitting van woensdag, 21 juni 1967 (art. 25—27)
de uitgave(n) der nieuwe berijming zo enigszins mogelijk wordt vermeld: PSALMEN. Nieuwe berijming van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming. Na de bespreking doet de praeses voorlezing van een gedeelte van een brief namens 220 belijdende leden uit Zaandam, handelend over de psalmberijming. Nooit is er volgens hen behoefte gevoeld aan een nieuwe berijming. Een groot deel van de oude moet worden opgenomen. Ook wordt voorgelezen een telegram van de heer Wijsman uit Eindhoven van de volgende inhoud: „Nog onder de indruk van het t.v.-optreden van gisteravond van het Urker mannenkoor, verzoek ik u dringend de revisie-bundel niet te aanvaarden wegens het ontbreken van de bekende en onvervangbare psalmen. Aanvaarding zou de controverse en de aversie bestendigen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald". Hierna schorst de praeses de discussie over deze zaak. In de pauze zal de commissie ad hoe zich beraden over de gemaakte opmerkingen en ingediende of in te dienen amendementen, aan welk beraad zal worden deelgenomen door dr. J. L. Koole en dr. D. Nauta (zie art. 28). Art. 25.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Opheffing comité-zitting Art. 26. Na heropening van de publieke zitting wordt meegedeeld, dat de synode in de comité-zitting besloten heeft ds. J. A. C. Rullmann eervol ontslag te verlenen als conrector van het zendingsseminarie te Baarn. De praeses spreekt waarderende woorden aan het adres van ds. Rullmann, die op de zitting aanwezig is. „U heeft vele jaren mogen fungeren als conrector. God geve u verder zijn zegen". Aan ds. Rullmann is verzocht tijdelijk het rectoraat te vervullen, totdat dr. A. G. Honig deze functie kan overnemen. Verder wordt meegedeeld, dat tot directeur van het zendingscentrum is benoemd, in de vacature van wijlen ds. B. Richters, ds. A. Vos thans adjunct-directeur. Ds. Vos, die aanwezig is, wordt gelukgewenst. Gods zegen wordt hem toegewenst. Tenslotte doet de praeses de mededeling dat de synode ds. P. G. van Berge benoemde tot conrector van het zendingsseminarie en drs. C. H. Steenwinkel, nu nog woonachtig in West-Pakistan, tot adjunct-directeur van het zendingscentrum. Vredesweek Art. 27. Namens commissie I rapporteert dr. C. Gilhuis over een verzoek van de deputaten voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk om als Gereformeerde Kerken mee te doen, samen met de Pax Christi-beweging van de R.K. Kerk, de Nederlandse Hervormde Kerk e.d., aan een vredesweek te houden in oktober 1967 (J 3). Ds. W. F. Bolt en prof. mr. P. H. Kooymans namens de deputaten aanwezig, worden welkom geheten. Vooraf deelt de rapporteur mee, dat na de opstelling van het rapport een brief binnenkwam van het Gereformeerd Vredesberaad, waarin instemming betuigd wordt inzake deelneming aan een vredesweek. Daarmee is dus geen rekening gehouden. Commissie I stelt de synode voor uit te spreken, De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van „Deputaten ter bestudering van het Oorlogsvraagstuk" vervat in J 3, en van de door Commissie I ingewonnen inlichtingen,
35 Zitting van woensdag, 21 juni 1967 (art. 25—27) van oordeel, a. dat iedere verantwoorde bijdrage tot bevordering der vrede haar volle medewerking en sympathie dient te hebben; b. dat deelname aan de voorgestelde vredesweek mogelijk is binnen het raam van de door haar genomen besluiten (Assen 1957 en Potchefstroom 1958) en voortvloeit uit de aan bovengenoemde deputaten gegeven opdracht, c. dat van de inhoud der vredesboodschap en vredesweek, momenteel nog niets definitiefs vaststaat, besluit: a. haar medewerking te verlenen aan de voorgestelde vredesweek onder voorwaarde dat de definitieve vormgeving zowel van de boodschap als van de inhoud van het program dezer week, de goedkeuring der betrokken deputaten, in overleg met het moderamen der synode, verkrijgen zal, b. in de financiële lasten te participeren naar de verdeelsleutel door de synode van Middelburg vastgesteld. Na de bespreking zegt de praeses van mening te zijn dat de synode geen bijdrage kan voteren zonder het advies van F.A.K.A.-deputaten. In stemming worden gebracht de woorden van besluit a: „haar medewerking te verlenen aan de voorgestelde vredesweek". 4 preadviserende leden zijn vóór, 1 is er tégen. Van de stemhebbende leden zijn 43 vóór, 19 tégen en 1 blanco. Vervolgens komt in stemming besluit a, zoals het geamendeerd is door dr. P. G. Kunst. Het luidt als volgt: „haar medewerking te verlenen aan de voorgestelde vredesweek onder voorwaarde dat de inhoud van de vredesboodschap en het programma van de vredesweek de goedkeuring van de deputaten ad hoe en van de generale synode (in haar zittingen van 29 augustus t/m 1 september) behoeven". Niemand van de preadviserende en stemhebbende leden is tégen. Besluit b, als volgt gewijzigd: in de financiële lasten te participeren naar een billijke verdeling, krijgt ook alle stemmen. Nog even komt in bespreking wat er gebeuren moet als de uitvoering van besluit a niet mogelijk blijkt te zijn. Prof. Nauta pleit voor het inschakelen van deputaten bid- en dankstonden in dat geval. Aangenomen wordt: Subsidiair besluit de synode: bovengenoemde medewerking te verlenen onder voorwaarde, dat de inhoud van de vredesboodschap en van het programma van de vredesweek de goedkeuring van de deputaten ad hoe en van haar moderamen ontvangen, indien n.1. de voorwaarde in het besluit onder a genoemd onmogelijk te vervullen is met het oog op de voorbereiding van de vredesboodschap en van het programma van de vredesweek. Een amendement-Van Nood is met de aanneming van besluit a in nieuwe lezing vervallen: Het luidt: te lezen achter besluit a: „indien het althans niet mogelijk is dat de synode zelf in één van haar eerstkomende zittingen deze goedkeuring zou kunnen verlenen". In stemming komt nu het geheel, zoals het door dr. P. G. Kunst geamendeerd is in „van oordeel" sub b en c: „van oordeel, b. het slot, beginnende bij „en voortvloeit u i t . . . " te laten vervallen. c. laten vervallen en vervangen door: „dat de inhoud van de vredesboodschap en het programma van de vredesweek de goedkeuring van de deputaten ad hoe en van de generale synode (in haar zittingen van 29 augustus t/m 1 september) behoeven". Niemand is tégen. Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van „deputaten ter bestudering van het oorlogsvraagstuk" vervat in J 3, en van de door commissie I ingewonnen inlichtingen;
36
Zitting van woensdag, 21 juni 1967 (art. 25—27)
van oordeel, a. dat iedere verantwoorde bijdrage tot bevordering van de vrede haar volle medewerking en sympathie dient te hebben; 5. dat deelname aan de voorgestelde vredesweek mogelijk is binnen het raam van de door haar genoemde e.q. goedgekeurde besluiten (Assen 1957 en Potchefstroom 1958); c. dat de inhoud van de vredesboodschap en het programma van de vredesweek de goedkeuring van de deputaten ad hoe en van de generale synode (in haar zittingen van 29 augustus t/m 1 september) behoeven; besluit: a. haar medewerking te verlenen aan de voorgestelde vredesweek onder voorwaarde, dat de inhoud van de vredesboodschap en het programma van de vredesweek de goedkeuring van de deputaten ad hoe en van de generale synode (in haar zittingen van 29 augustus t/m 1 september) ontvangen (zie art. 68 en 71); subsidiair a: bovengenoemde medewerking te verlenen onder voorwaarde dat de inhoud van de vredes-boodschap en van het programma van de vredesweek de goedkeuring van de deputaten ad hoe en van haar moderamen ontvangen, indien nl. de voorwaarde in het besluit onder a genoemd onmogelijk te vervullen is met het oog op de voorbereiding van de vredesboodschap en van het programma van de vredesweek; b. in de financiële lasten te participeren naar een billijke verdeling. Psalmberijming Art. 28. De behandeling van het rapport over de psalmberijming wordt voortgezet (B III 2, 5) zie art. 24 (bijlage la en b). De rapporteur, ds. P. Visser, deelt mee dat de commissie ad hoe zich in de pauze beraden heeft over de gehouden discussie en over een aantal ingediende amendementen. Een amendement van dr. F. L. Bos, dr. C. Gilhuis en ds. C. A. Appelo om in plaats van „besluit" 2 te lezen: „2a. een voorlopig kerkboek uit te geven, waarin o.m. naast de nieuwe berijming van de psalmen, een beperkt aantal klassieke psalmen in de berijming van 1773 als b-nummers worden opgenomen. 25. enige deputaten te benoemen, die nog gedurende de zittingen van deze synode rapport uitbrengen over de vraag, welke psalmen en coupletten daarvoor in aanmerking komen" wordt door de commissie niet overgenomen. Ditzelfde is het geval met een voorstel van drs. A. M. van der Zanden om „de bekende psalmen uit de oude berijming als b-psalmen in te voegen achter de nieuwe berijming, op grond van de overweging, a. dat velen aan deze berijmde psalmen gehecht zijn; 5. dat op den duur deze b-psalmen in onbruik zullen geraken en dus op een later tijdstip zullen kunnen weggelaten worden. (Als voorbeeld moge dienen het psalmboek dat in de Altreformierte Kirche in Niedersachsen wordt gebruikt en waarin twee berijmingen zijn opgenomen.)" Een amendement van oud. M. Weima, om deputaten eveneens op te dragen in overleg met de interkerkelijke stichting voor de psalmberijming te onderzoeken, welke mogelijkheden er bestaan ten aanzien van psalmgezang op onberijmde tekst, wordt door de commissie overgenomen met dien verstande, dat werd toegezegd hierop terug te komen bij de behandeling van het rapport eredienst. Enige andere amendementen neemt de commissie over. Een nieuw voorstel wordt nu door de commissie ter tafel gelegd. Besluit 1 van dit voorstel wordt aangenomen met alle stemmen van preadviserende en stemhebbende leden vóór. Bij besluit 2 komt een amendement-Wiersma om te lezen in regel 2 voor „te
37 Zitting van woensdag, 21 juni 1967 (art. 25—27) dienen" „te zijner tijd" in stemming. 3 preadviserende leden zijn tegen, 1 is er vóór. Door de stemhebbende leden wordt het met meerderheid van stemmen aangenomen. Heel besluit 2 wordt nu aangenomen. Besluit 3 wordt aangenomen. Besluit 4 wordt aangenomen in de vorm, zoals door dr. D. Nauta is geformuleerd: „4. uit te spreken dat, indien de nieuwe psalmberijming door de volgende generale synode definitief wordt aanvaard, er behoefte zal zijn aan een overgangsperiode gedurende welke het nog in de vrijheid der kerken blijft het thans bestaande psalmboek te gebruiken, maar dat de verdere beslissing terzake uit de aard der zaak dient voorbehouden te blijven aan de volgende generale synode". Besluit 5 vervalt. Besluit 7 wordt 6 en besluit 6 wordt 5. Voordat het geheel in stemming komt bepleit ds. J. R. Hommes nog wat door hem en ds. E. N. van Loo was voorgesteld, dat in „overwegende" sub 2 in plaats van „voldoet" gelezen wordt „alleen voldoet". Dit wordt aangenomen. Als het geheel van „overwegende" en „besluit" nu in stemming komt, blijkt niemand tegen te zijn. Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van 1. het rapport van de deputaten voor de psalmberijming; 2. de revisie-1967 van 150 Psalmen. Proeve van een nieuwe berijming; 3. de brief van 22 februari 1967 van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming; 4. het rapport van de commissie ad hoe; overwegende, 1. dat de samenleving en samenwerking der kerken het van het allergrootste belang doet zijn, zo enigszins mogelijk, te komen tot een psalmberijming, welke de instemming heeft van de verschillende kerken van gereformeerde oorsprong; 2. dat de bij de synode van Apeldoorn 1961/62 ingediende bundel, nu deze mede op grond van uit de kerken ingebrachte bezwaren een revisie heeft ondergaan, alleen voldoet aan de eisen, die aan een als onder 1 bedoelde berijming gesteld moeten worden; 3. dat er geen overwegende bezwaren behoeven te bestaan deze psalmberijming te aanvaarden voor gebruik in de eredienst van „De Gereformeerde Kerken in Nederland"; 4. dat deze berijming thans een definitief karakter heeft ontvangen, hetgeen op het titelblad der uitgave tot uiting dient te komen; besluit: 1. de ingediende „150 Psalmen. Proeve van een nieuwe berijming. Revisie 1967" als definitieve tekst te erkennen van de nieuwe psalmberijming onder de titel: Psalmen. Nieuwe berijming van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming. 2. deze nieuwe psalmberijming als het psalmboek van onze kerken te aanvaarden om te zijner tijd te dienen ter vervanging van het thans bestaande psalmboek naar de berijming 1773; 3. het besluit ad 2 overeenkomstig art. 59 lid 2 van de kerkorde te onderwerpen aan het oordeel van de mindere vergaderingen en deze in de gelegenheid te stellen terzake van de al- of niet-aanvaarding van haar gevoelen te doen blijken, opdat de volgende generale synode een definitieve beslissing terzake kan nemen; 4. uit te spreken dat, indien de nieuwe psalmberijming door de volgende generale synode definitief wordt aanvaard, er behoefte zal zijn aan een overgangsperiode gedurende welke het nog in de vrijheid der kerken blijft het thans bestaande psalmboek te gebruiken, maar dat de verdere beslissing terzake uit de aard der zaak dient voorbehouden te blijven aan de volgende generale synode; 5. een drietal deputaten te benoemen met de opdracht in overleg met de Inter-
38
Zitting van woensdag, 21 juni 1967 (art. 25—27)
kerkelijke Stichting voor de Psalmberijming één of meer uitgaven van de nieuwe berijming der psalmen te behartigen; 6. deputaten voor de psalmberijming dank te zeggen voor hun belangrijke en omvangrijke arbeid en hen daarvan te dechargeren. De praeses spreekt zijn dank uit aan het adres van deputaten, leden van de werkcommissie, gemeenteleden, kerkelijke vergaderingen, de interkerkelijke stichting en aan de dichters voor het vele werk dat is verricht. Het moderamen zal op een of andere manier de dank ter kennis van de betrokkenen brengen. Ook de commissie ad hoe wordt bedankt voor haar voortvarendheid, waardoor deze beslissing mogelijk werd. De assessor wil nog bijzonder de praeses, die scriba was van de deputaten en ook praeses is van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming, en de andere deputaten dankzeggen voor al het werk door hen verricht. Hij hoopt, dat de bundel met vreugde zal worden ontvangen. Sluiting Art. 29. Nadat nog uit de nieuwe berijming is gezongen en de scriba I voorging in dankgebed sluit de praeses de zitting.
ACTA VAN DE GENERALE SYNODE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND, GEHOUDEN TE AMSTERDAM Zittingen van dinsdag 29 augustus tot vrijdag 22 september 1967, gehouden in de „Blije Werelt" te Lunteren
Zitting van dinsdag 29 augustus 1967 Opening en appèl-nominaal Art. 30. De praeses opent de zitting, laat zingen psalm 18 : 1 en 9 (nieuwe berijming), leest 1 Johannes 2 : 28—3 : 10 en gaat voor in gebed. Hij heet alle afgevaardigden en de aanwezige preadviserende leden welkom, in het bijzonder de broeders, die voor het eerst aanwezig zijn. Bij het gehouden appèl-nominaal blijkt, dat verschillende primi afgevaardigden vervangen zijn door hun secundi en dat diaken H. Winzenborg definitief door diaken A. J. Wieking vervangen is. De broeders, die voor het eerst een zitting van de synode bijwonen, betuigen op verzoek van de praeses door op te staan hun instemming met de belijdenisgeschriften. Op voorstel van de praeses wordt besloten, dat, evenals op vorige synoden, het appèl-nominaal zal worden gehouden door een stille controle, die zal worden uitgeoefend door de heer J. Bovenberg, en waarvan aan het moderamen schriftelijk verslag zal worden uitgebracht. Mededelingen van het moderamen Art. 31. Namens het moderamen doet de praeses de volgende mededelingen: 1. Dr. D. Nauta kan de zittingen van 29 augustus tot 22 september niet bijwonen wegens vakantie en het bijwonen van de vergadering van de Europese afdeling van de Gereformeerde Wereldbond in Italië. Hij wordt vervangen door dr. J. van den Berg. 2. Ds. W. H. J. de Boer, ouderling A. F. Bakker, ouderling P. A. Konijnendijk en ds. C. van Ommen kunnen wegens ziekte voorlopig niet ter synode komen. 3. Ouderling G. Spoelstra en diaken J. M. Zandbergen zijn de eerste week verhinderd de synodezittingen bij te wonen. 4. De acta van 9 mei en 21 juni 1967 kwamen gereed en werden rondgezonden. 5. De stukken B I 31 en J 13, 24 en 25 (zie art. 10 en 322) werden van de agenda afgevoerd in verband met het bepaalde in art. 44 van de kerkorde. 6. Het volgende telegram is binnengekomen: „Der Reformierte Weltbund schickt anlässlich der Synode „Gereformeerde Kerken in Nederland" brüderliche Grüsse und Segenwünsche". 7. In verband met agendapunt B I 1 zijn nog 6 stukken binnengekomen na 1 juli. Het moderamen heeft ze niet op het agendum geplaatst, maar ze aan commissie I ter informatie doorgegeven. 8. In handen van het moderamen werd gesteld N 11, een brief van de kerkeraad te Sassenheim, waarbij twee geschriften waren gevoegd, namelijk „In Memoriam — ds. P. D. Kuiper" en „Met Christus gestorven en opgewekt", de laatste preek van ds. Kuiper. Beide boekjes zijn niet in de handel. Mochten er echter
40
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
synodeleden zijn, die voor deze werkjes belangstelling hebben, dan kunnen ze dit aan de actuarius opgeven. De kerkeraad te Sassenheim heeft nog een klein aantal voorradig. 9. Het moderamen heeft tot deputaten voor de uitgaven van de nieuwe psalmberijming benoemd: mr. J. S.Dienske, ds.B.Smilde en ds. P. Visser (samenroeper). 10. De muziekuitgeverij „Ars Nova" te Goes heeft toegezonden een exemplaar van „119 Gezangen voor de Gereformeerde Kerken, meerstemmig gezet voor orgel en voorzien van voor- en naspelen door A. Kousemaker". Een hartelijke bedankbrief zal verzonden worden. 11. In overleg met de directie van de „Blije Werelt" is het voeren van telefoongesprekken als volgt geregeld: voor privé-gesprekken dienen de afgevaardigden gebruik te maken van de cel in de hal, voor gesprekken, die in verband staan met hun lid zijn van de synode, kan gebruik gemaakt worden van de telefoonlijn, die voor het A.K.B. en het moderamen is gereserveerd. De synode hecht haar goedkeuring aan de bovengenoemde handelingen van het moderamen. Dagindeling Art. 32. Op voorstel van het moderamen besluit de synode te vergaderen van 9.00 uur tot 12.30 uur, onderbroken door een koffiepauze van 10.30 uur tot 10.45 uur; van 14.00 tot 17.15 uur, onderbroken door een theepauze van 15.30 uur tot 15.45 uur, en van 19.00 uur tot 21.00 uur. De zittingen op dinsdagen beginnen om 9.30 uur. Er mag niet gerookt worden van 9.00 tot 10.30 uur en van 14.00 uur tot 15.30 uur. Het beroepen van een emeritus-predikant in vakante kleine kerken Art. 33. Namens commissie II rapporteert ds. A. C. van Nood over het rapport van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde inzake het beroepen van een emeritus-predikant in vakante kleine kerken ( B i l la), alsmede over enkele op deze zaak betrekking hebbende stukken (B II 4, 5, 6, 8,11, 14, 16, 17, 21, 24, 30 en 32) (bijlage 2a en b). De commissie komt met het volgende voorstel: De synode, kennis genomen hebbende van 1. het rapport van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde inzake het beroepen van een emeritus-predikant in vakante kleine kerken; 2. de ingekomen stukken, die betrekking hebben op dit rapport, dat in januari 1967 aan de mindere vergaderingen was voorgelegd; overwegende, dat terzake van art. 17a, nu hiermee gehandeld is volgens art. 59 K.O., een definitieve beslissing genomen kan worden; besluit: 1. de tekst van art. 17a K.O. als volgt vast te stellen: „Een emeritus-verklaarde dienaar des Woords kan, met bewilliging van de kerkeraad der gemeente, waaraan hij verbonden is en met goedkeuring van de classis, waartoe de desbetreffende kerk behoort, voor een bepaalde periode worden geroepen tot het verrichten van ambtelijke arbeid in bepaalde hiervoor in aanmerking komende kerken, een en ander met inachtneming van de door de generale synode vastgestelde bepalingen. Hij zal dan geacht worden in die kerk het ambt van dienaar des Woords te vervullen". 2. ter voorziening in het bepaalde van art. 17a K.O. de volgende bepalingen vast te stellen: 1. Voor het beroepen van een emeritus-predikant in tijdelijke dienst komen alleen in aanmerking kerken, welker zielental niet meer dan omstreeks 300 bedraagt, zulks met goedvinden van de classis, waartoe de betreffende
41 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). kerk behoort. Deze classis kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen aan die voorwaarde. 2. Bij het beroepen van een emeritus-predikant zal door de desbetreffende kerk de periode moeten worden genoemd, gedurende welke zijn dienstvervulling wordt verwacht. Deze periode mag zich uitstrekken over ten hoogste twee jaren. Daarna moet over eventuele verlenging telkens opnieuw een overeenkomstige beslissing vallen. 3. De kerkeraad van de gemeente, waaraan de emeritus-predikant, die beroepen wordt in tijdelijke dienst, verbonden is, zal aan zijn bewilliging geen voorwaarden mogen verbinden, welke in strijd komen met de kerkorde en met andere bepalingen van de generale synode. Met name zal de desbetreffende emeritus-predikant zijn rechten behouden op de volledige uitkering van zijn emeritaatsgelden. 3. uit te spreken, dat, nu door de aanvaarding van art. 11a met de annexe bepalingen er een algemene regeling bestaat voor het geval kleine vakante kerken gebruik willen maken van de diensten van een emeritus-predikant voor het regelmatig verrichten van ambtelijke arbeid in haar midden, het onjuist moet worden geacht, dat zodanige kerken nog op andere wijze een emeritus-predikant voor het vervullen van een volledige ambtelijke opdracht in vaste dienst aan zich trachten te verbinden. 4. de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde onder hartelijke dank te déchargeren van hun opdracht om de tekst te ontwerpen voor een regeling van het beroepen van emeritus-predikanten in vakante kleine kerken, waarin rekening gehouden moest worden met de besluiten van de synode van Middelburg (acta art. 406). 5. van deze besluiten mededeling te doen aan de kerken van Moordrecht, Putten (Gld.), Rutten, Winterswijk en Zwolle en aan de classes en particuliere synoden. Na bespreking brengt de praeses de door de commissie voorgestelde besluiten één voor één in stemming. Ds. J. R. Hommes dient een amendement in op besluit 1. Hij stelt voor te lezen in plaats van „het verrichten van ambtelijke arbeid": „het vervullen van een volledige ambtelijke taak". Dit amendement wordt verworpen, terwijl besluit 1 wordt aangenomen met 5 stemmen tegen. Besluit 2 wordt met algemene stemmen aanvaard. Drs. G. Y. Vellenga en drs. A. I. Koffeman, ouderling H. Heerink en diaken A. van der Wal stellen voor om besluit 3 te laten vervallen. Dit voorstel wordt verworpen met 5 stemmen vóór. De synode aanvaardt besluit 3, evenals 4 en 5. Het geheel wordt nu met algemene stemmen aanvaard. Het gelijktijdig voorleggen van een zaak aan twee onderscheiden meerdere vergaderingen Art. 34. Namens commissie II rapporteert ds. A. C. van Nood over het rapport van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde inzake een vraag over het gelijktijdig voorleggen van een zaak aan twee onderscheiden meerdere vergaderingen (B II lb). Zonder discussie neemt de synode het volgende besluit: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde inzake de aan hen voorgelegde vraag op welke wijze zal kunnen worden voorkomen, dat een kerkelijke vergadering een bepaalde zaak gelijktijdig aan twee onderscheiden meerdere vergaderingen (b.v. aan een particuliere synode en de generale synode) voorlegt; overwegende, dat er bij het in acht nemen van de bestaande bepalingen in het algemeen hier-
42
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
over geen moeite kan ontstaan, mits iedere kerkelijke vergadering zich van de eigen bevoegdheden bewust is en daarnaar handelt: besluit: 1. dat er geen aanleiding bestaat nadere bepalingen in het leven te roepen tot het voorkomen van een gelijktijdig voorleggen van een bepaalde zaak aan twee onderscheiden meerdere vergaderingen; 2. deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde hartelijk te danken voor hun terzake uitgebrachte advies. Wijziging in art. 28 van de huishoudelijke regeling van de generale synode Art. 35. Namens commissie II rapporteert ds. A. C. van Nood over het rapport van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde over een vraag van de synode van Middelburg 1965/66 (art. 44 van de acta) of er reden is verandering aan te brengen in art. 28 van de huishoudelijke regeling van de generale synode (B II 1 c). Ouderling H. J. Ros stelt voor in de eerste regel in plaats van „in gestencilde vorm" te lezen „in concept". Dit wordt aanvaard. Ds. J. R. Hommes stelt voor de laatste regel als volgt te lezen: „De notulen van een comité-zitting worden door het moderamen vastgesteld". Ook dit voorstel wordt aanvaard. Hierna besluit de synode art. 28 van de huishoudelijke regeling als volgt vast te stellen: „Telkens wanneer er acta gereed zijn gekomen zullen deze in concept aan de leden worden uitgereikt; zo spoedig mogelijk zullen zij daarna, op voorstel van de praeses, in een publieke zitting worden vastgesteld. De vaststelling van de acta der laatste zittingen zal aan het moderamen worden opgedragen. De notulen van een comité-zitting worden door het moderamen vastgesteld". Omschrijving van de taak der diakenen in de kerkorde Art. 36. Namens commissie II rapporteert ouderling G. Spoelstra over het rapport van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde over de vraag of het wenselijk is, dat in de kerkorde een bepaling wordt opgenomen waaruit blijkt, dat het mee tot de taak van de diakenen behoort de gemeente te stimuleren tot dienstbetoon (generale synode van Middelburg 1965/66, acta art. 171) (B II ld) (bijlage 3). De commissie stelt het volgende voor De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde inzake een wijziging van art. 23 K.O. (B II ld); overwegende, dat de voorgestelde wijziging voldoet aan de wens van de generale synode van Middelburg (1965/66, acta art. 171, besluit 4) omtrent een uitspraak, dat het mede tot de taak der diakenen behoort de gemeente te stimuleren tot dienstbetoon; besluit: a. art. 23 K.O. als volgt te formuleren: 1. De taak van de diakenen is aan de leden der gemeente, die in stoffelijk of in ander opzicht medeleven of hulp behoeven, de christelijke barmhartigheid te bewijzen door hen met raad en daad bij te staan, en ook aan anderen zowel in eigen omgeving als elders in de wereld naar vermogen deze barmhartigheid te bewijzen. 2. Zij zullen tot dat doel de gaven der gemeente inzamelen en beheren en daartoe eveneens andere goede middelen zoeken en aanwenden; ook zullen zij de leden der gemeente opwekken zich persoonlijk te beijveren in het bewijzen van de christelijke barmhartigheid.
43 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). b. deze gewijzigde redactie ter goedkeuring voor te leggen aan de mindere vergaderingen overeenkomstig het bepaalde in art. 59 K.O., lid 2. Na bespreking brengt de praeses elk onderdeel van het commissievoorstel in stemming. Ds. W. Wiersma stelt voor in lid 1 van art. 23 K.O. de woorden „in stoffelijk of in ander opzicht" te laten vervallen. Dit voorstel wordt met 23 stemmen vóór verworpen. Besluit b dient iets anders geredigeerd te worden. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde inzake een wijziging van art. 23 K.O.; overwegende, dat de voorgestelde wijziging voldoet aan de wens van de generale synode van Middelburg 1965/66 (acta art. 171, besluit 4) omtrent een uitspraak, dat het mede tot de taak der diakenen behoort de gemeente te stimuleren tot dienstbetoon; besluit: a. art. 23 K.O. als volgt te formuleren: 1. De taak van de diakenen is aan de leden der gemeente, die in stoffelijk of in ander opzicht medeleven of hulp behoeven, de christelijke barmhartigheid te bewijzen door hen met raad en daad bij te staan, en ook aan anderen zowel in eigen omgeving als elders in de wereld naar vermogen deze barmhartigheid te bewijzen. 2. Zij zullen tot dat doel de gaven der gemeente inzamelen en beheren en daartoe eveneens andere goede middelen zoeken en aanwenden; ook zullen zij de leden der gemeente opwekken zich persoonlijk te beijveren in het bewijzen van de christelijke barmhartigheid. b. deze gewijzigde redactie te aanvaarden en ter goedkeuring voor te leggen aan de vergadering overeenkomstig het bepaalde in art. 59, lid 2, K.O. Grenswijziging tussen de classes Kollum en Bergum Art. 37. Namens commissie II rapporteert ouderling N. Ritsema over een tweetal brieven van de particuliere synoden van Friesland (N.G.) en Friesland (Z.G.) (N 1 en 10) met het verzoek een overeengekomen grenswijziging goed te keuren. Het voorstel van de commissie wordt door de synode aanvaard. Het besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brieven van de particuliere synoden van Friesland (N.G.) en Friesland (Z.G.) inzake grenswijziging tussen de betrokken kerken in verband met de kerkinstituering te Koostertille, hetwelk tevens grenswijziging betekent tussen de classes Kollum en Bergum en tussen de particuliere synoden van Friesland (N.G.) en Friesland (Z.G.); overwegende, dat deze grenswijzigingen zijn tot stand gekomen met medewerking van de meerdere vergaderingen die erbij betrokken zijn en dat geen bezwaren zijn ingediend ; besluit: a. goed te keuren de grensregeling, voorzover deze grensregeling de beide particuliere synoden aangaat, tussen de kerken Kootstertille, T wij zei en Drogeham. De grenslijn loopt vanaf de uitmonding van de Twijzelervaart in het Prinses Margrietkanaal naar Hinkehoek. Deze zuidelijke grenslijn is tevens de scheiding tussen de kerken Drogeham en Kootstertille.
44
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
De westelijke grens wordt gevormd door een lijn, die wordt getrokken vanaf Hinkehoek tot de Tillewei, perceel nr. 6. Voornoemde grenslijn is tevens de grens tussen de burgerlijke gemeenten Achtkarspelen en Tietjerksteradeel. Vanaf perceel nr. 6 loopt de lijn door de weilanden naar het perceel nr. 17a. Dit gedeelte was vanouds ook de grens met Eestrum en blijft dus ongewijzigd. Vanaf perceel nr. 17a loopt de grens via een zandweg naar de betonweg, tussen de percelen nr. 40 en 42 door, en dan via een rechte lijn naar de uitmonding van de Miedsloot in de Twijzeiervaart. Dit is de noordelijke grens tussen de kerken Twijzel en Kootstertille. De oostelijke grens van de kerk Kootstertille loopt via de Twijzelervaart naar het Prinses Margrietkanaal. Een en ander overeenkomstig een bij dit besluit behorende kaart, waarop de bovenvermelde grenzen duidelijk zijn aangegeven. b. hiervan mededeling te doen aan de particuliere synoden van Friesland (N.G.) en Friesland (Z.G.), de classes Kollum en Bergum, de kerkeraden te Kootstertille, Twijzel en Drogeham. Verzoek art. 14 K.O. niet toe te passen wanneer art. 110 K.O. toegepast dient te worden Art. 38. Namens commissie II rapporteert dr. F. L. Bos over een verzoek van de particuliere synode van Friesland (N.G.) er bij de kerken nogmaals ten sterkste op aan te dringen er ernstig op toe te zien, dat geen ontheffing uit het ambt wordt verleend op grond van art. 14 K.O. in gevallen, waarin tucht volgens art. 110 K.O. vereist moet worden geacht (B II 3). De synode aanvaardt het commissievoorstel, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van de particuliere synode van Friesland (N.G.) „er bij de kerken nogmaals ten sterkste op aan te dringen, er ernstig op toe te zien, dat geen ontheffing uit het ambt wordt verleend op grond van art. 14 K.O. in gevallen, waarin tucht volgens art. 110 K.O. vereist moet worden geacht"; overwegende, dat geen feiten worden genoemd, waaruit misbruik van art. 14 K.O. zou kunnen blijken; besluit: aan het verzoek van de particuliere synode van Friesland (N.G.) niet te voldoen en hiervan aan de genoemde particuliere synode kennis te geven. Definitieve tekst van verschillende artikelen van de kerkorde Art. 39. Namens commissie II rapporteert ds. A. C. van Nood over verschillende reacties van vijf particuliere synoden (B II 9, 10, 13, 18, 27, 31 en 39) ten aanzien van de definitieve tekst van verschillende artikelen van de kerkorde. Een amendement van ds. G. van Andel om art. 92, lid 4, K.O. als volgt te lezen: „Voor het uitvoeren van de zendingsopdracht kunnen ook missionaire arbeiders met een niet-ambtelijke taak te werk worden gesteld" wordt aanvaard. Het synode-besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. de verschillende reacties van vijf particuliere synoden ten aanzien van de definitieve tekst der hierna te noemen artikelen van de kerkorde; b. het feit, dat door andere kerkelijke vergaderingen geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om tijdig hun eventuele bezwaren tegen deze voorgestelde artikelen in te brengen; overwegende,
45 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). dat terzake van art. 17, 12, 75, 92, 119a, 96, 97, 97a en 975, nadat nu gehandeld is volgens art. 59 K.O., een definitieve beslissing genomen kan worden; besluit: 1. ten aanzien van art. 17 K.O.: a. de tekst van een nieuw lid 2 van art. 17 K.O. als volgt vast te stellen: De classis kan, met medewerking en goedvinden van de door de particuliere synode aangewezen deputaten, aan de emeritaatsverlening van een dienaar des Woords een beperkende bepaling verbinden inzake het vervullen van tot dit ambt behorende werkzaamheden, indien hij, naar haar oordeel, de kerken niet met stichting zal kunnen dienen. Het opnemen van een dergelijke bepaling zal evenwel een meerderheid van tweederden der uitgebrachte stemmen behoeven. 5. dat dientengevolge de bestaande leden 2, 3 en 4 van art. 17 K.O. in het vervolg zullen gelden als 3, 4 en 5, met dien verstande, dat in het bestaande lid 2 moet worden gelezen: „De gemeente, waaraan de dienaar des Woords verbonden is .. en dat het cijfer 2 in het bestaande lid 3 moet worden veranderd in 3. 2. ten aanzien van art. 12 K.O.: a. de tekst van een nieuw lid 2 als volgt vast te stellen: De classis kan, met medewerking en goedvinden van de door de particuliere synode aangewezen deputaten, een beperkende bepaling vaststellen inzake het vervullen van tot dit ambt behorende werkzaamheden, indien hij, naar haar oordeel, de kerken niet met stichting zal kunnen dienen. Het opnemen van een dergelijke bepaling zal evenwel een meerderheid van tweederden der uitgebrachte stemmen behoeven. 5. dat dientengevolge het bestaande lid 2 van dit artikel in het vervolg zal gelden als lid 3, met dien verstande, dat daarin gelezen moet worden: „zolang de dienaar des Woords niet elders beroepen is". 3. ten aanzien van art. 75 K.O.: de tekst van dit artikel onder 1 als volgt vast te stellen: „Voor de dienst der barmhartigheid zullen naar vaste orde in de kerkdiensten gaven worden ingezameld". 4. ten aanzien van art. 92 K.O.: de tekst van een vierde lid als volgt vast te stellen: 4. Voor het uitvoeren van de zendingsopdracht kunnen ook missionaire arbeiders met een niet-ambtelijke taak te werk worden gesteld. 5. ten aanzien van een nieuw artikel 119a K.O.: а. in hoofdstuk IV van de kerkorde een nieuw onderdeel te doen opnemen als vierde onder de titel: IV. Het vermaan en de tucht over missionaire arbeiders met een niet-ambtelijke taak. 5. dit onderdeel te doen bestaan uit één artikel voorlopig aan te duiden als art. 119a, waarvan de tekst zal luiden: 1. Het toezicht over degenen, die als missionaire arbeiders met een nietambtelijke taak werkzaam zijn, zal worden uitgeoefend door de deputaten van de kerken door welke zij uitgezonden zijn, dan wel door de in art. 94 genoemde raad van samenwerking of door de deputaten voor de zending. 2. Schorsing en ontslag uit hun taak kunnen alleen geschieden door de vergadering of de vergaderingen, op welker verantwoordelijkheid zij die taak vervullen, met in achtneming van de door de generale synode vastgestelde bepalingen. б. ten aanzien van Hoofdstuk III, V, K.O., „Stoffelijke aangelegenheden", te lezen: Stoffelijke aangelegenheden en vertegenwoordiging. Art. 96 1. De kerkeraad zal de nodige voorzieningen treffen voor een zorgvuldig beheer van de stoffelijke aangelegenheden der kerk.
46
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
2. De kerkeraad kan deze taak toevertrouwen aan een commissie van beheer, die aan hem verantwoording schuldig is. 3. De kerk wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de praeses en de scriba van de kerkeraad. 4. De kerk kan ook vertegenwoordigd worden door één of meer leden van de in lid 2 bedoelde commissie dan wel door één of meer andere personen, door de kerkeraad daartoe aangewezen. Art. 97 1. De in een meerdere vergadering bijeenkomende kerken vormen een lichaam dat rechtspersoonlijkheid heeft. 2. De rechtspersoon wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd, hetzij door de praeses en de scriba van de vergadering, hetzij door de praeses en de scriba van de door de vergadering terzake benoemde deputaten. 3. De rechtspersoon kan ook vertegenwoordigd worden door één of meer andere personen, door de vergadering of de deputaten daartoe aangewezen. 4. Iedere meerdere vergadering zal de nodige voorzieningen treffen voor een zorgvuldig beheer van de stoffelijke aangelegenheden welke aan de kerken binnen haar ressort gemeen zijn. Art 97a 1. Het in art. 95, lid 2, genoemde zendingscentrum heeft rechtspersoonlijkheid. 2. Deze rechtspersoon wordt bestuurd door de in artikel 95, lid 1, bedoelde deputaten, zulks met inachtneming van de bepalingen en opdrachten, door de generale synode vastgesteld en gegeven. 3. De rechtspersoon wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de praeses en de scriba van de deputaten dan wel door één of meer andere personen, door de deputaten daartoe aangewezen. 4. De generale synode kan een besluit of een handeling van de deputaten nietig verklaren, indien het besluit of de handeling in strijd is met de in lid 2 bedoelde bepalingen of opdrachten. Bij het desbetreffende besluit zal de synode de gevolgen daarvan regelen. Art 97b 1. De generale synode kan het in artikel 97a, lid 1, bepaalde van toepassing verklaren op andere door de kerken in het leven geroepen instellingen. 2. In dat geval is het verder in artikel 97a bepaalde van overeenkomstige toepassing, tenzij de synode daaromtrent anders besluit. 3. De in de leden 1 en 2 bedoelde besluiten zullen een meerderheid van tweederden der uitgebrachte stemmen behoeven. Voorstel en verzoek i.v.m. de uitvoering van art. 20 K.O. Art. 40. Namens commissie II rapporteert ds. Th. Boersma over een voorstel van de particuliere synode van Gelderland ( B i l 26) en een verzoek van de particuliere synode van Zuid-Holland-Zuid (B II 28) betreffende een verlegging van het zwaartepunt van de uitvoering van art. 20 K.O. van de generale naar de provinciale deputaten. Na bespreking wordt op voorstel van de praeses de behandeling van dit punt verschoven naar een latere datum. Eerst dient het rapport van de deputaten ad art. 20 K.O. behandeld te worden (zie verder art. 300). Kerkelijke bearbeiding van doven Art. 41. Namens commissie VI rapporteert ds. H. Scholing over het rapport van de deputaten voor de kerkelijke bearbeiding van doven (D I 6) (bijlage 4). Na een paar redactie-wijzigingen te hebben aangebracht gaat de synode met het voorstel van de commissie accoord, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van
47 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). het rapport van de deputaten voor de kerkelijke bearbeiding van doven en de daarin vervatte voorstellen; overwegende, dat deze arbeid voor doven van bijzondere betekenis kan zijn; besluit (onder voorbehoud t.a.v. de punten 2, 3 en 4; zie daarvoor art. 183, 248 en 378): 1. deputaten voor de kerkelijke bearbeiding van doven en ds. P. L. Schuddebeurs te danken voor de door hen verrichte arbeid; 2. de handelingen van deputaten goed te keuren en hen décharge te verlenen over het financiële beleid over 1965 en 1966; 3. het aanwezige kassaldo over te dragen aan de deputaten-F.A.K.A. om daaruit het tekort op de nader vastgestelde begroting over 1967 te voldoen; 4. de begrotingen over 1968 en 1969 goed te keuren; 5. drie deputaten voor de kerkelijke bearbeiding van doven te benoemen (zie art. 222 sub D I 8) met de opdracht: a. zich met de plaatselijke kerken, waar dove belijdende of doopleden woonachtig zijn, in verbinding te stellen ter behartiging van de arbeid aan doven in haar midden en deze kerken zoveel mogelijk bij te staan in dit werk; b. voor de arbeid onder onkerkelijke doven contact te blijven onderhouden met de deputaten voor de evangelisatie; c. contact te blijven onderhouden met de hervormde raad voor de herderlijke zorg voor de doven om tot een bepaalde vorm van samenwerking te komen; d. van een en ander rapport uit te brengen aan de volgende daarvoor aan te wijzen generale synode (zie art. 223). Begrotingen van deputaatschappen aangehouden Art. 42. Naar aanleiding van de behandeling van het in het vorige artikel genoemde rapport besluit de synode, op voorstel van de praeses, dat alle verzoeken van deputaatschappen om geld en alle begrotingen zullen worden aangehouden tot na de behandeling van het F.A.K.A.-rapport (zie verder art. 137, 196, 248 en 378). Hongaarse studenten en vluchtelingen Art. 44. Namens commissie VI rapporteert ouderling W. P. Sytsma over de hulp aan Hongaarse studenten en vluchtelingen (D I 7) (bijlage 5). Na bespreking aanvaardt de synode het commissievoorstel. Over de naam van het deputaatschap zal nog nader contact gezocht worden met de actuarius. Het besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de hulpverlening aan Hongaarse studenten en vluchtelingen; besluit: 1. het beleid van deputaten goed te keuren en hun décharge te verlenen over het gevoerde beheer; 2. enige deputaten voor de hulp aan Hongaarse studenten en vluchtelingen en ter besteding van de „Hongaarse collecte" te benoemen (zie art. 222 sub D I 9) met de opdracht: a. steun te verlenen aan de daarvoor in aanmerking komende Hongaarse studenten en de geestelijke verzorging van de Hongaren, die in de verstrooiing leven, te bevorderen, daarbij uitgaande van de zelfstandigheid van de Hongaarse kerk in de verstrooiing; b. voort te gaan met de besteding van de „Hongaarse collecte", zoals dit op het ogenblik geschiedt en in de geest, waarin de gelden werden gegeven; c. zonodig pogingen aan te wenden om daadwerkelijk steun te verkrijgen van
48
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
de zusterkerken in het buitenland voor de arbeid onder de Hongaarse vluchtelingen in Oostenrijk; d. aan de volgende daartoe aan te wijzen synode (zie art. 223) te rapporteren; 3. deputaten machtiging te verlenen om voor de jaren 1968 t/m 1971 van de kerken een collecte of gift voor hun arbeid te vragen. Brief van het Humanistisch Verbond Art. 45. Namens commissie VI rapporteert ds. H. Scholing over een brief met bijlagen van het hoofdbestuur van het Humanistisch Verbond over de positie van de geestelijke verzorgers in de strijdkrachten (D 19). Het commissievoorstel wordt door de synode aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief met bijlagen van het hoofdbestuur van het Humanistisch Verbond; overwegende, dat de inhoud en strekking van deze conclusies ook van belang zijn voor de eigen geestelijke verzorging van onze zee-, land- en luchtmacht, met name voor de positie van de geestelijke verzorgers; besluit: deze conclusies door te geven aan de deputaten voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht en hiervan mededeling te doen aan bovengenoemd verbond. Geestelijke verzorging op passagiersschepen Art. 46. Namens commissie V rapporteert ouderling G. van Galen over de jaaroverzichten over 1965 en 1966 van de interkerkelijke commissie voor de geestelijke verzorging op passagiersschepen (D II 6). Op voorstel van de commissie besluit de synode uit te spreken: 1. dat met dankbaarheid van al deze arbeid is kennisgenomen; 2. dat de commissie voor haar verdere arbeid en voor wat door haar toedoen aan geestelijke verzorging wordt ondernomen Gods zegen wordt toegewenst. Moderamenrapport Art. 47. De praeses stelt voor het eerste gedeelte van het moderamenrapport (A 12) bladzij voor bladzij te bespreken (bijlage 6a). Enige onnauwkeurigheden worden gesignaleerd. Verder wordt het volgende opgemerkt en gevraagd. De oplage van de acta is kleiner geworden, hetgeen is toe te juichen. Kunnen de acta nu ook niet wat dunner worden? Prof. Nauta heeft in het ouderlingenblad bepaalde suggesties gedaan. Waarom heeft het moderamen de conferentie van „Kerk en Vrede" niet bijgewoond? Het is gewenst, dat voortaan de data waarop deputaten benoemd worden door het moderamen vermeld worden èn in de acta èn in het moderamenrapport. Nu kan het voorkomen, dat bepaalde namen ontbreken. Kan er geen betere communicatie komen tussen F.A.K.A.deputaten en het moderamen? Kon niet vlugger gehandeld worden inzake het verzoek om te spreken over de openstelling van de voor- en najaarsbeurs op zondag? Moeten we de secretaresse van de actuarius niet verrassen met iets, nu ze zoveel werk opgevangen heeft tijdens de ziekte van ds. H. W. H. van Andel en na zijn overlijden? De praeses antwoordt: de acta dunner maken betekent: een verlaten van de huidige methode. Mee door de discussies te verslaan worden de acta waardevoller en levendiger. Geen der moderamenleden had gelegenheid om de conferentie van „Kerk en Vrede" te bezoeken. Wat de communicatie tussen F.A.K.A.deputaten en moderamen betreft: inderdaad waren er nu en dan haperingen, maar daar staat tegenover, dat het moderamen ervan overtuigd is, dat deze deputaten dikwijls overbezet zijn en ontzaggelijk veel van hun vrije tijd besteed hebben aan
49 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). het F.A.K.A. Er kon geen datum gevonden worden waarop het moderamen van de hervormde synode en dat van de gereformeerde synode gezamenlijk konden vergaderen om over de openstelling van de jaarbeurs op zondag te spreken. Binnenkort is er een vergadering waarop deze zaak ter sprake komt. Inzake de secretaresse van de actuarius, mejuffrouw A. D. Dresselhuis, stelt de praeses voor aan onze dankbaarheid uiting te geven op een passende en stijlvolle manier, nog op deze dag. Dit heeft de instemming van de vergadering. Een voorstel van ds. D. van Enk wordt aangenomen. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van het moderamen van de vorige synode (Middelburg 1965/66); constaterende, dat alleen het tweede gedeelte aan een commissie in handen werd gegeven ter voorbereiding van een synodale bespreking; overwegende, а. dat naar het oordeel van bovengenoemd moderamen het nogal moeilijk is het verschil aan te duiden tussen het eerste en tweede gedeelte; б. dat het eerste gedeelte ook onderwerpen bevat, die wel zeker verband houden met het toekomstig beleid dat onze kerken hebben te voeren; besluit: met ingang van de volgende synode het gehele rapport van het moderamen over de achterliggende periode commissoriaal te maken, alvorens op de voltallige synode ter bespreking te geven. Br. M. Weima weet zeker namens de andere afgevaardigden te spreken als hij het moderamen hartelijk dankt voor het vele werk, tijdens de voorbije periode gedaan. „Ik dank u hartelijk" aldus de praeses. „Jammer, dat ds. P. van Strien niet aanwezig is. We zien het als een gunst zó te mogen dienen". (Zie voor de verdere behandeling van het moderamenrapport art. 91.) Evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg Art. 48. Namens commissie IV rapporteert ds. J. C. Seegers over het rapport van de deputaten voor de evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg (H 4) (bijlage 7a en b). De commissie stelt het volgende voor De synode, kennis genomen hebbende van het vierjaarlijkse rapport van de door de generale synode van Groningen benoemde deputaten om „deel te nemen aan de arbeid van de deputaten der particuliere synode van Noord-Brabant en Limburg voor de evangelisatie" (acta, art. 69); overwegende, dat het aanbeveling verdient, het onderscheid tussen steun voor evangelisatiearbeid èn steun inzake hulpbehoevendheid duidelijk aan te geven, en — waar het om hulpbehoevendheid gaat — doeltreffender te helpen; besluit (onder voorbehoud t.a.v. de collecte) : 1. de handelingen van de deputaat goed te keuren en hem hartelijk te danken voor zijn arbeid, 2. een deputaat te benoemen met de opdracht, deel te nemen aan de arbeid van de deputaten van de particuliere synode van Noord-Brabant en Limburg voor de evangelisatie, en van die arbeid rapport uit te brengen op de volgende daarvoor aan te wijzen synode; 3. van de kerken een hele jaarlijkse collecte te vragen voor de evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg, met een hartelijke aanbeveling van deze collecte en met het verzoek haar zoveel mogelijk op de laatste zondag van oktober te houden; 4. aan generale deputaten hulpbehoevende kerken op te dragen, in overleg met
50
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
de deputaten van de particuliere synode van Noord-Brabant en Limburg voor de evangelisatie, op zodanige wijze steun te verlenen als dit voor kerken, welke zich in een overwegend rooms-katholieke omgeving bevinden, noodzakelijk is. Na bespreking geeft de praeses elk onderdeel van het commissievoorstel in bespreking en in stemming. Bij besluit 3 stelt ds. J. E. Hommes voor aan de F.A.K.A.-deputaten te verzoeken het geadviseerde collectenrooster zo samen te stellen, dat aan het verzoek onder 3 kan worden voldaan. Ds. A. C. van Nood stelt voor „met een hartelijke aanbeveling" te laten vervallen. Ouderling W. Hildering en ds. A. G. van der Stoel stellen voor de woorden „zoveel mogelijk op de laatste zondag van oktober te houden" te laten vervallen. Dr. A. Kruyswijk heeft op besluit 4 dit amendement: de woorden „welke zich in een overwegend rooms katholieke omgeving bevinden" te vervangen door „van dit ressort". De rapporteur neemt het voorstel van ds. Hommes over, evenals het amendement van dr. Kruyswijk. Het voorstel-Van Nood wordt verworpen met 6 stemmen vóór. Op voorstel van de praeses wordt besloten de bespreking over het voorstelHildering-Van der Stoel naar later te verschuiven. Er moet eerst overleg geweest zijn met drs. Spoelstra en de deputaten van de particuliere synode van NoordBrabant en Limburg voor de evangelisatie (zie verder art. 331). Een eigentijds reformatorisch evangelisatieblad nodig? Art. 49. Namens commissie IV rapporteert ouderling dr. A. H. Vonk over een brief van de classis Amersfoort met verzoek maatregelen te nemen voor de uitgave van een eigentijds reformatorisch evangelisatieblad (H 12). De commissie doet het volgende voorstel De synode, kennis genomen hebbende van het schrijven van de classis Amersfoort betreffende een uit te geven eigentijds reformatorisch evangelisatieblad; besluit: a. dit schrijven ter nadere overweging in handen te stellen van de generale deputaten voor de evangelisatie b. hiervan kennis te geven aan de classis Amersfoort. Ds. D. van Enk stelt voor aan „besluit" sub a nog toe te voegen: „en hen te verzoeken hun overwegingen nog aan deze synode bekend te maken". De synode neemt dit voorstel aan. Het besluit luidt nu in zijn geheel als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van de classis Amersfoort betreffende een uit te geven eigentijds reformatorisch evangelisatieblad; besluit: a. deze brief ter overweging in handen te stellen van de deputaten voor de evangelisatie en hen te verzoeken hun overwegingen nog aan deze synode bekend te maken; b. hiervan kennis te geven aan de classis Amersfoort. (Zie verder art. 330.) Eadio-Bloemendaal Art. 50. Namens commissie IV rapporteert dr. A. H. Vonk over een brief van de deputaten voor de radio-evangelisatie van de particuliere synode van NoordHolland, waarin verzocht wordt om financiële steun voor het radiowerk van de
51 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). kerk van Bloemendaal. Toegevoegd zijn de betreffende jaarrekening-1966 en de concept-begroting voor 1967 (H 5). De synode neemt het commissievoorstel aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van de deputaten voor de radio-evangelisatie in Noord-Holland voor de komende vier jaren ƒ 3.000,— per jaar te voteren als subsidie voor „RadioBloemendaal"; besluit: aan dit verzoek te voldoen. Instelling van een generale kas voor de predikantstraktementen Art. 51. Namens commissie VI rapporteert ouderling Chr. de Bruin over verschillende ingekomen brieven met verzoeken tot instelling van een generale kas voor de predikantstraktementen (geheel of gedeeltelijk) (K 9, 11, 13, 18, 21). De commissie komt met het volgende voorstel De synode, gelet op, de ingekomen brieven met verzoeken tot instelling van een generale kas voor de predikantstraktementen (geheel of gedeeltelijk); overwegende, dat deze verzoeken gegrond zijn op financiële moeilijkheden die terzake bij vele, hoofdzakelijk kleine kerken bestaan; dat het instellen van een generale kas deze moeilijkheden niet zou opheffen en nieuwe moeilijkheden zou veroorzaken; dat voor de oplossing van financiële moeilijkheden inzake predikantstraktementen verwezen moet worden naar deputaten hulpbehoevende kerken; besluit: aan de verzoeken tot het instellen van een generale kas voor de predikantstraktementen niet te voldoen; aan kerken met financiële moeilijkheden terzake predikantstraktementen te verwijzen naar deputaten hulpbehoevende kerken; hiervan mededeling te doen aan de particuliere synode van Friesland N.G., de classes Drachten, Ommen en Zutphen en de kerk van Puttershoek. Na bespreking wordt heel deze aangelegenheid terugverwezen naar de commissie, en komt zo later aan de orde (zie art. 246). Nederlandsch Bijbelgenootschap Art. 52. Ouderling W. P. Sytsma rapporteert namens commissie VI over een verzoek van het Nederlandsch Bijbelgenootschap om een collecte voor de jaren 1968 en 1969 (K 12). De synode neemt het commissievoorstel aan, nadat enkele kleine redactiewijzigingen zijn aangebracht. Het besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, waarin verzocht wordt om een collecte voor de jaren 1968 en 1969; overwegende, de grote betekenis van het werk van voornoemd genootschap waarom zij dit verzoek alleszins billijk acht; besluit: evenals in de jaren 1966 en 1967 (zie acta synode van Middelburg 1965/66, art. 199 en 477) ook voor de jaren 1968 en 1969 het Nederlandsch Bijbelgenootschap op de collectenlijst te plaatsen.
52
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
Calvinistische Wijsbegeerte-leerstoelen Art. 53. Namens commissie VI rapporteert ouderling W. P. Sytsma over een brief van de Stichting Bijzondere Leerstoelen voor Calvinistische Wijsbegeerte met verzoek om te worden geplaatst op de lijst van aanbevolen giften of collecten (K 17). Dr. J. van den Berg stelt voor in het commissievoorstel een nadere motivering op te nemen. Het voorstel wordt slechts ondersteund door één preadviserend lid en één lid en is dus verworpen. Het commissievoorstel wordt daarna door de synode aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de Stichting Bijzondere Leerstoelen voor Calvinistische Wijsbegeerte ; overwegende, dat steun aan deze stichting van belang is; besluit: steun te verlenen in de vorm van een aanbeveling aan de kerken en deze op te wekken tot het geven van een gift of het doen houden van een collecte in de jaren 1968 en 1969. Niet voortijdig een beroep uitbrengen Art. 54. Namens commissie II rapporteert dr. F. L. Bos over een brief van de classis Leeuwarden met het verzoek de kerken en predikanten erop te wijzen, dat geen beroep mag worden uitgebracht op een predikant, die nog niet vier jaar aan een kerk verbonden is (C 1) (bijlage 8). Na enige bespreking neemt de synode het commissievoorstel aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van de classis Leeuwarden nog eens nadrukkelijk uit te spreken, dat zowel de kerken als de predikanten zich dienen te houden aan de door de synode van Groningen 1963/64 gestelde gedragsregel, dat geen beroep wordt uitgebracht op dienaren des Woords die nog geen vier jaren in hun tegenwoordige gemeente hebben gestaan; overwegende, a. dat de synode van Groningen 1963/64 terecht niet verder is gegaan dan een dringend advies terzake; b. dat het aan de kerkeraad van een gemeente waaruit een predikant binnen de termijn van vier jaar beroepen wordt, vrij staat de beroepende kerk op haar afwijking van dit dringende advies te wijzen en zijn predikant te verzoeken een dergelijk beroep niet in overweging te nemen; c. dat de veelvuldige afwijking van deze termijn wellicht te wijten is aan het misverstand, als zou de bedoelde termijn van vier jaar betrekking hebben op de tijd tot aan het vertrek van een predikant uit zijn tegenwoordige gemeente; besluit: 1. de kerken erop te wijzen, dat het een misverstand zou zijn te menen dat aan het dringende advies van de synode van Groningen 1963/64 inzake het beroepen van predikanten, die nog maar kort in een gemeente werkzaam zijn, zou worden voldaan, indien zij maar niet binnen de vier jaar uit hun tegenwoordige gemeente behoeven te vertrekken, omdat de in de acta van die synode, art. 321, sub la genoemde termijn van vier jaar betrekking heeft op de tijd, waarbinnen als regel geen b e r o e p op een predikant dient te worden uitgebracht; 2. voor het overige niet aan het verzoek van de classis Leeuwarden te voldoen en haar daarvan kennis te geven onder overlegging van het rapport terzake.
53 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). Het beroepingswerk Art. 55. Namens commissie II rapporteert dr. F. L. Bos over een brief van de classis Dordrecht met verzoek een commissie van wijze mannen voor advies inzake het beroepingswerk in te stellen (C 3) (bijlage 9). De commissie stelt het volgende voor De synode, kennis genomen hebbende van een brief van de classis Dordrecht, waarin gewaagd wordt van de moeilijkheden in verband met het tegenwoordige predikantentekort en verschillende suggesties worden gedaan om daaraan tegemoet te komen (C 3 ) ; overwegende, 1. dat de bedoelde moeilijkheden in de komende jaren wellicht nog zullen toenemen en dat elke zinvolle suggestie dient te worden aangegrepen om die moeilijkheden zoveel mogelijk te helpen overwinnen; 2. dat in dezen zeker rekening moet worden gehouden met het apostolisch vermaan, niet slechts op eigen belang, maar ook op het belang van anderen te letten; 3. dat veelvuldiger combinatie van kleine kerken voor de dienst des Woords, als de goede wil daartoe aanwezig is, binnen het kader van de mogelijkheden valt; 4. dat het aanbeveling verdient, na te gaan of het — bij een goede doorlichting van het werk van de predikant en afstoting van werkzaamheden die evengoed door andere ambtsdragers of zelfs door gewone gemeenteleden kunnen worden verricht — eveneens tot de mogelijkheden behoort, in grotere gemeenten de predikantswij ken te vergroten, zonder de betreffende wijkpredikanten overmatig zwaar te belasten en zonder dat de opbouw van de gemeente daardoor wordt geschaad; besluit: 1. de kerken nadrukkelijk op te wekken om b.v. door combinatie voor de dienst des Woords of door vergroting van predikantswijken alles te doen wat in haar vermogen ligt om tegemoet te komen aan het nog toenemende predikantstekort; 2. in aansluiting bij de aanbeveling en het verzoek van de synode van Groningen 1963/64 acta art. 271 sub 1 b, de classicale vergaderingen te verzoeken, via haar deputaten voor hulpbehoevende kerken en haar kerkvisitatoren, de kerken voortdurend op eventuële mogelijkheden in de éne of andere richting te wijzen en desgevraagd de kerken in haar ressort behulpzaam te zijn bij het zoeken van de oplossing van zich in dezen concreet voordoende vragen en moeilijkheden; 3. de instructie van de generale deputaten voor hulpbehoevende kerken in dier voege te wijzigen dat in de bepaling, dat als regel kerken beneden het zielental van 250 die een predikant voor zich alleen wensen, financieel niet zullen worden gesteund — zie de acta van de synode van Middelburg 1965/66 art. 432 sub II& — het getal van 250 wordt verhoogd tot 300; 4. van dit besluit kennis te geven aan alle kerken en de classis Dordrecht, onder overlegging van het rapport, te danken voor haar suggesties. Na bespreking wordt op voorstel van de praeses alles naar de commissie terugverwezen, die zich nader kan bezinnen op de verschillende opmerkingen, die gemaakt zijn en die zich ook in verbinding kan stellen met leden van de synode, die suggesties aan de hand hebben gedaan (zie verder art. 171). Verbetering van het beroepingswerk Art. 56. Namens commissie II rapporteert dr. F. L. Bos over een brief van de kerkeraad te Goes, waarin een plan tot verbetering van het beroepingswerk ter tafel wordt gebracht (C 5). Het commissievoorstel wordt door de synode aangenomen. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van
54
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
een suggestie van de kerkeraad te Goes met betrekking tot de gang van zaken bij het beroepingswerk; overwegende, dat daardoor geen gezichtspunt is geopend, dat niet reeds door voorgaande synoden is overwogen; besluit: 1. geen nadere beslissing terzake te nemen; 2. hiervan kennis te geven aan de kerkeraad te Goes. Mejuffrouw A. D. Dresselhuis Art. 57. De praeses spreekt mejuffrouw A. D. Dresselhuis, die ter vergadering aanwezig is, hartelijk toe in verband met de bijzondere diensten, die ze aan de synode bewezen heeft. „We willen aan onze dankbaarheid graag uiting geven door u deze enveloppe met inhoud over te reiken" aldus de praeses. Mejuffrouw Dresselhuis dankt hartelijk en zegt toe aan het moderamen te zullen meedelen waarvoor zij het bedrag aan geld besteed heeft. Zitting van woensdag 30 augustus 1967 Art. 60.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Benoeming van dr. W. D. Jonker tot hoogleraar Art. 61. Na heropening van de publieke zitting deelt de praeses mee, dat de synode in haar comité-zitting benoemd heeft tot hoogleraar in de ambtelijke vakken aan de Theologische Hogeschool dr. W. D. Jonker te Johannesburg met 62 stemmen vóór, 4 stemmen tégen en 1 blanco-stem. Dr. Jonker zal telegrafisch op de hoogte gesteld worden van deze benoeming (zie verder art. 215, 227, 350 en 366). Tevens benoemde de synode tot deputaat voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk dr. ir. J. Smidt te Delft. Organisatie en administratie Art. 62. Namens commissie VI rapporteert ouderling Chr. de Bruin over het rapport van de deputaten voor organisatie en administratie ( K I ) (bijlage 10a en b). De rapporteur deelt mee, dat er reeds overleg is geweest met de deputaten over de verhouding deputaatschap-sectie. Hij stelt voor dit gedeelte buiten de discussie te houden. Wordt aangenomen. Bij de discussie wordt het pleit gevoerd voor aanhouding van besluit 1, omdat we nog niet de begrotingen voor 1968 en 1969 kunnen aannemen. Ook wordt naar voren gebracht, dat het wenselijk is dat F.A.K.A. en O. en A. één worden. Waarom heeft men de heer Hazelaar niet de naam „directeur" gegeven? Daaronder kunnen al zijn werkzaamheden gerangschikt worden? Maar is wel uitvoerbaar, wat men van hem wil? Iedereen kan zo een beroep op hem doen. De rapporteur van deputaten, T. van der Kooy, zegt: Hoewel er eerst de mening heerste om F.A.K.A. en O. en A. naast elkaar te laten bestaan, groeien we toe naar de mening, dat we moeten samen gaan, omdat blijkt dat er veel samenhang is tussen de vraagstukken, die elk deputaatschap tot dusver zelfstandig behandelde. Daar komt bij, dat F.A.KA.-deputaten achterop geraakt zijn en buitendien nog vele nieuwe aanvragen moeten behandelen. Wij zijn niet voor de naam „directeur", want daarin zit het besturend karakter en dit is juist niet het geval met de naam „algemeen secretaris". Zijn instructie kan gewijzigd worden, maar wat er nu in staat is inderdaad uitvoerbaar.
55 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). Hierna neemt de synode het commissievoorstel aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor organisatie en administratie (met bijlagen); besluit: 1. de aanwijzing van een quaestor-generaal, wiens functie tot nu toe was gerangschikt onder de „deputaten voor financiële zaken" (K 3), voortaan achterwege te laten (zie art. 251); 2. de instructie voor de algemeen secretaris, vervat in bijlage II van het rapport van de deputaten voor organisatie en administratie, goed te keuren en daarbij zijn functie-aanduiding vast te stellen zoals die in de instructie is gebruikt; 3. de instructie voor de directeur van het algemeen bureau van de Gereformeerde Kerken in Nederland (vastgesteld door de generale synode van Groningen 1963/64) vervallen te verklaren; 4. uit te spreken, dat het creëren van een uitvoerend orgaan c.q. bureau, alsmede het tot stand brengen van wijzigingen in de huisvesting van een bestaand orgaan of bureau, door enig college van deputaten uitsluitend kan plaats vinden in overleg met de deputaten voor organisatie en administratie, onverminderd de overigens terzake reeds bestaande regelingen, en hiervan mededeling te doen aan de colleges van deputaten voor welke dat van belang kan zijn. Bid- en dankstonden Art. 63. Namens commissie III rapporteert ouderling J. N. Spoelstra over het rapport van de deputaten voor het uitschrijven van bid- en dankstonden (A 11) (bijlage 11). Na bespreking, neemt de synode het commissie-voorstel aan, behalve punt 6: aan deze deputaten in overweging te geven het verzoek van de kerkeraad van Amsterdam-Zuid „om een boete- en bededag uit te schrijven in verband met de vreselijke oorlog in Vietnam", te willen bezien in het licht van het onder 5 bepaalde. 7 wordt nu 6. Over het al of niet opheffen van dit deputaatschap zou de rapporteur graag de deputaten zelf horen. Dr. F. L. Bos, deputaat, zegt: Als de synode dit deputaatschap wil opheffen, dan moet de kerkorde gewijzigd worden. Het deputaatschap houdt op te fungeren als de synode samenkomt. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor het uitschrijven van bid- en dankstonden; overwegende, dat het wenselijk is, dat meer duidelijkheid ontstaat over het doel van het uitschrijven van een boete- en bededag; besluit: 1. de handelingen van de deputaten voor uitschrijven van bid- en dankstonden goed te keuren; 2. dertien deputaten te benoemen (zie art. 222 sub a 5), namelijk zes dienaren des Woords met hun secundi uit de ressorten van de particuliere synoden van Groningen, Friesland (N.G.), Overijssel, Utrecht, Zuid-Holland-Oost, Zuid-HollandWest en Zeeland, en zeven ouderlingen met hun secundi uit de ressorten van de particuliere synoden van Friesland (Z.G.), Drenthe, Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland-Zuid, Noord-Brabant en Limburg; 3. aan deze deputaten op te dragen de in art. 61 K.O. genoemde taak uit te voeren en zorg te dragen voor de daaruit voortvloeiende bekendmaking aan de kerken; 4. te bepalen, dat de uitvoering van de onder 3 genoemde opdracht in de regel
56
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
slechts dan door deputaten in overweging kan worden genomen, wanneer het verzoek daartoe is gedaan door een kerkelijke vergadering of door de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid tesamen met de afgevaardigden in het kerkelijk overleg; 5. dat bij de overweging onder 4 mede in aanmerking moet worden genomen, dat het doel van het uitschrijven van een boete- en bededag niet mag zijn a. in gebedsvorm de ene of andere ernstige zaak onder de aandacht der gemeente te brengen; b. een meer de aandacht trekkend gebed naast de wekelijkse gebeden van de gemeente te plaatsen; c. een voor de Here brengen van chronische kwalen en ellendigheden van de kerk of van de wereld; maar dat het doel moet blijven: in een gemeenschappelijke, acute, ernstige noodtoestand, die er ook kan zijn wanneer chronische kwalen en ellendigheden van de kerk of van de wereld een dieptepunt hebben bereikt, de Here om uitkomst aan te roepen; 6. aan deze deputaten op te dragen aan de daarvoor aan te wijzen volgende synode (zie art. 223) van hun werkzaamheden rapport uit te brengen. (Zie hierbij ook art. 190.) Conferentie van Europese Kerken Art. 64. Namens commissie V rapporteert ds. C. van Ommen over een brief van het presidium van de Conferentie van Europese Kerken met een verzoek om contributieverhoging en bijdrage in tekort over 1966 en over een brief met verzoek om extra steun in verband met de noodzakelijke aanstelling van een fulltimesecretaris (I 39 en 35). De synode neemt het commissievoorstel aan en besluit verder dit rapport in te schuiven in het F.A.KA.-rapport. Het besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van dr. E. Emmen d.d. 6 januari 1967 en van de brieven van dr. G. G. Williams d.d. 28 april 1967 en 17 mei 1967; overwegende, dat, gelet op de argumenten in genoemde brieven en op de mondelinge toelichting van dr. E. Emmen, het billijk is, dat ook de Gereformeerde Kerken in Nederland de contributie voor de Conferentie van Europese Kerken verhogen en tegemoet komen in het tekort op 31 december 1966 van deze conferentie; besluit: na overleg met de deputaten voor het F.A.K.A.: a. de contributie te stellen op ƒ 2.500,—; b. ƒ 2.000,— over te maken als tegemoetkoming in het tekort op 31 december 1966 van de Conferentie van Europese Kerken; c. hiervan kennis te geven aan de secretaris-generaal, dr. Glen Garfield Williams. (Zie verder art. 362). Steun aan de Evangelische Molukse Kerk Art. 65. Namens commissie Y rapporteert ouderling J. Versée over een brief van J. Berg, arts te Bennekom, voorzitter van het Interkerkelijk Contact Comité Ambon-Nederland, met verzoek om steun om te komen tot een opleiding voor Ambonese predikanten in Nederland (I 33). Nadat toegevoegd is aan besluit 2 „in overleg met de deputaten voor de zending" en het besluit enigszins anders geformuleerd is, neemt de synode het commissievoorstel aan.
57 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). Dit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de briefwisseling tussen J. Berg, voorzitter van het Interkerkelijk ContactComité Ambon-Nederland (I.C.C.A.N.) en het moderamen van de Gereformeerde Kerken, tevens van J. Berg en ds. P. van Strien te Delft in de periode 29 oktober 1966 tot 24 april 1967; overwegende, dat, gelet op de in bovenbedoelde correspondentie aangetoonde noodsituatie in de Ambonese Kerken in Nederland, de Gereformeerde Kerken in Nederland aan deze situatie niet voorbij mogen gaan; besluit: 1. aan de deputaten voor de correspondentie met buitenlandse kerken op te dragen overleg te plegen met de Evangelisch Molukse Kerken in Nederland, zijnde dit de kerk met welke de Gereformeerde Kerken reeds contact gehad hebben in de persoon van ds. D. S. Pesulima; 2. tevens deze deputaten — in overleg met de deputaten voor de zending — de mogelijkheid te laten onderzoeken om samen met de Nederlandse Hervormde Kerk en de Christelijke Gereformeerde Kerken een vorm van hulpverlening te vinden, die door de drie bovengenoemde kerken kan toegepast worden en leiden zal tot het tegengaan van het proces van ontkerkelijking in beide Ambonese kerken; 3. in afwachting van de uitslag der besprekingen aan deputaten een som van ƒ 5.000,— ter beschikking te stellen. Stichting Gemeentetoerusting Art. 66. Namens commissie IV rapporteert ouderling dr. A. H. Vonk over het rapport van de waarnemers in bestuur en raad van de Stichting Gemeentetoerusting en over een brief van de Stichting Gemeentetoerusting, waarin een overzicht van verrichte werkzaamheden wordt gegeven en een verzoek om morele en financiële steun wordt gedaan (met enkele bijlagen) (J 8 en 15) (bijlage 12). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de waarnemers in het bestuur én raad van de Stichting Gemeentetoerusting; b. het schrijven (met bijlagen) van de Stichting Gemeentetoerusting d.d. mei 1967; overwegende, a. dat het gewenst is om met deze stichting contact te houden en haar arbeid te blijven volgen; b. dat begeleiding van het kringwerk in de gemeenten van rechtstreeks kerkelijk belang moet worden geacht; besluit: 1. de door haar waarnemers verrichte arbeid goed te keuren; 2. twee waarnemers te benoemen waarvan één in het stichtingsbestuur en één in de stichtingsraad (welke laatste tevens als secundus van de eerste zal optreden); 3. de Stichting Gemeentetoerusting te plaatsen op de lijst van door de synode aanbevolen giften, met dien verstande dat deze giften alleen voor het begeleiden van het kringwerk door de Stichting Gemeentetoerusting zullen worden gevraagd; 4. hiervan kennis te geven aan de Stichting Gemeentetoerusting. Ds. A. C. van Nood komt met het volgende tegenvoorstel: „De synode, kennis genomen hebbende van
58
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
a. het rapport van de waarnemers in het bestuur en de raad van de Stichting Gemeentetoerusting; b. het schrijven (met bijlagen) van de Stichting Gemeentetoerusting d.d. mei 1967; overwegende, a. dat het werk van de Stichting Gemeentetoerusting bedoelt zelfstandig o.a. door kringwerk en publicaties aan de arbeid der plaatselijke kerken en aan de daar noodzakelijke gemeentetoerusting dienst te verlenen; b. dat uit het rapport der waarnemers niet is gebleken, dat het in de bedoeling van de stichting ligt om op korte termijn deze arbeid in kerkelijke banen te leiden; besluit: 1. de beide waarnemers dank te brengen voor hun verrichte arbeid; 2. aan de Stichting Gemeentetoerusting mede te delen met belangstelling en dankbaarheid uit het rapport der waarnemers kennis te hebben genomen van de arbeid der stichting; 3. aan de kerken die van de diensten der stichting gebruik willen maken aan te bevelen dan ook door een financiële bijdrage (of eventuele collecte) hiervoor de benodigde gelden beschikbaar te helpen stellen; 4. op het verzoek van de Stichting Gemeentetoerusting opnieuw de gevraagde waarnemers in stichtingsbestuur en stichtingsraad te benoemen, met de opdracht adviserend aan de beraadslagingen van de stichting deel te nemen en de volgende synode in te lichten over de verdere arbeid van de genoemde stichting". De praeses geeft dit tegenvoorstel in bespreking. Overweging a van het voorstel-Van Nood wordt aangenomen en overweging a van het commissievoorstel wordt nu b, terwijl overweging b van het commissievoorstel vervalt. Overweging b van het voorstel-Van Nood wordt nu c. Twee preadviserende leden verklaren zich hiertegen. Besluit 1 en 2 van het voorstel-Van Nood worden door de synode overgenomen. Het voorstel van ds. E. J. Oomkes om besluit 3 van het commissierapport te laten vervallen wordt verworpen met 16 stemmen vóór. Besluit 3 van het voorstelVan Nood wordt aanvaard met 41 stemmen vóór en 13 tégen. Ook 2 preadviserende leden verklaren zich tégen. Na enige discussie wordt ook de tekst vastgesteld van besluit 4 en 5. Het geheel luidt nu als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de waarnemers in het bestuur en de raad van de Stichting Gemeentetoerusting; b. de brief (met bijlagen) van de Stichting Gemeentetoerusting d.d. mei 1967; overwegende, a. dat het werk van de Stichting Gemeentetoerusting bedoelt zelfstandig o.a. door kringwerk en publicaties aan de arbeid der plaatselijke kerken en aan de daar noodzakelijke gemeentetoerusting dienst te verlenen; 5. dat het daarom gewenst is met deze stichting contact te houden en haar arbeid te blijven volgen; c. dat uit het rapport der waarnemers niet is gebleken, dat het in de bedoeling van de stichting ligt om op korte termijn deze arbeid in kerkelijke banen te leiden; besluit: 1. de beide waarnemers dank te brengen voor hun verrichte arbeid; 2. aan de Stichting Gemeentetoerusting mede te delen met belangstelling en dankbaarheid uit het rapport der waarnemers kennis te hebben genomen van de arbeid der stichting; 3. aan de kerken, die van de diensten der stichting gebruik willen maken, aan te bevelen dan ook door een financiële bijdrage (of eventueel collecte) hiervoor de benodigde gelden beschikbaar te helpen stellen;
59 Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50). 4. twee waarnemers te benoemen waarvan één in het stichtingsbestuur en één in de stichtingsraad (welke tevens als secundus van de eerste zal optreden) (zie art. 222 sub I 10) met de opdracht adviserend aan de beraadslagingen van de stichting deel te nemen en de volgende synode (zie art. 223) in te lichten over de verdere arbeid van de genoemde stichting; 5. hiervan kennis te geven aan de Stichting Gemeentetoerusting. Gereformeerde Oecumenische Synode Art. 67. Aan de orde komt nu het rapport van commissie V, dat handelt over het rapport van de deputaten voor de behartiging van de zaken van de Gereformeerde Oecumenische Synode; over een brief van de samenroepende kerk van Amsterdam met uitnodiging voor en eerste gegevens over de G.O.S., die in 1968 in Nederland zal bijeenkomen; en over een brief van de secretaris-generaal van de G.O.S. met uitnodiging voor en mededelingen over de van de G.O.S. uitgaande conferentie over zending en evangelisatie, te houden van 5 tot 9 augustus 1968 in Baarn (11, 18 en 25) (bijlage 13a en b). De commissie doet het volgende voorstel. De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de deputaten, b. het schrijven van de Gereformeerde kerk te Amsterdam, c. en dat van de algemeen secretaris van de G.O.S. besluit: 1. deze deputaten te dechargeren onder dankzegging van de door hen verrichte arbeid ten bate van de G.O.S.; 2. goed te keuren hetgeen door de deputaten is gedaan tot hulpverlening aan de behoeftige Evangelisch Reformierte Landeskirche in Oostenrijk; 3. de hulpverlening aan genoemde kerk in Oostenrijk voortaan op te dragen aan het deputaatschap voor correspondentie met de buitenlandse kerken; 4. vier stemhebbende en vier niet stemhebbende afgevaardigden aan te wijzen tot het bijwonen van de G.O.S. 1968 te Amsterdam; en twee afgevaardigden voor het bijwonen van de G.O.S. Zendingsconferentie Baarn 1968 en daarbij rekening te houden met de wens van de algemeen secretaris dat dit mensen zijn uit de kring van zending en evangelisatie; 5. goed te keuren dat het onderwerp: „De geestelijke verzorging van zeevarenden" door P. G. Schrotenboer, algemeen secretaris der G.O.S., op het agendum geplaatst zal worden en aan de deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart te verzoeken daarbij een schriftelijke toelichting te geven; 6. aan de kosten verbonden aan de reeds eerder genoemde synode en conferentie op basis van een billijke verdeling bij te dragen; 7. opnieuw vijf deputaten (met drie secundi) te benoemen voor de behartiging van de zaken van de G.O.S., en hun op te dragen: a. aandacht te blijven geven aan de voorbereiding van de in 1968 bijeen te komen G.O.S. via de reeds gevormde voorbereidingscommissie, aan wie het treffen van nodige regelingen voor het samenkomen van genoemde G.O.S. is opgedragen; b. in overleg met de deputaten voor de correspondentie met de buitenlandse kerken, alsmede met de betreffende deputaten van de Christelijke Gereformeerde kerken de mogelijkheid van het houden van een regionale Conferentie van Europese Gereformeerde kerken nader te overwegen; daartoe mede contact op te nemen met afgevaardigden van andere Europese Gereformeerde kerken op de eerstkomende G.O.S., en zo mogelijk concrete voorstellen hieromtrent te doen aan de volgende generale synode; c. toe te zien dat voldoende informatie over onze kerken, hetzij door middel van het „Nieuws Uitwisselingsblad" hetzij langs andere weg aan onze in de G.O.S. samenwerkende zusterkerken ter beschikking wordt gesteld.
60
Zitting van dinsdag, 29 augustus 1967 (art. 1*9—50).
Een voorstel van ds. P. Visser om besluit 3 te beginnen met de volgende woorden: „het contact met e n . . w o r d t aanvaard. Verder zal besluit 5 van het commissierapport vervangen worden door besluit 4 van het deputatenrapport. Br. M. Weima noemt nog als punten voor het agendum van de eerstvolgende G.O.S. „Kerk en Industrie" en „Kerk en Recreatie". Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de deputaten voor de behartiging van de zaken van de Gereformeerde Oecumenische Synode; b. een brief van de gereformeerde kerk te Amsterdam; c. een brief van de algemeen secretaris van de Gereformeerde Oecumenische Synode; besluit: 1. deze deputaten te déchargeren onder dankzegging voor de door hen verrichte arbeid ten bate van de G.O.S.; 2. goed te keuren hetgeen door de deputaten is gedaan tot hulpverlening aan de behoeftige Evangelische Reformierte Landeskirche in Oostenrijk; 3. het contact met en de hulpverlening aan genoemde kerk in Oostenrijk voortaan op te dragen aan het deputaatschap voor de correspondentie met buitenlandse kerken; 4. vier stemhebbende en vier niet-stemhebbende afgevaardigden aan te wijzen tot het bijwonen van de G.O.S.-1968 te Amsterdam; en twee afgevaardigden voor het bijwonen van de G.O.S.-zendingsconferentie Baarn 1968 en daarbij rekening te houden met de wens van de algemeen secretaris dat dit mensen zijn uit de kring van zending en evangelisatie; 5. aan de secretaris-generaal van de G.O.S., dr. P. G. Schrotenboer te Grand Rapids, te verzoeken op het agendum van de eerstkomende G.O.S. namens onze kerken te plaatsen: „de geestelijke verzorging van zeevarenden" en aan de deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart te verzoeken daarbij een schriftelijke toelichting te geven; 6. aan de kosten, verbonden aan de reeds eerder genoemde synode en conferentie, op basis van een billijke verdeling bij te dragen; 7. opnieuw een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub I I ) voor de behartiging van de zaken van de Gereformeerde Oecumenische Synode en hun op te dragen: a. aandacht te blijven geven aan de voorbereiding van de in 1968 bijeen te komen G.O.S. via de reeds gevormde voorbereidingscommissie, aan welke het treffen van de nodige regelingen voor het samenkomen van genoemde G.O.S. is opgedragen; b. in overleg met de deputaten voor de correspondentie met buitenlandse kerken, alsmede met de betreffende deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken de mogelijkheid van het houden van een regionale conferentie van Europese gereformeerde kerken nader te overwegen; daartoe mede contact op te nemen met afgevaardigden van andere Europese gereformeerde kerken op de eerstkomende G.O.S. en zo mogelijk concrete voorstellen hieromtrent te doen aan de volgende generale synode (zie art. 223) ; c. toe te zien dat voldoende informatie over onze kerken, hetzij door middel van het „Nieuws-Uitwisselingsblad" hetzij langs andere weg aan onze, in de G.O.S. samenwerkende, zusterkerken ter beschikking wordt gesteld (zie hierbij ook art. 273). Kanselboodschap voor de vredesweek Art. 68. Namens commissie I rapporteert dr. C. Gilhuis over de kanselboodschap voor de vredesweek 1967 (J 26).
Zitting van donderdag, 31 augustus 1967 (art. 73—7U)
61
De praeses heet welkom mevrouw dr. F. T. Diemer-Lindeboom en mr. D. W. O. A. Grosheide, deputaten voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk. De commissie doet het volgende voorstel De synode, kennis genomen hebbende van de kanselboodschap voor de vredesweek en van het advies-rapport van commissie I, besluit: de kanselboodschap voor de vredesweek te aanvaarden en met een begeleidend schrijven de kerken toe te zenden. Na de bespreking deelt de praeses mee dat het volgende voorstel is binnengekomen: „De synode, kennis genomen hebbende van de kanselboodschap van het comité interkerkelijke vredesweek; van oordeel, dat deze kanselboodschap niet beantwoordt aan de boodschap van het evangelie, zoals die van Christus' kerk in de wereld van vandaag mag worden verwacht; besluit: 1. de kanselboodschap van het comité interkerkelijke vredesweek niet te aanvaarden; 2. een eigen kanselboodschap te laten uitgaan, die op zondag 8 oktober 1967 in onze kerken zal worden voorgelezen". Dit voorstel was ondertekend door ds. Th. Boersma, ds. W. Wiersma en ouderling J. N. Spoelstra. Dr. F. L. Bos wil het besluit van de commissie als volgt lezen: „de kanselboodschap voor de vredesweek voor eigen kerken te corrigeren in de geest van de opmerkingen in het rapport terzake". De praeses stelt voor de discussie over J 26 morgenochtend voort te zetten. De vergadering gaat hiermee akkoord (zie verder art. 71). Zitting van donderdag 31 augusus 1967 Kanselboodschap voor de vredesweek Art. 71. De praeses geeft een tweede ronde voor de bespreking van de tekst van de kanselboodschap voor de vredesweek (zie art. 68). Hierna deelt de praeses mee, dat dr. F. L. Bos zijn amendement van gisteren heeft ingetrokken en dat hij een nieuw amendement heeft ingediend, mede ondertekend door dr. O. C. Broek Roelofs en mr. U. Strikwerda. Dit amendement luidt als volgt: „De synode, kennis genomen hebbende van de kanselboodschap . . . enz. overwegende, dat, hoezeer de kern van het evangelie gelegen is in „de vrede van Christus" (Col. 3 vs. 15), die dieper gaat en verder strekt, de in deze kanselboodschap bedoelde politiek-sociale vrede onder de volken uiteraard in dat evangelie ligt besloten ; besluit: de kanselboodschap voor de vredesweek te aanvaarden". Verder is er een voorstel ingediend door ds. A. C. van Nood, drs. A. I. Koffeman, drs. G. Y. Vellenga en ds. C. H. Appelo, dat als volgt luidt: „De synode, kennis genomen hebbende van de kanselboodschap voor de vredesweek, zoals voorgesteld door het Interkerkelijk
62
Zitting van dinsdag,
29
augustus 1967 (art. 1*9—50).
Beraad inzake Vredesvraagstukken en van de vredeskrant, die reeds aan alle kerken werd toegezonden; van oordeel, a. dat de inhoud van genoemde stukken niet van dien aard is, dat ze in alle opzichten beantwoordt aan wat men als kerk daarvan had mogen verwachten; b. dat met name in zulke stukken — waarin de kerk ook naar buiten optreedt — het geven van een duidelijk eigen getuigenis voorkeur kan verdienen boven een gezamenlijk getuigenis in dezen met anderen, wanneer daarin de eigen kracht van het Schriftuurlijk getuigenis te weinig doorklinkt; besluit: 1. zich niet zonder meer achter de voorgestelde kanselboodschap voor de vredesweek te stellen om die bij de kerken aan te bevelen, doch het in de vrijheid der kerken te laten hiervan al of niet gebruik te maken; 2. een krachtig beroep te doen op onze kerken a. zich in de vredesweek ernstig te bezinnen op de vragen van oorlog en vrede; b. op de vredeszondag hieraan bijzondere aandacht te schenken, zowel in de prediking als in een ootmoedig smeekgebed tot God". Ds. Th. Boersma deelt, mede namens ds. W. Wiersma en ouderling J. N. Spoelstra, mee, dat zij hun gisteren ingediend voorstel intrekken ten gunste van het voorstelVan Nood c.s. De praeses geeft nu in bespreking het voorstel van de commissie, het amendement-dr. F. L. Bos c.s. en het voorstel-Van Nood c.s. Hierna delen ds. Van Nood c.s. mee, dat zij „van oordeel" sub b intrekken, mede om zoveel mogelijk eenstemmigheid te bevorderen. De kerken zijn nu eenmaal verschillend van structuur. Na enige discussie wordt besloten het „overwegende" van het amendement van dr. F. L. Bos c.s. in te brengen in het commissievoorstel en „besluit" sub 2 van het voorstel-Van Nood c.s. te maken tot „besluit" 2 van het commissievoorstel. Er wordt nu een hoofdelijke stemming gehouden over het commissievoorstel, zoals het zojuist geredigeerd is en over het voorstel-Van Nood c.s. Het commissievoorstel krijgt 48 stemmen, het voorstel-Van Nood c.s. 19 stemmen. De uiteindelijke redactie van de brief aan de kerkeraden zal door de commissie in overleg met het moderamen worden vastgesteld. Ook wordt nog uitgesproken, dat onze kerken niet mee de verantwoordelijkheid dragen voor de inhoud van de vredeskrant. De tekst van het aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de kanselboodschap voor de vredesweek en van het advies-rapport van commissie I ; overwegende, dat, hoezeer de kern van het evangelie gelegen is in „de vrede van Christus" (Col. 3 vs. 15) die dieper gaat en verder strekt, de in deze kanselboodschap bedoelde politiek-sociale vrede onder de volken uiteraard in dat evangelie ligt besloten ; besluit: 1. de kanselboodschap voor de vredesweek te aanvaarden en met een begeleidende brief aan de kerken toe te zenden; 2. een krachtig beroep te doen op onze kerken a. zich in de vredesweek ernstig te bezinnen op de vragen van oorlog en vrede; b. op de vredeszondag hieraan bijzondere aandacht te schenken, zowel in de prediking als in een ootmoedig smeekgebed tot God. Ontslagaanvrage van H. Hoekstra Art. 72. Namens commissie III rapporteert ouderling W. Euser over een ver-
Zitting van donderdag, 31 augustus 1967 (art. 73—7U)
63
zoek van de heer H. Hoekstra te Rotterdam om hem per 15 april 1968 ontslag te verlenen als archivaris (A 13). De synode neemt het commissievoorstel aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van de heer H. Hoekstra om ontslag uit zijn functie van archivaris van het algemeen kerkelijk archief met ingang van 15 april 1968; besluit: 1. aan de heer H. Hoekstra op de meest eervolle wijze ontslag te verlenen als archivaris van het algemeen kerkelijk archief, onder dankzegging voor de uitnemende diensten aan de kerken bewezen; 2. dat ontslag te doen ingaan op 15 april 1968. Examen K. W. Kakes Art. 73. Namens commissie VI rapporteert drs. A. I. Koffeman over een brief van de hoogleraren aan de Theologische Hogeschool en de theologische faculteit van de Vrije Universiteit, waarin meegedeeld wordt, dat overeenkomstig de bepalingen van art. 29 van de acta van de synode van Leeuwarden 1920 werd geexamineerd de heer K. W. Kakes te Kockengen. De synode neemt het commissievoorstel aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van de hoogleraren van de Theologische Hogeschool en de theologische faculteit van de Vrije Universiteit inzake een examen overeenkomstig art. 29 van de acta van de generale synode van Leeuwarden 1920, afgenomen aan br. Klaas Willem Kakes te Kockengen; besluit: 1. de hoogleraren, die het examen hebben afgenomen, hartelijk te danken voor hun arbeid; 2. de algemeen secretaris te machtigen de door deze hoogleraren voor dit examen gemaakte reiskosten te vergoeden. Vormingswerk Art. 74. Namens commissie IV rapporteert ouderling dr. A. H. Vonk over het rapport van de deputaten voor advies inzake eventuele coördinatie van het vormingswerk (J 7) (bijlage 15a en b). De praeses heet de deputaat ds. H. H. Grosheide van harte welkom. De commissie komt met het volgende voorstel De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor het vormingswerk, overwegende, dat het vormingswerk van groot belang moet worden geacht voor het komen van het Koninkrijk Gods, van oordeel, dat het Gereformeerde vormingswerk zo doeltreffend mogelijk dient te worden georganiseerd, en dat een raad voor Vormingswerk daarbij goede diensten zal kunnen verrichten; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren; 2. uit te spreken dat het in de huidige situatie om praktische redenen uiterst gewenst is dat vormingswerk voor ambtsdragers en voor andere werkers in kerkelijke arbeid van de kerk uitgaat, althans in zeer nauw verband met de kerk geschiedt; 3. een drietal deputaten te benoemen en hun op te dragen:
64
Zitting van dinsdag,
29
augustus 1967 (art. 1*9—50).
a. de kerkelijke vergaderingen op te wekken te onderzoeken of er op hun terrein behoefte is aan vormingswerk voor ambtsdragers en andere werkers in kerkelijke arbeid, en indien dit het geval is er aan mee te werken dat in deze behoefte wordt voorzien en het Gereformeerde Vormingswerk, al of niet in internaatsverband, krachtig te steunen; b. contact op te nemen met alle instanties en instellingen binnen de Gereformeerde kerken die zich bezig houden met vormingswerk, al of niet in internaatsverband, of die dit vormingswerk zullen aanvatten, om te komen tot het oprichten van een Gereformeerde Eaad voor Vormingswerk, en zo nodig en desgewenst in eerste instantie leiding te geven aan het werk van deze raad, dit onder beding dat deze deputaten geen enkele financiële verplichting t.a.v. het vormingswerk voor de generale synode zullen mogen aangaan. Na de bespreking wordt besloten dat deputaten en commissie samen overleg met elkaar zullen plegen over de tekst van een nieuw voorstel (zie verder art. 78). Geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie Art. 76. Namens commissie VI rapporteert ds. H. Scholing over het rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie (D I 3) (bijlage 16). Nadat besloten is het punt „overwegende" eruit te laten, wordt het voorstel van de commissie aanvaard. Het besluit van de synode luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie en de daarin vervatte voorstellen; besluit: 1. de handelingen van de deputaten voor de geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie in de jaren 1963—'66 goed te keuren, en voor wat de financiën betreft, hen te dechargeren van het beheer der financiën in de jaren 1965 en 1966, met dankzegging voor hun arbeid; 2. een aantal deputaten te benoemen voor de geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie (zie art. 222 sub D I 4) en hun op te dragen: a. alles te doen wat een goede geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie zou kunnen bevorderen; b. met de gereformeerde predikanten, die in deze inrichtingen werken, contact te onderhouden; c. de kerken op te wekken met alle kracht de pastorale en diakonale nazorg van vrijgelatenen en het contact met de gezinnen van gedetineerden op zich te nemen en hiervoor ook voeling te houden met de plaatselijke afdeling van de protestants-christelijke reclasseringsvereniging, en de gereformeerde gestichtspredikanten aan te sporen zoveel mogelijk gebruik te maken van het interkerkelijk intermediair aan de Maliesingel 26 te Utrecht om de betrokken kerkeraden in te lichten over de gedetineerden en de vrijgelatenen; d. pogingen te doen om uit onze kerken geschikte krachten aan te trekken voor deze arbeid; e. uit hun midden voor de vertegenwoordiging van de Gereformeerde Kerken in de interkerkelijke commissie voor de geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie (I.C.J.) een tweetal gewone leden en een adviserend lid voor te stellen aan de synode, ter voordracht aan het C.I.O., om met deze interkerkelijke commissie mede te behartigen de arbeid, die aan haar is toevertrouwd in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie;
Zitting van donderdag, 31 augustus 1967 (art. 73—7U)
65
ƒ. aandacht te schenken aan de lectuurvoorziening en deze zo mogelijk uit te breiden; g. van hun handelingen rapport uit te brengen aan de volgende daarvoor aan te wijzen generale synode (zie art. 223); 3. deputaten te machtigen in de periode 1968—1971 zodanig jaarlijks een bijdrage aan de kerken te vragen, onder aanbeveling van de synode en in overleg met de deputaten voor het F.A.K.A. Verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het buitenland Art. 77. Namens commissie V rapporteert ouderling J. Versée over het rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het buitenland (D II 1) (bijlage 17). Nadat na de bespreking een paar wijzigingen en aanvullingen in het commissievoorstel zijn aangebracht, wordt dit aangenomen. Ook wordt besloten een hartelijke brief te zenden aan ds. mr. W. S. de Vries te Voorburg, die gedurende vele jaren heel veel heeft gedaan voor het werk onder de verstrooide Nederlanders in het buitenland. Bovendien zal het moderamen in een brief aan de kerkeraden erop wijzen, dat zü gemeenteleden, die naar het buitenland gaan, dienen in te lichten, dat dezen hun attestaties tijdig moeten aanvragen. Het besluit van de synode luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het buitenland; besluit: 1. de handelingen van deze deputaten onder dankzegging voor hun arbeid goed te keuren en hen te déchargeren van het financieel beheer (zie art. 183); 2. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub D II 1) met de opdracht : a. in het algemeen alles te doen wat nodig is, en met de beschikbare middelen mogelijk, voor de geestelijke verzorging van de verstrooide Nederlandse gereformeerden in Duitsland, Engeland, Frankrijk en Zwitserland, en waar elders in Europa de noodzaak en de mogelijkheid hiervan zich voordoen; b. de kerk van Brussel te blijven steunen in de geestelijke verzorging van de verstrooide gereformeerden in het Frans sprekende deel van België en Luxemburg; c. het werk van ds. H. van den Brink in Spanje met belangstelling en steun te blijven volgen; d. de vraag te onderzoeken of er officiële contacten gelegd dienen te worden met de oecumenische Hollandse Gemeente in Berlijn en de Nederlandse Gemeente in Düsseldorf; e. van hun handelingen te rapporteren op de daarvoor aangewezen generale synode (zie art. 223). Vormingswerk Art. 78. Commissie IV komt met een nieuw voorstel inzake het vormingswerk. Dit voorstel wordt door de synode aanvaard (zie art. 74). Nog wordt de opmerking gemaakt, dat ook de vorming van bedrijfsjeugd onder dit deputaatschap valt en niet onder „kerk en industrie". Het besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor het vormingswerk;
66
Zitting van donderdag, 31 augustus 1967 (art.73—7U)66
van oordeel, dat het gereformeerde vormingswerk zo goed mogelijk dient te worden opgezet ; besluit: I. de handelingen van de deputaten goed te keuren en haar waardering uit te spreken voor de door hen in zo korte tijd verrichte arbeid; II. uit te spreken: 1. dat het in de huidige situatie om praktische redenen uiterst gewenst is, dat vormingswerk voor ambtsdragers en voor andere werkers in kerkelijke arbeid van de kerk uitgaat, althans in zeer nauw verband met de kerk geschiedt; 2a. dat het noodzakelijk is, dat zo spoedig mogelijk wordt opgericht een gereformeerde raad voor vormingswerk, waaraan deelnemen alle instanties en instellingen die óp het terrein van de Gereformeerde Kerken vormingswerk in interkerkelijk verband (willen gaan) verrichten en voorts die andere instanties voor vormingswerk, die naar het oordeel van deze raad zelf aan zijn werk zouden moeten deelnemen; b. dat de taak van deze raad o.m. zou moeten zijn: de bezinning op het vormingswerk, de planning van het vormingswerk, verdeling van de taken tussen de diverse instellingen voor vormingswerk, overleg over het vormingswerk, dit alles voorzover het vormingswerk op het terrein van de Gereformeerde Kerken betreft; c. dat deze raad slechts een voorlopig karakter zou moeten dragen; d. dat de kosten van deze raad, voorzover ze niet door de deputaten voor het vormingswerk gemaakt worden, gedragen moeten worden door de aan de raad deelnemende instanties en instellingen; 3. dat er geen bezwaar tegen is, dat de gereformeerde vormingscentra zich aansluiten bij de „Federatie van Vormingscentra,,; III. een drietal deputaten voor het vormingswerk te benoemen (zie art. 222 sub 74) met de opdracht: 1. te pogen bovengenoemde raad tot stand te doen komen; 2. aan het werk van deze raad leiding te geven; 3. de kerkelijke vergaderingen op te wekken: a. te onderzoeken of er op hun terrein behoefte is aan vormingswerk voor ambtsdragers en voor andere werkers in kerkelijke arbeid en indien zulks het geval is er aan mee te werken, dat in deze behoefte wordt voorzien, b.v. door mee te werken aan de oprichting en instandhouding van een gereformeerde instelling voor vormingswerk, een gereformeerd vormingscentrum of een gereformeerde afdeling van een interkerkelijk vormingscentrum; dit alles in overleg met de onder II genoemde op te richten raad voor vormingswerk; b. het gereformeerd vormingswerk (al of niet in internaatsverband) krachtig en zo nodig en mogelijk ook financieel te steunen; c. er acht op te geven dat de kerken een goede zeggenschap hebben over het vormingswerk voor ambtsdragers en voor andere werkers in kerkelijke arbeid op het terrein van die kerken; 4. aan de volgende synode (zie art. 223) rapport uit te brengen van hun werkzaamheden en van die van de raad voor vormingswerk. IV. aan de Stichting Steun Kerkbouw te verzoeken te willen overwegen desgevraagd financiële steun te verlenen bij het bouwen van gereformeerde vormingscentra (zie hierbij art. 296). Grotestadsvraagstuk Art. 79. Namens commissie VII rapporteert ouderling M. Weima over een brief van de classis Amsterdam, waarin ze om raad en hulp vraagt in de moeilijke situatie, waarin de kerk van Amsterdam als grotestadskerk is komen te verkeren
Zitting van donderdag, 31 augustus 1967 (art. 83—8U)
67
en een brief van de classis Botterdam met een inhoud van gelijke strekking ( C 4 en 6). Het commissievoorstel wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de verzoeken van de classes Amsterdam en Rotterdam in verband met de problemen van de grotestadskerken; besluit: een studiecommissie ad hoe te benoemen teneinde zo mogelijk nog deze synode te adviseren ten aanzien van bovengenoemde problemen — en deze commissie zo samen te stellen dat daarin in elk geval zitting hebben vertegenwoordigers van de deputaten „kerkopbouw" en van de deputaten voor de evangelisatie en voorts hieraan toe te voegen één of meer financiële en organisatorische deskundigen en één deskundige op het gebied van het kerkrecht (zie verder art. 166 en 309). Evangelie onder Israël Art. 80. Namens commissie IV rapporteert ds. J. C. Seegers over het rapport van de deputaten voor de evangelieverkondiging onder Israël; over een brief van de deputaten, waarin zij meedelen, dat zij het traktement van ds. R. Bakker hebben vastgesteld overeenkomstig de door de synode vastgestelde regeling voor de predikantstraktementen en over een brief van deze deputaten, waarin ze verzoeken het actuariaat van hun deputaatschap voor de eerstkomende jaren tot een volledige betrekking te maken (G 4, 5 en 6) (bijlage 18a en b). De praeses heet welkom deputaat ds. W. Reeskamp en de actuarius van de deputaten, ds. C. B. Bavinck. Na de bespreking wordt besloten de punten inzake de benoeming van ds. C. B. Bavinck tot actuarius en de vaststelling van het traktement van ds. R. Bakker aan te houden. Overigens wordt het commissievoorstel aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de evangelieverkondiging onder Israël over de periode 1963—1967; besluit: 1. de arbeid van deputaten goed te keuren, hun décharge te verlenen van het gevoerde financieel beleid (zie art. 183) en hen te danken voor hun arbeid; 2. voor de arbeid van de verkondiging van het evangelie onder Israël een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub G 4) en hun op te dragen: a. de arbeid in Nederland, in samenwerking met de kerken van Amsterdam, Amsterdam-Zuid, 's-Gravenhage-Oost en Rotterdam voort te zetten en, waar dat mogelijk is, ook elders in ons land deze arbeid te stimuleren; b. in samenwerking met de kerk van Brussel volle aandacht te geven aan de verkondiging van het evangelie onder de Joden in België; c. de arbeid in Tiberias, omvattende zowel het werk van ds. J. M. Snoek alsook al het overige werk dat verricht wordt in het aldaar gevestigde centrum, te behartigen en de daarvoor benodigde gelden naar het aandeel onzer kerken voor die arbeid, ter beschikking te stellen; d. de voor deze arbeid in Tiberias nodige samenwerking met de Church of Scotland en de Nederlandse Hervormde Kerk te bestendigen; e. de arbeid onder studerenden en afgestudeerden in Jeruzalem voort te zetten en ds. Snoek in staat te stellen mede te werken in de aldaar opgerichte „fraternity" alsook zijn studie en contacten vruchtbaar te doen zijn voor de uitgave van de monografieën-serie „Verkenning en Bezinning"; ƒ. door lectuur en voorlichting binnen onze kerken niet slechts de zaak van de evangelieverkondiging onder Israël maar ook het verkrijgen van een schriftuurlijke
68
Zitting van donderdag, 31 augustus 1967 (art.73—7U)68
visie op het Joodse volk en de verhouding van de kerk tot dit volk te dienen; g. de studie van de vragen rondom Israël in de „studiekring" te bevorderen en deze studie in het algemeen te dienen door de instandhouding en uitbreiding van de Israël-bibliotheek; h. de samenspreking met andere kerken in ons land in I.C.I. en in internationaal verband in het internationaal comité voort te zetten; i. het contact en waar mogelijk de samenwerking met de hervormde raad en de christelijke gereformeerde deputaten te bestendigen; j. tot alle kerken binnen het kerkverband het verzoek te richten om in elk van de komende vier jaren op de eerste kerstdag of anders op een hele zondag, een collecte te houden voor de evangelieverkondiging onder Israël, en deze aan het A.K.B. over te maken, zulks met dien verstande, dat kerken die zelf in eigen kring arbeid onder de Joden verrichten, een deel van de opbrengst van deze collecte voor de eigen arbeid mogen bestemmen, doch zulks alleen, nadat overleg is gepleegd met deputaten; k. de aanwezige en inkomende gelden te beheren en de vereiste uitgaven te doen (zie voor de toegewezen geldmiddelen art. 248 en 878); l. op de generale synode die in 1971 zal worden gehouden (zie art. 223) rapport uit te brengen van de arbeid door hen verricht. Evangelisatie in België Art. 81. Namens commissie IV rapporteert ds. J. C. Seegers over het rapport van de deputaten voor de evangelisatie in België (H 5) (bijlage 19). Na de bespreking aanvaardt de synode het commissievoorstel, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de evangelisatie in België over de periode 1963/1967; besluit: 1. de handelingen van de deputaten goed te keuren, hun décharge van hun financieel beheer te verlenen en hun dank te zeggen voor hun arbeid; 2. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub H 5) met de opdracht: a. advies te geven aan de Gereformeerde Kerken in België bij het beroepen van evangelisatiepredikanten en evangelisten, bij het opstellen van instructies voor deze predikanten en evangelisten, en verder in alle zaken, die voor de goede zorg van de evangelisatiearbeid in België nodig zijn; b. toezicht te houden op het naleven van de onder a genoemde instructies; c. coördinerend en stimulerend werkzaam te zijn bij de arbeid der evangelisatie van de Gereformeerde Kerken in België; d. geldelijke steun te verlenen aan de Gereformeerde Kerken in België voor haar evangelisatiearbeid; e. medewerking en steun te verlenen aan de Stichting „De Open Poort"; ƒ. van hun werkzaamheden verslag uit te brengen op de volgende daarvoor aan te wijzen synode (zie art. 223); 3. jaarlijks een collecte uit te schrijven voor de evangelisatie in België (zie voor de toegewezen geldmiddelen art. 248 en 378). W. van Straten te 's-Gravenhage Art. 82. Namens commissie III rapporteert ouderling W. Euser over een brief van br. W. van Straten te 's-Gravenhage, waarin hij verzoekt om in de kerkelijke stukken zoveel mogelijk het gebruik van vreemde woorden te vermijden (N 2). De synode brengt een paar redactiewijzigingen in het voorstel aan en aanvaardt het daarna. Het luidt als volgt: De synode,
Zitting van donderdag, 31 augustus 1967 (art. 83—8U)
69
kennis genomen hebbende van de brief van br. W. van Straten te 's-Gravenhage met het verzoek door middel van een artikel in de kerkorde het gebruik van de volkstaal te bevorderen boven het gebruik van vreemde woorden en kerklatijn; overwegende, a. dat een juist gebruik van goed Nederlands in spreek- en schrijftaal altijd aanbeveling verdient en dat daarvoor geen voorschriften nodig zijn; b. dat het gebruik van een Latijnse aanduiding op zichzelf het goed begrijpen van een zin niet in de weg behoeft te staan, maar dat niettemin het zoveel mogelijk gebruiken van de Nederlandse taal terwille van de gehele gemeente stellig de voorkeur verdient; besluit: 1. aan het verzoek van br. W. van Straten niet te voldoen; 2. aan br. Van Straten een brief te schrijven, waarin het standpunt van de synode duidelijk gemaakt wordt, onder toezending van het rapport. Wijze van samenkomen van de generale synode enz. Art. 83. Namens commissie II rapporteert ds. A. C. van Nood over het rapport van de deputaten voor advies inzake de wijze van samenkomen van de generale synode, haar besluitvorming, alsmede die van haar moderamen en deputaatschappen (J 12). Deputaten konden nog niets meedelen over de nadere uitwerking van de visie op de organisatievorm van de gemeenschappelijke arbeid der kerken en zo konden ze aan de opdracht, die de synode van Middelburg hen gaf om op deze synode te rapporteren, niet voldoen. De commissie spreekt de hoop uit, dat bij een eventuele ontvangst van de nodige stukken misschien nog op de voortgezette zittingen van de synode over deze zaak kan worden gerapporteerd. Is dit niet het geval, dan meent de commissie te moeten adviseren aan deze deputaten de opdracht te geven aan de volgende synode van hun arbeid rapport uit te brengen (zie art. 223). De synode neemt van deze mededelingen kennis. Preambule in de grondwet Art. 84. Namens commissie III rapporteert ouderling J. N. Spoelstra over een brief van het hoofdbestuur van de Protestantse Unie inzake de opneming van een bepaalde preambule in de grondwet en in verband daarmee over de instelling van een vertegenwoordigend orgaan van de kerken voor advies aan de overheid in zaken van bestuur en wetgeving (A 17). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van de brief met toelichting van het hoofdbestuur der Protestantse Unie (A 17); overwegende, a. dat de beschouwingen van de Protestantse Unie over de verhouding van kerk en staat niet door alle reformatorische christenen gedeeld worden; b. dat een voldoen aan het verzoek der Protestantse Unie zou betekenen, dat de synode de daarin tot uitdrukking gebrachte visie op de verhouding van kerk en staat als de enige in het licht der Heilige Schrift te verantwoorden visie zou erkennen; c. dat zulk een erkenning zou betekenen een disqualificatie van de visie op de verhouding van kerk en staat, van ongetwijfeld tal van leden der Gereformeerde Kerken; besluit: aan het door adressant gedane verzoek niet te voldoen. Na bespreking besluit de synode het stuk van de Protestantse Unie door te
70
Zitting vandonderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167)
zenden aan de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid (zie verder art. 216). Art. 85.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Zitting van vrijdag 1 september 1967 Art. 88.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Benoeming dr. J. C. Gilhuis Art. 89. De praeses deelt mee, dat de synode benoemd heeft tot zendingspredikant in algemene dienst in de vacature-ds. H. A. Wiersinga, dr. J. C. Gilhuis te Watergraafsmeer, met 55 stemmen vóór en 4 tégen. Deze zal telefonisch van zijn benoeming op de hoogte gebracht worden (zie voor de instructie van dr. J. C. Gilhuis art. 284). Verzoeken om opheffing synodale tuchtmaatregelen Art. 90. Namens commissie II rapporteert dr. F. L. Bos over een brief van een aantal studenten aan de Theologische Hogeschool, waarin verzocht wordt om postuum eerherstel voor de hoogleraren Schilder en Greijdanus en om volledige terugneming van de vervangingsformule; over een brief van de kerkeraad te Zeist, waarin wordt verzocht de door de generale synode van 1944 genomen tuchtmaatregelen opnieuw te bezien in het licht van de terzijdestelling van de vervangingsformule ; over een brief van de kerkeraad te Nagele met verzoek om de in 1941 en volgende jaren genomen tuchtmaatregelen te bezien; over een brief van de kerkeraad te Amsterdam-Zuid, die hetzelfde vraagt als die van Nagele; over een brief (met bijlage) van de kerkeraad te Wapenveld, waarin adhesie betuigd wordt aan de brief van de kerkeraad te Zeist en over een brief van P. Sanders te 's-Gravenhage c.s., waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van de synode van Middelburg (agendumnummer I 66) en o.m. verzocht wordt uit te spreken, dat de tuchtmaatregelen van 1944 niet juist waren (I 16, 38, 46, 52, 57 en M 9). De commissie stelt het volgende voor: De synode, gelet op onderscheiden adressen waarin van haar een verklaring gevraagd wordt ten aanzien van de synodale tuchtmaatregelen, welke in het kerkelijk conflict van 1944 en volgende jaren zijn genomen; overwegende, a. dat in deze adressen ten diepste de geestelijke vraag in het geding is naar de schuld aan het bedoelde conflict, dat helaas in een kerkscheuring nog altijd wordt bestendigd; b. dat een zuiver onderscheidend oordeel ten aanzien van die schuldvraag onmogelijk is, omdat diverse factoren in het complex van de schuldige broedertwist elkaar over en weer hebben beïnvloed; spreekt uit: 1. dat de Gereformeerde Kerken er verre van zijn, de schuld aan het conflict van 1944 en volgende jaren eenzijdig te zoeken bij hen, over wie in die jaren in enige vorm het „schuldig" werd uitgesproken; 2. dat de Gereformeerde Kerken integendeel hunnerzijds ootmoedig willen belijden, dat zij zelf in het gehele complex van de schuldige broedertwist niet vrijuit gaan; 3. dat de Gereformeerde Kerken de vrijgemaakte zusterkerken van harte
71 Zitting vandonderdag,Hseptember 1967( a r t .166—167) vragen, haar te vergeven al wat in die conflictsituatie en met name in haar tuchtmaatregelen — geweten en ongeweten — in haar houding en optreden niet was naar de Geest van Christus; 4. dat de Gereformeerde Kerken voorzover er schuld ligt bij de broeders die van ons gingen, die gaarne willen vergeven en niet meer in rekening zullen brengen; en besluit: 1. deze uitspraak ter kennis te brengen van de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken in Nederland; 2. de eigen kerken op te wekken, in de geest van deze uitspraak ook plaatselijk de verzoening met vrijgemaakte zusterkerken te zoeken en te blijven zoeken; 3. het gehele besluit onder toevoeging van het rapport mee te delen aan de adressanten. Na de bespreking stelt de praeses voor nu niet een tweede ronde te houden. Laat ieder, die amendementen of voorstellen heeft, die indienen bij de commissie. Dan gaan we later over dit rapport en de voorstellen verder discussiëren. De wijze, waarop we met elkaar over dit agendapunt hebben gesproken, is te waarderen — aldus de praeses (zie voor de verdere behandeling van deze zaak art. 130). Moderamenrapport Art. 91. Namens commissie III rapporteert dr. G. P. Hartvelt over het tweede gedeelte van het moderamenrapport; over een brief van de classis Hilversum, waarin critiek wordt uitgebracht op de brief, die het moderamen van de synode van Middelburg inzake deelneming aan de plechtigheden t.g.v. de opening van het pastoraal concilie aan de kerkeraden toezond en over de brief van de classis 's-Hertogenbosch met dezelfde strekking (A 12, 16 en 22) (zie art. 47) (bijlage 6a en b). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van 1. het tweede gedeelte van het rapport van het moderamen van de generale synode van Middelburg (A 12), 2. van een schrijven van de classis Hilversum met bezwaren tegen het in A 12 sub e 2 door het moderamen aan de kerken geadviseerde (A 16), 3. van een schrijven van de classis 's-Hertogenbosch, met bezwaren als 2 (A 22, gedeeltelijk). van oordeel, 1. dat het inderdaad tot de taak van de leden van het moderamen behoort als deputaten de kerken te vertegenwoordigen of te doen vertegenwoordigen in alle gevallen, waar geen andere deputaten aanwezig zijn, art. 60 K.O. 2. dat, waar tussen de Gereformeerde Kerken in Nederland en het RoomsKatholiek kerkgenootschap in Nederland, geen officiële betrekkingen bestaan, die een officiële vertegenwoordiging zouden wettigen het moderamen desgevraagd, terecht gemeend heeft aanwezigheid namens onze kerken te moeten ontraden; dit temeer, omdat de belijdenis onzer kerken zich verzet tegen dat wat de officiële leer is van de R.K. kerk aangaande de eucharistie; besluit: 1. de bezwaren van de classis Hilversum en 's-Hertogenbosch niet ontvankelijk te verklaren, en hiervan mededeling te doen aan de beide classes; 2. de handelingen en besluiten waarover het moderamen van de generale synode van Middelburg onder a tot e rapporteert, goed te keuren onder nadrukkelijke betuiging van haar bijzondere dank voor de vele en gewichtige diensten die genoemd moderamen aan de kerken heeft bewezen. Na de bespreking stelt dr. J. van den Berg voor de zinsnede uit „van oordeel" sub 2 („dit temeer omdat de belijdenis onzer kerken zich verzet tegen dat wat de
72
Zitting van donderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167)
officiële leer is van de Rooms-Katholieke kerk aangaande de eucharistie") te laten vervallen. Dit voorstel wordt aanvaard. Verder worden in „van oordeel" sub 2 nog enige wijzigingen aangebracht, zodat „van oordeel" sub 2 als volgt luidt: „dat, waar de officiële betrekking tussen de Gereformeerde Kerken in Nederland en het Rooms Katholiek Kerkgenootschap een zaak is, die ter beslissing is voorbehouden aan de generale synode, het moderamen desgevraagd terecht gemeend heeft aanwezigheid namens onze kerken te moeten ontraden". Het aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van 1. het tweede gedeelte van het rapport van het moderamen van de generale synode van Middelburg; 2. een brief van de classis Hilversum met bezwaren tegen het in A 12 sub e 2 door het moderamen aan de kerken geadviseerde; 3. een brief van de classis 's-Hertogenbosch met bezwaren, als onder 2; van oordeel, a. dat het inderdaad tot de taak van de leden van het moderamen behoort, als deputaten de kerken te vertegenwoordigen of te doen vertegenwoordigen in alle gevallen, waarin geen andere deputaten aanwezig zijn (art. 60 K.O.); b. dat, waar de officiële betrekking tussen de Gereformeerde Kerken in Nederland en het Rooms Katholiek kerkgenootschap een zaak is, die ter beslissing is voorbehouden aan de generale synode, het moderamen desgevraagd terecht gemeend heeft aanwezigheid namens onze kerken te moeten ontraden; besluit: 1. de bezwaren van de classes Hilversum en 's-Hertogenbosch niet gegrond te verklaren en hiervan mededelingen te doen aan beide classes; 2. de handelingen en besluiten, waarover het moderamen van de generale synode onder a tot e rapporteert, goed te keuren onder nadrukkelijke betuiging van haar bijzondere dank voor de vele gewichtige diensten, die genoemd moderamen aan de kerken heeft bewezen. Zitting van dinsdag 5 september 1967 Opening Art. 93. De praeses doet de volgende mededelingen: a. er is een brief binnengekomen van ds. A. Vos, dat hij zijn benoeming tot directeur van het zendingscentrum aanneemt. b. een bezwaarschrift is binnengekomen van br. M. J. Vermeer; dit wordt alsnog op het agendum geplaatst (M 12). c. dr. W. D. Jonker uit Johannesburg zond het volgende telegram: „Hartelijk dank voor grote eer, mü aangedaan. Ontvang gaarne nadere bijzonderheden". De inhoud van dit telegram is doorgegeven aan de curatoren van de Theologische Hogeschool. d. het rapport van de deputaten voor advies inzake eventueel te stellen richtlijnen bij de benoeming van deputaten (J 9) is aan het moderamen ter beoordeling voorgelegd (zie verder art. 165). e. het moderamen is officieel vertegenwoordigd geweest bij de doopsbediening van prins Willem Alexander op zaterdag 2 september. Tevens is aan zijn koninklijke ouders een brief met gelukwensen verzonden. Zending Art. 94. Namens commissie IV rapporteert ds. G. Brinkman over het rapport van de deputaten voor de zending (waarin opgenomen het rapport van de quaestores
Zitting van dinsdag,12september 1967 (art. Hl)
73
voor de generale zendingskas); het rapport van de commissie voor bijstand van de financiën der zending; en de jaarverslagen over 1965 en 1966 van de Stichting „Het Idenburgfonds" (G 1, 2, 3, 7 en 8) (bijlage 20). De praeses verwelkomt dr. J. C. Gilhuis, dr. J. van der Linden, de heer N. Hoekstra, ds. J. A. C. Rullmann, ds. H. A. Wiersinga, ds. A. Vos, drs. C. H. Steenwinkel en dr. H. Bergema. Hij zegt tot dr. Gilhuis: „We hopen, dat u met het nemen van een beslissing inzake uw benoeming tot zendingspredikant in algemene dienst het niet al te moeilijk zult hebben". Tegen drs. Steenwinkel zegt de praeses: „We hopen van harte, dat u ook in Baarn een goede plaats inneemt". Voordat tot behandeling van het zendingsrapport wordt overgegaan wil de praeses ds. B. Richters, die zoveel jaren directeur van het zendingscentrum geweest is en die dit voorjaar overleden is, gedenken. Hij verzoekt alle aanwezigen allereerst te gaan staan. „We willen" — aldus de praeses — „onze grote dankbaarheid jegens de Koning der kerk uitspreken voor alles wat Hij ons in ds. Barend Richters gegeven heeft. We hebben in hem een ongedachte kracht ontvangen uit de hand van God. Na de oorlog heeft hij ontzaggelijk veel opgebouwd. Voor de wijze waarop hij dit deed, was steeds weer bewondering. Het geestelijke en het zakelijke was bij hem tot een harmonieuze eenheid gekomen. Hij heeft ook moedig en gelovig het kruis gedragen, dat God hem de laatste jaren oplegde: een zwakke gezondheid. Lof zij de Heer voor alles wat Hij in deze eerste directeur van het zendingscentrum ons heeft gegeven. God zij mevrouw en haar kinderen genadig". De commissie stelt aan de synode voor: (onder voorbehoud van décharge en de begrotingen) de voorstellen der deputaten, zoals in hun rapport vermeld op de pagina's 59—61, te aanvaarden, met dien verstande, dat IA aldus worde gelezen: de handelingen van de deputaten voor de zending en het door hen gevoerde beleid goed te keuren; en hen te danken voor hun arbeid; en IIB als volgt: de begrotingen over 1968 en 1969 vast te stellen als in bijlage genoemd, met dien verstande, dat voor een eventuele benoeming van docenten in Makassar en Brazilië en een eventuele herziening van de salarisregeling voor de zendingshoogleraar te Kampen een suppletoire begroting mag worden opgesteld. Idem Art. 95. Na de bespreking merkt de praeses op, dat tot dusver de zending buiten het F.A.K.A. gevallen is. De voorgestelde begroting voor 1968 is 20% hoger en die voor 1969 is 25% hoger. Dit keer kunnen de begrotingen nog niet ingebracht worden in het F.A.K.A.-rapport, maar dit dient wel in 1970 en 1971 te gebeuren. Er moet een algemeen financieel beleid komen. De synode blijkt het met deze opmerking van de praeses eens te zijn. Ook stelt hij voor aan alle werkers in „binnen"- en „buiten"-dienst van de zending een waarderende en bemoedigende brief te sturen en dit in het besluit in te lassen. De voorstellen van de deputaten komen nu één voor één in bespreking. Daar vergeten is in besluit I A de commissie van bijstand voor de financiën der zending te noemen, zal I A als volgt veranderd worden: „de handelingen van de deputaten voor de zending, alsmede die van de commissie van bijstand voor de financiën der zending en het door hen gevoerde beleid goed te keuren onder dankzegging voor hun arbeid". Met punt B gaat de synode akkoord. Op voorstel van dr. D. C. Mulder wordt C la als volgt geformuleerd: „aan de Theologische Hogeschool te Djakarta steun te verlenen door één docent ter beschikking te stellen en tevens de Javaanse Christelijke Kerken van MiddenJava te steunen met een financiële bijdrage ten behoeve van de docent, die van harentwege aan deze hogeschool werd aangeboden".
74
Zitting van donderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167)
C 4 wordt: „aan de Theologische Hogeschool te Makassar steun te verlenen door twee docenten ter beschikking te stellen". II B wordt: „de begrotingen over 1968 en 1969, als in bijlage V genoemd, met ƒ 20.000,— verhoogd, vast te stellen". De tekst van besluit III wordt: „aan alle werkers in de „buiten"dienst en de „binnen"dienst een waarderend en bemoedigend schrijven te richten en de groeten en heilbeden van de kerken in ons vaderland te zenden aan de kerken op Java, Sumba, Zuid-Sulawesi en Sumatra, aan de Evangelisch Christelijke Kerk in Irian Barat, aan de kerken in West-Pakistan, Rwanda, Brazilië, Argentinië en voorts aan alle kerken en instanties, waarmee in enigerlei vorm contacten zijn gelegd en die tesamen met ons geroepen zijn het evangelie van Jezus Christus te verkondigen in een wereld, die Hem niet kent". Hierna wordt het totaal der voorstellen van de zendingsdeputaten met algemene stemmen aanvaard. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de zending en het rapport van de commissie van bijstand voor de financiën der zending; besluit (met voorbehoud t.a.v. punt II A ) : I. A. de handelingen van de deputaten voor de zending, alsmede die van de commissie van bijstand voor de financiën der zending en het door hen gevoerde beleid goed te keuren onder dankzegging voor hun arbeid; B. opnieuw deputaten te benoemen (zie art. 222 sub G 1) en hen op te dragen: 1. al hetgeen in het algemeen krachtens de kerkorde en de regelingen voor de zending van hen mag worden verwacht; 2. al hetgeen volgens besluiten van vorige synoden verdere uitwerking en blijvende behartiging behoeft; C. la. aan de Theologische Hogeschool te Djakarta steun te verlenen door één docent ter beschikking te stellen en tevens de Javaanse Christelijke Kerken van Midden-Java te steunen met een financiële bijdrage ten behoeve van de docent, die van harentwege aan deze hogeschool werd aangeboden; b. de Javaanse Christelijke Kerk van Midden-Java en de Indonesische Christelijke Kerk van Midden-Java te steunen met een financiële bijdrage voor beurzen ten behoeve van door deze kerken op te leiden theologische studenten van de Theologische Hogeschool te Djakarta; 2. de samenwerking met de Javaanse Christelijke Kerk van Midden-Java en de Indonesische Christelijke Kerk van Midden-Java in de opleiding van haar predikanten en anderen aan de Theologische Hogeschool te Jogjakarta voort te zetten, door twee docenten ter beschikking te stellen en deze inrichting te steunen met een financiële bijdrage; 8a. de Theologische Opleidingsschool te Lewa van de Christelijke Sumbanese Kerk te steunen met een financiële bijdrage voor de exploitatie van deze school en voor haar een Nederlandse docent ter beschikking te stellen; b. zonodig een financiële bijdrage te geven voor de vervanging van ir. B. Abels ten behoeve van het onderwijs aan deze school; c. steun te verlenen aan de nieuw op te richten Theologische School te Kupang op het eiland Timor; 4. aan de Theologische Hogeschool te Makassar steun te verlenen door twee docenten ter beschikking te stellen; 5. aan de Theologische Opleidingsschool te Medan steun te verlenen; 6. De opleidingsschool voor vrouwelijke kerkelijke werkkrachten te Magelang te blijven steunen door een Nederlandse docente ter beschikking te stellen en voor de exploitatie van de school een financiële bijdrage te voteren; 7. aan de Theologische School te Sukarnapura (West-Irian) een Indonesisch docent ter beschikking te blijven stellen;
Zitting van donderdag,7september 1967 (art. 12k—125)
75
8. steun te verlenen aan het Centrum voor ïslam-studie in West-Pakistan door een docent ter beschikking te stellen; 9. een docent te blijven afstaan ten dienste van het theologisch onderwijs van die kerken in Centraal-Afrika, waarmee de Eglise Presbyterienne au Ewanda te dezen samenwerkt; 10. aan de deputaten voor de zending op Sumba subsidie te verlenen voor de exploitatie van de Christelijke Kweekschool op Sumba; 11. de door de Igreja Evangelica Reformada do Brasil noodzakelijk geachte docent voor het seminarie van de Presbyteriaanse Kerk te Campinas ter beschikking te stellen; 12. voor de opleiding van theologische studenten in Argentinië een docent ter beschikking te stellen; 13. ten aanzien van de arbeid, die door de Raad van Samenwerking wordt verricht, deputaten op te dragen om nauw contact daarmede te onderhouden en opnieuw in hun college een vertegenwoordiging aan te wijzen; 14. de arbeid van het Idenburgfonds als voorheen in de aandacht van de kerken aan te bevelen en de kerken te blijven wijzen op de mogelijkheid de bijdragen voor dit fonds door een te houden collecte of door een door de kerkeraad vast te stellen quotatie bijeen te brengen; 15. het werk onder de studenten uit Afro-Aziatische landen, evenals dat onder de Surinaamse en Antilliaanse studenten, die thans in ons land of daarbuiten studeren, te steunen met een financiële bijdrage; 16. het lidmaatschap van de Nederlandse Zendingsraad voort te zetten en daarvoor een financiële bijdrage ter beschikking te stellen; 17. het lidmaatschap van de Kontinentale Kommission für Kirche und Mission in Indonesien voort te zetten en daarvoor een financiële bijdrage ter beschikking te stellen; 18. het zendingscentrum in stand te houden en te leiden; 19. de belangen van het zendingsseminarie te behartigen en het toezicht op het onderwijs aan dit seminarie te blijven toevertrouwen aan een curatorium; 20. toe te zien op het werk van de zendingshoogleraar volgens de daarvoor bestaande instructie en ook op het werk van de predikant in bijzondere zendingsdienst; 21. het contact met het vrouwenzendingsthuisfront te bewaren via de door deputaten aan te wijzen vertegenwoordiger in het bestuur; 22. het contact met de deputaten voor de evangelieverkondiging onder Israël in stand te houden en de gezamenlijke belangen zo goed mogelijk te behartigen; 23. een financiële bijdrage ter beschikking te stellen voor het Theological Education Fund; 24. een financiële bijdrage ter beschikking te stellen voor het Program Fund; 25. een financiële bijdrage ter beschikking te stellen om theologische studenten uit die kerken, waarmee wij in de missionaire arbeid samenwerken, in de gelegenheid te stellen hun theologische studie in Nederland of elders af te ronden; II. A. het beheer en de administratie van deputaten en quaestores, de rekening van lasten en baten over 1965 en 1966 alsmede de balans per 31 december 1966 goed te keuren; B. de begrotingen over 1968 en 1969, als in bijlage 5 genoemd, met ƒ 20.000,— verhoogd, vast te stellen; C. aan deputaten op te dragen, dat zij bij de begroting goedgekeurde subsidiebedragen in het algemeen slechts dan zullen uitkeren, indien en voor zover de noodzakelijkheid daarvan door de te steunen instantie ten genoege van deputaten is aangetoond, met dien verstande, dat de bedragen onder de nummers, 1, 23, 28, 33 en 34 zijn te beschouwen als maximale uitgaven ; D. aan deputaten op te dragen, dat zij in het algemeen subsidiebedragen, die
76
Zitting van donderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167)
voorkomen op de begroting van een bepaald jaar, niet zullen reserveren voor uitkering in volgende jaren, tenzij de noodzakelijkheid, bedoeld onder C, voor het betreffende begrotingsjaar is vastgesteld; E. overschrijding van afzonderlijke begrotingsposten toe te staan, mits het totaal der werkelijke uitgaven op deze begrotingsposten het totaal van de in de begroting genoemde bedragen niet overtreft en met dien verstande, dat de maximale posten slechts mogen worden overschreden na goedkeuring van het moderamen van de laatstgehouden synode. III. aan alle werkers in de „buitendienst" en de „binnendienst" een waarderend en bemoedigend schrijven te richten en de groeten en heilbeden van de kerken in ons vaderland te zenden aan de kerken op Java, Sumba, Zuid-Sulawesi en Sumatra, aan de Evangelisch Christelijke Kerk in Irian Barat, aan de kerken in West Pakistan, Rwanda, Brazilië, Argentinië en voorts aan alle kerken en instanties, waarmee in enigerlei vorm contacten zijn gelegd en die tezamen met ons geroepen zijn het evangelie van Jezus Christus te verkondigen in een wereld, die Hem niet kent; IV. goedkeuring te hechten aan de richtlijnen, gesteld aan de beleidscommissie voor zending en werelddiakonaat, zoals aangeboden in bijlage 1 van het rapport van de deputaten voor de zending. Tevens besloot de synode dat de begrotingen voor 1970 en volgende jaren aan de deputaten voor het F.A.K.A. dienen voorgelegd te worden. Toepassing art. 15 K.O. Art. 96. Namens commissie II rapporteert ds. Th. Boersma over een brief van de kerkeraad te Badhoevedorp, waarin instemming wordt betuigd met een bijgevoegde brief van dr. M. J. Mulder, inhoudende een voorstel tot regeling van de toepassing van art. 15 K.O. (B II 22). Na de bespreking neemt de synode het voorstel van de commissie aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van a. een brief van de kerkeraad te Badhoevedorp, waarin deze als zijn oordeel uitspreekt, dat er ten opzichte van een bepaalde categorie broeders, die vroeger met ere de kerken dienden, maar nu tot een docerende taak, anders dan in de theologische faculteit aan een universiteit of hogeschool benoemd zijn, de toepassing van art. 15 K.O. te rigoureus en te formalistisch is en zich daarom stelt achter een brief van dr. M. J. Mulder, wetenschappelijk hoofdambtenaar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, wonende te Badhoevedorp. b. een brief van dr. M. J. Mulder te Badhoevedorp, waarin hij, op grond van de voor hem en voor anderen onbevredigende situatie inzake het verlies van de eer en het ambt van dienaar des Woords bij de Gereformeerde Kerken in verband met een benoeming in de literaire faculteit aan de Vrije Universiteit, aan de generale synode verzoekt te besluiten tot de instelling van een „parttime-predikantschap" ; overwegende, a. dat de kerkeraad te Badhoevedorp geen enkel bewijs of argument levert voor zijn oordeel, dat de toepassing van art. 15 K.O. in sommige gevallen te rigoureus en te formalistisch zou plaats hebben; b. dat het voorstel van dr. M. J. Mulder inzake de instelling van een „parttimepredikantschap" naar zijn inhoud reeds op de generale synode van Middelburg 1965/66 (acta art. 426) heeft gediend en door deze synode is afgewezen; c. dat dr. Mulder geen nieuwe feiten of argumenten heeft aangevoerd, die de tegenwoordige synode zouden noodzaken op het besluit van haar voorgangster terug te komen; besluit:
77 Zitting van donderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167) a. op het voorstel van dr. M. J. Mulder te Badhoevedorp, gesteund door de kerkeraad te Badhoevedorp, niet in te gaan; b. van dit besluit met de overwegingen kennis te geven aan de raad van de Gereformeerde Kerk van Badhoevedorp en aan dr. M. J. Mulder te Badhoevedorp. Erkenning van de Belgische kerken door de staat Art. 97. Het rapport van commissie II, dat handelt over een brief van de Kring België van de Gereformeerde Kerken met het verzoek om mee te delen of er bezwaar tegen bestaat dat de Belgische kerken erkenning vragen door de staat (toegevoegd is een commissierapport over deze aangelegenheid), rapporteur dr. D. Nauta (B II 29), wordt in bespreking gegeven (bijlage 21). De commissie doet het volgende voorstel: de generale synode kennis genomen hebbende van het tot haar gerichte verzoek van de Kring België van de Gereformeerde Kerken om zich te willen uitspreken ter zake van de dusgenaamde „Overheidserkenning", die zij overwegen aan te vragen, welk verzoek vergezeld gaat van de nodige bescheiden ter toelichting, een en ander onder datering van 16 mei 1967; I. met betrekking tot de omstandigheid dat de aanvaarding van die „Overheidserkenning" voor de kerken in België bepaalde stoffelijke voordelen zal opleveren, die kan worden aangemerkt, althans ten dele, als het ontvangen van subsidie, overwegende, a. dat de richtlijn die de kerken in Nederland blijkens de uitspraak van de synode van Rotterdam (1952, Acta, art. 487) voor zichzelf aanvaard hebben, niet zonder meer van toepassing geacht kan worden op de situatie in België; 5. dat het niettemin ook voor de kerken in België goed is zich terdege rekenschap te geven van de onder a bedoelde uitspraak, luidende als volgt: „dat voor de vervulling van de haar door Christus gegeven ambtelijke opdracht, de instandhouding van de eredienst, de verkondiging van het Woord van God en de verzorging der armen, de kerk zelf ook financieel heeft te zorgen en dat zij daarom niet anders dan in zeer bijzondere omstandigheden subsidie mag aanvaarden, mits haar zelfstandigheid daarbij in geen enkel opzicht wordt aangetast"; c. dat een nader oordeel ter zake alleen door de kerken in België zelf kan worden gegeven omdat zij alleen geacht kunnen worden voldoende met de situatie in dat land vertrouwd te zijn; II. met betrekking tot de weg welke door de Kring België zal moeten worden ingeslagen om de begeerde „Overheidserkenning" zich te kunnen verwerven, overwegende, a. dat er blijkens de verstrekte inlichtingen geen overwegende bezwaren behoeven te bestaan tot het aangaan van een relatie met de synode van de ProtestantsEvangelische Kerk van België op de in de stukken aangegeven wijze; b. dat het evenwel van belang geacht moet worden dat de kring België niet volstaat met de voorwaarden, die deze kring aan de genoemde synode van de Protestants-Evangelische kerk van België uitdrukkelijk wil doen kenbaar maken, vast te leggen in een briefwisseling, doch er naar streeft terzake een formele overeenkomst met genoemde synode aan te gaan, waarin een en ander staat gestipuleerd ; c. dat het aanbeveling verdient in de overeenkomst, onder b bedoeld, mede op te nemen een algemeen voorbehoud, waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de Kring België zijn bestaande Kerkinrichting wenst te handhaven, onder inbegrip van zijn plaats in het kerkverband van de Gereformeerde Kerken in Nederland en slechts voorzover zulks ongerept bewaard blijft; besluit: 1. aan de Kring België van de Gereformeerde Kerken te berichten dat er bij
78
Zitting van donderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167)
haar geen bezwaren bestaan tegen het aanvragen van de „Overheidserkenning", als door die Kerken wordt beoogd, met dien verstande evenwel dat bij het nemen van een definitieve beslissing door haar de nodige aandacht zal worden geschonken aan de in overwegingen van dit besluit gegeven aanwijzingen; 2. in het beleid ten aanzien van de steunverlening aan kerken in België, hetzij deze geschiedt door middel van de deputaten voor hulpbehoevende kerken, hetzij door middel van de deputaten voor Evangelisatiearbeid in België, in het algemeen geen wijziging aan te brengen, voor het geval de Kring België van de Gereformeerde Kerken overgaat tot het aanvragen van de „Overheidserkenning", als onder 1 is bedoeld, en hiervan mededeling te doen aan de genoemde deputaten. Dr. A. Kruyswijk stelt voor aan de overwegingen onder I een nieuwe toe te voegen van de volgende inhoud: „voorts overwegende, dat, ofschoon door de kring België daarop niet wordt gewezen, de vervulling van haar opdracht in de wereld voor de desbetreffende kerken een zo goed mogelijke verankering in het Belgische volk vereist, waarvoor de bedoelde overheidserkenning van belang geacht moet worden". Dit voorstel wordt voldoende ondersteund. Hierna geeft de praeses het in bespreking. Het amendement van dr. Kruyswijk wordt aanvaardt, met dien verstande, dat het begin en het einde worden weggelaten en dat het geplaatst wordt na 15. De tekst van het amendement wordt dan: „dat de vervulling van haar opdracht in de wereld voor de betreffende kerken een zo goed mogelijke verankering in het Belgische volk vereist". Ds. E. N. van Loo stelt voor een nieuw Ild in te voegen: „dat het gewenst is de onder b bedoelde overeenkomst aan de generale synode voor te leggen". Zijn voorstel wordt aangenomen met 30 stemmen vóór en 21 tégen. Dr. H. N. Ridderbos stelt voor besluit 1 als volgt te lezen: „aan de Kring België van de Gereformeerde Kerken te berichten, dat, indien deze kring tot het aanvaarden van de overheidserkenning, als door deze kerken beoogd, zou menen te moeten besluiten, er bij de synode geen overwegende bezwaren zouden bestaan, met dien verstande . . . " enz. De synode neemt dit voorstel aan. Ds. E. J. Oomkes stelt voor besluit 2 weg te laten. Er zijn 8 stemmen vóór; bijgevolg is het verworpen. Ds. A. C. van Nood wil besluit 2 als volgt lezen: „dat uit deze beslissing niet zonder meer volgt, dat er nu in het beleid ten aanzien van de steunverlening aan de kerken in België, hetzij deze geschiedt door middel van de deputaten voor de hulpbehoevende kerken, hetzij door middel van de deputaten voor de evangelisatie in België een wijziging aangebracht zou moeten worden voor het geval de Kring België..." De synode gaat met dit voorstel van ds. Van Nood akkoord. Het gehele aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het tot haar gerichte verzoek van de Kring België van de Gereformeerde Kerken om zich te willen uitspreken terzake van de dusgenaamde „overheidserkenning", die zij overwegen aan te vragen, welk verzoek vergezeld gaat van de nodige bescheiden ter toelichting, een en ander onder datering van 16 mei 1967; I. met betrekking tot de omstandigheid dat de aanvaarding van die „overheidserkenning" voor de kerken in België bepaalde stoffelijke voordelen zal opleveren, die kan worden aangemerkt, althans ten dele, als het ontvangen van subsidie; overwegende, a. dat de richtlijn, die de kerken in Nederland blijkens de uitspraak van de synode van Rotterdam 1952/53 (acta art. 487) voor zichzelf aanvaard hebben, niet zonder meer van toepassing geacht kan worden op de situatie in België; b. dat het niettemin ook voor de kerken in België goed is zich terdege reken-
79 Zitting van donderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167) schap te geven van de onder a bedoelde uitspraak, luidende als volgt: „dat voor de vervulling van de haar door Christus gegeven ambtelijke opdracht, de instandhouding van de eredienst, de verkondiging van het Woord van God en de verzorging der armen, de kerk zelf ook financieel heeft te zorgen en dat zij daarom niet anders dan in zeer bijzondere omstandigheden subsidie mag aanvaarden, mits haar zelfstandigheid daarbij in geen enkel opzicht wordt aangetast"; c. dat de vervulling van haar opdracht in de wereld voor de betreffende kerken een zo goed mogelijke verankering in het Belgische volk vereist; d. dat een nader oordeel terzake alleen door de kerken in België zelf kan worden gegeven omdat zij alleen geacht kunnen worden voldoende met de situatie in dat land vertrouwd te zijn; II. met betrekking tot de weg welke door de Kring België zal moeten worden ingeslagen om de begeerde „overheidserkenning" zich te kunnen verwerven, overwegende, a. dat er blijkens de verstrekte inlichtingen geen overwegende bezwaren behoeven te bestaan tot het aangaan van een relatie met de synode van de ProtestantsEvangelische Kerk van België op de in de stukken aangegeven wijze; b. dat het evenwel van belang geacht moet worden dat de Kring België niet volstaat met de voorwaarden, die deze kring aan de genoemde synode van de Protestants-Evangelische Kerk van België uitdrukkelijk wil doen kenbaar maken, vast te leggen in een briefwisseling, doch ernaar streeft terzake een formele overeenkomst met genoemde synode aan te gaan, waarin een en ander staat gestipuleerd ; c. dat het aanbeveling verdient in de overeenkomst, als onder b bedoeld, mede op te nemen een algemeen voorbehoud, waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de Kring België zijn bestaande kerkinrichting wenst te handhaven, onder inbegrip van zijn plaats in het kerkverband van de Gereformeerde Kerken in Nederland en slechts voorzover zulks ongerept bewaard blijft; d. dat het gewenst is de onder b bedoelde overeenkomst aan de generale synode voor te leggen; besluit: 1. aan de Kring België van de Gereformeerde Kerken te berichten dat, indien deze kring tot het aanvaarden van de „overheidserkenning", als door deze kerken wordt beoogd, zou menen te moeten besluiten, er bij de synode geen overwegende bezwaren zouden bestaan, met dien verstande evenwel dat bij het nemen van een definitieve beslissing door haar de nodige aandacht zal worden geschonken aan de in de overwegingen van dit besluit gegeven aanwijzingen; 2. dat uit deze beslissing niet zonder meer volgt, dat er in het beleid ten aanzien van de steunverlening aan kerken in België, hetzij deze geschiedt door de deputaten voor hulpbehoevende kerken, hetzij door middel van de deputaten voor de evangelisatie in België, een wijziging aangebracht zou moeten worden, voor het geval de Kring België van de Gereformeerde Kerken overgaat tot het aanvragen van de „overheidserkenning", als onder 1 is bedoeld, en hiervan mededeling te doen aan de genoemde deputaten. Uitgaven van het kerkboek Art. 98. Namens commissie III rapporteert diaken J. Groeneveld over het rapport van de deputaten voor het toezicht op de uitgaven van het kerkboek (B III 3). Dit rapport bestaat slechts uit één regel: „De werkzaamheden zijn eerst begonnen in het najaar van 1966 naar aanleiding van voornemens tot een definitieve uitgave van de nieuwe psalmberijming". De commissie wil ook haar advies uitbrengen in één regel: „een broedende kip niet storen". De synode verenigt zich met dit advies (zie ook art. 263).
80
Zitting van donderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167)
Richtlijnen bij het verlenen van preekconsent Art. 99. Namens commissie II rapporteert dr. F. L. Bos over een brief van de classis Emmeloord met een verzoek om richtlijnen te geven t.a.v. de maatstaven, die aangelegd dienen te worden bij het verlenen van preekconsent (B II 35). De synode gaat akkoord met het voorstel van de commissie, dat als volgt luidt: De synode, gelet op: een brief van de classis Emmeloord betreffende enkele moeilijkheden ten aanzien van het niet-ambtelijk voorgaan in een kerkdienst, waarvan in art. 66, lid 3, K.O. sprake is; overwegende, dat het gewenst blijkt te zijn enkele dienaangaande bestaande synodale bepalingen opnieuw onder de aandacht van de kerken te brengen en enigszins aan te vullen; besluit: in aansluiting aan de bepalingen van de synode van 's-Gravenhage 1914 (acta art. 109) en de synode van Arnhem 1930 (acta art. 91), t.a.v. het niet-ambtelijk voorgaan in een kerkdienst anders dan door proponenten, wat in de kerkorde (art. 66 lid 3) tot een zeer bijzonder geval wordt beperkt, het volgende onder de aandacht van de kerken en classikale vergaderingen te brengen; 1. In ons kerkelijk bestel is geen plaats voor het instituut van „lerend ouderling". Wel kan een ouderling in een bijzonder geval de bevoegdheid ontvangen om voor te gaan in een kerkdienst, maar deze bevoegdheid ontvangt hij dan niet als ouderling, maar als „broeder onder de broeders". In verband daarmee is het ongewenst de benaming „lerend ouderling" in enig officieel kerkelijk stuk te gebruiken. 2. Een classikale vergadering kan aan een bepaalde broeder op verzoek en ten behoeve van een bepaalde kerk in een zeer bijzonder geval de bevoegdheid verlenen in de kerkdienst niet-ambtelijk voor te gaan. Het is evenwel in strijd met de bedoeling van kerkorde en synodale bepalingen, dat de classis dit „preekconsent" ongevréagd uitbreidt over alle kerken in haar ressort. 3. Zulk een „preekconsent" kan door de classis ten behoeve van bepaalde aanvragende kerken binnen haar ressort telkens slechts voor ten hoogste een jaar en onder zo nodig nog nader te stellen voorwaarden worden verleend, een en ander met dien verstande, dat reeds gegeven rechten niet zullen worden aangetast. 4. Bij het verlenen van de tijdelijke bevoegdheid aan een broeder om in een bepaalde kerk niet-ambtelijk voor te gaan in de kerkdienst mogen geen verwachtingen gewekt worden, dat dit een weg is om tot het ambt van dienaar des Woords te komen. Ook voor zulke broeders moet blijven gelden, dat van de in artikel 6 van de kerkorde geopende weg tot het ambt van dienaar des Woords alleen in zeer zeldzame gevallen, bij hoge uitzondering dient te worden gebruik gemaakt, wanneer het boven alle billijke twijfel verheven blijkt, dat de in dat artikel genoemde gaven en vermogens in bijzondere mate aanwezig zijn. 5. Elke classis dient — in geval er een aanvrage van een plaatselijke kerk tot haar komt om aan een bepaalde broeder te haren behoeve tijdelijk de bevoegdheid te verlenen niet-ambtelijk in kerkdiensten voor te gaan — zich te vergewissen, dat de betrokken broeder deze hulpdienst met stichting kan verlenen. Indien dit tevoren reeds boven alle billijke twijfel verheven is, gelijk dit het geval kan zijn bij een broeder die tevoren de kerken met ere als predikant heeft gediend, behoeft geen speciaal onderzoek te worden ingesteld. Geestelijke verzorging gehandicapten Art. 100. Namens commissie VII rapporteert ds. J. van der Schaft over een
Zitting van donderdag,7september 1967 (art. 12k—125)
81
brief van de Stichting Protestants Christelijk Centrum voor de zorg aan geestelijk en lichamelijk gehandicapten, waarin verzocht wordt een werk- en/of studiecommissie in te stellen om na te gaan wat de taak van de kerk is ten aanzien van de geestelijke verzorging van geestelijk gehandicapten en over een brief van de classis Amsterdam met een mededeling over wat deze classis besloten heeft over de geestelijke verzorging van geestelijk gehandicapten (D I 8 en 10). De synode neemt het voorstel van de commissie aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van de Stichting Protestants Christelijk Centrum voor de zorg aan geestelijk en lichamelijk gehandicapten, mede te werken aan de vorming van een werk en/of studiecommissie bestaande uit deputaten van verschillende kerken, eventueel aangevuld met enige bestuursleden van genoemde stichting, welke commissie heeft te adviseren op welke wijze de kerk het meest doelmatig haar taak op het terrein van de verzorging van de geestelijk gehandicapten en de gezinnen waarin dezen verkeren kan vervullen; alsmede van de mededeling van de classis Amsterdam; van oordeel, dat deze taak meer dan tot dusver ter hand moet worden genomen en dat er alle reden is voor de vorming van een dergelijke commissie; constaterende, dat de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid blijkens hun publicatie „De gemeente en de geestelijk gehandicapten" zich reeds intensief met deze zaak hebben beziggehouden; besluit: 1. aan genoemd verzoek te voldoen en aan de te benoemen deputaten voor de algemeen diakonale arbeid op te dragen medewerking te verlenen aan de vorming van de gevraagde commissie en van hun arbeid in deze commissie te rapporteren aan de eerstkomende synode en daarbij, zo mogelijk, te adviseren; 2. van deze uitspraak kennis te geven aan de stichting en aan de classis Amsterdam. Welkom aan buitenlandse afgevaardigden Art. 101. De praeses heet welkom rev. Murdo McLeod en zijn echtgenote, die zijn afgevaardigd namens de Free Church of Scotland, dr. L. Zwaan, die afgevaardigd is namens de Reformed Churches of New-Zealand en de pastores Kruse en Herlyn, die namens de Evangelisch Reformierte Kirche in Nordwestdeutschland aanwezig zijn. Ze zullen morgen gelegenheid krijgen de vergadering toe te spreken. Vietnam Art. 102. Namens commissie I rapporteert dr. H. N. Ridderbos over een brief van de classis Groningen met verzoek een beroep te doen op de christelijke politieke partijen en andere christelijke groeperingen om gezamenlijk te komen tot een evangelisch verantwoorde uitspraak over de situatie in Vietnam in het bijzonder en over het vraagstuk van oorlog en vrede in het algemeen; over de brief van de particuliere synode van Noord-Holland, waarin verzocht wordt of de synode zich wil beraden over de vraag of de kerk ten aanzien van de oorlog in Vietnam geen uitspraak moet doen om de vrede te dienen (met enkele bijlagen); over een brief van H. Meyer te Avon (Frankrijk), belijdend lid van de kerk van Ede, waarin hij de synode voorstelt een vijftal uitspraken te doen in verband met de oorlog in Vietnam (deze brief is eerder voorgelegd aan de kerkeraad te Ede) (J 20, 21 en 23) (bijlage 22). De commissie stelt aan de synode voor het volgende uit te spreken: a. De synode heeft met belangstelling kennis genomen van de bij haar ingekomen stukken inzake de oorlog in Vietnam. Zij waardeert in hoge mate, dat in de
82
Zitting van donderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167)
kerken verontrusting, medegevoel en ook afschuw leeft ten aanzien van hetgeen zich in Vietnam afspeelt. Zjj wekt voor haar deel gaarne de kerken op te volharden in het gebed voor de vrede en vraagt van haar eigen diakonale organen na te gaan of zij iets kunnen bijdragen tot de leniging van de nood van het Vietnamese volk. Terwijl de synode om meer dan een reden zich niet geroepen en bevoegd acht de schuldigen aan deze oorlog aan te wijzen en te veroordelen, weet zij zich één met het streven dergenen, die niet in de weg van wapengeweld, maar van onderhandeling, internationaal overleg en rechtshandelen, de oplossing van het conflict zoeken. Zij ziet het als de roeping van de Nederlandse regering en de politieke partijen in ons land om in de daarvoor aangewezen wegen alle overleg te bevorderen en alle druk uit te oefenen, die tot een zodanige oplossing kunnen leiden en zij betuigt daartoe haar zedelijke steun voor iedere poging, die ondernomen wordt om de internationale rechtsorde op te bouwen en te bevestigen. De synode gevoelt met velen in de kerken de moeite van het veelszins werkeloos moeten toezien terwijl, zowel in Vietnam als in vele andere delen van de wereld, geweldpleging en strijd, dood, lijden en verwoesting over mensen en landen worden gebracht. Zij is ervan overtuigd, dat in dit alles een krachtige aansporing ligt voor de gemeente om niet te vertragen in het geloof en in het gebed, in het getuigenis van wat recht is, in het oproepen tot vrede en in het dienstbetoon aan al wat ellendig en op hulp is aangewezen; ook voor iedere gelovige om het met zijn politieke verantwoordelijkheid ernstig te nemen. Terwijl de kerken in dit alles moeten waken tegen verstarring en verslapping in haar roeping, zullen zij en haar leden, wanneer zij tot politieke oordeelvellingen en een daaruit voortvloeiend optreden menen te moeten komen, tevens de zorgvuldigheid hebben te betrachten, dat hetgeen in naam der kerk en met een beroep op het evangelie wordt verkondigd de eis van het evangelie ook metterdaad op een geloofwaardige en onmiskenbare wijze vertolkt. b. deze uitspraak als een antwoord te beschouwen op de bij haar ingekomen missives t.a.v. deze materie en de desbetreffende adressanten daarvan mededeling te doen. Hierop volgt bespreking. De volgende amendementen zijn ingekomen. Dr. R. Schippers stelt voor het begin van de tweede zin als volgt te lezen: „zij deelt in hoge mate de verontrusting, het medegevoel en ook de afschuw, die in de kerken leven" en toe te voegen aan de tweede alinea de woorden: „en om aan de dreiging van een nieuwe wereldoorlog te ontkomen". Ook wil hij na het woord „oordeelvellingen" in de derde alinea toevoegen: „welke dan ook". Ouderling M Weima stelt voor om aan b toe te voegen: „en aan alle kerken toe te zenden". Dr. O. C. Broek Roelofs en diaken K. J. Lameris stellen voor in de eerste alinea in plaats van „vraagt van haar eigen diakonale organen..." te lezen: „draagt de generale deputaten voor de diakonale arbeid op mogelijkheden en middelen te zoeken tot leniging van de nood van het Vietnamese volk". Dr. J. R. Hommes stelt voor in de derde alinea te laten vervallen de woorden „in het getuigenis van wat recht is". De amendementen van dr. R. Schippers, ouderling M. Weima en van dr. O. C. Broek Roelofs-K. J. Lameris worden aanvaard; dat van ds. Hommes wordt verworpen. Daarna wordt het gehele voorstel met algemene stemmen aanvaard. Het luidt als volgt: a. De synode heeft met belangstelling kennis genomen van de bij haar ingekomen stukken inzake de oorlog in Vietnam. Zij deelt in hoge mate de verontrusting, het medegevoel en ook de afschuw, die in de kerken leven ten aanzien van hetgeen zich in Vietnam afspeelt. Zij wekt voor haar deel gaarne de kerken op te
Zitting van donderdag, 7 september 1967 (art. 12k—125)
83
volharden in het gebed voor de vrede en draagt de generale deputaten voor de diakonale arbeid op mogelijkheden en middelen te zoeken tot leniging van de nood van het Vietnamese volk. Terwijl de synode om meer dan een reden zich niet geroepen en bevoegd acht de schuldigen aan deze oorlog aan te wijzen en te veroordelen, weet zij zich één met het streven dergenen, die niet in de weg van wapengeweld, maar van onderhandeling, internationaal overleg en rechtshandelen, de oplossing van het conflict zoeken. Zij ziet het als de roeping van de Nederlandse regering en de politieke partijen in ons land om in de daarvoor aangewezen wegen alle overleg te bevorderen en alle druk uit te oefenen, die tot een zodanige oplossing kunnen leiden en zij betuigt daartoe haar zedelijke steun voor iedere poging, die ondernomen wordt om de internationale rechtsorde op te bouwen en te bevestigen en om aan de dreiging van een nieuwe wereldoorlog te ontkomen. De synode gevoelt met velen in de kerken de moeite van het veelszins werkeloos moeten toezien terwijl, zowel in Vietnam als in vele andere delen van de wereld, geweldpleging en strijd, dood, lijden en verwoesting over mensen en landen worden gebracht. Zij is ervan overtuigd, dat in dit alles een krachtige aansporing ligt voor de gemeente om niet te vertragen in het geloof en in het gebed, in het getuigenis van wat recht is, in het oproepen tot vrede en in het dienstbetoon aan al wat ellendig en op hulp is aangewezen; ook voor iedere gelovige om het met zijn politieke verantwoordelijkheid ernstig te nemen. Terwijl de kerken in dit alles moeten waken tegen verstarring en verslapping in haar roeping, zullen zij en haar leden, wanneer zij tot politieke oordeelvellingen, welke dan ook, en een daaruit voortvloeiend optreden menen te moeten komen, tevens de zorgvuldigheid hebben te betrachten, opdat hetgeen in naam der kerk en met een beroep op het evangelie wordt verkondigd, de eis van het evangelie ook metterdaad op een geloofwaardige en onmiskenbare wijze vertolkt. b. deze uitspraak als een antwoord te beschouwen op de bij haar ingekomen missives t.a.v. deze materie en de desbetreffende adressanten daarvan mededeling te doen en aan alle kerken toe te zenden. Zitting van woensdag 6 september 1967 Hoge Overheid Art. 105. Namens commissie III rapporteert dr. A. G. Luiks over het rapport van de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid (A 6) (bijlage 23a en b). Na bespreking neemt de synode het commissievoorstel aan. Ouderling C. Brouwer wenst, dat in de acta opgenomen wordt, dat hij het niet eens is met de verklaring van de deputaten tegenover de minister (zie pag. 4 van het deputatenrapport, de drie laatste regels). De praeses verzoekt aan dr. C. van der Woude de dank van de synode over te brengen aan mr. dr. J. Donner voor het vele werk door hem als deputaat verricht. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid; besluit: 1. de handelingen van de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid goed te keuren en hen te déchargeren van het door hen gevoerde beheer (zie art. 183) onder dank voor de vele en belangrijke arbeid, die zij voor de kerken hebben verricht; 2. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub A 4) met de opdracht: a. de kerken te vertegenwoordigen overeenkomstig het door de synode van
84
Zitting van donderdag, H september 1967 (art. 166—167)
Zwolle 1946 (acta art. 375 sub la) bepaalde, alsmede in het interkerkelijke contact in overheidszaken (C.Ï.O.); b. op de volgende daarvoor aan te wijzen synode (zie art. 223) rapport uit te brengen van hun arbeid; 3. aan het moderamen te verzoeken na te gaan, in overleg met de deputaten, of de instructie van deputaten uit 1893 wijziging behoeft, en, wanneer hiertoe de noodzaak zou blijken, een voorstel tot wijziging in te dienen; 4. goedkeuring te verlenen aan de regelen voor het interkerkelijk contact in overheidszaken, zoals deze thans uiteindelijk zijn vastgesteld; 5. voor het tijdvak tot de volgende synode een crediet van ƒ 5.000,— ter beschikking te stellen en van dit bedrag aan het Interkerkelijk Protestants Ziekenhuisbureau een jaarlijkse toelage van ƒ 1.000,— te verlenen. Buitenlandse afgevaardigden Art. 107. De praeses heet hartelijk welkom de volgende buitenlandse gasten, die vandaag de synodezitting bijwonen: Rev. Murdo McLeod van de Free Church of Scotland; Pastor Kruse en Pastor Herlyn van de Evangeliseh-Reformierte Kirche in Nordwestdeutschland; ds. A. Pos van de Javaanse Kerken op Midden-Java; ds. H. J. van Oostrum van de Christelijke Sumbanese Kerken; ds. Jos. G. Los van de Eglises Réformées Evangéliques Indépendantes de France; ds. A. H. Schippers van de Reformed Churches of Australia; ds. L. Zwaan van de Reformed Churches of New Zealand; Rev. John Russel van de Church of Scotland; ds. mr. B. C. Carp van de Eglise Chrétienne Missionaire Beige (de Belgisch Christelijke Zendingskerk); ds. I. S. Kijne en dr. F. C. Kamma van de Geredja Kristen Indjili di Ïrian-Barat; ds. F. L. Schalkwijk van de Igreja Evangelica Reformada in Brazilië; ds. N. Korenhoff en majoor Limburg namens de Nederlandse Gemeente te Zeven (Duitsland); ds. Balsala en br. Pattinama namens de Molukse Evangelische Kerk. Van de volgende kerken is een brief binnengekomen, dat ze geen af gevaardigden kunnen zenden naar onze generale synode: van de Associate Reformed Church in Amerika; de Lippische Landeskirche in Duitsland; de Reformierte Bund in Duitsland; de Evangelical Presbyterian Church in Ierland; de Evangeliseh-Reformierte Kirche van het Kanton Basel-Landschaft; de Tavola Valdese in Italië; de Presbyterian Church van Wales; de Orthodox Presbyterian Church in Amerika; de Gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika; de Dutch Ref. Church in Ceylon. Al deze kerken zenden hartelijke groeten. Ook heet de praeses hartelijk welkom br. A. Warnaar Jzn., die in verband met de aanwezigheid van de buitenlandse gasten deze zitting van de synode bijwoont. Toespraken van rev. Murdo McLeod en rev. John Russel Art. 108. Namens de Free Church of Scotland en namens de Church of Scotland spreken rev. Murdo McLeod en rev. John Russel de synode toe. Beide toespraken worden op verzoek van de praeses vertaald door de heer A. Warnaar Jzn,. die daarna in het Engels ook de beide sprekers namens de synode beantwoordt.
Zitting van donderdag, 7 september 1967 (art. 12k—125)
85
Toespraak Pastor Herlyn Art. 109. Namens de Evangelisch Reformierte Kirche in Nordwestdeutschland houdt Pastor G. Merlyn een geestige toespraak. Op verzoek van de praeses beantwoordt dr. C. van der Woude deze toespraak. Toespraak namens de Molukse Evangelische Kerk door ds. Balsala Art. 110. Namens de Molukse Evangelische Kerk spreekt ds. Balsala de synode in het Bahassa Indonesia toe. Op verzoek van de praeses beantwoord ds. P. Visser deze toespraak. Beide toespraken werden vertaald door ds. H. J. van Oostrum, Daarna dankt ds. Balsala hartelijk voor de financiële steun, die de synode aan de Evangelisch Molukse Kerk gegeven heeft. Toespraak van ds. J. G. Los en ds. mr. B. C. Carp Art. 111. Namens de Eglises Réformées Evangéliques Indépendantes de France spreekt ds. J. G. Los. Namens de Belgisch Christelijke Zendingskerk spreekt ds. mr. B. C. Carp. Op verzoek van de praeses beantwoordt ds. E. N. van Loo beide sprekers. Toespraken van ds. A. H. Schippers en ds. L. Zwaan Art. 112. Namens de Reformed Churches of Australia spreekt ds. A. H. Schippers. Namens de Reformed Churches of New-Zealand spreekt ds. L. Zwaan. Op verzoek van de praeses beantwoordt ds. J. R. Hommes deze beide sprekers. Toespraken van ds. F. L. Schalkwijk en ds. N. Korenhoff Art. 113. Namens de Igreja Evangelica Reformada in Brazilië, spreekt ds. F. L. Schalkwijk. Namens de Nederlandse Gemeente te Zeven (Duitsland) spreekt ds. N. Korenhoff. De praeses beantwoordt beide sprekers. Toespraken van ds. A. Pos, ds. H. J. v. Oostrum, dr. F. C. Kamma Art. 114. Namens de Javaanse Kerken op Midden-Java spreekt ds. A. Pos de vergadering toe. Namens de Christelijke Sumbanese Kerken voert ds. H. J. van Oostrum het woord. Dr. F. C. Kamma spreekt namens de Evangelische Christelijke Kerk van IrianBarat. Op verzoek van de praeses beantwoordt dr. D. C. Mulder deze drie sprekers. Daarna zingt de synode de buitenlandse gasten en hun kerken biddend toe psalm 67 : 1 en 2. Recreatievraagstuk Art. 115. Namens commissie VII rapporteert ds. C. H. Appelo over het rapport van de deputaten voor het recreatievraagstuk; over een brief van deze deputaten, waarbij ze toezenden een door hen opgestelde brochure „De kerk in uw vakantie" en over een brief van de deputaten, waarin ze machtiging vragen om zorg te dragen voor het gezamenlijk met andere kerken aanbrengen van aankondigingsborden voor kerkdiensten langs de grote wegen, speciaal in vakantiecentra (J 5, 14 en 19) (bijlage 24a en b). De praeses heet de deputaten br. J. A. Harms, ds. P. B. Suurmond en ds. L. Zwanenburg hartelijk welkom. De commissie komt met het volgende voorstel: De synode,
86
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
kennis genomen hebbende van het rapport van deputaten voor het reeratievraagstuk, overwegende, dat 1. voortgaande bezinning op het terrein der recreatie nodig is, ook vanwege het kerkverband; 2. t.a.v. kerk en recreatie overleg en samenwerking met andere kerken en met niet-kerkelijke instanties wenselijk is; 3. de uitvoering van sommige in het rapport geopperde voorstellen tot samenwerking mede voor de zorg en rekening van het kerkverband dienen te komen; 4. de verantwoordelijkheid voor het treffen van maatregelen om de kerk op het terrein van de recreatie gestalte te geven in de eerste plaats ligt bij de kerkeraden, waarbij deze, voorzover zij niet in de behoefte kunnen voorzien een beroep dienen te doen op de meerdere vergaderingen; 5. bij de kerken echter behoefte kan bestaan aan voorlichting en advies; besluit: I. de handelingen van deze deputaten goed te keuren en hen dank te zeggen voor hun belangrijke voorbereidende arbeid; II. de kerkeraden te adviseren: a. aandacht te schenken aan de ontwikkeling der recreatie en met name aan die in hun ressort en daarbij na te gaan: 1. voor zover nog nodig of en zo ja welke maatregelen er genomen moeten worden om de kerk op dit terrein gestalte te geven; 2. welke voorzieningen hiervoor noodzakelijk zijn; b. voorzover zij niet zelf de nodige voorzieningen kunnen treffen, allereerst een beroep te doen op — of advies te vragen aan — de meerdere vergaderingen; c. hun leden op te wekken de recreanten zo nodig behulpzaam te zijn met het geven van voorlichting of het verlenen van diensten; III. opnieuw deputaten te benoemen en hierin tenminste op te nemen twee vertegenwoordigers van deputaten voor de Evangelisatie, één vertegenwoordiger van deputaten voor de Algemeen Diakonale Arbeid en één vertegenwoordiger van deputaten Kerkopbouw. Aan de deputaten op te dragen: a. zich blijvend op de hoogte te stellen van de ontwikkeling van de vrijetijdsbesteding en van de verblijfrecreatie in de open lucht in het bijzonder; b. zich in aansluiting op vorige uitgebrachte rapporten verder te bezinnen op de roeping van de kerken, het kerkverband en de kerkleden te dezen, ook in kerkelijk organisatorische zin; bovendien een onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een zakelijke regeling voor die kerken in de recreatie-gebieden, die ten gevolge van de komst van recreanten voor extra-lasten komen te staan en eventueel met voorstellen dienaangaande te komen; c. na te gaan of en op welke wijze verbetering kan of moet worden gebracht in de voorlichting omtrent de recreatie in ons land en daarbij zo mogelijk samen te werken met andere kerken en met kerkelijke of niet-kerkelijke organisaties; d. mede te werken aan een goede voorlichting omtrent aanwezige reformatorische kerken in het buitenland; contact ware op te nemen met andere kerken of kerkelijke of niet-kerkelijke organisaties; e. mede te werken aan het „opvangen" van buitenlandse kerkgangers in ons land in overleg met andere kerken en/of kerkelijke organisaties, zowel hier te lande als in het buitenland; ƒ. kerken, die hieraan behoefte hebben van voorlichting en advies te dienen; g. mede te werken aan de totstandkoming van een landelijk interkerkelijk overlegorgaan inzake de kerk en recreatie, waarin de Gereformeerde Kerken worden vertegenwoordigd door tenminste één vertegenwoordiger van deputaten voor het recreatievraagstuk, één van deputaten voor de evangelisatie, één van deputaten voor de Algemene Diakonale Arbeid en één van deputaten Kerkopbouw;
Zitting van donderdag, 7 september 1967 (art. 12k—125)
87
h. mede te werken aan de totstandkoming van de Interkerkelijke Stichting voor het recreatiewerk en in samenwerking met deputaten voor de evangelisatie de Gereformeerde Kerken bij deze totstandkoming te vertegenwoordigen; in het werk van de stichting voor het Reereatievraagstuk voorlopig voor twee jaar te participeren in afwachting van een definitieve beslissing en het werk der stichting zolang mede te begeleiden, onder voorwaarde dat de concept-statuten van bovengenoemde stichting worden gewijzigd en/of aangevuld zoals in het rapport der commissie (pag. 5 sub c) is aangegeven; i. mede te werken met de andere kerkgenootschappen aan de plannen tot het aanbrengen van uniforme aankondigingsborden van de kerkdiensten langs de grote wegen, speciaal in vakantie-centra, onder voorbehoud dat definitieve goedkeuring eerst kan gegeven worden nadat de nu nog niet te overziene kosten, die één en ander met zich zullen brengen, nauwkeurig bekend zijn en door de synode zijn aanvaard; omtrent de door hen verrichte arbeid schriftelijk verslag uit te brengen aan de eerstvolgende daarvoor aangewezen generale synode; IV. aan deputaten een bedrag van maximaal ƒ 7.500,— per jaar beschikbaar te stellen, welk bedrag ten laste van het F.A.K.A. wordt gebracht, zulks ten behoeve van secretariaatswerkzaamheden in verband met hun opdracht; V. voor de uitvoering van de opdracht (III h), de totstandkoming van de Interkerkelijke Stichting voor het Recreatiewerk voor 1968 een bedrag beschikbaar te stellen van maximaal ƒ 10.500,— en voor 1969 van ƒ 14.000,—. De praeses stelt voor besluit III h en V uit het commissievoorstel buiten de discussie te houden. De zaak van de Interkerkelijke Stichting voor het Recreatiewerk is eigenlijk een prealabele zaak. Besloten wordt, dat deputaten en commissie, plus moderamen, zich gezamenlijk zullen beraden over het voorstel van de praeses. Informatiedienst Art. 117. Namens commissie III rapporteert diaken J. Groeneveld over het rapport van de deputaten voor de informatiedienst (A 7) (bijlage 25). De praeses heet welkom de deputaten dr. E. Diemer en mr. dr. J. Ozinga. De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van deputaten voor de Informatiedienst (A 7 ) ; overwegende, dat de voorstellen waartoe deputaten resumerende komen in het belang zijn van deze dienst; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren, daarbij inbegrepen hun financiële verantwoording over 1965 en 1966 en hen te déchargeren van hun beheer; 2. de ingediende begrotingen voor 1967 (herzien), 1968 en 1969 goed te keuren; 3. opnieuw negen deputaten te benoemen en op te dragen: a. verdere regelingen te treffen voor het zo goed mogelijk functioneren van de Informatiedienst; b. in overleg met deputaten O. en A. (synodebesluit 1965, art. 389) zo mogelijk te komen tot benoeming van een tweede kracht, het liefst in samenwerking met andere belanghebbende deputaatschappen; c. toezicht te houden op de werkzaamheden van de directeur, zoals deze in diens instructie zijn omschreven; d. contacten met andere kerken en interkerkelijke instanties op het gebied van informatie voort te zetten of tot stand te brengen;
88
Zitting van donderdag, H september 1967 (art. 166—167)
e. van hun werkzaamheden, alsmede van het gevoerde financiële beheer, rapport uit te brengen aan de volgende synode. Na de bespreking stelt de praeses voor besluit 3 b voor te leggen aan de F.A.K.A.deputaten. Dr. E. Schippers merkt hierbij op, dat, als we alles doorgeven aan de F.A.K.A.deputaten, wij het roer uit handen geven. De praeses zegt daarop, dat we nog niet alle financiële voorstellen en de consequenties daarvan weten. Daarom zal er een prioriteitenlijst van onze kant moeten komen. Diaken W. van der Wilden stelt voor onder de besluiten ook op te nemen de woorden: „voor werkzaamheden, verricht voor het Algemeen Diakonaal Bureau, een redelijke kostenvergoeding te vragen". De praeses geeft dit voorstel in bespreking. Hierna neemt de synode het voorstel-Van der Wilden aan. De praeses dankt de deputaten hartelijk voor het werk, dat ze hebben verricht. Inzonderheid richt hij zich tot de heer Looijen. „U hebt een kwetsbare en moeilijke positie. We zijn blij, dat u van uw ziekte hersteld bent en we hopen, dat uw werk tot grote zegen mag zijn voor de kerken in binnen- en buitenland". Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de informatiedienst; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren, daarbij inbegrepen hun financiële verantwoording over 1965 en 1966 en hen te déchargeren van hun beheer; 2. opnieuw een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub A 3) en hen op te dragen: a. verdere regelingen te treffen voor het zo goed mogelijk functioneren van de informatiedienst; b. voor werkzaamheden, verricht voor het Algemeen Diakonaal Bureau, een redelijke kostenvergoeding te vragen; c. toezicht te houden op de werkzaamheden van de directeur, zoals deze in diens instructie zijn omschreven; d. contacten met andere kerken en interkerkelijke instanties op het gebied van de informatie voort te zetten of tot stand te brengen; e. van hun werkzaamheden, alsmede van het gevoerde financiële beheer, rapport uit te brengen aan de volgende synode (zie art. 223). Recreatievraagstuk Art. 118. De discussie over het rapport van de deputaten voor het recreatievraagstuk en de daarbij behorende stukken (J 5,14 en 19) (bijlage 24a en b) wordt voortgezet (zie art. 115). Drs. G. Y. Vellenga leest namens commissie VII het resultaat voor van het beraad, dat plaats had in de pauze. De volgende beleidslijnen t.a.v. de orde van behandeling worden voorgesteld, waarmee de synode akkoord gaat. 1. De commissie meent, dat in de eerste plaats de deputaten de gelegenheid moet worden geboden op verschillende vragen te antwoorden, met name waar deze de relatie tussen Woord- en daadverkondiging betreffen, omdat het antwoord hierop h.i. beslissend zal zijn voor eventuele participatie in interkerkelijke arbeid voor de recreatie. 2. De synode zou zich dienen uit te spreken over de vraag of zij de uitspraak van de synode van Middelburg (acta art. 408 punt ƒ) „na te gaan op welke wijze met name een organisatievorm kan worden gevonden om zo mogelijk in samen-
Zitting van donderdag, 7 september 1967( a r t .12k—125)
89
werking met andere kerken de arbeid van de Bijbel Kiosk Vereniging dienstbaar te maken aan die van de kerken" wenst te handhaven. 3. Zo ja, is zij van oordeel dat de deputaten aan deze opdracht op een aanvaardbare wijze uitvoering hebben gegeven. 4. Zo neen, welke duidelijke alternatieven kunnen dan door de synode gesteld worden. 5. Indien deze alternatieven gegeven worden, de stukken opnieuw in handen van deputaten te geven. Na de bespreking dienen de leden drs. A. I. Koffeman, ouderling W. P. Sytsma, ds. E. J. Oomkes en ds. P. Visser het volgende amendement in: III h laten vervallen. In plaats daarvan: „aan de B.K.V. voor haar gewaardeerde arbeid een gift te schenken van ƒ 2.000,— per jaar voor 1968 en 1969". Punt V laten vervallen. De rapporteur van de commissie wil dit amendement verwijzen naar commissie en deputaten. De synode gaat hiermee akkoord. De praeses zegt: er kunnen nog andere amendementen ingediend worden bij de commissie. Daarna sluit hij de behandeling van dit punt voorlopig af (zie verder art. 217). Zitting van donderdag 7 september 1967 Evangelisatie Art. 121. Namens commissie IV rapporteert dr. D. C. Mulder over het rapport van de deputaten voor de evangelisatie (met bijlagen); over een brief van het I.K.O.B.E. (Interkerkelijk Orgaan van Beraad over Evangelisatievragen), waarin mededeling wordt gedaan van de opheffing van dit orgaan en verzocht wordt deel te nemen aan het werk van zijn opvolgster: de studiegroep voor oecumenische evangelisatie; over een brief van de deputaten voor de evangelisatie, waarbij wordt toegezonden een aantal aanbevelingen, opgesteld door een studiegroep voor oecumenische evangelisatie (in verband hiermee worden twee verzoeken aan de synode gedaan); over een brief (met bijlagen) van de deputaten, waarin verzocht wordt het uitbreidingsplan van het evangelisatiecentrum goed te keuren en een brief van de deputaten waarin verzocht wordt voor het jaar 1967 een aanvullende bijdrage uit het F.A.K.A. te verstrekken (H 1) (met bijlagen); aanvulling H 1 (met bijlagen), H 9, 10, 14 (plus bijlagen) en 16 (bijlage 26 a en b). De praeses heet welkom de deputaten ds. J. van Tuinen, ds. P. A. E. Sillevis Smitt, drs. F. E. Hoekstra en ds. D. W. van der Laan en de functionarissen mejuffrouw E. G. van Egmond, ds. H. H. Grosheide, ds. P. B. Suurmond, drs. Jac. v. d. Waals en de heer W. S. Fuchs. De commissie stelt voor dat de synode het volgende besluit neemt: De synode, kennis genomen hebbende, van het rapport van de deputaten voor de evangelisatie en de daarbij behorende bijlagen en stukken; besluit (onder voorbehoud ten aanzien van de décharge, de collecten en de begrotingen) : I. de handelingen van deze deputaten en hun financieel beleid goed te keuren; II. twintig deputaten te benoemen en hun de volgende opdracht te geven: a. de kerken te stimuleren in en te adviseren bij haar taak om de gemeenteleden te leren met een getuigende instelling in de wereld van elke dag te leven, met de niet-gelovige medemens getuigend om te gaan en — ieder overeenkomstig zijn gaven — in het geheel van de gemeente aan dit getuige-zijn, dit gemeente-inde-wereld-zijn, gestalte te geven;
90
Zitting van donderdag, H september 1967 (art. 166—167)
b. zich te blijven beraden over de principiële en praktische vragen, waarvoor het evangelisatiewerk in de ruimste zin de kerken plaatst; en in het bijzonder studie te maken van de vragen inzake de structuur van de gemeente en terzake contact te onderhouden met deputaatschappen en instellingen, die zich ook met deze vraagstukken bezighouden, en daarbij ook te betrekken de positie van de kerkelijke werker en zijn verhouding tot het kerkelijk ambt; c. actief te blijven om te komen tot een algemene strategie en planning en hierbij zoveel als noodzakelijk is rekening te houden met sociologische factoren; d. mede te werken aan het zoveel mogelijk coördineren en integreren van bestaande takken van arbeid in de daarvoor bestaande organisaties; e. 1. mede te werken aan de coördinatie en differentiatie bij de lectuurproductie en lectuurdistributie door blijvend contact met particuliere lectuurorganisaties, de studie van de vragen die hiermee samenhangen voort te zetten en zonodig zelf die initiatieven te ontplooien welke naar hun mening nodig zijn in verband met de roeping tot schriftelijke evangelieverkondiging; 2. contact te blijven houden met organisaties die de massamedia dienstbaar maken aan de verkondiging van het evangelie, opdat de roeping van de kerk om van deze massamedia gebruik te maken voor de vervulling van haar taak beter worde ten uitvoer gebracht; f. contact te leggen en te onderhouden tussen de kerken, classes en particuliere synoden voor wat betreft het evangelisatiewerk; g. het centrale adres te vormen voor evangelisatiearbeid van de Gereformeerde Kerken, voorzover voor enige speciale arbeid geen andere deputaten zijn aangewezen ; voorts indien gewenst in verband met verschillende opdrachten in overleg te treden met voor speciale arbeid benoemde deputaten; h. kerken en kerkelijke ressorten te adviseren bij hun evangelisatiewerk. i . kerken en kerkelijke ressorten, waar het evangelisatiewerk niet of niet voldoende ter hand genomen is, op te wekken de roeping des Heren te volbrengen, en hun de weg te wijzen om aan deze roeping te voldoen; j. door het beleggen van conferenties, cursussen en werkgroepen: 1. ambtsdragers te helpen bij hun taak om medeambtsdragers en andere gemeenteleden toe te rusten tot het getuige zijn in de wereld en tot arbeid in de evangelisatie; 2. ambtsdragers, beroepskrachten en vrijwillige medewerkers te bekwamen voor hun taak in de evangelisatie in deze tijd; 8. de vorming te bevorderen van de gemeenteleden, opdat zij in de juiste getuigende houding in de wereld staan, mede door de stimulering van het beroepsgroepenwerk; voorzover dit het zondagsschoolwerk betreft in samenwerking met de gereformeerde zondagsschoolvereniging Jachin, en voorzover dit het weekclubwerk betreft in samenwerking met De Poort; k. aandacht te blijven schenken aan evangelisatiemogelijkheden in recreatiegebieden ; l. de problematiek en de mogelijkheid van evangelisatie onder bejaarden te blijven bezien en de kerken daarover van voorlichting te dienen; m. medewerking te verlenen aan de arbeid van de functionaris van de deputaten „voor advies bij moeilijkheden ten gevolge van de industrialisatie" in het door deze deputaten georganiseerde vormingswerk; n. in overleg met het curatorium van de Theologische Hogeschool te blijven bevorderen, dat zoals nu reeds het geval is, de hoogleraar in de evangelistiek ten nauwste betrokken blijft bij de cursus voor jonge predikanten; o. wegen te zoeken om jonge mensen te animeren de opleiding voor kerkelijk werker te volgen en de daarvoor in aanmerking komende kerkelijke instanties te stimuleren bij het uitvoeren van hun evangelisatietaak gebruik te maken van hen, die speciaal tot dit werk gevormd werden;
Zitting van donderdag,14september 1967 (art. 163—165)
91
p. binnen het raam van hun financiële mogelijkheden enkele studiebeurzen ter beschikking te stellen van de onder o genoemde personen; q. uit hun midden twee personen aan te wijzen, die namens hen zitting nemen in het algemeen bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw, volgens artikel 8 van de statuten van die stichting; r. financiële steun te verlenen aan evangelisatie-noodgebieden en aan de landelijke stichting Evangelisch Herstel en Opbouw uit de opbrengst van de door de synode voor deze doeleinden uitgeschreven collecten; s. één van hun functionarissen aan te wijzen om zitting te nemen in de studiegroep voor oecumenische evangelisatie; t. contact te blijven onderhouden met de deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken voor de evangelisatie, waardoor samenwerking in de evangelisatie tussen de beide deputaatschappen kan worden bevorderd; u. de volledige verantwoordelijkheid te aanvaarden voor een parttime tweejarige opleiding in het kader van de evangelisatiearbeid, waarbij de betrokkene zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor een afgerond stuk werk; v. contact op te nemen met de deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken voor de evangelisatie om hen zo mogelijk officieel in deze opleiding te betrekken; en met de overheid over de mogelijkheid van erkenning van het te verstrekken diploma voor bevoegdheid tot het geven van godsdienstonderwijs; w. van al hun werkzaamheden rapport uit te brengen op de volgende daarvoor aangewezen synode en tevoren dit rapport toe te zenden aan alle kerken; III. te bepalen dat de personen die het diploma van de onder II sub u genoemde opleiding ontvangen hebben en in dienst van het evangelisatiewerk door de kerken aangesteld zijn voortaan zullen worden aangeduid als „kerkelijk werker" met een nadere bepaling van de door hen verrichte arbeid, met dien verstande dat aan de generale deputaten voor de evangelisatie overgelaten wordt om een overgangsregeling te scheppen voor personen die genoemd diploma niet bezitten doch naar hun oordeel toch voor de officiële benaming van „kerkelijk werker" in aanmerking komen; IV. van de kerken één collecte te vragen voor de generale evangelisatiearbeid, te houden indien enigszins mogelijk op de eerste Paasdag, en voorts uit het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid de in de door deputaten ingediende begrotingen 1968 en 1969 geraamde bedragen beschikbaar te stellen; V. nog eens met klem te herhalen de uitspraak van de generale synode van Groningen 1963/64, waarin onder de aandacht van de kerkeraden wordt gebracht, dat het sterke aanbeveling verdient bij de candidaatstelling en benoeming van ambtsdragers er wel op toe te zien, dat leidinggevende personen niet aan het plaatselijke evangelisatiewerk worden onttrokken, indien deze arbeid der kerk daardoor ernstige schade zou kunnen lijden; VI. het door deputaten ingediende bouwplan met kostenberekening voor de uitbreiding van het Evangelisatiecentrum goed te keuren en daarvoor behalve de bij het F.A.K.A. uitstaande evangelisatiegelden de nodige fondsen beschikbaar te stellen; VII. de door deputaten gevraagde aanvullende exploitatiebijdrage voor 1967 ten bedrage van ƒ 53.000,— uit de F.A.K.A.-kas te verlenen. Op voorstel van de praeses wordt nu punt voor punt van het voorstel van de commissie besproken. Ds. A. C. van Nood stelt voor punt II a als volgt te formuleren: „er bij de kerken op aan te dringen haar leden — ieder overeenkomstig zijn gaven — te leren met een getuigende instelling te leven, in het bijzonder t.o.v. de niet-gelovige medemens" De synode verenigt zich met dit voorstel. Ds. A. C. van Nood stelt ook een andere formulering voor van II j. Deze wordt aanvaard en luidt als volgt: „door beleggen van conferenties en het organiseren van cursussen en werkgroepen — voorzover dit het zondagsschoolwerk betreft, in samenwerking met de gereformeerde zondagsschoolvereniging „Jachin" en voor-
92
Zitting van donderdag, H september 1967 (art. 166—167)
zover dit het weekclubwerk betreft in samenwerking met „De Poort" — de gemeenten, de ambtsdragers, de beroepskrachten en vrijwillige krachten in het evangelisatiewerk steeds beter voor hun taak toe te rusten". De redactie van punt II m moet ook enigszins gewijzigd worden. Dit wordt verder aan de actuarius overgelaten. Dr. E. Schippers stelt voor punt II n weg te laten. Twee preadviserende leden en 2 leden verklaren zich vóór, bijgevolg blijft het gehandhaafd. In punt II o wordt het woord „animeren" vervangen door „aansporen". Op voorstel van ds. P. Visser wordt punt II q eruitgelaten. Op voorstel van ds. E. N. van Loo wordt aan punt II t (het nieuwe s) toegevoegd : „na te gaan of de richtlijnen voor samenwerking met andere kerken in het evangelisatiewerk door verschillende synoden gegeven en herzien, nog steeds ongewijzigd gehandhaafd kunnen blijven, en zo niet, met voorstellen dienaangaande te komen op de volgende synode". Besluit IV wordt aangehouden. Ds. G. van Andel stelt voor punt V als volgt te lezen: „bij de kerkeraden aan te bevelen er ook in de praktijk vanuit te gaan, dat de evangelisatiearbeid ligt voor verantwoordelijkheid van heel de gemeente". Het voorstel-Van Andel wordt verworpen. Drs. G. Y. Vellenga stelt voor besluit VI als volgt te lezen: „het door deputaten ingediende bouwplan met kostenberekening voor de uitbreiding van het evangelisatiecentrum in handen te stellen van de deputaten voor organisatie en administratie voor advies in verband met de voorgenomen coördinatie en centralisatie en hun te verzoeken dit advies uit te brengen op één van de zittingen van de synode in 1968". De synode aanvaardt deze lezing. Besluit VIII wordt aangehouden. Hierna aanvaardt de synode het voorstel in zijn geheel. De praeses wenst de deputaten en functionarissen met het aanvaarden van het voorstel van de commissie van harte geluk. Het agendapunt „de evangelisatie" is geen hamerstuk zonder meer. Het is een onderwerp, waarin het hart van de kerk klopt. Er bestaat wel eens een verkeerde indruk van het evangelisatiewerk. Daarom is het goed, dat alles zo open en eerlijk besproken is. „Dat u ook in de toekomst veel vreugde moogt vinden in al uw werk". De praeses wil nog een bijzonder woord richten tot de functionarissen. Er is ons gezegd, dat speciaal in hervormde kringen kerkelijke werkers en functionarissen van de kerk vervreemden. Ze bezoeken niet meer de kerkdiensten en aan het heilig avondmaal verschijnen ze niet. Als we deze dingen horen, zeggen we: de kerken hebben hier in het bijzonder toch wel een taak om de juiste begeleiding te geven. „Wij bevelen ook u hartelijk aan in de hoede van de kerken. Zij moeten u niet vergeten. U staat aan het front. Wij bidden u veel wijsheid toe." Het besluit inzake de evangelisatie luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de evangelisatie en de daarbij behorende stukken en bijlagen; besluit: I. onder betuiging van hartelijke dank de handelingen van deze deputaten en hun financieel beleid goed te keuren; II. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub H 1) en hun de volgende opdracht te geven: a. er bij de kerken op aan te dringen haar leden te leren — ieder overeenkomstig zijn gaven — met een getuigende instelling te leven, in het bijzonder t.o.v. de niet-gelovige medemens; b. zich te blijven beraden over de principiële en praktische vragen, waarvoor
Zitting van donderdag,14september 1967 (art. 163—165)
93
het evangelisatiewerk in de ruimste zin de kerken plaatst; in het bijzonder studie te maken van de vragen inzake de structuur van de gemeente en terzake contact te onderhouden met deputaatschappen en instellingen, die zich ook hiermee bezighouden; en daarbij ook te betrekken de positie van de kerkelijke werker en zijn verhouding tot het kerkelijk ambt; c. actief te blijven om te komen tot een algemene strategie en planning en hierbij zoveel als noodzakelijk is rekening te houden met sociologische factoren; d. mede te werken aan het zoveel mogelijk coördineren en integreren van bestaande takken van arbeid in de daarvoor bestaande organisaties; e. 1. mede te werken aan de coördinatie en differentiatie bij de lectuurproductie en lectuurdistributie door blijvend contact met particuliere leetuurorganisaties, de studie van de vragen die hiermee samenhangen voort te zetten en zonodig zelf die initiatieven te ontplooien, welke naar hun mening nodig zijn in verband met de roeping tot schriftelijke evangelieverkondiging; 2. contact te blijven houden met organisaties die de massamedia dienstbaar maken aan de verkondiging van het evangelie, opdat de roeping van de kerk om van deze massamedia gebruik te maken voor de vervulling van haar taak beter ten uitvoer worde gebracht; f. contact te leggen en te onderhouden tussen de kerken, classes en particuliere synoden voor wat betreft het evangelisatiewerk; g. het centrale adres te vormen voor evangelisatiearbeid van de Gereformeerde Kerken, voorzover voor enige speciale arbeid geen andere deputaten zijn aangewezen ; voorts indien gewenst in verband met verschillende opdrachten in overleg te treden met voor speciale arbeid benoemde deputaten; h. kerken en kerkelijke ressorten te adviseren bij hun evangelisatiewerk; i. kerken en kerkelijke ressorten, waar het evangelisatiewerk niet of niet voldoende ter hand genomen is, op te wekken de roeping des Heren te volbrengen en hun de weg te wijzen om aan deze roeping te voldoen; j. door het beleggen van conferenties en het organiseren van cursussen en werkgroepen — voorzover dit het zondagsschoolwerk betreft in samenwerking met de gereformeerde zondagsschoolvereniging Jachin en voorzover dit het weekclubwerk betreft in samenwerking met „De Poort" — de gemeenten, de ambtsdragers, de beroepskrachten en vrijwillige krachten in het evangelisatiewerk steeds beter voor hun taak toe te rusten; k. aandacht te blijven schenken aan evangelisatiemogelijkheden in recreatiegebieden ; l. de problematiek en de mogelijkheid van evangelisatie onder bejaarden te blijven bezien en de kerken daarover van voorlichting te dienen; m. medewerking te verlenen aan de arbeid van de functionaris van de deputaten voor kerk en bedrijfsleven in het door deze deputaten georganiseerde vormingswerk; n. in overleg met het curatorium van de Theologische Hogeschool te blijven bevorderen, dat zoals nu reeds het geval is, de hoogleraar in de evangelistiek ten nauwste betrokken blijft bij de cursus voor jonge predikanten; o. wegen te zoeken om jonge mensen aan te sporen de opleiding voor kerkelijk werker te volgen en de daarvoor in aanmerking komende kerkelijke instanties te stimuleren bij het uitvoeren van hun evangelisatietaak gebruik te maken van hen, die speciaal tot dit werk gevormd werden; p. binnen het raam van hun financiële mogelijkheden enkele studiebeurzen ter beschikking te stellen van de onder o genoemde personen; q. financiële steun te verlenen aan evangelisatie-noodgebieden en aan de landelijke stichting Evangelisch Herstel en Opbouw uit de opbrengst van de door de synode voor deze doeleinden uitgeschreven collecten; r. één van hun functionarissen aan te wijzen om zitting te nemen in de studiegroep voor oecumenische evangelisatie;
94
Zitting van donderdag, H september 1967 (art. 166—167)
s. contact te blijven onderhouden met de deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken voor de evangelisatie, waardoor de samenwerking in de evangelisatie tussen de beide deputaatschappen kan worden bevorderd; na te gaan of de richtlenen voor samenwerking met andere kerken in het evangelisatiewerk, door verschillende synoden gegeven en herzien, nog steeds ongewijzigd gehandhaafd kunnen bleven, en zo niet, met voorstellen dienaangaande te komen op de volgende synode; t. de volledige verantwoordelijkheid te aanvaarden voor een parttime tweejarige opleiding voor personen, die tewerkgesteld kunnen worden in een functie in het kader van de evangelisatiearbeid, waarbij de betrokkene zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor een afgerond stuk werk; u. contact op te nemen met de deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken voor de evangelisatie om hen zo mogelijk officieel in deze opleiding te betrekken ; en met de overheid over de mogelijkheid van erkenning van het te verstrekken diploma voor bevoegdheid tot het geven van godsdienstonderwijs; v. van al hun werkzaamheden rapport uit te brengen op de volgende daarvoor aangewezen synode (zie art. 223) en tevoren dit rapport toe te zenden aan alle kerken; III. te bepalen, dat de personen die het diploma van de onder II sub t genoemde opleiding ontvangen hebben en in dienst van het evangelisatiewerk door de kerken aangesteld zijn, voortaan zullen worden aangeduid als „kerkelijk werker" met een nadere bepaling van de door hen verrichte arbeid, met dien verstande dat aan de deputaten voor de evangelisatie overgelaten wordt om een overgangsregeling te scheppen voor personen, die genoemd diploma niet bezitten doch naar hun oordeel toch voor de officiële benaming van „kerkelijk werker" in aanmerking komen; IV. van de kerken één collecte te vragen voor de generale evangelisatiearbeid, te houden, indien enigszins mogelijk, op de eerste Paasdag; V. nog eens met klem te herhalen de uitspraak van de generale synode van Groningen 1963/64, dat het sterke aanbeveling verdient bij de candidaatstelling en benoeming van ambtsdragers er wel op toe te zien, dat leidinggevende personen niet aan het plaatselijke evangelisatiewerk worden onttrokken, indien deze arbeid der kerk daardoor ernstige schade zou kunnen lijden; VI. het door deputaten ingediende bouwplan met kostenberekening voor de uitbreiding van het evangelisatiecentrum in handen te stellen van de deputaten voor organisatie en administratie voor advies i.v.m. de voorgenomen coördinatie en centralisatie en hun te verzoeken dit advies uit te brengen op één van de zittingen van de synode in 1968 (zie art. 380). (Zie voor specificatie van de toegewezen geldmiddelen, art. 248 en 378.) Evangelisch Herstel en Opbouw Art. 122. Namens commissie IV rapporteert dr. D. C. Mulder over het rapport van de deputaten in het bestuur van de landelijke Stichting „Evangelisch Herstel en Opbouw"; over het jaarverslag 1966 (met toelichting) van deze stichting; en over het verzoek om meer financiële steun van de sectie „De Poort", met een aanbeveling van de stichting E.H. en O. (H 2, 7 en 8) (bijlage 27a en b). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de deputaten in het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw; b. een tweetal brieven van het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw met bijlagen; besluit (onder voorbehoud ten aanzien van de collecte, de garantie en punt 4 ) : 1. uit te spreken dat zij het missionaire karakter van het bijzondere jeugdwerk
Zitting van donderdag, 7 september 1967( a r t .12k—125)
95
als verricht onder auspiciën van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw gehandhaafd wil zien en er bij de plaatselijke kerken op aan te dringen zich van harte achter dit bijzondere jeugdwerk te stellen; 2. de deputaten, die zitting hebben in het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw te danken voor de door hen verrichte arbeid; 3. goedkeuring te hechten aan een aanvulling van het reglement van toetreding/ uittreding van de Stichting E.H. en O. art. 1 sub c met de woorden „dan wel uitgaat van te dezer zake samenwerkende positief-christelijke groeperingen, gemeenten of kerken"; 4. het verzoek van de Stichting E.H. en O. om een garantie te verlenen voor de benoeming van een predikant in haar dienst, aan wie zal worden opgedragen de theologische en pastorale begeleiding van het bijzonder jeugdwerk, in te willigen; 5. 60% ter beschikking te stellen van de middelen die nodig zijn om een tweede staffunctionaris bij „De Poort" aan te stellen tot een max. van ƒ 10.500,—; 6. voor elk van de twee komende jaren ten behoeve van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw één gehele diakonale collecte uit te schrijven; 7 a. opnieuw drie deputaten te benoemen, die als leden zitting hebben in het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw, namelijk twee van de generale deputaten voor de evangelisatie en één van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid, b. aan deze deputaten op te dragen een schriftelijk rapport van hun arbeid in te dienen bij de daarvoor aan te wijzen generale synode. Na de bespreking dient ds. A. C. van Nood het volgende amendement in: la en 7b als volgt te lezen: „opnieuw drie deputaten te benoemen, die als leden zitting hebben in het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw, namelijk twee van de deputaten voor de evangelisatie en één van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid, met de opdracht: a. een schriftelijk rapport van hun arbeid in te dienen bij de daarvoor aan te wijzen generale synode; b. het deel van het voor bouwprojecten in de jeugdzorgsector ter beschikking gekomen S.S.K-bedrag met de deputaten voor de evangelisatie te besteden en daarover verslag uit te brengen". Dit amendement wordt aanvaard. Dr. J. van den Berg vraagt: Zou het niet goed zijn, dat het moderamen contact zocht met het moderamen van de hervormde synode over de zaken, die in de discussie naar voren zijn gekomen in verband met het rapport van „Evangelisch Herstel en Opbouw"? De synode voelt hier ook voor. Op de eerstvolgende gecombineerde moderamenvergaderingen zal ons moderamen deze zaak ter sprake brengen. Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de deputaten in het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw; b. een tweetal brieven van het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw (met belagen) ; besluit: 1. uit te spreken dat zij het missionaire karakter van het bijzonder jeugdwerk, als verricht onder auspiciën van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw, gehandhaafd wil zien en er bij de plaatselijke kerken op aan te dringen zich van harte achter dit bijzonder jeugdwerk te stellen; 2. de deputaten, die zitting hebben in het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw, te danken voor de door hen verrichte arbeid; 3. goedkeuring te hechten aan een aanvulling van het reglement van toetreding/uittreding van de Stichting E.H. en O., art. 1 sub c, met de woorden „dan
96
Zitting van donderdag, H september 1967 (art. 166—167)
wel uitgaat van te dezer zake samenwerkende positief-christelijke groeperingen, gemeenten of kerken"; 4. opnieuw drie deputaten te benoemen (zie art. 222 sub H 3), die als leden zitting hebben in het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw, namelijk twee van de deputaten voor de evangelisatie en één van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid met de opdracht: a. een schriftelijk rapport van hun arbeid in te dienen bij de daarvoor aan te wijzen generale synode (zie art. 223); b. het deel van het voor bouwprojecten in de jeugdzorg-sector ter beschikking gekomen S.S.K-bedrag met de deputaten voor de evangelisatie te besteden en daarover verslag uit te brengen. (Zie voor de toegezegde geldmiddelen art. 378 sub 12.) Theologische Hogeschool Art. 123. Namens commissie VI rapporteert dr. O. C. Broek Boelofs over het rapport van de curatoren van de Theologische Hogeschool (A 8) (bijlage 28a en b). De commissie stelt aan de synode het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de curatoren van de Theologische Hogeschool; overwegende, dat zowel de huidige situatie van de Hogeschool als haar toekomstige uitbouw ingrijpende maatregelen nodig maakt; besluit: 1. de handelingen van curatoren goed te keuren en aan de penningmeester op grond van een uitgebracht accountantsrapport décharge te verlenen van zijn financieel beheer over de jaren 1965 en 1966; 2. opnieuw dertien curatoren te benoemen, zulks op voordracht van de particuliere ressorten uit elk van deze ressorten één met hun secundi en hun op te dragen de belangen der Theologische Hogeschool naar hun vermogen te behartigen; 3. ten aanzien van de huidige situatie: a. curatoren te machtigen hem, die door de generale synode zal worden benoemd om samen met ds. Thomas de aanvullende opleiding B te verzorgen, de opdracht te verlenen voor de helft van zijn tijd in samenwerking met de hoogleraar voor de ambtelijke vakken dat deel van het onderwijs in laatstgenoemde vakken te behartigen, dat overeenkomt met het huidige onderricht in de aanvullende opleiding A ; b. opnieuw aan curatoren de vrijheid te verlenen een docent in de psychologie te benoemen; c. in de begroting der Hogeschool zodanige ruimte te scheppen dat kan worden overgegaan tot de aanstelling van assistenten en de benoeming van deze assistenten over te laten aan het college van curatoren; d. de honorering van hoogleraren en lectoren, evenals die van het andere wetenschappelijk personeel te doen geschieden overeenkomstig de rijksnormen en deze aanpassing te doen plaats vinden in twee étappes, t.w. voor de eerste helft in 1968 en voor de tweede helft in 1969 en in verband daarmee curatoren op te dragen de gevolgen daarvan (met name de financiële) van deze rijksregeling onder ogen te zien; e. curatoren te machtigen over te gaan tot aanschaf van een microfotografische apparatuur ten behoeve van de bibliotheek der Hogeschool en deze apparatuur tijdelijk te financieren uit het jubileumfonds-1954 en in zes jaren telkens een/zesde van de aanschaffingskosten te brengen op de exploitatierekening der Hogeschool; 4. ten aanzien van de uitbouw der Hogeschool: a. curatoren en met name de planningscommissie hartelijk dank te zeggen voor
Zitting van donderdag, 7 september 1967 (art. 12k—125)
97
het vele werk, dat zij hebben verricht in het onderzoek van de uitbouw van de Hogeschool; b. de in het rapport aan de orde gestelde zaak van het centrum voor de theologische dienstverlening terug te wijzen naar curatoren; c. curatoren op te dragen om in overleg met het bestuur der Johannes Calvijnstichting te onderzoeken of en zo ja op welke wijze stappen moeten worden gedaan om bij de overheid te geraken tot „aanwijzing" der Theologische Hogeschool en de Johannes Calvijnstichting als inrichting voor theologisch wetenschappelijk onderwijs in de zin der wet op het wetenschappelijk onderwijs; 5. haar erkentelijkheid uit te spreken jegens de Gereformeerde Kerk van Kampen voor haar bereidheid zorg te willen dragen voor het studentenpastoraat; 6. de (herziene) begrotingen voor 1968 en 1969 goed te keuren; 7. voor de Theologische Hogeschool jaarlijks drie koliekten uit te schrijven en haar voorts in overeenstemming met de goedgekeurde begrotingen een dotatie te schenken uit het fonds voor algemene kerkelijke arbeid. Er volgt bespreking. Art. 124.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Theologische Hogeschool Art. 125. Na heropening van de publieke zitting deelt de praeses mee, dat punt M van het commissievoorstel ingebracht is in het beraad van de prioriteitenregeling. Verder deelt hij mee, dat er een telegram is binnengekomen van de senaat van F.Q.I. met de volgende tekst: „Wij wensen u besluitvaardigheid en een profetische blik toe". Dit telegram zal beantwoord worden met een hartelijke brief. De bespreking wordt voortgezet. Hierna wordt besluit na besluit besproken. Punt 1, tweede gedeelte, wordt aangehouden, evenals 3a. Bij 3c dienen dr. A. Kruyswijk en dr. J. van den Berg het volgende amendement in: „in de begroting der Theologische Hogeschool zodanig ruimte te scheppen, dat kan worden overgegaan tot de aanstelling van wetenschappelijke medewerkers in de zin der wet en de benoeming van deze wetenschappelijke medewerkers over te laten aan het college van curatoren". De president-curator zegt, dat het hier gaat over candidaten, die verder willen studeren. Na deze toelichting trekt dr. Kruyswijk zijn amendement in. 3d en Se worden aangehouden, 4a wordt aanvaard. Dr. O. C. Broek Roelofs stelt voor 4b als volgt aan te vullen: „die op een voortgezette zitting van de synode met een nader voorstel kunnen komen". Dit wordt aanvaard. De praeses brengt dank aan de curatoren voor alles wat ze gedaan hebben voor de Theologische Hogeschool. Dat ze ook in de toekomst met vreugde mogen bezig zijn, evenals de hoogleraren en allen, die op de een of andere manier aan de Theologische Hogeschool verbonden zijn! Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de curatoren van de Theologische Hogeschool; overwegende, dat zowel de huidige situatie van de hogeschool als haar toekomstige uitbouw ingrijpende maatregelen nodig maakt; besluit (onder voorbehoud t.a.v. de décharge; zie daarvoor art. 375):
98
Zitting van donderdag, H september 1967 (art. 166—167)
1. de handelingen van curatoren goed te keuren en aan de penningmeester op grond van een uitgebracht accountantsrapport décharge te verlenen van zijn financieel beheer over de jaren 1965 en 1966; 2. opnieuw dertien curatoren te benoemen (zie art. 222 sub A 6), zulks op voordracht van de particuliere ressorten, uit elk van deze ressorten één, met hun secundi, en hun op te dragen de belangen der Theologische Hogeschool naar hun vermogen te behartigen; 3. ten aanzien van de huidige situatie: a. curatoren te machtigen hem, die door de generale synode zal worden benoemd om samen met ds. Thomas de aanvullende opleiding B te verzorgen, de opdracht te verlenen voor de helft van zijn tijd in samenwerking met de hoogleraar voor de ambtelijke vakken dat deel van het onderwijs in laatstgenoemde vakken te behartigen, dat overeenkomt met het huidige onderricht in de aanvullende opleiding A ; b. opnieuw aan de curatoren de vrijheid te verlenen een docent in de psychologie te benoemen; c. in de begroting der hogeschool zodanige ruimte te scheppen, dat kan worden overgegaan tot de aanstelling van assistenten en de benoemingen van deze assistenten over te laten aan het college van curatoren; 4. ten aanzien van de uitbouw der hogeschool: a. curatoren en met name de planningcommissie hartelijk dank te zeggen voor het vele werk, dat zij hebben verricht in het onderzoek van de uitbouw der hogeschool ; b. de in het rapport aan de orde gestelde zaak van het centrum voor de theologische dienstverlening terug te wijzen naar curatoren, die op een voortgezette zitting van de synode met een nader voorstel kunnen komen; c. curatoren op te dragen om in overleg met het bestuur der Johannes Calvijnstichting te onderzoeken of en zo ja op welke wijze stappen moeten worden gedaan om bij de overheid te geraken tot „aanwijzing" der Theologische Hogeschool en de Johannes Calvijnstichting als inrichting voor theologisch wetenschappelijk onderwijs in de zin der wet op het wetenschappelijk onderwijs; 5. haar erkentelijkheid uit te spreken jegens de Gereformeerde Kerk van Kampen voor haar bereidheid zorg te willen dragen voor het studentenpastoraat; 6. voor de Theologische Hogeschool jaarlijks twee collecten uit te schrijven; (zie voor de toegekende geldmiddelen art. 248 en 378). Emeritaat dr. A. D. R. Polman Art. 126. Dr. O. C. Broek Boelofs rapporteert over een brief van dr. A. D. R. Polman, waarin deze verzoekt hem per 1 oktober 1967 ontslag te verlenen als hoogleraar aan de Theologische Hogeschool (A 19). De commissie stelt voor dit verzoek van dr. Polman in te willigen en hem op de meest eervolle wijze emeritaat te verlenen als hoogleraar aan de Theologische Hogeschool. De commissie wil tevens voorstellen deze hoogleraar hartelijk dank te zeggen voor het onderwijs, dat hij gedurende ruim 17 jaar aan de hogeschool heeft gegeven en voor de wijze, waarop hij in het midden der kerken heeft verkeerd. De praeses zegt daarna: „U, prof. Polman, hebt een rijke, eervolle staat van dienst als predikant, als afgevaardigde van het ressort van de particuliere synode van Friesland (Z.G.) en van Noord-Holland naar de generale synode, daarna als hoogleraar in Kampen. U bent een Augustinuskenner bij uitnemendheid en hebt de literatuur van de gereformeerde theologie verrijkt. Ik denk ook aan uw toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In uw denken is een ontwikkeling geweest, uw arbeid is niet ij del geweest. Bewaar in uw hart de dank van onze kerken!"
Zitting van donderdag, 7 september 1967 (art. 12k—125)
99
Aanvullende opleiding Art. 127. Namens commissie VI rapporteert dr. O. C. Broek Roelofs over het rapport van de deputaten voor de aanvullende opleiding (A 10) (bijlage 29a en b). De praeses heet drs. J. Firet en ds. J. Thomas hartelijk welkom. Na een paar kleine wijzigingen wordt het voorstel van de commissie aanvaard. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de aanvullende opleiding; besluit: 1. de handelingen van de deputaten onder dank voor hun arbeid goed te keuren; 2. waardering uit te spreken voor het werk van ds. J. Thomas; 3. aan deputaten décharge te verlenen van het door hen gevoerde financiële beheer; 4. aan de particuliere synoden en classes mee te delen, dat ook de kandidaten naar art. 6 K.O. vallen onder de regeling voor de aanvullende opleiding B; 5. over te gaan tot de benoeming van een tweede predikant in algemene dienst voor de meer op de praktijk gerichte aanvullende opleiding, die voor de ene helft van zijn tijd beschikbaar is voor stagewerk en voor de andere helft van zijn tijd verbonden kan worden aan de Theologische Hogeschool ten dienste van de opleiding in de ambtelijke vakken (zie art. 275 en 340). 6. opnieuw deputaten te benoemen (zie art. 222 sub A 6), t.w. één curator van de Theologische Hogeschool, één deputaat voor het verband van de kerken met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit, de hoogleraar in de ambtelijke vakken van de Theologische Hogeschool en de docent in de ambtelijke vakken van de theologische faculteit van de Vrije Universiteit met de opdracht: a. alles te doen wat nodig is om deze aanvullende opleiding zo goed mogelijk aan haar doel te doen beantwoorden; b. het financieel beheer te voeren overeenkomstig de vastgestelde begrotingen; c. aan de synode van 1969 (zie art. 223) rapport uit te brengen over hun handelingen, rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde beheer en een begroting in te dienen voor de jaren 1970/71; d. zonodig wijzigingen voor te stellen in de instructie van de predikanten in algemene dienst voor de aanvullende opleiding en deze aan de synode voor te leggen. (Zie voor de toegewezen geldmiddelen art. 248 en 378.) Zitting van vrijdag 8 september 1967 Dr. J. C. Gilhuis aanvaardt zijn benoeming Art. 129. De praeses leest een brief voor van dr. J. C. Gilhuis met de mededeling, dat hij zijn benoeming tot zendingspredikant in algemene dienst aanvaardt. De vergadering neemt hiervan met blijdschap kennis. Verzoeken opheffing synodale tuchtmaatregelen Art. 130. Commissie II komt met een nieuw rapport over de stukken I 16, 38, 46, 52, 57 en M 9 (zie art. 90) (bijlage 30). Na toelichting van het voorstel door de rapporteur, wil ouderling G. van Galen aan de overwegingen nog toevoegen: „dat het verschil van inzicht omtrent de zaaksgerechtigheid geen verhindering behoeft te zijn om toenadering tot elkaar te zoeken, als beiden hierover het oordeel aan God overlaten". De commissie meent dit voorstel te moeten afwijzen. De praeses geeft nu gelegenheid tot discussie.
100
Zitting vandonderdag,Hseptember 1967 (art. 166—167)
Hierna deelt br. Van Galen mee, dat hij zijn amendement intrekt. Ds. W. Wiersma dient nog het volgende amendement in: in overwegende b in plaats van „de schuldige broedertwist" te lezen: „het conflict"; in „spreekt uit" sub 2 hetzelfde te doen. Dit amendement wordt mee ondersteund door ds. G. Brinkman en diaken R. Gosker. Niemand van de andere synodeleden ondersteunt dit amendement. Bijgevolg is het verworpen. Een paar leden zeggen: het zou ons gemakkelijker vallen vóór het voorstel van de commissie te stemmen, als spreekt uit 4 wegviel. „dat de gereformeerde kerken voorzover er schuld ligt bij de broeders, die van ons gingen, die gaarne willen vergeven en niet meer in rekening zullen brengen." 27 leden blijken vóór handhaving van spreekt uit 4 te zijn en 29 tegen handhaving. Bijgevolg is punt 4 vervallen. De praeses zegt: ik wil eigenlijk liever niet laten stemmen, ik wil uw gevoelens peilen. Het blijkt, dat alle synodeleden, behalve ds. W. Wiersma, achter het voorstel van de commissie staan. „Dat we Gods zegen mogen ondervinden in onze eigen kring en daarbuiten op dit genomen besluit" — aldus de praeses. Het aangenomen besluit luidt aldus: De synode, gelet op onderscheiden adressen waarin van haar een verklaring gevraagd wordt ten aanzien van de synodale tuchtmaatregelen, welke in het kerkelijk conflict van 1944 en de volgende jaren zijn genomen; overwegende, a. dat in deze adressen ten diepste de geestelijke vraag in het geding is naar de schuld aan het bedoelde conflict, dat helaas in een kerkscheuring nog altijd wordt bestendigd; b. dat een zuiver onderscheidend oordeel ten aanzien van die schuldvraag onmogelijk is, omdat diverse factoren in het complex van de schuldige broedertwist elkaar over en weer hebben beïnvloed; spreekt uit: 1. dat de Gereformeerde Kerken er verre van zijn de schuld aan het conflict van 1944 en volgende jaren eenzijdig te zoeken bij hen, over wie in die jaren in enige vorm het schuldig werd uitgesproken; 2. dat de Gereformeerde Kerken integendeel hunnerzijds ootmoedig willen belijden, dat zij zelf in het geheel van de schuldige broedertwist, waardoor de Geest der gemeenschap werd bedroefd, niet vrijuit gaan; 3. dat de Gereformeerde Kerken de vrijgemaakte zusterkerken van harte vragen haar te vergeven al wat in die conflictsituatie en met name in haar tuchtmaatregelen in haar houding en optreden niet was naar de Geest van Christus en niet beantwoordde aan de katholiciteit van de kerk; en besluit: 1. deze uitspraak ter kennis te brengen van de Vrijgemaakte Kerken in Nederland; 2. de eigen kerken op te wekken in de geest van deze uitspraak ook plaatselijk de verzoening met vrijgemaakte zusterkerken te zoeken en te blijven zoeken; 3. het gehele besluit onder toevoeging van het rapport mee te delen aan de adressanten. „Pax Christi" Art. 131. Namens commissie I rapporteert dr. H. N. Ridderbos over een brief van de Internationale Katholieke Vredesbeweging „Pax Christi" (afd. Nederland),
Zitting vandonderdag,7september 1967 (art. 12k—125)
101
waarbij wordt toegezonden een brief, die deze beweging stuurde aan de minister van defensie in verband met de bestemming van Nederlandse militaire eenheden voor vredestaken in het kader van de Verenigde Naties (J 22). De synode gaat met het voorstel van de commissie akkoord. De synode besluit: a. van de brief van „Pax Christi" d.d. 22 juni 1967 met belangstelling kennis te nemen; b. genoemde brief ter informatie toe te zenden aan de deputaten voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht. Verzoek om financiële steun voor de World Association for Christian Broadcasting Art. 132. Namens commissie IV rapporteert ouderling dr. A. H. Vonk over een brief van de deputaten voor radio- en televisieuitzending van kerkdiensten met het verzoek om financiële steun te verlenen aan de World Association for Christian Broadcasting (H 13). Nadat een paar kleine wijzigingen in de formulering zijn aangebracht, wordt het voorstel van de commissie aanvaard, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van de deputaten voor de radio- en televisieuitzending van kerkdiensten betreffende een associated membership van de World Association for Christian Broadcasting; overwegende, dat de arbeid van deze association vanuit zendings-, evangelisatorisch- en diakonaal oogpunt van zeer groot belang moet worden geacht; besluit: de deputaten voor de zending, die voor de evangelisatie en die voor de algemeen diakonale arbeid in staat te stellen resp. vier, drie en drie memberships voor hun rekening te nemen (zie hierbij art. 359). Gereformeerde Werkgroep voor de Catechese Art. 133. Namens commissie III rapporteert ds. D. van Enk over het verslag over de sinds de synode van Middelburg 1965/66 verrichte werkzaamheden van de Werkgroep voor de Catechese (N 3). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de Gereformeerde Werkgroep voor de Catechese met het daaraan toegevoegd verzoek de voortzetting van haar arbeid mogelijk te maken door in de komende twee jaar haar een geldelijke tegemoetkoming van ƒ 2.000,— per jaar te verstrekken, en dekking van het tekort van ƒ 649,61 op de lopende begroting, besluit: 1. haar waardering uit te spreken voor de arbeid van deze werkgroep; 2. deze arbeid ook financieel te steunen door de toekenning van een bedrag van ƒ 2000,— per jaar gedurende 1967/1968 en 1968/1969, en het tekort van ƒ 649,61 over het jaar 1966/1967 voor haar rekening te nemen. Dr. P. G. Kunst stelt voor „een bedrag" te veranderen in „het aangevraagde steunbedrag". Dit amendement wordt aanvaard. Verder wordt besloten deze steunaanvrage te brengen op de bekende prioriteitenlijst. Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode,
102
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. 13 J,\—138)
kennis genomen hebbende van het rapport van de Gereformeerde Werkgroep voor de Catechese met het daaraan toegevoegde verzoek de voortzetting van haar arbeid mogelijk te maken door in de komende twee jaar haar een geldelijke tegemoetkoming van ƒ 2000,— per jaar te verstrekken en dekking van het tekort van ƒ 649,61 op de lopende begroting ; besluit: 1. haar waardering uit te spreken voor de arbeid van deze werkgroep; 2. deze arbeid ook financieel te steunen door de toekenning van het aangevraagde steunbedrag (de bepaling van het bedrag werd aangehouden; zie daarvoor art. 248 en 378). Art. 134. De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Zitting van dinsdag 12 september 1967 Mededelingen Art. 136. De praeses doet de volgende mededelingen; 1. er zijn brieven binnengekomen van een zuster uit Gouda en van een zuster uit Kralingen, die beide haar blijdschap uitspreken over het genomen besluit inzake de schuldbelijdenis (zie art. 130). 2. dr. G. Kuiper heeft een brief gezonden, waarin hij zijn vreugde meedeelt over het feit, dat de synode de proeve van nieuwe berijming in de gerevideerde vorm als psalmboek heeft aanvaard. 3. de particulier secretaris van prins Claus dankt hartelijk voor de gelukwensen, die de synode gericht heeft aan Z.K.H. ter gelegenheid van zijn verjaardag. 4. het feit, dat de synodeleden voor privé-gesprekken gebruik dienen te maken van de cel in de hal heeft goed gewerkt. De kosten voor synodegesprekken zijn aanmerkelijk lager dan in een overeenkomstige periode van de vorige synode. 5. het moderamen zal vandaag een bespreking hebben met de persmensen, die toestemming hebben gekregen de synodezittingen bij te wonen. Commissie ad hoe voor het prioriteitenschema Art. 137. Op voorstel van het moderamen zal een commissie ad hoe worden benoemd, die een prioriteitenschema zal vaststellen voor de F.A.K.A.-deputaten. Het is het beste, dat elke commissie één lid aanwijst. Commissie VI, die veel financiële zaken te behandelen heeft, kan twee leden aanwijzen. Organisatie en administratie Art. 138. Namens commissie V rapporteert ouderling Chr. de Bruin over een nader rapport van de deputaten voor organisatie en administratie (K 26) (bijlage 31a en b). De praeses heet hartelijk welkom de deputaten J. Eggink, B. Gosker, L. de Graaf, G. A. Kieft en T. van der Kooij, alsmede de algemeen secretaris, drs. E. Hazelaar. Deputaten komen met de volgende voorstellen De synode, kennis genomen hebbende van het nader rapport van de deputaten voor organisatie en administratie,
Zitting van donderdag,7september 1967 (art. 12k—125)
101
besluit: A. in te stemmen met de strekking en de hoofdlijnen van het nader rapport, waarin het algemeen beleid, te volgen met betrekking tot de organisatie van de gemeenschappelijke arbeid van de kerken, wordt uiteengezet; B. 1. een aantal deputaten voor organisatie en administratie te benoemen met de opdracht: a. zorg te dragen voor de instandhouding van het Algemeen Kerkelijk Bureau en toezicht te houden op alle werkzaamheden van dit bureau; b. zorg te dragen voor de aanstelling bij dit bureau van functionarissen in een aantal, met de kwalificaties en naar de mate als nodig is om de aan dit bureau toegedachte taken naar behoren te verrichten; c. in overleg met de betrokken colleges van deputaten te streven naar samenvoeging, althans coördinatie, van de werkzaamheden, die tot dusver in afzonderlijke bureaus werden uitgevoerd; met dien verstande dat niet of nog niet tot samenvoeging wordt overgegaan, wanneer de daarbij in acht te nemen omstandigheden een ernstig beletsel zouden vormen; d. in overleg met de betrokken colleges van deputaten te bevorderen de totstandkoming van de concentratie van het beheer der geldmiddelen en het voeren van de financiële administratie ten behoeve van deze colleges op het Algemeen Kerkelijk Bureau; e. toezicht te houden op alle bureaus, uitgaande van de generale synode en haar deputaatschappen, voor wat betreft hun organisatorische, administratieve, personele en financiële zaken; ƒ. toezicht te houden op de financiële en personele zaken van de diverse colleges van deputaten; g. aan colleges van deputaten, al dan niet op verzoek, advies te geven omtrent de sub e en ƒ genoemde zaken, aan welk advies zij de kracht van bindend advies kunnen verlenen; h. in overleg met deputaten voor het F.A.K.A. en met deputaten voor advies inzake de financiële controle de bestaande regelingen omtrent de sub d en e genoemde zaken te bundelen, waar nodig aan te passen en uit te breiden, en aan de volgende synode een herzien ontwerp ter vaststelling aan te bieden; i. rapport van hun arbeid uit te brengen aan de volgende daarvoor aangewezen synode; 2. in dit deputaatschap naast deskundigen op bedrijfseconomisch, juridisch en financieel terrein een of meer personen te benoemen, die deel uitmaken resp. van het moderamen der synode, van deputaten F.A.K.A., alsmede drie personen die in het college van de deputaten voor organisatie en administratie de sectie voor personeelszaken zullen kunnen vormen; C. de deputaten voor organisatie en administratie te machtigen om beslissingen te nemen omtrent toepassing of aanpassing van de regeling betreffende de rechtspositie en de arbeidsvoorwaarden van het personeel in algemene dienst, zoals deze regeling na goedkeuring door de synode zal luiden; D. de deputaten voor organisatie en administratie voorts op te dragen: 1. in overleg te treden met de deputaten voor advies inzake de predikantstraktementen en de deputaten ad art. 17 K.O. teneinde in de voortgezette zitting te adviseren over de wenselijkheid van samenvoeging van colleges, zodat er één college zal zijn dat adviseert over alle zaken van salariëring en pensioenen en wat daarmede verbonden is; 2. in samenwerking met de deputaten voor advies inzake de wijze van samenkomen van de generale synode, haar besluitvorming, alsmede die van haar moderamen en deputaatschappen, een voorstel te ontwerpen voor een werkwijze der synode die passend is bü de aanvaarde organisatie-structuur van de gemeenschappelijke arbeid der kerken; 8. na overleg met de colleges van deputaten die betrokken zijn bij vragen over
104
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
huisvesting, een voorstel te doen voor gezamenlijke huisvesting van bureaus, en daarbij mede acht te slaan op de huisvesting van vormingswerk en op wat nodig of wenselijk wordt geacht met betrekking tot vergadergelegenheid; 4. in overleg te treden met deputaten F.A.K.A. over samenvoeging van dit college met deputaten voor O. en A.; 5. voorstellen te doen, zo mogelijk vóór de voortgezette zittingen, voor een regeling, waardoor alle ten behoeve van predikanten in algemene dienst en van andere functionarissen aangekochte woningen, alsmede alle voor woningdoeleinden verstrekte leningen, in beheer zullen komen bij deputaten voor O. en A.; 6. te onderzoeken, met inschakeling van juridisch advies, of de richtlijnen van de synode met betrekking tot de statuten van voor de kerken werkzame stichtingen doelmatig zijn en of de bestaande statuten voldoen aan de in dit verband te stellen voorwaarden; E. uit te spreken, dat predikanten in algemene dienst en andere functionarissen in algemene dienst der kerken niet zullen worden benoemd als lid van enig college van deputaten; met dien verstande dat zij wel als adviseurs aan een college kunnen worden toegevoegd; F. de rapporten van deputaten voor organisatie en administratie en dit besluit ter kennis te brengen van de colleges van deputaten en van stichtingen e.d. die voor de kerken werkzaam zijn, ter bevordering van de goede uitvoering van hetgeen de synode besloot. Er volgt een brede discussie. Organisatie en administratie Art. 140. De praeses stelt voor de voorstellen van de deputaten voor organisatie en administratie (zie art. 138) nu één voor één te bespreken. Bij besluit 1 b dient ds. E. N. van Loo het volgende amendement in: achter „zorg te dragen" invoegen: „binnen het raam van de begroting". De commissie en de deputaten adviseren dit amendement niet te aanvaarden. Het amendement wordt verworpen met 10 stemmen vóór. Bij 1 c dient ds. A. C. van Nood het volgende amendement in: de woorden „te streven" te vervangen door „zo spoedig mogelijk te komen tot samenvoeging" en dan verder „met dien verstande . . . " te laten vervallen. Van het eerste deel van het amendement van ds. A. C. van Nood worden aanvaard de woorden „te komen tot samenvoeging". De deputaten ontraden het tweede deel van het amendement-Van Nood te aanvaarden. Na enige bespreking wordt dit verworpen en aangenomen wordt, dat na de woorden „in acht te nemen omstandigheden" wordt ingevoegd: „naar het oordeel van deputaten O. en A. en het moderamen". In C wordt het woord „goedkeuring" vervangen door „vaststelling". Wat D 1 betreft, tot de opdracht, die de deputaten ad art. 17 K.O. gekregen hebben, behoort o.a. „toezicht houden op de Stichting Landelijke Samenwerking". Nu draagt deze stichting een zelfstandig karakter. Eigenlijk is het zo, dat deze stichting uitgaat van de kerkeraden, die zich uiten door middel van de particuliere synoden. Besloten wordt na „art. 17 K.O." in te voegen „en de Stichting Landelijke Samenwerking". Bij D 2 stelt dr. J. van den Berg de volgende formulering voor: „in samenwerking met de deputaten voor advies inzake de wijze van samenkomen van de generale synode, haar besluitvorming alsmede die van haar moderamen en deputaatschappen, een voorstel te ontwerpen voor een zo efficiënt mogelijke werkwijze van de synode, zulks mede in verband met de aanvaarde organisatiestructuur van de gemeenschappelijke arbeid der kerken". Dit amendement wordt aanvaard.
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art.
Hl)
105
Bij D 3 leest de praeses allereerst een brief voor van de deputaten voor de evangelisatie. Het moderamen daarvan heeft grote zakelijke bezwaren tegen hetgeen in het rapport over het evangelisatiecentrum annex vormingscentrum wordt voorgesteld, met name tegen het onderbrengen van dit laatste centrum in een centraal gebouw. Besloten wordt besluit D 3 voorlopig aan te houden voor nader beraad. Bij D 6 stelt ds. E. N. van Loo voor na „te onderzoeken" in te voegen: „in overleg met de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde" en na „de synode" in te voegen: „volgens art. 98 K.O." Na enige discussie wordt dit amendement aanvaard. Punt E wordt aangehouden. Daarna wordt het geheel aanvaard. De praeses dankt de deputaten O. en A. voor het intensieve en vele werk, dat door hen is verricht en hij wil ook met name noemen drs. E. Hazelaar. God zegene u in uw werk. Ook de rapporteur krijgt een hartelijk dankwoord. (Zie voor de tekst van het gehele besluit art. 159). Artikel 17 K.O. Art. 141. Namens commissie IV rapporteert ds. W. Wiersma over het rapport van de deputaten ad art. 17 K.O. (F 2) (bijlage 32a en b). Na de bespreking van het voorstel van de commissie wordt dit aanvaard; het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten ad art. 17 K.O. besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren, met name ten aanzien van a. de approbatie van de formulering van art. 2, lid 1 van de statuten van de Stichting Landelijke Samenwerking: „De Stichting stelt zich ten doel de samenwerking tussen de bij de stichting aangesloten Gereformeerde Kerken op zodanige wijze te bevorderen, dat daardoor de lasten, voortvloeiende uit de verschuldigde pensioenen krachtens art. 17 van de kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland, worden gedragen door de bij de Stichting aangesloten kerken overeenkomstig de door haar vastgestelde pensioenregeling"; b. de goedkeuring, die zij hebben verleend aan de uitbreiding van de pensioenregeling, zoals die door de Stichting Landelijke Samenwerking is vastgesteld, met bepalingen omtrent het verstrekken van een wezenpensioen; 2. haar dank uit te spreken jegens het bestuur van de Stichting Landelijke Samenwerking voor de vele voortreffelijke arbeid ten dienste van emeriti-predikanten, predikantsweduwen en -wezen; 3. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub F 2) en aan hen op te dragen: a. zich ervan te vergewissen, dat alle kerken voldoende maatregelen treffen om de eventueel door haar volgens art. 17 K.O. verschuldigde pensioenen aan rechthebbenden naar behoren te kunnen uitkeren; b. in geval een kerk hulp inroept voor de uitkering van het door haar verschuldigde pensioen, de Stichting Landelijke Samenwerking of eventueel de generale synode van advies te dienen; c. als „commissie van toezicht" dienst te doen bij de Stichting Landelijke Samenwerking en het contact met deze stichting te onderhouden door het bijwonen van de vergaderingen van haar bestuur alsook anderszins; d. met name zich rekenschap te geven van voorgestelde wijzigingen of aanvullingen van de pensioenregeling en daarvan de synode op de hoogte te houden; e. indien naar hun oordeel zodanige wijzigingen of aanvullingen aanzienlijk afwijken van het tot dusver dienaangaande gevoerde beleid, daaraan hun goed-
106
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
keuring te onthouden en deze zonodig ter beslissing voor te leggen aan de generale synode; ƒ. van hun arbeid rapport uit te brengen aan de eerstvolgende synode (zie art. 223), mede opdat deze zich ervan kan vergewissen of werkelijk voldaan wordt aan de voorwaarden, waarvan zij haar aanbeveling aan de kerken tot aansluiting bij de Stichting Landelijke Samenwerking afhankelijk heeft gesteld. Verzoek van de kerk van Eindhoven om financiële steun voor de arbeid onder studerenden Art. 142. Namens commissie VI rapporteert dr. R. Schippers over een brief van de kerk van Eindhoven met het verzoek om de helft van de kosten van de arbeid onder studerenden ter plaatse voor rekening van de gezamenlijke kerken te laten komen (bijgevoegd is een rapport van de studentenpredikant ds. A. T. Besselaar). Ds. C. H. Appelo stelt voor onder besluit b na „Eindhoven" toe te voegen: „onder verwijzing naar de argumentatie van deputaten terzake". Dit amendement wordt aanvaard. Daarna neemt de synode het voorstel van de commissie aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van a. het verzoek van de kerkeraad te Eindhoven aan de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden toe te staan, dat zij aan deze arbeid in Eindhoven steun verlenen tot de helft van de daaraan verbonden kosten; b. het standpunt van de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden, die ter zake in feite negatief adviseerden; besluit: a. aan het verzoek van de kerkeraad niet te voldoen; b. van dit besluit kennis te geven aan de kerkeraad te Eindhoven onder verwijzing naar de argumenten van deputaten terzake en aan de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden. I.K.O.U. Art. 143. Namens commissie VI rapporteert dr. R. Schippers over een brief van dr. C. A. van Peursen en ds. J. Hessels Mulder, waarnemers voor de eerste bijeenkomst van het Interkerkelijk Overleg inzake Universiteitsaangelegenheden (I.K.O.U.) met verzoek namens onze kerken twee leden in het I.K.O.U. te benoemen (D 113). De synode neemt het voorstel van de commissie aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van dr. C. A. van Peursen; besluit: a. hem en ds. J. Hessels Mulder te danken voor wat zij als waarnemers hebben verricht bij het tot stand komen van het Interkerkelijk Overleg inzake Universiteitsaangelegenheden (I.K.O.U.); b. aan de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden op te dragen twee gedelegeerden aan te wijzen, die namens de Gereformeerde Kerken deelnemen aan het Ï.K.O.U. en dezen te verzoeken op gezette tijden rapport uit te brengen van hun werk en hun bevindingen aan het orgaan dat hen aanwees. Evacuatie Art. 144. Namens commissie IV rapporteert diaken W. van Zijll over het rapport van de deputaten voor evacuatiemoeilijkheden (F 4) (bijlage 33). Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode,
Zitting van donderdag,14september 1967 (art. 163—165)
107
kennis genomen hebbende van het vierjaarlijkse rapport van de deputaten voor evacuatiemoeilijkheden; besluit: 1. de handelingen van de deputaten voor evacuatiemoeilijkheden goed te keuren, hun décharge te verlenen van het gevoerde beheer en hun dank te zeggen voor hun arbeid; 2. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub F 4) voor evacuatiemoeilijkheden, aan wie wordt opgedragen: a. kerken en diakonieën, die door onverhoopte evacuatiemoeilijkheden worden getroffen, met raad en daad bij te staan; b. bij gebleken noodzaak, in overleg met de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid, een collecte uit te schrijven; c. zich verder te laten vertegenwoordigen in de sub-commissie voor kerkelijke aangelegenheden van de centrale evacuatiecommissie; d. voort te gaan, waar nodig, er bij de kerkeraden op aan te dringen de aanbevolen organisatie ter voorziening in de geestelijke verzorging en bijstand van slachtoffers in oorlogstijd paraat te houden; e. van hun handelingen rapport uit te brengen aan de volgende daarvoor aangewezen generale synode (zie art. 223). Verzoek om een billijke verdeling van de lasten bij terugkeer van een vrijgemaakt predikant Art. 145. Namens commissie IV rapporteert ouderling H. Heerink over een brief van de particuliere synode van Overijssel met het verzoek om een billijke verdeling van de lasten over de particuliere synoden in geval van terugkeer van een predikant uit de Vrijgemaakte Gereformeerde Kerken naar onze kerken (F 7). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van een missive van de particuliere synode van Overijssel, overwegende, dat het billijk is, dat de financiële lasten, welke het gevolg zijn van de overkomst van predikanten uit de vrijgemaakte kerken, door de gezamenlijke kerken worden gedragen; besluit: 1. dat kosten als bovengenoemd door de generale synode dienen te worden gedragen; 2. een commissie ad hoe te benoemen om voor deze steunbieding een regeling te ontwerpen. Ds. J. R. Hommes heeft het volgende tegenvoorstel: „De synode, kennis genomen hebbende van een missive van de particuliere synode van Overijssel; overwegende, dat dergelijke verzoeken door voorgaande synoden terecht steeds zijn afgewezen : besluit: aan het verzoek van de particuliere synode van Overijssel om de financiële lasten, welke het gevolg zijn van de overkomst van predikanten uit de vrijgemaakte kerken door de gezamenlijke kerken te doen dragen niet te voldoen". Ds. E. J. Oomkes is voor een algemene regeling en stelt daarom voor achter „vrijgemaakte" in te voegen „en andere". De praeses geeft nu eerst het commissievoorstel in stemming. Hiervóór zijn 37 stemmen en 1 preadviseur; 21 stemmen zijn tégen en 1 preadviserend lid. Het is dus aangenomen en daarmee is het voorstel-Hommes verworpen.
108
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
Het voorstel van ds. Oomkes om „en andere" in te voegen wordt aangenomen met 1 stem tégen en 1 preadviserend lid tégen. Het besluit luidt nu aldus: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van de particuliere synode van Overijssel; overwegende, dat het billijk is, dat de financiële lasten, welke het gevolg zijn van de overkomst van predikanten uit de vrijgemaakte en andere kerken, door de gezamenlijke kerken worden gedragen; besluit: 1. dat kosten als bovengenoemd door de generale synode dienen te worden gedragen; 2. een commissie ad hoe te benoemen om voor deze steunbieding een regeling te ontwerpen (zie verder art. 253). Bijbelvoorziening Art. 146. Namens commissie IV rapporteert diaken W. van Zij 11 over het rapport van de deputaten voor de bijbelvoorziening (H 6) (bijlage 34). De commissie komt met het volgende voorstel: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de bijbelvoorziening; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren en hun dank te zeggen voor hun werkzaamheden; 2. een aantal deputaten te benoemen met de opdracht om namens de Gereformeerde Kerken contact te onderhouden met het Nederlandsch Bijbelgenootschap voor het plegen van overleg over wegen en middelen, die ertoe kunnen leiden, dat de bijbelvoorziening en het bijbelgebruik zowel binnen onze kerken alsook daarbuiten zoveel mogelijk wordt bevorderd en zich ten behoeve van predikanten en ambtsdragers te bezinnen op richtlijnen voor de pastorale begeleiding van het bijbelgebruik in de gemeente; 3. aan deputaten te verzoeken in hun eerstvolgende rapport inzicht en ook enig cijfermateriaal te verstrekken over wat andere dan de Gereformeerde Kerken ten opzichte van het Nederlandsch Bijbelgenootschap doen. 4. aan deputaten op te dragen van hun handelingen verslag uit te brengen op een daartoe aan te wijzen synode; 5. de kerkeraden onder de aandacht te brengen, dat het aanbeveling verdient: a. de kerkdienst en het bijbellezen zoveel mogelijk in relatie met elkaar te brengen; b. in de prediking de bijbel goed te laten functioneren, om mede daardoor de interesse voor het bijbellezen te stimuleren; c. op de catechisaties tijd en aandacht te geven aan het bijbellezen en de functie ervan; d. de „trouwbijbel" niet zonder pastorale begeleiding van het gebruik ervan aan jonge echtparen af te geven; e. de hulpmiddelen bij het bijbellezen, die door het Nederlandsch Bijbelgenootschap en de Internationale Bijbelbond worden uitgegeven, onder de aandacht van de gemeenteleden te brengen en zoveel mogelijk beschikbaar te stellen. De synode neemt het commissievoorstel aan, uitgezonderd 5a, b, c en d. Het besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de bijbelvoorziening;
Zitting van donderdag,14september 1967 (art. 163—165)
109
besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren en hun dank te zeggen voor hun werkzaamheden; 2. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub H 6) met de opdracht om namens de Gereformeerde Kerken contact te onderhouden met het Nederlandsch Bijbelgenootschap voor het plegen van overleg over wegen en middelen, die ertoe kunnen leiden, dat de bijbelvoorziening en het bijbelgebruik zowel binnen onze kerken alsook daarbuiten zoveel mogelijk worden bevorderd en zich ten behoeve van predikanten en ambtsdragers te bezinnen op richtlijnen voor de pastorale begeleiding van het bijbelgebruik in de gemeente; 3. aan deputaten te verzoeken in hun eerstvolgende rapport inzicht en ook enig cijfermateriaal te verstrekken over wat andere dan de Gereformeerde Kerken ten opzichte van het Nederlandsch Bijbelgenootschap doen; 4. aan deputaten op te dragen van hun handelingen rapport uit te brengen aan de daarvoor aangewezen generale synode (zie art. 223); 5. de kerkeraden onder de aandacht te brengen, dat het aanbeveling verdient de hulpmiddelen bij het bijbellezen, die door het Nederlandsch Bijbelgenootschap en de Internationale Bijbelbond worden uitgegeven, onder de aandacht van de gemeenteleden te brengen en zoveel mogelijk beschikbaar te stellen. Conferentie van Rijnkerken Art. 147. Namens commissie V rapporteert ouderling W. Blokland over het rapport van de afgevaardigden naar de conferentie van Rijnkerken in mei 1966 en over dat in mei 1967 (I 8 en 60). De synode gaat akkoord met het commissievoorstel, behalve met punt 3 „een bijdrage te geven voor de onkosten, aan het organiseren en houden van deze conferentie verbonden." Het besluit luidt: De synode, kennis genomen hebbende van de rapporten van de afgevaardigden naar de conferentie van Rijnkerken in mei 1966 en mei 1967; besluit: 1. de afgevaardigden naar deze conferenties hartelijk te danken, mede voor het door hen uitgebrachte rapport; 2. naar een eventueel volgende conferentie van Rijn-kerken opnieuw afgevaardigden te zenden. Eenheid gereformeerde belijders Art. 148. Namens commissie V rapporteert ouderling W. Blokland over het rapport van de deputaten voor eenheid onder gereformeerde belijders (I 5) (bijlage 35). De praeses heet de deputaten, mr. dr. J. Ozinga en dr. H. N. Ridderbos welkom. De commissie komt met het volgende voorstel De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor eenheid onder gereformeerde belijders; overwegende, dat teleurstellende ervaringen ons niet mogen afhouden van het volgen van onze roeping om te streven naar eenheid van alle gereformeerde belijders; besluit: a. de handelingen van deputaten voor eenheid onder gereformeerde belijders goed te keuren; b. opnieuw een aantal deputaten te benoemen en aan hen op te dragen:
110
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
1. pogingen in het werk te blijven stellen om te komen tot de door God geboden eenheid van alle gereformeerde groeperingen; 2. zich te bezinnen op de daarmee samenhangende vragen en op de middelen, die noodzakelijk en geoorloofd zijn om de kerkelijke eenheid praktisch voor te bereiden ; 3. hun medewerking te blijven verlenen aan het Contactorgaan van de Gereformeerde Gezindte, teneinde in gemeenschappelijk overleg met elkaar te spreken over principiële vraagstukken, die de kerken van gereformeerde belijdenis moeten bezighouden en hierdoor de toenadering tot elkaar te bevorderen; 4. aan de synode van 1969 een beknopt rapport te doen toekomen en, indien dit nodig en mogelijk mocht blijken, een afsluitend gezamenlijk rapport met de christelijke gereformeerde deputaten over de met deze deputaten gehouden samensprekingen ; c. de kerken krachtig op te wekken in het gebed de eenheid onder gereformeerde belijders van de Here af te smeken. Ds. A. C. van Nood dient een amendement in om besluit b 4 als volgt te lezen: „aan de synode van 1969 een rapport te doen toekomen, waarin zo mogelijk opgenomen een gezamenlijk rapport van de besprekingen met de christelijke gereformeerde deputaten, waarbij het de bedoeling zou moeten zijn om alsnog allerlei misverstanden weg te nemen bij de pogingen om tot dit gemeenschappelijk rapport te komen". Het amendement-Van Nood wordt niet ondersteund. Ds. P. Visser stelt voor in & 4 weg te laten de woorden „nodig en", alsmede „afsluitend". De synode gaat hiermee akkoord, evenals met een amendement van dr. O. C. Broek Roelofs om aan besluit c toe te voegen: „en in de weg van onderlinge ontmoeting te komen tot een beter verstaan van elkaar". Hierna wordt het voorstel van de commissie aanvaard. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor eenheid onder gereformeerde beladers; overwegende, dat teleurstellende ervaringen ons niet mogen afhouden van het volgen van onze roeping om te streven naar eenheid van alle gereformeerde belijders; besluit: a. de handelingen van de deputaten voor eenheid onder gereformeerde belijders goed te keuren; b. opnieuw een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub I 5) en aan hen op te dragen: 1. pogingen in het werk te blijven stellen om te komen tot de door God geboden eenheid van alle gereformeerde groeperingen; 2. zich te bezinnen op de daarmee samenhangende vragen en op de middelen, die noodzakelijk en geoorloofd zijn om de kerkelijke eenheid praktisch voor te bereiden; 3. hun medewerking te blijven verlenen aan het Contactorgaan van de Gereformeerde Gezindte, teneinde in gemeenschappelijk overleg met elkaar te spreken over principiële vraagstukken, die de kerken van gereformeerde belijdenis moeten bezighouden en hierdoor de toenadering tot elkaar te bevorderen; 4. aan de synode van 1969 (zie art. 223) een beknopt rapport te doen toekomen en, indien dit mogelijk mocht blijken, een gezamenlijk rapport met de christelijke gereformeerde deputaten over de met deze deputaten gehouden samensprekingen; c. de kerken krachtig op te wekken in het gebed de eenheid onder gereformeerde belijders van de Here af te smeken en in de weg van onderlinge ontmoeting te komen tot een beter verstaan van elkaar.
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
111
Zitting van woensdag 13 september 1967 Emigratie Art. 151. Namens commissie V rapporteert ouderling J. Versée over het rapport van de deputaten tot steun aan de kerken in emigratiegebieden; over een brief van de Iglesias Reformadas in Argentinië (met bijlagen), waarin verzocht wordt om financiële steun; over een brief van de Argentiniëcommissie van de zending der Gereformeerde Kerken in Friesland, waarin het gedane verzoek van de Iglesias Reformadas ondersteund wordt; over een brief van het Reformed Theological College in Geelong, waarin dank gezegd wordt voor geboden financiële steun, mededelingen gedaan worden over de werkzaamheden en verzocht wordt in de toekomst steun te blijven verlenen en over een brief van de Reformed Churches in Nieuw-Zeeland, waarin dank gezegd wordt voor de steun aan het Reformed Theological College in Geelong (D II 2; I 39, 50, 53 en 58) (bijlage 36a en b). De praeses heet welkom de deputaten ds. J. Kremer, de heer G. M. A. Laernoes, ds. J. A. C. Rullmann en ds. S. S. van Dijk, voorheen predikant in Argentinië. De commissie komt met het volgende voorstel De synode, hennis genomen hebbende van het rapport van deputaten tot steun aan de kerken in de emigratiegebieden, en van de brieven van de synode van de Iglésias Reformadas in Argentinië (I 39); van de Argentinië Commissie van de Zending in Friesland (I 50); van het Reformed Theological College te Geelong (I 53); van de synode van de Reformed Churches of New Zealand (I 58); besluit: 1. de handelingen van de deputaten tot steun aan de kerken in de emigratiegebieden goed te keuren en hun décharge te verlenen; 2. opnieuw deputaten tot steun aan de kerken in de emigratiegebieden te benoemen met de opdracht: a. contact te zoeken en te onderhouden met kerken van gereformeerde confessie en levensvorm in alle landen waarheen leden onzer Gereformeerde Kerken emigreren; b. voorlichting te geven over de kerkelijke zijde van de emigratie aan alle gegadigden in onze kerken, alsook aan hun kerkeraden; c. te bevorderen, dat de kerken aan het Algemeen Kerkelijk Bureau tijdig bericht zenden over elk naar het buitenland vertrekkend lid, opdat dit bureau een kerk zoeke waarmee de vertrekkende contact kan opnemen (en omgekeerd), waarbij de kerken gebruik dienen te maken van de daarvoor bestemde attestatie-formulieren; d. te bevorderen, dat aan boord van de daarvoor in aanmerking komende schepen, predikanten meevaren en deze voorzien van de nodige lectuur; e. hulp te verlenen bij de beroeping en uitzending van predikanten naar de emigratiegebieden buiten Europa; ƒ. steun te verlenen in 1968 en 1969 aan de „Assoeiation for a Christian University" in Australië ten behoeve van haar College te Geelong met een bedrag van ten hoogste ƒ 18.000,— per jaar; g. aan de kerken in Argentinië en Brazilië en aan het Instituto Cristao in woord en daad de bijzondere hulp te bieden, die deze kerken nodig hebben en daartoe steun te verlenen: aan de kerk van Buenos Aires, voor de jaren 1968 en 1969 met ƒ 30.000,— per jaar; aan de kerk van Mar del Plata voor 1967 ƒ 7.000,— en voor elk der jaren 1968 en 1969 ƒ 14.000,— ; aan het Instituto Cristao voor de jaren 1967, 1968 en 1969 met maximaal ƒ 10.000,— per jaar;
112
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
De mogelijkheid te onderzoeken om de kerk van Tres Arroyos te helpen met de aankoop van een pastorie en auto, door lening of schenking van een bedrag van ƒ 60.000,— op voor de kerk van Tres Arroyos aanvaardbare condities; h. rapport uit te brengen over hun arbeid aan de volgende daarvoor aangewezen generale synode; 3. voor de jaren 1968 en 1969 uit de fondsen van de deputaten voor Algemeen Kerkelijke Arbeid de benodigde middelen ter beschikking te stellen voor het verrichten van de arbeid van de deputaten voor steun aan de kerken in de emigratiegebieden. Na de bespreking komt dr. F. L. Bos met het voorstel onder de besluiten ook op te nemen: „aan de deputaten voor organisatie en administratie te verzoeken na te gaan of dit deputaatschap ook ergens anders kan worden ondergebracht". De synode neemt dit voorstel aan. De laatste alinea van besluit 2 g van het commissievoorstel wordt teruggenomen. Er zal overleg nodig zijn tussen S.S.K. en de deputaten inzake een schenking of lening aan de kerk van Tres Arroyos. Het door de synode genomen besluit luidt nu als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten tot steun aan de kerken in emigratiegebieden en van de brieven van de synode van de Iglésias Reformadas in Argentinië, van de Argentinië Commissie van de Zending in Friesland, van het Reformed Theological College in Geelong, van de synode van de Reformed Churches in Nieuw-Zeeland; besluit (met voorbehoud t.a.v. de décharge; zie daarvoor art. 183): 1. de handelingen van de deputaten tot steun aan de kerken in emigratiegebieden goed te keuren en hun décharge te verlenen; 2. aan de deputaten voor organisatie en administratie te verzoeken na te gaan of dit deputaatschap ook ergens anders kan worden ondergebracht; 3. opnieuw deputaten tot steun aan de kerken in emigratiegebieden te benoemen (zie art. 222 sub D II 4) met de opdracht: a. contact te zoeken en te onderhouden met kerken van gereformeerde confessie en levensvorm in alle landen waarheen leden onzer Gereformeerde Kerken emigreren; b. voorlichting te geven over de kerkelijke zijde van de emigratie aan alle gegadigden in onze kerken, alsook aan hun kerkeraden; c. te bevorderen, dat de kerken aan het Algemeen Kerkelijk Bureau tijdig bericht zenden over elk naar het buitenland vertrekkend lid, opdat dit bureau een kerk zoeke waarmee de vertrekkende contact kan opnemen (en omgekeerd), waarbij de kerken gebruik dienen te maken van de daarvoor bestemde attestatieformulieren ; d. te bevorderen, dat aan boord van de daarvoor in aanmerking komende schepen predikanten meevaren en deze voorzien van de nodige lectuur; e. hulp te verlenen bij de beroeping en uitzending van predikanten naar de emigratiegebieden buiten Europa; ƒ. overleg te plegen met het bestuur van de Stichting Steun Kerkbouw over een schenking of lening aan de kerk van Tres Arroyos in verband met de aankoop van een pastorie; g. rapport uit te brengen over hun arbeid aan de volgende daarvoor aangewezen generale synode (zie art. 223). (Zie voor de toegewezen geldmiddelen art. 248 en 378.) Toespraak ds. S. S. v. Dijk Art. 152. Namens de Argentijnse kerken brengt ds. S. S. van Dijk, tot voor kort predikant in Argentinië, de groeten aan de synode over. De praeses dankt ds. Van Dijk hartelijk voor zijn woorden.
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
113
Medewerking verlenen aan O. en A. Art. 153. Op voorstel van het moderamen neemt de synode het volgende besluit: alle deputaatschappen zullen verzocht worden om medewerking te verlenen aan de deputaten voor organisatie en administratie in hun opdracht tot samenvoeging, althans coördinatie, van werkzaamheden. Praeparatoir en peremptoir examen Art. 154. Namens commissie II rapporteert ds. F. J. Scholten over een brief van de classis Groningen, waarin opmerkingen worden gemaakt over het praeparatoir examen en verzocht wordt zo mogelijk dit laatste examen af te schaffen en een brief van de particuliere synode van Groningen, waarin adhesie aan deze brief wordt betuigd (B II 12 en 25) (bijlage 37). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van a. de brief van de classis Groningen (B II, 12), waarin opmerkingen gemaakt worden over de praeparatoir en peremptoir examen, en waarin voorgesteld wordt — zo mogelijk — dit laatste af te schaffen, en het praeparatoir examen aan te vullen met die vakken, welke de synode nodig oordeelt; b. de brief van de particuliere synode van Groningen (B II, 25), waarin adhesie betuigd wordt aan dit voorstel; overwegende, dat er goede gronden aanwezig zijn om het voorstel van de classis Groningen aan een deputaatschap in studie te geven: le. de noodzakelijkheid van twee classikale examina wordt blijkbaar niet algemeen ingezien, gelet op het feit, dat vragen dienaangaande voortdurend weer op synodevergaderingen blijven terugkeren (Zwolle 1911; Amsterdam 1936; Zwolle 1946; 's-Gravenhage 1949/50; Leeuwarden 1955/56; Utrecht 1959/60; Apeldoorn 1961/62); 2e. er is door de invoering van een kerkelijke stage een nieuwe situatie ontstaan ; besluit: 1. een deputaatschap te benoemen en aan dit deputaatschap de opdracht te geven om de gehele materie van het kerkelijk onderzoek van proponenten in studie te nemen, eventueel een nieuwe regeling dienaangaande te ontwerpen en aan de volgende synode voor te stellen; 2. van dit besluit kennis te geven aan de classis Groningen en aan de particuliere synode van Groningen. Na de discussie hierover dienen ds. E. J. Oomkes en ds. P. Visser het volgende tegenvoorstel in: „De synode, kennis genomen hebbende van overwegende, dat in genoemde stukken geen gronden zijn aangewezen, waaruit de onjuistheid blijkt van de besluiten van vorige synoden terzake; besluit: 1. aan het verzoek van de classis Groningen niet te voldoen; 2 ". De leden ds. C. H. Appelo, dr. F. L. Bos en ouderling M. Weima stellen een derde overweging voor: „dat, gelet op de historie een andere regeling van de kerkelijke examina dan de thans geldende denkbaar is". Dit amendement wordt verworpen met 6 stemmen vóór. Dr. R. Schippers, ds. E. N. van Loo en ouderling H. J. Ros stellen voor besluit 1 als volgt te lezen: „een aantal deputaten te benoemen met de opdracht:
114
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
a. de gehele materie van de kerkelijke examina in studie te nemen, alsmede na te gaan welke wijzigingen eventueel in de kerkorde zullen dienen te worden aangebracht, zulks na overleg met de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde; b. hierover aan de volgende synode voorstellen te doen". De commissie neemt dit voorstel over en de synode gaat hiermee ook akkoord. De praeses geeft nu eerst het commissievoorstel in stemming. Dit wordt aanvaard met 38 stemmen vóór en 19 tégen, de 3 preadviserende leden zijn vóór. Daarmee is het voorstel-Oomkes-Visser verworpen. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. de brief van de classis Groningen, waarin opmerkingen gemaakt worden over het praeparatoir en peremptoir examen en waarin voorgesteld wordt — zo mogelijk — dit laatste af te schaffen en het praeparatoir examen aan te vullen met die vakken, welke de synode nodig oordeelt; b. de brief van de particuliere synode van Groningen, waarin adhesie betuigd wordt aan dit voorstel; overwegende, dat er goede gronden aanwezig zijn om het voorstel van de classis Groningen aan een deputaatschap te geven; 1. de noodzakelijkheid van twee classikale examina wordt blijkbaar niet algemeen ingezien, gelet op het feit, dat vragen dienaangaande voortdurend weer op synodevergaderingen blijven terugkeren (Zwolle 1911; Amsterdam 1936; Zwolle 1946; 's-Gravenhage 1949/50; Leeuwarden 1955/56; Utrecht 1959/60; Apeldoorn 1961/62); 2. er is door de invoering van een kerkelijke stage een nieuwe situatie ontstaan ; besluit: 1. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub B II 4) met de opdracht: a. de gehele materie van de kerkelijke examina in studie te nemen, alsmede na te gaan welke wijzigingen eventueel in de kerkorde dienen te worden aangebracht, zulks na overleg met de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde; 5. hierover aan de volgende synode (zie art. 223) voorstellen te doen; 2. van dit besluit kennis te geven aan de classis Groningen en aan de particuliere synode van Groningen. Protestantse Theologische Faculteit te Brussel Art. 155. Namens commissie VI rapporteert dr. B. Schippers over een brief van de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel, waarin een aantal verzoeken worden voorgelegd betreffende erkenning van deze opleiding voor gereformeerde predikanten en steun aan de opleiding; en over een brief van de Kring België van de Gereformeerde Kerken, waarin een advies gegeven wordt met betrekking tot de verhouding tot de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel (met bijlagen) (N 9 en 12). Het voorstel van de commissie luidt als volgt De synode, kennis genomen hebbende a. van het verzoek van de Raad van de Protestantse Faculteit te Brussel in diens schrijven van 30 mei 1967, waarin deze vraagt om steun in velerlei vorm en om erkenning als opleidingsinstituut, althans voor predikanten van onze kerken in België, en ook informeert naar de mogelijkheid van studietoelagen ten behoeve van gereformeerde studenten in België, die aan de Brusselse faculteit willen studeren (N 9 ) ; b. van het advies van de Gereformeerde Kerken in België over deze zaak (N 12);
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
115
overwegende, a. dat het noodzakelijk is voordat een beslissing genomen wordt helderheid te verkrijgen over „de confessionele binding" van deze Brusselse faculteit; b. dat zij het wenselijk acht dat aan de eerstvolgende synode nadere inlichtingen worden verstrekt over het academisch niveau van de Brusselse faculteit alvorens een besluit kan worden genomen over toelating van de afgestudeerden dezer faculteit tot het praeparatoir examen in onze kerken en over hun beroepbaarstelling in het algemeen; besluit: a. deputaten te benoemen om de volgende synode te adviseren te dezer zake; b. van dit besluit kennis te geven aan de Raad van de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel en aan de kring van de Gereformeerde Kerken in België. Voorgesteld wordt bovendien nog een „spreekt uit" in het besluit op te nemen van de volgende inhoud: „dat ze gaarne bereid is voorzover het aan haar staat mee te werken aan een vruchtbare relatie tussen de Gereformeerde Kerken in België en de Protestantse Faculteit te Brussel". De praeses stelt voor het volgende „spreekt uit" op te nemen: „dat ze gaarne bereid is om een goede relatie tussen de Gereformeerde Kerken in België en de Protestantse Faculteit te Brussel te helpen bevorderen". De synode neemt dit laatste aan. Het besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. het verzoek van de Raad van de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel in diens brief van 30 mei 1967, waarin deze vraagt om steun in velerlei vorm en om erkenning als opleidingsinstituut, althans voor predikanten van onze kerken in België, en ook informeert naar de mogelijkheid van studietoelagen ten behoeve van gereformeerde studenten in België, die aan de Brusselse faculteit willen studeren; b. het advies van de Gereformeerde Kerken in België over deze zaak; overwegende, a. dat het noodzakelijk is voordat een beslissing genomen wordt helderheid te verkrijgen over „de confessionele binding" van deze Brusselse faculteit; b. dat zij het wenselijk acht, dat aan de eerstvolgende synode nadere inlichtingen worden verstrekt over het academisch niveau van de Brusselse faculteit alvorens een besluit kan worden genomen over toelating van de afgestudeerden dezer faculteit tot het praeparatoir examen in onze kerken en over hun beroepbaarstelling in het algemeen; spreekt uit: dat zij gaarne bereid is om een goede relatie tussen de Gereformeerde Kerken in België en de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel te helpen bevorderen ; besluit: a. deputaten te benoemen (zie art. 222 sub A 10) om de volgende synode (zie art. 223) te adviseren te dezer zake; b. van dit besluit kennis te geven aan de Raad van de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel en aan de Kring België van de Gereformeerde Kerken. Bezwaarschrift B. G. de Jong Art. 156. Namens commissie II rapporteert ds. F. J. Scholten over een brief van br. B. G. de Jong te Emmererfseheidenveen, waarin deze bezwaar maakt tegen een beslissing van de particuliere synode van Drenthe naar aanleiding van een door hem ingediend bezwaarschrift m.b.t. de kinderdoop ( M l ) . Ds. J. C. Seegers stelt voor „overwegende" te laten vervallen.
116
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
De rapporteur verzet zich daartegen en de synode is het met hem eens. Besluit 1 „zijn schrijven niet ontvankelijk te verklaren" wordt: „niet nader in te gaan op zijn brief". Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het bezwaarschrift van br. B. G. de Jong te Emmererfscheidenveen, waarin deze bezwaar maakt tegen een beslissing van de particuliere synode van Drenthe van 24 maart 1966 naar aanleiding van een door hem ingediende bezwaarschrift met betrekking tot de kinderdoop; van zijn beide geschriften „De Evangeliebelofte" en „Om 't eeuwig welbehagen" en van het besluit dezer synode (acta art. 10); constaterende, a. dat door genoemde synode geoordeeld is, dat br. B. G. de Jong fundamentele belijdenisuitspraken, die met Gods Woord in overeenstemming zijn, verwerpt; en dat verscheidene opvattingen welke hij voorstaat, met de leer van het heilig evangelie in tegenspraak zijn; b. dat br. B. G. de Jong in zijn appèlschrift niet ingaat op de argumentatie van de particuliere synode van Drenthe tegen zijn opvattingen; overwegende, dat op de bezwaren van br. B. G. de Jong tegen bepaalde punten van de leer der kerk eerst dan kan worden ingegaan, nadat hij deze bezwaren concreet heeft uiteengezet en tevens op de argumentatie van de particuliere synode van Drenthe is ingegaan; besluit: 1. niet nader in te gaan op zijn brief; 2. hiervan mededeling te doen aan br. B. G. de Jong en aan de particuliere synode van Drenthe. Kerkelijke statistiek en kerkelijk bureau Art. 157. Namens commissie VI rapporteert ouderling Chr. de Bruin over het rapport van de deputaten voor de kerkelijke statistiek en over een verzoek van de particuliere synode van Gelderland om een instantie aan te wijzen, die de kerken kan adviseren ten aanzien van verzoeken om financiële steun (A 5 en K 19) (bijlage 89). De praeses heet in het bijzonder welkom de deputaat ds. P. N. Kruyswijk. In Schotland — aldus de praeses — is het de gewoonte om een oud-moderator in aparte kleding te steken. Dat doen wij hier niet, maar u, als oud-praeses, krijgt toch een plaats op het podium. Ik verzoek u naast mij plaats te nemen. Het voorgestelde besluit van de commissie wordt aanvaard. Voorts zal het moderamen de dankbaarheid van de synode vertolken in een hartelijke brief aan de deputaten, terwijl ook het personeel van het A.K.B. in onze dank niet vergeten zal worden. De praeses spreekt zijn grote waardering uit voor al het werk, dat de broeders, die het A.K.B. hebben begeleid, gedaan hebben. Toen het A.K.B. begon, waren er veel bezwaren. Ze hebben evenwel rustig doorgewerkt. Het A.K.B. is tot een zegen geweest voor onze kerken. Nu komen we in een nieuwe fase. Dat u, ds. Kruyswijk, ook de vrucht van de zegen in uw eigen leven moogt ervaren (applaus)! Het besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de kerkelijke statistiek en het kerkelijk bureau en een brief van de particuliere synode van Gelderland; besluit: 1. het rapport van deputaten alsmede het verslag van de directeur en de
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
117
rekeningen 1965 en 1966 goed te keuren, de penningmeester en de directeur van het A.K.B. décharge te verlenen voor hun financieel beheer over 1965 en 1966; 2. aan de deputaten voor organisatie en administratie de opdracht te verstrekken een zogenaamd kleine commissie voor voorlichting steunaanvragen te benoemen; 3. aan de deputaten voor organisatie en administratie de opdracht te verstrekken de zorg en de verantwoordelijkheid voor het jaarboek (en enkele losse uitgaven) van de Gereformeerde Kerken op zich te nemen; 4. aan de deputaten voor organisatie en administratie de opdracht te verlenen de zorg en de verantwoordelijkheid voor de kerkelijke statistiek in de ruimste zin op zich te nemen; 5. van het besluit onder 2 mededeling te doen aan de particuliere synode van Gelderland. Kerkopbouw Art. 158. Namens commissie VII rapporteert ouderling M. Weima over het rapport van de deputaten voor voorlichting en steun aan kerken, die voorzieningen hebben te treffen in verband met de migratie (deputaten „Kerkopbouw" (F 5) (bijlage 40a en b). De praeses heet welkom ds. Y. J. Tiemersma, deputaat, en de heer J. A. Harms, adviseur. De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor voorlichting en advies aan kerken die voorzieningen hebben te treffen in verband met de migratie (deputaten „Kerkopbouw") (met bijlagen); overwegende, dat door deputaten „Kerkopbouw" in hoge mate belangrijk werk is verricht en dat in het belang van onze kerken dit werk zal moeten worden voortgezet, doch dat de financiële gevolgen nader moeten worden bekeken; besluit (met voorbehoud t.a.v. décharge en de ter beschikking te stellen geldmiddelen, alsmede met het voorbehoud, dat de bespreking van de rapporten van deputaten voor O. en A. resp. F.A.K.A. nog van invloed kunnen zijn op de besluiten over „Kerkopbouw"): 1. deputaten dank te zeggen voor de door hen verrichte arbeid en hen te déchargeren van het door hen gevoerde financieel beheer; 2. in die dank te betrekken de algemeen adviseur br. J. A. Harms en zijn staf voor het omvangrijk en belangrijke werk dat zij hebben verricht; 3. de nodige geldmiddelen verkrijgbaar te stellen, met dien verstande, dat de post „declaraties" in de begrotingen voor 1968 en 1969 verhoogd moet worden tot een bedrag, gelijk aan tenminste 30% van de in totaal benodigde hoeveelheid geldmiddelen; 4. vijftien deputaten te benoemen van wie: drie (sectie voorlichting bouwzaken), die deskundig geacht kunnen worden in bouwzaken; drie (sectie financiële zaken), die deskundig geacht kunnen worden in de financiering van de zaken, die het deputaatschap aangaan; drie (sectie sociologisch onderzoek en planning), die deskundig geacht kunnen worden in zaken van sociologisch onderzoek en van de planologie; zes (sectie kerkelijk sociale opbouw), die terzake kundig zijn met betrekking tot de werkgebieden van het Algemeen Diakonaal Bureau, van het gereformeerd maatschappelijk werk, van de evangelisatie, van het jeugdzorgwerk en van het kerkelijk werk in verband met de industrialisatie;
118
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
en aan deze deputaten op te dragen uit hun midden er vijf aan te wijzen die met de algemene leiding van het deputaatschap worden belast; 5. voorts aan deze deputaten op te dragen: a. gebruik te maken van alle goede middelen, die het geven van voorlichting en advies aan kerken, die voorzieningen hebben te treffen in verband met of ten gevolge van structuurveranderingen, omvangrijke bevolkingsaanwas of sterke ontvolking, wenselijk maakt; b. de kerken tevens te adviseren omtrent de bemoeiingen van de overheid met de kerkbouw en voorts met de overheid in contact te treden, telkens wanneer deze behandeling van bouwzaken en verwante aangelegenheden met een centrale instantie van de kerken wenst of deputaten zulks in het belang van de kerken achten, waarbij zonodig overleg gepleegd kan worden met de centrale instanties van andere kerken; c. een goed contact te onderhouden met die deputaatschappen, die in de verschillende secties vertegenwoordigd zijn, alsmede met de andere instellingen (w.o. de Stichting Steun Kerkbouw), die werkzaamheden verrichten, die de opdrachten van deputaten raken; d. te zorgen voor het bureau en het toezicht te houden op alle werkzaamheden daarvan, zoals die met name in de instructies van de algemeen adviseur (acta synode van Apeldoorn, art. 119 I sub 2) zijn omschreven; e. aan de eerstvolgende daarvoor aangewezen synode schriftelijk rapport te doen van hun werkzaamheden en van het beheer der gelden over 1967 en 1968, alsmede een begroting in te dienen voor de jaren 1970 en 1971. Na bespreking stelt de praeses voor punt voor punt van het voorgestelde besluit te bespreken. In „overwegende" gaat „in hoge mate" eruit. Punt 8 wordt vervangen door het volgende: „na advies van de deputaten „Kerkopbouw" en de deputaten voor het F.A.K.A. objectieve normen vast te stellen zowel ten aanzien van de hoogte der declaraties als ten aanzien van de toepassing der schaal. Wat punt 4 betreft, de redactie hiervan wordt aan de actuarius overgelaten. Diaken W. van der Wilden stelt voor onder punt 5 ook nog op te nemen: „over adviesaanvragen, niet vallende onder de opdracht, genoemd onder 4 en 5a en b, overleg te plegen met de deputaten voor organisatie en administratie". Na een korte toelichting wordt dit voorstel met overgrote meerderheid van stemmen aanvaard. Er komt dus een nieuw 5e en 5e wordt 5ƒ. De praeses dankt de deputaten en de heer Harms, alsmede ouderling Weima, voor alles wat ze gedaan hebben. Het aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor voorlichting en advies aan kerken, die voorzieningen hebben te treffen in verband met de migratie (deputaten „Kerkopbouw") (met bijlage); overwegende, dat door de deputaten „Kerkopbouw" belangrijk werk is verricht en dat in het belang van onze kerken dit werk zal moeten worden voortgezet, doch dat de financiële gevolgen nader moeten worden bekeken; besluit (met voorbehoud t.a.v. de décharge; zie daarvoor art. 183 sub 2 ) : 1. deputaten dank te zeggen voor de door hen verrichte arbeid en hen te déchargeren van het door hen gevoerde financieel beheer; 2. in die dank te betrekken de algemeen adviseur, br. J. A. Harms, en zijn staf voor het omvangrijke en belangrijke werk, dat zij hebben verricht; 3. na advies van de deputaten „Kerkopbouw" en de deputaten-F.A.KA. objectieve normen vast te leggen, zowel ten aanzien van de hoogte der declaraties als ten aanzien van de toepassing der schaal; 4. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub C 4) waarvan: enkelen,
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
119
die terzake van kerkopbouw en andere bouwzaken deskundig geacht kunnen worden (sectie voorlichting bouwzaken) ; enkelen, die deskundig geacht kunnen worden in de financiering van de zaken die het deputaatschap aangaan (sectie financiële zaken); enkelen, die deskundig geacht kunnen worden in zaken van sociologisch onderzoek en van de planologie (sectie sociologisch onderzoek en planning) ; en enkelen, die terzake kundig zijn met betrekking tot de werkgebieden van het Algemeen Diakonaal Bureau, van het gereformeerd maatschappelijk werk, van de evangelisatie, van het jeugdzorgwerk en van het kerkelijk werk in verband met de industrialisatie; en aan deze deputaten op te dragen uit hun midden er vijf aan te wijzen, die met de algemene leiding van het deputaatschap worden belast; 5. voorts aan deze deputaten op te dragen: a. gebruik te maken van alle goede middelen, die het geven van voorlichting en advies aan kerken, die voorzieningen hebben te treffen in verband met of ten gevolge van structuurveranderingen, omvangrijke bevolkingsaanwas of sterke ontvolking, wenselijk maakt; b. de kerken tevens te adviseren omtrent de bemoeiingen van de overheid met de kerkbouw en voorts met de overheid in contact te treden, telkens wanneer deze behandeling van bouwzaken en verwante aangelegenheden met een centrale instantie van de kerken wenst of deputaten zulks in het belang van de kerken achten, waarbij zonodig overleg gepleegd kan worden met de centrale instanties van andere kerken; c. een goed contact te onderhouden met die deputaatschappen, die in de verschillende secties vertegenwoordigd zijn, alsmede met de andere instellingen (w.o. de Stichting Steun Kerkbouw), die werkzaamheden verrichten, die de opdrachten van deputaten raken; d. te zorgen voor het bureau en het toezicht te houden op alle werkzaamheden daarvan, zoals die met name in de instructies van de algemeen adviseur (acta synode van Apeldoorn 1961/62, art. 119 I sub 2) zijn omschreven; e. over adviesaanvragen, niet vallende onder de opdracht onder 4 en 5a en ö, overleg te plegen met de deputaten voor O. en A.; ƒ. aan de daarvoor aangewezen synode (zie art. 223) schriftelijk rapport te doen van hun werkzaamheden en van het beheer der gelden over 1967 en 1968, alsmede een begroting in te dienen voor de jaren 1970 en 1971. (Zie voor de toe te kennen geldmiddelen art. 248 en 378.) Organisatie en administratie Art. 159. De bespreking over de formulering van punt D 3 en E van het commissierapport over het rapport van de deputaten voor organisatie en administratie (K 26) wordt voortgezet (zie art. 140). De commissie stelt voor punt D 3 als volgt te formulei&n: „3. na overleg met de colleges van deputaten, die betrokken zijn bij vragen over huisvesting, daarbij mede acht slaand op de huisvesting van het vormingswerk en op wat nodig en wenselijk wordt geacht m.b.t. de vergadergelegenheid, in overleg met het moderamen der generale synode tot voorbereidende handelingen over te gaan, die tot de gewenste huisvesting kunnen leiden". Na enige discussie wordt dit voorstel aanvaard. De leden dr. A. Kruyswijk en ouderling J. B. Colenbrander stellen voor punt E als volgt te lezen: „E. uit te spreken dat functionarissen van één der kerkelijke bureaus en predikanten of andere personen, werkzaam in dienst van een college van deputaten of in algemene dienst der kerken, als regel niet zullen worden benoemd als lid van enig college van deputaten". Diaken R. Gosker stelt voor aan E nog toe te voegen: „en aan deputaten op te
120
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
dragen daarvoor een aantal richtlijnen te formuleren, welke aan de synode in voortgezette zitting ter vaststelling zullen worden aangeboden". Na enige discussie stelt de praeses vast, dat de synode het meeste voelt voor de formulering van dr. Kruyswijk c.s., al zal er nog bij moeten, dat functionarissen als adviseurs aan een deputaatschap kunnen worden toegevoegd. Aan de actuarius wordt de formulering verder overgelaten. Het gehele door de synode genomen besluit luidt aldus: De synode, kennis genomen hebbende van het nader rapport van de deputaten voor organisatie en administratie; besluit: A. in te stemmen met de strekking en de hoofdlijnen van het nader rapport, waarin het algemeen beleid, te volgen met betrekking tot de organisatie van de gemeenschappelijke arbeid van de kerken, wordt uiteengezet; B. 1. een aantal deputaten voor organisatie en administratie te benoemen (zie hierbij art. 374 en 222 sub K I ) met de opdracht: a. zorg te dragen voor de instandhouding van het Algemeen Kerkelijk Bureau en toezicht te houden op alle werkzaamheden van dit bureau; b. zorg te dragen voor de aanstelling bij dit bureau van functionarissen in een aantal, met de kwalificaties en naar de mate, als nodig is om de aan dit bureau toegedachte taken naar behoren te verrichten; c. in overleg met de betrokken colleges van deputaten te komen tot samenvoeging, althans coördinatie, van de werkzaamheden, die tot dusver in afzonderlijke bureaus werden uitgevoerd; met dien verstande dat niet of nog niet tot samenvoeging wordt overgegaan, wanneer de daarbij in acht te nemen omstandigheden naar het oordeel van de deputaten O. en A. en het moderamen een ernstig beletsel zullen vormen; d. in overleg met de betrokken colleges van deputaten te bevorderen de totstandkoming van de concentratie van het beheer der geldmiddelen en het voeren van de financiële administratie ten behoeve van deze colleges op het Algemeen Kerkelijk Bureau; e. toezicht te houden op alle bureaus, uitgaande van de generale synode ënTTaar deputaatschappen, voor wat betreft hun organisatorische, administratieve, personele en financiële zaken; ƒ. toezicht te houden op de financiële en personele zaken van de diverse colleges van deputaten; g. aan colleges van deputaten, al dan niet op verzoek, advies te geven omtrent de sub e en ƒ genoemde zaken, aan welk advies zij de kracht van bindend advies kunnen verlenen; h. in overleg met de deputaten voor het F.A.K.A. en met de deputaten voor advies inzake de financiële controle de bestaande regelingen omtrent de sub de n e genoemde zaken te bundelen, waar nodig aan te passen en uit te breiden, en aan de volgende synode een herzien ontwerp ter vaststelling aan te bieden; i. rapport van hun arbeid uit te brengen aan de volgende daarvoor aangewezen synode (zie art. 223); 2. in dit deputaatschap naast deskundigen op bedrijfseconomisch, juridisch en financieel terrein een of meer personen te benoemen, die deel uitmaken resp. van het moderamen der synode en van deputaten voor het F.A.K.A., alsmede drie personen, die in het college van deputaten voor organisatie en administratie de sectie voor personeelszaken zullen kunnen vormen; C. de deputaten voor organisatie en administratie te machtigen om beslissingen te nemen omtrent toepassing of aanpassing van de regeling betreffende de rechtspositie en de arbeidsvoorwaarden van het personeel in algemene dienst, zoals deze regeling na vaststelling door de synode zal luiden; D. de deputaten voor organisatie en administratie voorts op te dragen:
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
121
1. in overleg te treden met de deputaten voor advies inzake de predikantstraktementen, de deputaten art. 17 K.O. en de Stichting Landelijke Samenwerking teneinde in de voortgezette zittingen te adviseren over de wenselijkheid van samenvoeging van colleges, zodat er één college zal zijn dat adviseert over alle zaken van salariëring en pensioenen en wat daarmee verbonden is (zie art. 374); 2. in samenwerking met de deputaten voor advies inzake de wijze van samenkomen van de generale synode, haar besluitvorming, alsmede die van haar moderamen en deputaatschappen, een voorstel te ontwerpen voor een zo efficiënt mogelijke werkwijze der synode, zulks mede in verband met de aanvaarde organisatiestructuur van de gemeenschappelijke arbeid der kerken; 3. na overleg met de colleges van deputaten, die betrokken zijn bij vragen over huisvesting, daarbij mede acht slaand op de huisvesting van het vormingswerk en op wat nodig of wenselijk wordt geacht met betrekking tot vergadergelegenheid, in overleg met het moderamen der generale synode tot „voorbereidende" handelingen over te gaan, die tot de gewenste huisvesting kunnen leiden; 4. in overleg te treden met de deputaten voor het F.A.K.A. over samenvoeging van dit college met deputaten voor O. en A. en in de voortgezette zittingen met betrekkingen tot dit punt voorstellen te doen (zie art. 374); 5. voorstellen te doen, zo mogelijk vóór de voortgezette zittingen, voor een regeling, waardoor alle ten behoeve van predikanten in algemene dienst en van andere functionarissen aangekochte woningen, alsmede alle voor woningdoeleinden verstrekte leningen, in beheer zullen komen bij de deputaten voor O. en A. (zie art. 379); 6. te onderzoeken, in overleg met de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde, met inschakeling van juridisch advies, of de richtlijnen van de synode volgens art. 98 K.O. met betrekking tot de statuten van voor de kerken werkzame stichtingen doelmatig zijn, en of de bestaande statuten voldoen aan de in dit verband te stellen voorwaarden; E. uit te spreken, dat functionarissen van één der kerkelijke bureaus en predikanten of andere personen, werkzaam in dienst van een deputaatschap of in algemene dienst der kerken als regel niet zullen worden benoemd als lid van enig deputaatschap; wel kunnen zij als adviseur aan een deputaatschap worden toegevoegd ; F. de rapporten van deputaten voor organisatie en administratie en dit besluit ter kennis te brengen van de colleges van deputaten en van stichtingen e.d. die voor de kerken werkzaam zijn, ter bevordering van de goede uitvoering van hetgeen de synode besloot. Kerk en industrie Art. 160. Namens commissie VII rapporteert diaken J. de Boer over het rapport van de deputaten voor advies bij moeilijkheden tengevolge van de industrialisatie (met bijlage) (E 3) (bijlage 41a en b). De praeses heet welkom de deputaten mr. H. van Andel, drs. G. H. Homans, dr. H. J. van Zuthem en de predikant in algemene dienst, dr. L. Zielhuis. De commissie komt met het volgende voorstel De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor advies bij moeilijkheden tengevolge van de industrialisatie en daarbij van oordeel dat, a. de zich steeds wijzigende structuur van onze huidige samenleving in toenemende mate het karakter vertoont van een industriële samenleving; b. de daaruit voortvloeiende problematiek intensieve bezinning en voorlichting vereist ten aanzien van de plaats van de christen in deze samenleving;
122
Zitting van dinsdag, 12 september 1967 (art. Ik2—lkk)
c. de kerk daarbij ongetwijfeld een taak heeft om haar leden toe te rusten tot de vervulling van die plaats; d. het daarom van fundamenteel belang is, de achtergronden van de problematiek op dit terrein, ook wetenschappelijk door te lichten mede aan de hand van de praktische situatie in het industriële bedrijfsleven; e. deputaten voornoemd hierin een op contact en samenwerking afgestemde, gecoördineerde functie hebben te vervullen; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren, hen te danken voor hun arbeid en hen te déchargeren van hun financieel beheer; 2. voor de arbeid van te benoemen deputaten de nodige middelen te verstrekken voor de jaren 1968 en 1969; 3. een aantal deputaten voor „Kerk en Industrie" te benoemen en dit deputaatschap voortaan aan te duiden als: deputaten voor Kerk en Bedrijfsleven en aan dezen op te dragen: a. de industriepredikant in algemene dienst in zijn arbeid te begeleiden; b. de bestudering van de problemen rondom de verhouding van de kerk tot het bedrijfsleven, daarbij contact te onderhouden met de desbetreffende maatschappelijke organisaties, zoals de vak- en standsorganisaties; c. de voorlichting aan de kerken op dit speciale terrein; d. het onderhouden van contact met andere instanties in onze kerken, die met deze problemen of facetten daarvan te maken hebben om tot een eventuele wederzijdse taakomschrijving c.q. samenwerking te komen, waarbij o.a. te denken is aan contact met de deputaten voor A.D.A., voor de evangelisatie, voor kerkopbouw, voor het vormingswerk, voor de recreatie, voor buitenlandse arbeiders, en met de stichting Baad voor Geref. Sociale Arbeid; e. zich op verzoek van en in overleg met de desbetreffende kerkelijke instanties, te bezinnen over de vraag of en c.q. zo ja, in welke provincies of regionen het beroepen van een industriepredikant noodzakelijk en verantwoord is; f. contact te onderhouden met andere kerken over deze arbeid en onze kerken te representeren in de desbetreffende interkerkelijke verbanden; g. in nauwe samenwerking met de deputaten voor O. en A. een goede coördinatie te bevorderen van de werkzaamheden van de verschillende kerkelijke en interkerkelijke instanties die in aanraking komen met bepaalde facetten van de problemen van kerk en bedrijfsleven; h. contact en samenwerking te zoeken met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit en met het curatorium van de Theologische Hogeschool onzer kerken om te komen tot een geïntegreerde bijdrage van deputaten in de opleiding tot predikant ten aanzien van de problematiek van de kerk met betrekking tot het klimaat van het bedrijfsleven; 4. aan de deputaten voor het vormingswerk op te dragen de tot heden door de deputaten voor advies bij moeilijkheden ten gevolge van de industrialisatie verrichte taken, n.1. a. terzake van de vorming van ambtsdragers en gemeenteleden; b. terzake van de scholing en vorming, zowel binnen de eigen kerken als in interkerkelijk verband, van predikanten die in de industriegebieden zijn of worden tewerkgesteld; c. terzake van het onderhouden van contact met het vormingscentrum, dat onder leiding staat van de deputaten voor de evangelisatie, en d. terzake van het onderhouden van contact met onderwijs- en vormingsorganisaties en -instituten; 5. verslag uit te brengen van hun arbeid aan de daarvoor aan te wijzen generale synode; 6. te rapporteren inzake de ontwikkeling van de stichting Centraal Interkerkelijk Bureau voor het Bedrijfsleven, aan de daarvoor aan te wijzen generale synode.
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
123
Na bespreking wordt op voorstel van de praeses de discussie over deze zaak voor deze dag gesloten (zie art. 167). Zitting van donderdag 14 september 1967 Geschrift over de Pinksterbeweging Art. 163. Namens commissie I rapporteert ds. E. J. Oomkes over het rapport van de deputaten voor de samenstelling van een voorlichtend geschrift over de Pinksterbeweging (J 4). De praeses heet welkom de deputaten ds. H. C. Endedijk, ds. A. C. Kornet, drs. G. Y. Yellenga en hun adviseur, dr. H. N. Ridderbos. De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport Pinksterbeweging, spreekt haar waardering uit jegens de deputaten en adviseur, die dit rapport samenstelden, en besluit: goed te vinden dat dit rapport met een begeleidend schrijven van het moderamen wordt uitgegeven, waarbij rekening zal worden gehouden met de in het rapport van de commissie gemaakte opmerkingen. Na bespreking deelt de praeses mee, dat tot eind volgende week wensen en opmerkingen bij de deputaten kunnen worden ingediend. Het voorstel van de commissie wordt aangenomen. Twee preadviserende leden en twee leden hebben bezwaren. De praeses wenst de deputaten sterkte voor het werk, dat nog wacht. Art. 164. De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Gedragsregels bij benoeming van deputaten Art. 165. Na heropening van de publieke zitting deelt de praeses mee, dat in comité-zitting de voorstellen van de deputaten voor advies inzake eventueel te stellen richtlijnen bij de benoeming van deputaten (J 9) (zie art. 93) zijn aangenomen. De synode besluit bij de benoeming van deputaten de volgende gedragsregels in acht te nemen: 1. ten aanzien van predikanten: bij emeritering op 65-jarige leeftijd: a. niet meer voor het eerst in een deputaatschap benoemen, tenzij het een „studie"-deputaatschap betreft; b. niet meer herbenoemen in meer dan drie deputaatschappen en dit aantal van synode tot synode met één verminderen; c. na het bereiken van de 70-jarige leeftijd niet meer herbenoemen in enig deputaatschap, tenzij daarvoor zeer dringende redenen gelden, ter beoordeling van de generale synode, die haar ertoe kunnen leiden te besluiten tot een herbenoeming voor een termijn van ten hoogste één jaar. 2. ten aanzien van alle andere deputaten: toepassing van a, b en c met dien verstande dat in plaats van de bepaling „emeritering op 65-jarige leeftijd" gelezen wordt: na het bereiken van de 65-jarige leeftijd. (Zie hierbij ook de bepaling in art. 159 in besluit E.)
124
Zitting van donderdag, H september 1967 (art. 166—167)
Commissie ad hoe grotestadsvraagstuk en commissie voor het brengen van de brief, inhoudende de uitspraak inzake schuldbelijdenis 1944 Art. 166. 1. Benoemd zijn in de commissie ad hoe voor het grotestadsvraagstuk (zie art. 79) ds. C. M. Boerma, Rotterdam; dr. G. Dekker, Baarn; J. Eggink ing., Eindhoven; ds. J. P. Haspels, Amsterdam; drs. F. E. Hoekstra, 's-Gravenhage-Oost; A. Huyzer, 's-Gravenhage; ds. E. N. van Loo, Sneek (samenroeper); drs. K. L. van Stegeren, Utrecht; ds. J. Vrolijk, Rotterdam-Delfshaven. 2. De uitspraak inzake de schuldbelijdenis (zie art. 130) met een begeleidende brief zal aan de synode van de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt), die momenteel in Amersfoort vergadert, ter hand gesteld worden door ds. E. N. van Loo en ds. A. C. van Nood. Kerk en industrie Art. 167. De behandeling van het rapport van de deputaten voor advies bij moeilijkheden t.g.v. de industrialisatie (E 3) wordt voortgezet (zie art. 160) (bijlage 41a en b). Daarna stelt de praeses voor punt voor punt van het commissievoorstel te bespreken. Na enige discussie vervalt op voorstel van de commissie het punt „van oordeel". Bij besluit 3 stelt ouderling Van Galen voor de deputaten te noemen „deputaten voor kerk en industrie". Voor het commissievoorstel zijn 35 stemmen, voor dat van ouderling Van Galen 20: bijgevolg is het commissievoorstel aangenomen. De deputaten zullen heten „deputaten voor kerk en bedrijfsleven". Inzake 3d wordt vastgesteld, alleen maar in het besluit op te nemen de eerste twee regels. Ouderling W. Hildering stelt voor 3h te laten vervallen. De redactie van het commissie-voorstel wordt verworpen met 27 stemmen vóór en 29 tegen en 2 preadviserende leden vóór. Bij* gevolg is het voorstel-Hildering aangenomen. Daarna wordt het voorstel van de commissie in stemming gegeven. Ds. Boersma blijkt tégen te zijn en hij legt een verklaring af: „Ik heb deze angst: het terrein van het bedrijfsleven is oeverloos. Vandaar, dat ik tégen gestemd heb". Verder wenst ouderling C. Brouwer in de acta opgenomen te zien deze verklaring: „Het overleg in het Christelijk Sociaal Convent is niet vastgelopen". De praeses wenst de deputaten veel sterkte en wijsheid toe, speciaal dr. Zielhuis voor dit bijzonder moeilijke werkterrein. Het aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor advies bij moeilijkheden tengevolge van de industrialisatie; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren, hen te danken voor hun arbeid en hen te déchargeren van hun financieel beheer; 2. voor de arbeid van te benoemen deputaten de nodige middelen te verstrekken voor de jaren 1968 en 1969 (zie voor de bedragen art. 248 en 378); 3. een aantal deputaten voor kerk en industrie te benoemen en dit deputaatschap voortaan aan te duiden als „deputaten voor kerk en bedrijfsleven" (zie art. 222 sub C 2) en aan dezen op te dragen: a. de industriepredikant in algemene dienst in zijn arbeid ten behoeve van deputaten en de kerken te begeleiden; b. de bestudering van de problemen rondom de verhouding van de kerk tot het bedrijfsleven en daarbij contact te onderhouden met de desbetreffende maatschappelijke organisaties, zoals de vak- en standsorganisaties;
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
125
c. de voorlichting aan de kerken op dit speciale terrein; d. het onderhouden van contact met andere instanties in onze kerken, die met deze problemen of facetten daarvan te maken hebben; e. op verzoek van de desbetreffende kerkelijke instanties te adviseren over de vraag of en zo ja in welke provincies of regionen het beroepen van een industriepredikant noodzakelijk en verantwoord is; ƒ. contact te onderhouden met andere kerken over deze arbeid en onze kerken te representeren in de desbetreffende interkerkelijke verbanden; g. in nauwe samenwerking met de deputaten voor organisatie en administratie een goede coördinatie te bevorderen van de werkzaamheden van de verschillende kerkelijke en interkerkelijke instanties, die in aanraking komen met bepaalde facetten van de problemen van kerk en bedrijfsleven; h. verslag van hun arbeid uit te brengen aan de daarvoor aan te wijzen generale synode (zie art. 223) ; i. te rapporteren inzake de ontwikkeling van de Stichting Centraal Interkerkelijk Bureau voor het Bedrijfsleven aan de hiervoor aan te wijzen generale synode (zie art. 223) ; (zie hierbij ook art. 296). Parttime-predikanten Art. 168. De praeses geeft nu in bespreking het initiatief-voorstel inzake parttime-predikanten, dat ingediend is door dr. J. van den Berg, dr. C. Gilhuis, ouderling W. Hildering, dr. A. Kruyswijk, ds. J. C. Seegers en dr. F. L. Bos. Dit voorstel luidt als volgt: De synode, overwegende, 1. dat met betrekking tot een dienaar des Woords die arbeid aanvaardt, welke voor hem een verhindering vormt om zijn volle taak in de gemeente te blijven verrichten, de in art. 15 K.O. gestelde voorwaarde waaronder hij zijn ambtelijke positie mag behouden, vragen blijft oproepen en zeer verschillende toepassing vindt; 2. dat er onderscheid te maken valt tussen degenen, die alleen de naam en de eer van dienaar des Woords wensen te behouden en degenen, die bereid en in de gelegenheid zijn, voor een deel van hun tijd daadwerkelijke ambtelijke arbeid te blijven verrichten; 3. dat het voor de kerk van belang kan zijn van de dienst van daartoe gekwalificeerde broeders gebruik te blijven maken; besluit: 1. een deputaatschap in te stellen met de opdracht de vragen rondom art. 15. K.O. in studie te nemen en daarbij inzonderheid de vraag onder ogen te zien, of en zo ja, op welke wijze het mogelijk is een dienaar des Woords, die een dagtaak aanvaardt, welke slechts in ruimere zin voor de opbouw van Gods kerk van betekenis is, toch toe te staan naast zijn primaire taak daadwerkelijke ambtelijke arbeid als dienaar des Woords te blijven verrichten; 2. dit deputaatschap te verzoeken terzake rapport uit te brengen en voorstellen te doen zo mogelijk nog op de voortgezette zittingen van deze en anders aan de volgende synode. Dr. O. C. Broek Boelofs stelt voor in besluit 1 na „van betekenis is" te lezen: „toch zijn ambtelijke positie te laten behouden, zodat hij desgevraagd ambtelijke arbeid als dienaar des Woords kan blijven verrichten". Het moderamen stelt voor in besluit 2 te laten vervallen de woorden „zo mogelijk nog op de voortgezette zittingen van deze en anders". Beide voorstellen worden aangenomen. De tekst van besluit 1 en 2 is nu als volgt: De synode besluit:
126
Zitting van donderdag, H september 1967 (art. 166—167)
1. een deputaatschap in te stellen (zie art. 222 sub B II 5) met de opdracht de vragen rondom art. 15 K.O. in studie te nemen en daarbij in het bijzonder de vraag onder ogen te zien, of en zo ja, op welke wijze het mogelijk is een dienaar des Woords, die een dagtaak aanvaardt, welke slechts in ruimere zin voor de opbouw van Gods kerk van betekenis is, toch zijn ambtelijke positie te laten behouden, zodat hij desgevraagd ambtelijke arbeid als dienaar des Woords kan blijven verrichten; 2. dit deputaatschap te verzoeken terzake rapport uit te brengen en voorstellen te doen aan de volgende synode (zie art. 223). Stichting Steun Kerkbouw Art. 169. Namens commissie VII rapporteert diaken J. M. Zandbergen over het rapport van de deputaten-bestuursleden van de Stichting Steun Kerkbouw (F 6) (bijlage 42). De praeses geeft de leiding over aan de assessor, ds. P. Visser. Deze heet hartelijk welkom de deputaten-bestuursleden dr. P. G. Kunst, G. M. A. Laernoes en dr. C. van der Woude, adviseur alsmede de adviseur-administrateur, de heer A. M. van der Linden. De commissie stelt het volgende voor De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten-bestuursleden van de Stichting Steun Kerkbouw, met de daarin vermelde bijlagen; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren onder dankzegging voor de vele arbeid door S.S.K. en medewerkers verzet; 2. nieuwe deputaten-bestuursleden van de Stichting Steun Kerkbouw te benoemen en dezen op te dragen: a. op iedere synode een uitgebreid verslag te brengen; b. de spoedige eindafrekening van de commissie Antwoord '64 te bewerkstelligen ; c. de nieuwe landelijke kerkbouwactie aan deze synode voor te leggen; d. bij iedere synode een huishoudelijke begroting in te dienen; 3. een deputaat-bestuurslid aan te wijzen voor het ressort Friesland (Z.G.); 4. de heer mr. H. C. van Herksen te Apeldoorn te benoemen als deputaatbestuurslid in zijn kwaliteit van deputaat „Kerkopbouw" (sectie financiële zaken); 5. de volgens rooster aftredende deputaten-bestuursleden, de heren G. M. A. Laernoes en dr. E. Masselink, als zodanig te herbenoemen. Na bespreking wordt besloten besluit 2a te laten vervallen. Bij punt 3 wordt nog ingevoegd: „te verzoeken". Daarna wordt het besluit aangenomen. De assessor zegt: S.S.K. heeft een goede naam onder ons. Ga in deze lijn met vrucht voort. Het aangenomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten-bestuursleden van de Stichting Steun Kerkbouw, met de daarin vermelde bijlagen; besluit: 1. de handelingen van deputaten-bestuursleden goed te keuren onder dankzegging voor de vele arbeid door hen en de adviseur-administrateur verricht; 2. deputaten-bestuursleden van de Stichting Steun Kerkbouw (zie art. 222 sub F 3) op te dragen: a. de spoedige eindafrekening van de commissie Antwoord '64 te bevorderen;
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
127
b. een plan voor de nieuwe landelijke kerkbouwactie aan deze synode voor te leggen; 3. deputaten-bestuursleden te verzoeken bij iedere synode een huishoudelijke begroting in te dienen. Advies i.z. passages Dordtse Leerregels en functie belijdenis Art. 170. Namens commissie I rapporteert ouderling J. van Die over een brief van de deputaten voor advies inzake enkele passages uit de Dordtse Leerregels en de functie van de belijdenis in het algemeen (B I 3). De synode neemt het door de commissie voorgestelde aan. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van drs. H. van der Laan namens de deputaten voor advies inzake enkele passages uit de Dordtse Leerregels en de functie van de belijdenis in het algemeen, inhoudende het verzoek om deputaten toestemming te geven om te mogen rapporteren aan de synode van 1969; besluit: 1. aan dit verzoek te voldoen; 2. hiervan kennis te geven aan drs. H. van der Laan, de kerkeraad te 's-Gravenhage-Escamp en dr. B. J. Brouwer te 's-Gravenhage. Beroepingswerk Art. 171. Commissie II legt op de tafel van de synode de aanvullingen op het rapport inzake het beroepingswerk (C 3) (zie art. 55) (bijlage 9). De commissie stelt een andere formulering voor van overweging 4. Het woord „overmatig" zal geschrapt worden. Daarna wordt overweging 4 aanvaard, die als volgt luidt: „dat het wellicht mogelijk is in sommige grotere gemeenten de predikantswijken te vergroten, zonder echter de betreffende wijkpredikanten zwaar te belasten en zonder dat de opbouw van de gemeente wordt geschaad, waarvoor in het rapport enige suggesties worden gedaan". Zeven leden verklaren zich tégen. In het gewijzigde besluit 1 worden de woorden „nadrukkelijk op te wekken alles te doen wat in haar vermogen ligt" gewijzigd in „te wijzen op de mogelijkheden". Dit op voorstel van ouderling W. Hildering. Besluit 3 wordt aangehouden tot de behandeling van het rapport van de deputaten voor hulpbehoevende kerken (zie art. 245). De aanvulling, die de commissie voorstelt bij besluit 3 „een deputaatschap te benoemen met de opdracht een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop in de huidige samenleving het geheel van ambtelijke diensten het beste kan functioneren om de toerusting van de gemeente te bevorderen en van de resultaten van haar onderzoek rapport uit te brengen aan een volgende synode" wordt niet aanvaard. Zes leden waren slechts vóór. Verschillende synodeleden zeggen dat aan zulk een deputaatschap absoluut geen behoefte bestaat. Daarna wordt het geheel aanvaard met 6 stemmen tégen. (Zie voor de tekst van het besluit art. 240.) Verslag van bevindingen van deputaten naar de synode van Geref. Kerken (Vrijgemaakt) Art. 172. „Het besluit inzake de schuldbelijdenis plus de begeleidende brief hebben ds. Van Nood en ik persoonlijk overhandigd" — aldus ds. E. N. van Loo — „aan het moderamen van de synode van de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt). We hebben gezegd, dat we hoopten, dat ze na kennisneming ervan ons zouden ontvangen en dat we bereid waren nadere toelichtingen te geven. We zijn vriendelijk ontvangen en we werden ook weer vriendelijk uitgeleide gedaan".
128
Zitting van donderdag, lk september 1967 (art. 17k)
Reformatie-Rome Art. 173. Namens commissie IV rapporteert ds. J. C. Seegers over het rapport van de deputaten Reformatie-Rome (H 3) (bijlage 43a en b). De praeses heet welkom de deputaten ds. A. T. Besselaar en dr. K. Dronkert, alsmede de adviseur van deputaten, dr. C. van der Woude. De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten Reformatie-Rome over de periode 1963 tot 1967; besluit (met voorbehoud t.a.v. décharge en te verstrekken financiën): 1. het beleid van de deputaten goed te keuren, hun décharge te verlenen en hen te danken voor hun arbeid; 2. de deelname aan de werkgemeenschap van katholieke en reformatorische theologen door gereformeerde predikanten en met name door de doctorandi en doctores onder hen van harte aan te bevelen; 3. opnieuw deputaten te benoemen met de volgende opdracht: a. zich te bezinnen over de vragen, die in onze kerken leven ten aanzien van de rooms katholieke kerk in haar geheel; b. zich te bezinnen over het beleid, dat de kerken tezamen en elk afzonderlijk hebben te voeren ten aanzien van de rooms katholieke kerk; c. de voortzetting van het gesprek met de rooms katholieke kerk in Nederland, alsmede het verlenen van adviezen inzake gesprekken en contacten met de rooms katholieke kerk zowel op plaatselijk als op regionaal en landelijk niveau; d. de evangelische verantwoordelijkheid van onze kerken ten aanzien van de rooms katholieke kerk te stimuleren en daarbij voorlichting te geven; e. financiële steun te verlenen aan de kerk van Nijmegen voor de predikantsplaats voor de arbeid in het universitair milieu te Nijmegen, welke mede geschiedt in overleg met deputaten volgens de daartoe vastgestelde instructie van 20 juni 1966; ƒ. het contact onderhouden met hen, die in Nederland en in België bij de arbeid betrokken zijn en hun onderling contact te bevorderen; g. studie-groepen te vormen en de resultaten van de studie te publiceren, eventueel in overleg met de deputaten voor de evangelisatie, de deputaten voor de evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg en de deputaten voor de evangelisatie in België; h. contact te onderhouden en waar mogelijk samen te werken met instanties buiten onze kerken, die eenzelfde arbeid verrichten, zowel in binnen- als in buitenland ; i. hulp te bieden aan christenen in rooms katholieke gebieden, die voor hun evangelisch leven steun behoeven; j. hulp te bieden aan rooms-katholieke geestelijken, kloosterlingen en leken, die in hun gewetensnood op de weg van onze kerken worden geplaatst; k. de kerken op hun verzoek te adviseren, aan welke instanties het verantwoord is financiële steun te verlenen voor haar werk onder rooms katholieken; l. rapport van hun werkzaamheden uit te brengen aan de volgende daarvoor aan te wijzen synode; 4. voor deze arbeid uit het Fonds Algemeen Kerkelijke Arbeid ƒ 66.750,— te verstrekken voor het jaar 1968 en ƒ 72.500,— voor het jaar 1969. Na de bespreking wordt op voorstel van de praeses punt voor punt nagegaan en besproken. Ds. A. C. van Nood stelt voor besluit 1 als volgt te lezen: deputaten hartelijk te danken voor hun arbeid en hun décharge te verlenen. De synode gaat hiermee akkoord. Over 3c ontstaat enige discussie.
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
129
Besloten wordt 3c aan te houden. Inzake 3d wordt voorgesteld dit te laten vervallen omdat in b ook al ongeveer hetzelfde staat. Wordt aanvaard. Inzake 3/ stelt ds. A. C. van Nood voor toe te voegen: „en in dit contact ook de stichting „In de rechte straat" te blijven betrekken". Deputaten willen dit echter liever niet in het besluit hebben. Wel zeggen ze toe, dat ze het contact met deze stichting zullen onderhouden. De synode gaat dan akkoord. 3i moet beter geformuleerd worden. De formulering wordt aan de actuarius overgelaten. Inzake Bk wordt voorgesteld dit te laten vervallen. Dit voorstel wordt verworpen met 17 stemmen vóór en 36 stemmen tégen, bij 6 onthoudingen. Hierna neemt de synode met algemene stemmen het gehele voorstel aan. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten Reformatie-Rome over de periode 1963 tot 1967; besluit (met voorbehoud t.a.v. de décharge; zie daarvoor art. 183 sub 2 ) : 1. deputaten hartelijk te danken voor hun arbeid en hun décharge te verlenen; 2. de deelneming aan de studiegroepen, gevormd door „De Werkgemeenschap van Katholieke Theologen" en die van reformatorische theologen door gereformeerde predikanten en met name door de doctorandi en doctores onder hen van harte aan te bevelen; 3. opnieuw deputaten te benoemen (zie art. 222 sub I 6) met de volgende opdracht: a. zich te bezinnen over de vragen, die in onze kerken leven ten aanzien van de Rooms Katholieke Kerk in haar geheel; b. zich te bezinnen over het beleid, dat de kerken tezamen en elk afzonderlijk hebben te voeren ten aanzien van de Rooms Katholieke Kerk; c. het gesprek met afgevaardigden van het Nederlands Episcopaat voort te zetten en adviezen te verlenen inzake gesprekken en contacten met de Rooms Katholieke Kerk, zowel op plaatselijk als op regionaal niveau; d. financiële steun te verlenen aan de kerk van Nijmegen voor de predikantsplaats voor de arbeid in het universitair milieu te Nijmegen, welke mede geschiedt in overleg met deputaten volgens de daartoe vastgestelde instructie van 20 juni 1966; e. het contact te onderhouden met hen, die in Nederland en België bij de arbeid betrokken zgn en hun onderling contact te bevorderen; ƒ. studiegroepen te vormen en de resultaten van de studie te publiceren, eventueel in overleg met de deputaten voor de evangelisatie, de deputaten voor de evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg en de deputaten voor de evangelisatie in België; g. contact te onderhouden en waar mogelijk samen te werken met instanties buiten onze kerken, die eenzelfde arbeid verrichten, zowel in binnen- als buitenland; h. hulp te bieden aan protestantse christenen in rooms katholieke gebieden, die in verband met hun kerkelijke keuze steun behoeven; i. hulp te bieden aan rooms katholieke geestelijken, kloosterlingen en leken, die in hun gewetensnood op de weg van onze kerken worden geplaatst; j. de kerken op hun verzoek te adviseren aan welke instanties het verantwoord is financiële steun te verlenen voor haar werk onder rooms katholieken; k. rapport van hun werkzaamheden uit te brengen aan de volgende daarvoor aan te wijzen synode (zie art. 223). (Zie voor de toe te kennen F.A.K.A.-bedragen art. 248 en 378.) Koopvaardij en kustvaart Art. 174. 1. Namens commissie V rapporteert ouderling G. van Galen over
130
Zitting van donderdag, lk september 1967 (art. 17k)
een brief van deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart over de financiering van het koopvaardijwerk in Curagao (D II 7). De praeses heet welkom de deputaten ds. F. D. Kraan en de heer H. Buesink, alsmede de koopvaardijpredikant ds. K. S. G. Zijlstra. Na enige bespreking neemt de synode het commissievoorstel aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de deputaten voor de geestelijke verzorging van de opvarenden ter koopvaardij en kustvaart en van een brief van de deputaten voor het Caraïbisch gebied; overwegende, dat de deputaatschappen voor de geestelijke verzorging van de opvarenden ter koopvaardij en kustvaart, en voor het Caraïbisch gebied beide dringend verzoeken de subsidie, nodig voor het stationeren van een koopvaardijpredikant op Curagao te doen geschieden door het eerstgenoemde deputaatschap; dat hiervoor als gronden worden aangevoerd: a. dat dit de band verstevigt tussen deputaten koopvaardij en de koopvaardijpredikant ; b. dat dit zo de gewenste scheiding brengt tussen de financiering van deze arbeid en die van het kerkelijk leven op Curagao; van oordeel, dat aan deze verzoeken behoort te worden voldaan; besluit: 1. het bedrag nodig voor het stationeren van een koopvaardijpredikant op Curagao te doen opvoeren op de begroting van de deputaten voor de geestelijke verzorging van opvarenden ter koopvaardij en kustvaart, met dien verstande dat het bedrag wordt vastgesteld door de genoemde synode na overleg met de deputaten voor het F.A.K.A.; 2. het hiervoor bedoelde bedrag in mindering te brengen op de begroting van deputaten voor het Caraïbisch gebied; 3. van dit besluit mededeling te doen aan beide deputaatschappen. 2. Dezelfde rapporteert over een brief van deze deputaten inzake financiële steun voor de aanstelling van een koopvaardijpredikant in Durban (Zuid-Afrika) (D II 9). Na enige bespreking aanvaardt de synode het commissievoorstel, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de deputaten voor de geestelijke verzorging van de opvarenden ter koopvaardij en kustvaart van 15 juni 1967; van oordeel, dat het stationeren van een koopvaardijpredikant in Durban een urgente zaak is en dat deze voorziening niet dient te wachten op het vrijkomen van gelden uit de kas voor New Orleans of een andere plaats; besluit: 1. deputaten voor de geestelijke verzorging van de opvarenden ter koopvaardij en kustvaart op te dragen de besprekingen met de Zuid-Afrikaanse kerken voort te zetten en zo spoedig mogelijk te komen tot het stationeren van een koopvaardijpredikant in Durban; 2. hiervoor vanaf de tijd dat deze plannen gerealiseerd worden ƒ 10.000,— per jaar ter beschikking te stellen over een periode van drie jaar.
Zitting van donderdag, 14 september 1967 (art. 163—165)
131
Nederlandse Zeemanscentrale 8. Dezelfde rapporteert over het rapport van de deputaat in de Nederlandse Zeemanscentrale (D II 4) (bijlage 44). De synode aanvaardt het commissievoorstel, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaat voor de Nederlandse Zeemanscentrale en van zijn verzoek van dit deputaatschap ontheven te worden; van oordeel, dat het onderhouden van contact met het bestuur van de interkerkelijke protestants christelijke stichting „De Nederlandse Zeemanscentrale,, en het uitbrengen van een rapport het best kan worden toevertrouwd aan de deputaten voor de geestelijke verzorging van opvarenden ter koopvaardij en kustvaart; besluit: a. ds. W. Diepersloot op zijn verzoek te ontheffen van dit deputaatschap onder dankzegging voor de door hem in deze functie verrichte arbeid; b. geen nieuwe deputaat te benoemen; c. aan de deputaten voor de geestelijke verzorging van opvarenden ter koopvaardij en kustvaart op te dragen contact te onderhouden met het bestuur van de Nederlande Zeemanscentrale en op de daarvoor vastgestelde synode rapport uit te brengen (zie art. 223). Nieuw zeemanshuis in Rotterdam 4. Ouderling G. van Galen rapporteert tenslotte over een brief van de Nederlandse Zeemanscentrale en een brief van de deputaten voor de geestelijke verzorging van opvarenden ter koopvaardij en kustvaart inzake deelneming in het stichtingskapitaal voor de bouw van een nieuw zeemanshuis in Rotterdam (D II 5 en 8). De synode aanvaardt het commissievoorstel, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van de Nederlandse Zeemanscentrale tot een bedrag van circa ƒ 150.000,— deel te nemen aan het beginkapitaal voor een te stichten nieuw zeemanshuis in Rotterdam en van de brief van de deputaten voor de geestelijke verzorging van opvarenden ter koopvaardij en kustvaart, waarin dit verzoek gesteund wordt; overwegende, dat een nieuw zeemanshuis in Rotterdam, uitgaande van een stichting waaraan protestants christelijke kerken deelnemen, een zaak is, die de steun en hulp van de kerken waard is; besluit: met aandacht en sympathie de plannen tot stichting van bedoeld zeemanshuis te blijven volgen en met haar gezag te steunen; de voorstellen van de deputaten voor het F.A.K.A. af te wachten alvorens een beslissing te nemen omtrent deelneming aan het beginkapitaal (zie verder art. 373). Uitdrukkelijk wordt door de praeses vastgesteld, dat alle punten inzake de financiën ingebracht zullen worden in de lijst van aanvragen. Tot de deputaten en de koopvaardijpredikant zegt hij: De kerken staan achter uw werk. Deze wetenschap beziele u. Wederzijdse erkenning van de doop door de R.K. Kerk en de Gereformeerde Kerken Art. 175. Namens commissie I rapporteert dr. C. Gilhuis over de aanvulling van het rapport van de deputaten Reformatie-Rome i.v.m. de wederzijdse erkenning* van de doop door de Rooms Katholieke Kerk en de Gereformeerde Kerken; toe-
132
Zitting vandonderdag,14september 1967 (art. 163—165) 132
gevoegd is een door deputaten en vertegenwoordigers van de R.K. Kerk opgestelde concept-verklaring hierover (H 11) (bijlage 45). Na bespreking dient ds. P. Visser het volgende amendement in: in punt 5 na de woorden „wederzijds respect van beide kerken" te laten volgen: „ook wanneer betrokkene een overdoop zou wensen". De praeses stelt de twee volgende vragen: a. de zaak van de doopserkenning is doorgespeeld via de commissie, waarin dr. Berkouwer en dr. Van Genderen zaten, naar deputaten. Hoe komt dat? b. kan het commissierapport niet wat omgewerkt worden, omdat de stijl daarvan niet bepaald kerkelijk is, terwijl het toch een zeer officieel stuk is. De discussie over deze zaak zal op een later tijdstip worden voortgezet (zie art. 213). Zitting van vrijdag 15 september 1967 „Kerk Overzee" Art. 178. Namens commissie V rapporteert ouderling G. van Galen over het rapport van de deputaten „Kerk Overzee" en over het aanvullend rapport van deze deputaten (D II 3 en 10) (bijlage 46). De praeses heet hartelijk welkom de deputaten ds. H. A. Wiersinga en de heer P. G. Laernoes. De eerste biedt namens deputaten het eerste exemplaar aan van het boek van de heer A. Algra „De Gereformeerde Kerken in Nederlands-Indië/Indonesië (1877— 1961)". De praeses dankt hem hartelijk hiervoor. Na bespreking worden de voorstellen van de commissie aanvaard, punt 4 b onder het bekende voorbehoud. De praeses zegt: De arbeid van de deputaten „Kerk Overzee" is een voor de Gereformeerde Kerken passende arbeid. Als we hiervan horen, dan zeggen we: wat een stuk noodzakelijk werk! Hij richt zich daarna speciaal tot ds. H. A. Wiersinga en constateert het volgende : Bü het vorderen van de jaren weet u alles nog zo goed! Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten „Kerk Overzee"; overwegende, a. dat deputaten met betrekking tot de geschiedschrijving van de Gereformeerde Kerken in Nederlands-Indië/Indonesië voortvarend, maar ook juist gehandeld hebben; b. dat de arbeid van deputaten een „eigentijdse voortzetting" is van de arbeid, die gedurende een periode van vijftig jaar vanwege onze kerken werd verricht voor hen, die in de tropen werkzaam zijn en dat deze arbeid nog steeds in betekenis toeneemt; c. dat terecht sterk de nadruk gelegd wordt op de missionaire toerusting van de christenen in Afrika en dat daardoor uitbouw dringend noodzakelijk geacht moet worden; besluit (onder voorbehoud t.a.v. de décharge, zie daarvoor art. 183, 2 ) : 1. de handelingen van deputaten „Kerk Overzee" onder dank voor de verrichte arbeid goed te keuren en hen te dechargeren t.a.v. hun financieel beheer; 2. opnieuw deputaten „Kerk Overzee" te benoemen (zie hierbij art. 378 punt 39 uit de bespreking); 3. aan deze deputaten op te dragen: a. zich namens de Gereformeerde Kerken te doen vertegenwoordigen in de commissie „Kerk Overzee" van de Nederlandse Zendingsraad, ter behartiging van
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 209)
133
de pastorale verzorging en apostolaire vorming van gereformeerden, die overzee werkzaam zijn; en deze arbeid ook financieel te steunen met een bijdrage, die na ingewonnen advies van de deputaten voor het F.A.K.A., door de generale synode of door haar moderamen wordt vastgesteld; b. van hun arbeid te rapporteren aan de daarvoor aangewezen synode (zie art. 223); 4. goed te keuren, dat a. door de commissie „Kerk Overzee", al of niet in samenwerking met buitenlandse zusterorganisaties, officieel contact wordt opgenomen met de All Africa Conference of Churches om op nader uit te werken voorwaarden te komen tot het beroepen van een Nederlands predikant, hervormd of gereformeerd, die voor een periode van drie jaar ter beschikking wordt gesteld aan de Nederlandse Zendingsraad voor de pastoraal-missionaire arbeid onder expatriates, werkzaam in Oost-, Midden- of West-Afrika; b. deze arbeid financieel te steunen met een bijdrage, die na ingewonnen advies van de deputaten voor het F.A.K.A., door de generale synode of door haar moderamen wordt vastgesteld; 5. aan de commissie „Kerk Overzee" van de Nederlandse Zendingsraad schriftelijk mededeling te doen, dat opnieuw vertegenwoordigers van de Gereformeerde Kerken zullen worden aangewezen als leden van deze commissie; 6. aan het moderamen op te dragen op passende wijze de dank van de synode over te brengen aan de heer A. Algra te Leeuwarden voor de vele arbeid, welke hij geheel belangeloos voor het te boek stellen van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederlands-Indië/Indonesië heeft verricht. (Zie voor de toegekende F.A.K.A.-bedragen art. 248 en 378.) Vaste datum paasfeest Art. 179. Namens commissie V rapporteert drs. K. G. Idema over een brief van de Wereldraad van Kerken (met bijlagen), waarin de mening van onze kerken wordt gevraagd over de instelling van een vaste datum voor het paasfeest en over een brief van de kerkeraad te Ede met verzoek een uitspraak te doen over het instellen van een vaste datum voor het paasfeest (I 9 en 17) (bijlage 47). De synode neemt het voorstel van de commissie aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van a. een verzoek van de „commissie voor geloof en kerkorde" van de Wereldraad van Kerken om het standpunt van onze kerken te mogen vernemen inzake de kwestie van een gelijke paasdatum voor heel de christenheid, en van de bijgevoegde toelichting en bijlagen; b. een verzoek van de kerkeraad te Ede om zich over de kwestie van de vaste paasdatum uit te spreken; overwegende, A. dat een gelijktijdige viering van het paasfeest door heel de christenheid, vooral uit oecumenisch oogpunt, zeer gewenst zou zijn en dat het initiatief daartoe van de Wereldraad van Kerken medewerking verdient; B. dat de bij ons gebruikelijke datering van de paaszondag naar het besluit van het concilie van Nicea in 325 (de zondag na de eerste volle maan in de lente) niet op principiële gronden berust; C. dat het voorstel om het paasfeest te stellen op de zondag, die volgt op de tweede zaterdag in april, door zijn grotere stabiliteit praktische voordelen biedt voor het kerkelijk en burgerlijk leven en reeds de instemming van vele kerken kreeg; verder de formulering van haar overwegingen en uitspraken aanpassend aan de haar toegezonden vragenlijst; besluit:
134
Zitting vandonderdag,14september 1967 (art. 163—165) 134
A. op de volgende, haar door de „commissie voor geloof en kerkorde" van de Wereldraad van Kerken voorgelegde vragen het navolgende antwoord te geven: 1. Acht u het wenselijk, dat het komt tot een gemeenschappelijke paasdatum voor heel de christenheid? Antwoord: ja 2. Is u van mening, dat de kerk principieel vrij is de kwestie van de paasdatum opnieuw te regelen? Antwoord: ja 3. Met welke oplossing zou u kunnen instemmen? a. Kunt u er in meegaan, dat pasen vastgesteld wordt op de zondag, die volgt op de tweede zaterdag in april ? Antwoord: ja b. Geeft u er de voorkeur aan een oplossing te vinden, die aansluit bij de besluiten van Nicea? Zo ja, welke? Antwoord: neen. Losmaking van de band tussen lente-begin en paasfeest lijkt ons eerder gewenst met het oog op de kerken in de tropen en op het zuidelijk halfrond. c. Geeft u er de voorkeur aan, dat het paasfeest wordt vastgesteld op de zondag, die volgt op het joodse paasfeest? Antwoord: Het lijkt ons in de gegeven situatie van verschillende kalendersystemen niet mogelijk om hiertoe te komen. Wij zouden echter, gezien de gemeenschappelijkheid van uitgangspunt en interesse op het punt van de paasdatum toch willen aanbevelen, dat over deze aangelegenheid gesproken wordt met de joodse instantie, die de datum van het joodse paasfeest vaststelt. 4a. Wanneer u de voorkeur geeft aan een oplossing (a), kunt u dan — ingeval talrijke kerken zich op die wijze zouden uitspreken — ook met oplossing (b) akkoord gaan? Antwoord: ja, in beginsel zijn wij bereid ons bij de meerderheid aan te sluiten. Toch zouden wij vóór de definitieve instemming wel de concrete oplossing onder ogen willen hebben. b. Wanneer u de voorkeur geeft aan oplossing (5), kunt u dan — ingeval de grote meerderheid der kerken zich op die wijze zou uitspreken — ook met de oplossing (a) akkoord gaan? Antwoord: Deze vraag vervalt voor ons. 5. Gaat u ermee akkoord, dat de Wereldraad van Kerken de verantwoordelijkheid op zich neemt om tot de vaststelling van een consensus te komen ? Antwoord: ja 6. Als er geen overeenstemming bereikt kan worden, acht u het dan wenselijk in de gebieden, waar door de afzonderlijke tradities verschillende data in acht genomen worden, op regionale basis tot een consensus te komen ? Antwoord: Hoogstens in deze vorm, dat in een bepaald gebied een minderheid van kerken zich aanpast bij de bestaande praktijk van de meerderheid, omdat anders de verwarring slechts groter wordt. B. van dit besluit mededeling te doen aan de kerkeraad te Ede, onder bijvoeging van het rapport. Afvaardiging naar de meerdere vergaderingen Art. 180. Namens commissie II rapporteert ds. A. C. van Nood over een brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-West, waarin verzocht wordt om revisie van het besluit van de synode van Middelburg inzake de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen; over een brief van de particuliere synode van ZuidHolland-Oost met verzoek om het vraagstuk van de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen opnieuw in studie te nemen; over een brief van de particuliere synode van Noord-Holland met dezelfde strekking als de brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-West (B II 19, 20 en 36).
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 209)
135
De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van a. de verzoeken van de particuliere synode van Zuid-Holland-West (B II 19) en van Noord-Holland (B II 36) om tot revisie te komen van het besluit van de generale synode van Middelburg inzake wijziging van de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen (acta art. 262, 263, 270, 430, en 475); b. het verzoek van de particuliere synode van Zuid-Holland-Oost (B II 20) om het vraagstuk van de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen opnieuw in behandeling te nemen; overwegende, a. dat de vraag inzake de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen op alle vergaderingen van de generale synoden, sinds de synode van Leeuwarden 1955 aan de orde is geweest; b. dat op de synode van Middelburg bij het nemen van een definitieve beslissing te dezer zake op wettige wijze naar de voorschriften der K.O. is gehandeld; c. dat voor een verzoek om revisie en het opnieuw in behandeling nemen van deze zaak geen elementen in geding zijn gebracht, die bij het doen van de uitspraak van Middelburg buiten beschouwing waren gebleven of onvoldoende waren overwogen (art. 30 K.O.); besluit: niet te voldoen aan de verzoeken van de particuliere synoden van Zuid-HollandWest, Noord-Holland en Zuid-Holland-Oost en haar van deze beslissing in kennis te stellen. De leden ds. C. H. Appelo, dr. C. Gilhuis, W. Euser, ds. J. C. Seegers, H. J. Ros en ds. G. van Andel dienen het volgende voorstel in: De synode, overwegende, a. dat de synode van Groningen 1963/64 niet alleen heeft uitgesproken, dat tegen het huidige systeem van afvaardiging bezwaren bestaan, maar ook het principe-besluit nam, dat een wijziging in de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen noodzakelijk was; b. dat de juistheid van handelen met genoemd principe-besluit op de synode van Middelburg 1965/66 na de verkregen goedkeuring van een grote meerderheid der particuliere synoden om tot noodzakelijke wijziging van de kerkorde op dit punt over te gaan, aan een gerechtvaardigde twijfel onderhevig is; c. dat afwijzen op formele gronden allerminst een bevredigende oplossing van de onderhavige kwestie biedt; d. dat de vraag inzake de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen op elke generale synode sinds Leeuwarden 1955 aan de orde is geweest; besluit: een commissie ad hoe te benoemen met de opdracht de synode over de verzoeken van de particuliere synoden van Noord-Holland, Zuid-Holland-Oost en ZuidHolland-West nader van advies te dienen. Dit voorstel wordt door de synode aanvaard. Zeven leden stemmen tégen. Deze zaak komt dus te zijner tijd weer aan de orde (zie art. 232). Gereformeerde Werkgroep Liturgie Art. 181. Namens commissie III rapporteert ds. D. van Enk over het jaarverslag 1965/66 van de Gereformeerde Werkgroep voor Liturgie en over het verzoek om financiële steun, alsmede over een brief van de Gereformeerde Werkgroep voor Liturgie met verzoek zorg te dragen voor een bepaalde begeleiding en vorming van de kerken t.a.v. de invoering van liturgische vernieuwingen (B III 15 en 16). De commissie stelt het volgende voor:
136
Zitting van dinsdag, 19 september 1967 (art. 183)
De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de Gereformeerde Werkgroep voor Liturgie en het verzoek van deze werkgroep om maatregelen te nemen de liturgische vernieuwing ingang te doen vinden in de kerken; overwegende, a. dat genoemde werkgroep belangrijk werk verricht in samenwerking met de deputaten voor de eredienst; b. dat maatregelen, die genomen zullen worden om de liturgische vernieuwing ingang te doen vinden, alle steun verdienen; besluit: 1. de werkgroep dank te zeggen voor de dienst, die zij voor haar arbeid aan onze kerken bewast; 2. de deputaten voor de eredienst bij hun te nemen maatregelen om de liturgische vernieuwing in de kerken ingang te doen vinden de steun te geven van een schriftelijke aanbeveling; 3. aan de werkgroep een subsidie te verlenen van ƒ 1000,— per jaar voor 1968 en 1969; 4. de werkgroep te verzoeken een rapport over haar werkzaamheden en een gedetailleerd financieel verslag uit te brengen over de jaren 1967 en 1968. Na de bespreking dient dr. O. C. Broek Roelofs het volgende voorstel in: besluit 2 laten vervallen, 3 wordt 2 en 4 wordt 3. Dit voorstel wordt aangenomen, met 7 stemmen tégen. Besluit 3 wordt als volgt geformuleerd: „aan de werkgroep een subsidie te verlenen van ƒ 700,— per jaar voor 1968 en 1969". Uit de aard der zaak gaat het financiële gedeelte naar de prioriteitencommissie (zie art. 378). Overweging b gaat terug naar de commissie. Op één van de volgende zittingen zal deze zaak afgehandeld worden (zie art. 265).
Zitting van dinsdag 19 september 1967 Mededelingen Art. 183. Na geïnformeerd te hebben naar de gezondheidstoestand van de ouderlingen Bakker en Konijnendijk en ds. De Boer deelt de praeses mee: 1. dat een brief van de particulier secretaresse van de Koninklijke Hoogheden Prinses Beatrix en Prins Claus der Nederlanden binnengekomen is, waarin zij de vriendelijke dank overbrengt voor de brief, die ontvangen is ter gelegenheid van de doop van Prins Willem Alexander. 2. dat op de zittingen, waarin de stukken over „Assen-1926" besproken zullen worden, alleen maar die journalisten worden toegelaten, die anders ook aanwezig zijn. Verlening décharge De deputaten voor advies inzake financiële controle stellen de synode voor décharge te verlenen voor hun financieel beheer over de jaren 1965 en 1966 aan de volgende colleges van deputaten: kerkelijke statistiek en kerkelijk bureau; correspondentie met de Hoge Overheid; geestelijke verzorging van ziekenhuispatiënten en -personeel; geestelijke verzorging inrichtingen Ministerie van Justitie; kerkelijke arbeid onder studerenden; kerkelijke bearbeiding van doven; hulpverlening Hongaarse studenten en vluchtelingen;
Zitting van donderdag,21september 1967 (art. 209)
137
geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het buitenland; geestelijke verzorging van verstrooiden in Frankrijk (1965); Caraïbisch gebied; steun aan de kerken in emigratiegebieden; „Kerk Overzee"; algemeen diakonale arbeid; hulpbehoevende kerken; „Kerkopbouw"; evangelieverkondiging onder Israël; evangelisatie; Reformatie-Eome; reereatievraagstuk (alleen 1966). De décharge wordt door de synode verleend (zie verder art. 375). „Assen-1926" Art. 184. Namens commissie I rapporteert dr. A. Kruyswijk over het rapport van de deputaten voor advies inzake de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 (meerderheids- en minderheidsrapport) en over talrijke brieven, die in verband hiermee bij de synode zijn binnengekomen ( B i l , 4—11, 13—20, 33—36, 38—40, 42—88) (bijlage 48). De praeses heet de broeders deputaten hartelijk welkom, alsmede verschillende preadviserende leden. Voordat tot de bespreking van de rapporten wordt overgegaan, krijgt dr. N. H. Ridderbos gelegenheid van de praeses om namens de ondertekenaars van het meerderheidsrapport de volgende verklaring af te leggen: „Het lijkt ons, ondertekenaars van het meerderheidsrapport van deputaten, gewenst, dat wij aan het begin van de discussie aan de synode meedelen hoe onze houding is tegenover de voorstellen van de commissie. Wij spreken bij dezen uit, dat wij ons met de voorstellen van de commissie akkoord kunnen verklaren. Dit houdt niet in, dat wij alle redeneringen van het commissierapport voor onze rekening nemen. Zo hebben we bezwaren tegen wat de commissie in I onder letter g stelt. O.i. wordt hier te weinig genuanceerd over de verhouding kerk en uitlegkunde gesproken. Tenslotte moeten we iets zeggen over wat de commissie voorstelt bij „spreekt uit" sub 3. Sommige deputaten verklaren zich van harte met deze uitspraak akkoord, andere deputaten doen dat slechts met aarzeling, omdat huns inziens deze uitspraak voor meer dan één uitlegging vatbaar is". Dr. J. Schelhaas Hzn., de ondertekenaar van het minderheidsrapport, zegt, dat naar zijn vaste overtuiging de generale synode geroepen is de uitspraak van de synode van Assen 1926 te handhaven. De commissie zegt in uitspraak 3 vóór handhaving van de belijdenis der kerk te zijn, maar dan begrijpt hij niet hoe de commissie tot uitspraak 2 kan komen. Dit klopt helemaal niet met elkaar. Uitspraak 3 heeft geen kracht, als eerst uitspraak 2 aanvaard wordt. Dr. C. Gilhuis, voorzitter van commissie I, legt de volgende verklaring af: „Wij als commissieleden, hoe verschillend van oordeel, hebben in de beste harmonie vele uren lang, na gebed, gehandeld en gesproken over het deputatenrapport en de missives uit de kerken (ook één avond met deputaten). Terwille van de waarheid en de eenheid hebben wij verschillende conceptrapporten gewikt en gewogen en u tenslotte dit rapport aangeboden. Steeds was de rapporteur bereid tot wijziging of herformulering. Wij zijn hem zeer veel dank verschuldigd, eveneens onze adviseur, dr. H. N. Ridderbos. Br. Van Die, die een eigen standpunt inneemt, heeft de samenvatting der inge-
136
Zitting van woensdag, 20 september 1967 (art. 196)
komen missiven (ongeveer 90) verzorgd en hij bleef meewerken, zelfs in het zoeken naar de juiste formulering van besluiten, die de zijne niet waren. Moge deze broederlijke eensgezindheid het teken zijn, waarin ook de besprekingen van heden staan. Er is vorige week gezegd: belangrijker dan de kwestieAssen is de zaak van de Heilige Geest in onze kerken. Moge deze Geest ons heden vervullen, dan zal de zaak-Assen tot een juiste oplossing komen. Alles tot behoud van de waarheid en tot bewaring van de eenheid in de door ons zo geliefde kerken !" De commissie komt met het volgende voorstel: De synode, kennis genomen hebbende van het meerderheids- en minderheidsrapport der deputaten voor advies inzake de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 (acta, art. 149), alsmede van de missiven op deze rapporten betrekking hebbende; spreekt uit: 1. dat zij ten volle de zorg van de synode van Assen 1926 deelt, dat de autoriteit van de Heilige Schrift door de kerk dient te worden geëerbiedigd; 2. dat zij zich niet bevoegd acht over de specifieke aard van dit Schriftverhaal zich een dusdanig gefundeerd oordeel te vormen, dat zij de exclusieve wijze, waarop door de synode van Assen 1926 uitspraken zijn gedaan over de klaarblijkelijke betekenis van bepaalde bijzonderheden van dit verhaal, kan blijven volgen; 3. dat intussen hetgeen in de belijdenis der kerk over de oorsprong der zonde en de gevolgen van de zondeval onder woorden is gebracht de fundamentele betekenis, die de Schrift aan deze geschiedenis toekent, duidelijk tot uitdrukking brengt en daarom ook als van essentieel belang voor de verkondiging van het evangelie door de kerk als gezaghebbend dient te worden gehandhaafd; besluit: 1. dat de uitspraak van de buitengewone generale synode gehouden te Assen van 26 januari tot 17 maart 1926: „a. dat de boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken, en de boom des levens naar de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal van Genesis 2 en 3 in eigenlijken of letterlijken zin zijn op te vatten, en dus zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren; en b. dat derhalve de mening van dr. Geelkerken, als zou men disputabel kunnen stellen, of deze zaken en feiten zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren, zonder met het in art. 4 en 5 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis beleden gezag der Heilige Schrift in strijd te komen, moet worden afgewezen" (zie acta synode Assen, 1926, art. 149, onder „spreekt uit" B, 2e en onder „besluit" A. Ie) niet langer als een bindende leeruitspraak in de kerken zal gelden; 2. van deze uitspraken en dit besluit kennis te geven aan alle kerken en aan degenen, die zich terzake tot de synode hebben gewend ; 3. de deputaten hartelijk dank te zeggen voor hun arbeid. Tot de middagpauze nemen 13 leden aan de discussie deel. „Assen-1926" Art. 185. Bij het begin van de middagzitting memoreert de praeses het feit, dat dr. G. C. Berkouwer vandaag 40 jaar getrouwd is. Hij waardeert het zeer, dat deze toch aanwezig is en wenst hem en mevrouw van harte geluk en bidt hem de rijke zegen toe van Hem, die hun leven tot dusver geleid heeft en die bekwaamd heeft tot al het werk. Hierna wordt de discussie over „Assen 1926" voortgezet. Daaraan nemen deel 9 leden en 3 preadviserende leden. De praeses deelt mee, dat de volgende amendementen zijn ingediend: Dr. F. F. Bos stelt voor het volgende besluit te nemen: „De synode, kennis genomen hebbende van
Zitting van donderdag,21september 1967 (art. 209)
139
spreekt uit: 1. dat zij de zorg van de synode van Assen deelt, dat het in art. 5 van de Ned. Geloofsbelijdenis beleden gezag van de Heilige Schrift dient te worden geëerbiedigd; (parallel met commissie-uitspraak 1) 2. dat zij dienovereenkomstig de in Genesis 3 gepredikte geschiedenis van de menselijke zondeval in haar fundamentele betekenis voor de verkondiging van het evangelie met Zondag 3 van de Heidelbergsche Catechismus en art. 14 en 15 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wil blijven belijden; (parallel met commissieuitspraak 3) 3. dat zij evenwel de kerk niet bevoegd acht tot het doen van een bindende uitspraak aangaande de „klaarblijkelijke zintuigelijke waarneembaarheid" van bepaalde bijzonderheden van de bedoelde gepredikte geschiedenis; (parallel met commissie-uitspraak 2) en derhalve besluit: 1 2 3 Ds. G. Brinkman stelt voor: „besluit: 1. kan zo blijven; 2. de kerken en haar leden ernstig op het hart te binden de historiciteit van paradijs en zondeval als integrerend deel van het geheel der door Gods Geest geinspireerde Heilige Schrift te aanvaarden en zich van uitspraken te onthouden, welke deze historiciteit disputabel stellen; 3. van deze uitspraken enz. 4. de deputaten enz." Ds. E. N. van Loo stelt het volgende voor: 1. na „spreekt uit" sub 1 lezen in een nieuw punt 2 (niet in de plaats van 2 ) : 2. dat evenwel een andere wijze van uitleggen van wat de Heilige Schrift openbaart in Genesis 2 en 3 dan de synode van Assen 1926 voor alleen mogelijk hield, geen ongeloof behoeft te betekenen t.a.v. de Schriftopenbaring, maar een zaak kan zijn van een exegese, waarbij de kerk aan haar leden enige vrijheid moet laten; 2. de uitspraak 2 van de commissie aldus te lezen: „dat het thans niet tot haar bevoegdheid kan behoren om, zoals de synode van Assen 1926 deed om de reden onder 1 genoemd, één bepaalde wijze van uitleggen van wat de Heilige Schrift in Genesis 2 en 3 openbaart het exclusieve recht van spreken in de kerk te verlenen"; 3. in uitspraak 3 in te voegen na „in de belijdenis der kerk" de woorden „met name in de Zondagen 3 en 4 van de Heidelbergse Catechismus". Ds. A. C. van Nood stelt voor aan het besluit de volgende uitspraak te laten voorafgaan: „spreekt uit: dat, uit het voortgeschreden Schriftonderzoek sinds 1926, al meer duidelijk is geworden, dat in de uitspraken van Assen over de bijzonderheden van Genesis 3 te weinig ruimte wordt gelaten voor een exegese, die niet zonder meer als onjuist kan worden afgewezen, maar alle overweging waard geacht moet worden, zolang maar steeds duidelijk blijkt, dat het gezag der Heilige Schrift blijft geëerbiedigd". Ds. F. J. Scholten stelt voor het volgende besluit te nemen: „De synode, kennis genomen hebbende van het meerderheids- en minderheidsrapport der deputaten voor advies inzake de leeruitpraak van de synode van Assen (acta art. 149), alsmede van de missiven op deze rapporten betrekking hebbende; spreekt uit:
140
Zitting van dinsdag, 19 september 1967 (art. 183)
1. dat zij ten volle de zorg van de synode van Assen 1926 deelt, dat het gezag van de Heilige Schrift dient te worden geëerbiedigd (art. 5 Nederlandse Geloofsbelijdenis) ; 2. dat de fundamentele betekenis, die de Schrift aan de geschiedenis van de oorsprong der zonde en de gevolgen van de zondeval toekent, in de belijdenis der kerk duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht (Zondag 3 Heidelbergse Catechismus) en daarom als van essentieel belang voor de verkondiging van het evangelie als gezaghebbend dient te worden gehandhaafd; 3. dat binding aan de belijdenis der kerk, zoals ze in de Gereformeerde Kerken bestaat, voldoende geacht mag worden voor de bewaring van de eenheid en zuiverheid der leer, ook terzake van het onder 1 en 2 genoemde, en dat zij daarom de binding aan de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 (acta art. 149) mede om de duidelijkheid van de belijdenis in het verschil van gevoelen over deze binding meent niet langer te moeten handhaven; 4. dat de goede regel van het voldoende achten van instemming met, eventueel van ondertekening van de belijdenis door hen, die in enig bijzonder ambt staan of daarin gesteld worden, ook na de leeruitspraak van Assen 1926 door de praktijk der laatste jaren bevestigd wordt, aangezien alle kerkelijke vergaderingen de instemming met deze leeruitspraak niet meer van de betrokkenen vragen; besluit: 1. dat de uitspraak van de gewone generale synode, gehouden te Assen van 26 januari tot 17 maart 1926: „a. dat de boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken, en de boom des levens naar de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal van Genesis 2 en 3 in eigenlijken of letterlijken zin zijn op te vatten, en dus zintuigelijk waarneembare werkelijkheden waren; en b. dat derhalve de mening van dr. Geelkerken, als zou men disputabel kunnen stellen of deze zaken en feiten zintuigelijk waarneembare werkelijkheden waren, zonder met het in art. 4 en 5 der Nederlandse Geloofsbelijdenis beleden gezag der Heilige Schrift in strijd te komen, moet worden afgewezen" (zie acta synode van Assen art. 149, onder „spreekt uit" B, 2e en onder „besluit" A, le) niet langer als een bindende leeruitspraak in de kerken zal gelden; 2. van deze uitspraken en dit besluit kennis te geven aan alle kerken en aan degenen, die zich terzake tot de synode hebben gewend; 3. de deputaten hartelijk dank te zeggen voor hun arbeid; 4. een deputaatschap te benoemen en daaraan op te dragen of en zo ja welke stappen ondernomen moeten worden met betrekking tot hen, die destijds door de bedoelde leeruitspraken en eventueel door daaruit voortgevloeide tuchtmaatregelen werden getroffen en daarover te rapporteren op de volgende synode". Drs. A. I. Koffeman stelt voor: „De synode, kennis genomen hebbende van spreekt uit: 1 2 3. dat volgens de bedoeling van Genesis 3 en overeenkomstig het getuigenis van de Heilige Schrift als geheel het historisch karakter van de staat der rechtheid, het geven van het proefgebod aan Adam en Eva, de verleiding door de duivel en de val van de eerste mensen vaststaat, overeenkomstig de belijdenis onzer kerken (N.G.B. art. 14; H.C. Zondag 3 en 4; D.L. III/IY 1.); besluit: 1 2. dat dit in geen geval een goedkeuring inhoudt van allerlei leringen, die door sommige leden van onze kerken met betrekking tot de staat der rechtheid, de zondeval enz. worden voorgedragen, zonder dat een gravamen wordt ingediend".
Zitting van woensdag, 20 september (art. 189—190)
141
Dr. J. van den Berg en dr. D. C. Mulder stellen voor het volgende besluit te nemen: „De synode, kennis genomen hebbende van spreekt uit: (vervalt) overwegende, 1. dat de synode van Assen 1926 ten onrechte één bepaalde exegese van Genesis 2 en 3 bindend heeft verklaard; 2. dat er binnen het raam van de belijdenis der kerk over de oorsprong der zonde en de gevolgen van de zondeval vrijheid dient te bestaan in de verklaring van deze hoofdstukken; besluit: Daarna krijgen de deputaten dr. N. H. Ridderbos en dr. G. C. Berkouwer het woord. „Assen-1926" Art. 186. Nadat de praeses de avondzitting geopend heeft, geeft hij achtereenvolgens het woord aan de deputaten dr. J. Schelhaas Hzn, en dr. J. L. Koole en aan de rapporteur, alsmede aan dr. H. N. Ridderbos pre-adviseur en adviserend lid van de commissie. De praeses zegt hierna: Wij moeten voor vandaag de discussie sluiten. De commissie kan alle ingediende amendementen verwerken en donderdagmorgen 21 september zal de bespreking over dit punt voortgezet worden (zie art. 204). Zitting van woensdag 20 september 1967 Kerkelijke arbeid onder studerenden Art. 189. Namens commissie VI rapporteert dr. R. Schippers over het rapport van de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden en over een brief van de particuliere synode van Gelderland, waarin verzocht wordt een regeling te treffen om de kosten van een studentenpredikant in een plaats waar studenten uit het hele land studeren, zoals b.v. in Wageningen, voor rekening van de gezamenlijke kerken te brengen (D I 4 en 11) (bijlage 49a en b). De praeses heet de deputaten ds. W. A. Wiersinga en br. A. T. Bosselaar welkom. Er volgt bespreking. Omdat de synode van oordeel is, dat het onderdeel „overwegende" en „besluit" sub 2c, 3 en 4 van het commissievoorstel moeten worden aangehouden, zal de bespreking over het voorstel op een later tijdstip worden voortgezet (zie art. 286). Initiatief-voorstel i.z. uitschrijven van bid- en dankstonden Art. 190. Dr. F. L. Bos, ds. J. R. Hommes en ds. A. C. van Nood hebben het volgende initiatief-voorstel ingediend: „De synode, overwegende, dat in de tegenwoordige omstandigheden het uitschrijven van bid- en dankstonden het beste kan worden behartigd door het moderamen van de generale synode; besluit: 1. de wenselijkheid uit te spreken, dat art. 61 K.O. wordt opgeheven en de zaak van het uitschrijven van bid- en dankstonden wordt ondergebracht in art. 60 K.O.;
142
Zitting van dinsdag, 19 september 1967 (art. 191—193)
2. deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde te verzoeken een nieuwe redactie van art. 60 K.O. te ontwerpen, waarin aan de sub 1 uitgesproken bedoeling van de synode wordt voldaan; 3. voornoemde deputaten te verzoeken de sub 2 bedoelde nieuwe redactie van art. 60 K.O. — waarbij art. 61 K.O. wegvalt — in opdracht van de synode aan de mindere vergaderingen voor te leggen teneinde deze in de gelegenheid te stellen van haar gevoelen blijk te geven". Dr. F. L. Bos geeft enige toelichting. De synode neemt het initiatief-voorstel met algemene stemmen aan. Bqdrage voor hospitaalkerkschip „De Hoop" Art. 191. Namens commissie VI rapporteert dr. O. C. Broek Boelofs over een verzoek van de Vereniging Hospitaalkerkschip „De Hoop" om evenals vorige jaren een bijdrage te mogen ontvangen (K 29). De rapporteur van de commissie deelt mee, dat de laatste tien jaren telkens ƒ 7.500,— jaarlijks gegeven is. De vereniging vraagt nu om een hogere bijdrage, gezien de gestegen huidige kosten. De commissie is van oordeel, dat ze in verband met de zware financiële lasten voor de kerken aan de synode toch moet voorstellen de te verlenen bijdrage te laten op ƒ 7.500,— per jaar, behoudens goedkeuring door de F.A.KA.-deputaten. De synode gaat met dit voorstel akkoord. Toerusting ambtsdragers Art. 192. Namens commissie IV rapporteert dr. A. H. Vonk over een brief van de classis Utrecht met verzoek aandacht te besteden aan de toerusting van de ambtsdragers tot hun pastorale werkzaamheden (J 16). Na een korte discussie aanvaardt de synode het voorstel van de commissie. Dit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de classis Utrecht d.d. 5 juni 1967, waarin wordt gevraagd om meer vorming, toerusting van de ambtsdragers voor hun pastorale arbeid, toerusting door middel van conferenties en een kaderinstituut etc. etc.; overwegende, 1. dat het in het stadium van nader beraad over het vormingswerk ongewenst geacht moet worden, dat de synode hier reeds definitieve stappen doet; 2. dat vormingswerk niet van de generale synode dient uit te gaan, maar provinciaal, c.q. regionaal moet worden opgezet; besluit: a. aan het verzoek van de classis Utrecht niet te voldoen; b. deze classis te verwijzen naar het besluit van de synode over het vormingswerk; c. van dit besluit aan de classis Utrecht kennis te geven. Stichting Hoogerheide Art. 193. Namens commissie IV rapporteert ds. W. Wiersma over een brief van het vormingscentrum Stichting Hoogerheide met verzoek een vertegenwoordiger in het bestuur te benoemen en dé stichting financieel te steunen (J 18). De commissie doet het volgende voorstel De synode, kennis genomen hebbende van de missive van de stichting „Hoogerheide", vormingscentrum, uitgaande van de Gereformeerde Mannenbond, besluit:
Zitting van woensdag, 20 september1967(art. 198—199)
143
le. haar waardering uit te spreken voor het initiatief van de Stichting „Hoogerheide" ; 2e. een waarnemer te benoemen, die namens haar het bestuur van de Stichting „Hoogerheide" van advies heeft te dienen en van zijn bevindingen te rapporteren op de eerstvolgende generale synode; 3e. de kerken op te wekken de Stichting „Hoogerheide" te steunen met een gift; 4e. van dit besluit mededeling te doen aan het bestuur van de Stichting „Hoogerheide". De volgende amendementen worden ingediend. Drs. A. I. Koffeman wil „besluit" sub 3 aanvullen met „4 cent per ziel". Ds. A. C. van Nood wil de woorden in „besluit" sub 2: „namens haar het bestuur van de Stichting „Hoogerheide" van advies heeft te dienen en" laten vervallen. Het amendement van drs. A. I. Koffeman wordt niet ondersteund. Het amendement van ds. Van Nood wordt aangenomen. Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de Stichting „Hoogerheide", vormingscentrum, uitgaande van de Gereformeerde Mannenbond; besluit: 1. haar waardering uit te spreken voor het initiatief van de Stichting „Hoogerheide"; 2. een waarnemer te benoemen (zie art. 222 sub 111), die van zijn bevindingen te rapporteren heeft op de eerstvolgende generale synode (zie art. 223); 3. de kerken op te wekken de Stichting „Hoogerheide" te steunen met een gift; 4. van dit besluit mededeling te doen aan het bestuur van de Stichting „Hoogerheide". Quaestor-generaal Art. 194. Namens commissie VI rapporteert diaken W. van der Wilden over het rapport van de quaestor-generaal (K 3) (bijlage 49 A). Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de quaestor-generaal over de periode van 1 januari 1965 tot en met 31 december 1966; besluit: 1. de quaestor-generaal hartelijk dank te zeggen voor al het werk, dat hij met grote ijver en toewijding heeft verricht; 2. de quaestor-generaal décharge te verlenen van het gevoerde beheer over de jaren 1965 en 1966; 3. van bovengenoemde besluiten schriftelijk mededeling te doen aan de quaestor-generaal, de heer mr. Y. Langhout. Belegging gelden Art. 195. Namens commissie VI rapporteert dr. O. C. Broek Roelofs over een brief van de deputaten voor advies inzake de belegging van de gelden der colleges van deputaten (K 5). Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor advies inzake de belegging van de gelden der colleges van deputaten; overwegende,
144
Zitting van woensdag, 20 september 1967 (art. 196)
dat in de jaren 1965 en 1966 aan deze deputaten geen advies is gevraagd en door hen geen advies is gegeven; besluit: a. deputaten dank te zeggen voor hun bereidheid desgevraagd van advies te dienen; b. aan de deputaten voor organisatie en administratie te verzoeken in overleg met genoemde deputaten tot samenvoeging te komen van beide deputaatsehappen (zie art. 374). F.A.K.A. Art. 196. Namens de commissie ad hoe (zie art. 137) rapporteren ouderling H. J. Ros en diaken W. van der Wilden over het rapport van de deputaten voor beheer van het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid en advies inzake het algemeen financieel beleid; over een brief van de classis 's-Gravenhage, waarin wordt verzocht de kerken voortaan eerder kennis te geven van het F.A.K.A.-budget en bij belangrijke verhoging van dit budget tot temporisering van de uitgaven over te gaan; over een brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-Oost, waarin verzocht wordt bij de vaststelling van het F.A.K.A.-budget de grenzen van het voor de kerken mogelijke in acht te nemen; over een brief van de particuliere synode van Gelderland (met bijlagen), waarin deze particuliere synode een voorstel doet om te komen tot temporisering van de uitgaven en eventueel tot een meerjarenplan ; over een brief van de classis Amsterdam van dezelfde inhoud als die van de particuliere synode van Zuid-Holland-Oost, alsmede over het verzoek van deze classis in september a.s. voor voorlichting en noodzakelijk overleg een ontmoeting te beleggen tussen deputaten O. en A., F.A.KA.-deputaten, het Landelijk Verband van Commissies van Beheer en afgevaardigden van de classes; over een verzoek van de particuliere synode van Noord-Holland bij het vaststellen van de verschillende begrotingen de uiterste voorzichtigheid te betrachten; over een brief van de classis Amersfoort, waarin worden doorgegeven enkele critische opmerkingen en suggesties i.v.m. de F.A.K.A.-quotatie; over een brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-West, waarin zij verzoekt bij de quotering rekening te houden met de bijzondere lasten, die op de grote steden rusten en over een memorandum van de deputaten voor het F.A.K.A., waarin zij een algemeen beeld geven van de begroting in 1968 en 1969 (K 6, 10, 14, 15, 20, 23, 24, 27 en 30). De praeses heet welkom de deputaten ds. P. van Strien, N. van der Kooij, D. J. van der Meer, mr. A. J. Woelders en de algemeen secretaris drs. E. Hazelaar. De commissie stelt het volgende voor: De synode, hennis genomen hebbende van a. het rapport van de deputaten voor beheer van het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid en advies inzake het algemeen financieel beleid; b. van een aantal missiven van de classes 's-Gravenhage (K 10), Amsterdam (K 20) en Amersfoort (K 24), de particuliere synoden van Zuid-Holland-Oost (K 14), Gelderland (K 15), Noord-Holland (K 23) en Zuid-Holland-West (K 27), waaruit blijkt, dat er in de kerken verontrusting leeft in verband met de stijging van de kosten voor generale doeleinden; van oordeel, dat de lasten per ziel voor generale doeleinden niet sterker mogen toenemen dan 14% voor 1968 en dan 20% voor het jaar 1969 van de totale lasten over het jaar 1966; besluit: 1. op de door deputaten-F.A.K.A. herziene begroting voor het jaar 1968 voor bestaand werk (kolom 6 van bijlage IV-3 van het F.A.KA.-rapport) voor alle deputaatsehappen een algemene verlaging toe te passen van 10% ; 2. een personeelsstop in te stellen tot 1 januari 1970 met dien verstande dat
Zitting van donderdag, 21 september 1967 (art. 209)
145
personeelsuitbreiding alleen in zeer bijzondere gevallen is toegestaan na toestemming van het moderamen der generale synode, gehoord het advies van deputaten O. en A. en F.A.K.A. 3. de begrotingen voor 1968 vast te stellen, rekening houdend met hetgeen hierboven in punt 1 is ingesteld; voorts deputaten-F.A.K.A. te machtigen in voorkomende gevallen aan deputaatschappen onder welke krachten in algemene dienst ressorteren, zodanige verhogingen van de middelen toe te wijzen, dat daaruit de kosten van een algemene loonsverhoging kunnen worden bestreden, waarbij die toewijzing eerst kan plaats vinden nadat de deputaten voor organisatie en administratie, gehoord het advies van deputaten personeelszaken, overeenkomstig art. 389, punt B 3 van de acta van de generale synode 1965 hebben aangegeven met welk bedrag de salarissen mogen worden verhoogd; 4. een commissie ad hoe te benoemen om voorstellen te doen inzake: verlaging van de uitgaven voor het jaar 1969; daarbij de adviezen gegeven in de hoofdstukken IV en V van het rapport van de deputaten voor het F.A.K.A. in de overwegingen te betrekken; bovendien zich te beraden over de mogelijkheid tot het komen van samenvoeging of opheffing van deputaatschappen, een en ander na overleg met de betrokken deputaten; 5. ernstige afkeuring uit te spreken over het feit, dat een aantal deputaatschappen zonder toestemming van het moderamen de door de generale synode vastgestelde begrotingen overschreden hebben (zie besluit art. 336, punt C I 8 generale synode Groningen 1963); 6. niet over te gaan tot generale financiering resp. (vrijwel) geheel generale financiering van de arbeid onder de schippers, de arbeid onder studerenden en de steun aan hulpbehoevende kerken; 7. de quotatie en collectenlijst voor 1968 vast te stellen overeenkomstig het daarvoor vermelde in hoofdstuk VI van het rapport van de deputaten-F.A.K.A.; 8. de vaststelling van de begrotingen voor 1969 en het in 1969 van de kerken te vragen bedrag uit te stellen tot de voortgezette zitting; 9. alsnog goedkeuring te verlenen aan de uitkeringen uit de eolleetensaldi die volgens bijlage II-2 van het F.A.K.A.-rapport als voorschotten uit het F.A.K.A. zijn verstrekt aan de deputaten voor: — de arbeid onder studerenden (ƒ 46.000,—), — steun aan kerken in emigratiegebieden (ƒ 19.000,—), — de evangelisatie in België (ƒ 20.000,—), — de evangelieverkondiging onder Israël (ƒ 50.000,—), — de geestel. verz. van verstrooiden in het buitenland (ƒ 5.000,—); 10. de voorlopige uitkering aan de informatiedienst ad ƒ 3.000,— om te zetten in een definitieve bijdrage uit het F.A.K.A. over 1966; 11. het moderamen op te dragen op een zo kort mogelijke termijn een ontmoeting te beleggen tussen de deputaten O. en A., F.A.K.A., landelijk verband van commissies van beheer en twee afgevaardigden uit elke classis om uiteen te zetten voor welke verplichting de gezamenlijke kerken staan; 12. aan alle deputaatschappen welke een begroting hebben ingediend toe te zenden een exemplaar van het rapport van de deputaten-F.A.K.A., alsmede van dit rapport met besluiten. De praeses stelt nu voor punt voor punt van het commissievoorstel te bespreken. De synode gaat met deze gang van zaken akkoord. Ds. A. C. van Nood stelt voor het bedrag in besluit 1, vast te stellen op ƒ 3.500.000,—. Na een korte bespreking, wordt een voorstel van de praeses om het eindbedrag te bepalen op ƒ 3.600.000,— aanvaard. 2 preadviserende leden en 20 leden zijn tégen. 36 leden zijn vóór. Besluit 3 zal met de volgende woorden beginnen: „het totaal van".
146
Zitting van woensdag 20 september 1967 (art. 196)
Bij besluit 4 dient br. R. Gosker het volgende amendement in: „4. aan de deputaatschappen op te dragen voor het jaar 1969 nieuwe ontwerpbegrotingen in te dienen op basis van de exploitatierekeningen van 1967 en met inachtneming van de richtlijnen, welke daarvoor door deputaten organisatie en administratie worden verstrekt; 5. aan de commissie ad hoe de bevoegdheid te verlenen in overleg met het moderamen der generale synode en in overleg met de deputaten organisatie en administratie 1. deze opnieuw ingediende begrotingen goed te keuren, daarbij rekening houdend met de adviezen, gegeven in de hoofdstukken IV en V van het rapport van de deputaten voor het F.A.K.A.; 2. zich te beraden over de noodzakelijkheid en de mogelijkheid van samenvoeging of opheffing van deputaatschappen, een en ander na overleg met de betrokken deputaten; 3. de quota, aan de kerken op te leggen voor het jaar 1969, vast te stellen". Ds. W. Wiersma wil weglaten: „verlaging van". Het amendement-Gosker wordt niet ondersteund en het amendement-Wiersma wordt aanvaard. Bij besluit 6 stelt ds. W. Wiersma voor te laten vervallen „en de steun aan hulpbehoevende kerken". Dit amendement wordt verworpen. R. Gosker stelt voor besluit 6 te beginnen met de woorden: „vooralsnog". Dit wordt aanvaard. Besluit 7 wordt even aangehouden. Br. W. Hildering verklaart zich tegen besluit 9. Besluit 11 en 12 worden besluit 12 en 13 en nieuw 11 wordt: „aan de curatoren van de Theologische Hogeschool te vragen een nieuwe begroting voor 1968 en 1969 op te stellen en er daarbij vanuit te gaan, dat in deze jaren geen verdere uitbreiding kan worden geëffectueerd dan die, welke voortvloeit uit reeds eerder door de generale synode genomen besluiten". Wat besluit 7 betreft: de quotatie voor het jaar 1968 wordt vastgesteld op ƒ 2.550.500,—. De praeses geeft nu gelegenheid om te spreken over de voorgestelde collectenlijst-1968. Ds. P. Visser stelt voor een halve collecte voor het Landelijk Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk te houden. Dit voorstel wordt verworpen met 6 stemmen vóór. Wel zal het Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk een brief krijgen, met de mededeling, dat het noodzakelijk is, dat ze tijdig een collecte aanvragen en dat ze ook aantonen met cijfers, dat zulk een collecte noodzakelijk is. Ook wordt een amendement van ds. A. C. van Nood aanvaard om F.A.K.A.deputaten te laten onderzoeken of er wel een hele collecte nodig is voor het G.S.A. en E.H. en O. Het gehele voorstel wordt daarna in stemming gebracht en aangenomen. De praeses dankt de commissie ad hoe hartelijk voor het werk, door haar verricht. Een bijzonder woord van dank richt hij tot de F.A.K.A.-deputaten. Zij behartigen een uiterst belangrijke zaak. De synode wil achter hun werk staan. Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de deputaten voor beheer van het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid en advies inzake het algemeen financieel beleid; b. een aantal missiven van de classes 's-Gravenhage (K 10), Amsterdam (K 20) en Amersfoort (K 24), de particuliere synoden van Zuid-Holland-Oost (K 14), Gelderland (K 15), Noord-Holland (K 23) en Zuid-Holland-West (K 27),
Zitting van donderdag, 21 september1967(art. 202—204)
147
waaruit blijkt, dat er in de kerken verontrusting leeft in verband met de stijging van de kosten voor generale doeleinden; van oordeel, dat de lasten per ziel voor generale doeleinden niet sterker mogen toenemen dan 1U% voor 1968 en dan 20% voor het jaar 1969 van de totale lasten over het jaar 1966; besluit: 1. op de deputaten-F.A.K.A. herziene begroting voor het jaar 1968 voor bestaand werk (kolom 6 van bijlage IV-3 van het F.A.K.A.-rapport) voor alle deputaatschappen een algemene herziening toe te passen, waarbij een gemiddelde verlaging van 10% op het totaal bereikt wordt; 2. een personeelsstop in te stellen tot 1 januari 1970 met dien verstande, dat personeelsuitbreiding c.q. -vervanging alleen in zeer bijzondere gevallen is toegestaan na toestemming van het moderamen der generale synode, gehoord het advies van deputaten O. en A. en -F.A.K.A.; 3. het totaal van de begrotingen voor 1968 vast te stellen, rekening houdend met hetgeen hierboven in punt 1 is gesteld; voorts deputaten-F.A.K.A. te machtigen in voorkomende gevallen aan deputaatsehappen onder welke krachten in algemene dienst ressorteren, zodanige verhogingen van de middelen toe te wijzen, dat daaruit de kosten van een algemene loonsverhoging kunnen worden bestreden, waarbij die toewijzing eerst kan plaats vinden, nadat de deputaten voor organisatie en administratie, gehoord het advies van deputaten-personeelszaken, overeenkomstig art. 389 punt B 3 van de acta van de generale synode 1965 hebben aangegeven met welk bedrag de salarissen mogen worden verhoogd; 4. een commissie ad hoe te benoemen om voorstellen te doen inzake de uitgaven voor 1968 en 1969 (zie art. 248 en 378); daarbij de adviezen, gegeven in de hoofdstukken IV en V van het rapport van de deputaten voor het F.A.K.A. in de overwegingen te betrekken; bovendien zich te beraden over de mogelijkheid tot het komen van samenvoeging of opheffing van deputaatsehappen, een en ander na overleg met de betrokken deputaatsehappen; 5. ernstige afkeuring uit te spreken over het feit, dat een aantal deputaatsehappen zonder toestemming van het moderamen de door de generale synode vastgestelde begrotingen overschreden hebben (zie besluit art. 336, punt C I 8 generale synode van Groningen 1963) ; 6. vooralsnog niet over te gaan tot generale financieringen resp. (vrijwel) geheel generale financiering van de arbeid onder de schippers, de arbeid onder studerenden en de steun aan hulpbehoevende kerken; 7. de quotatie en colleetenlijst voor 1968 vast te stellen overeenkomstig het daarvoor vermelde in hoofdstuk VI van het rapport van de deputaten-F.A.K.A.; aan de F.A.KA.-deputaten te verzoeken op de voortgezette zitting een beoordeling te geven van de financiële positie van de G.S.A. en E.H. en O.; opdat de synode zal kunnen beslissen of het verantwoord is aan deze stichtingen uit de collecten voor diakonale doeleinden belangrijke bedragen beschikbaar te stellen; 8. de vaststelling van de begrotingen voor 1969 en het in 1969 van de kerken te vragen bedrag uit te stellen tot de voortgezette zitting (zie art. 378); 9. alsnog goedkeuring te verlenen aan de uitkeringen uit de collectensaldi, die volgens bijlage II-2 van het F.A.K.A.-rapport als voorschotten uit het F.A.K.A. zijn verstrekt aan de deputaten voor: — de arbeid onder studerenden (ƒ 46.000,—), — steun aan de kerken in emigratiegebieden (ƒ 19.000,—), — de evangelisatie in België (ƒ 20.000,—), — de evangelieverkondiging onder Israël (ƒ 50.000,—), — de geestelijke verzorging van verstrooiden in het buitenland (ƒ 5.000,—); 10. de voorlopige uitkering aan de informatiedienst ad ƒ 3.000,— om te zetten in een definitieve bijdrage uit het F.A.K.A. over 1966;
148
Zitting van woensdag, 20 september 1967 (art. 196)
11. aan de curatoren van de Theologische Hogeschool te vragen een nieuwe begroting voor 1968 en 1969 op te stellen en er daarbij vanuit te gaan, dat in deze jaren geen verdere uitbreiding kan worden geëffectueerd dan die, welke voortvloeit uit reeds eerder door de generale synode genomen besluiten; 12. het moderamen op te dragen op een zo kort mogelijke termijn een ontmoeting te beleggen tussen de deputaten O. en A., F.A.K.A., landelijk verband van commissies van beheer en twee afgevaardigden uit elke classis om uiteen te zetten voor welke verplichtingen de gezamenlijke kerken staan; 13. aan alle deputaatschappen, welke een begroting hebben ingediend, toe te zenden een exemplaar van het rapport van de deputaten-F.A.KA., alsmede van dit rapport met besluiten. N.C.S.U. Art. 197. Namens commissie V rapporteert ds. C. van Ommen over het rapport van de deputaten voor contact met de Nederlandse Christelijke Sportunie en over een brief van deze sportunie met verzoek om een uitspraak te doen over de plaats van de sport in het christelijk leven (I 7 en 14). De commissie doet het volgende voorstel: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de deputaten voor het contact met de N.C.S.U.; b. het schrijven van de N.C.S.U. d.d. 7 febr. 1967; overwegende, a. dat het noodzakelijk is een uitspraak over „de plaats van de sport in de samenleving" voor te bereiden; c. dat goede acties, welke de N.C.S.U. of haar financiële commissie ontwikkelen, dienen te worden ondersteund; besluit: a. de handelingen van de deputaten goed te keuren; b. opnieuw deputaten te benoemen, met de opdracht: 1. het contact met de N.C.S.U. in stand te houden; 2. een uitspraak van de synode over het onderwerp: „De plaats van de sport in de samenleving" voor te bereiden. c. goede acties welke N.C.S.U. of haar financiële commissie ontwikkelen, met aandrang bij de kerkleden te ondersteunen; d. van hun werkzaamheden rapport uit te brengen op de volgende synode. Na bespreking wordt een amendement van ds. W. Wiersma om in „besluit" sub b te lezen: „de plaats van de sport in het leven van de mens" aanvaard. Een amendement van ds. A. C. van Nood om de woorden „met aandrang bij de kerkleden te ondersteunen" te vervangen door „bij de kerkleden aan te bevelen" wordt aanvaard. Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de deputaten voor het contact met de Nederlandse Christelijke Sportunie; b. de brief van de Nederlandse Christelijke Sportunie d.d. 7 februari 1967; overwegende, a. dat het noodzakelijk is een uitspraak over „de plaats van de sport in de samenleving" voor te bereiden; b. dat acties, welke de N.S.C.U. of haar financiële commissie ontwikkelen, dienen te worden ondersteund; besluit: a. de handelingen van de deputaten — onder dank voor hun arbeid — goed te keuren;
Zitting van woensdag, 20 september 1967 (art. 198—199)
149
b. deputaten te benoemen (zie art. 222 sub I 9) met de opdracht: 1. het contact met de Nederlandse Christelijke Sportunie in stand te houden; 2. een uitspraak van de synode over het onderwerp „De plaats van de sport in het leven van de mens" voor te bereiden; 3. acties, welke de N.C.S.U. of haar financiële commissie ontwikkelen, bij de kerkleden aan te bevelen; 4. van hun werkzaamheden rapport uit te brengen op de volgende synode (zie art. 223). Bezwaarschriften I. C. Kamer en dr. E. Masseliitk Art. 198. Namens commissie II rapporteert ds. F. J. Scholten over een brief van I. C. Kamer te Gouda, waarin deze bezwaar maakt tegen het besluit van de synode van Middelburg inzake de brief van de 19 ouderlingen uit Gouda (agendum synode van Middelburg: I 43) en over een brief van dr. E. Masselink te Rotterdam, waarin deze bezwaar maakt tegen het besluit van de synode van Middelburg, n.a.v. zijn verzoek genomen (agendumnummer synode van Middelburg I 58) en waarin hij dit verzoek herhaalt; toegevoegd is een exemplaar van de brief, die dr. Masselink aan de kerkeraden zond (M 6 en 7). De commissie doet het volgende voorstel: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van dr. E. Masselink te Rotterdam (M 7), waarin deze bezwaar maakt tegen het besluit van de synode van Middelburg 1965/66 n.a.v. zijn verzoek genomen (agendum synode van Middelburg: I 58; acta art. 105) en waarin hij dit verzoek herhaalt; een brief van br. I. C. Kamer te Gouda (M 6), waarin hij bezwaar maakt tegen het besluit van de synode van Middelburg inzake de brief van de 19 ouderlingen uit Gouda (agendum synode van Middelburg: I 43; acta art. 105); gelet op haar eigen uitspraken in haar zitting van vrijdag 8 september 1967 naar aanleiding van enkele ingekomen stukken betreffende de tuchtmaatregelen, welke in het kerkelijk conflict van 1944 en volgende jaren zijn genomen; overwegende, dat in genoemde uitspraken de weg der verzoening harerzijds wordt gewezen en bewandeld; besluit: 1. aan de verzoeken van adressanten niet te voldoen. 2. van dit besluit kennis te geven aan dr. E. Masselink te Rotterdam en br. I. C. Kamer te Gouda. 3. bü hen aan te dringen op grondige overweging van en hartelijke instemming met haar uitspraken van vrijdag 8 september 1967, en daartoe aan hen het desbetreffende besluit en rapport toe te zenden. Dr. J. C. Seegers stelt voor het punt „gelet op" te laten vervallen. Dit wordt aangenomen met 28 stemmen vóór en 21 tegen. Drs. K. G. Idema stelt voor punt 3 uit het besluit te laten vervallen. Dit wordt aangenomen. 16 leden zijn tegen. Hierna ontstaat nog enige discussie, omdat de synode niet helemaal bevredigd is over de gang van zaken. Besloten wordt, dat heel de zaak nog weer teruggaat naar de commissie (zie verder art. 220). Stichting Interkerkelijk Overleg in Schoolzaken-N.P.B. Art. 199. Namens commissie V rapporteert diaken R. Knoop over een brief van de Stichting Interkerkelijk Overleg in Schoolzaken — Nederlandse Protestantenbond met het verzoek om aan de arbeid van deze stichting deel te nemen (I 44).
150
Zitting van woensdag 20 september 1967 (art. 196)
Het door de commissie gedane voorstel wordt door de synode aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de Stichting I.K.O.S.-N.P.B. (Stichting voor Interkerkelijk Overleg in Schoolzaken), waarin onze synode wordt verzocht „zich te beraden op de mogelijkheid om op de een of andere wijze te participeren in de arbeid van deze stichting"; overwegende, dat bedoelde stichting zich in het bijzonder bezig houdt met het opleiden van candidaten voor het geven van godsdienstonderwijs aan de neutrale scholen; van oordeel, dat de opleiding van candidaten voor het geven van godsdienstonderwijs door de organisaties voor het christelijk onderwijs op uitnemende wijze wordt verzorgd; dat voornoemde stichting met deze organisaties geen enkel contact onderhoudt en dat er geen waarborg bestaat dat het te geven onderwijs positief is gericht op de inhoud van de Heilige Schrift, zoals die in onze kerken beleden wordt; besluit: aan het verzoek van de Stichting I.K.O.S.-N.P.B. niet te voldoen ; van dit besluit aan het bestuur van de verzoekende stichting mededeling te doen met vermelding van de motieven in het „van oordeel" weergegeven. Voorstellen van deputaten voor personeelszaken Art. 200. Door de deputaten voor personeelszaken is een nota ingediend, bestemd voor de synode van Amsterdam 1967 (K 31). De praeses geeft deze nota in bespreking. Ds. Th. Boersma stelt voor „besluit" sub 2a te laten vervallen. Het voorstel van ds. Boersma krijgt 4 stemmen. De synode aanvaardt het voorstel van deputaten dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van de mededeling van de deputaten voor personeelszaken; overwegende, 1. dat in de voortgezette zitting van haar vergadering een voorstel zal worden ingediend tot vaststelling van „een definitieve regeling van de arbeidsvoorwaarden van de in algemene dienst werkzame krachten"; 2. dat het in het voornemen ligt deze regeling te doen ingaan op 1 januari 1968; 3. dat de invoering van deze regeling bemoeilijkt kan worden indien de deputaatschappen nog zelfstandig wijzigingen aanbrengen in de huidige salariëring en overige arbeidsvoorwaarden; besluit: 1. de salarissen van „de in algemene dienst werkzame krachten" tot uiterlijk 1 maart 1968 te handhaven op de bedragen, welke op 21 september 1967 van kracht zijn en de overige arbeidsvoorwaarden gedurende die periode ongewijzigd te laten; met dien verstande, dat de datum van 1 maart 1968 wordt vervroegd tot die van de laatste dag van haar voortgezette zitting in januari 1968, indien en voorzover de bovenbedoelde regeling in die zitting niet zou worden vastgesteld; 2. het besluit ad 1 niet van toepassing te verklaren op: a. een algemene salarisverhoging, maximaal gelijk aan die welke per 1 januari 1968 eventueel aan het overheidspersoneel zal worden gegeven, mits die verhoging wordt toegepast op het huidige salaris; b. de uitbetaling van een eventuele aanvullende salarisverhoging over 1967 en de doorberekening van die verhoging in de salarissen per 1 januari 1968, indien en voorzover die verhoging ook aan het overheidspersoneel zal worden toegekend
Zitting van donderdag, 21 september 1967 (art. 202—204)
151
en de deputaatsehappen in dit opzicht ook tot nu toe de regelingen voor het overheidspersoneel volgden; c. de optrekking van predikantstraktementen tot maximaal het niveau, aangegeven door de deputaten voor advies inzake predikantstraktementen; 3. van dit besluit kennis te geven aan alle belanghebbende deputaatsehappen. Zitting van donderdag 21 september 1967 Voorlezing brief dr. W. Niesel Art. 202. De praeses leest een brief voor van dr. Wilhelm Niesel, voorzitter van de Gereformeerde Wereldbond, waarin hij ons een gezegende synode toewenst en waarin hij tevens meedeelt, dat hij tot zijn spijt geen zitting van de synode kan bijwonen. Ruimere vertegenwoordiging Art. 203. Namens commissie II rapporteert ouderling mr. J. Wolters over een brief van de kerkeraad te Drachten, waarin verzocht wordt het besluit van de synode van Groningen inzake de afvaardiging (acta art. 387) uit te breiden in die zin, dat ook bepaalde kerken een ruimere vertegenwoordiging in de classis kunnen krijgen (B II15). Het voorstel van de commissie wordt door de synode aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van de kerk van Drachten, waarin om een ruimere vertegenwoordiging van deze kerk in de classisvergadering wordt gevraagd, met een beroep op de beslissing van de synode van Groningen 1963/64; overwegende, a. dat het onjuist is zich te beroepen op de voorlopige beslissing van de synode van Groningen 1963/64 (acta art. 387), wanneer daarbij niet gerekend wordt met de daaropvolgende uiteindelijke beslissing van de synode van Middelburg 1965/66 (acta art. 263), waardoor de voorgestelde wijziging van de kerkorde niet werd aanvaard; b. dat ten aanzien van moeilijkheden in verband met de toenemende industrialisatie er door middel van adviserende leden op de classisvergadering voldoende inspraak van de betreffende kerk van Drachten mogelijk is; c. dat bovendien over industriële vragen besprekingen gevoerd kunnen worden met de deputaten voor kerk en bedrijfsleven, alsmede met het bureau „Kerkopbouw", Ravellaan 48 te Utrecht; besluit: aan het verzoek van de kerk van Drachten niet te voldoen. „Assen-1926" Art. 204. De praeses stelt nu weer aan de orde de zaak-,, Assen-1926" ( B i l enz.) (zie art. 186). Hij deelt mee, dat dr. F. L. Bos en ds. F. J. Scholten hun amendement hebben ingetrokken en dat ds. W. Wiersma het volgende amendement heeft ingediend: „De synode, kennis genomen hebbende van overwegende, dat de generale synode te Assen 1926 geen andere bedoeling heeft gehad dan het gezag van de Heilige Schrift als Woord van God te doen eerbiedigen; van oordeel,
152
Zitting van donderdag, 21 september 1967 (art. 205—206)
dat de wijze, waarop de generale synode te Assen 1926 zich ten aanzien van een aantal bijzonderheden van Gen. 2 en 3 heeft uitgesproken, niet als de enige mogelijke behoeft te worden beschouwd; besluit uit te spreken: a. dat de binding aan de letter van de uitspraak van de generale synode te Assen 1926: " niet langer kan worden gehandhaafd; b. dat evenwel ten aanzien van Gen. 1—3, met name ten aanzien van schepping en zondeval, niets anders mag worden geleerd dan wat overeenkomt met wat in de belijdenis van onze kerken is beschreven". De praeses geeft nu aan de rapporteur, dr. A. Kruyswijk, het woord. Hierna stelt de praeses voor om eerst ten aanzien van besluit 1 een beslissing te nemen. Na enige bespreking besluit de synode echter eerst „spreekt uit" te behandelen. Punt voor punt wordt besproken. „Spreekt uit" sub 1. Dr. D. C. Mulder merkt mede namens dr. J. van den Berg op, dat ze hun amendement willen intrekken, maar ze stellen het op prijs, dat het in de acta wordt opgenomen, omdat het h.i. duidelijker is dan datgene wat de commissie wil. Het amendement-Wiersma wordt niet voldoende ondersteund. Ds. P. Visser stelt voor het woord „autoriteit" te vervangen door „gezag". Dit amendement wordt aangenomen. De praeses geeft nu „spreekt uit" sub 1 in stemming. Van de preadviserende leden zijn 6 vóór, 2 onthouden zich van stemming. Van de leden onthoudt zich 1 van stemming, de anderen zijn vóór. „Spreekt uit" sub 2. Na bespreking brengt de praeses in stemming het amendement-ds. W. Wiersma. Van de preadviserende leden zijn 2 vóór, van de leden zijn 12 vóór en 43 tegen. Het is dus verworpen. De stemming over „spreekt uit" sub 2 heeft de volgende uitslag: van de preadviserende leden zijn 6 vóór, 1 tegen, 1 onthouding, van de leden zijn 59 vóór, 4 tegen en 2 onthoudingen. „Spreekt uit" sub 3. Er volgt hierover discussie. Ds. P. Visser wil uitspraak 3 tot nr. 2 maken. 2 is een verbijzondering, 3 zegt iets positiefs en 2 iets negatiefs; in 3 zit het scharnier. „Assen-1926" Art. 205. Na opening van de middagzitting wordt de discussie over „Assen1926" ( B i l enz.) voortgezet. Commissie I wil zich nu graag beraden, tesamen met enige leden, die zich tegen haar voorstel hebben verklaard en daarom wordt de discussie onderbroken (zie verder art. 207). Zee-, land- en luchtmacht Art. 206. Namens commissie VI rapporteert ds. H. Scholing over het rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht (D 11) (bijlage 52a en b). De praeses heet welkom de deputaten J. Huijing, mr. A. Pot, dr. B. Rietveld, H. W. Vermeulen en ds. K. P. van der Wel, alsmede ds. G. F. Hajer, predikant in algemene dienst voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht. Er volgt bespreking. Ds. P. Visser deelt mee, dat op de vergadering, waarop herdacht werd het 20-jarig bestaan van het Protestants Interkerkelijk Thuisfront hem op het hart gedrukt werd de kerken erop te wijzen, dat de giften voor het P.I.T. in onze kerken het sterkst teruglopen.
Zitting van donderdag, 21 september 1967 (art. 206)
153
Daarom doet hij het voorstel om 4b aan te vullen met deze woorden: „de arbeid van het Protestants Interkerkelijk Thuisfront te steunen, zo mogelijk ook met een collecte of gift". De synode gaat akkoord met het voorstel van ds. P. Visser. Hierna wordt het voorstel van de commissie aanvaard. De praeses wenst de deputaten sterkte en wijsheid voor dit werk toe, in het bijzonder ds. G. F. Hajer. Het aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht; besluit (met voorbehoud t.a.v. de décharge; zie daarvoor art. 375): 1. de handelingen van de deputaten goed te keuren en hun décharge te verlenen van het door hen gevoerde financieel beheer; 2. dank te zeggen aan ds. G. F. Hajer, de predikant met bijzondere opdracht voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht, voor zijn belangrijke arbeid; 3. voor deze arbeid een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub D I 1) en hun op te dragen: a. de kerken bij de overheid in alles te vertegenwoordigen, wat betrekking heeft op de geestelijke verzorging van de gereformeerde militairen en eveneens de eventueel verlangde medewerking te verlenen bij de benoeming van vloot-, leger- en luchtmachtpredikanten, zulks met inachtneming van het bepaalde in de „Regelen voor het interkerkelijk contact in overheidszaken"; b. toezicht uit te oefenen op de predikant met bijzondere opdracht voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht, overeenkomstig de omschrijving van diens arbeid in de instructie, vastgesteld door de synode van 's-Gravenhage 1949, aeta art. 604, onder A 11; c. de kerken op te wekken alles te doen wat voor een goede geestelijke verzorging van haar leden in militaire dienst bevorderlijk kan zijn; d. voort te gaan met het organiseren van recrutendagen (eventueel -avonden) en ten opzichte daarvan contact te onderhouden met de deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken voor de geestelijke verzorging van militairen; e. jaarlijks tenminste één samenkomst te beleggen met de actief dienende gereformeerde vloot-, leger- en luchtmachtpredikanten; ƒ. aan deze predikanten te verzoeken steun te geven aan de z.g. kernbeweging, die de samenbinding van belijdende militairen beoogt en die het stichten van z.g. noodgemeenten in oorlogstijd zou kunnen vergemakkelijken; g. met de garnizoenskerken overleg te plegen over al wat door deze voor de geestelijke verzorging van onze militairen gedaan wordt en gedaan kan worden; h. de garnizoenskerken eens per jaar op te roepen voor een conferentie over de arbeid onder de militairen; i. naar billijkheid en vermogen te steunen de garnizoenskerken, die voor de geestelijke verzorging van hen, die in militaire dienst zijn, buitengewone onkosten moeten maken, voor welke steun als voorwaarde gesteld worde, dat deze kerken jaarlijks van de door haar verrichte arbeid verslag uitbrengen, evenals van de onkosten daarvoor gemaakt; j. hun rapport uit te brengen aan de daarvoor aan te wijzen volgende synode (zie art. 223) en vóór het samenkomen van deze synode aan de classikale deputaten ad hoe dit rapport toe te zenden, opdat dezen de kerken in hun ressort nader van voorlichting kunnen dienen; 4. de kerken dringend op te wekken: a. tot medewerking, wanneer op hen een beroep gedaan wordt om tijdelijk een predikant af te staan voor de geestelijke verzorging van de militairen;
154
Zitting van donderdag 21 september 1967 (art. 207—209)
b. tot trouw in het verlenen van militaire attestaties aan de belijdende leden en in het uitreiken van het „Handboekje voor de Gereformeerde Militair"; c. tot het voortdurend aansporen van de doopleden der kerk in militaire dienst om getrouw de catechisaties te bezoeken en zich ervan te vergewissen, dat dezen de catechisaties in de garnizoenskerken bijwonen en regelmatig contact met hen te houden; d. de leden van de kerk in militaire dienst nadrukkelijk te wijzen op hun roeping zich het evangelie van Jezus Christus niet te schamen; e. de arbeid van het Protestants Interkerkelijk Thuisfront zo mogelijk met een collecte of gift te steunen. (Zie voor de toe te kennen geldmiddelen art. 248 en 378.) „Assen-1926" Art. 207. De discussie over de zaak „Assen-1926" wordt voortgezet (zie art. 205). Bij de stemming over de amendementen blijken vóór het amendement van drs. A. I. Koffeman 15 leden te zijn, tégen 44, terwijl 5 zich onthouden. 5 preadviserende leden zijn tégen. Het amendement is verworpen. Het amendement van dr. D. C. Mulder en drs. G. Y. Vellei^ga om na de woorden „de Schrift" te plaatsen „in het Oude en Nieuwe Testament" wordt met 5 stemmen tégen aangenomen. De 4 preadviserende leden onthouden zich van stemming en 1 is vóór. DiS. C. H. Appelo zegt: er zou ook noig in komen: „de historiciteit van Adam (Romeinen 5 en 1 Corinthe 15)". De praeses acht een nader beraad over uitspraak 3 nodig, reden waarom hij de bespreking schorst (zie verder art. 209). Algemene Diakonale Arbeid Art. 208. Namens commissie VII rapporteert diaken R. Gosker over het rapport van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid ( E l ) . De praeses heet welkom de deputaten T. Hartsuiker, ds. M. Kamper en J. de Vries, alsmede de functionarissen dr. J. van Klinken en drs. J. Hendriks. Voordat tot de bespreking van het rapport wordt overgegaan, leest de voorzitter van de deputaten, br. J. de Vries, een op schrift gestelde toespraak voor, waarin hij ingaat op verschillende punten, die genoemd zijn in het commissierapport. Omdat het tijd is de middagvergadering te beëindigen, wordt de discussie afgebroken met de bedoeling, dat deze 's avonds zal worden voortgezet. Dan blijkt echter, dat er geen tijd voor is, zodat de praeses voorstelt heel deze aangelegenheid op de januari-zittingen van de synode te bespreken. Hij wenst dr. J. van Klinken, die voor enige weken op reis gaat naar Pakistan en Indonesië Gods zegen toe. De synode gaat ermee akkoord, dat over de algemeen diakonale arbeid verder gesproken zal worden in de januari-zittingen (zie art. 233). „Assen-1926" Art. 209. De bespreking over „Assen-1926" wordt voortgezet (zie art. 207). De commissie heeft nu „spreekt uit" sub 3 als volgt geformuleerd: „dat intussen hetgeen in de belijdenis der kerk (Zondag 3 en 4 van de Heidelbergse Catechismus; art. 14 en 15 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis) over de oorsprong der zonde en de gevolgen van de zondeval onder woorden is gebracht, de fundamentele betekenis, die de Schrift in het Oude en Nieuwe Testament (o.m. in Romeinen 5) aan deze geschiedenis toekent, duidelijk tot uitdrukking brengt en daarom ook als van wezenlijk belang voor de verkondiging van het evangelie door de kerk dient te worden gehandhaafd".
Zitting van donderdag, 21 september 1967 (art. 209)
155
Deze formulering wordt aanvaard. Van de preadviserende leden onthoudt zich 1 van stemming, verder zijn alle synodeleden vóór. Nu komen de besluiten in behandeling. Op voorstel van ds. P. Visser vervalt het woord „bindend" voor leeruitspraak. Een leeruitspraak is immers altijd bindend. Besluit 1 wordt aanvaard met de stemmen van ouderling J. van Die en ds. J. van der Schaft tégen. Alle preadviserende leden zijn vóór. De synode verwerpt het amendement van ds. G. Brinkman. Met de formulering van „besluit" sub 2 en 3 kan de synode zich verenigen. De praeses wil nu het geheel in stemming brengen. Voordien legt dr. J. Schelhaas Hzn. de volgende verklaring af: „We zijn aan het einde gekomen van de moeizame strijd over al of niet-opheffing van Assen. Ik heb sterk gevoeld de machteloosheid van de mens. Ik ben blij en dankbaar, dat ik geen verantwoordelijkheid draag voor deze beslissing. Ik zal mij ernstig bezinnen op mijn persoonlijke verantwoordelijkheid". Dr. J. van den Berg heeft er behoefte aan een verklaring af te leggen waarom hij zich onthouden heeft van stemming over „spreekt uit" sub 1 en 3. Deze luidt: „Daar ik mij ten aanzien van punt 1 en 3 van „spreekt uit" van stemming onthouden heb, acht ik mij verplicht ten overstaan van de synode rekenschap van mijn motieven af te leggen. Met betrekking tot punt 1: Daar ik uiteraard het gezag van de Heilige Schrift ten volle wil eerbiedigen, was er voor mij geen aanleiding tégen dit punt te stemmen. Het was mij echter evenmin mogelijk zonder meer mijn stem vóór dit punt te geven, aangezien naar mijn stellige overtuiging ook dr. Geelkerken c.s. het gezag van de Schrift wilden eerbiedigen en ook metterdaad eerbiedigd hebben. Met de motivering van de rapporteur van de commissie, die nadruk legde op de geloofscontinuïteit met de vaderen ben ik het geheel eens; mijn vrees was en is echter, dat deze uitspraak een eenzijdige indruk zal maken. Met betrekking tot punt 3: Er ligt voor mijn besef in dit punt een onduidelijkheid : de uitdrukking „deze geschiedenis" is, ondanks de bedoeling der commissie, polyinterpretabel. Ik acht het niet in alle opzichten de stijl van de kerk zulke uitspraken te doen. Echter ben ik niet tégen punt 3. Ik ben het van harte eens — en ik meen dat alle theologen in onze kerken dat zijn — met b.v. prof. Berkouwer, wanneer hij beklemtoont dat de zondeval niet een gebeuren buiten of boven, maar in de geschiedenis is, en met prof. Herman Ridderbos, wanneer hij zich fel verzet tegen de gedachte als zou de zonde lot en geen schuld zijn. Deze uiteindelijke overeenstemming — die gepaard gaat met dank aan deputaten en commissie voor hun volhardende inspanning om te komen tot een algemeen aanvaardbare oplossing, maakt het mij mogelijk, mij niet alleen te conformeren aan het totaal, maar er ook mijn stem aan te geven". Hierna wordt hoofdelijk gestemd. Van de preadviserende leden zijn 6 vóór; van de leden 64 vóór en 2 tégen, n.1. ouderling J. van Die en ds. J. van der Schaft, terwijl 1 blanco stemt, n.1. ouderling H. J. Ziel. Drs. G. Y. Vellenga stelt voor om een herderlijke brief te laten samenstellen en daarvoor als leidraad het rapport van de commissie te gebruiken. De synode voelt hiervoor niet. Wel zal het rapport verkrijgbaar gesteld worden. Dit zal zó samengesteld worden, dat het overzichtelijk is voor de gemeenteleden. Vier leden verklaren zich tegen. De praeses brengt nu nog ter sprake het voorstel van de commissie om een commissie ad hoe te benoemen, die moet nagaan — nu de binding aan de leeruitspraak van Assen 1926 opgeheven is — of en zo ja welke stappen ondernomen moeten worden m.b.t. hen, die destijds door de bedoelde leeruitspraak en eventueel door daaruit voortgevloeide tuchtmaatregelen werden getroffen.
156
Zitting vanwoensdag,20september
(art.
189—190) 156
De synode gaat ermee akkoord, dat er een commissie ad hoe benoemd zal worden, die op de januarizittingen dient te rapporteren (zie art. 277). Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het meerderheids- en minderheidsrapport van de deputaten voor advies inzake de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 (aeta art. 149), alsmede van de missiven, op deze rapporten betrekking hebbende; spreekt uit: 1. dat zij ten volle de zorg van de synode van Assen 1926 deelt, dat het gezag van de Heilige Schrift door de kerk dient te worden geëerbiedigd; 2. dat zij zich niet bevoegd acht over de specifieke aard van het Schriftverhaal in Genesis 2 en 3 zich een dusdanig gefundeerd oordeel te vormen, dat zij de exclusieve wijze, waarop door de synode van Assen 1926 uitspraken zijn gedaan over de klaarblijkelijke betekenis van bepaalde bijzonderheden van dit verhaal, kan blijven volgen; 3. dat intussen hetgeen in de belijdenis der kerk (Zondag 3 en 4 van de Heidelbergse Catechismus; art. 14 en 15 van de Ned. Geloofsbelijdenis) over de oorsprong der zonde en de gevolgen van de zondeval onder woorden is gebracht de fundamentele betekenis, die de Schrift in het Oude en Nieuwe Testament (o.m. in Romeinen 5) aan deze geschiedenis toekent, duidelijk tot uitdrukking brengt en daarom ook als van wezenlijk belang voor de verkondiging van het evangelie door de kerk als gezaghebbend dient te worden gehandhaafd; besluit: 1. dat de uitspraak van de buitengewone generale synode gehouden te Assen van 26 januari tot 17 maart 1926: „a. dat de boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken, en de boom des levens naar de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal van Genesis 2 en 3 in eigenlijken of letterlijken zin zijn op te vatten, en dus zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren; en b. dat derhalve de mening van dr. Geelkerken, als zou men disputabel kunnen stellen, of deze zaken en feiten zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren, zonder met het in art. 4 en 5 der Nederlandse Geloofsbelijdenis beleden gezag der Heilige Schrift in strijd te komen, moet worden afgewezen" (zie acta synode van Assen 1926, art. 149, onder „spreekt uit" B, 2e en onder „besluit" A, le) niet langer als een leeruitspraak in de kerken zal gelden; 2. van deze uitspraken en dit besluit kennis te geven aan alle kerken en aan degenen, die zich terzake tot de synode hebben gewend; 3. de deputaten hartelijk dank te zeggen voor hun arbeid. De praeses bedankt de deputaten hartelijk voor al het werk, dat ze verricht hebben, evenals de broeders van de commissie en de verschillende leden, die aan de bespreking hebben deelgenomen. In het bijzonder krijgt dr. A. Kruyswijk, de rapporteur, een dankwoord. God zegene de beslissing, die genomen is. We moeten samen deze weg gaan in tolerantie. We gaan een nieuwe, maar wel een moeilijke weg!
Zitting van vrijdag 22 september 1967 Predikantstraktementen en honorering emeriti-predikanten Art. 212. Namens commissie VI rapporteert diaken K. J. Lameris over het rapport van de deputaten voor advies inzake de predikantstraktementen; over het rapport van de deputaten voor advies inzake het door de synode van Rotterdam 1952/53 (acta art. 300) genomen besluit betreffende honorering van emeritipredikanten en over een brief van de particuliere synode van Groningen, waarbij
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 209)
157
wordt doorgezonden een uitspraak van de classis Appingedam inzake de verschillen tussen de traktementen van jongere en oudere predikanten (K 7, 8 en 16) (bijlage 58a, b en c). Er volgt bespreking. Nadat in besluit 2b de woorden „regeling voor de" zijn opgenomen; aan besluit 2c is toegevoegd: „premie A.O.W., A.W.W., A.K.W." en in besluit 4 „van kleine kerken" is weggelaten, wordt het voorstel van de commissie aanvaard. Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode, gelet op het rapport van de deputaten voor advies inzake de predikantstraktementen; het rapport van de deputaten voor advies inzake het door de synode van Rotterdam 1952/58 (acta art. 300) genomen besluit betreffende honorering van emeritipredikanten ; een brief van de classis Appingedam; overwegende, dat a. het onnodig is dat de vergoeding voor A.O.W., A.W.W. en A.K.W. in de traktementen wordt opgenomen; b. het ongewenst is de kindergelden, die door vorige synoden is opgesteld, te wijzigen; c. het juist is om het vakantiegeld voor predikanten op 6% te stellen van het bruto-salaris; d. het gewenst is, dat door de classes wordt toegezien op de wijze waarop de voorgestelde salarisregelingen worden nagekomen door de kerken; e. sedert 1952 de ontwikkeling in de emeritaatsvoorziening duidelijk tendeert in de richting van pensioenering op de grondslag van verkregen rechten; besluit: 1. de handelingen van de deputaten voor advies inzake de predikantstraktementen goed te keuren; zie hierbij art. 374. 2. opnieuw deputaten te benoemen (art. 222 sub K i) aan wie wordt opgedragen : a. de kerkeraden en desgevraagd de commissies van beheer en predikanten te adviseren en voor te lichten over de predikantstraktementen en kindergelden; b. jaarlijks de regeling voor de traktementen vast te stellen tenminste overeenkomende met de salarisschaal voor de leraren M.O., alsmede voor een minimumregeling en tussenregelingen, eventueel gewijzigd overeenkomstig de in de overheidssector voorkomende wijzigingen op loongebied en van de traktementsregeling tijdig alle kerkeraden en classes in kennis te stellen; c. de vakantietoeslag te bepalen op 6% van de som van het traktement, bedoeld onder b, verhoogd met 15% voor vrij wonen, het kindergeld en premie A.O.W., A.W.W., A.K.W.; d. rapport van hun werkzaamheden uit te brengen en eventueel voorstellen te doen aan de volgende synode (zie art. 223) ; 3. er bij de kerkeraden op aan te dringen dat zij de aanbevolen traktementsregeling zullen volgen en deputaten voor de hulpbehoevende kerken op te dragen bij hun steunverlening rekening te houden met de tussenregeling naar grootte van de hulpbehoevende kerken; 4. de kerkeraden opnieuw ernstig aan te raden, zo enigszins mogelijk, te komen tot combinatie met andere kerken of tot een regeling, waarbij hun predikant voor een gedeelte van zijn tijd aan een naburige gemeente of voor een bijzondere taak wordt afgestaan; 5. er bij de classes op aan te dringen dat deze zich niet alleen door kerkvisitatoren, maar ook door middel van een deputaatschap ervan verzekeren, dat de kerken de door deputaten inzake predikantstraktementen namens de generale synode gegeven richtlijnen naleven;
158
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 202—204) 158
6. het besluit van de synode van Rotterdam 1952/53, acta art. 300, in te trekken; 7. alle kerkeraden en classes in kennis te stellen van bovenstaande besluiten, alsmede de deputaten voor hulpbehoevende kerken en de classis Appingedam in de geest van het commissierapport te antwoorden. Reformatie-Rome Art. 213. De behandeling van de aanvulling van het rapport van de deputaten Reformatie-Rome (H 11) wordt voortgezet (zie art. 175) (bijlage 45). Deputaten zijn dankbaar voor de opmerking van ds. P. Visser, dat onder 5 nog ingevoegd moet worden aan het eind van de eerste regel: „ook indien de betrokkene zelf dit wenst". Hierna wordt de tekst vastgesteld van de verklaring van het Nederlands Episcopaat en de synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland. De synode is van oordeel, dat de officiële naam van de kerken in de verklaring gebezigd moet worden. Buitendien worden nog enkele kleine wijzigingen in de tekst aangebracht. (Zie voor de tekst van deze verklaring en van de verklaring aan de kerken, art. 311.) Initiatief-voorstel i.z. het gesprek met de afgevaardigden van het Ned. Episcopaat Art. 214. De synode aanvaardt het volgende initiatief-voorstel van drs. G. Y. Vellenga en ds. P. Visser: De synode, besluit: 1. officiële betrekkingen aan te gaan met het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap in Nederland; 2. aan deputaten Reformatie-Rome op te dragen het gesprek met het Nederlands Episcopaat voort te zetten en de resultaten van dit gesprek voor te leggen aan de generale synode. De praeses geeft hierna nog de volgende samenvatting: deputaten ReformatieRome houden voorbereidende besprekingen; de generale synode beslist en het moderamen voert het besluit uit. Op een vraag van dr. K. Dronkert wie voor het pastoraal concilie benoemt, antwoordt de praeses, dat de deputaten Reformatie-Rome dit doen. Begroeting dr. W. D. Jonker Art. 215. De aan de Theologische Hogeschool in Kampen benoemde hoogleraar in de ambtelijke vakken, dr. W. D. Jonker uit Zuid-Afrika, is aanwezig. Hij is per vliegtuig naar Nederland gekomen om nader over zijn benoeming te spreken met de hoogleraren en curatoren. De praeses heet hem welkom, wenst hem van harte geluk met zijn benoeming en hoopt dat dr. Jonker straks met vrijmoedigheid deze benoeming kan aanvaarden. Dr. Jonker houdt daarna een korte toespraak en zegt dat hij hoopt een verantwoorde beslissing te nemen. Preambule in de grondwet Art. 216. Namens commissie III rapporteert ouderling J. N. Spoelstra opnieuw over de brief van het hoofdbestuur van de Protestantse Unie inzake de opneming van een bepaalde preambule in de grondwet en in verband daarmee over de instelling van een vertegenwoordigend orgaan van de kerken voor advies aan de overheid in zaken van bestuur en wetgeving (A 17) (zie art. 84), alsmede over een brief van de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid.
Zitting van vrijdag, 22 september 1967 (art. 217—219)
159
Na de bespreking dient ds. G. van Andel het volgende amendement in. In plaats van overweging a en b het volgende te lezen: „a. dat het niet wenselijk is, al ware dit mogelijk, door middel van een wet aan heel het volk een geloofsbelijdenis op te leggen; b. dat het evenmin wenselijk is een preambule op te nemen, waarin de woorden geen wezenlijke betekenis hebben". Na de discussie over dit amendement wordt op voorstel van de praeses de zaak naar de commissie terugverwezen en komt dit punt later opnieuw aan de orde (zie art. 229). Recreatievraagstuk Art. 217. Namens commissie VII komt ds. C. H. Appelo met een aanvullend voorstel inzake het rapport van de deputaten voor het recreatievraagstuk en inzake de brief van de deputaten, waarbij ze toezenden de door hen opgestelde brochure „De kerk in uw vakantie" (J 5 en 14) (zie art. 118). Diaken W. van Zijll stelt voor in overweging a na de woorden „om financiële redenen" in te voegen „vooralsnog". Dit voorstel wordt verworpen. Ds. A. C. van Nood wil nog een besluit 4: „de kerken op te wekken een gift te geven" toevoegen. Dit voorstel wordt aanvaard. Het door de synode aangenomen besluit luidt als volgt: De synode, overwegende, a. dat er van participatie van onze kerken in de door deputaten voorgestelde interkerkelijke stichting voor de recreatie om financiële redenen geen sprake kan zijn; b. dat het niettemin toch van belang dient geacht te worden dat de arbeid der recreatie op interkerkelijk niveau verricht wordt; besluit: 1. niet te participeren in de interkerkelijke stichting voor de recreatie; 2. het bestuur van bovengenoemde stichting te verzoeken enkele leden onzer kerken te vragen a titre personnel in het bestuur zitting te nemen; 3. het bestuur van de stichting te adviseren een gift voor haar arbeid van de plaatselijke kerken te vragen; 4. de kerken op te wekken een gift te geven. (Zie hierbij ook art. 881 en 237.) Wijzigingen en aanvullingen statuten Conferentie van Europese Kerken Art. 218. Namens commissie V rapporteert ds. C. van Ommen over een brief van de secretaris-generaal van de Conferentie van Europese Kerken, waarbij een overzicht wordt toegezonden van de voorgestelde wijzigingen en aanvullingen van de statuten, die aan de komende conferentie in oktober 1967 zullen worden voorgelegd (I 23). Deze voorstellen houden in een paar naamsveranderingen van bestuurscolleges en enkele praktische regels voor het beter doen functioneren van de conferentie en betekenen geen principiële koerswijziging. De commissie stelt voor deze stukken in handen te geven van de afgevaardigden naar de conferentie Nyborg V en dezen vrij mandaat te geven om naar bevind van zaken te handelen. De synode gaat hiermee akkoord. Reis- en verblijfkosten Conferentie van Europese Kerken Art. 219. Namens commissie V rapporteert ds. C. van Ommen over een brief van mr. B. de Gaay Fortman met verzoek om een uitspraak met betrekking tot de
160
Zitting van vrijdag, 22 september 1967 (art. 217—219) 160
reis- en verblijfkosten van leden van de Gereformeerde Kerken, die door de Conferentie van Europese Kerken uitgenodigd zijn aan het werk van de conferentie deel te nemen. De synode gaat akkoord met het voorstel van de commissie, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van mr. B. de Gaay Fortman d.d. 31 augustus 1967, waarin hij de synode verzoekt zich uit te spreken met betrekking tot de reis- en verblijfkosten van leden van de Gereformeerde Kerken, die door de Conferentie van Europese Kerken zijn uitgenodigd aan het werk van de conferentie deel te nemen; overwegende, dat de kerken hun bijdrage leveren voor het werk van de conferentie; spreekt als haar oordeel uit dat de juiste regel terzake deze zou zijn, dat de kerken de reis- en verblijfkosten dragen van de door haar gezonden afgevaardigden en dat de Conferentie van Europese Kerken de onkosten draagt van de werkzaamheden, die van haar uitgaan; besluit: in deze geest de brief van mr. B. de Gaay Fortman te beantwoorden. Bezwaarschrift I. C. Kamer en dr. E. Masselink Art. 220. Namens commissie III doet ds. F. J. Scholten een nieuw voorstel inzake een brief van I. C. Kamer te Gouda waarin deze bezwaar maakt tegen het besluit van de synode van Middelburg inzake de brief van 19 ouderlingen uit Gouda en een brief van dr. E. Masselink te Rotterdam, waarin deze bezwaar maakt tegen het besluit van de synode van Middelburg, naar aanleiding van zijn verzoek genomen, en waarin hij dit verzoek herhaalt (M 6 en 7) (zie art. 198). De synode gaat akkoord met het voorstel van de commissie, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van dr. E. Masselink te Rotterdam, waarin deze bezwaar maakt tegen het besluit van de synode van Middelburg 1965/66, naar aanleiding van zijn verzoek genomen (agendum synode van Middelburg I 58; acta art. 105) en waarin hij dit verzoek herhaalt; een brief van br. I. C. Kamer te Gouda, waarin hij bezwaar maakt tegen het besluit van de generale synode van Middelburg i.z. de brief van 19 ouderlingen uit Gouda (agendumnr. I 43; acta art. 105); overwegende, dat door adressanten geen argumenten in geding worden gebracht, die door een vorige synode niet voldoende overwogen zijn of buiten beschouwing zijn gebleven; besluit: 1. op de bezwaren van adressanten niet in te gaan; 2. van dit besluit kennis te geven aan dr. E. Masselink te Rotterdam en br. I. C. Kamer te Gouda. Art. 221.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Benoemingen Art. 222. Na heropening van de publieke zitting deelt de praeses mee, dat de volgende benoemingen in de comité-zitting zijn gedaan (in deze lijst zijn ook opgenomen een aantal door de vorige synode gedane benoemingen):
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 209) A.
161
Voor algemeen kerkelijke zaken en opleiding tot de dienst des Woords
1. Samenroepende kerk voor de generale synode van 1969: de kerk van Sneek. 2. Deputaten voor toezicht op het algemeen kerkelijk archief: mej. Y. Duker, Bloemendaal; * dr. D. Grosheide, Utrecht; J. de Jong, Botterdam; R. A. D. Renting, Rotterdam; drs. E. Vroom, Zwolle, primi; J. Don, Kampen, secundus. Het archief is gevestigd Mathenesserlaan 315, Rotterdam-3, tel. 010-254950. 3. Deputaten voor de informatiedienst: * dr. E. Diemer, Rotterdam; G. H. Hoek, Hilversum; H. de Jong, Utrecht; G. Kamphuis, Hilversum; dr. G. J. Lammers, 's-Gravenhage; dr. mr. J. Ozinga, Lunteren; O. Postma ing., Naarden; ds. P. Visser, Tilburg; adviseur: ds. A. Vos, Baarn. 4. Deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid: * mr. dr. J. Donner, 's-Gravenhage; mr. T. A. van Dijken, 's-Gravenhage; dr. D. Nauta, Amsterdam; dr. H. N. Ridderbos, Kampen; mr. J. C. Tenkink, 's-Gravenhage; dr. C. van der Woude, Kampen. 5. Deputaten voor het uitschrijven van bid- en dankstonden: ds. Th. Boersma, Grootegast; ds. W. Wiersma, Kollum; A. Wind, Oosterzee; J. Booy, Dwingeloo; dr. A. Kruyswijk, Enschede; H. Heerink, Emst; ds. F. J. Scholten, IJsselstein; W. Hildering, Amsterdam; * ds. J. C. Seegers, Gouda; ds. C. H. Appelo, 's-Gravenhage; G. van Galen, Zwijndrecht; ds. H. Scholing, Seharendijke; C. Brandenburg, Drimmelen, primi; ds. J. R. Hommes, Groningen; ds. E. J. Oomkes, Leeuwarden; E. Stienstra, IJlst; A. F. Bakker, Ruinen; ds. O. Bouwman, Nijverdal; mr. J. Wolters, Wageningen; ds. D. van Enk, Veenendaal; mr. U. Strikwerda, Overveen; ds. G. van Andel, Rotterdam; dr. C. Gilhuis, 's-Gravenhage; C. Brouwer, Vlaardingen; ds. A. G. van der Stoel, Bergen op Zoom; W. Blokland, Roosendaal, secundi. 6. Curatoren van de Theologische Hogeschool: ds. K. Reenders, Siddeburen; ds. W. Wiersma, Kollum; ds. W. H. J. de Boer, Heerenveen; ds. A. Adema, Hoogeveen; ds. O. Bouwman, Nijverdal; drs. G. Y. Vellenga, Apeldoorn; ds. D. van Enk, Veenendaal; ds. J. A. van Arkel, Haarlem; ds. A. S. Timmer, Rotterdam; ds. R. de Vries, Katwijk aan Zee; ds. C. M. v. d. Loo, Sliedrecht; ds. A. G. van der Stoel, Bergen op Zoom; * ds. P. Visser, Tilburg, primi; ds. H. Hazenberg, Grijpskerk; ds. H. H. Binnema, Wanswerd aan de Streek; ds. M. P. van Dijk, Gaast; ds. M. Vreugdenhil, Ruinerwold; ; dr. H. B. Weijland, Arnhem; ds. P. Kuyper, Zeist; ds. G. van Andel, Rotterdam; ; ds. J. van der Schaft, Oud-Beijerland; ds. E. Jansen, Goes; ds. K. Talsma, Breda, secundi. 7. Deputaten voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit: ds. K. M. R. van der Beek, Arnhem; dr. F. L. Bos, Vlaardingen; drs. H. Steendam, Rotterdam; dr. B. Rietveld, 's-Gravenhage; * ds. E. G. van Teylingen, Amsterdam; drs. B. Wentsel, Beverwijk. 8. Deputaten voor de aanvullende opleiding: * dr. J. T. Bakker, Kampen; dr. J. Firet, Amsterdam; ds. W. Wiersma, Kollum. 9. Deputaten voor de studietoelagen {art. 20 K.O.): dr. P. A. Verburg, Groningen; ds. W. Stuursma, Dokkum; drs. W. E. M. Honig, Scharnegoutum; * dr. O. C. Broek Roelofs, Zuidlaren; R. Gosker, Zwolle; H. D. Gelderloos, Putten; ds. A. Zwaan, Breukelen; ds. P. de Ruig, Haarlem; ds. D. Kuiper, Schoonhoven; ds. J. H. Teerink, De Lier; ds. W. F. M. Lindeboom, Zwijndrecht; ds. E. Jansen, Goes; J. Eggink ing., Eindhoven, primi; ds. L. Drost, Helpman (Gr.) ; ; ds. M. P. van Dijk, Gaast; ds. M. Vreugdenhil, Ruinerwold; ds. H. Hekman, Zwartsluis; A. van der Wel, Zutphen; ds. J. L. van Apeldoorn, Bilthoven; ds. W. H. Melles, Amstelveen; ds. P. Robbers, Rotterdam; L. van Roon, 's-Gravenhage; ds. Th. Swen, Vlaardingen; dr. J. H. Becker, Nieuwerkerk (Z.); ds. D. Groenendijk, Sleeuwijk, secundi.
162
Zitting vanwoensdag,20september
(art.189—190)162
10. Deputaten voor bestudering van de vragen in verband met eventuele erkenning van de protestantste theologische faculteit te Brussel: ds. J. Hessels Mulder, Amsterdam; * dr. R. Schippers, Amsterdam; ds. P. Visser, Tilburg; ds. M. J. Vos, Gent (België). B. Voor zaken van belijdenis, kerkorde en liturgie I. Belijdenis 1. Deputaten voor de bezorging van een historische en nieuwe tekst van de belijdenisgeschriften: dr. J. T. Bakker, Kampen; dr. G. A. van Es, Groningen; drs. L. ten Kate, Groningen; * dr. A. D. R. Polman, Kampen. 2. Deputaten voor advies inzake art. 36 Nederlandse Geloofsbelijdenis: dr. J. van den Berg, Amstelveen; dr. A. M. Donner, Luxemburg; drs. J. Plomp, Kampen; * dr. A. D. R. Polman, Kampen; dr. H. N. Ridderbos, Kampen. 3. Deputaten voor advies inzake enkele passages uit de Dordtse Leerregels en de functie van de belijdenis in het algemeen: dr. J. van den Berg, Amstelveen; * dr. C. Gilhuis, 's-Gravenhage; dr. J. L. Koole, Wezep; dr. H. van der Laan, Baarn; drs. J. Plomp, Kampen; dr. A. D. R. Polman, Kampen; ds. M. Vreugdenhil, Ruinerwold. II. Kerkorde 1. Deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde: ds. M. Kamper, Oostzaan; drs. L. ten Kate, Groningen; ds. E. N. van Loo, Sneek; * dr. D. Nauta, Amsterdam; mr. A. Schenkeveld, Alkmaar, primi; ds. P. Visser, Tilburg, secundus. 2. Deputaten voor de wijze van uitgave van de kerkorde: mr. J. S. Dienske, Amsterdam; P. C. van Keulen, Wassenaar. 3. Deputaten i.v.m. de plaats van de vrouw in de kerk: * dr. F. L. Bos, Vlaardingen; dr. N. J. Hommes, Rotterdam; mevr. W. M. Ridderbos-de Rooij, Amsterdam; dr. D. Nauta, Amsterdam; mevr. M. J. van der Veen-Schenkeveld, Rotterdam; ds. M. Vreugdenhil, Ruinerwold. 4. Deputaten voor advies inzake kerkelijke examens: ds. Joh. C. Baumfalk, Groningen; dr. D. Nauta, Amsterdam; ds. B. J. A. Streefkerk, 's-Gravenhage; ds. Y. J. Tiemersma, Vlaardingen; * ds. P. Visser, Tilburg. 5. Deputaten voor onderzoek van de vragen in verband met art. 15 K.O.: dr. F. L. Bos, Vlaardingen; W. Hildering, Amsterdam; drs. K. G. Idema, Wilsum (Dtsld.); * ds. E. N. van Loo, Sneek; dr. D. Nauta, Amsterdam; ds. J. C. Seegers, Gouda; J. N. Spoelstra, Groningen. 6. Deputaten voor advies inzake de wijze van samenkomen van de generale synode, haar besluitvorming, alsmede die van haar moderamen en deputaatschappen: ds. E. N. van Loo, Sneek; * ds. P. Visser, Tilburg; D. H. Wigboldus, Groningen ; dr. C. van der Woude, Kampen. 7. Deputaten voor de bestudering van de plaats in de kerk van hen, die de volwassenendoop in plaats van de kinderdoop leren: J. P. C. Boodt, Hardenberg; dr. J. Firet, Amsterdam; dr. G. P. Hartvelt, Kampen; ds. E. J. Oomkes, Leeuwarden ; * ds. P. Visser, Tilburg. 8. Deputaten voor de bestudering van de vragen in verband met doopbediening en avondmaalsviering in inrichtingen voor debielen en zwakzinnigen: J. J. Dondorp, Hilversum; ds. R. van Reenen, Harderwijk; J. J. Schoonhoven, Soest; * ds. P. van Strien, Woudenberg; J. Veerman, Apeldoorn; dr. C. van der Woude, Kampen. 9. Deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der gemeenschappelijke avondmaalsviering: ds. C. H. Appelo, 's-Gravenhage; dr. J. Firet, Amsterdam; dr. G. P. Hartvelt, Kampen; J. Smink, Amsterdam; * ds. P. van Strien, Woudenberg; W. Veenhof, Utrecht; drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo.
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 209)
163
III. Liturgie 1. Deputaten voor de eredienst: drs. P. de Bruyn, 's-Gravenhage; dr. W. J. H. Caron, Amsterdam; dr. G. P. Hartvelt, Kampen; dr. O. Jager, Hilversum; ds. F. de Jong, Maasland; drs. K. de Jong Ozn., Goes; drs. G. N. Lammens, Aerdenhout; dr. A. G. Luiks, Boden; ds. E. Pijlman, Amsterdam; dr. B. Rietveld, 's-Gravenhage; dr. C.ïtijnsdorp, Rotterdam; * ds. W. G. Scheeres, Amstelveen; ds. B. Smilde, Leeuwarden; M. Voorberg, Hilversum; ds. G. Zeyl, Baarn. 2. Deputaten voor de uitgaven van de nieuwe berijming van de psalmen: mr. J. S. Dienske, Amsterdam; ds. B. Smilde, Leeuwarden; * ds. P. Visser, Tilburg. 3. Deputaten in het bestuur van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming: dr. G. A. van Es, Groningen; mr. D. W. O. A. Grosheide, Amsterdam; dr. P. G. Kunst, Amstelveen, primi; dr. G. Kuiper, Amsterdam; mr. C. C. Th. van Andel, Abcoude; ds. P. Visser, Tilburg, secundi. 4. Deputaten voor toezicht op de uitgaven van het kerkboek: R. Beintema, Leeuwarden; * mr. J. S. Dienske, Amsterdam; ds. J. G. Marseille, Amsterdam. C. Voor zaken, die betrekking hebben op het werk van de plaatselijke kerken 1. Deputaten voor „Kerk en Jeugd": ds. Joh. C. Baumfalk, Groningen; mej. G. F. Dijkema, Middelstum; dr. J. Firet, Amsterdam; * drs. T. M. Gilhuis, Amsterdam; ds. W. van der Linden, Amstelveen; J. C. Ramondt, Maassluis; J. M. van Rheenen, Bussum; mej. M. F. A. C. Weijland, Hilversum; drs. J. van der Zouwen, Nigtevecht. 2. Deputaten voor kerk en bedrijfsleven: mr. H. van Andel, Amstelveen; drsG. H. Homans, Eindhoven; C. van Nierop, Zeist; L. Oost, Borne; * dr. A. L. van Schelven, Hengelo; dr. E. de Vries, Scheveningen; ir. J. A. de Vries, Hoogeveen; dr. H. J. van Zuthem, Rozendaal (Gld.). 3. Deputaten voor kerk en recreatie: ds. C. Goeman, Hilversum; J. C. van Oeveren, Amerongen; C. D. van Oosten, Klundert; ir. J. J. Pilon, Hellevoetsluis; H. Verdouw, Amersfoort; ds. J. de Waard, Zandvoort; * ds. L. Zwanenburg,. Groningen. 4. Deputaten voor voorlichting en advies aan kerken, die voorzieningen hebben te treffen i.v.m. de migratie (deputaten „Kerkopbouw"): sectie voorlichting bouwzaken: ir. F. L. van der Bom, 's-Gravenhage; ir. D. Delver, Apeldoorn; ir. G. Maas, Emmen. sectie financiële zaken: mr. H. C. van Herksen, Apeldoorn; A. Huyzer, 's-Gravenhage; P. A. Vonk, Amsterdam. sectie sociologisch onderzoek en planning: ir. J. C. H. Drost, Eindhoven; drs. J. W. de Koning, Heemstede; drs. M. de Vries, Waddinxveen. sectie kerkelijk sociale opbouw: J. de Boer, 's-Gravenhage; ds. C. Goeman, Hilversum; ds. J. D. Koers, 's-Gravenhage; ds. Y. J. Tiemersma, Vlaardingen; ds. A. S. Timmer, Rotterdam. 5. Deputaten voor bestudering van plaats en taak van de kerk in de grote steden: dr. J. van den Berg, Amstelveen; ds. C. M. Boersma, Rotterdam; ds. J. P. Haspels, Amsterdam; drs. F. E. Hoekstra, 's-Gravenhage; D.Kuyken, Amsterdam^ * ds. Y. J. Tiemersma, Vlaardingen. D. Voor geestelijke verzorging I. Binnenland 1. Deputaten voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht r W. Bakker, 's-Gravenhage; ds. M. Boukema, Voorburg; J. Huijing, Voorschoten;
164
Zitting vanwoensdag,20september
(art.189—190)164
mr. A. Pot, Velp; * dr. B. Rietveld, 's-Gravenhage; T. de Ruig, 's-Gravenhage; H. W. Vermeulen, Heemstede; ds. K. P. van der Wel, Assen; J. C. Zuidema, 's-Hertogenbosch, primi; P. T. Plaatsman, 's-Gravenhage, secundus. 2. Deputaten voor de geestelijke arbeid onder schippers: ds. P. Klapwijk, Appingedam; ds. H. Kuiper, Mijdrecht; ds. C. van Ommen, Werkendam; * ds. P. Robbers, Rotterdam; ds. R. de Roos, Brummen; F. Stoop, Duisburg-Ruhrort (Dtsld.); H. Wagenaar, Bergen op Zoom, primi; ds. W. Blanken, Badhoevedorp ; G. P. Damen, Terneuzen; ds. C. Gros, Aalten; ds. G. ter Steege, Leeuwarden; ds. Th. Swen, Vlaardingen; W. H. Versteeg, Andel (N.Br.), secundi. 3. Deputaten voor de geestelijke verzorging van ziekenhuispatiënten en -personeel: ds. Th. H. van Andel, Amsterdam; dr. K. Dronkert, Leiden; ds. J. Hindriks, Rotterdam; * ds. A. Mout, Kollum; ds. A. Schouten, Den Dolder, primi; A. de Zeeuw, Utrecht, secundus. 4. Deputaten voor de geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie: W. Bakker, 's-Gravenhage; ds. D. van Enk, Veenendaal; dr. C. Gilhuis, 's-Gravenhage; ds. G. van Halsema Thzn., Schettens; G. J. Kamphuis, Haarlem; ds. J. Overduin, Veenendaal; mr. H. Schootstra, Leeuwarden; * ds. P. van Strien, Woudenberg. 5. Deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden: C. Th. Bosselaar, Zeist; dr. ir. J. Dekker, Wageningen; dr. G. A. van Es, Groningen; mr. dr. D. W. O. A. Grosheide, Amsterdam; dr. N. J. Hommes, Rotterdam; H. Kruizenga, Eindhoven; * dr. J. Lever, Delft; dr. H. Mulder, Amstelveen; dr. C. A. van Peursen, Leiden; dr. J. Veldkamp, De Bilt; ds. P. Visser, Tilburg. 6. Deputaten voor de geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen: dr. J. Bax, Lunteren; dr. A. la Fleur, Haarlem; * ds. J. R. Hommes, Groningen; dr. L. W. Kuilman, Amsterdam; ds. A. C. van Nood, Velsen-Noord, primi; drs. H. Hiensch, Veenendaal, secundus. 7. Deputaten voor de geestelijke arbeid in het IJsselmeergebied en het Lauwerszeegebied: ds. Jac. Andree, Harderwijk; ds. G. Brinkman, 't Harde; B. Kuiken, Emmeloord; ds. J. Lafeber, Bunschoten; J. M. Lindhout, Dronten; M. Meeuwsen, Emmeloord; H. Ottevanger, Buitenpost; E. Schouwstra, Dronten; * ds. C. van der Tas, Amsterdam, primi; A. W. Biewenga Wzn., Helpman (Gr.); ds. M. J. van Dijken, Amsterdam; A. de Vries, Leeuwarden, secundi. 8. Deputaten voor de kerkelijke bearbeiding van doven: J. L. van der Have, Voorburg; mr. H. Hoogenkamp, Bussum; # ds. P. H. de Kleer, Scheveningen. 9. Deputaten voor de hulp aan Hongaarse studenten en vluchtelingen en ter besteding van de „Hongaarse collecte": dr. mr. J. van der Haar, Mijdrecht; * G. M. A. Laernoes, Utrecht; drs. J. Plomp, Kampen; dr. N. H. Ridderbos, Amsterdam; dr. D. van Swigchem, Amsterdam; mr. J. C. Tenkink, 's-Gravenhage; adviseur en vertegenwoordiger van The Christian Reformed Church of America: rev. Cl. J. Vos, Dordrecht. II. Buitenland 1. Deputaten voor de geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het buitenland: mr. J. van Andel, 's-Gravenhage; ds. S. van Bekkum, 's-Gravenhage; ds. Joh. P. Boer, Arnhem; * dr. C. Gilhuis, 's-Gravenhage; dr. N. J. Hommes, Rotterdam; ds. W. F. M. Lindeboom, Zwijndrecht; ds. J. Maaskant, Leiden; F. C. Meijster, Rotterdam; drs. J. J.Mulder, Zevenaar; ds.P.Popma, Zutphen; H. L. Schippers, Voorburg; W. A. van der Velden, De Bilt, primi; ds. W. G. Scheeres, Amstelveen, secundus. 2. Deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart: * ds. R. Bakker, Rotterdam; H. Buesink, Rotterdam; L. M. Burger, Delfzijl; ds. F. D. Kraan, 's-Gravenhage; J. A. Nap, Rotterdam; ds. E. Nawft'n, Harderwijk; W. E. van Popta, 's-Gravenhage; B. Roolvink, Hilversum; drs. C. P. T. Rijper, Amsterdam, primi; J. Schol, Amsterdam; G. H. Visser, Wassenaar, secundi.
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 209)
165
3. Deputaten voor het Caraïbisch gebied; ds. J. G. Adema, Rotterdam; ds. R. Bakker, Rotterdam; H. van Barneveld, 's-Gravenhage; ds. D. van Enk, Veenendaal; * ds. B. J. A. Streefkerk, 's-Gravenhage; J. C. Zuidema, 's-Hertogenboseh. 4. Deputaten tot steun van de kerken in emigratiegebieden: ds. J. G. Adema, Rotterdam; T. Cnossen, Drachten; H. Kampen, Amsterdam; * ds. J. Kremer, 's-Gravenhage; G. M. A. Laernoes, Utrecht; P. W. Vlietstra, Leiden; D. Zielhuis, Benschop. E. Voor diakonale zaken 1. Deputaten voor de algemeen diakonale arbeid: dr. J. T. Bakker, Kampen; J. de Boer, 's-Gravenhage; K. P. Dekker, Bussum; mr. dr. J. W. Eggink, Voorburg; J. C. van Halsema, Slikkerveer; T. Hartsuiker, 's-Gravenhage; drs. L. Lamers, Voorschoten; dr. W. van der Mast, Haren (Gr.); A. Meerman, Vlaardingen; ds. A. C. van Nood, Velsen-Noord; J. C. van Oeveren, Amerongen; mr. P. F. Oosterhof, Assen; J. P. Reehoorn, Leeuwarden; * J. de Vries, Amsterdam; ds. D. N. Wouters, Pynacker. 2. Deputaten voor contact en overleg met de Stichting „Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid (G.S.A.)": J. de Boer, 's-Gravenhage; drs. L. Lamers, Voorschoten; * ds. E. N. van Loo, Sneek. F.
Voor de onderlinge hulpverlening der kerken
1. Deputaten voor hulpbehoevende kerken: N. Ritsema, Spijk (Gr.); ds. H. H. Binnema, Wanswerd aan de Streek; H. J. Lamminga, Heerenveen; ds. N. van Haeringen, Veenhuizen; ds. H. J. Kampherbeek, Heemse; ds. J. F. Colenbrander, Apeldoorn; C. Th. Bosselaar, Zeist; * ds. A. C. van Nood, Velsen-Noord; ds. J. P. Hörchner Jr., Rotterdam; drs. T. Spaan, Voorburg; J. Beenhakker, Sliedrecht; I. van Noppen, Middelburg; ds. J. M. Bloemkolk, Eindhoven, primi; W. Broos, Helpman (Gr.); ds. A. Quak, Burum; ds. W. H. J. de Boer, Heerenveen; ds. M. J. Bosscha, Hoogeveen; ds. W. S. Schenk, Enter; ds. H. J. Bouwhuis, Harderwijk; ds. N. W. van den Hout, Utrecht; ds. C. van der Tas, Amsterdam; ds. J. H. van Halsema, Gorinchem; M. Stel, Leiden; A. Poldervaart, Vlaardingen; C. W. Bras, Wemeldinge; ds. H. W. Nusselder, Almkerk, secundi. 2. Deputaten ad art. 17 K.O.: ds. Th. Boersma, Grootegast; A. Hoek, Schiedam; mr. P. J. Klaver, Utrecht; mr. J. A. Krans, Meppel, mr. dr. M. de Vries, 's-Hertogenbosch, primi; J. P. C. Boodt, Hardenberg, secundus. 3. Deputat en-bestuursleden Stichting Steun Kerkbouw: dr. P. G. Kunst, Amstelveen; Jac. Minnaar, Rotterdam; A. Huyzer, 's-Gravenhage; ir. F. L. van der Bom, 's-Gravenhage; G. M. A. Laernoes, Utrecht; H. H. Spoelstra, 's-Gravenhage, (dagelijks bestuur); E. R. Wigboldus Kzn., Groningen; vacature; W. G. Borkent, Heerenveen; H. W. Felderhof, Assen; J. A. G. Kok, Kampen; dr. H. Dekker, Ermelo; W. M. Wits, Baarn; ds. C. van der Tas, Amsterdam; dr. E. Masselink, Rotterdam; L. A. Hartman, Middelburg; mr. J. N. Scholten, Andel (N.Br.), (vertegenwoordigers van de particuliere synoden); J. P. Balkenende, Kapelle-Biezelinge; mr. H. C. van Herksen, Apeldoorn; P. A. Vonk, Amsterdam; dr. C. van der Woude, Kampen. 4. Deputaten voor evacuatiemoeilijkheden: mr. Th. J. Barentsen, 's-Gravenhage; ds. A. J. R. Brussaard, 's-Gravenhage; * dr. C. Gilhuis, 's-Gravenhage; ds. B. J. A. Streefkerk, 's-Gravenhage; ds. H. Sweepe, 's-Gravenhage, primi; ds. C. H. Appelo, 's-Gravenhage, secundus.
166
Zitting van vrijdag, 22 september 1967 (art. 222) G. Voor de zaken van de zending
1. Deputaten voor de zending: ds. J. R. Hommes, Groningen; ds. A. Mout, Kollum; mr. B. Terpstra, Beetsterzwaag; mevr. A. J. Blom-Aten, Emmen; drs. P. J. Merkelijn, Enschede; mevr. C. Korvinus-de Wit, Soest; ds. B. Scholten, Amersfoort: dr. A. Wind, Bussum; * ds. G. van Andel, Rotterdam; mr. H. J. Wijnmaaien, Rijswijk (Z.H.); ds. J. Wilschut, Dordrecht; ds. A. G. van der Stoel, Bergen op Zoom; ds. D. A. Vogel, Geleen; actuarius: dr. J. van der Linden, Leusden. 2. Quaestores voor de generale zendingskas: W. J. Dercksen, 's-Gravenhage, le quaestor; N. Hoekstra, Aerdenhout, 2e quaestor. 3. Leden van de commissie van bijstand voor de financiën der zending: * W. J. den Boesterd, Bilthoven; mr. Y. Langhout, Zeist; P. W. Vlietstra, Leiden. 4. Deputaten voor de evangelieverkondiging onder Israël: drs. P. de Bruijn, 's-Gravenhage; ds. J. F. Colenbrander, Apeldoorn; mr. S. Leenstra, Wassenaar; ds. Js. van der Linden, Huizen (N.H.); Jac. Minnaar, Rotterdam; * ds. W. Reeskamp, Groningen; mevr. H. van Stegeren-Keizer, Heemstede; ds. H. E. Wijnja, Arnhem; actuarius: ds. C. B. Bavinck, Doorn. H.
Voor de zaken van de evangelisatie
1. Deputaten voor de evangelisatie: ds. L. Zwanenburg, Groningen; ds. P. Huisman, Franeker; ds. W. J. de Ruiter, Harkema-Opeinde; ds. R. Reitsma, Assen; ds. E. Th. Thijs, Kampen; ds. D. W. van der Laan, Arnhem; ds. J. Wiersema, Apeldoorn; ds. A. Corporaal, Zeist; J. M. Maris, Baarn; ds. P. A. E. Sillevis Smitt, Utrecht; mr. Th. W. L. Baron van Heemstra, Baarn; * ds. J. van Tuinen, Amsterdam; mevr. drs. J. de Jong-Gierveld, Haarlem; ds. L. Ringnalda, Amsterdam; ds. C. M. Boerma, Rotterdam; mevr. A. H. de Boer-Everhard, 's-Gravenhage; drs. F. E. Hoekstra, 's-Gravenhage; mr. H. C. Visser, Wassenaar; A. P. Weeda, Vlaardingen; ds. J. M. Bloemkolk, Eindhoven; adviserende leden: W. S. Fuchs, Doorn; dr. G. Th. Rothuizen, Kampen; ds. W. A. Wiersinga, Hilversum. 2. Deputaten voor toezicht op de Stichting Gereformeerde Opleidingen: H. van Barneveld, 's-Gravenhage; A. in 't Veld, Amsterdam. 3. Deputaten in het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw: * ds. D. W. van der Laan, Arnhem; ds. E. Th. Thijs, Kampen en een vacature. 4. Deputaat voor de evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg: drs. J. Spoelstra, Boskoop, primus; ds. E. J. Wassink, Zwolle, secundus. 5. Deputaten voor de evangelisatie in België: ds. G. Aalbersberg, Achterveld; ds. H. van den Berg, Sassenheim; * ds. J. Hessels Mulder, Amsterdam; R. A. Reyneart, St. Niklaas (België); D. van Rijn, Leidschendam; mej. mr. E. H. A. van der Veen, Leidschendam; ds. S. Wouters, Dordrecht. 6. Deputaten voor de bijbelvoorziening: dr. G. C. Berkouwer, Amsterdam; J. Schriek, Doorn; * ds. B. J. A. Streefkerk, 's-Gravenhage; ds. H. A. Wiersinga, Baarn. 7. Deputaten voor radio- en televisieuitzending van kerkdiensten: H. H. Felderhof, Hilversum; * J. D. F. van Halsema, Hilversum; drs. F. E. Hoekstra, 's-Gravenhage; dr. A. Kruyswijk, Enschede; dr. J. van der Linden, Leusden; dr. mr. J. Ozinga, Lunteren; A. van Roon, Muiden; M. H. L. Weststrate, Vlaardingen. 8. Deputaat voor radio-kerkdiensten in de Wereldomroep: ds. A. Vos, Baarn, primus; dr. mr. J. Ozinga, Lunteren, secundus.
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 209) I.
167
Voor oecumenische, interkerkelijke en andere contacten
1. Deputaten voor oecumenische aangelegenheden: sectie Gereformeerde Oecumenische Synode: mr. P. Borst, Amsterdam; dr. P. G. Kunst, Amstelveen; mr. A. Schenkeveld, Alkmaar; dr. C. van der Woude, Kampen; ds. G. Zeyl, Baarn. sectie andere oecumenische organisaties en sectie correspondentie met buitenlandse kerken: dr. J. van den Berg, Amstelveen; mr. W. F. de Gaay Fortman, 's-Gravenhage; dr. G. P. Hartvelt, Kampen; pastor J. Kortmann, Bentheim (Dtsld.); * dr. G. E. Meuleman, Amsterdam; drs. A. van Nood, Hilversum; drs. J. Plomp, Kampen; dr. H. N. Ridderbos, Kampen; mej. dr. B. Siertsema, Amstelveen ; ds. R. J. van der Veen, Delft. 2. Deputaten voor de bestudering van de zaken, die in verband staan met eventuele aansluiting bij de Wereldraad van Kerken: dr. H. Bergema, Baarn; * dr. P. G. Kunst, Amstelveen; dr. G. E. Meuleman, Amsterdam; ds. E. G. van Teylingen, Amsterdam; drs. G. Y. Vellenga, Apeldoorn; ds. M. Vreugdenhil, Ruinerwold. 3. Deputaten voor de opstelling van een voorlichtend geschrift m.b.t. de houding van onze kerken t.o.v. de Wereldraad van Kerken: A. J. Klei, Amsterdam; * drs. G. Y. Vellenga, Apeldoorn; drs. B. Wentsel, Beverwijk. 4. Deputaat-vertegenwoordiger in de „Raadgevende commissie der kerken voor de Europese Gemeenschappen" te Brussel: dr. A. Kouwenhoven, Brussel, primus; drs. P. Noomen, Brussel, secundus. 5. Deputaten voor eenheid onder gereformeerde belijders: ds. W. de Graaf, Zaltbommel; ds. W. Kats, Apeldoorn; dr. mr. J. Ozinga, Lunteren; * dr. N. H. Ridderbos, Amsterdam; dr. ir. H. van Riessen, Aerdenhout; dr. E. Smilde, Emmen; dr. M. C. Smit, Aerdenhout, primi; drs. K. G. Idema, Wilsum (Dtsld.), secundus. 6. Deputaten „Reformatie-Rome": dr. L. Batelaan, Twijzelerheide; ds. A. T. Besselaar, Eindhoven; ds. M. V. J. de Craene, Middelburg; dr. K. Dronkert, Leiden; ds. B. W. Ganzevoort, Hoboken (België); * ds. J. Hessels Mulder, Amsterdam; drs. H. J. Kouwenhoven, Vlaardingen; W. van Leeuwen, Rhenen; ds. R. de Roos, Brummen; drs. J. Spoelstra, Roermond; drs. J. Végh, Amsterdam; adviseur: dr. C. van der Woude, Kampen. 7. Deputaat in het bestuur van het Interkerkelijk Protestants Ziekenhuisbureau: dr. W. Dijk, Amsterdam, primus-, ds. G. Meynen, Utrecht, secundus. 8. Deputaten voor het werk van de gezinsweek: * dr. J. Rinzema, Leeuwarden; drs. J. Hendriks, Utrecht; mevr. C. M. Tonkens-Kaajan, Amsterdam. 9. Deputaten voor contact met de Nederlandse Christelijke Sportunie: L. P. Isings, Schiedam; * J. Kuilman, Amsterdam; ds. B. Scholten, Amersfoort; J. J. Sinke, Rotterdam. 10. Waarnemers in bestuur en raad van de Stichting Gemeentetoerusting: ds. J. C. Seegers, Gouda; ds. D. van Enk, Veenendaal. 11. Waarnemer in het bestuur van de Stichting Hoogerheide: ds. E. J. Oomkes, Leeuwarden. 12. Deputaten in de interkerkelijke commissie van Ned. en Ambonese kerken: ds. A. de Bruin, 's-Gravenhage; J. P. Sinke, 's-Hertogenbosch. J. Voor bijzonder onderzoek 1. Deputaten voor bestudering van het oorlogsvraagstuk: ds. W. F. Bolt, 's-Gravenhage; dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot, Aerdenhout; mevr. dr, F. T. DiemerLindeboom, Rotterdam; mr. I. A. Diepenhorst, Zeist; mr. D. W. O. A. Grosheide, Amsterdam; mr. P. H. Kooymans, Amsterdam; dr. F. H. von Meyenfeldt, Hilver-
168
Zitting vanwoensdag,20september
(art.189—190)168
sum; * ds. S. J. Popma, Amsterdam; luit. kol. mr. A. Pot, Yelp; L. van der Put, Rijswijk (Z.H.); dr. ir. J. Smidt, Delft; dr. A. Troost, Amsterdam. 2. Deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der echtscheidingsgronden: dr. J. van den Berg, Amstelveen; ds. Th. Delleman, Groningen; mevr. dr. F. T. Diemer-Lindeboom, Rotterdam; mr. G. W. von Meyenfeldt, Utrecht; * drs. J. Plomp, Kampen. 3. Deputaten voor het vormingswerk: dr. C. Boekestijn, Amstelveen; drs. L. Kranenborg, Driebergen; * mej. dr. W. F. van Stegeren, Amsterdam. 4. Deputaten ter bestudering van de vragen i.v.m. het vormingswerk: dr. K. van Nes, Delft; * dr. P. J. Platteel, Ede; mr. P. J. Verdam, Amsterdam. K.
Voor financiële zaken
1. Deputaten voor financiën en organisatie (met secties voor financiën, organisatie, personeelszaken en beheerszaken): A. Admiraal, Bussum; J. W. Assink, Eindhoven; Chr. de Bruin, Middelburg; J. Eggink ing., Eindhoven; R. Gosker, Zwolle; L. de Graaf, Utrecht; G. A. Kieft, Utrecht; N. van der Kooij, Amstelveen; * T. van der Kooy, 's-Gravenhage; dr. P. G. Kunst, Amstelveen; H. J. Lamminga, Heerenveen; D. J. van der Meer, Ermelo; D. W. Ormel, 's-Gravenhage; mej. A. S. Prinselaar, Eindhoven; dr. F. de Roos, Amstelveen; Tj. Schmidt, Den Dolder; A. Th. Staal, Wassenaar; ds. P. van der Strien, Woudenberg; mr. A. J. Woelders, Leeuwarden. 2. Deputaten voor advies inzake de financiële controle: J. A. Burggraaff, Naarden; H. D. Gelderloos, Putten; J. Jonker, Voorburg, primi; J. Hinloopen, Santpoort, secundus. Synode, waarop deputaten hebben te rapporteren Art. 223. De door vorige synoden gemaakte regeling van het rapporteren van de colleges van deputaten wordt gehandhaafd en met de nodige wijzigingen en aanvullingen thans als volgt vastgesteld: I. Om de twee jaar hebben te rapporteren de volgende colleges van deputaten: A. op elke generale synode met een volledig rapport: 1. deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid; 2. de deputaten voor het uitschrijven van bid- en dankstonden; 3. de curatoren van de Theologische Hogeschool; 4. de deputaten voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit; 5. de deputaten voor de aanvullende opleiding; 6. de deputaten voor de studietoelagen (art. 20 K.O.); 7. de deputaten voor „Kerk en Jeugd"; 8. de deputaten voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht; 9. de deputaten tot steun van de kerken in emigratiegebieden; 10. de deputaten voor hulpbehoevende kerken; 11. de deputaten ad art. 17 K.O.; 12. de deputaten voor de zending; 13. de quaestores voor de generale zendingskas; 14. de commissie van bijstand voor de financiën der zending; 15. de deputaten voor de evangelisatie; 16. de deputaten voor oecumenische aangelegenheden; 17. de deputaten voor financiën en organisatie; 18. de deputaten voor advies inzake de financiële controle; 19. het moderamen van de vorige synode;
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 209)
169
B. Op élke generale synode, met dien verstande, dat om de andere synode kan worden volstaan met een beknopt rapport: 1. de deputaten voor toezicht op het algemeen kerkelijk archief; 2. de deputaten voor de informatiedienst; 3. de deputaten voor kerk en bedrijfsleven; 4. de deputaten voor voorlichting en advies aan kerken, die voorzieningen hebben te treffen i.v.m. de migratie (deputaten „Kerkopbouw"); 5. de deputaten voor de geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het buitenland; 6. de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid; 7. de deputaten bestuursleden Stichting Steun Kerkbouw; 8. de deputaten in "het bestuur van de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw; 9. de deputaten voor radio- en televisieuitzending van kerkdiensten; 10. de deputaten voor eenheid onder gereformeerde belijders; 11. de deputaten voor contact met de Nederlandse Christelijke Sportunie; II. Om de vier jaar hebben te rapporteren de volgende deputaten (waarbij hun echter de vrijheid gegeven wordt zich te richten tot de synode aan welke niet behoeft gerapporteerd te worden, indien een aangelegenheid zich voordoet, die bij het vaststellen van de door hen ontvangen opdracht niet voorzien was) : A. op de generale synode van 1969 1. de deputaten in het bestuur van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming ; 2. de deputaten voor toezicht op de uitgaven van het kerkboek; 3. de deputaten voor de geestelijke verzorging van ziekenhuispatiënten en -personeel; 4. de deputaten voor de geestelijke arbeid in het IJsselmeergebied en het Lauwerszeegebied; 5. de deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart; 6. de deputaten voor het Caraïbisch gebied; 7. de deputaten voor contact en overleg met de Stichting Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid (G.S.A.); 8. de deputaten voor toezicht op de Stichting Gereformeerde Opleidingen; 9. de deputaat voor radio-kerkdiensten in de Wereldomroep; 10. de deputaten „Reformatie-Rome". 11. de deputaat in het bestuur van het Interkerkelijk Protestants Ziekenhuisbureau ; 12. de deputaten voor het werk van de gezinsweek; B. 1. 2.
op de generale synode van 1971: de deputaten voor de geestelijke arbeid onder schippers; de deputaten voor de geestelijke verzorging in de inrichtingen van het Ministerie van Justitie; 3. de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden; 4. de deputaten voor de geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen; 5. de deputaten voor de kerkelijke bearbeiding van doven; 6. de deputaten voor de hulp aan Hongaarse studenten en vluchtelingen en ter besteding van de „Hongaarse collecte"; 7. de deputaten voor evacuatiemoeilijkheden; 8. de deputaten voor de evangelieverkondiging onder Israël; 9. de deputaat voor de evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg; 10. de deputaten voor de evangelisatie in België;
170 II.
Zitting vanwoensdag,20september
(art.189—190)170
de deputaten voor de bijbelvoorziening.
III. Van de benoemde studie-deputaatschappen en andere deputaatschappen met bijzondere opdracht hebben te rapporteren: A. op de generale synode van 1969: 1. de deputaten voor bestudering van de vragen in verband met eventuele erkenning van de protestantse theologische faculteit te Brussel; 2. de deputaten voor de bezorging van een historische en nieuwe tekst van de belijdenisgeschriften; 3. de deputaten voor advies inzake art. 36 Nederlandse Geloofsbelijdenis; 4. de deputaten voor advies inzake enkele passages uit de Dordtse Leerregels en de functie van de belijdenis in het algemeen; 5. de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde; 6. de deputaten voor de wijze van uitgave van de kerkorde; 7. de deputaten i.v.m. de plaats van de vrouw in de kerk; 8. de deputaten voor advies inzake kerkelijke examens; 9. de deputaten voor onderzoek van de vragen in verband met art. 15 K.O.; 10. de deputaten voor advies inzake de wijze van samenkomen van de generale synode, haar besluitvorming, alsmede die van haar moderamen en deputaatschappen; 11. de deputaten voor de bestudering van de vragen in verband met doopbediening en avondmaalsviering in inrichtingen voor debielen en zwakzinnigen ; 12. de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der gemeenschappelijke avondmaalsviering; 13. de deputaten voor de uitgaven van de nieuwe berijming van de psalmen; 14. de deputaten voor kerk en recreatie; 15. de deputaten voor bestudering van plaats en taak van de kerk in de grote steden; 16. de deputaten voor de bestudering van de zaken, die in verband staan met eventuele aansluiting bij de Wereldraad van Kerken; 17. de deputaat-vertegenwoordiger in de „Raadgevende commissie der kerken voor de Europese Gemeenschappen" te Brussel; 18. de waarnemers in bestuur en raad van de Stichting Gemeentetoerusting; 19. de waarnemer in het bestuur van de Stichting Hoogerheide; 20. de deputaten in de interkerkelijke commissie van Nederlandse en Ambonese kerken; 21. de deputaten voor bestudering van het oorlogsvraagstuk; 22. de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der echtscheidingsgronden ; 23. de deputaten voor het vormingswerk; 24. de deputaten ter bestudering van de vragen i.v.m. het vormingswerk; B. 1. 2.
op de de de
een niet nader aangewezen synode: deputaten voor de bestudering van de plaats in de kerk van hen, die volwassenendoop in plaats van de kinderdoop leren; deputaten voor de eredienst.
Sluiting Art. 224. Nu we aan het eind van deze zittingsperiode gekomen zijn — aldus de praeses — heb ik er behoefte aan u hartelijk dank te zeggen voor uw medewerking om alles een goed verloop te doen hebben. Wij zijn in goede harmonie samen geweest, de samensprekingen waren broederlijk, al waren wij het natuurlijk niet steeds in alle opzichten met elkaar eens. We hebben goede weken achter de rug. Ik dank u voor alles wat u persoonlijk voor mij geweest bent. We hopen elkaar in januari op de bestemde tijd weer in Lunteren te ontmoeten.
Zitting vandonderdag,21september 1967 (art. 209)
171
Daarna leest hij 2 Timotheüs 2 : 14—19. Naar aanleiding van dit Schriftgedeelte merkt hij het volgende op: Wanneer Paulus aan het eind van zijn leven is gekomen, gaat hij brieven schrijven aan Timotheüs. Dan constateert hij, dat er in de gemeenten ketterijen insluipen en onwaarheden. Hij geeft aan Timotheüs dit advies: trek rechte voren! Put troost en kracht uit de waarheid: „En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods". We hebben een levende Heiland. Hij is de opgestane, de verheerlijkte. Op dat fundament staat: Hij kent de zijnen. Hij zet zijn werk voort. Maar, breek met alle ongerechtigheid. Dat moet hij de mensen zeggen. Ze moeten Hem volgen. De Koning der kerk geeft ook ons de opdracht in de waarheid te wandelen. Put troost uit het feit, dat toch ongeschokt staat het hechte fundament Gods. God geleide ons op onze wegen en Hij zij onze kerken nabij I Hierna gaat de praeses voor in gebed, waarna nog gezongen wordt psalm 18 : 1. Hierop wordt de zitting gesloten.
ACTA VAN DE GENERALE SYNODE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND, SAMENGEKOMEN TE AMSTERDAM Voortgezette zittingen van dinsdag 9 januari tot vrijdag 26 januari 1968, gehouden in „De Blije Werelt" te Lunteren
Zitting van dinsdag 9 januari 1968 Opening Art. 225. Wegens ziekte van de praeses wordt de zitting geopend door de assessor, ds. P. Visser. Deze laat zingen psalm 68 : 7, leest voor Prediker 4 : 17—5 : 6 en gaat voor in gebed. Hij heet alle broeders welkom. Hij spreekt zijn dankbaarheid erover uit, dat de HERE ons gespaard heeft. Onze praeses werd op 1 december door een hartinfarct getroffen en moest in het V.U.-ziekenhuis worden opgenomen. De eerste week was er levensgevaar, maar gelukkig is alles ten goede gekeerd en het lijkt erop, dat hij aan het eind van deze week weer naar huis terug kan keren. God heeft onze gebeden verhoord. Op 11 november 1967 werd, voor ons onverwachts, ouderling J. B. Colenbrander van zijn post hier op aarde ontheven. Hij had de kerk van de Here Jezus lief. Hij heeft zich zeer geïnteresseerd voor het werk van de synode, speciaal de financiële situatie had zijn belangstelling. Op 30 november 1967 stierf ouderling P. A. Konijnendijk. Deze heeft helaas slechts enkele zittingen van de synode kunnen bijwonen. Hij heeft een smartelijk lijden gehad. Hij was niet een man van veel woorden, maar gaf altijd duidelijke adviezen. Beide broeders hadden de kerk van onze Here Jezus Christus lief. We willen nu enige ogenblikken in stilte hen gedenken. Diaken W. van der Wilden werd begin oktober door een hartinfarct getroffen. Zijn leven is gespaard en het gaat naar wens met hem. Allicht zal hij deze maand nog enige zittingen bijwonen. Ook ds. A. G. van der Stoel heeft verschillende weken in een ziekenhuis gelegen, omdat hij een oogoperatie moest ondergaan. Maar gelukkig: hij is weer in ons midden. Dr. R. Schippers moest ook voor een poos in het ziekenhuis van de V.U. worden opgenomen, maar ook hij werd weer ontslagen en het gaat met hem de goede kant op. Uit dit alles blijkt dat ons leven broos is. Ook in ons werk blijven wü maar kleine mensen, afhankelijk van het welbehagen Gods. Uit het u voorgelezen bijbelgedeelte werd duidelijk, dat het luisteren naar de Here God belangrijker is dan het spreken. Dat dienen wij ook tijdens de komende synodezittingen steeds weer te bedenken en ik hoop — aldus ds. Visser — dat wij ons bewust blijven, dat wij tot Gods eer en tot opbouw van de kerk hier in Lunteren dienen te werken. Hierna gaat hij voor in gebed, waarna we nog zingen gezang 82, de verzen 1 tot en met 3.
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281)
173
Mededelingen en voorstellen van het moderamen Verkiezing van ds. A. C. van Nood tot assessor II Art. 227. 1. De assessor leest brieven voor van dr. P. G. Kunst en diaken W. van der Wilden. 2. Bericht van verhindering is binnengekomen van dr. A. G. Luiks, dr. D. C. Mulder, ouderling W. Euser en diaken W. van Zijll. 3. Bij de curatoren van de Theologische Hogeschool is een brief binnengekomen van dr. W. D. Jonker, waarin deze meedeelt, dat hij de benoeming als hoogleraar aan de Theologische Hogeschool niet kan aannemen (zie hierbij art. 61, 315 en 366). 4. De acta van de eerste vier zittingsweken zijn gereedgekomen en aan de synodeleden toegezonden. Tot 25 januari 1968 bestaat gelegenheid op- en aanmerkingen in te zenden. 5. Verschillende brieven met reactie op besluiten of handelingen van de synode kwamen binnen. a. van de generale synode van de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) een brief, waarin meegedeeld wordt, dat deze generale synode besloot het besluit van onze synode (zie art. 130) in de acta op te nemen en zodoende ter kennis van de kerken te brengen. b. brieven, afkomstig van enkele kerken en particuliere personen, waarin instemming met of afkeuring over het besluit van de synode inzake Assen 1926 wordt uitgesproken. c. een brief van de Ned. Chr. Studenten Vereniging, waarin teleurstelling wordt uitgesproken over de inhoud van de kanselboodschap voor de vredesweek. Gehoopt wordt, dat dit niet het laatste woord van onze kerken zal zijn. d. een oproep, opgesteld op initiatief van het comité Vredesweek Amsterdam, waarin opgeroepen wordt tot dienstweigering en in plaats daarvan zich beschikbaar te stellen voor hulpdienst in de ontwikkelingslanden. e. dankbetuiging voor toegezegde collecte of financiële steun van het Landelijk Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk, het Nederlandseh Bijbelgenootschap, de Stichting Bijzondere Leerstoelen voor Calvinistische Wijsbegeerte, de Stichting Interkerkelijk Contact Comité Ambon-Nederland en de World Association for Christian Broadcasting. ƒ. dankbetuiging van de heer A. Algra te Leeuwarden voor de waardering en het stoffelijk blijk daarvan van de synode voor zijn boek over de Gereformeerde Kerken in Nèderlands-Indië/Indonesië. g. dankbetuiging voor gezonden groeten aan de kerk van Pakistan en het Kinnaird College Lahore. Ook zendt groeten de Indonesisch Christelijke Kerk van Midden-Java. Al deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen. h. brief van een aantal predikanten, in conferentie bijeen op 13 september 1967, waarin een appèl gedaan wordt op de verschillende kerken om gezamenlijk een uitspraak te doen over de verhouding van kerk en sport. Is doorgezonden naar de deputaten voor contact met de Nederlandse Christelijke Sportunie. i. het secretariaat van de commissie Kerk Overzee zond het dagboek „Komen en gaan". j. er kwam een rapport binnen van de deputaten, die het geschrift Zondag en Zondagsarbeid hebben samengesteld. k. een brief van de directie van de Kon. Ned. Jaarbeurs, waarin negatief gereageerd wordt op het verzoek van de moderamina van de generale synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken om op zondag de beurzen niet open te stellen. Dit stuk zal nader besproken worden door het moderamen met het moderamen van de synode der Nederlandse Hervormde Kerk. I. een brief van de kerkeraad te Eindhoven, waarin deze meedeelt dat hij de brief van ds. A. T. Besselaar (B I 31) over vraag en antwoord 80 van de Heidel-
174
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281) 174
bergse Catechismus moeilijk beoordelen kan. Dit is niet een taak voor een mindere vergadering — aldus de kerkeraad. Aan de kerkeraad is geschreven, dat hij zich eventueel kan richten tot de volgende generale synode. Dr. D. Nauta deelt mee dat hij bezwaar heeft tegen het hanteren van de gronden, waarop sommige ingekomen stukken niet op het agendum worden geplaatst en behoudt zich het recht voor daarop ter gelegenertijd terug te komen. Voorstellen: a. een brief werd ontvangen van de kerkeraad te Amstelveen-Noord/Buitenveldert, waarin aandacht wordt gevraagd voor de tweede wereldhandelsconferentie, die van 1 februari tot 25 maart 1968 in New Delhi zal worden gehouden. Op deze conferentie kunnen zeer gewichtige besluiten genomen worden ten aanzien van de hulp aan ontwikkelingslanden. Verzocht wordt een brief te zenden aan de minister-president volgens een bijgevoegd concept. Het moderamen stelt voor deze brief op de agenda te plaatsen. Wordt aangenomen (zie art. 294). b. het moderamen doet een voorstel om een brief, die ontvangen werd van de kerkeraad te Utrecht-Zuid met het verzoek zo mogelijk in samenwerking met andere kerken een dringend beroep te doen op de standhouders op de jaarbeurs hun stands op zondag gesloten te houden, niet op het agendum te plaatsen. Aldus aangenomen. c. het moderamen stelt voor de stukken, vermeld op de achtste voorlopige aanvulling, op het agendum van de synode te plaatsen. Aanvaard. d. het moderamen vraagt de goedkeuring van de synode aan de kerk van Amsterdam een vergoeding te geven voor het werk, dat ds. A. A. v. d. Hoorn aldaar voor ds. Kunst verricht heeft in de periode van 1 september 1967 tot 1 januari 1968. Wordt gegeven. e. het moderamen stelt voor aan de kerk van Tilburg een vergoeding te geven voor het werk, dat aldaar voor ds. Visser verricht wordt, vanaf half december 1967 tot half maart 1968. De synode gaat hiermee akkoord. ƒ. het moderamen stelt voor een afgevaardigde te benoemen naar de conferentie over kerk en toerisme, die zal worden gehouden op initiatief van de Conferentie van Europese Kerken van 29 januari tot 2 februari a.s. in „Kerk en Wereld" te Driebergen. De synode heeft geen bezwaar. g. het moderamen stelt voor een vijfde moderamenlid te benoemen in verband met de ziekte van dr. P. G. Kunst. Op voorstel van dr. D. Nauta wordt aangenomen een assessor II te verkiezen. De afgevaardigden van de particuliere synode van Groningen vormen samen de stemcommissie. Na twee vrije stemmingen wordt uit het tal dr. O. C. Broek Roelofs en ds. A. C. van Nood gekozen ds. A. C. van Nood met 44 van de 66 stemmen. Deze neemt zijn benoeming aan en neemt plaats achter de moderamentafel. Archief Art. 228. Namens commissie III wordt gerapporteerd over het rapport van de archivaris, het rapport van de deputaten voor toezicht op het algemeen kerkelijk archief en het rapport van de deputaten voor de samenstelling van een handleiding voor de ordening van de kerkelijke archieven (A 1, 2 en 4) (bijlage 53 A.B.C.D). De rapporteur van de commissie, ouderling W. Euser, wegens ziekte afwezig, is vervangen door de voorzitter van de commissie, ds. D. van Enk. De commissie komt met het volgende voorstel: De synode, kennis genomen hebbende van de rapporten, resp. van de archivaris, van deputaten voor toezicht op het algemeen
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281)
175
kerkelijk archief en van de deputaten voor de samenstelling van een handleiding voor de ordening van kerkelijke archieven; overwegende, a. dat de zorg voor kerkelijke archieven uit administratief, juridisch en historisch gezichtspunt van groot belang moet worden geacht; b. dat het noodzakelijk wordt geacht uit overwegingen van doelmatigheid te komen tot een coördinatie in het archiefbeheer binnen onze kerken; c. dat voor het beheer en de verzorging van kerkelijke archieven, ook van plaatselijke kerken, classes enz. een zekere deskundigheid wordt vereist en dat het gebruik van de „Richtlijnen inzake de zorg van de archieven der Ned. Herv. Kerk" (uitgave Boekencentrum, Den Haag) hiervoor steun kan verlenen; d. dat voor verwezenlijking van dat doel een permanente voorlichting aan de kerken noodzakelijk is; e. dat het wenselijk is deze permanente voorlichting in handen te geven van daartoe te benoemen deputaten, die tot taak hebben de plaatselijke kerken, classes en synoden te adviseren en de samenwerking der betrokken instanties te bevorderen; ƒ. dat in het raam van het algemeen kerkelijk archief-beheer de functie van archivaris in dienst der kerken noodzakelijk wordt geacht, zowel voor het beheer van het algemeen kerkelijk archief als om deputaten in de uitvoering van hun taak bij te staan; besluit: 1. deputaten voor toezicht op het algemeen kerkelijk archief, alsmede deputaten voor de samenstelling van een handleiding voor de ordening van kerkelijke archieven, dank te zeggen voor hun arbeid; 2. het deputaatschap voor het toezicht op het algemeen kerkelijk archief en het deputaatschap voor de samenstelling van een handleiding voor de ordening van kerkelijke archieven op te heffen; 3. een aantal deputaten te benoemen voor het toezicht op het algemeen kerkelijk archief en op de organisatie van het archiefwezen binnen de Gereformeerde Kerken; 4. aan deze deputaten op te dragen: a. toe te zien op de arbeid van de archivaris, zoals die in een instructie omschreven is; b. bij de kerken het aanleggen en onderhouden van kerkelijke archieven te bevorderen en voor de uitvoering hiervan o.a. gebruik te maken van de „Richtlijnen inzake de zorg voor de archieven der Ned. Herv. Kerk", alsmede mede te werken aan een vorm van vrijwillige samenwerking tussen de deputaten en de archivarissen of scribae der plaatselijke kerken, classes, enz. c. na te gaan of buiten genoemde instanties, b.v. bij particulieren en/of overheidsinstanties nog stukken aanwezig zijn, die voor de geschiedenis van de kerk van belang geacht kunnen worden; d. een inventaris als een gestencild losbladig boekwerk uit te geven en tegen betaling ter beschikking te stellen; 5. de tegenwoordige archivaris, zolang hij nog in functie blijft, op te dragen de zorg voor de stukken van de synode Middelburg 1965/66 en het voltooien van de inventarisatie van het archief H. de Cock; 6. een archivaris te benoemen, die tot taak heeft: a. het beheer van het algemeen kerkelijk archief; b. deputaten bij te staan ten aanzien van het toezicht op en de organisatie van het archiefwezen binnen de Gereformeerde Kerken; 7. de huidige opzet van het archief in principe te handhaven en niet over te gaan tot het aanleggen van een foto-archief of van een schaduw-archief; 8. goed te keuren dat het algemeen kerkelijk archief ondergebracht blijft in een archief gebouw van het Rijk of van een burgerlijke gemeente.
176
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281) 176
Preambule in de grondwet Art. 229. Namens commissie III rapporteert ouderling J. N. Spoelstra over een brief van het hoofdbestuur van de Protestantse Unie inzake de opneming van een bepaalde preambule in de grondwet en in verband daarmee over de instelling van een vertegenwoordigend orgaan van de kerken voor advies aan de overheid in zaken van bestuur en wetgeving (A 17) (zie art. 84 en 216) (bijlage 54). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van de brief met toelichting van het bestuur van de Protestantse Unie, gelet op, het verzoek van de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid om een uitspraak van de generale synode ten aanzien van de verzoeken in genoemde brief gedaan; van oordeel, a. dat een grondwet slechts bindende rechtsregelen en geen algemene beginselverklaringen behoort te bevatten; b. dat het opnemen van een preambule in de grondwet daarom niet wenselijk moet worden geacht; c. dat een nieuw vertegenwoordigend orgaan, dat de Overheid permanent zou moeten adviseren in haar taak van bestuur en wetgeving overbodig geacht moet worden omdat de Overheid reeds beschikt over organen, die haar op haar verzoek van advies dienen; besluit: a. niet in te gaan op het verzoek van het hoofdbestuur van de Protestantse Unie hem te steunen in zijn streven de door deze Unie voorgestane preambule in de grondwet op te doen nemen; b. niet mee te werken aan de vorming van een nieuw vertegenwoordigend orgaan, dat de Overheid permanent zal hebben te adviseren in haar taak van bestuur en wetgeving. Bespreking volgt. De volgende amendementen zijn ingediend, die alle ondersteund worden: Ouderling G. van Galen stelt voor: „van oordeel" a te laten vervallen, b en c samen te voegen en dan als volgt te formuleren: „dat het opnemen van een preambule in de grondwet op zichzelf zeker gewenst is, maar dat het aan de christelijke politieke partijen dient te worden overgelaten daaraan aandacht te geven; besluit: a. het streven van het hoofdbestuur van de Protestantse Unie om een preambule in de grondwet te doen opnemen, te steunen". Ds. W. Wiersma stelt voor „van oordeel" sub a, b en c als volgt te lezen: a. dat het niet tot de bevoegdheid van de kerk behoort te bepalen of een grondwet al dan niet algemene beginselverklaringen moet bevatten; b. dat de kerk daarom noch het recht noch de plicht heeft om er bij de wetgever op aan te dringen, dat een preambule, als door de Protestantse Unie bedoeld, wordt opgenomen; c. na „geacht moet worden": „omdat de kerken reeds beschikken over organen, die de overheid op haar verzoek van advies dienen". Dr. D. Nauta stelt voor „van oordeel" a en b te vervangen door: a. dat het niet verantwoord is door middel van een preambule in de grondwet, gelijk de Protestantse Unie wenst aan te bevelen, een belijdenis op te nemen, die niet geacht kan worden instemming te vinden bij de diverse in het Nederlandse volk vertegenwoordigde geloof s- en levensbeschouwingen. De praeses geeft nu eerst het commissievoorstel „van oordeel" a en b in stemming. Dit vindt geen meerderheid in de synode. Het amendement-Van Galen wordt verworpen.
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281)
177
Het amendement-W. Wiersma („van oordeel" a en b) wordt verworpen met 31 stemmen tegen en 28 voor. Het amendement-dr. D. Nauta wordt aanvaard met 36 voor en 18 tegen. Het amendement-Wiersma („van oordeel" c) wordt aanvaard. Besluit a wordt als volgt geformuleerd: „a. niet in te gaan op het verzoek van het hoofdbestuur van de Protestantse Unie" en aan besluit c wordt toegevoegd: „c. en hiervan bericht te doen aan de Protestantse Unie". Daarna neemt de synode het voorstel aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van de inhoud van de brief met toelichting van het bestuur van de Protestantse Unie; gelet op: het verzoek van de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid om een uitspraak van de generale synode ten aanzien van de verzoeken in genoemde brief gedaan; van oordeel, a. dat het niet verantwoord is door middel van een preambule in de grondwet, gelijk de Protestantse Unie wenst aan te bevelen, een belijdenis op te nemen, die niet geacht kan worden instemming te vinden bij de diverse in het Nederlandse volk vertegenwoordigde geloofs- en levensbeschouwingen; b. dat een nieuw vertegenwoordigend orgaan, dat de overheid permanent zou moeten adviseren in haar taak van bestuur en wetgeving overbodig geacht moet worden omdat de kerken reeds beschikken over organen, die de overheid op haar verzoek van advies dienen; besluit: a. niet in te gaan op het verzoek van het hoofdbestuur van de Protestantse Unie; b. niet mee te werken aan de vorming van een nieuw vertegenwoordigend orgaan, dat de overheid permanent zal hebben te adviseren in haar taak van bestuur en wetgeving; c. hiervan bericht te doen aan de Protestantse Unie. Toespraak tot dr. P. G. Kunst Art. 230. Aan het begin van de middagvergadering houdt ds. P. Visser een toespraak, die op een bandje wordt opgenomen, tot dr. P. G. Kunst. „Wij zaten aan tafel toen we uw gesproken brief konden beluisteren. We hebben vanmorgen onze vreugde uitgesproken over het feit dat u voor uw echtgenote, voor ons en voor de kerken gespaard bent. We zijn u dankbaar voor uw woorden, die u tot ons gericht hebt en we merken, dat u meeleeft met het werk der synode en we danken u ook voor de adviezen, die u ons gaf. We kunnen begrijpen dat het u moeilijk valt niet ter synode te kunnen komen, maar wü weten dat u een en ander gelovig kunt overgeven. We zullen straks alle verzen van psalm 131 zingen, omdat deze psalm tijdens spannende dagen van grote betekenis voor u geweest is en verder beloven wij u u op de hoogte te houden van alles wat ter synode plaatsvindt. De Here zegene u en behoede u. Hartelijk gegroet van ons allen. God zij met u!" Daarna zingt de synode alle verzen van psalm 131. Doopbediening aan en avondmaalsviering van debiele en zwakzinnige personen Art. 231. Namens commissie II rapporteert ouderling mr. U. Strikwerda over een brief van de directeur en de geestelijk verzorger van „Groot Emaus" te Ermelo met vragen over doopbediening aan en avondmaalsviering van debiele en zwakzinnige personen (B II 37).
178
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281) 178
Een amendement-Visser-Van Enk om in besluit 1 de woorden „zo mogelijk in overleg met andere kerken" toe te voegen wordt aanvaard. Daarna neemt de synode het volgende besluit: De synode, kennis genomen hebbende van de inhoud van de brief van de directeur en de geestelijk verzorger van „Groot Emaus" te Ermelo (met bijlage) betreffende de doopbediening aan en avondmaalsviering van debielen en zwakzinnigen; overwegende, dat de in bedoelde brief aan de orde gestelde aangelegenheid van dien aard en van zodanig belang voor de kerken en betrokkenen is, dat nadere bestudering daarvan door een deputaatschap de aangewezen weg is te achten; besluit: 1. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub B II 8) met de opdracht de gehele materie van de doopbediening aan en avondmaalsviering van debielen en zwakzinnigen, zo mogelijk in overleg met andere kerken, in studie te nemen en terzake aan de volgende synode te rapporteren en de nodige voorstellen te doen; 2. hiervan aan adressanten bericht te geven. Afvaardiging naar de meerdere vergaderingen Art. 232. Namens de commissie ad hoe rapporteert dr. C. van der Woude inzake de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen (B II 41) (zie art. 180) (bijlage 55). De commissie doet het volgende voorstel: De synode, gehoord, de verzoeken van de particuliere synoden van Noord-Holland, Zuid-HollandWest en Zuid-Holland-Oost om revisie van of nadere studie over de beslissing van de generale synode van Middelburg inzake de afvaardiging naar meerdere vergaderingen (acta Middelburg, 1966, art. 262); overwegend, dat de loop van behandeling van dit vraagstuk een gevoel van onbevredigdheid heeft achtergelaten; van oordeel, dat het daarom niet wenselijk is deze zaak in de huidige situatie als afgedaan te beschouwen; besluit: A. in een schrijven aan de particuliere synoden een uiteenzetting van de gehele situatie te geven en hun te verzoeken zich opnieuw over een eventueel ruimere afvaardiging naar de meerdere vergaderingen te bezinnen, en aan de e.k. generale synode van hun weloverwogen gevoelen hierover kennis te geven, welke generale synode dan, rekening houdend met dit gevoelen der particuliere synoden, naar art. 59 sub 2 K.O., een definitief oordeel over deze zaak zal hebben te nemen; B. van deze beslissing mededeling te doen aan de particuliere synoden van Noord-Holland, Zuid-Holland-West en Zuid-Holland-Oost. Na bespreking zegt de praeses dat hij het element van de exegese van art. 59, lid 2, K.O. uit de bespreking en het besluit wil elimineren. Dit kan altijd via een initiatief-voorstel ter sprake komen. Er liggen nu op tafel het voorstel van de commissie en een voorstel van drs. G. Y. Vellenga c.s. om het oorspronkelijke voorstel van commissie II, rapporteur ds. A. C. van Nood, te aanvaarden. Dr. D. Nauta zegt: als er over deze zaak een uitspraak wordt gedaan, dan doen we meteen een uitspraak over de exegese van art. 59, lid 2, K.O. De probleemstelling van de praeses is volgens hem niet juist. Voor het commissievoorstel blijken 17 afgevaardigden te zijn, zodat het ver-
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281)
179
worpen is en daarna wordt het oorspronkelijke voorstel van commissie II (rapporteur ds. A. C. van Nood) met een grote meerderheid van stemmen aanvaard. Dit voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. de verzoeken van de particuliere synode van Zuid-Holland-West en van Noord-Holland om tot revisie te komen van het besluit van de generale synode van Middelburg inzake wijziging van de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen (acta art. 262, 263, 270, 430, en 475); b. het verzoek van de particuliere synode van Zuid-Holland-Oost om het vraagstuk van de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen opnieuw in behandeling te nemen; overwegende, a. dat de vraag inzake de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen op alle vergaderingen van de generale synoden, sinds de synode van Leeuwarden 1955/56 aan de orde is geweest; b. dat op de synode van Middelburg bij het nemen van een definitieve beslissing te dezer zake op wettige wijze naar de voorschriften der kerkorde is gehandeld ; c. dat voor een verzoek om revisie en het opnieuw in behandeling nemen van deze zaak geen elementen in geding zijn gebracht, die bij het doen van de uitspraak van Middelburg buiten beschouwing waren gebleven of onvoldoende waren overwogen (art. 30 K.O.) ; besluit: niet te voldoen aan de verzoeken van de particuliere synoden van Zuid-HollandWest, Noord-Holland en Zuid-Holland-Oost en haar van deze beslissing in kennis te stellen. Algemeen diakonale arbeid Art. 233. Namens commissie II rapporteert diaken R. Gosker over het rapport van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid ( E l ) . De praeses heet de deputaten J. de Vries en T. Hartsuiker, alsmede dr. J. van Klinken en drs. J. Hendriks welkom (bijlage 56). Na de bespreking neemt de synode de suggesties van deputaat J. de Vries over, zodat het tweede gedeelte van besluit 1 vervalt, 6a wordt geformuleerd zoals de deputaten dat willen en in 6c eruit gaat „met wijze zelfbeperking". Ouderling H. J. Ros stelt voor om een nieuw punt n in te lassen: „deputaten op te dragen in samenwerking met de deputaten voor de zending op de volgende generale synode het rapport zending en werelddiakonaat uit te brengen". Dit wordt aanvaard door de synode, n wordt o. Hierna neemt de synode het commissievoorstel aan. De praeses zegt de deputaten hartelijk dank voor al het werk, dat ze hebben verricht, wenst de mensen van het Algemeen Diakonaal Bureau van harte sterkte en hij hoopt dat er in de gemeente veel gewillige handen zijn. Het aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid; besluit: 1. de handelingen van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid goed te keuren, daarbij inbegrepen de financiële verantwoording over de jaren 1965 en 1966 en hen te déchargeren van hun beheer (zie art. 183); 2. deputaten te danken voor hun arbeid; 3. de herziene begroting 1967 en de begroting 1968 goed te keuren;
180
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281) 180
4. ten behoeve van deputaten voor de algemeen diakonale arbeid voor 1968 en 1969 collecten uit te schrijven (zie art. 248 en 378); 5. tenminste veertien deputaten te benoemen (zie art. 222 sub E l ) , van wie tenminste twee lid zijn van het Comité Centrale Diakonale Conferentie, en bij deze benoeming er rekening mee te houden, dat onder hen ook voorkomen personen, die door de synode zullen worden benoemd tot deputaten voor contact en overleg met de Stichting Eaad voor Gereformeerde Sociale Arbeid; 6. aan deze deputaten op te dragen: a. toezicht te houden op de werkzaamheden van het Algemeen Diakonaal Bureau en daartoe uit hun midden tenminste drie personen te benoemen als college van toezicht, dat een nauw contact onderhoudt met de directeur van het bureau; b. goede samenwerking over en weer te bevorderen met de deputaten voor de diakonale arbeid vanwege de particuliere synoden en de classes; c. voort te gaan met het houden van contact met instellingen en organen wier activiteiten van bijzondere betekenis zijn voor het diakonale werk; d. bijzondere aandacht te geven aan de ontwikkeling van het diakonale jaar; e. namens de kerken als contactorgaan voor diakonale zaken bij de overheid op te treden; ƒ. in onvoorziene gevallen van bijzondere nood door hen noodzakelijk bevonden steunacties, uit en door de kerken, op gang te brengen, te coördineren en de ingezamelde gelden te besteden, een en ander eventueel in samenwerking met andere deputaatschappen, die krachtens hun opdracht met bedoelde nood van doen hebben; g. zowel de kerken van voorlichting en advies te dienen ten aanzien van te houden collecten of het verstrekken van giften aan instellingen, die bepaalde maatschappelijke noden lenigen of bestrijden, als bedoelde instellingen van dienst te zijn bij de bundeling van tot de kerken te richten verzoeken als hierboven genoemd ; h. het contact ten aanzien van diakonale zaken met de Christelijke Gereformeerde Kerken en met de Nederlandse Hervormde Kerk zoveel mogelijk te onderhouden ; i. deel te nemen aan het Protestants Overleg Maatschappelijk Werk en aan het Protestants Centrum voor Maatschappelijk Werk onder voorwaarde, dat het P.O.M. geen overlegorgaan wordt van het ambtelijk diakonaat; j. ten aanzien van de wereldhulpactie: 1. alle goede middelen aan te wenden om zoveel mogelijk gegevens te verzamelen omtrent de aard en de omvang van de noden van vluchtelingen, verdrukten en bewoners van de ontwikkelingsgebieden en gebieden, die door rampen getroffen worden; 2. de kerken zo goed mogelijk van voorlichting te blijven dienen omtrent deze noden; 3. het contact en overleg en waar mogelijk de samenwerking met de desbetreffende organen van de Wereldraad van Kerken, evenals de met deze raad samenwerkende instanties, voort te zetten; 4. het contact en overleg en waar mogelijk de samenwerking met de Gereformeerde Oecumenische Synode en de bij haar aangesloten kerken te bevorderen; 5. de kerken op te wekken collecten te houden en giften te verstrekken tot leniging van bedoelde noden; 6. van de ingekomen giften uitkeringen te doen voor doeleinden, welke naar hun oordeel daarvoor in aanmerking komen; k. namens haar legaten, erfstellingen en schenkingen ten gunste van algemene of bijzondere diakonale doeleinden in het kader van hun opdracht te aanvaarden; l. al die werkzaamheden te verrichten, welke in het belang zijn van een goede ontwikkeling van het diakonaat;
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281)
181
m. goedkeuring te hechten aan de richtlijnen, gesteld aan de beleidscommissie voor zending en werelddiakonaat; n. in samenwerking met de deputaten voor de zending op de volgende generale synode het rapport zending en wereld-diakonaat uit te brengen; 0. van hun handelingen en van hun beheer verantwoording te doen aan de eerstvolgende generale synode (zie art. 228). Archief Art. 234. Namens commissie II rapporteert ds. D. van Enk over het rapport van de archivaris, het rapport van de deputaten voor toezicht op het algemeen kerkelijk archief en het rapport van de deputaten voor de samenstelling van een handleiding voor de ordening van de kerkelijke archieven (A 1, 3 en 4) (zie art. 228) (bijlage 53 A, B, C en D). De commissie stelt voor: 1. d, e en ƒ van „overwegende" te schrappen; 2. het voorgestelde besluit 4a te laten vervallen en een nieuw a ervoor in de plaats te stellen, dat als volgt luid: „een onderzoek in te stellen bij kerken en classes en particuliere synoden, zodat duidelijk wordt hoe het staat met de archieven en op grond daarvan de volgende synode van advies te dienen inzake de te nemen maatregelen". 3. een nieuw b: „in de tijd tot de volgende synode die maatregelen te nemen, die nodig zijn voor een goede verzorging van het algemeen archief, binnen het kader van de begroting"; (4b wordt 4c, 4c wordt 4d, 4d wordt 4e, 6 vervalt, 7 wordt 6, 8 wordt 7). De synode gaat met deze voorstellen akkoord, nadat 4e als volgt is geformuleerd: „een inventaris als een losbladig boekwerk zo voordelig mogelijk uit te geven en tegen betaling ter beschikking te stellen". Een amendement van ouderling J. P. C. Boodt, dr. A. Kruyswijk en ds. F. J. Scholten om een gedrukte inventaris te doen uitgeven, wordt verworpen. Het door de synode aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, hennis genomen hebbende van de rapporten, resp. van de archivaris, van deputaten voor toezicht op het algemeen kerkelijk archief en van de deputaten voor de samenstelling van een handleiding voor de ordening van kerkelijke archieven; overwegende, a. dat de zorg voor kerkelijke archieven uit administratief, juridisch en historisch gezichtspunt van groot belang moet worden geacht; b. dat het van betekenis is uit overwegingen van doelmatigheid te komen tot een coördinatie in het archiefbeheer binnen onze kerken; c. dat voor het beheer en de verzorging van kerkelijke archieven, ook van plaatselijke kerken, classes enz. een zekere deskundigheid wordt vereist en dat het gebruik van de „richtlijnen inzake de zorg voor de archieven der Nederlandse Hervormde Kerk" (uitgave Boekencentrum, Den Haag) hiervoor steun kan verlenen ; besluit: 1. deputaten voor toezicht op het algemeen kerkelijk archief, alsmede deputaten voor de samenstelling van een handleiding voor de ordening van kerkelijke archieven dank te zeggen voor hun arbeid; 2. het deputaatschap voor de samenstelling van een handleiding voor de ordening van kerkelijke archieven op te heffen; 3. een aantal deputaten te benoemen voor het toezicht op het algemeen kerkelijk archief (zie art. 223 sub A 2 ) ; 4. aan deze deputaten op te dragen: a. een onderzoek in te stellen bij kerken, classes en particuliere synoden, opdat
182
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281) 182
duidelijk worde hoe het staat met de archieven, en op grond daarvan de volgende synode van advies te dienen inzake de te nemen maatregelen; b. in de tijd tot de volgende synode die maatregelen te nemen, die nodig zijn voor de verzorging van het algemeen archief binnen het kader van de begroting; c. bij de kerken het aanleggen en onderhouden van kerkelijke archieven te bevorderen en voor de uitvoering hiervan (o.a.) gebruik te maken van de „richtlijnen inzake de zorg voor de archieven der Nederlandse Hervormde Kerk", alsmede mede te werken aan een vorm van vrijwillige samenwerking tussen de deputaten en de archivarissen of scribae der plaatselijke kerken, classes enz.; d. na te gaan of buiten genoemde instanties, b.v. bij particulieren en/of overheidsinstanties nog stukken aanwezig zijn, die voor de geschiedenis van de kerk van belang geacht kunnen worden; e. een inventaris als een losbladig boekwerk zo voordelig mogelijk uit te geven en tegen betaling ter beschikking te stellen; 5. de tegenwoordige archivaris, zolang hij nog in functie blijft, op te dragen de zorg voor de stukken van de synode van Middelburg 1965/66 en het voltooien van de inventarisatie van het archief H. de Cock; 6. de huidige opzet van het archief in principe te handhaven en niet over te gaan tot het aanleggen van een foto-archief of van een schaduw-archief; Voorlichtingsvergaderingen Art. 235. Namens de commissie ad hoe vraagt de praeses de goedkeuring van de synode om in plaats van één voorlichtingsvergadering verschillende regionale te houden. Dit heeft het grote voordeel dat veel meer afgevaardigden van commissies van beheer c.q. van kerkeraden voorgelicht kunnen worden. De synode gaat hiermee akkoord. Deconstitutionalisatie financiële verhouding tussen staat en kerk en de processievrijheid Art. 236. Namens commissie II rapporteert ouderling J. N. Spoelstra over een brief van mr. dr. J. Donner te 's-Gravenhage, afgevaardigde in het C.I.O., waarin hij verzoekt om het oordeel van de synode over een bij het C.I.O. ingediende nota met betrekking tot de deconstitutionalisatie van de financiële verhouding tussen staat en kerk en de processievrijheid (A 24) (bijlage 57). De rapporteur doet eerst namens dr. J. Donner enige vertrouwelijke mededelingen. Dr. D. Nauta zegt: het is jammer dat de aangelegenheid waarover in dit rapport gesproken wordt niet op de septemberzittingen afgedaan kon worden, want de zienswijze van onze kerken had vóór 1 januari 1968 aan de minister bekend moeten zijn. C.I.O.-deputaten hebben evenwel de minister op de hoogte gebracht van hun zienswijze. Wij behoeven er dus nu niet zoveel aandacht aan te besteden. De in het C.I.O. samenwerkende kerken en de Rooms Katholieke Kerk gaan akkoord met de deconstitutionalisatie van de thans in het 8ste hoofdstuk van de grondwet geregelde financiële verhouding van kerk en staat. Als er een grondwetswijziging komt, dan komen ook vanzelf daarbij ter sprake de kwesties, die nu in het rapport-Van Walsum staan. De praeses zegt, dat hij aan dr. Donner heeft meegedeeld, dat in september bleek, dat de gedachtengang van de synode wel in overeenstemming was met die van de C.I.O.-deputaten. Na bespreking neemt de synode het voorstel van de commissie aan, nadat een kleine wijziging is aangebracht. Twee afgevaardigden zijn tegen. Dit besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van mr. dr. J. Donner te 's-Gravenhage, houdend het verzoek om het
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281)
183
oordeel van de synode over een bij het C.I.O. ingediende nota m.b.t. de „deconstitutionalisatie" van de financiële betrekkingen tussen de staat en de kerken inzake de eredienst en het processieverbod; overwegende, a. dat in de proeve van een nieuwe grondwet voorgesteld wordt de regeling van de financiële verhouding van kerk en staat inzake de eredienst en de regeling van de openbare godsdienstoefening binnen en buiten gebouwen en besloten plaatsen over te brengen van de grondwetgever naar de gewone wetgever, zulks echter — door additionele artikelen van de proeve — in dezer voege, dat de tegenwoordige regelingen met betrekking tot beide onderwerpen, gehandhaafd worden, zolang de wetgever daarin geen wijziging heeft gebracht; b. dat tegen deze overbrenging in dier voege geen overwegende bezwaren behoeven te bestaan; c. dat een nieuwe regeling van de financiële verhouding tussen de staat en de kerk inzake de eredienst moet inhouden o.m. een gelijke rechtsbehandeling voor alle kerken en dat een nieuwe regeling voor godsdienstoefening buiten en binnen gebouwen en besloten plaatsen alleen een verbod mag inhouden, indien dit ter handhaving van de openbare orde en rust vereist is; besluit: instemming te betuigen met het advies van de afgevaardigden van de deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid in het C.I.O. betreffende de voorgestelde deconstitutionalisatie van de bepalingen inzake de financiële verhouding van kerk en staat inzake de eredienst en inzake het houden van openbare godsdienstoefening binnen en buiten gebouwen en besloten plaatsen (thans art. 185 en art. 184 2e lid der grondwet). Recreatie Art. 237. Namens commissie VII rapporteert ds. C. H. Appelo over het rapport van de deputaten voor het recreatievraagstuk; over een brief van deze deputaten, waarbij zij toezenden de door hen opgestelde brochure „De kerk in uw vakantie"; over een andere brief van hen, waarin zij machtiging vragen om zorg te dragen voor het gezamenlijk met andere kerken aanbrengen van aankondigingsborden voor kerkdiensten langs de grote wegen, speciaal in vakantiecentra; en over een brief van hen inzake de interkerkelijke stichting (J 5, 14, 19 en 38) (zie art. 118 en 217) (bijlage 24). Ds. Appelo zegt dat de commissie van oordeel is dat prealabel is of stuk J 38 wel in behandeling genomen kan worden op deze synode. De praeses zegt: Het moderamen is van oordeel dat stuk J 38 eigenlijk onontvankelijk is, maar omdat de zaak van de recreatie toch aan de orde kwam, heeft hij het stuk wel op het agendum geplaatst. Dr. Nauta zegt: Als zodanig is er geen bezwaar tegen om J 38 onontvankelijk te verklaren, maar natuurlijk mag een synode op een genomen besluit terugkomen. Hierna stelt de praeses de vraag aan de synode: Vindt u het goed, dat het stuk onontvankelijk verklaard wordt? Alle leden zijn ervóór. Na de bespreking aanvaardt de synode het voorstel van de commissie. De praeses wenst de deputaten van harte sterkte toe voor de geweldige taak, die zij hebben. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor het recreatievraagstuk; overwegende, 1. dat voortgaande bezinning op het terrein der recreatie nodig is, ook vanwege het kerkverband;
184
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281) 184
2. dat t.a.v. kerk en recreatie overleg en samenwerking met andere kerken en niet-kerkelijke instanties wenselijk is; 3. dat de verantwoordelijkheid voor het treffen van maatregelen om de kerk op het terrein van de recreatie haar taak in het brengen van het evangelie te doen vervullen in de eerste plaats ligt bij de kerkeraden, waarbij deze, voorzover zij niet in de behoefte kunnen voorzien, een beroep dienen te doen op de meerdere vergaderingen ; 4. dat bij de kerken echter behoefte kan bestaan aan voorlichting en advies; besluit: I. de handelingen van de deputaten goed te keuren en hen dank te zeggen voor hun arbeid; II. de kerkeraden aan te sporen: a. aandacht te schenken aan de ontwikkeling der recreatie en met name die in hun ressort en daarbij na te gaan: 1. voorzover nog nodig, of en zo ja, welke maatregelen er genomen moeten worden om de kerk haar taak in het brengen van het evangelie te doen vervullen; 2. welke voorzieningen hiervoor noodzakelijk zijn; b. voorzover zij niet zelf de nodige voorzieningen kunnen treffen allereerst een beroep te doen op — of advies te vragen aan — de meerdere vergaderingen; c. haar leden op te wekken de recreanten zo nodig behulpzaam te zijn met het geven van voorlichting of het verlenen van diensten; III. opnieuw deputaten te benoemen (zie art. 223 sub C 3) en hierin tenminste op te nemen twee vertegenwoordigers van de deputaten voor de evangelisatie, één vertegenwoordiger van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid en één vertegenwoordiger van de deputaten „Kerkopbouw" en aan deze deputaten op te dragen: a. zich blijvend op de hoogte te stellen van de ontwikkeling van de vrijetijdsbesteding en van de verblijfsrecreatie in de open lucht in het bijzonder; b. zich in aansluiting aan vorige uitgebrachte rapporten verder te bezinnen op de roeping van de kerken, het kerkverband en de kerkleden te dezen; bovendien een onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een zakelijke regeling voor die kerken in de recreatiegebieden, die tengevolge van de komst en het vertrek van recreanten voor extra lasten komen te staan en eventueel met voorstellen dienaangaande te komen; c. na te gaan of en op welke wijze verbetering kan of moet worden aangebracht in de voorlichting omtrent de recreatie in ons land en daarbij, zo mogelijk, samen te werken met andere kerken, met op dit terrein werkende christelijke organisaties en met andere dienstverlenende organisaties; d. mede te werken aan een goede voorlichting omtrent aanwezige reformatorische kerken in het buitenland en daarbij contact op te nemen met andere kerken en/of met op dit terrein werkende christelijke — en eventueel andere dienstverlenende organisaties; e. mede te werken aan het „opvangen" van buitenlandse kerkgangers in ons land in overleg met andere kerken en/of op dit terrein werkende christelijke — en eventueel andere dienstverlenende organisaties, zowel hier te lande als in het buitenland; ƒ. kerken, die hieraan behoefte hebben, van voorlichting en advies te dienen; g. mede te werken aan de totstandkoming van een landelijk overlegorgaan inzake kerk en recreatie, waarin de Gereformeerde Kerken worden vertegenwoordigd door tenminste één vertegenwoordiger van deputaten voor het recreatievraagstuk, één van de deputaten voor de evangelisatie, één van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid en één van de deputaten „Kerkopbouw"; h. mede te werken met andere kerken aan de plannen tot het aanbrengen van uniforme aankondigingsborden van de kerkdiensten langs de grote wegen, speciaal in recreatiecentra, onder voorbehoud dat definitieve goedkeuring eerst kan ge-
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281)
185
geven worden nadat de nu nog niet te overziene kosten, die één en ander met zich zullen brengen, nauwkeurig bekend zijn en door de synode zijn aanvaard; i. omtrent de door hen verrichte arbeid schriftelijk verslag uit te brengen aan de eerstvolgende daartoe aangewezen generale synode (zie art. 223); IV. aan deputaten een bedrag van ƒ 2.500,— voor het jaar 1968 en ƒ 3.500,— voor 1969 (zie art. 248 en 378) beschikbaar te stellen, welke bedragen ten laste van het F.A.K.A. worden gebracht, zulks ten behoeve van secretariaatswerkzaamheden in verband met hun opdracht en ten behoeve van de kosten, verbonden aan de arbeid van het Interkerkelijk Overlegorgaan. Examen J. van Veen Art. 238. Namens commissie VI rapporteert dr. O. C. Broek Roelofs over een brief van de hoogleraren van de theologische faculteit van de Vrije Universiteit en de Theologische Hogeschool, waarin meegedeeld wordt dat overeenkomstig de bepaling in art. 29 van de acta van de synode van Leeuwarden 1920 geëxamineerd werd Jan van Veen te Hendrik Ido Ambacht (A 25). Het voorstel van de commissie wordt aangenomen en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van de hoogleraren van de theologische faculteit van de Vrije Universiteit en de Theologische Hogeschool inzake een examen, overeenkomstig de bepalingen in art. 29 van de acta van de synode van Leeuwarden 1920, afgelegd door Jan van Veen te Hendrik Ido Ambacht; besluit: de hoogleraren, die het examen hebben afgenomen, te danken voor de arbeid, die zij op verantwoording van de generale synode hebben verricht. Oecumenisch Centrum te Brussel Art. 239. Namens commissie V rapporteert drs. K. G. Idema over het rapport van de deputaat-vertegenwoordiger in de „Raadgevende commissie der kerken voor de Europese Gemeenschappen" te Brussel (I 4). Nadat in de volgorde van de voorgestelde besluiten enige wijziging is aangebracht, wordt het voorstel van de commissie aangenomen. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van haar vertegenwoordiger in de raadgevende commissie der kerken voor de Europese Gemeenschappen te Brussel en van de verdere door hem verstrekte gegevens; b. het rapport terzake van de synodale commissie; overwegende, dat het van belang is en verantwoord lijkt dat onze kerken aan het werk van deze raadgevende commissie willen blijven deelnemen; besluit: a. aan dr. A. Kouwenhoven dank te zeggen voor zijn arbeid als deputaat ad hoe; b. opnieuw een vertegenwoordiger aan te wijzen, die namens onze kerken in de raadgevende commissie der kerken voor de Europese Gemeenschappen te Brussel zitting zal nemen (zie art. 222 sub 1 4 ) ; c. hem op te dragen aan het werk van deze commissie als vertegenwoordiger van de Gereformeerde Kerken deel te nemen en over dit werk aan de volgende daarvoor aangewezen synode een rapport uit te brengen met een gemotiveerd advies betreffende verdere deelneming van de Gereformeerde Kerken; d. aan de penningmeester van de genoemde raadgevende commissie te berichten, dat onze kerken bereid zijn voor het werk van deze commissie voor de jaren 1968 en 1969 jaarlijks een bedrag van ƒ 3.000,— ter beschikking te stellen; dit laatste onder voorbehoud (zie art. 248 en 378).
186
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281) 186
Beroepingswerk Art. 240. Commissie II legt het definitieve besluit inzake het beroepingswerk (C 3) (zie art. 55 en 171) op de tafel van de synode (bijlage 9). De synode aanvaardt de tekst, die als volgt luidt: De synode, "kennis genomen hebbende van een brief van de classis Dordrecht, waarin gewaagd wordt van de moeilijkheden in verband met het tegenwoordige predikantentekort en verschillende suggesties worden gedaan om daaraan tegemoet te komen; overwegende, 1. dat de bedoelde moeilijkheden in de komende jaren wellicht nog zullen toenemen en dat elke zinvolle suggestie dient te worden aangegrepen om die moeilijkheden zoveel mogelijk te helpen overwinnen; 2. dat in dezen zeker rekening moet worden gehouden met het apostolisch vermaan niet slechts op eigen belang, maar ook op het belang van anderen te letten; 3. dat veelvuldiger combinatie van kleine kerken als de goede wil daartoe aanwezig is, binnen het kader van de mogelijkheden valt; 4. dat het wellicht mogelijk is in sommige grotere gemeenten de predikantswijken te vergroten zonder echter de betreffende wijkpredikanten te zwaar te belasten en zonder dat de opbouw van de gemeente wordt geschaad — waarvoor in het rapport enige suggesties worden gedaan; besluit: 1. de kerken te wijzen op de mogelijkheden om tegemoet te komen aan het nog toenemende tekort aan predikanten, door waar dit mogelijk en verantwoord is, maatregelen te nemen, zoals in overweging 3 en 4 worden aanbevolen; 2. in aansluiting bij de aanbeveling en het verzoek van de synode van Groningen 1963/64, acta art. 271 sub 1 b, de classikale vergaderingen te verzoeken, via haar deputaten voor hulpbehoevende kerken en haar kerkvisitatoren, de kerken voortdurend op eventuele mogelijkheden in de ene of andere richting te wijzen en desgevraagd de kerken in haar ressort behulpzaam te zijn bij het zoeken van de oplossing van zich in dezen concreet voordoende vragen en moeilijkheden; 3. de instructie van de generale deputaten voor hulpbehoevende kerken in dier voege te wijzigen, dat in de bepaling, dat als regel kerken beneden het zielental van 250, die een predikant voor zich alleen wensen, financieel niet zullen worden gesteund — zie de acta van de synode van Middelburg 1965/66, art. 432 sub 116 — het getal van 250 wordt verhoogd tot 300; 4. dit besluit, met het rapport terzake, ter kennis te brengen van alle kerken en de classis Dordrecht te danken voor haar suggesties. Zij, die onze kerken verlaten of daarin wensen te worden opgenomen Art. 241. Namens commissie I rapporteert dr. F. L. Bos over een brief van de particuliere synode van Zuid-Holland-West, waarin aandacht gevraagd wordt voor de herderlijke zorg ten aanzien van hen, die onze kerken verlaten of daarin wensen te worden opgenomen (C 8) (bijlage 58). Na de bespreking dient ds. C. van Ommen een amendement in om besluit 3 te laten vervallen. Dit amendement wordt verworpen. Nadat het voorstel van de commissie hier en daar iets is gewijzigd, wordt dit aanvaard. Het luidt als volgt. De synode, kennis genomen hebbende van een adres van de particuliere synode van Zuid-Holland-West en de classis Delfland ten aanzien van hen die onze kerken verlaten of daarin wensen te worden opgenomen; overwegende, 1. dat bij z.g. overgang van de ene kerkelijke gemeenschap naar de andere een
Zitting van woensdag, 10 januari 1968 (art. 245)
187
als regel door de kerk van herkomst verstrekt officieel doopbewijs noodzakelijk is; 2. dat het aanbeveling verdient, bij zulke overgangen over en weer de volledige gegevens van de officiële kerkelijke stand door te geven; 3. dat het in sommige gevallen wenselijk kan zijn, over en weer nadere inlichtingen aangaande diegenen die overgaan te vragen en te geven, uiteraard zonder ooit het ambtsgeheim te schenden; besluit: 1. de kerkeraden te wijzen op de in overweging sub 1 tot 3 genoemde goede regels voor het interkerkelijk „grensverkeer"; 2. de kerkeraden op te wekken zonodig en mogelijk dienaangaande in (nader) overleg te treden met andere kerkgemeenschappen ter plaatse; 3. de kerkeraden te verzoeken er met zorg op toe te zien, dat niemand die wenst over te komen, wordt ingeschreven, dan nadat men zich vergewist heeft, dat de kerkgemeenschap die verlaten wordt, van de betreffende overgang op de hoogte is gesteld; 4. van dit besluit afzonderlijk kennis te geven aan de particuliere synode van Zuid-Holland-West en de classis Delfland. Art. 242.
Hierna gaat de synode in comité-generaal.
Comité-zitting
Zitting van woensdag 10 januari 1968 Hulpbehoevende kerken Art. 245. Namens commissie IV rapporteert ds. W. Wiersma over het rapport van de deputaten voor hulpbehoevende kerken (F 1) (bijlage 59a en b). De praeses wijst erop, dat ter gelegenheid van de behandeling van het F.A.K.A.rapport het besluit genomen is (zie art. 196 punt 6) vooralsnog niet over te gaan tot generale financiering van steun aan hulpbehoevende kerken. Dus wij kunnen over de financiële kant van de zaak geen beslissing nemen. Hierna geeft de praeses in stemming het door de commissie voorgestelde besluit 6 van voorstel A, voor de jaren 1968 en 1969 uit het F.A.K.A. bedragen beschikbaar te stellen tot dekking van de uit de opdracht volgende noodzakelijke uitgaven, op grond van de ingediende begrotingen. 26 leden zijn vóór, 32 leden tegen, 4 hebben zich onthouden. Bijgevolg heeft de generale synode in principe gekozen voor de generale financiering. Dit komt dan in maart 1968 weer terug wanneer de begroting voor 1968 vastgesteld moet worden (zie art. 378 sub 15). Voorstel B van de commissie is dus aanvaard, met uitzondering van „besluit" sub II. Besluit A en B luiden aldus: A. De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor hulpbehoevende kerken; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren en hen te danken voor hun arbeid; 2. hun décharge te verlenen voor het gedurende 1965 en 1966 gevoerde financiële beheer (zie art. 183); 3. dertien deputaten (met secundi) te benoemen (zie art. 222 sub F 1) en hun op te dragen: a. financiële steun te verlenen aan de particuliere synoden tot zodanige omvang dat daaruit de voor de hulpbehoevende kerken in het desbetreffende ressort vast-
188
Zitting van dinsdag, 9 januari 1968 (art. 280—281) 188
gestelde uitkeringen kunnen worden voldaan, en bij de vaststelling van deze steun de volgende regelen toe te passen: aa. geen steun zal worden verleend ten behoeve van kerken met een zielental beneden 300, tenzij de desbetreffende kerk een combinatie heeft aangegaan met een andere kerk dan wel een regeling heeft getroffen, waarbij haar predikant voor een gedeelte van zijn tijd aan een andere gemeente is afgestaan of op andere wijze heeft bereikt, dat slechts een redelijk te achten gedeelte van het traktement e.a. ten laste van haar rekening komt; bb. van het sub aa gestelde kan slechts worden afgeweken voor een door generale deputaten te bepalen termijn, indien deze deputaten — mede op grond van de verklaringen van de desbetreffende classis en particuliere synode — tot de overtuiging zijn gekomen, dat een combinatie of een regeling als hierboven bedoeld (nog) niet mogelijk is; het ontstaan van een predikantsvacature zal daarbij een beëindiging van de termijn inhouden, zodat alsdan voortzetting van steun eerst na hernieuwd onderzoek kan plaats hebben; cc. geen steun, althans slechts verminderde steun, worde verleend ten behoeve van kerken, voor welke de gemiddelde bijdragen van de leden voor kerkelijke arbeid — zoals deze blijken uit de statistische gegevens van het A.K.B. — lager liggen dan het gemiddelde in het desbetreffende ressort, tenzij hiervoor gegronde redenen zijn; dd. over de door de particuliere synoden ingediende steunaanvragen worde slechts beslist, voorzover deze vergezeld gaan van: 1. financiële stukken van de kerken op welke de steunaanvragen betrekking hebben (begroting voor het subsidiejaar, rekening van baten en lasten over en balansopstelling per het einde van het voorgaande jaar), zonodig door de particuliere synoden uit eigen beweging dan wel op verzoek van generale deputaten ingediend, voorzien van toelichtingen en/of adviezen; 2. voor wat betreft de kerken van minder dan 300 zielen: een door de desbetreffende kerkeraad, door de classis goedgekeurde taakomschrijving van de predikant, waaruit genoegzaam blijkt, dat de omvang van diens werkzaamheden, gelet zowel op het zielental alsook op zijn bijzondere taken, voldoet aan de door de generale deputaten toe te passen normen; b. voor het overige bij de steunverlening vooralsnog aan te sluiten bij de tot nu toe bij de particuliere ressorten bestaande gedragsregels, voorzover deze gemeenschappelijk zijn, en de volgende synode voorstellen te doen omtrent nadere precisering van de steunnormen; c. rapport uit te brengen van hun handelingen en verantwoording af te leggen van hun financieel beheer aan de daarvoor aangewezen synode (zie art. 223). 4. in afwijking van de algemene opdracht te bepalen, dat de steunaanvragen van de Gereformeerde Kerken in België beoordeeld zullen worden door de generale deputaten voor de Evangelisatie in België en dat de generale deputaten voor hulpbehoevende kerken deze aanvrage slechts zullen hebben te toetsen aan de algemene beginselen van de steunverlening, de billijkheid en de budgetaire mogelijkheden; 5. in afwijking van de algemene opdracht te bepalen, dat de steunaanvragen van de Gereformeerde Kerken in Noord-Brabant en Limburg beoordeeld worden door de deputaten voor Evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg; dat deze deputaten jaarlijks aan de generale deputaten voor hulpbehoevende kerken een inzicht zullen verschaffen in de aard van de bij hen ingediende steunaanvragen, daarbij onderscheidend de typische kosten voor de evangelisatie en die van de eigenlijke hulpbehoevendheid, dat de steunverlening uit hoofde dezer in overleg van beide deputaatschappen tot stand zal komen, en dat daarbij in rekening dient te worden gebracht wat voor deze kerken in haar overwegend rooms-katholieke omgeving noodzakelijk is;
Zitting van woensdag, 10 januari 1968 (art. 245)
189
B. De synode, kennis genomen hebbende van het advies van de deputaten voor hulpbehoevende kerken betreffende de vraag of, en zo ja, waarom het gewenst is over te gaan tot een volledige centralisatie van de steunaanbieding uit de generale kas voor hulpbehoevende kerken, en het advies van haar commissie ad hoe; overwegende, dat de bestaande regeling voor hulpverlening aan hulpbehoevende kerken niet aan de eisen van billijkheid voldoet, met name ten aanzien van de verdeling van de financiële lasten, die uit deze hulpverlening voortvloeien; van oordeel, a. dat bij het bieden van steun aan hulpbehoevende kerken zoveel mogelijk volgens algemene normen dient te worden gehandeld; b. dat de financiële lasten, voortvloeiende uit de verplichtingen t.a.v. de hulpbehoevende kerken zo gelijkelijk mogelijk over alle kerken en ressorten moeten worden verdeeld; besluit: I. de steunverlening aan de hulpbehoevende kerken als volgt te organiseren: 1. deputaten van de generale synode bepalen aan de hand van door haar vastgestelde normen aan welke kerken steun zal worden geboden en, nadat zij advies hebben gevraagd van deputaten voor hulpbehoevende kerken van de classes en particuliere synoden, waaronder de betrokken kerken ressorteren, hoe groot die steun zal zijn; 2. deputaten van de generale synode bepalen aan de hand van de ingediende verzoeken van de kerken om financiële hulp, hoe groot het totale bedrag van deze hulp is; 3. aan de hand van de voor het F.A.K.A. geldende quotatie wordt bepaald hoe groot het deel van het totaal is, dat door elke particuliere synode moet worden opgebracht; 4. deputaten voor hulpbehoevende kerken van de particuliere synoden bepalen aan de hand van de geldende betrekkingscijfers, hoe groot het aantal van elke classis is; 5a. deputaten van de particuliere synoden keren aan de deputaten van de classes de benodigde bedragen uit; b. indien het door deputaten van de particuliere synode aan bedragen ontvangen bedrag hoger is dan het bedrag, dat binnen hun ressort moet worden uitgekeerd, dragen zij het meerbedrag af aan de deputaten van de generale synode; c. indien het door deputaten van de particuliere synode uit te keren bedrag hoger is dan het bedrag van de bijdragen van de classes, zullen zij dit meerbedrag ontvangen uit de kas van deputaten van de generale synode, die gevuld wordt met de sub 5b bedoelde bedragen; II. haar deputaten voor hulpbehoevende kerken te machtigen volgens de sub I genoemde regeling steun te bieden in 1969 en volgende jaren. (Aangehouden tot maart 1968, zie art. 378, „besluit" sub 16.) Generale kas voor predikantstraktementen Art. 246. Namens commissie VI rapporteert ouderling Chr. de Bruin over de nota van ds. W. Wiersma (zie art. 51) ( K 9, 11, 13, 18, 21) (bijlage 60a, b en c). Na de bespreking aanvaardt de synode het commissievoorstel, dat als volgt luidt: De synode, gelet op: de ingekomen brieven van de particuliere synode van Friesland (N.G.), de classes Drachten, Ommen en Zutphen en de kerk van Puttershoek met verzoeken tot instelling van een generale kas voor de predikantstraktementen, geheel of gedeeltelijk;
190
Zitting van dinsdag,
9
januari 1968 (art.
280—281) 190
overwegende, dat deze verzoeken verband houden met financiële moeilijkheden, die bij vele, hoofdzakelijk kleine, kerken bestaan; dat de instelling van een generale kas deze moeilijkheden niet zou opheffen en nieuwe moeilijkheden zou veroorzaken; dat voor de oplossing van financiële moeilijkheden inzake predikantstraktementen verwezen moet worden naar de deputaten voor hulpbehoevende kerken; besluit: a. aan de verzoeken tot het instellen van een generale kas voor de predikantstraktementen niet te voldoen; b. kerken met financiële moeilijkheden inzake predikantstraktementen te verwijzen naar de deputaten voor hulpbehoevende kerken; c. hiervan mededeling te doen aan de particuliere synode van Friesland (N.G.), de classes Ommen, Drachten en Zutphen en de kerk van Puttershoek. Kerk en Jeugd Art. 247. Namens commissie I rapporteert ds. G. van Andel over het rapport van de deputaten voor kerk en jeugd (J 2) (bijlage 61a en b). De praeses heet welkom de deputaten mejuffrouw M. F. A. C. Weijland, ds. W. van der Linden en ds. K. A. Schippers. Na de bespreking zegt de praeses dat er drie amendementen zijn binnengekomen. Allereerst één van ouderling M. Weima. Hij wil lezen vóór het besluit: „overwegende, dat het in het bijzonder in onze tijd de roeping der kerken is om de jeugd der kerk te doen leven in de vreze des Heren". Het amendement wordt verworpen met 25 vóór, 30 tegen en 5 onthoudingen. Een amendement van ouderling S. Landheer om de voorstellen van de deputaten als besluiten over te nemen met de toevoeging aan punt 2 „dat jongeren en een socioloog deel uit zullen maken van deze deputaten" en punt 3d te vervangen door samenvoeging van de punten h en i uit het commissierapport; het punt g te vervangen door punt j van het commissierapport, wordt niet voldoende ondersteund. Een amendement van dr. O. C. Broek Roelofs om aan 3h toe te voegen „daarbij de plaatselijke kerken op te wekken na te gaan hetgeen daarover in eigen omgeving regionaal en plaatselijk aan de orde is" wordt door de synode aanvaard. Verder besluit de synode punt d, „een gesprek aan te vragen met organisaties op het terrein van het christelijk voortgezet onderwijs om uiting te kunnen geven aan de zorg der kerk voor het christelijk karakter van dat onderwijs en de vraag aan de orde te kunnen stellen of blijvend contact tussen kerk en christelijk voortgezet onderwijs, zowel landelijk als plaatselijk, vruchtbaar en mogelijk is", te schrappen, zodat e d wordt, f e enz. Daarna wordt het voorstel van de commissie aanvaard. De praeses dankt de deputaten voor al het werk, dat ze verricht hebben en spreekt de hoop uit dat de opdracht, die hen nu verstrekt is, heilzaam mag zijn voor onze kerken. Het door de synode genomen besluit luidt aldus: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor kerk en jeugd; besluit: 1. deputaten te danken voor hun arbeid; 2. opnieuw een aantal deputaten voor kerk en jeugd te benoemen (zie art. 222 sub C 1), onder wie enkele jongeren en een socioloog; 3. aan deze deputaten op te dragen: a. zich nader te beraden over de verbindingen en de taakverdeling tussen het deputaatschap voor kerk en jeugd en het gereformeerd jeugdwerk; en daarbij
Zitting van woensdag, 10 januari 1968 (art. 248)
191
ook aandacht te schenken aan de critische functie, die de kerk t.a.v. alle samenlevingsverbanden heeft uit te oefenen; b. hetzelfde te doen ten aanzien van de verhoudingen tot andere deputaatschappen der synode, die met dezelfde vragen bezig zijn, en met die deputaatschappen contact op te nemen over mogelijke integratie; c. contact op te nemen met de werkgroep voor catechese om gezamenlijk te zoeken naar doelmatig, eventueel gedifferentieerd catechetisch onderwijs; d. namens de kerken deel te nemen aan het gesprek tussen de Gereformeerde Jeugdraad en de Hervormde Jeugdraad met betrekking tot de vormingsinstituten voor bedrijfsjeugd; e. over die vorming van bedrijfsjeugd contact op te nemen met deputaten voor kerk en bedrijfsleven en in dat contact met name aan de orde te stellen de verhouding tussen kerk en christelijke maatschappelijke organisaties in dezen; ƒ. de mogelijkheid van het in kaart brengen van de gereformeerde jeugd na te gaan en dat werk, indien mogelijk, ter hand te nemen; g. zich op de hoogte te houden van de ontwikkelingen rondom het z.g. Cowerrapport en zich met name te beraden over de vraag, of en op welk moment de kerken als zodanig zich eventueel in het gesprek daarover zouden moeten mengen; daarbij de plaatselijke kerken op te wekken na te gaan hetgeen daarover in eigen omgeving, regionaal en plaatselijk aan de orde is; h. zonodig deputaten ad art. 60 K.O. in te schakelen om, in overleg met hen, de zaak van het jeugdwelzijnsbeleid in te brengen in het beraad met andere kerken en inspraak der kerk bij de overheid te bewerkstelligen; i. zich verder te bezinnen op de uitwerking van een verantwoord jeugdpastoraat en daarbij met name aandacht te schenken aan de taak van de jeugdouderlingen en aan de integratie van jonge belijdende leden in het werk der kerk; j. de inhoud van het rapport-kerk en jeugd aan de synode van Amsterdam 1967, in de naar hun oordeel meest geschikte vorm en na daarin het commissierapport alsook de ter synode gehouden besprekingen verwerkt te hebben, ter kennis van de kerken te brengen; k. de kerken te verzoeken in het bijzonder aandacht te schenken aan 1. de eventuele differentiatie in de kerkdiensten; 2. mogelijk contact met het christelijk voortgezet onderwijs ter plaatse; 3. de situatie van de bedrijfsjeugd; 4. de opzet van jeugdpastoraat, plaatselijk en/of regionaal; 5. de werkzaamheden van de verenigingen, aangesloten bij het landelijk gereformeerd jeugdwerk m.n. wat betreft de centrale plaats, die onderzoek van Schrift en belijdenis dient te behouden; l. de kerken te verzoeken hen op de hoogte te houden van ontwikkelingen in verband met het onder k genoemde; m. van hun arbeid rapport uit te brengen aan de volgende generale synode en voorstellen deze zaken betreffende in te dienen. Begroting 1968 Art. 248. Aan de orde wordt gesteld het rapport van de commissie ad hoe voor de begrotingen-1968 en 1969 aan de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland Amsterdam 1967 (K 33) (bijlage 62). De praeses verwelkomt de broeders T. van der Kooij, D. J. van der Meer en drs. E. Hazelaar. De vertegenwoordigers van de volgende deputaatschappen worden door de praeses welkom geheten: die voor de geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het buitenland, voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart, die tot steun van de kerken in emigratiegebieden, die voor de verkondiging van het evangelie onder Israël en die voor Reformatie-Rome.
192
Zitting van woensdag, 10 januari 1968 (art. 248)
De praeses zegt, dat de volgende wijze van behandeling gevolgd zal worden. De synode zal eerst de vertegenwoordigers van de deputaatschappen horen, omdat het rapport voor deze instanties bepaalde consequenties heeft. Namens de deputaten voor de verzorging van verstrooiden in het buitenland voert ds. mr. W. S. de Vries het woord. Namens de deputaten voor de evangelieverkondiging onder Israël voert ds. W. Reeskamp het woord. Namens de deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart spreekt ds. R. Bakker. Ds. J. Kremer voert het woord namens de deputaten tot steun aan de kerken in emigratiegebieden. Voor de deputaten Reformatie-Rome spreekt de heer W. van Leeuwen. De praeses stelt nu voor om een wat lange theepauze te houden, opdat de commissie zich kan beraden over de gemaakte opmerkingen en ook over de brieven, die van andere deputaatschappen zijn binnengekomen i.v.m. het rapport van de commissie ad hoe voor de begrotingen. Na heropening van de bijeenkomst wordt eerst gelegenheid gegeven algemene beschouwingen te houden. Hierna geeft de praeses gelegenheid in te gaan op de verschillende onderdelen van het rapport. De heer Van der Kooij beantwoordt telkens degenen, die vragen stellen en opmerkingen maken. III —5. Deputaten gaan uit van het feit dat het huidige aantal studenten-predikanten gehandhaafd moet worden. Maar, daar er bezuinigd moet worden, willen ze hebben, dat de opgenomen posten voor vervoer en plaatselijke en centrale arbeid verlaagd worden. Worden zo de plaatselijke kerken niet zwaarder belast? En zou het niet wenselijk zijn, dat eens onderzocht wordt of wij niet teveel studentenpredikanten hebben? Er kan toch ook verschoven worden. Er wordt geantwoord: Inderdaad, het aantal predikanten voor de arbeid onder studerenden is vrij groot. De salarissen dienen uit de algemene pot betaald te worden, maar de plaatselijke kerken moeten bekijken hoe het staat met de emolumenten. Daarin kan nog wel een zekere sanering worden aangebracht. III —10. Meegedeeld wordt dat de zendingsdeputaten onder ogen willen zien of op de een of andere manier Mar del Plata uit de zendingskassen betaald kan worden. Ten zeerste wordt betreurd dat noodzakelijk werk wordt afgekapt. Ons volk moet opgejutterd worden. Ook de steunaanvragende kerken moeten bezuinigen — staat in het rapport. Maar Nieuw-Zeeland en Australië geven al ontzaggelijk veel. Wij moeten ons eigenlijk schamen dat we niet meer voor deze kerken kunnen geven. Ds. D. van Enk stelt voor om de posten voor Australië en Nieuw-Zeeland eruit te lichten en deze te laten bekijken door de deputaten en de commissie ad hoe. Geantwoord wordt: Wij zijn blij met de mededeling, dat zendingsdeputaten misschien Mar del Plata willen overnemen. Wat Australië en Nieuw-Zeeland betreft: er kan akkoord gegaan worden met het idee-Van Enk, dat we dit nog eens zullen bekijken, zodra de begroting voor 1969 ter sprake komt. Maar we moeten wel bedenken dat de quotatie voor 1968 vastgesteld is. III —11. Opgemerkt wordt, dat de huidige actuarius van de deputaten voor de verkondiging van het evangelie onder Israël goed werk doet. Dankzij zijn cursussen en spreekbeurten wordt de belangstelling van de gemeenteleden groter voor deze tak van arbeid. De collecten zullen daardoor stijgen en dan kunnen we gemakkelijk die ƒ 5.000,— die nog extra nodig is, uit de collecte halen. Geantwoord wordt: er is besloten tot een personeelsstop. De commissie denkt eerder aan vermindering van het aantal werkers dan aan uitbreiding ervan. Er kan altijd nog overleg met deputaten zijn, als blijkt dat de collecten de hoogte in gaan.
Zitting van woensdag, 10 januari 1968 (art. 248)
193
Ds. A. C. van Nood stelt voor ƒ 5.000,— meer uit te trekken, zodat de mogelijkheid bestaat dat de huidige actuarius fulltimer wordt. 28 stemmen zijn vóór, tegen 25; 6 onthouden zich van stemming. De begroting wordt nu gebracht van ƒ 191.000 — op f. 196.000,—. 20 afgevaardigden stemmen hiertegen. 111 — 16. Het wordt zeer onbillijk geacht dat er ƒ 38.000,— bezuinigd moet worden, dat is 25%. De uitgaven van dit deputaatschap bestaan hoofdzakelijk uit salarissen. Deze zijn omhoog gegaan i.v.m. de richtlijnen voor de predikantstraktementen. We hebben bovendien — aldus één van de deputaten — mensen in dienst, die ook meebetaald worden door b.v. de Ned. Herv. Kerk. Reizen, door deputaten gemaakt, zijn soms ten dele uit eigen portemonnaie betaald. Geantwoord wordt: Tijdens de samenspreking, die er met deze deputaten geweest is, was alles niet doorzichtig. Deputaten hebben secties. Ze leggen cijfers voor, die er in de begrotingen anders uitzien. Dit moet nog eens bekeken worden vanuit de cijfers-1966. Dan kan er nader over gerapporteerd worden in de maartzitting. III —17. Gevraagd wordt: Er is bezuinigd op garnizoenskerken, in het geheel ƒ 10.000,—. Hoe zit dat? Geantwoord wordt: Sommige garnizoenskerken kregen vaste bedragen. III —25. Er wordt hier bezuinigd op secretariaatsonkosten, maar is dat wel billijk, omdat we dit werk doen in combinatie met andere kerken ? Geantwoord wordt: We hebben hier 10% bezuiniging aangebracht, in het vertrouwen dat dit in orde komt. III —26. Is de bezuiniging hier gegaan in overleg met de deputaten? Geantwoord wordt: De zaak van de recreatie zit nog wat in de mist en daarom zijn we hier zelfstandig tewerkgegaan. III —27. Opgemerkt wordt, dat op het bureau als zodanig niet bezuinigd kan worden. Geantwoord wordt: Het bureau „Het Zuiden" wordt uit collecten gefinancierd. Het valt daarom mee. Overigens, dit bureau kost veel. Er is een fonds beschikbaar, maar dit moet aangewend worden voor leningen aan kerken. Deputaten moeten zelf in onderling overleg over de zaak beslissen, mits het eindbedrag maar ƒ 20.000,— blijft. 111 — 29. Gezegd wordt: In besloten zitting is gesproken over de salarissen. Is wat nu in het rapport staat de uitkomst? Moeten wij niet spreken van „temporiseren"? Tegen dit laatste blijkt geen bezwaar te zijn en verder wordt gezegd, dat de oorspronkelijke opzet van de salarissen eruitgekomen is. III —80. De commissie, die de zaak van de W.P.A. in behandeling heeft, is met heel andere voorstellen gekomen. Hogere bedragen. Moet daarom het bedrag, dat hier genoemd wordt, niet verhoogd worden? Dit zal nog nader aan de orde komen. Hierna worden de voorstellen van de commissie aanvaard. De praeses dankt namens de synode de leden van de commissie ad hoe voor het geweldig vele werk dat zij verzet hebben. Het was niet het dankbaarste werk, dat gedaan moest worden. In drs. E. Hazelaar had de commissie een grote steun. Hij wenst verder al deze broeders sterkte in verband met de begroting-1969. Het door de synode genomen besluit luidt aldus: De synode besluit: 1. de toegestane netto-lasten in 1968 voor de hieronder genoemde doeleinden
194
Zitting van woensdag, 10 januari 1968 (art. 2i8)
vast te stellen op de daarachter vermelde bedragen, waarvan de dekking zal plaats vinden op de daarbij aangegeven wijze: Bestemming
Aanvullende opleiding Actuariaat Kerkelijk Bureau Studerenden Archivaris Doven Caraïbisch gebied Contact Duitsland Emigratiegebieden Evangelie onder Israël Evangelisatie Evangelisatie in België Inrichtingen Ministerie v. Justitie Verstrooiden buitenland Zee-, land- en luchtmacht Zeevarenden Ziekenhuizen Hulpbehoevende kerken Kerk en Bedrijfsleven „Kerkopbouw" Kerk Overzee Recreatievraagstuk Reformatie-Bome Studietoelagen (art. 20 K.O.) Theologische Hogeschool Alg. dienst generale synode
Diverse bijdragen:
Toegestaan bedrag
75.000 40.000 140.750 289.000 9.000 38.000 29.500 4.000 125.000 196.000 352.300 133.000 6.200 170.000 117.600 131.500 100.000 313.000 63.100 118.000 27.000 2.500 46.500 142.000 607.800 97.500
Geref. Oecumenische Synode 18.000 Gereformeerde Wereldbond 7.000 Conferentie van Europese Kerken 4.500 Hospitaalkerkschip „De Hoop" 7.500 Interk. Contact in Overheidszaken 1.500 Interkerkelijk Prot. Ziekenhuisbureau 1.000 Werkgroep voor de Catechese 2.000 Radio Bloemendaal 3.000 Int. Contact Comité Ambon-Nederland 5.000 Oecumenisch Centrum Brussel 3.000
Opbrengst collecte
165.000 160.000 125.000 115.000 85.000 120.000
250.000
F.A.K.A.
75.000 40.000 140.000 289.000 9.000 38.000 29.500 4.000 122.000 10.000 163.000 5.000 165.000 106.000 7.000 313.000 63.100 27.000 2.500 36.500 142.000 325.000 97.500
Vermogensintering
750
3.000 21.000 29.300 3.000 6.200 5.000 2.600 25.500 8.000 •/. 2.000 10.000 32.800
18.000 7.000 4.500 7.500 1.500 1.000 2.000 3.000 5.000 3.000
2. het toegestane bedrag van de uitgaven in 1968 voor de informatiedienst te bepalen op ƒ 50.000,—, doch de vaststelling van de voor deze dienst toe te kennen F.A.K.A.-bijdrage uit te stellen tot daarover nader is gerapporteerd door de commissie ad hoe voor de begrotingen; 3. voor de geestelijke arbeid in het IJsselmeergebied en het Lauwerszeegebied nog geen begroting voor 1968 vast te stellen, in afwachting van nadere rapportering door de commissie ad hoe voor de begrotingen (zie art. 378); 4. het toegestane bedrag van de uitgaven in 1968 voor de algemeen diakonale arbeid (binnenlands diakonaat) vast te stellen op ƒ 202.400,—, te dekken door middel van een gelijk bedrag uit de opbrengst van de drie generale collecten voor de algemeen diakonale arbeid; 5. de bijdrage voor de Gereformeerde Wereldbond over 1967 alsnog vast te stellen op ƒ 7.000,—; 6. de benoeming van een tweede predikant voor de aanvullende opleiding niet te laten ingaan vóór 1 september 1968; 7. de benoeming van een hoogleraar voor de ambtelijke vakken aan de Theologische Hogeschool niet te laten ingaan vóór 1 september 1968; 8. de deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart op te dragen voortaan te zorgen voor de behartiging van de financiële en andere belangen van het koopvaardijwerk op Curagao, onder dankzegging aan
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 251—252)
195
de deputaten voor het Caraïbisch gebied voor de zorg die zij tot nu toe aan dit werk hebben besteed; 9. de deputaten voor steun aan de kerken in emigratiegebieden te machtigen alsnog een uitkering van ƒ 7.000,— te doen uit hun eigen geldmiddelen aan de kerk van Mar del Plata als steunbedrag over 1967; 10. aan de deputaten voor de zending te verzoeken uit hun eigen geldmiddelen in 1968 steun te verlenen aan de kerk van Mar del Plata tot maximaal ƒ 14.000,—; 11. aan het bestuur van de Stichting Steun Kerkbouw te verzoeken in 1968 aan de deputaten „Kerkopbouw" een bijdrage van ƒ 10.000,— te verlenen voor te verrichten diensten, te betalen in termijnen welke in overleg met genoemde deputaten kunnen worden bepaald; 12. de maximale vergoeding voor autokosten tengevolge van reizen voor kerkelijke arbeid voor 1968 te bepalen op ƒ 0,18 per gereden kilometer; 18. het moderamen van de generale synode te machtigen, in overleg met één of meer hoogleraren in het kerkrecht en met de voorzitters van de commissies van advies der synode, de omvang en indeling van de acta der synode zodanig vast te stellen, dat een aanmerkelijke besparing op de kosten der acta wordt bereikt. (Zie voor de begroting-1969 art. 378.) Zitting van donderdag 11 januari 1968 Wijzigingen in de huishoudelijke regeling Art. 251. Namens commissie II rapporteert ds. A. C. van Nood over een brief van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde, waarin ze met voorstellen komen inzake enige wijzigingen in de huishoudelijke regeling (B II 40). Het commissievoorstel wordt aanvaard, dat als volgt luidt: De synode, besluit:
in de huishoudelijke regeling de volgende wijzigingen aan te brengen: 1. de artikelen 16, 17 en 18 met het opschrift IV. DE QUAESTOR-GENERAAL worden als volgt vervangen: IV. DE ALGEMEEN-SECRETARIS 16. Voor het behartigen van de organisatie en administratie van de gemeenschappelijke arbeid, die uitgaat van de Gereformeerde Kerken in Nederland, zal de synode een algemeen-secretaris benoemen. 17. De algemeen-secretaris zal zich hebben te houden aan de door de synode voor hem vastgestelde instructie; hij verricht zijn taak onder leiding en toezicht van de deputaten voor financiën en organisatie van de synode; 18. Bij de behandeling van aangelegenheden, welke in betrekking staan tot de door hem vervulde taak, kan de synode de algemeen secretaris in de gelegenheid stellen terzake het woord te voeren. 2. artikel 52 wordt nu gelezen als volgt: 52. Ten behoeve zowel van haar eigen als van door haar aan deputaten opgedragen werkzaamheden zal de synode de beschikking hebben over een algemeen kerkelijk bureau, waarvan de leiding berust bij de algemeen-secretaris. 3. artikel 53 vervalt en de artikelen 54—57 worden in het vervolg genummerd als 53—56. Nieuwe tekst voor het „Onze Vader" Art. 252. Namens commissie III rapporteert dr. G. P. Hartvelt over een brief van de contactgroep van de Oecumenische Raad en de Rooms Katholieke Kerk met het verzoek de nieuw opgestelde tekst voor het „Onze Vader" in gebruik te nemen (B III 20). Na bespreking wordt het voorstel van de commissie aangenomen. Het luidt als volgt:
196
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 258)
De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de contactgroep, handelende namens de Oecumenische Baad van Kerken en de Rooms Katholieke Kerk in Nederland m.b.t. de nieuwe tekst van het „Onze Vader", opgesteld door taalgeleerden van het Nederlandsch Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting, waarin deze verzoekt a. het gebruik van deze tekst in onze kerken te willen aanbevelen voor oecumenische diensten, en b. te bevorderen dat deze tekst op den duur in de eigen eredienst en in de gezinnen en scholen gebruikt zal worden; overwegende, dat het, gezien de onzekerheid met betrekking tot de vraag of de voorgestelde tekst in een toekomstige gemeenschappelijke bijbelvertaling zal worden opgenomen, niet opportuun geacht moet worden incidenteel de door de kerken aanvaarde tekst van de vertaling van de bijbel te wijzigen; besluit: 1. aan de beide verzoeken van de contactgroep niet te voldoen; 2. de contactgroep van dit besluit in kennis te stellen. Financiering t.a.v. predikanten, die tot onze kerken overkomen Art. 253. Namens een commissie ad hoe, ingesteld naar aanleiding van het agendumstuk F 7 (zie art. 145) rapporteert ds. Th. Boersma. Na de bespreking wordt voorgesteld om „overwegende dat de positie van zulk een predikant het best te vergelijken is met die van een dienaar des Woords, die van zijn gemeente is losgemaakt;" weg te laten en ook de regel uit het besluit „analoog aan de bepalingen van de generale synode van Groningen 1963/64 betreffende het levensonderhoud van een ontslagen dienaar des Woords". De synode gaat hiermee akkoord. Dr. F. L. Bos dient het volgende amendement in: aan besluit 2 vooraf te laten gaan: „de uitkeringssom in de eerste drie maanden is gelijk aan het salaris, dat hij laatstelijk genoten heeft in de gemeente, waaruit hij is overgekomen, verminderd met wat hij in die tijd als vergoeding voor verleende diensten in de kerken ontvangt". Dit amendement wordt aanvaard als besluit 2. Besluit 2 wordt 3 enz. Het voorstel wordt daarna met 2 stemmen tegen door de synode aangenomen. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de commissie ad hoe ten aanzien van de financiële lasten voor het levensonderhoud van predikanten, die uit andere kerken tot de Gereformeerde Kerken zijn overgekomen; besluit: de volgende regeling te treffen ten aanzien van die predikanten, die uit een ander kerkverband tot onze Gereformeerde Kerken zijn overgekomen; 1. De classis, die in samenwerking met deputaten ad art. 53 K.O. der particuliere synode, een predikant, die uit een ander kerkverband tot onze Gereformeerde Kerken is overgekomen, heeft toegelaten tot de dienst des Woords en der sacramenten in onze kerken, zal tevens een bedrag vaststellen, dat hem maandelijks zal worden uitgekeerd voor het levensonderhoud van hem en zijn gezin uit de kas van de generale synode. 2. De uitkeringssom is in de eerste drie maanden gelijk aan het salaris dat hij laatstelijk genoten heeft in de gemeente, waaruit hij is overgekomen, verminderd met wat hij in die tijd als vergoeding voor verleende diensten in de kerken ontvangt. 3. De uitkeringssom is in het eerste jaar daarna gelijk aan het bedrag, hetwelk
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 254)
197
de predikant in onze kerken als ouderdomspensioen zou ontvangen, indien hij op de dag van zijn toelating tot het ambt in onze kerken recht had op vol pensioen. In het tweede tot en met het vijfde jaar wordt het uit te keren bedrag telkens met 5% verlaagd. In de verdere jaren bedraagt het 80% van het oorspronkelijk bedrag, met dien verstande, dat het wordt teruggebracht tot 50%, indien en voorzover het aantal jaren sedert de toelating het vroegere aantal dienstjaren van de predikant overtreft. Bovendien ontvangt de predikant jaarlijks een bedrag, hetwelk gelijk is aan de premies, die hij op basis van zijn wachtgeld verschuldigd is krachtens de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene Ouderdomswet/Algemene Weduwenen Wezenwet, alsmede kindergeld volgens de voor emeriti geldende richtlijnen. 4. Bij het bepalen en het later wijzigen van de uitkeringssom kan rekening worden gehouden met de inkomsten van de predikant uit werkzaamheden. Dit moet inzoverre geschieden, dat het totale bedrag van de uitkering plus dat van de inkomsten niet hoger zal zijn dan 90% van het traktement, dat hij in de laatste dienstjaren in het vorige kerkverband genoot. 5. De classis kan het bedrag van de uitkering op elk moment wijzigen op grond van de onder 4 bedoelde inkomsten. Met het oog daarop zal de predikant van elke wijziging in zijn inkomen ogenblikkelijk de classis hebben te berichten. 6. De uitkering vervalt, indien de predikant a. inkomsten uit werkzaamheden gaat genieten, die gelijk zijn aan of meer bedragen dan de inkomsten in het eerste jaar; b. na de aanvaarding van een beroep bevestigd wordt in één van onze Gereformeerde Kerken; c. emeritus wordt verklaard; d. de eer en naam van dienaar des woords bij de Gereformeerde Kerken verliest; e. naar het oordeel van de classis, die hem heeft toegelaten, ten onrechte weigert een op hem uitgebracht beroep aan te nemen of andere hem passende werkzaamheden te verrichten; 7. De classis zal een besluit tot bepaling, wijziging of beëindiging van de uitkering niet kunnen nemen zonder medewerking en goedvinden van de door de particuliere synoden aangewezen deputaten. 8. De classis sluit een overeenkomst met de Stichting Landelijke Samenwerking omtrent het uit te keren pensioen in geval van een eventuele emeritering; als basis voor deze overeenkomst zal gelden de uitkeringssom, zoals die volgens bepaling 2 voor het eerste jaar wordt vastgesteld. Jaar voor mensenrechten Art. 254. Namens commissie II rapporteert ouderling J. P. C. Boodt over een brief van de coördinatiecommissie van het jaar voor mensenrechten met verzoek mee te delen of onze kerken ook van plan zijn aandacht aan dit jaar te schenken (N 13). Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van een brief van de coördinatiecommissie voor het jaar voor mensenrechten met verzoek die commissie mede te delen of door de Gereformeerde Kerken aandacht aan deze zaak zal worden besteed, teneinde een zo goed mogelijke coördinatie van daarop gerichte activiteiten zal kunnen worden verkregen; overwegende, a. dat op 10 december 1968 het feit zal worden herdacht, dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens twintig jaar geleden door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd afgekondigd; b. dat door de Nederlandse regering het als uitvloeisel van die verklaring gesloten Verdrag van Rome werd goedgekeurd, van welk verdrag artikel 9 luidt:
198
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 255—256)
1. „Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid, hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door de eredienst, door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing ervan en het onderhouden van de geboden en voorschriften. 2. De vrijheid van godsdienst of overtuiging te belijden kan aan geen andere beperkingen zijn onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien, en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen"; besluit: 1. het besteden van gerichte aandacht aan het jaar voor de mensenrechten bij de plaatselijke kerken aan te bevelen en die kerken te verzoeken van hun eventuele activiteiten terzake bericht te zenden aan het bureau van gemelde coördinatiecommissie, p/a Europa-Instituut van de Universiteit van Amsterdam, Herengracht 508 te Amsterdam; 2. van dit besluit bericht te zenden aan de onder 1 genoemde coördinatiecommissie. Maatregelen inzake het beroepen van theologische candidaten tijdens hun stage-tijd Art. 255. Namens commissie II rapporteert ds. A. C. van Nood over een brief van de classis Leeuwarden met een verzoek om een regeling te treffen voor het beroepen van theologische candidaten tijdens hun stagetijd (C 2). Na de bespreking wordt een amendement van dr. O. C. Broek Roelofs om overweging 1 „dat de bewijzen door deze mogelijke misstand haar niet geleverd zijn", te laten vervallen, door de commissie overgenomen. Daarna aanvaardt de synode het voorstel, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van een verzoek van de classis Leeuwarden van 26 januari 1966 om zo spoedig mogelijk een besluit te nemen, dat een einde kan maken aan de ongewenste toestand, dat meer en meer kerken bij het begin van hun stage aan candidaten een toezegging van beroep doen; overwegende, dat verwacht mag worden, dat de kerken zich in dit opzicht aan de algemeen bekende regels voor het beroepen van candidaten zullen houden; besluit: aan het verzoek van de classis Leeuwarden niet te voldoen en dit aan genoemde classis mee te delen. Arbeid onder schippers Art. 256. Namens commissie VI rapporteert drs. A. I. Koffeman over het rapport van de deputaten voor de geestelijke arbeid onder schippers; over een nota van de deputaten voor organisatie en administratie m.b.t. voorstellen van de deputaten voor de geestelijke arbeid onder schippers; over een brief van de classis Heerenveen met verzoek de data van de avondmaalsvieringen, die met het oog op de schippers op bepaalde zondagen werden gesteld, te wijzigen en over een brief van de deputaten n.a.v. het voorstel, gedaan in de brief van de classis Heerenveen (D I 2, 14, 15 en 16) (bijlage 63a, b, c en d). De praeses heet hartelijk welkom de deputaten ds. P. Robbers en ds. P. Klapwijk, alsmede de schipperspredikant ds. G. J. van Kamp. Na de bespreking stelt ds. E. N. van Loo voor besluit 3 van de commissie „er bij de kerken op aan te dringen de viering van het heilig avondmaal met het oog op
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art 256)
199
de schippers, vast te stellen op de laatste zondagen van februari, mei, augustus en november;" te laten vervallen en in plaats daarvan op te nemen dat wat deputaten voorstellen onder 2d, tweede lid. Het voorstel van de commissie wordt verworpen, 24 afgevaardigden zijn vóór. Het amendement-Van Loo wordt aangenomen. Ds. P. Visser stelt voor in besluit 4c de woorden „en verder te doen wat naar hun oordeel tot meer ontplooiing brengt" te laten vervallen. De commissie neemt dit over en het wordt door de synode aanvaard. Besluit 5 wordt aangehouden, daar er geen ruimte is voor de ƒ 11.980,— voor 1968. Er zal nog nader overleg over dit punt dienen te zijn met de deputaten ad hoe. De praeses wenst de deputaten toe een voorspoedige voortgang van hun werk. God zegene al het ambtelijk werk, dat plaatsvindt onder de schippers. Het door de synode aanvaarde voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van a. het rapport van de deputaten voor de geestelijke arbeid onder de schippers over de jaren 1963 tot 1967; b. van de bij dit rapport gevoegde nota met betrekking tot de toekomstige organisatie van het kerkelijk werk onder de schippers en verdere bijlagen; c. van de nota terzake van de deputaten voor organisatie en administratie; d. van het schrijven van de classis Heerenveen over de data van de avondmaalsviering ; overwegende, a. dat het werk van deputaten en van alle werkers in de geestelijke verzorging grote waardering verdient; 5. dat enige meerdere centralisatie van grote betekenis moet worden geacht voor de voortgang van deze arbeid; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren en hun décharge te verlenen van hun financieel beheer; 2. de dank van de synode uit te spreken voor alle arbeid door generale, provinciale en classikale deputaten, alsmede door allen, die bij deze geestelijke verzorging betrokken zijn, verricht; 3. er bij de aan het vaarwater gelegen kerken op aan te dringen telkens de tweede zondag in januari en april, de voorlaatste zondag in juni en de tweede zondag in oktober als avondmaalszondagen vast te stellen of (indien men zes maal avondmaal viert) althans twee van genoemde zondagen te kiezen; 4. opnieuw deputaten met enkele secundi te benoemen (zie art. 222 sub D I 2) en hun op te dragen: a. de bemoeienissen voort te zetten om alle kerken bij het werk onder de schippers te betrekken; b. de voortgang van de geestelijke arbeid onder de schippers te behartigen door het contact te onderhouden met de verschillende werkers in deze arbeid, met de gereformeerde schippers zelf, met instanties in andere dan Gereformeerde Kerken, die zich met de geestelijke arbeid onder schippers bezighouden, met het internationale schipperswerk en met de overheidsinstanties, die zich met de schippers inlaten; waarbij in het bijzonder gelet moet worden op de geestelijke verzorging van de schippers, die op het buitenland varen; c. de aan het vaarwater gelegen kerken, voorzover nodig, te stimuleren tot meer geestelijke arbeid onder de schippers, inzonderheid door het vormen van afzonderlijke plaatselijke commissies; d. de kerken op te wekken: 1. aan hun schippersleden ieder jaar een lidmaatschapsbewijs te verstrekken; 2. met alle ten dienste staande middelen de band met de schippersleden (niet
200
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 257—258)
alleen belijdende, maar ook alleenstaande doopleden) te onderhouden; 3. het gehele jaar door diligent te zijn in het brengen van ambtelijk bezoek, ook aan de schippers met hun gezinnen, die tijdelijk binnen het ressort vertoeven ; 4. van dit bezoek aantekening te doen op het lidmaatschapsbewijs en dit rapport te zenden aan de kerk, waartoe zij behoren; e. jaarlijks in overleg met de werkers de rooster voor het catechetisch onderwijs aan schipperskinderen te verzorgen, in dier voege dat de maanden juni, juli en augustus als vakantiemaanden gelden; en de betrokken kerken, vooral diegene, die in haar roeping ontrouw waren, op te wekken alles aan te wenden wat de goede gang van dit onderwijs kan verzekeren en bevorderen; ƒ. vooral met het oog op hen, die op het buitenland varen, schriftelijke catechisaties te doen geven en een eventuele mogelijkheid tot het geven van radiocatechisatie te benutten; g. over de voor het gemeenschappelijk werk binnenkomende gelden het beheer te voeren, en voor het uitvoeren van de bureauwerkzaamheden en ledenadministratie gebruik te maken van het Algemeen Kerkelijk Bureau; h. aan de gezinsverzorging voor schippers aandacht te blijven besteden in overleg met het landelijk orgaan voor gereformeerde gezinsverzorging; i. aan het jeugdwerk voor de gereformeerde schippers jeugd bijzondere aandacht te geven, de eenheid en groei van dit werk, voorzover mogelijk, te bevorderen; en voor de jeugd schadelijke invloeden van ander jeugdwerk te helpen tegengaan; j. wat betreft de niet rechtstreeks tot de geestelijke verzorging behorende activiteiten van ontspanning en ontwikkeling, te bevorderen dat, in samenwerking met instanties uit andere kerken, hierbij een verantwoorde leiding en begeleiding gegeven kan worden; k. aan de synode van 1971 rapport uit te brengen van hun arbeid (zie art. 223). (Zie voor de toe te kennen geldmiddelen art. 378.) Art. 257.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Eredienst Art. 258. Na heropening van de publieke zitting stelt de praeses aan de orde het rapport van de deputaten voor de eredienst, alsmede een brief van de particuliere synode van Gelderland, waarbij worden toegezonden de meningen van de kerken binnen dit ressort over de nieuwe formulieren en orden voor de eredienst, alsmede een samenvattend rapport daarvan (B III 1 en 14) (bijlage 64). Rapporteur is ds. D. van Enk. Welkom worden geheten de deputaten ds. F. de Jong, drs. G. N. Lammens, ds. W. G. Scheeres, drs. K. de Jong Ozn., dr. A. G. Luiks en dr. G. P. Hartvelt. De commissie doet de volgende voorstellen. A. Opnieuw deputaten voor de eredienst te benoemen, en hen op te dragen: a. de liturgische ontwikkeling in onze kerken te blijven volgen; b. het contact met de Raad voor de eredienst van de Nederlandse Hervormde Kerk, en met de afgevaardigden van de Christelijke Gereformeerde Kerken te onderhouden; c. een aantal gemeenten bij gebleken mogelijkheden te verzoeken op beperkte schaal nieuwe liturgische teksten en liederen in de praktijk te beproeven, zulks uiteraard in voortdurend overleg met hen (deputaten); d. van hun bevindingen in dezen aan een volgende synode verslag uit te brengen. B. Het kerkboek De synode, overwegende,
Zitting van donderdag, 11 janwari 1968 (art. 258)
201
a. dat de vastgestelde orden voor de diensten en een aantal formulieren nog niet op bevredigende wijze ter kennis van de kerken gebracht zijn; b. dat de orden van dienst en de woorden en gebeden voor de eredienst, alsmede de formulieren, die in een kerkboek dienen te worden opgenomen, thans gereed gekomen zijn; c. dat nog niet duidelijk is, in hoeverre de bezorging van een historische en nieuwe tekst van de belijdenisschriften op korte termijn zal plaats vinden, en dat het daarom gewenst is in dit kerkboek deze belijdenisschriften op te nemen in de vorm, zoals ze nu in de kerk gebruikt worden; d. dat het dienstig is om nu gebruik te maken van de uitgave van de herziene psalmberijming, waartoe in de juni-vergadering besloten is; besluit: tot de uitgave van een herzien kerkboek, waarin de nieuwe psalmberijming, de belijdenisschriften, de orden van dienst, de woorden en gebeden voor de eredienst, alsmede de formulieren worden opgenomen. C. De orden van dienst en woorden en gebeden voor de eredienst De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de eredienst betreffende „De orden van dienst" en „Woorden en gebeden voor de eredienst", behelzende een aantal wijzigingen in de door de synode van 1965/66 voorlopig vrijgegeven orden van dienst, en enkele nieuwe voorstellen betreffende deze orden, besluit: deze wijzigingen in en deze voorstellen betreffende de orden van dienst en gebeden voor de eredienst te aanvaarden, met dien verstande le. dat deputaten het op bladz. 7 van hun rapport gedane voorstel i.z. de z.g. trinitarische vorm van de groet hebben teruggenomen en dat daarom op bladz. 21 hun voorstel voor woorden en gebeden voor de zondagmorgen/middag/avondienst in deze zin wordt gewijzigd, dat de formules voor de groet worden aangevuld met onder 3 de „trinitarische" formule, terwijl het tegenwoordige 3 als 4 wordt genummerd ; 2e. dat in de orde van dienst voor de zondagmorgen (bladz. 13 van het rapport van deputaten) onder het hoofd „lezing van de Heilige Schrift" niet 3 maar 2 Schriftlezingen, 1 uit het Oude en 1 uit het Nieuwe Testament worden opgenomen; en 3e. dat in „Woorden en gebeden voor de eredienst" voor de zondagmorgen/ middag/avond onder de rubriek: „Lezing van de Wet des Heren" onder 4 gelezen wordt: De christelijke leefregel kan ook uit een ander Schriftgedeelte worden voorgehouden. D. Formulieren en gebeden De commissie verwijst naar het voorstel in het rapport van deputaten op bladz. 45 en 46, en adviseert de synode dat ongewijzigd te aanvaarden. Eveneens de in een aanhangsel op bladz. 47 voorgestelde „Gebeden voor de bijeenkomsten van de vergaderingen der diakenen" (Gebed bij den aanvang en gebed bij de sluiting). E. Hoe enkele liturgische handelingen in de orden in te passen De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van deputaten voor de eredienst; overwegende, dat het goed is nu reeds vast te stellen, hoe de opbouw van het herziene kerkboek dient te zijn; besluit: 1. dat de inhoud van het kerkboek achtereenvolgens zal bestaan uit de Psalmberijming, de belijdenisschriften, de orden van dienst, twee formulieren om de
202
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 258)
heilige doop aan de kinderen te bedienen, het formulier om de heilige doop aan volwassenen te bedienen, twee formulieren om het heilig avondmaal te houden, het formulier voor het afleggen van de openbare belijdenis des geloofs, twee formulieren voor de kerkelijke bevestiging van het huwelijk, het formulier van de ban of de afsnijding van de gemeente, het formulier van wederopneming van de afgesnedene in de gemeente van Christus, het formulier voor de bevestiging van dienaren des Woords, idem voor de dienst der zending en der evangelisatie, het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, vier gebeden voor de bijeenkomsten van kerkelijke vergaderingen, de bijzondere gebeden, voorkomende in de bundel „119 Gezangen" blz. 299—305; 2. bij de formulieren voor de bediening van de heilige doop de aantekening te plaatsen: De heilige doop zal in de regel bediend worden onmiddellijk voorafgaande aan de dienst des Woords; 3. bij de formulieren voor de bediening van de heilige doop, na het gebed, de aantekening op te nemen: Hier kan als het niet elders in dezelfde dienst geschiedt, de apostolische geloofsbelijdenis gelezen of gezongen worden, aldus ingeleid: „Aangezien wij als gemeente van Jezus Christus de doop in geloof ontvangen, doen we thans belijdenis van ons christelijk geloof"; 4. bij de formulieren voor de viering van het heilig avondmaal, na het gebed, te lezen: „Hier kan, als het niet elders in dezelfde dienst geschiedt, de apostolische geloofsbelijdenis gelezen of gezongen worden, aldus ingeleid: Laat ons nu met hart en mond belijdenis doen van ons geloof door met de kerk van alle eeuwen in te stemmen; 5. bij het formulier voor de openbare geloofsbelijdenis de aantekening op te nemen: Het afleggen van de openbare belijdenis des geloofs zal bij voorkeur plaats vinden na de prediking en een daarop aansluitend lied; 6. deputaten voor de eredienst te betrekken bij de uitgave van het herziene kerkboek. F. Het kerklied De synode, overwegende, 1. dat onze huidige gezangenbundel nog in vele opzichten voor uitbreiding vatbaar is b.v. met Schriftgezangen, gezangen voor Pasen, gezangen voor Pinksteren en doopliederen; 2. dat er in ruime mate geschikte liederen zoals onder 1 genoemd aanwezig zijn; 3. dat er met name van de zijde van de Nederlandse Hervormde Kerk een groeiende begeerte tot samenwerking op het gebied van de gezangen is; 4. dat er ook met betrekking tot de normen, waaraan een kerklied moet voldoen een ruime mogelijkheid is tot samenwerking met de Nederlandse Hervormde Kerk; 5. dat van vele zijden en vooral vanuit de kringen van het christelijk onderwijs met klem wordt aangedrongen op samenwerking op het gebied van de gezangen; besluit: deputaten voor de eredienst mandaat te geven vertegenwoordigers uit hun midden zitting te doen nemen in een interkerkelijke werkcommissie ter voorbereiding van een gezangenbundel voor protestants Nederland, die zou kunnen bestaan uit een gemeenschappelijk stamdeel met eventueel aparte aanhangsels voor de verschillende afzonderlijke kerken. B III U In antwoord op de van de particuliere synode van Gelderland ontvangen missive aan deze synode ter kennisname toe te zenden dat deel uit het 2e rapport van deputaten (Y I), waarin uitvoerig op de gemaakte opmerkingen wordt ingegaan. Met één wijziging i.z. de opmerking over Gez. 14: Over opname in de gezangenbundel kan in dit stadium niet worden gesproken; de synode van Middelburg heeft de bundel 119 gezangen in déze vorm definitief aanvaard.
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 258)
203
Buigings-n De synode ga akkoord met het voorstel van deputaten, dat bij de uitgave van het kerkboek de tekst door een paar deskundigen nader op het punt van de buigings-n wordt bekeken, uitgaande van de regel, dat om redenen van duidelijkheid of sonoriteit de buigings-n kan worden gehandhaafd. Na de bespreking worden verschillende amendementen ingediend. Een amendement van ds. A. C. van Nood, om onder A a te lezen: „van de vragen inzake de liturgie te blijven kennisnemen", wordt verworpen met 30 stemmen tegen en 4 voor. Het woord „volgen" in A a wordt „begeleiden". Bij B is een tegenvoorstel ingediend door de leden dr. F. L. Bos, dr. O. C. Broek Roelofs en ds. M. Vreugdenhil, dat als volgt luidt: „De synode, overwegende, 1. dat de nieuwe psalmberijming nu eerst afzonderlijk in samenwerking met andere kerken verschijnt; 2. dat de liturgische vernieuwing nog in genen dele tot een zekere afsluiting gekomen is; 3. dat het gereedgekomen materiaal aan orden van dienst, woorden en gebeden voor de eredienst en formulieren op een eenvoudige wijze in een dundruk uitgave aan de nieuwe psalmberijming, nadat deze definitief is, kan worden toegevoegd; besluit: vooralsnog niet tot de uitgave van een officieel gereformeerd kerkboek over te gaan". De praeses is van oordeel dat eerst uitgesproken moet worden of we zullen overgaan tot het uitgeven van een eigen kerkboek, ja of nee. De meerderheid van de vergadering blijkt vóór de uitgave van een eigen kerkboek te zijn. Daarmee is het tegenvoorstel van dr. F. L. Bos c.s. verworpen. Dr. C. Gilhuis en de andere afgevaardigden van Zuid-Holland-West hebben het volgende amendement ingediend: aan „besluit" onder B toe te voegen na de woorden „de nieuwe psalmberijming" „de bundel 119 gezangen, in gebruik bij de Gereformeerde Kerken in Nederland". Dit amendement wordt aanvaard met 35 stemmen vóór en 22 tegen. Verder wordt aangenomen aan besluit 2 toe te voegen: „deputaten voor de eredienst te machtigen gebleken oneffenheden in de onderdelen van het kerkboek weg te nemen". Bij voorstel C dient ds. G. van Andel het volgende amendement in (het wordt voldoende ondersteund): aan 4 toe te voegen: dat in plaats van „apostelen" wordt gelezen: „brieven". Met algemene stemmen wordt daarna voorstel C aanvaard. Geconstateerd wordt, dat de tekst van de orden voor de eredienst en de woorden en gebeden voor de eredienst nu definitief is. Twee derden van de stemmen waren er voor. Inzake het voorstel D stelt dr. A. Kruyswijk voor het woord „vertwijfelen" te doen vervangen door „wanhopen". Wordt verworpen. Ds. A. C. van Nood dient het volgende amendement in: „De synode verstaat onder de twee formulieren voor de kerkelijke bevestiging van het huwelijk het klassieke formulier en het formulier uit het dienstboek van de Nederlandse Hervormde Kerk". Dit amendement wordt aangenomen. De gebeden voor de bijeenkomsten van de vergadering der diakenen worden aanvaard, op deze voorwaarde dat er rekening gehouden zal worden met een aantal wijzigingen, dat de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid gaarne ziet aangebracht. Daarna wordt voorstel D met algemene stemmen aanvaard.
204
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 259)
Geconstateerd wordt dat de tekst van de formulieren en van de gebeden nu definitief is. Er zijn twee derden van de stemmen voor. Voorstel E wordt aanvaard. Inzake voorstel F zegt drs. K. de Jong nog het volgende: In het najaar van 1967 heeft de commissie van rapport voor de gezangen van de Nederlandse Hervormde Kerk contact gezocht met ons. De commissie van de Nederlandse Hervormde Kerk heeft momenteel een verzameling van 700 gezangen bij elkaar. Ze willen 400 hiervan overhouden. De tijd dringt, want de oude gezangenbundel is uitverkocht. De moeilijkheid zit in de tijd. Wij waren het met elkaar eens. Wij hadden ook een inbreng. In die 400 gezangen stonden ook onze 119. Midden 1968 moeten de hervormden klaar zijn, wij niet eerder dan 1969. De praeses deelt mee dat het de bedoeling is dat in de nabije toekomst één gezangenbundel verschijnt, in gebruik bij de Nederlandse Hervormde Kerk en bij de Gereformeerde Kerken. Aan deze stambundel kunnen beide kerken dan desgewenst liederen naar eigen keuze toevoegen. Ds. A. C. van Nood heeft er ernstig bezwaar tegen om F aan te nemen na het besluit, dat zojuist genomen is. Idem Art. 259. De praeses deelt mee dat er een voorstel van orde is ingekomen, ondertekend door de leden ds. Th. Boersma, ds. G. Brinkman, ds. F. J. Scholten, N. Ritsema en U. Strikwerda: „De synode, overwegende, dat er na de aanneming van het voorstel-Gilhuis c.s. betreffende de opneming van de 119 gezangen in het uit te geven kerkboek nieuwe gegevens verstrekt zijn, die van betekenis zijn voor het genomen besluit; besluit: de discussie over het aangenomen voorstel-Gilhuis c.s. te heropenen". De praeses geeft in bespreking de vraag: is dit voorstel prealabel ? De vergadering spreekt uit, dat dit voorstel prealabel is. De praeses geeft nu gelegenheid tot discussie over de inhoud van het voorstelBoersma c.s. Bij stemming blijken 33 leden vóór het voorstel van ds. Boersma c.s. te zijn en 22 tegen. Het is dus aangenomen. De praeses geeft nu het amendement-Gilhuis weer in bespreking. Er blijken nu 17 leden vóór te zijn en 43 tégen, terwijl er 5 onthoudingen zijn. Daarna wordt voorstel F aangenomen. Ook het voorgestelde t.a.v. B III 14 wordt aanvaard. Eveneens de buigings-n. De aangenomen besluiten luiden nu als volgt: A. De synode, besluit: opnieuw deputaten voor de eredienst te benoemen (zie art. 222 sub B III 1) en hen op te dragen: a. de liturgische ontwikkeling in onze kerken te blijven begeleiden; b. het contact met de raad voor de eredienst van de Nederlandse Hervormde Kerk en met de afgevaardigden van de Christelijke Gereformeerde Kerken te onderhouden; c. een aantal gemeenten, bij gebleken mogelijkheden, te verzoeken op beperkte schaal nieuwe liturgische teksten en liederen in de praktijk te beproeven, zulks uiteraard in voortdurend overleg met hen (deputaten); d. van hun bevindingen in dezen aan een volgende synode verslag uit te brengen (zie art. 223). B. Het kerkboek De synode,
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 259)
205
overwegende, a. dat de vastgestelde orden voor de diensten en een aantal formulieren nog niet op bevredigende wijze ter kennis van de kerken gebracht zijn; b. dat de orden voor de eredienst en de woorden en gebeden voor de eredienst, alsmede de formulieren, die in een kerkboek dienen te worden opgenomen, thans gereed gekomen zijn; c. dat nog niet duidelijk is in hoeverre de bezorging van een historische en nieuwe tekst van de belijdenisgeschriften op korte termijn zal plaats vinden, en dat het daarom gewenst is in dit kerkboek deze belijdenisgeschriften op te nemen in de vorm, zoals ze nu in de kerken gebruikt worden; d. dat het dienstig is om nu gebruik te maken van de uitgave van de herziene psalmberijming, waartoe in de juni-vergadering besloten is; besluit: 1. tot de uitgave van een herzien kerkboek, waarin de nieuwe psalmberijming, de belijdenisgeschriften, de orden voor de eredienst, de woorden en gebeden voor de eredienst, alsmede de formulieren worden opgenomen; 2. deputaten voor de eredienst te machtigen gebleken oneffenheden in de onderdelen van het kerkboek weg te nemen. C. De orden van dienst en woorden en gebeden voor de eredienst De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de eredienst betreffende „De orden van dienst" en „Woord en gebeden voor de eredienst", behelzende een aantal wijzigingen in de door de synode van 1965/66 voorlopig vrijgegeven orden van dienst, en enkele nieuwe voorstellen betreffende deze orden; besluit: deze wijzigingen in en deze voorstellen betreffende de orden voor de eredienst en de woorden en gebeden voor de eredienst te aanvaarden, met dien verstande, 1. dat deputaten het op blz. 7 van hun rapport gedane voorstel inzake de z.g. trinitarische vorm van de groet hebben teruggenomen en dat daarom op blz. 21 hun voorstel voor woorden en gebeden voor de zondagmorgen/middag/avonddienst in deze zin wordt gewijzigd, dat de formules voor de groet worden aangevuld met onder 3 de „trinitarische" formule, terwijl het tegenwoordige 3 als 4 wordt genummerd ; 2. dat in de orde van dienst voor de zondagmorgen (blz. 13 van het rapport van deputaten) onder het hoofd „lezing van de Heilige Schrift" niet drie, maar twee Schriftlezingen, één uit het Oude en één uit het Nieuwe Testament worden opgenomen; en 3. dat in „Woorden en gebeden voor de eredienst" voor de zondagmorgen/ middag/avond onder de rubriek „Lezing van de Wet des Heren" onder 4 gelezen wordt: de christelijke leefregel kan ook uit een ander Schriftgedeelte worden voorgehouden. 4. dat in plaats van „apostelen" wordt gelezen: „brieven". D. Formulieren en gebeden 1. De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de eredienst betreffende opmerkingen van kerken en kerkelijke vergaderingen over de liturgische formulieren, ingezonden bij vorige synoden; besluit: 1. in het formulier om de heilige doop aan de kinderen te bedienen (1955) te lezen op blz. 232 regel 24 *) „met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot"; *) De verwijzingen hebben betrekking op de uitgave „119 Gezangen".
206
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 239)
2. idem op blz. 283, regel 1 „wonen en ons tot leden van Christus heiligen wil"; 3. idem op blz. 233, regel 16 „moeten wij aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de"; 4. idem op blz. 233, regel 17 „zonde blijven liggen, aangezien de doop een zegel"; 5. idem op blz. 233, regel 29 „zijn (Genesis 17 : 7). Dit getuigt ook Petrus met deze". 6. idem op blz. 233, regel 35 en blz. 234, regel 1 „geloofs was, zoals ook Christus ze omarmd, en hun de handen opleggende, gezegend heeft (Marcus 10 : 16). Omdat nu de doop in"; 7. idem op blz. 234, regel 8 „troosting en opbouw van de gemeente bediend moge"; 8. idem op blz. 235, regel 18 „ieder het zijne) waarvan gij vader (moeder, ouders, getuige(n))"; 9. idem op blz. 235, regel 29 en 30 „den vergeven en ons door Uw Heiligen Geest tot leden van Uw eniggeboren Zoon, en alzo tot Uw kinderen"; 10. idem op blz. 236, regel 4 „heid, die Gij dit kind (deze kinderen) en ons allen bewezen hebt"; 11. in het formulier om het heilig avondmaal te houden (1955) te lezen op blz. 249, regel 23 „hebben immers allen deel aan het ene brood, want gelijk"; 12. idem op blz. 250, regel 20 „een opgeheven hoofd onzen Here Jezus Christus uit den"; 13. het verkort formulier om het heilig avondmaal te houden (1955) buiten gebruik te stellen; 14. het formulier voor de tweede avondmaalsviering in den namiddagdienst (1955) vrij te geven voor elke dienst waarin het heilig avondmaal wordt bediend, en het opschrift van dit formulier te wijzigen in „formulier om het heilig avondmaal te houden"; 15. in dit formulier te lezen op blz. 262, regel 13: „tus heeft, en wij vermanen hem zich van het avond-"; 16. idem op blz. 263, regel 3 „wij hebben immers allen deel aan het ene brood (1 Cor.)"; 17. idem op blz. 263, regel 19 „Versterk ons in het geloof"; 18. het „Onze Vader" op zijn oorspronkelijke plaats, aan het eind van het gebed voor de eigenlijke viering van het avondmaal, te herstellen; 19. het oude dankgebed te herstellen in het eerste avondmaalsformulier; 20. het oude dankgebed in het tweede avondmaalsformulier op te nemen met de voorafgaande opmerking: „aan deze lofverheffing kan een dankgebed worden toegevoegd, zoals:"; 21. in het tweede avondmaalsformulier de volgende structurele wijzigingen aan te brengen: a. de aanhef te vervangen door die van het z.g. verkort formulier; b. het stuk van de zelfbeproeving van na de alinea „Overeenkomstig het bevel van Christus . . . " daarvóór te plaatsen en te doen aanvangen met: „Opdat wij nu tot eer van God en onze vertroosting enz."; c. het stuk van de gedachtenis te doen aanvangen: „Want wij willen aan het avondmaal gedenken..."; d. daarna verder te gaan met: „Zo verzekert ons het avondmaal, dat deze volkomen offerande enz."; 22. in het formulier van den ban . . . (1955) te lezen op blz. 274, regel 20—22: „zijn diepe droefheid zich verplicht verder te handelen met deze(n) broeder (zuster). Indien hij (zü) zou blijven volharden in zijn (haar) zonde, wat God genadig verhoede, zou de kerkeraad genoodzaakt zijn voort te gaan op de weg die tot de afsnijding leidt"; 23. in de voorbeden voor zee- en luchtvaart te lezen op blz. 295, regel 17: „die bij de luchtvaart zijn, op de vleugels van Uw";
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 259)
207
24. in de voorbeden voor universiteiten en scholen te lezen op blz. 296, regel 22—24: „wij smeken U, wil Uw licht laten schijnen over alle universiteiten en scholen, opdat zij die onderwijs geven door U geleerd mogen zijn, en zij die onderwijs ontvangen, door". 2. De synode besluit te aanvaarden de volgende „Gebeden voor de bijeenkomsten van de vergadering der diakenen", met dien verstande, dat er nog wijzigingen in aangebracht kunnen worden in verband met wensen van de deputaten voor de algemene diakonale arbeid: GEBED BIJ DEN AANVANG
Here, God, hemelse Vader, die rijk zijt aan barmhartigheid en den verdrukten recht verschaft, het heeft u behaagd ons te roepen tot het werk der barmhartigheid in Uw gemeente en in de wereld, om in dezen dienst de liefde van Christus zichtbaar te maken. Wij bidden U, wil met Uw Heiligen Geest in ons midden zijn, opdat wij in eenvoud en blijmoedigheid, met een bewogen hart, de taak verrichten, waartoe Gij ons geroepen hebt. Schenk ons de wijsheid en de middelen om met goeden raad en bijstand hen te helpen, die dit van node hebben. Neem van ons weg alle liefdeloosheid en onzorgvuldigheid, en laten onze handelingen en besluiten mogen strekken tot eer van Uw naam, tot opbouw van Uw gemeente en tot een getuigenis van Jezus Christus in deze wereld. Leer Uw gehele gemeente haar taak te verstaan ten opzichte van den naaste, en maak haar bereid zichzelf te stellen tot een levend, heilig en U welgevallig offer. Wil daartoe in al haar behoeften naar Uw rijkdom heerlijk voorzien. Wij vragen U dit in den naam van Jezus Christus, Uw Zoon, die met U en den Heiligen Geest, de enige en waarachtige God, eeuwig is te loven en te prijzen. Amen. GEBED BIJ DE SLUITING
Getrouwe en barmhartige God en Vader, wij danken U, dat Gij ons het ambt hebt toevertrouwd, waarin wij U en Uw gemeente mogen dienen, en dat wij ons ook nu op deze dienst mochten beraden. Wij bidden U, vervul ons ook bij de uitvoering van ons werk met Uw Heiligen Geest, opdat wij in woord en daad Uw koninklijk erbarmen mogen verkondigen. Mogen al onze beslissingen voor Uw gemeente in haar geheel en voor de betrokkenen persoonlijk tot een teken worden van Uw trouw. Zegen ook onze arbeid buiten den kring der kerk, opdat mede daardoor de heerlijkheid van Uw Rijk openbaar worde. Wij bidden U, vergeef genadig onze gebreken en tekortkomingen, en doe ons toenemen in de genade van Jezus Christus, Uw lieven Zoon, die om onzentwil arm geworden is, terwijl Hij rijk was, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden. Verhoor ons, o God en Vader, door Christus, onzen Heer en Koning, die met U en den Heiligen Geest leeft en regeert in eeuwigheid, Amen. 3. De synode, kennis genomen hebbende van het voorstel van deputaten om bij de opbouw van een herzien kerkboek slechts twee formulieren voor de kerkelijke bevestiging van het huwelijk op te nemen; overwegende, a. dat reeds de synode van Middelburg 1965/66 (art. 422) overwoog, dat het door de generale synode van Assen 1957/58 voor kerkelijk gebruik vrijgegeven formulier niet aan de gestelde verwachtingen voldeed;
208
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 259)
b. dat genoemde synode besloot dit formulier ondanks enkele daartegen ingebrachte bezwaren vooralsnog niet buiten gebruik te stellen; besluit: het door de synode van Assen 1957/58 voor kerkelijk gebruik vrijgegeven formulier voor de kerkelijke bevestiging van het huwelijk thans buiten gebruik te stellen. E. Hoe enkele liturgische handelingen in de orden in te passen De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de eredienst; overwegende, dat het goed is nu reeds vast te stellen hoe de opbouw van het herziene kerkboek dient te zijn; besluit: 1. dat de inhoud van het kerkboek achtereenvolgens zal bestaan uit de psalmen (nieuwe berijming van de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming), de belijdenisgeschriften, de orden voor de eredienst, twee formulieren om de heilige doop aan de kinderen te bedienen, het formulier om de heilige doop aan volwassenen te bedienen, twee formulieren om het heilig avondmaal te houden, het formulier voor het afleggen van de openbare belijdenis des geloofs, twee formulieren voor de kerkelijke bevestiging van het huwelijk, het formulier van de ban of de afsnijding van de gemeente, het formulier voor wederopneming van de afgesnedene in de gemeente van Christus, het formulier voor de bevestiging van dienaren des Woords, idem voor de dienst der zending en der evangelisatie, het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, vier gebeden voor de bijeenkomsten van kerkelijke vergaderingen, de bijzondere gebeden, voorkomende in de bundel „119 Gezangen", blz. 299—305; 2. bij de formulieren voor de bediening van de heilige doop de aantekening te plaatsen: De heilige doop zal in de regel bediend worden onmiddellijk voorafgaande aan de dienst des Woords; 3. bij de formulieren voor de bediening van de heilige doop, na het gebed, de aantekening op te nemen: Hier kan als het niet elders in dezelfde dienst geschiedt, de apostolische geloofsbelijdenis gelezen of gezongen worden, aldus ingeleid: „Aangezien wij als gemeente van Jezus Christus de doop in geloof ontvangen, doen we thans belijdenis van ons christelijk geloof"; 4. bij de formulieren voor de viering van het heilig avondmaal, na het gebed, te lezen: „Hier kan, als het niet elders in dezelfde dienst geschiedt, de apostolische geloofsbelijdenis gelezen of gezongen worden, aldus ingeleid: Laat ons nu met hart en mond belijdenis doen van ons geloof door met de kerk van alle eeuwen in te stemmen"; 5. bij het formulier voor de openbare geloofsbelijdenis de aantekening op te nemen: Het afleggen van de openbare belijdenis des geloofs zal bij voorkeur plaats vinden na de prediking en een daarop aansluitend lied; 6. deputaten voor de eredienst te betrekken bij de uitgave van het herziene kerkboek. F. Het kerklied De synode, overwegende, 1. dat onze huidige gezangenbundel nog in vele opzichten voor uitbreiding vatbaar is b.v. met Schriftgezangen, gezangen voor Pasen, gezangen voor Pinksteren en doopliederen; 2. dat er in ruime mate geschikte liederen zoals onder 1 genoemd aanwezig zijn; 3. dat er met name van de zijde van de Nederlandse Hervormde Kerk een groeiende begeerte tot samenwerking op het gebied van de gezangen is; 4. dat er ook met betrekking tot de normen, waaraan een kerklied moet voldoen,
209 Zitting van donderdag, 18 janwari 1968( a r t .290—291) een ruime mogelijkheid is tot samenwerking met de Nederlandse Hervormde Kerk; 5. dat van vele zijden en vooral vanuit de kringen van het christelijk onderwijs met klem wordt aangedrongen op samenwerking op het gebied van de gezangen; besluit: deputaten voor de eredienst mandaat te geven vertegenwoordigers uit hun midden zitting te doen nemen in een interkerkelijke werkcommissie ter voorbereiding van een gezangenbundel voor protestants Nederland, die zou kunnen bestaan uit een gemeenschappelijk stamdeel met eventueel aparte aanhangsels voor de verschillende afzonderlijke kerken. i.z. B III U De synode besluit in antwoord op de van de particuliere synode van Gelderland ontvangen missive aan deze synode ter kennisneming toe te zenden dat deel uit het tweede rapport van deputaten, waarin uitvoerig op de gemaakte opmerkingen wordt ingegaan. Met één wijziging inzake de opmerking over Gez. 14: Over opneming in de gezangenbundel kan in dit stadium niet worden gesproken; de synode van Middelburg heeft de bundel 119 gezangen in déze vorm definitief aanvaard. Buigings-n De synode besluit akkoord te gaan met het voorstel van deputaten, dat bij de uitgave van het kerkboek de tekst door een paar deskundigen nader op het punt van de buigings-n wordt bekeken, uitgaande van de regel, dat om redenen van duidelijkheid of sonoriteit de buigings-n kan worden gehandhaafd. Opmerkingen over door de synode voorlopig aangenomen formulieren; enkele nieuwe formulieren Art. 260. Namens commissie II rapporteert dr. A. G. Luiks over een brief van de classis Groningen met opmerkingen over door de synode voorlopig aangenomen formulieren en met als bijlage enkele in opdracht van de classis opgestelde formulieren; en over een brief van de particuliere synode van Groningen, waarin in grote lijnen instemming betuigd wordt met deze brief (B III 7 en 9). Na de bespreking dient ds. J. B. Hommes verschillende amendementen in. In „overwegende" sub 1 in plaats van „geen reden" „voldoende reden". Dit amendement wordt niet ondersteund. In „overwegende" sub 2 in plaats van „ernstige bezwaren hebben opgeroepen" te lezen „nadere overweging verdienen". Dit amendement wordt verworpen. Een amendement van ds. P. Yisser om in het amendement Hommes vóór het woord: „nadere" de woorden „ondanks bezwaren" te plaatsen wordt aanvaard met 33 stemmen vóór en 20 tegen. Een amendement inzake besluit 2: „niet te aanvaarden" te wijzigen in „ter nadere overweging aan de deputaten voor de eredienst ter hand te stellen" wordt aanvaard, nadat er aan toegevoegd is „en op de voortgezette zitting van de synode in maart hierover te rapporteren". Het hele voorstel van de commissie wordt daarna in stemming gegeven en aangenomen ; 14 leden zijn tegen. De tekst van het door de synode aanvaarde voorstel luidt als volgt : De synode, gezien de brief van de classis Groningen van maart 1967 en het aanbevelend schrijven van de particuliere synode van Groningen van april 1967 in verband met twee liturgische formulieren, vrij gegeven door de vorige generale synode; overwegende, 1. dat de critiek, uitgebracht door de classis Groningen op het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen en dat voor de kerkelijke bevestiging van het huwelijk, welke beide door de vorige generale synode werden vrijgegeven, haar geen reden biedt om tot herziening van genoemde formulieren over te gaan;
210
Zitting vandonderdag,18janwari 1968 (art. 290—291)
2. dat de ingediende concepten voor nieuwe formulieren voor de onder 1 genoemde doeleinden ondanks bezwaren nadere overweging verdienen; 3. dat het ingediende „concept-huwelijksformulier", „dat desgewenst gebruikt kan worden bij hertrouw en bij huwelijken op latere leeftijd" de vraag doet rijzen of een dergelijk formulier wenselijk moet heten; besluit: 1. niet over te gaan tot terzijdestelling of herziening van de formulieren tot bevestiging van ouderlingen en diakenen en tot kerkelijke bevestiging van het huwelijk, zoals die door de synode van Middelburg 1965/66 zijn vrijgegeven; 2. de concept-formulieren voor genoemde doeleinden, ingediend door de classis Groningen, ter nadere overweging aan deputaten voor de eredienst ter hand te stellen om daarover te rapporteren op de voortgezette zitting (zie verder art. 355). 3. naar aanleiding van het door de classis Groningen ingediende concepthuwelijksformulier, „dat desgewenst gebruikt kan worden bij hertrouw en bij huwelijken op latere leeftijd", aan de deputaten voor de eredienst op te dragen op de voortgezette zitting te adviseren over de wenselijkheid en eventueel over de vorm van een dergelijk formulier; 4. van bovengenoemde beslissingen mededeling te doen aan de particuliere synode van Groningen, de classis Groningen en ds. Th. Delleman te Groningen. Zitting van vrijdag 12 januari 1968 Toezicht op de uitgaven van het kerkboek Art. 263. Namens commissie III rapporteert diaken J. Groeneveld over het rapport van de deputaten voor toezicht op de uitgaven van het kerkboek (zie art. 98). Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de mededeling van de deputaten voor toezicht op de uitgaven van het kerkboek dat ook thans, evenals de vorige en de voorvorige maal, niets te rapporteren valt; overwegende, dat thans één deputaatschap benoemd kan worden voor toezicht op de uitgaven van het kerkboek en op die van de gezangenbundel; besluit: 1. nieuwe deputaten te benoemen voor toezicht op de uitgaven van het kerkboek en de gezangenbundel (zie art. 222 sub B III 4 ) ; 2. aan deze deputaten op te dragen: a. er op toe te zien dat de uitgevers in hun uitgaven van het kerkboek en van de gezangenbundel of van gedeelten van deze beide, zich houden aan de door de kerken aangenomen en goedgekeurde teksten; b. bij de vaststelling van deze teksten de deputaten voor de eredienst te raadplegen; c. in geval van afwijking van deze teksten het nodige te doen om in de desbetreffende uitgaven verbetering te verkrijgen; d. in het bijzonder alle nieuwe uitgaven en herdrukken van door auteursrechten beschermde liederen van de Gereformeerde Kerken te controleren en na te gaan of ze geheel met de desbetreffende standaarduitgaven overeenkomen en of de voorwaarden, waaronder de toestemming is verleend, nagekomen worden; e. aan de volgende daarvoor aan te wijzen synode (zie art. 223) rapport uit te brengen van hun arbeid. Art. 264.
Wensen i.v.m. de bundel van 119 gezangen Namens commissie II rapporteert ds. C. v. d. Giessen over een brief
Zitting van vrijdag, 12 januari 1968 (art. 265)
211
van de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek, waarin onze kerken worden verzocht deel te nemen aan een interkerkelijk overleg over gelijkluidende teksten en gelijkluidende melodieën voor de gezangen; over een brief van de classis Haarlem met verzoek in de nieuwe gezangenbundel ook op te nemen dé melodie van Van Westering voor de apostolische geloofsbelijdenis; over een brief van de particuliere synode van Gelderland, waarin enkele wensen m.b.t. de gezangenbundel worden kenbaar gemaakt; over een brief van de classis Rijnland met dezelfde inhoud als de brief van de classis Haarlem; over een brief van de kerkeraad te Schoonebeek, waarin verzocht wordt alles in het werk te stellen om te komen tot één gezangenbundel voor de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken; over een brief van de classis Leiden met opmerkingen over de gezangenbundel; over een brief van de kerkeraad te Gouda met dezelfde bezwaren als in de brief van de classis Leiden; over een brief van de kerkeraad te Amsterdam met verzoek om in de gezangenbundel op te nemen de melodie van Paul Chr. v. Westering voor de geloofsbelijdenis (B III 4, 6, 8, 10, 11, 13, 17 en 19). Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de inhoud van de brieven van de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek, van de classis Haarlem, van de particuliere synode van Gelderland, van de classis Rijnland, van de kerkeraad te Schoonebeek, van de classis Leiden, van de kerkeraad te Gouda en van de kerkeraad te Amsterdam, alle betrekking hebbende op de bundel 119 gezangen; overwegende, 1. dat door de synode van Middelburg 1965/66 deze bundel definitief is aanvaard ; 2. dat daarmee een einde was gekomen aan de geboden gelegenheid tot inspraak in de vrij gegeven 119 gezangen; 3. dat heden door de deputaten voor de eredienst verzocht wordt vertegenwoordigers uit hun midden zitting te doen nemen in een interkerkelijke werkcommissie ter voorbereiding van een gezangenbundel voor Protestants Nederland; 4. dat, hoewel te laat binnengekomen, bovenvermelde brieven eventueel alsnog in het interkerkelijk beraad ter sprake zouden kunnen komen; besluit: a. deze stukken in handen te geven aan de deputaten voor de eredienst met het verzoek na te gaan of zij nog dienst kunnen doen bij de komende interkerkelijke besprekingen; b. hiervan kennis te geven aan adressanten. Werkgroep voor Liturgie Art. 265. Namens commissie II rapporteert ds. D. van Enk over het jaarverslag over 1965/66 van de Gereformeerde Werkgroep voor Liturgie en verzoek om financiële steun en over een brief van deze werkgroep met verzoek zorg te dragen voor een bepaalde begeleiding en vorming van de kerken ten aanzien van het invoeren van liturgische vernieuwingen (B III 15 en 16) (zie art. art. 181). De commissie stelt voor de laatste regel van pag. 2 en de eerste regel van pag. 3 van het rapport te schrappen en daarvoor te lezen: „maar de commissie acht het beter de uitwerking hiervan geheel over te laten aan de deputaten voor de eredienst en de werkgroep voor liturgie". Verder stelt de commissie voor overweging b aldus te lezen: „dat de pogingen, die ondernomen worden om de kerken op de hoogte te brengen met de liturgische vernieuwing alle steun verdienen". De synode gaat hiermee akkoord en het door de synode aangenomen voorstel luidt nu als volgt: De synode,
212
Zitting van dinsdag, 16 januari 1968 (art. 269—270)
kennis genomen hebbende van het rapport van de Gereformeerde Werkgroep voor Liturgie en van het verzoek van deze werkgroep om maatregelen te nemen de liturgische vernieuwing ingang te doen vinden in de kerken; overwegende, a. dat genoemde werkgroep belangrijk werk verricht in samenwerking met de deputaten voor de eredienst; b. dat pogingen, die ondernomen worden om de kerken op de hoogte te houden met de liturgische vernieuwing alle steun verdienen; besluit: 1. de werkgroep dank te zeggen voor de dienst, die zij door haar arbeid aan onze kerken bewijst; 2. aan de werkgroep een subsidie te verlenen van ƒ 700,— per jaar voor 1968 en 1969; 3. aan de werkgroep te verzoeken een rapport over haar werkzaamheden en een gedetailleerd financieel verslag uit te brengen over de jaren 1967 en 1968. Art. 266.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Zitting van dinsdag 16 januari 1968 Politieke keuze van kerkleden en ambtsdragers Art. 269. De praeses brengt in het openbaar het in comité-zitting genomen besluit inzake een brief van enkele leden van de kerk van Utrecht-West, waarin bezwaar werd gemaakt tegen beslissingen van vorige synoden inzake het lidmaatschap van politieke partijen (M 10). Het luidt als volgt: De synode, gelet op een brief van de brs. G. B. Buitink e.a., waarin dezen vragen een zodanige uitspraak te doen, dat duidelijkheid wordt verkregen over de positie van kerkleden, die op grond van hun persoonlijke verantwoordelijkheid een politieke keuze doen, welke afwijkt van de tot nu toe meest gangbare door leden van onze kerken en zonodig ter voorbereiding van die uitspraak een deputaatschap terzake te benoemen; overwegende, dat de reeds door vorige synoden en met name door Groningen 1963/64, acta art. 355 en 480, op dit punt gedane uitspraken, in onderlinge samenhang gelezen, voldoende duidelijk zijn; besluit: aan het door adressanten gedane verzoek niet te voldoen en daarvan aan hen bericht te geven, onder toezending van dit rapport. Verzoek om wijziging in het besluit t.a.v. gemeenschappelijke kerkdiensten Art. 270. Namens commissie V rapporteert drs. K. G. Idema over een brief van de kerkeraad te Eindhoven, waarin wordt verzocht een wijziging te brengen in het besluit van de synode van Apeldoorn, acta art. 393, inzake de gemeenschappelijke kerkdiensten (I 15). Ds. D. van Enk stelt voor eerst te behandelen het rapport van de deputaten voor advies inzake gemeenschappelijke avondmaalsvieringen en voor verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke kerkdiensten (I 6). Tegen het voorstel-Van Enk zijn 28 leden, vóór 20, 8 leden onthouden zich van stemming. Het voorstel is dus verworpen.
Zitting van dinsdag, 16 januari 1968 (art. 270)
213
De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het bezwaar van de kerkeraad voor algemene zaken van de Gereformeerde Kerk te Eindhoven tegen de bepaling van de synode van Apeldoorn, dat gemeenschappelijke kerkdiensten „slechts bij bijzondere gelegenheden zullen worden gehouden" (acta art. 399, 3$), hetgeen op praktische e.a. moeilijkheden stuit; en van zijn voorstel, inplaats daarvan te lezen: „slechts in beperkte mate"; overwegende, a. dat de verbinding van gemeenschappelijke diensten aan bijzondere gelegenheden dikwijls zinvol kan zijn, maar dat de verplichte verbinding daaraan inderdaad een zekere gedwongenheid kan meebrengen; b. dat de voornaamste bedoeling van deze bepaling der synode van Apeldoorn was, nadruk te leggen op „de nodige beperking"; besluit: a. de bepaling van de synode van Apeldoorn 1961/62, acta art. 399, sub 3d aldus te wijzigen; „dat, zolang de eenheid van de kerken, die zulk een gemeenschappelijke dienst beleggen, niet in de naaste toekomst kan worden verwacht, deze diensten slechts in beperkte mate zullen worden gehouden"; b. dit besluit ter kennis te brengen van de kerkeraad voor algemene zaken te Eindhoven en voorts van alle kerken. Er volgt bespreking. Verschillende amendementen zijn ingediend. Ds. F. J. Scholten wil besluit a als volgt lezen: „dat zolang de eenheid van de kerken, die zulk een gemeenschappelijke dienst beleggen, niet in de naaste toekomst kan worden verwacht, deze diensten bij wijze van uitzondering, op de regel van de gewone kerkdiensten, zullen worden gehouden". Drs. A. I. Koffeman wil besluit a vanaf de derde regel als volgt lezen: „dat, zolang de eenheid van de kerken, die zulk een gemeenschappelijke dienst beleggen, niet in de naaste toekomst kan worden verwacht, deze diensten slechts dan kunnen worden gehouden, wanneer daartoe naar het oordeel van de classis bijzondere aanleiding bestaat". Drs. G. Y. Vellenga heeft het volgende voorstel: „overwegende, dat de voorstellen van de commissie geen verduidelijking betekenen van de besluiten van Apeldoorn; besluit: hierin geen verandering aan te brengen". Dr. D. Nauta doet het volgende voorstel: „De synode, kennis genomen hebbende van enz. besluit: aan het verzoek van de kerkeraad te Eindhoven niet te voldoen, omdat de voorgestelde verandering aan duidelijkheid en preciesheid te wensen overlaat en geen verbetering betekent; en hiervan mededeling te doen aan de kerkeraad te Eindhoven". Al deze amendementen en besluiten worden ondersteund. Na bespreking van deze amendementen trekt drs. G. Y. Vellenga zijn voorstel in ten gunste van dat van dr. Nauta. Ds. A. C. van Nood zou uit het voorstel-Nauta willen weglaten, de woorden „aan duidelijkheid en preciesheid te wensen overlaat". Het amendement van ds. F. J. Scholten wordt verworpen met 6 stemmen vóór. Het amendement van drs. A. I. Koffeman wordt eveneens verworpen, tegen 34 leden en 20 vóór, 7 leden onthouden zich van stemming, terwijl de twee preadviseurs tegen zijn.
214
Zitting van dinsdag, 12 januari 1968 (art. 271)
Voor het commissievoorstel blijken 17 leden te zijn. Bijgevolg is het verworpen. Het voorstel van dr. D. Nauta wordt aanvaard met 46 stemmen vóór, tegen 11 en 5 onthoudingen. Daarmee is het amendement-Van Nood vervallen. Het door de synode aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het bezwaar van de kerkeraad voor algemene zaken van de gereformeerde kerk te Eindhoven tegen de bepaling van de synode van Apeldoorn, dat gemeenschappelijke kerkdiensten „slechts bij bijzondere gelegenheden zullen worden gehouden" (acta art. 399, M ) , hetgeen op praktische en andere moeilijkheden stuit; en van zün voorstel in plaats daarvan te lezen: „slechts in beperkte mate"; besluit: a. aan het verzoek van de kerkeraad voor algemene zaken te Eindhoven niet te voldoen, omdat de voorgestelde verandering aan duidelijkheid en preciesheid te wensen overlaat en geen verbetering betekent; b. hiervan mededeling te doen aan de kerkeraad voor algemene zaken te Eindhoven. Gereformeerde Wereldbond Art. 271. Namens commissie V rapporteert drs. K. G. Idema over het rapport van dr. D. Nauta over het bijwonen van de vergadering van het uitvoerend comité van de Gereformeerde Wereldbond, gehouden van 28 juli tot 2 augustus 1966; over een brief van de afdeling Faith and Order van de Wereldraad van Kerken en de secretarissen-generaal van de Lutherse en de Gereformeerde Wereldbond inzake het reeds gevoerde en nog te voeren gesprek tussen Europese gereformeerde en lutherse theologen; over een brief van de Gereformeerde Wereldbond, waarbij worden toegezonden het jaarverslag en de financiële stukken over het jaar 1966 en aan de leden verzocht wordt de bijdragen te verhogen; over een brief van de Gereformeerde Wereldbond (met bijlagen) inzake de voorgestelde fusie tussen de International Congregational Council en de Gereformeerde Wereldbond; over een brief van de Gereformeerde Wereldbond, waarin gevraagd wordt aan het uitvoerend comité van de bond mee te delen welke vraagstukken momenteel in onze kerken speciaal aan de orde zijn; over een brief van de Gereformeerde Wereldbond, waarin met het oog op de vergadering van de Europese afdeling van de bond gevraagd wordt twee bijgevoegde vragenlijsten in te vullen; en over een rapport van de afgevaardigden naar de vergadering van de Europese afdeling van de Gereformeerde Wereldbond, gehouden in september 1967 in Torre Pellice (I 19, 24, 26, 28, 36, 37, 67) (bijlage 65). De commissie doet het volgende voorstel: De synode, kennis genomen hebbende van de volgende stukken van of betreffende de „World Alliance of Reformed Churehes" (Gereformeerde Wereldbond van Kerken): A. het rapport van dr. D. Nauta over het bijwonen van de vergadering van het uitvoerend comité te Straatsburg, 28 juli tot 2 augustus 1966, met het daarin vervatte voorstel tot vaststelling van onze jaarlijkse bijdrage voor de W.A.R.C., en van de financiële belagen; B. het rapport van dr. D. Nauta inzake de conferentie van de Europese afdeling van de Gereformeerde (Hervormde) Wereldbond te Torre Pellice in Italië, 7 tot 12 september 1967, met de daarin vervatte suggestie, de behartiging van de zaken betreffende de Wereldbond aan een nieuw of reeds bestaand deputaatschap toe te vertrouwen; C. het jaarverslag over 1966 van de secretaris-generaal; D. verschillende financiële documenten over 1966; E. een brief van de secretaris-generaal betreffende de voorgestelde unie tussen
Zitting van donderdag,11januari 1968 (art. 259)
215
de „International Congregational Council" en de „World Alliance of Reformed Churches", met als bijlagen: a. algemene gegevens ter informatie; b. een voorstel tot unie; c. een ontwerp-constitutie voor de geünieerde bond; d. een voorstel betreffende de afvaardiging naar de 20e algemene vergadering ; F. een verzoek van de secretaris-generaal om bericht inzake urgente problemen ; G. twee vragenlijsten met het oog op de voorbereiding van de Europese conferentie in september 1967; H. een rapport met stellingen over luthers-gereformeerde besprekingen, met verzoek om reactie vóór 1 januari 1968; overwegende, ad A en D, dat onze financiële bijdrage voor de W.A.R.C. slechts zeer globaal is te bepalen en dat de financiële situatie na een eventuele unie nog niet is te overzien; ad E, 1. dat de nieuwe ontwerp-constitutie niet fundamenteel verschilt van die van de W.A.R.C., op grond waarvan onze kerken zich op hun vorige synode daarbij hebben aangesloten; 2. dat zij echter, bij deze laatste vergeleken, wel de tendens vertoont de overeenstemming met de gereformeerde belijdenisgeschriften als criterium voor toelating te vervagen; 3. dat de jarenlange onderhandelingen over deze unie thans in het laatste stadium zijn en dat onze kerken zich in dit stadium van niet-principiële critiek dienen te onthouden; ad F, G en H, 1. dat een tijdige behandeling van deze stukken via commissie en synode niet mogelijk was; 2. dat de behandeling van dergelijke belangrijke stukken meer verlangt dan van een synodale commissie verlangd mag worden; 3. dat voor de toekomst een betere regeling nodig is voor de behandeling van de zaken, die in het raam van de W.A.R.C. aan de orde komen; ad B, dat coördinatie van deputaatschappen voor oecumenische aangelegenheden gewenst is, daar hun opdrachten in elkaar grijpen; besluit: I. de bijdrage van de Gereformeerde Kerken aan de W.A.R.C. voor het jaar 1966 vast te stellen op ƒ 9.000,— en voor het jaar 1967 en komende jaren voorlopig op ƒ 10.000,—; 2. ten aanzien van de voorgestelde unie van de W.A.R.C. en de I.C.C.: a. haar stem aan dit voorstel te geven; b. als amendement op de concept-constitutie voor te stellen in art. 2 te laten vervallen de woorden „recognizing that the Reformed tradition is a biblical, evangelical and doctrinal ethos, rather than any narrow and exclusive definition of f aith and order", en dit amendement van een toelichting te voorzien; c. haar goedkeuring te geven aan de voorstellen betreffende de afvaardiging naar de 20e algemene vergadering; 3. ten aanzien van de sub F, G en H genoemde verzoeken: te antwoorden, dat deze verzoeken tot haar spijt niet beantwoord konden worden, omdat een deputaatschap voor deze zaken alsnog ontbrak; 4. de behartiging van de zaken, die in verband met het lidmaatschap van de W.A.R.C. aan de orde komen, toe te vertrouwen aan een aantal daarvoor aan te wijzen deputaten, met de opdracht: a. in het algemeen te fungeren als het orgaan van onze kerken voor de vervulling van hun taak als lid van de W.A.R.C.; b. de stukken, die vanwege of met betrekking tot de W.A.R.C. aan onze kerken
216
Zitting van dinsdag, 12 januari 1968 (art. 272)
toegezonden worden, voorzover dit binnen hun bevoegdheid als deputaten ligt, af te doen, en voor het overige hun behandeling door de synode door middel van rapporten en adviezen tijdig voor te bereiden; c. eventueel eigen initiatieven in dit verband te ontwikkelen of zich met voorstellen tot eigen initiatieven tot de synode te richten; 5. de behartiging van de correspondentie met buitenlandse kerken, de contaetarbeid in het Duitse taalgebied, de zaken van de Gereformeerde Oecumenische Synode, de zaken van de W.A.E.C., de zaken van de Conferentie van Europese Kerken en die van de Conferentie van Rijnkerken toe te vertrouwen aan één deputaatschap onder de naam: Deputaatschap voor oecumenische aangelegenheden, met de (in ander verband gespecificeerde of nog te specificeren) opdrachten: a. de correspondentie met buitenlandse kerken naar art. 120 K.O.; b. de behartiging van de aangelegenheden, samenhangend met de G.O.S.; c. de behartiging van de aangelegenheden, samenhangend met de andere oecumenische organisaties, waarbij de Gereformeerde Kerken aangesloten zijn; 6. aan de secretaris-generaal van de W.A.R.C. bericht te zenden van de instelling van het deputaatschap, bedoeld onder 4; 7. de secretaris-generaal, dr. M. Pradervand, te danken voor het jaarverslag van de W.A.R.C. over 1966; 8. voor de vertegenwoordiging van onze kerken op de bovengenoemde vergadering te Straatsburg en conferentie te Torre Pellice en voor de rapporten daarover dank te brengen aan dr. D. Nauta en zijn mede-afgevaardigden. Er volgt bespreking. Geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen Art. 272. Direct na de opening van de middagvergadering geeft de praeses gelegenheid aan dr. O. C. Broek Roelofs om te rapporteren over het rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen (D I 5) (bijlage 66a en b). Hij heet welkom deputaat dr. L. W. Kuilman. Na de bespreking stelt ds. G. van Andel voor om in besluit b 2 de woorden „en voorts te doen openstaan voor ieder gewenst contact" te laten vervallen, en een nieuw punt 3 op te nemen: „dit deputaatschap, voorzover dat door hem zelf nodig geacht wordt, contact te doen opnemen met de bond van verenigingen voor christelijk middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs". 3 wordt dan 4. Dit amendement wordt aanvaard: Daarna aanvaardt de synode het voorstel, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen; besluit: a. deputaten dank te zeggen voor hun arbeid; b. enige deputaten te benoemen voor de zaken, die de geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen betreffen (zie art. 222 sub D I 6) en hun op te dragen: 1. contact te onderhouden met alle gereformeerde predikanten, die aan bedoelde scholen godsdienstonderwijs geven en hen tenminste één maal per jaar op kosten van de synode in conferentie bijeen te roepen, waarbij hun de vrijheid wordt gegeven om ook niet-predikanten, die in volledige betrekking werkzaam zijn, als godsdienstleraar aan deze scholen, daarbij te betrekken;
Zitting van donderdag,11januari 1968 (art. 259)
217
2. dit deputaatschap te doen fungeren als een adres voor predikanten, die roeping gevoelen aan genoemde scholen in volle dagtaak godsdienstonderwijs te geven; 3. dit deputaatschap, voorzover dat door hem zelf nodig geacht wordt, contact te doen opnemen met de Bond van Verenigingen voor Middelbaar en Voorbereidend Hoger Onderwijs; 4. van hun handelingen en van de arbeid van deze predikanten rapport uit te brengen op de daartoe aangewezen generale synode (zie art. 223). De praeses geeft nu in bespreking een tegenvoorstel van ds. W. Wiersma, mede ondertekend door dr. C. Gilhuis, drs. G. Y. Vellenga en diaken B. Gosker: „De synode, kennis genomen hebbende van de voorstellen van de deputaten voor de geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen; overwegende, dat het geven van godsdienstonderwijs aan middelbare scholen dient beschouwd te worden als arbeid, die een geestelijk karakter draagt en met de roeping tot de verkondiging van het evangelie rechtstreeks in verband staat; besluit: uit te spreken, dat de predikanten, die leraar godsdienstonderwijs worden, volgens art. 15 K.O. de eer en de naam van een dienaar des Woords zullen behouden en t.a.v. hun ambtelijke positie aan de gemeente, welke zij het laatste dienden, verbonden zullen blijven". Na bespreking hiervan geeft de praeses eerst het commissievoorstel in stemming. 37 leden zijn vóór, 18 tegen en 4 onthouden zich. Daarmee is het voorstel van ds. W. Wiersma verworpen. De praeses dankt de deputaten hartelijk voor het werk, dat ze verricht hebben. Het door de synode aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de voorstellen van de deputaten voor de geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen; van oordeel, dat een nader onderzoek van deze voorstellen wenselijk is in verband met de vragen rondom art. 15 van de kerkorde; besluit: aan het deputaatschap, ingesteld door deze synode op haar zitting van 14 september 1967 met betrekking tot de parttime-predikanten (acta art. 168) tevens op te dragen de voorstellen van genoemde deputaten in studie te nemen en daarover rapport uit te brengen aan de volgende generale synode. Gereformeerde Wereldbond Art. 273. Drs. K. G. Idema, rapporteur namens commissie V over de stukken I 19, 24, 26, 28, 36, 37 en 67 (zie art. 271), gaat in op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen: De volgende amendementen zijn ingediend: dr. A. Kruyswijk stelt voor: 1. „overwegende" ad E 2 te laten vervallen. Dit amendement wordt verworpen met 13 stemmen vóór en 4 stemmen van de preadviseurs vóór. 2. ad F, G, H punt 1 de woorden „via commissie en synode" te vervangen door „de synode". Dit amendement wordt aangenomen. 3. ad F, G, H punt 2 laten vervallen. Wordt aanvaard. Besluit 1 wordt als volgt geformuleerd: „de bijdrage van de Gereformeerde
218
Zitting van dinsdag, 12 januari 1968 (art. 273)
Kerken aan de W.A.R.C. voor het jaar 1966 vast te stellen op ƒ 6.000,— en voor het jaar 1967 en 1968 op ƒ 7.000,— en voor 1969 en volgende jaren na te laten gaan door F.A.KA.-deputaten". In verband met het voorgestelde besluit 2 zijn de volgende amendementen ingediend. Ds. W. Wiersma stelt voor aan 2a toe te voegen: „met dien verstande, dat hiermee niets geprejudiceerd wordt ten aanzien van de vraag of onze kerken zich al dan niet bij de Wereldraad van Kerken zullen aansluiten". Dr. D. Nauta stelt voor 2a en b samen te voegen en als volgt te lezen: „haar stem aan dit voorstel te geven, met dien verstande, dat zij opzettelijk wijst op het gevaar dat de gereformeerde belijdenis naar de achtergrond zou geraken, en daarom de nodige waarborg verlangt dat deze belijdenis niet in het gedrang zal komen en zal blijven functioneren in de arbeid van de nieuwe unie". Ds. J. R. Hommes en ds. A. C. van Nood stellen voor in besluit 2b als amendement op de concept-constitutie voor te stellen: 1. als commissievoorstel 2. niet weg te laten wat in (oud) punt 3 tussen haakjes stond: „(op te komen voor de gereformeerde belijdenis en in overeenstemming daarmee) alles te bevorderen wat gedaan wordt om Gods Woord getrouw te verkondigen en de eredienst op de juiste wijze in te richten". Het amendement van ds. W. Wiersma wordt met 10 stemmen vóór verworpen, het amendement-dr. D. Nauta wordt aangenomen. Daarmee is het amendementHommes-Van Nood vervallen. Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de volgende stukken van of betreffende de „World Alliance of Reformed Churehes" (Gereformeerde Wereldbond van Kerken): A. het rapport van dr. D. Nauta over het bijwonen van de vergadering van het uitvoerend comité te Straatsburg, 28 juli tot 2 augustus 1966, met het daarin vervatte voorstel tot vaststelling van onze jaarlijkse bijdrage voor de W.A.R.C. en van de financiële bijlagen; B. het rapport van dr. D. Nauta inzake de conferentie van de Europese afdeling van de Gereformeerde (Hervormde) Wereldbond te Torre Pelliee in Italië, 7 tot 12 september 1967, met de daarin vervatte suggestie de behartiging van de zaken betreffende de Wereldbond aan een nieuw of reeds bestaand deputaatschap toe te vertrouwen; C. het jaarverslag over 1966 van de secretaris-generaal; D. verschillende financiële documenten over 1966; E. een brief van de secretaris-generaal betreffende de voorgestelde unie tussen „International Congregational Council" en de „World Alliance of Reformed Churehes", met als bijlagen: a. algemene gegevens ter informatie; b. een voorstel tot unie; c. een ontwerp-constitutie voor de geünieerde bond; d. een voorstel betreffende de afvaardiging naar de 20e algemene vergadering ; F. een verzoek van de secretaris-generaal om bericht inzake urgente problemen ; G. twee vragenlijsten met het oog op de voorbereiding van de Europese conferentie in september 1967; H. een rapport met stellingen over luthers-gereformeerde besprekingen, met verzoek om reactie vóór 1 januari 1968; overwegende, ad A en D, dat onze financiële bijdrage voor de W.A.R.C. slechts zeer globaal
Zitting van donderdag,11januari 1968 (art. 259)
219
is te bepalen en dat de financiële situatie na een eventuele unie nog niet is te overzien; ad E, 1. dat de nieuwe ontwerp-constitutie niet fundamenteel verschilt van die van de W.A.R.C., op grond waarvan onze kerken zich op hun vorige synode daarbij hebben aangesloten; 2. dat zij echter, bij deze laatste vergeleken, wel de tendens vertoont de overeenstemming met de gereformeerde belijdenisgeschriften als criterium voor toelating te vervagen; 3. dat de jarenlange onderhandelingen over deze unie thans in het laatste stadium zijn en dat onze kerken zich in dit stadium van niet-principiële critiek dienen te onthouden; ad F, G en H, 1. dat een tijdige behandeling van deze stukken door de synode niet mogelijk was; 2. dat voor de toekomst een betere regeling nodig is voor de behandeling van de zaken, die in het raam van de W.A.R.C. aan de orde komen; ad B, dat coördinatie van deputaatsehappen voor oecumenische aangelegenheden gewenst is daar hun opdrachten in elkaar grijpen; besluit: 1. de bijdrage van de Gereformeerde Kerken aan de W.A.R.C. voor het jaar 1966 vast te stellen op ƒ 6.000,— en voor het jaar 1967 en 1968 op ƒ 7.000,— en voor 1969 en volgende jaren na te laten gaan door F.A.KA.-deputaten; 2. ten aanzien van de voorgestelde unie van de W.A.R.C. en de I.C.C.: a. haar stem aan dit voorstel te geven, met dien verstande, dat zij opzettelijk wijst op het gevaar dat de gereformeerde belijdenis naar de achtergrond zou geraken, en daarom de nodige waarborg verlangt dat deze belijdenis niet in het gedrang zal komen en zal blijven functioneren in de arbeid van de nieuwe unie; b. haar goedkeuring te geven aan de voorstellen betreffende de afvaardiging naar de 20e algemene vergadering; 3. ten aanzien van de sub F, G en ïï genoemde verzoeken: te antwoorden, dat deze verzoeken, tot haar spijt niet beantwoord konden worden, omdat een deputaatschap voor deze zaken alsnog ontbrak; 4. de behartiging van de zaken, die in verband met het lidmaatschap van de W.A.R.C. aan de orde komen, toe te vertrouwen aan een aantal daarvoor aan te wijzen deputaten, met de opdracht: a. in het algemeen te fungeren als het orgaan van onze kerken voor de vervulling van hun taak als lid van de W.A.R.C.; b. de stukken, die vanwege of met betrekking tot de W.A.R.C. aan onze kerken toegezonden worden, voorzover dit binnen hun bevoegdheid als deputaten ligt, af te doen, en voor het overige hun behandeling door de synode door middel van rapporten en adviezen tijdig voor te bereiden; c. eventueel eigen initiatieven in dit verband te ontwikkelen of zich met voorstellen tot eigen initiatieven tot de synode te richten; 5. de behartiging van de correspondentie met buitenlandse kerken, de contactarbeid in het Duitse taalgebied, de zaken van de Gereformeerde Oecumenische Synode, de zaken van de W.A.R.C., de zaken van de Conferentie van Europese Kerken en die van de Conferentie van Rijnkerken toe te vertrouwen aan één deputaatschap onder de naam: Deputaatschap voor oecumenische aangelegenheden, met de (in ander verband gespecificeerde of nog te specificeren) opdrachten: a. de correspondentie met buitenlandse kerken naar art. 120 K.O.; b. de behartiging van de aangelegenheden, samenhangend met de G.O.S.; c. de behartiging van de aangelegenheden, samenhangend met de andere
220
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
oecumenische organisaties, waarbij de Gereformeerde Kerken aangesloten zijn; 6. aan de secretaris-generaal van de W.A.R.C. bericht te zenden van de instelling van het deputaatschap, bedoeld onder 4; 7. de secretaris-generaal, dr. M. Pradervand, te danken voor het jaarverslag van de W.A.R.C. over 1966; 8. voor de vertegenwoordiging van onze kerken op de bovengenoemde vergadering te Straatsburg en conferentie te Torre Pellice dank te brengen aan dr. D. Nauta en zijn mede-afgevaardigden. Art. 274.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Benoeming ds. K. A. Schippers Art. 275. Na heropening van de publieke zitting deelt de praeses mee, dat in comité-zitting met 52 stemmen vóór, 9 tegen en 4 onthoudingen tot tweede predikant in algemene dienst voor de meer op de praktijk gerichte opleiding (zie hierbij art. 127 en art. 248 besluit 6) werd benoemd ds. K. A. Schippers te Amersfoort (zie art. 340). Zitting van woensdag 17 januari 1968 Consequenties van de opheffing van de binding aan de leeruitspraak van Assen 1926 Art. 277. Namens de commissie ad hoe rapporteert dr. O. C. Broek Roelofs over een brief van de kerkeraad te Laren, waarin verzocht wordt spijt te betuigen, dat dr. J. J. Buskes c.s. in 1926 buiten onze kerken zijn komen te staan; een brief van de classis Haarlem, waarin verzocht wordt na te gaan welke consequenties aanvaarding van het meerderheidsrapport Assen 1926 heeft voor degenen, die in 1926 buiten onze kerken zijn geraakt; een brief van de kerkeraad te Amsterdam-Zuid (Overtoom), waarin deze raad als zijn mening uitspreekt, dat de leeruitspraak van de synode van 1926 als onhoudbaar moet worden teruggenomen en waarin hij verder verwijst naar zijn verzoek, gedaan aan de synode van Middelburg (B I 6); een brief van de kerkeraad te Doesburg met enkele bezwaren tegen het meerderheidsrapport inzake de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 en verzoek om bij terzijdestelling van deze uitspraak te overwegen wat de consequenties daarvan zullen zijn (toegevoegd is een bijlage); een brief van de kerkeraad te Zaandam, waarin verzocht wordt de in verband met de leeruitspraak van de synode van Assen 1926 getroffen tuchtmaatregelen ongedaan te maken; een brief van de kerkeraad te 's-Gravenhage-West, waarin instemming wordt betuigd met de conclusies van het meerderheidsrapport-deputaten Assen 1926 en waarin aangeraden wordt na te gaan welke maatregelen dienen te worden genomen t.a.v. allen die schade hebben geleden tengevolge van de uitspraak-Assen 1926; een brief van de kerkeraad te Eefde-Gorssel, waarin instemming wordt betuigd met het meerderheidsrapport-Assen 1926 en verzocht wordt spijt te betuigen tegenover hen, die door deze uitspraak buiten onze gemeenschap gesloten werden; een brief van de classis Zaandam, waarin een verzoek, gedaan als in de brief van de kerkeraad te Zaandam, ondersteund wordt; een brief van de classis Leiden, waarin erop aangedrongen wordt bij aanvaarding van het meerderheidsrapport-Assen 1926 de consequenties daaruit te trekken ten aanzien van hen, die destijds het voorwerp van kerkelijke tucht werden; een brief van de kerkeraad te Amsterdam-Zuid (Overtoom), waarin adhesie betuigd wordt aan de brief van de kerkeraad te Zaandam (B I 4, 5, 10, 19, 22, 34, 37, 41 en 47) (bijlage 67). De commissie stelt voor de volgende verklaring vast te stellen en daarna te publiceren:
Zitting van donderdag, 18 januari 1968 (art. 297—299)
221
VERKLARING
De synode van Amsterdam heeft zich er op beraden, wat zij na haar beslissing over de leeruitspraak van Assen 1926 nog zou kunnen doen met betrekking tot de gevolgen, die deze uitspraak indertijd voor hen die met de synode van Assen of met andere kerkelijke vergaderingen in conflict zijn geraakt, gehad hebben. De synode is van mening, dat het moeilijk is tot een allesomvattend oordeel te komen over heel het conflict, dat zich rondom het jaar 1926 in de Gereformeerde Kerken heeft afgespeeld. Men zou daartoe, behalve op de besluiten van de synode van Assen zelf, moeten ingaan op de achtergronden van de toenmalige theologische inzichten en kerkelijke situatie. Ook zou men rekening moeten houden met de wijze waarop degenen die uiteindelijk met de synode in conflict kwamen het probleem inzake de uitlegging van Genesis 3 hebben gesteld. Tevens zou men moeten oordelen over hun besluit om liever dan zich aan de besluiten der synode te conformeren zich aan de Gereformeerde Kerken te onttrekken en tot de stichting van een nieuw kerkverband over te gaan. De synode vreest, dat een uitvoerige beoordeling harerzijds van al deze factoren gemakkelijk tot nieuwe tegenstellingen zou kunnen leiden en weinig bevrediging zou schenken in de thans ontstane situatie. Wel wil de synode voor wat het aandeel der Gereformeerde Kerken betreft, uitspreken, dat de synode van Assen 1926 zich bij al haar zorg voor de handhaving van het schriftgezag, voor het besef van de huidige synode, confessioneel op een te exclusief standpunt heeft geplaatst. Ook heeft zij in kerkrechtelijk opzicht niet steeds de tolerantie betracht, die ook met behoud van het genoemde standpunt, mogelijk was geweest. Hierdoor is de synode van Assen tot tuchtmaatregelen gekomen, die bij een ruimere opvatting, zeker ten dele, hadden kunnen worden voorkomen. Deze zouden dan ook niet mede aanleiding zijn geworden tot de destijds ontstane breuk. De synode spreekt dit uit in de hoop voor haar deel te kunnen bijdragen tot betere verhoudingen met hen, die op welke wijze dan ook, door dit conflict van de Gereformeerde Kerken zijn vervreemd. Zij doet dit met een gevoel van leedwezen over al wat tot deze vervreemding heeft geleid. Zij voegt daaraan de hartelijke wens toe dat door de in september 1967 en thans genomen beslissingen de opgebroken gemeenschap zal worden hersteld. Weliswaar is de synode zich er van bewust, dat het gescheiden kerkelijke leven een verhindering vormt om aan deze gemeenschap voor het heden reeds kerkelijke en ambtelijke gestalte te geven. Zij verklaart zich echter harerzijds gaarne bereid aan het herstel van deze gemeenschap in de kerkelijke weg mee te werken, wanneer de wens daartoe door betrokkenen aan haar zou worden kenbaar gemaakt. Er volgt bespreking, waarna de praeses in bespreking geeft een voorstel, ingediend door ds. D. van Enk en ouderling W. Hildering, dat als volgt luidt: „De synode, overwegende, a. welke stappen moeten worden ondernomen met betrekking tot hen, die destijds door de nu niet langer bindend verklaarde leeruitspraak van de synode van Assen 1926 werden getroffen; b. dat van hen, die toen door de daaruit voortvloeiende tuchtmaatregelen werden getroffen, steeds weer genoemd worden degenen, die nu nog in leven zijn, dr. J. J. Buskes, dr. E. L. Smelik en ds. S. P. Vermeer; c. dat het goed is om in persoonlijk contact met hen te spreken;
222
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
besluit: de bovengenoemde broeders te verzoeken ter synode te komen om met hen de consequenties te bespreken en althans hun de gelegenheid te geven ook daarover hun mening te kunnen geven". Na bespreking wordt het voorstel-Van Enk Hildering ingetrokken. De praeses geeft nu alinea na alinea van de verklaring in bespreking. Alinea 1 en 2 worden aangenomen. De leden dr. F. L. Bos en dr. A. Kruyswijk hebben een amendement ingediend om alinea 3, 4, 5 en 6 te laten vervallen. Na bespreking wordt het amendement-Bos-Kruyswijk met 38 tegen, 18 stemmen voor en 1 onthouding verworpen. Twee adviserende leden zijn tegen, 1 vóór. Alinea 3 en 4 zijn nu aangenomen. Ds. F. J. Scholten dient bij alinea 5 het volgende amendement in: aan dit punt nog toe te voegen: „alsmede over de vraag of de synode van Assen 1926 in kerkrechtelijk opzicht steeds de tolerantie heeft betracht, die ook met behoud van haar confessioneel standpunt mogelijk was geweest". Het amendement wordt verworpen met 8 stemmen vóór. Alinea 5 en 6 worden aangenomen. Na enige discussie worden de alinea's 7, 8 en 9 als volgt geformuleerd: „Liever dan over anderen te oordelen wil de synode, voor wat het aandeel der Gereformeerde Kerken betreft, uitspreken, dat de synode van Assen 1926 zich bij al haar zorg voor de handhaving van het Schriftgezag voor het besef van de huidige synode confessioneel op een te exclusief standpunt heeft geplaatst en ook in kerkrechtelijk opzicht niet steeds de tolerantie is betracht, die met behoud van het genoemde standpunt mogelijk was geweest. Hierdoor is de synode van Assen tot tuchtmaatregelen gekomen, die bij een ruimere opvatting hadden kunnen worden voorkomen. Deze zouden dan ook niet mede oorzaak zijn geworden van de destijds ontstane breuk". Ten aanzien van de laatste alinea's heeft ouderling J. N. Spoelstra het volgende amendement ingediend: „Hierdoor is de synode van Assen tot tuchtmaatregelen gekomen, die hadden kunnen worden voorkomen en die mede oorzaak zijn geworden tot de destijds ontstane breuk. De synode spreekt dit uit in de hoop te komen tot herstel der kerkelijke eenheid met hen, die op welke wijze ook door dit conflict van onze kerken zijn vervreemd. Ze verklaart zich bereid aan dat herstel mee te werken en roept betrokkenen op zich daarover met haar te verstaan". De leden ds. A. C. van Nood en ds. J. R. Hommes hebben op dit amendement het volgende sub-amendement ingediend: de laatste zin als volgt te lezen „Ze verklaart zich harerzijds gaarne bereid aan dat herstel mede te werken en zou het op prijs stellen wanneer betrokkenen hunnerzijds zich daartoe ook bereid zouden verklaren". (Zie voor de verdere behandeling van deze zaak art. 279.) Toespraken functionarissen Art. 278. De praeses heet aan het begin van de middagzitting welkom de functionarissen. Hij zet de bedoeling van hun aanwezigheid uiteen. Het aantal functionarissen wordt steeds groter. Er is veel afwisseling in de afvaardiging naar de generale synode. Zodoende kent men over het algemeen de functionarissen niet. Het ligt in de bedoeling om in de tijd dat de synode niet vergadert, via het moderamen contactvergaderingen met hen te houden. Hij deelt verder mee, dat drs. Steenwinkel, ds. Van Berge en ds. Suurmond verhinderd zijn. Hierna krijgt elk der aanwezige functionarissen gelegenheid om in 3 tot 5 minuten iets over zijn werk te vertellen.
Zitting van donderdag, 18 januari 1968 (art. 297—299)
223
Achtereenvolgens spreken dr. J. van Klinken, directeur van het Algemeen Diakonaal Bureau, de heer J. A. Harms, algemeen adviseur van het bureau „Kerkopbouw", ds. G. F. Hajer, dr. L. Zielhuis, de heer Hoekstra, archivaris, ds. J. A. C. Rullmann namens het zendingsseminarie en het zendingscentrum, mejuffrouw E. G. van Egmond, staflid van het evangelisatiecentrum voor advies en voorlichting, ds. H. H. Grosheide, staflid voor vormingswerk van het evangelisatiecentrum, dr. G. Dekker, socioloog in de staf van het evangelisatiecentrum, de heer Jac. B. Looijen, directeur van de informatiedienst en drs. E. Hazelaar. De praeses dankt alle functionarissen voor hun informatie. Hij grijpt meteen de gelegenheid aan om hen hartelijk te danken voor het werk, dat ze geregeld voor onze kerken verrichten. Tevens nodigt hij hen uit de vergadering van de synode nog enige tijd bij te wonen om de synodeleden in persoonlijke gesprekken inlichtingen te verschaffen. Hij wenst hen Gods zegen toe. Consequenties van de opheffing van de binding aan de leeruitspraak van Assen 1926 Art. 279. De commissie stelt voor de alinea's 7 t/m 11 van de verklaring (zie art. 277) aldus te lezen: „Terugziende op al wat in de jaren van het conflict en daarna tot onderlinge vervreemding en kerkelijk uiteengaan heeft geleid, gevoelt de synode zich gedwongen daarover alsnog haar leedwezen uit te spreken. Ze beseft daarbij dat het niet mogelijk is een kerkelijke scheiding van meer dan veertig jaar ongedaan te maken. Toch hoopt ze, dat de in september 1967 en thans genomen beslissingen zullen bijdragen tot een beter onderling verstaan en tot herstel van gemeenschap. En ook al vormt de loop van de geschiedenis en de daaruit voortgekomen kerkelijke gescheidenheid een verhindering om aan dit herstel voor het heden de kerkelijke en ambtelijke gestalte te geven van voorheen, toch wil de synode niet nalaten uit te spreken te allen tijde bereid te zijn degenen, die ook na vele jaren van scheiding met haar hetzelfde geloof in een zelfde kerkelijke gemeenschap willen belijden, met hartelijke sympathie tegemoet te treden". Hierop volgt bespreking. De volgende amendementen zijn ingediend. Ds. A. C. van Nood en ds. J. R. Hommes stellen voor achter „te allen tijde" in regel 4 van beneden in te voegen: „harerzijds" en aan het slot toe te voegen: „en het op prijs te stellen wanneer betrokkenen hunnerzijds zich daartoe ook bereid zouden kunnen verklaren". Ouderling O. van den Ouden stelt voor om in plaats van „toch hoopt zij" in de 5de regel te lezen „toch verwacht zij" en aan het eind „toch wil de synode niet nalaten uit te spreken te allen tijde bereid te zijn degenen, die met haar hetzelfde geloof in eenzelfde gemeenschap willen belijden spoedig weer in deze gemeenschap te mogen begroeten". Ds. C. van der Giessen stelt voor de tweede zin eruit te laten. Al deze amendementen worden met meerderheid van stemmen verworpen. Een amendement van ds. C. van der Giessen om in de eerste zin de woordjes „al" en „alsnog" eruit te laten en in de laatste zin de woorden „ook na vele jaren van scheiding" te veranderen in „na jaren van scheiding" wordt aanvaard. Ouderling mr. U. Strikwerda stelt voor een brief aan de mindere vergaderingen te richten over deze zaak. De synode heeft hiertegen geen bezwaar. Dr. J. van den Berg stelt voor om aan de verklaring nog het volgende toe te voegen: „Tenslotte verklaart zij bereid te zijn aan hen, die bij schrijven van 18 maart 1966 aan de generale synode van Middelburg 1965/66 gevraagd hebben de vonnissen die hen troffen in verband met de leeruitspraak van Assen 1926
224
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
terug te nemen, het recht te verlenen in kerkdiensten van de Gereformeerde Kerken in Nederland voor te gaan". Idem Art. 280. Aan het begin van de avondvergadering legt ds. G. van Andel, mede namens ouderling W. P. Sytsma en dr. C. Gilhuis, de volgende verklaring af. „De praeses late, zonder voorafgaande bespreking in de vergadering, een opiniepeiling plaatsvinden naar de vraag of het wenselijk is het amendement-Van den Berg te behandelen". Na enige discussie stelt de praeses de vraag: Is het wenselijk de inhoud van het amendement-dr. J. van den Berg nader in behandeling te nemen? 53 leden verklaren zich tegen, 8 vóór en 2 onthouden zich. Dr. J. van den Berg handhaaft zijn amendement. Ds. J. R. Hommes stelt het volgende sub-amendement voor: achter de woorden „tenslotte verklaart zij" in te voegen: „als teken van verzoening". Hij zegt: deze woorden zijn een uiting van onze wil om dichter bij elkaar te komen. Na enige discussie wordt besloten over het amendement-dr. J. van den Berg en het sub-amendement-ds. J. R. Hommes niet te spreken, alleen maar te stemmen. 6 leden en 1 preadviserend lid blijken vóór te zijn, 51 tegen, terwijl 7 leden zich onthouden, alsmede 1 preadviserend lid. Dr. A. Kruyswijk, ouderling M. Weima en diaken F. Smink leggen de volgende verklaring af: „Ondergetekenden verzoeken aantekening in de acta, dat zij terzake van het amendement-Van den Berg zich van stemming hebben onthouden, aangezien genoemd amendement h.i. onvoldoende in het licht is gesteld". Ds. J. R. Hommes en dr. J. van den Berg verzoeken in de acta op te nemen deze verklaring, „dat zij het onrechtmatig achten, dat de synode een besluit neemt om een amendement, dat op wettige wijze is ingediend, niet te bespreken, omdat dit op geen enkele wijze in overeenstemming is met de huishoudelijke regeling". Nadat nog enkele kleine wijzigingen in de tekst van het voorstel van de commissie zijn aangebracht, wordt de hele verklaring aanvaard met 57 stemmen vóór, 3 tegen en 4 onthoudingen. Van de preadviserende leden zijn 3 vóór en 1 onthoudt zich. Drs. G. Y. Vellenga verzoekt de volgende verklaring in de acta op te nemen: „Omdat ik mij niet bevoegd acht een oordeel uit te spreken over de synode van Assen 1926, zoals in alinea 7 b en 8 van de verklaring dezer synode wordt gedaan, kan ik, ondanks instemming met de rest van deze verklaring, mijn stem hieraan niet geven en verzoek hiervan aantekening in de acta". De praeses dankt de rapporteur en de commissie ad hoe voor het vele werk, dat verricht is en zegt: wij willen dr. J. J. Buskes c.s. van harte ontvangen in onze kerken. Wij willen graag gemeenschap met hem hebben. De door de synode aanvaarde verklaring luidt als volgt: De synode van Amsterdam heeft zich erop beraden, wat zij na haar beslissing over de leeruitspraak van Assen 1926 nog zou kunnen doen met betrekking tot de gevolgen, die deze uitspraak indertijd voor hen die met de synode van Assen of met andere kerkelijke vergaderingen in conflict zijn geraakt, gehad hebben. De synode is van mening, dat het moeilijk is tot een alles omvattend oordeel te komen over heel het conflict, dat zich rondom het jaar 1926 in de Gereformeerde Kerken heeft afgespeeld. Men zou daartoe, behalve op de besluiten van de synode van Assen zelf, moeten ingaan op de achtergronden van de toenmalige theologische inzichten en kerkelijke situatie. Ook zou men rekening moeten houden met de wijze waarop degenen die uiteindelijk met de synode in conflict kwamen het probleem inzake de uitlegging van Genesis 3 hebben gesteld.
Zitting van donderdag, 18 januari 1968 (art. 297—299)
225
Tevens zou men moeten oordelen over hun besluit om liever dan zich aan de besluiten der synode te conformeren zich aan de Gereformeerde Kerken te onttrekken en tot de stichting van een nieuw kerkverband over te gaan. De synode vreest, dat een uitvoerige beoordeling harerzijds van al deze factoren gemakkelijk tot nieuwe tegenstellingen zou kunnen leiden en weinig bevrediging zou schenken in de thans ontstane situatie. Liever dan over anderen te oordelen wil de synode voor wat het aandeel der Gereformeerde Kerken betreft, uitspreken, dat de synode van Assen 1926 zich bij al haar zorg voor de handhaving van het Schriftgezag, voor het besef van de huidige synode, confessioneel op een te exclusief standpunt heeft geplaatst en ook in kerkrechtelijk opzicht niet steeds de tolerantie is betracht die met behoud van het genoemde standpunt mogelijk was geweest. Hierdoor is de synode van Assen tot tuchtmaatregelen gekomen, die b|j een ruimere opvatting hadden kunnen worden voorkomen. Deze zouden dan ook niet mede oorzaak zijn geworden van de destijds ontstane breuk. De synode spreekt dit uit in de hoop voor haar deel te kunnen bijdragen tot betere verhoudingen met hen, die op welke wijze dan ook, door dit conflict van de Gereformeerde Kerken zijn vervreemd. Terugziende op wat in de jaren van het conflict en daarna tot onderlinge vervreemding en kerkelijk uiteengaan heeft geleid, gevoelt de synode zich gedrongen daarover haar leedwezen uit te spreken. Zij beseft daarbij, dat het niet mogelijk is een kerkelijke scheiding van meer dan veertig jaar zonder meer ongedaan te maken. Toch hoopt zij, dat de in september 1967 en thans genomen beslissing zullen bijdragen tot een beter onderling verstaan en tot herstel van gemeenschap. En ook al vormt de loop van de geschiedenis en de daaruit voortgekomen kerkelijke gescheidenheid een verhindering om aan dit herstel voor het heden de kerkelijke en ambtelijke gestalte te geven van voorheen, toch wil de synode harerzijds niet nalaten uit te spreken te allen tijde bereid te zijn met degenen, die — na jaren van scheiding — met haar hetzelfde geloof in een zelfde kerkelijke gemeenschap willen belijden, tot kerkelijke hereniging te komen. Richtlijnen, i.z. medewerking aan het pastoraal beraad voor het pastoraal concilie Art. 281. Namens commissie V rapporteert ouderling G. van Galen over een brief van de particuliere synode van Friesland (Z.G.) met verzoek om voorzover mogelijk medewerking te verlenen aan het pastoraal beraad voor het pastoraal concilie van de R.K. Kerk en om enige richtlijnen te geven voor het landelijk en regionaal beraad; een brief van de particuliere synode van Drenthe om richtlijnen voor het interkerkelijk beraad, waartoe de bisschop van Groningen van de R.K. Kerk heeft opgeroepen (met enkele bijlagen); een brief van de particuliere synode van Friesland (N.G.) met verzoek om a richtlijnen voor het deelnemen aan het pastoraal beraad voor het pastoraal concilie van de R.K. Kerk, b. instelling van een deputaatschap voor advies; en over een brief van de particuliere synode van Groningen met dezelfde strekking als die van Friesland (N.G.) (I 32, 40, 45, 47) (bijlage 68). Na de bespreking dient ds. W. Wiersma een amendement in om in besluit 4 weg te laten „de daarvoor in aanmerking komende kerkelijke vergaderingen en aan" wordt verworpen. Het voorstel van de commissie wordt aangenomen en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brieven van de particuliere synoden van Groningen, Friesland (N.G.), Friesland (Z.G.) en Drenthe terzake van het deelnemen aan het pastoraal beraad met het verzoek aan de synode hiertoe een principe-besluit te nemen en tevens richtlijnen en adviezen te geven of te doen geven;
226
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
overwegende, a. dat met het pastoraal beraad van kerken in de noordelijke provincies een belangrijke zaak op gang gekomen is, die mogelijk ook in andere delen van ons land de aandacht van de kerken zal vragen; b. dat genoemde particuliere synoden terecht vragen om een uitspraak van de synode in dezen en om richtlijnen en adviezen, opdat de eenheid in gedragslijn bevorderd wordt; besluit: 1. aan de kerken de deelneming aan het pastoraal beraad, wanneer zij daartoe uitgenodigd worden, aan te bevelen; 2. de brieven van de particuliere synoden van Groningen, Friesland (N.G.), Friesland (Z.G.) en Drenthe door te geven aan de deputaten Reformatie-Rome met de opdracht de gevraagde adviezen te geven ter bevordering van de eenheid van gedragslijn; 3. de particuliere synoden, classes en kerken te berichten dat deputaten Reformatie-Rome zijn aangewezen om in alle gewenste gevallen adviezen te geven en te verzoeken naar die adviezen zoveel mogelijk te handelen; 4. de gereformeerde deelnemers aan het pastoraal beraad op regionaal en plaatselijk niveau te verzoeken de resultaten, rapporten en besluiten ter kennis te brengen aan de daarvoor in aanmerking komende kerkelijke vergaderingen en aan deputaten Reformatie-Rome; 5. aan deputaten Reformatie-Rome op te dragen op de eerstkomende generale synode rapport uit te brengen; 6. van dit besluit mededeling te doen aan alle particuliere synoden, classes en kerken. Punt I 41 van het agendum afgevoerd Art. 282. Op voorstel van de praeses wordt het stuk I 41 (zie art. 10) van het agendum afgevoerd, omdat bericht is binnengekomen, dat de stichting van een internationaal evangelisch radiostation in Zwitserland niet doorgaat. Avondmaalsbediening in inrichtingen Art. 283. Namens commissie V rapporteert ouderling J. Yersée over een brief van de kerkeraad te Axel met verzoek een uitspraak te doen over avondmaalsbediening in inrichtingen (I 48). Na enige bespreking wordt op voorstel van ds. D. van Enk de zaak terugverwezen naar de commissie (zie verder art. 297). Instructie voor dr. J. C. Gilhuis Art. 284. Namens commissie IV rapporteert ds. G. Brinkman over een brief van de deputaten voor de zending, waarbij toegezonden wordt de conceptinstructie voor dr. J. C. Gilhuis, predikant in algemene dienst voor de zending (zie art. 89) (G 10). Na enige discussie wordt de instructie vastgesteld, die als volgt luidt: Instructie voor de zendingspredikant in algemene dienst Artikel I Aan de zendingspredikant in algemene dienst van de Gereformeerde Kerken in Nederland worden door de generale deputaten voor de zending (verder te noemen generale deputaten), handelende in opdracht van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland (verder te noemen generale synode), opgedragen onderstaande werkzaamheden: 1. Het verlenen van bijstand aan generale deputaten inzoverre dit betreft het bijeenbrengen van gegevens, welke generale deputaten behoeven voor het bepalen van het te voeren algemene beleid tegen de achtergrond van de actuele wereldzendingsvragen. Uit dien hoofde is hij aanwezig op vergaderingen van generale
Zitting vandonderdag,18januari 1968 (art. 297—299)
227
deputaten en heeft hij daarin een adviserende stem. Tevens treedt hij op als secretaris van de door de generale deputaten ingestelde studiecommissie; 2. Het vertegenwoordigen van generale deputaten, voor zover hij daartoe door dezen wordt aangezocht, in organen van samenwerking waarin generale deputaten met zendingsinstanties van andere kerken participeren; 3. Het geven van lessen aan het zendingsseminarie en het geven van mondelinge zendingscursussen; 4. Het voorgaan op zendingszondagen, het vervullen van spreekbeurten de zending betreffende, en het redigeren van het zendingsblad; 5. Het verrichten van andere opdrachten, welke generale deputaten binnen het kader van hun bevoegdheden achten van belang te zijn voor de goede gang van het zendingswerk. Artikel II De zendingspredikant in algemene dienst heeft zich voor al zijn werk alsook voor wat zijn ambtelijke positie betreft te onderwerpen aan het toezicht van de generale synode. Artikel III Tweemaal per jaar brengt de zendingspredikant in algemene dienst rapport uit van de door hem verrichte werkzaamheden aan de vergadering van generale deputaten. Artikel IV Bij eventueel verschil van mening tussen de zendingspredikant in algemene dienst en generale deputaten ten aanzien van het werk beslist de generale synode. Artikel V Na voorafgaand overleg met de zendingspredikant in algemene dienst kan deze instructie te allen tijde worden gewijzigd door de generale synode, indien deze daartoe, hetzij op eigen initiatief, hetzij op voorstel van generale deputaten wenst te besluiten. Verzoek om verhoging zendingsbegroting Art. 285. Er is een brief binnengekomen van de deputaten voor de zending, waarin zij vragen om verhoging van de begroting voor het jaar 1968 (G 11). Na enige bespreking wordt de aanvraag van de deputaten voor de zending toegestaan. De synode neemt het volgende besluit: De synode, kennis genomen hebbende van: een brief van de 2de quaestor van de generale kas van de zending met het verzoek de begroting voor 1968 te mogen verhogen met een bedrag van ƒ 21.000,— voor de post salaris en onkosten hoogleraren en drie predikanten in algemene dienst, daar het salaris van een hoogleraar te Kampen verhoogd werd met ƒ 15.250,— plus 6% vakantiegeld hierover en bovendien aan dr. H. Bergema een leeropdracht werd verstrekt, waarmede een bedrag van ƒ 9.500,— is gemoeid (voortaan wordt de pensioen-premie ingehouden); overwegende, dat een en ander voortvloeit uit door de synode reeds genomen beslissingen; besluit: de gevraagde verhoging toe te staan, zodat het totaalbedrag van de begroting1968 wordt gesteld op ƒ 1.133.000,—. Kerkelijke arbeid onder studerenden Art. 286. Omdat de generale financiering is afgewezen, kan nu het definitieve besluit inzake de kerkelijke arbeid onder studerenden worden vastgesteld (zie art. 189) (bijlage 49a en b).
228
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
Het door de commissie voorgestelde besluit wordt aanvaard en luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden en van de brief van de p.s. van Gelderland, waarin gevraagd wordt de onkosten van het studentenpastoraat te Wageningen door de gezamenlijke kerken te doen dragen; overwegende, dat wat deputaten als nieuw systeem van financiering van het studentenwerk voorstellen in principe voorkeur verdient boven het tot dusver gevolgde; besluit: 1. de handelingen van de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden over de periode 1963—1967 goed te keuren, hen dank te zeggen en hen te déchargeren van het gevoerde financieel beheer; 2. opnieuw deputaten te benoemen (zie art. 222 sub D I 5) met de opdracht: a. het geven van advies aan de academiekerken en de met haar samenwerkende kerken bij het beroepen van een studentenpredikant, en in alle zaken, die voor een goed functioneren van deze arbeid nodig zijn; b. coördinerend werkzaam te zijn, o.a. door adviezen te geven in zaken van algemene aard, toezicht te oefenen op alle werkzaamheden, die op landelijk niveau worden verricht en deze te steunen; c. het verlenen van zodanige financiële steun aan de kerken in de academiesteden — resp. aan de organen van samenwerking voor deze arbeid in het leven geroepen — dat een goede voortgang van de arbeid onder studerenden, waarin zowel de pastorale verzorging van de gereformeerde studenten als de evangelisatie dient begrepen te zijn, gewaarborgd is; en er daarbij op toe te zien, dat deze kerken een bepaald extra-bedrag voor deze arbeid bijdragen, samenhangend met het aantal studentenpredikanten en het aantal gereformeerde studenten ter plaatse; d. van hun arbeid verslag uit te brengen aan de synode van 1971 (zie art. 223). 3. voor deze arbeid beschikbaar te stellen in het jaar 1968 ƒ 289.000,— en in 1969 ƒ 297.000,— (zie art. 248 en 378); 4. van dit besluit kennis te geven aan de particuliere synode van Gelderland. Zitting van donderdag 18 januari 1968 Deputaten ad art. 20 K.O. Art. 289. Namens commissie IV rapporteert ouderling E. Stienstra over het rapport van de deputaten ad art. 20 K.O. (F 3) (bijlage 69a en b). Na de bespreking worden op voorstel van ds. W. Wiersma achter de woorden in besluit 4 „studenten in de theologie" ingevoegd de woorden: „aan de Theologische Hogeschool en de theologische faculteit van de Vrije Universiteit". Ook stelt hij voor in besluit 7 „(en middelen)" te laten vervallen. Met 30 tegen 24 stemmen wordt het amendement-Wiersma verworpen. Drs. G. Y. Vellenga, ds. D. van Enk en drs. A. I. Koffeman hebben het volgende tegen-voorstel ingediend: „deputaten op te dragen met de deputaten van de particuliere synoden in nauw overleg te treden en geen studietoelagen te verlenen zonder gunstig advies van de deputaten van het betreffende ressort". Dit voorstel wordt verworpen met 20 stemmen vóór en 33 tegen. Besluit 5 „van de annexe bepalingen bij art. 20 K.O. te schrappen lid d: generale deputaten zullen contact onderhouden en overleg plegen met de deputaten ad art. 20 K.O. van de particuliere synoden" wordt geschrapt, voor besluit 6 wordt de formulering uit het deputatenrapport aangehouden. Het gevolg is, dat er enige wijziging komt in de nummering van de besluiten. Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt:
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 259)
229
De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten ad art. 20 K.O.; besluit: 1. de handelingen van deputaten goed te keuren, hen te danken voor hun arbeid en (onder voorbehoud van de uitslag van de accountantscontrole; zie daarvoor art. 375) hun penningmeester te déchargeren van het financieel beheer over 1966; 2. de door hen ingediende begrotingen voor 1967 en 1968 goed te keuren en de benodigde gelden beschikbaar te stellen uit het F.A.K.A. (zie art. 248 en 378); 3. deputaten te benoemen voor de uitvoering van art. 20 K.O., uit elk particulier ressort één, met hun secundi, en hen te noemen „deputaten voor de studietoelagen" (zie art. 222 sub A 9 ) ; 4. voor deze deputaten de volgende instructie vast te stellen: Instructie voor deputaten ad art. 20 K.O. c.q. deputaten voor de studietoelagen. 1. Financiële steun kan worden verleend aan studenten, die voor de studie in de godgeleerdheid zijn ingeschreven aan de Theologische Hogeschool of aan de Vrije Universiteit; aan dienaren des Woords, die terzake van het volbrengen van deze studie verplichtingen hebben aangegaan tot het aflossen van schulden; en in bijzondere gevallen aan personen, die nog niet tot de studie in de godgeleerdheid zijn toegelaten, maar van wie duidelijk het voornemen is gebleken, zich daarop voor te bereiden (zie art. 334). 2. De financiële steun zal alleen worden verleend, nadat een behoorlijk onderzoek is ingesteld naar de antecendenten van personen, die zich voor het ontvangen van steun hebben aangemeld, alsook naar de financiële omstandigheden van hen en hun wettelijke verzorgers, uit welk onderzoek moet blijken hun gehele of gedeeltelijke onmacht zelf de studie te bekostigen. 3. Bij het verlenen van de financiële steun zal ervoor worden gezorgd het verschil weg te nemen, dat er bestaat tussen degenen, die aan de Theologische Hogeschool en die aan de Vrije Universiteit zijn ingeschreven, als gevolg van de faciliteiten, welke laatstbedoelden genieten van de geldende rijksregeling voor het verlenen van studiebeurzen en voorschotten. 4. Generale deputaten zullen de mogelijkheid onderzoeken tot het verstrekken — indien noodzakelijk en gewenst — van (aanvullende) toelagen aan studenten in de theologie aan de Theologische Hogeschool en de Vrije Universiteit, die niet in aanmerking komen voor een rijksstudietoelage, welke verstrekking zou moeten geschieden overeenkomstig de rijksstudietoelagenregeling. 5. Generale deputaten zullen zich beraden over het voeren van een juiste inkomstenpolitiek met het oog op de terug te betalen gelden aan de overheid (rijk — provincie — gemeente), indien en voorzover generale deputaten de terugbetalingsplicht op zich hebben genomen. 6. Generale deputaten zullen overleg plegen met een studentendecaan van de Vrije Universiteit, tot wie theologische studenten en cursisten zich hebben te wenden, indien zij een studietoelage willen ontvangen, en met de door het college van curatoren der Theologische Hogeschool te benoemen commissie (welke commissie als decaan fungeert) ter coördinering van het studietoelagenbeleid. 7. Als overgangsbepaling zal gelden de regel, dat de verplichtingen, die de verschillende particuliere deputaten, tot 1 september 1966, schriftelijk of mondeling, — voorzover deze mondeling door hen zijn gedaan, daarna schriftelijk aan generale deputaten bevestigd — tegenover alumni uit hun ressort op zich hebben genomen, zonder meer door generale deputaten worden overgenomen, zulks met ingang van 1 september 1966, terwijl rechten (en middelen) van de particuliere deputaten worden overgenomen.
230
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
8. Generale deputaten dienen bij iedere gewone synode een begroting in voor de komende twee jaren en brengen schriftelijk rapport uit over het gevoerde beleid en de verrichte arbeid aan die synode. 5. goed te keuren, dat de deputaten studietoelagen toekennen aan gereformeerde studenten in de theologische wetenschap, welke daarvoor volgens de gestelde richtlijnen in aanmerking komen; 6. aan de deputaten op te dragen contact op te nemen met de curatoren van de Theologische Hogeschool over de vraag of en in hoeverre het Studiefonds van de Theologische Hogeschool kan worden ingeschakeld bij de uitvoering van art. 20 K.O.; 7. aan de vereniging „Voor Hogeschool en Kerk" dringend te verzoeken iedere activiteit tot steunverlening aan theologische studenten te staken; 8. aan de particuliere synoden te verzoeken vóór elke generale synode een voordracht in te dienen voor de benoeming van een primus- en secundus-deputaat voor de studietoelagen; 9. aan de te benoemen deputaten voor de studietoelagen op te dragen volgens hun instructie te handelen en op de volgende generale synode te rapporteren over hun handelingen (zie art. 223). P.S. Wanneer in de instructie van deputaten in de punten 1 en 3 sprake is van de Theologische Hogeschool, dan dient in het oog te worden gehouden, dat bij de ruimere interpretatie van art. 20 K.O. bij de Joh. Calvijn Academie ingeschrevenen ook voor een studietoelage in aanmerking komen. Toespraak dr. E. Varga Art. 290. De praeses heet hartelijk welkom dr. E. Varga, bisschop van de Reformierte Kirche van Tsjecho-Slowakije. Deze spreekt in het Duits de vergadering toe. Namens de synode antwoordt dr. C. van der Woude. „Pluriformiteit" en oecumeniciteit (aansluiting bij de Wereldraad?) Art. 291. Namens commissie V rapporteert dr. A. D. R. Polman over het rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oecumeniciteit; over een aanvullend rapport van deze deputaten, inclusief besluiten en agenda voor 1967 van de synode van de Christian Reformed Church; over een brief van de kerkeraad te Bunschoten-Spakenburg, waarin wordt meegedeeld, dat deze raad het voorshands niet raadzaam acht over te gaan tot aansluiting bij de Wereldraad van Kerken; over een brief van de kerkeraad te Amsterdam, waarin een dringend beroep wordt gedaan op de synode om het lidmaatschap van de Wereldraad van Kerken aan te vragen; over een brief van de kerkeraad te Urk met verzoek om niet tot aansluiting bij de Wereldraad over te gaan; over een brief van de particuliere synode van Overijssel, waarin een overzicht wordt gegeven van de binnen dit ressort heersende meningen ten aanzien van aansluiting bij de Wereldraad; over een brief van de particuliere synode van Groningen, waarin met adhesiebetuiging wordt doorgezonden een voorstel van de classis Winschoten om de kerken nog verder in de gelegenheid te stellen de wenselijkheid en/of noodzakelijkheid van aansluiting bij de Wereldraad door te spreken; over een brief van de Amsterdamse Faith and Ordergroup, waarbij ter overweging wordt toegezonden enig materiaal, bijeengebracht door deze groep; over een brief van W. C. Homburg te Terrace (Brits Columbia, Canada), waarin deze aan de hand van voorbeelden uit Amerika duidelijk maakt, dat het niet wenselijk is zich aan te sluiten bij de Wereldraad; over een brief van de particuliere synode van Friesland (N.G.), waarin onder adhesiebetuiging wordt doorgegeven een voorstel van de classis Kollum om in de huidige situatie niet tot aansluiting bij de Wereldraad van Kerken over te gaan; over een brief van de kerkeraad te
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 259)
231
Amstelveen-Noord (Buitenveldert), waarin de hoop wordt uitgesproken, dat onze kerken zich bij de Wereldraad zullen aansluiten; over een brief van de kerkeraad te Westzaan, waarin meegedeeld wordt, dat deze raad voor aansluiting bij de Wereldraad is; over een brief van een groep gemeenteleden te Zaandam, waarin verzocht wordt niet tot aansluiting bij de Wereldraad over te gaan en terzake een beslissing van de Gereformeerde Oecumenische Synode af te wachten; over een brief van de kerkeraad te Gouda met verzoek nog een nader onderzoek in te stellen inzake aansluiting bij de Wereldraad en zich tevens daarover te verstaan met de Gereformeerde Oecumenische Synode; en over een brief van dr. J. R. Danhof, stated clerk van de Christian Reformed Church in Amerika, waarin hij namens de generale synode van deze kerken de besluiten inzake de Wereldraad van Kerken aanbiedt en de hartelijke groeten en wensen voor het werk van onze synode zendt (als bijlage het agendum der synode, waarin een meerderheids- en minderheidsrapport zijn opgenomen) (J 1, 27; 1 11, 12, 21, 22, 27, 30, 34, 42, 43, 51, 54, 55, 59) (bijlage 70a en b). De commissie doet het volgende voorstel De synode, kennis genomen hebbende van de rapporten van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oecumeniciteit en van de reacties, die vanuit de kerken en vanuit de synode van de Christian Reformed Church (1967) op het besluit van de Generale Synode van Groningen 1963 (Acta art. 495) zijn binnengekomen; overwegende, a. dat in deze reacties geen nieuwe argumenten worden aangevoerd die door bovengenoemde synode voor haar besluitneming niet zijn overwogen; b. dat het uit deze reacties gebleken is, dat het raadzaam geacht moet worden, voordat tot het vaststellen van een bepaalde beslissing wordt overgegaan, onze kerken op een eenvoudige en indringende wijze nog eens in te lichten over de gronden en motieven, die tot deze duidelijke koerswijziging geleid hebben; c. dat het van belang geacht moet worden op de aanstaande vergadering van de Gereformeerde-Oecumenisehe Synode (1968) het standpunt van onze kerken duidelijk toe te lichten en tegenover het standpunt van de Christian Reformed Church van Amerika met klem te verdedigen, dat een eventuele aansluiting van onze kerken bij de Wereldraad niet alleen geen verloochening insluit van onze Gereformeerde belijdenis, maar ook als een vervulling van hun oecumenische roeping in deze tijd moet worden gezien. d. dat een grondige studie vereist is over de vraag, of aansluiting aan de Wereldraad noodzakelijk meebrengt het medewerken aan allerlei politieke, sociale en economische activiteiten van deze Raad en tegelijk en daarmee ten nauwste samenhangend over de vraag of het tot de competentie van de kerken behoort daarover verschillende uitspraken te doen; besluit: 1. te blijven bij de uitspraak van de Generale Synode van Groningen 1963 (Acta art. 495), aangezien geen nieuwe argumenten daartegen zijn aangevoerd; 2. op korte termijn een eenvoudig geschrift te laten opstellen, waarin op duidelijke en grondige wijze de gronden en motieven voor het afbuigen van het spoor, dat door de synode van 1949, 1952 en 1955 getrokken werd en voor het nemen van het besluit van Groningen 1963 (Acta art. 495) belicht worden en voor de verspreiding daarvan op ruime schaal zorg te dragen; 3. aan haar afgevaardigden naar de Gereformeerd Oecumenische Synode van 1968 op te dragen de uitspraak van Groningen in haar zin en motivering toe te lichten en daarbij in het licht te stellen, dat een eventuele aansluiting van onze kerken bij de Wereldraad geen verloochening insluit van onze Gereformeerde belijdenis en geen verwijdering onder de leden van deze oecumenische synode behoeft mee te brengen;
232
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
4. deputaten hartelijk dank te zeggen voor al hun arbeid en voor de door hen uitgebrachte rapporten; 5. opnieuw deputaten te benoemen met de opdracht na te gaan welke politieke, sociale en economische activiteiten de Wereldraad als zijn taak beschouwt en in verband daarmee de vraag te beantwoorden of dit tot de bevoegdheid der kerken behoort en van hun onderzoek rapport op de volgende Generale Synode uit te brengen; 6. haar beleid op de volgende Generale Synode — zo mogelijk — definitief te bepalen. Na de bespreking wordt het tweede gedeelte van overweging b als volgt geformuleerd: „dat onze kerken op een eenvoudige en indringende wijze nog eens worden geïnformeerd over de gronden en motieven, die tot deze duidelijke koerswijziging geleid hebben". Ten aanzien van overweging c is er een amendement ingekomen van ds. Th. Boersma, ds. G. van Andel en ds. W. Wiersma. Zij stellen voor het tweede gedeelte, beginnende met de woorden „en tegenover het standpunt" weg te laten. Dit wordt aanvaard. Overweging d wordt met 1 stem tegen aanvaard. Besluit 1 krijgt direct de goedkeuring van de synode. Bij besluit 2 wordt gevraagd: wie moet het geschrift samenstellen? Wie is er verantwoordelijk voor? De praeses zegt: wat geschreven wordt is voor rekening van de samenstellers, maar er komt een voorwoord van het moderamen, zoals dat met alle synodale geschriften het geval is. Besluit 3 en 4 worden eveneens aanvaard. Bij besluit 5 heeft ds. J. van der Schaft het volgende amendement ingediend: er nog aan toe te voegen „eventuele reacties uit de kring van de kerken waarmee de onze in de G.O.S. samenwerken en van de G.O.S.-1968 zelf in ontvangst te nemen en ook dienaangaande te rapporteren aan de volgende synode". Dit amendement wordt aangenomen. Verder wordt het nodig geoordeeld, dat in besluit 5 ook nog gesproken wordt over een onderzoek naar de verhouding tussen de Wereldraad en de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland. Inzake besluit 6 wordt gezegd, dat we dit punt maar niet moeten opnemen. De rapporteur wil punt 6 niet laten vervallen. Het commissievoorstel wordt verworpen met 31 stemmen tegen en 26 vóór. 2 preadviserende leden zijn tégen en 1 vóór. 3 leden onthouden zich van stemmen. De definitieve tekst van besluit 6 wordt nu: „het beleid ten opzichte van een eventuele aansluiting op de volgende synode, zo mogelijk, definitief te bepalen". Daarna neemt de synode het voorstel in zijn geheel aan, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van de rapporten van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oecumeniciteit en van de reacties, die vanuit de kerken en vanuit de synode van de Christian Reformed Church (1967) op het besluit van de generale synode van Groningen 1963/64 (acta art. 495) zijn binnengekomen; overwegende, a. dat in deze reacties geen nieuwe argumenten worden aangevoerd, die door bovengenoemde synode voor haar besluitneming niet zijn overwogen; b. dat het uit deze reacties gebleken is, dat het raadzaam geacht moet worden, voordat tot het vaststellen van een bepaalde beslissing wordt overgegaan, dat onze kerken op een eenvoudige en indringende wijze nog eens worden geïnformeerd over de gronden en motieven, die tot deze duidelijke koerswijziging geleid hebben; c. dat het van belang geacht moet worden op de aanstaande vergadering van de Gereformeerde Oecumenische Synode (1968) het standpunt van onze kerken duidelijk toe te lichten;
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 259)
233
d. dat een grondige studie vereist is over de vraag of aansluiting aan de Wereldraad noodzakelijk meebrengt het medewerken aan allerlei politieke, sociale en economische activiteiten van deze raad en tegelijk en daarmee ten nauwste samenhangend over de vraag, of het tot de competentie van de kerken behoort daarover verschillende uitspraken te doen; besluit: 1. te blijven bij de uitspraak van de generale synode van Groningen 1963/64 (acta art. 495), aangezien geen nieuwe argumenten daartegen zijn aangevoerd; 2. op korte termijn een eenvoudig geschrift te doen opstellen door daartoe aangewezen deputaten (zie art. 222 sub I 3), waarin op duidelijke en grondige wijze de gronden en motieven voor het afbuigen van het spoor, dat door de synode van 1949, 1952 en 1955 getrokken werd en voor het nemen van het besluit van Groningen 1963 (acta art. 495) belicht worden om voor de verspreiding daarvan op ruime schaal zorg te dragen; 3. aan haar afgevaardigden naar de Gereformeerde Oecumenische Synode van 1968 op te dragen de uitspraak van Groningen in haar zin en motivering toe te lichten en daarbij in het licht te stellen, dat een eventuele aansluiting van onze kerken bij de Wereldraad geen verloochening insluit van onze gereformeerde belijdenis en geen verwijdering onder de leden van deze oecumenische synode behoeft mee te brengen; 4. deputaten hartelijk dank te zeggen voor al hun arbeid en voor de door hen uitgebrachte rapporten; 5. opnieuw deputaten te benoemen (zie art. 222 sub I 2) met de opdracht: a. na te gaan welke politieke, sociale en economische activiteiten de Wereldraad als zijn taak beschouwt en in verband daarmee de vraag te beantwoorden of dit tot de bevoegdheid der kerken behoort; b. te onderzoeken welke de verhouding is tussen de Wereldraad van Kerken en de Oecumenische Baad van Kerken in Nederland; en in het bijzonder hoe deze functioneert wat organisatievorm en praktijk betreft; c. eventuele reacties uit de kring van de kerken, waarmee de onze in de Gereformeerde Oecumenische Synode samenwerken, en van de G.O.S. zelf in ontvangst te nemen en ook dienaangaande te rapporteren aan de volgende synode; d. van hun onderzoek rapport op de volgende generale synode uit te brengen (zie art. 223); 6. het beleid ten aanzien van een eventuele aansluiting op de volgende generale synode — zo mogelijk — definitief te bepalen. Correspondentie met buitenlandse kerken Art. 292. Namens commissie V rapporteert diaken J. Meenhorst over het rapport van de deputaten voor de correspondentie met buitenlandse kerken; over het rapport van de commissie voor de contactarbeid in Duitsland; over een aanvulling op het rapport van de deputaten; over een rapport van de afgevaardigden naar de herdenking van de invoering in 1567 van de tweede helvetische geloofsbelijdenis in de Hongaarse Geref. Kerk, gehouden in juni 1967; en over het tweede aanvullend rapport van de deputaten (I 2, 3, 63, 66 en 68) (bijlage 71). Na de bespreking wordt het voorstel van de commissie, nadat nog enige kleine wijzigingen zijn aangebracht, aanvaard. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van 1. het rapport van de deputaten voor de correspondentie met buitenlandse kerken; 2. twee aanvullende rapporten van deze deputaten; 3. het rapport van de Duitsland-commissie; 4. het rapport van de afgevaardigden naar de herdenking van de invoering in
234
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
1567 van de tweede helvetische geloofsbelijdenis in de Hongaarse Gereformeerde Kerk, gehouden in juni 1967; besluit: 1. de handelingen van de door de generale synode van Middelburg 1965/66 benoemde deputaten goed te keuren en hun décharge te verlenen van het door hen gevoerde beheer; 2. correspondentie in engere zin aan te gaan met die Nederduitse Gereformeerde Kerk in Afrika (-Bantoe), Posbus 1004, Bastionstraat 46, Bloemfontein; 3. correspondentie in ruimere zin aan te bieden aan de Église Réformée de France; 4. met blijdschap kennis te nemen van het feit dat afgevaardigden van onze kerken tegenwoordig zijn geweest bij de grootse en waardige herdenking van de invoering in 1567 van de tweede helvetische geloofsbelijdenis in de Hongaarse Gereformeerde Kerk, gehouden in juni 1967, en hen daarvoor te danken; 5. aan het deputaatschap voor oecumenische aangelegenheden (zie art. 222 sub 11) op te dragen: a. de correspondentie te onderhouden met buitenlandse kerken volgens de vastgestelde instructie; b. contact te zoeken en te onderhouden met de daarvoor in aanmerking komende kerken, voorzover deze alsnog vallen buiten de correspondentie, evenals met dergelijke groepen en personen; c. te zorgen voor een passende ontvangst van afgevaardigden der buitenlandse kerken en verder te blijven zoeken naar wegen en middelen, waardoor de kerken elkaar het best kunnen dienen; d. het bestaande contact met de deputaten voor de geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het buitenland voort te zetten, teneinde de activiteiten van onze kerken, die op het buitenland zijn gericht, zo goed mogelijk te coördineren; e. bij het verlenen van preekconsent aan predikanten of candidaten tot de heilige dienst uit het buitenland hen erop attent te maken, dat dit niet inhoudt het recht om met één onzer kerken een verbintenis aan te gaan; 6. uit te spreken, dat in het algemeen aan uitnodigingen tot het bijwonen van een synode van bij de W.P.A. aangesloten kerken gevolg gegeven kan worden, voorzover dit mogelijk en verantwoord is, na overleg met het moderamen van de synode en binnen de door de begroting gestelde grenzen. Verzoek om de volwassenendoop naast de kinderdoop te erkennen Art. 293. Namens commissie I rapporteert ds. E. J. Oomkes over een brief van Y. J. Geerligs, J. Somsen, A. te Velde, allen te Veldhoven, waarin enkele verzoeken worden gedaan met betrekking tot de erkenning van de volwassenendoop naast de kinderdoop ( B I 12). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het schrijven van Y. J. Geerligs, J. Somsen en A. te Velde, belijdende leden van de kerk van Eindhoven, met het verzoek tot 1. revisie van art. 24 K.O., zodat er ruimte gelaten wordt voor schriftuurlijke inzichten ten aanzien van de heilige doop na het doen van belijdenis; 2. revisie van besluiten van de synode van 's-Gravenhage 1914 (acta art. 138) en de synode van Assen 1957 (acta art. 481) om te komen tot toelating in de ambten van die belijdende leden, die de doop zo mogelijk door onderdompeling na het doen van belijdenis des geloofs alleen voor juist houden; 3. aanvulling van de onder 2 genoemde besluiten, met een regeling om binnen het verband der Gereformeerde Kerken de mogelijkheid te scheppen om de doop
Zitting van donderdag, 11 januari 1968 (art. 259)
235
door onderdompeling na het doen van belijdenis des geloofs, aan te vragen en te ondergaan; overwegende, a. dat de zaken, in dit schrijven naar voren gebracht, herhaaldelijk door vorige synoden zijn besproken; b. dat nog onlangs in het rapport over de Pinksterbeweging, met name in hoofdstuk III, de bezwaren tegen de kinderdoop op bijbelse gronden zijn weerlegd; c. dat door genoemde broeders geen nieuwe schriftuurlijke argumenten vóór de volwassenendoop en tégen de kinderdoop zijn aangevoerd; d. dat de bezwaren van deze broeders een fundamenteel stuk van de belijdenis der Gereformeerde Kerken raken; e. dat het geen principieel verschil maakt of de doop wordt bediend door besprenging of onderdompeling; besluit: a. aan het verzoek van voornoemde broeders om revisie van art. 24 K.O. en de besluiten van de synode van 's-Gravenhage 1914 (acta art. 138) en Assen 1957 (acta art. 481), welke laatste opnieuw zijn bevestigd door de synode van Groningen 1963/64 (acta art. 471, 1) niet te voldoen; b. het in de vrijheid van de kerken te laten of men de doop van volwassenen die nog niet gedoopt zijn, na het doen van belijdenis des geloofs, zal bedienen door besprenging of door onderdompeling; c. hiervan kennis te geven aan genoemde broeders, onder toezending van het door de synode uit te geven rapport over de Pinksterbeweging. Na de bespreking stelt de praeses voor in te gaan op de suggestie van de rapporteur, om na contact opgenomen te hebben met drs. K. G. Idema, die met bepaalde vragen gekomen is, deze zaak later weer aan de orde te doen komen (zie art. 329). De synode gaat hiermee accoord. Tweede Wereldhandelsconferentie Art. 294. Namens commissie V rapporteert diaken E. Knoop over een brief van de kerkeraad te Amstelveen-Noord (Buitenveldert) (I 69), waarin aandacht gevraagd wordt voor de tweede wereldhandelsconferentie, die in het voorjaar van 1968 in New Delhi gehouden wordt. Toegevoegd is een concept-brief terzake aan de minister-president. Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de kerkeraad te Amstelveen-Noord (Buitenveldert), waarin verzocht wordt in verband met de in het voorjaar van 1968 te houden tweede wereldhandelsconferentie een brief te zenden aan de minister-president om erop aan te dringen, dat onze regering deze conferentie met positieve en constructieve voorstellen tegemoet zal treden, zodat de bijeenkomst voor de ontwikkelingslanden een gunstig resultaat zal hebben; overwegende, 1. dat in de maartzitting van de synode het rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden zal behandeld worden, waarin ook aandacht besteed wordt aan de tweede wereldhandelsconferentie ; 2. dat het op dit moment niet meer effectief geacht kan worden een brief, als bedoeld door de kerkeraad te Amstelveen-Noord (Buitenveldert) aan de ministerpresident te verzenden; besluit: a. de brief van de kerkeraad te Amstelveen-Noord (Buitenveldert) door te zenden naar de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de hulpver-
236
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
lening aan ontwikkelingslanden en hun te verzoeken aan de synode mee te delen of het — gezien de voorstellen, die zij aan de synode zullen doen — zinvol is of de synode alsnog een brief dan wel een telegrafische boodschap richt aan de tweede wereldhandelsconferentie in New Delhi; b. van het resultaat hiervan mededeling te doen aan de kerkeraad voor algemene zaken van de Gereformeerde Kerk van Amstelveen-Noord (Buitenveldert). Stichting Raad voor Geref. Sociale Arbeid Art. 295. Namens commissie VII rapporteert ds. C. H. Appelo over het jaarverslag (met bijlagen) over 1966 van de Stichting Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid (G.S.A.) (E 5). Het door de synode aanvaarde voorstel van de commissie luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het jaarverslag over 1966 van de Stichting Raad voor Gereformeerde Gezinsverzorging en van de Stichting Landelijk Orgaan van de Gereformeerde Gezindte voor de Bejaardenzorg; overwegende, 1. dat de door de Stichting G.S.A. gewijzigde statuten op een enkel punt aanleiding geven tot nadere overweging; 2. dat de Stichting G.S.A. in genoemd jaarverslag belangrijke zaken aan de orde stelt in het bijzonder t.a.v. het vraagstuk van het welzijnsberaad en het beleid daaromtrent; besluit: 1. deputaten voor contact en overleg met de Stichting Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid (zie verder art. 222 sub E 2) op te dragen in een samenspreking met het stichtingsbestuur tot een bevredigende oplossing te komen t.a.v. de in het rapport genoemde artikelen van de gewijzigde statuten en t.a.v. de wenselijkheid van toevoeging van een artikel, waarin de goedkeuring van de generale synode wordt vereist bij statutenwijziging en opheffing der stichting; 2. eveneens aan bovengenoemde deputaten op te dragen in hun rapport aan de eerstvolgende generale synode brede aandacht te besteden aan de vraagstukken, die het stichtingsbestuur bezig houden (pag. 27—44 jaarverslag 1966) en waarvoor dit bestuur zelf de bijzondere attentie van de synode vraagt. Vormingswerk Art. 296. Namens commissie VII rapporteert diaken J. de Boer over het punt om bepaalde opdrachten, die de generale synode van Middelburg 1965/66 gegeven had aan de deputaten voor kerk en bedrijfsleven thans op te dragen aan de deputaten voor het vormingswerk. De commissie stelt, in overleg met de deputaten voor het vormingswerk en die voor kerk en bedrijfsleven, het volgende voor (waarmee de synode instemt): I. in het in art. 78 vermelde besluit-vormingswerk de volgende wijzigingen aan te brengen: 1. onder II, 2, letter a, in de voorlaatste regel, worden, na het woord „vormingswerk" ingevoegd de woorden „alsmede deskundig geachte personen uit de kring van het vormingswerk voor de bedrijfsjeugd"; 2. onder II, 2 letter b worden in de vierde en vijfde regel weggelaten „dit alles voor zover het vormingswerk op het terrein van de Gereformeerde Kerken betreft". 3. onder III worde het woord „drietal" gewijzigd in „een aantal", waaronder enkele uit de kring van het bedrijfsleven. 4. onder III, 3, na letter c, een nieuw lid in te voegen, als volgt: d. na te gaan eventueel in overleg met de deputaten voor het vormingswerk of er in hun ressort behoefte is aan vormingswerk voor de bedrijfsjeugd en zo ja, in samenwerking met de gereformeerde raad voor vormingswerk, te bevorderen
Zitting van donderdag, 18 januari 1968 (art. 297—299)
237
dat aandacht geschonken wordt aan de geestelijke vorming van met name de bedrijfsjeugd, hetzij in, hetzij buiten bestaande vormingsinstituten voor deze jeugd. II. in het in art. 167 vermelde besluit-kerk en bedrijfsleven de volgende veranderingen aan te brengen: na 3, letter g, wordt een nieuw lid ingevoegd: h. in het kader van hun voorlichtende taak contact te onderhouden met maatschappelijke organisaties, onderwijs- en vormingsorganisaties en -instituten, waarbij uiteraard de christelijke organisaties bijzondere aandacht zullen hebben; (de bestaande letters h en i worden nu aangeduid als i en j). Avondmaalsbediening in inrichtingen Art. 297. Namens commissie V rapporteert br. J. Yersée over een brief van de kerkeraad te Axel, met verzoek een uitspraak te doen over avondmaalsbediening in inrichtingen (I 48) (zie art. 283). Hij leest voor wat staat in de acta van de generale synode van Rotterdam 1952/53 inzake de avondmaalsviering in inrichtingen van het ministerie van justitie. Het voorstel van de commissie wordt aangenomen en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het oordeel van de kerkeraad te Axel, dat art. 73 sub 2 der kerkorde betreffende de verlening van gastrecht bij avondmaalsbediening in inrichtingen geen bevredigende oplossing biedt, en dat een gemeenschappelijke avondmaalsbediening in samenwerking met andere kerken juister zou zijn; overwegende, dat het wenselijk is deze zaak nader te bezien, zowel in verband met het algemene vraagstuk van de gemeenschappelijke avondmaalsviering als vanuit het bijzonder karakter van de situatie in bedoelde inrichtingen; besluit: A. aan de deputaten ter bestudering van het vraagstuk der gemeenschappelijke avondmaalsviering (zie art. 222 sub B II 9) op te dragen: 1. ook het speciale vraagstuk van de gemeenschappelijke avondmaalsviering in ziekenhuizen, huizen voor bejaarden, inrichtingen van het ministerie van justitie en dergelijke inrichtingen te bestuderen; 2. hierover, zo spoedig dit hun mogelijk is, tijdig aan een volgende synode rapport en advies uit te brengen; B. aan de kerkeraad te Axel mededeling te doen van dit besluit, onder toezending van het commissierapport. Verzoek om waarnemers te zenden naar Uppsala Art. 298. Namens commissie V rapporteert dr. A. D. R. Polman over een uitnodiging aan onze kerken namens het executive committee van de Wereldraad van Kerken om een tweetal waarnemers naar de a.s. vergadering van deze organisatie, die van 4 tot 20 juli 1968 in Uppsala zal worden gehouden, te zenden (I 62). De commissie stelt voor, aangezien we gelegenheid krijgen onze inbreng te leveren, twee gedelegeerde waarnemers te zenden. Het voorstel van de commissie wordt aanvaard. Brieven van Kerk en Wereld en van de Oecumenische Raad van Kerken Art. 299. Namens commissie V rapporteren ds. A. G. van der Stoel en ouderling G. van Galen over een brief van de directie van „Kerk en Wereld" te Driebergen, waarbij een aantal suggesties worden toegezonden, gedaan door de nationale conferentie over kerk en maatschappij; en over een brief van de Oecumenische Raad van Kerken, waarbij worden toegezonden enige overwegingen van de raad inzake politieke vragen (110 en 13). Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt:
238
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
De synode, kennis genomen hebbende van de brief van „Kerk en Wereld" te Driebergen van 14 december 1966 en van de Oecumenische Baad van Kerken van 30 januari 1967; overwegende, 1. dat de nood die veroorzaakt wordt door de schrikkelijke oorlogshandelingen en de schrijnende tegenstelling tussen rijke en arme landen, zoals die ons uit bovenaangehaalde stukken, maar ook uit de pers, radio en televisie en met name ook uit de rapporten van zending en werelddiakonaat tegenkomt, ons nooit met rust mag laten; 2. dat er deputaatschappen zijn van onze kerken, maar ook politieke, maatschappelijke en sociale organisaties die met de bovengenoemde problemen zich intensief bezig houden; 3. dat het niet op de weg van onze kerken ligt aan het beraad in onafhankelijke instanties over de concrete middelen die politiek en economisch dienen te worden aangewend om de spanningen in de wereld te doen verminderen, deel te nemen; besluit: 1. de overwegingen van „Kerk en Wereld" te Driebergen en van de Oecumenische Baad van Kerken door te geven aan de hierna te noemen deputaatschappen, te weten: — betreffende oorlog en vrede aan de deputaten ter bestudering van het oorlogsvraagstuk; — betreffende de rijke en arme landen aan de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden; — betreffende arbeid en vrije tijd aan de deputaten voor het recreatievraagstuk; 2. het aangeven van de wegen en middelen, die in de politiek-economische beleidssfeer moeten worden genomen om de tegenstellingen in de wereld te verminderen, over te laten aan de politieke, maatschappelijke en sociale organisaties en de kerkleden tot meedenken en meewerken op te wekken; 3. van overwegingen en besluit mededeling te doen aan „Kerk en Wereld" te Driebergen en de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland. Verhouding tussen provinciale en generale deputaten bij uitvoering art. 20 K.O. Art. 300. Namens commissie II rapporteert ds. Th. Boersma over een brief van de particuliere synode van Gelderland, waarin een voorstel wordt gedaan m.b.t. de verhouding tussen de deputaten ad art. 20 van de particuliere synode en die van de generale synode en over een brief van de particuliere synode van ZuidHolland-Zuid met verzoek terug te keren tot de vroegere regeling inzake art. 20 K.O. (B II 26 en 28) (zie art. 40). Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van een voorstel van de particuliere synode van Gelderland en een verzoek van de particuliere synode van Zuid-Holland-Zuid betreffende een verlegging van het zwaartepunt bij de uitvoering van art. 20 K.O. van de generale naar de provinciale deputaten; overwegende, 1. dat het gewijzigde artikel 20 duidelijk de uitvoering van dit artikel heeft gelegd in handen van generale deputaten, met dien verstande, dat dezen contact zullen onderhouden en overleg plegen met deputaten ad art. 20 K.O. van de particuliere ressorten (acta generale synode van Middelburg 1965/66, art. 314); 2. dat de ervaringen met de gewijzigde uitvoering van art. 20 K.O. nog van te korte duur zijn en ook te weinig bezwaren hebben opgeleverd om nu reeds op de besluiten van de vorige generale synode te dezen aanzien terug te komen;
Zitting vandonderdag,18januari 1968 (art. 297—299)
239
besluit: 1. het voorstel van de particuliere synode van Gelderland af te wijzen en noch aan het eerste noch aan het subsidiaire verzoek van de particuliere synode van Zuid-Holland-Zuid te voldoen; 2. van dit besluit kennis te geven aan de particuliere synoden van Gelderland en Zuid-Holland-Zuid. Art. 301.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Personeelszaken en regeling arbeidsrechtelijke positie medewerkers in algemene dienst Art. 302. Na heropening van de publieke zitting stelt de praeses aan de orde het rapport over de personeelszaken en de regeling van de arbeidsrechtelijke rechtspositie medewerkers in algemene dienst van de Gereformeerde Kerken in Nederland (K 2). Rapporteur is ouderling Chr. de Bruin (bijlage 72). De praeses heet hartelijk welkom de deputaten L. de Graaf, D. W. Ormel en R. Gosker en de algemeen secretaris, drs. E. Hazelaar. Verder deelt hij mee, dat er brieven zijn binnengekomen van de deputaten voor de evangelisatie en van de deputaten voor de zending, waarin zij bezwaren inbrengen tegen de voorgestelde regeling arbeidsrechtelijke rechtspositie. Afschriften van deze brieven zijn aan de synodeleden gegeven ter kennisneming. Er volgt bespreking. Zitting van vrijdag 19 januari 1968 Verzending telegram aan Prinses Margriet Art. 304. De praeses spreekt zijn blijdschap erover uit, dat prinses Margriet vandaag haar 25ste verjaardag zal vieren. Het volgende telegram zal aan haar gezonden worden: „De generale synode van de Gereformeerde Kerken, in Lunteren in vergadering bijeen, wenst Uwe Koninklijke Hoogheid van harte geluk met uw verjaardag. God zegene u en uw echtgenoot". Personeelszaken - Regeling arbeidsrechtelijke rechtspositie Art. 305. Nadat deputaat T. van der Kooij en de algemene secretaris welkom zijn geheten, gaat deputaat R. Gosker verder met de beantwoording van de vragen en de op- en aanmerkingen, die gemaakt zijn naar aanleiding van het rapportpersoneelszaken en de regeling arbeidsrechtelijke rechtspositie (zie art. 302) (bijlage 72). Ds. P. Visser stelt voor aan besluit Sa toe te voegen: „en eventueel bij hen ingebrachte bezwaren tegen deze regeling nader te overwegen en dienaangaande voorstellen te doen aan de volgende generale synode". Wordt aanvaard. Ds. E. N. van Loo dient een amendement in om de arbeidstijd, genoemd in art. 6 van de voorgestelde regeling, te laten staan op 40 uur. Het amendement wordt aangenomen. Vóór 28, tegen 23, 8 onthouden zich. Hierna wordt het voorstel door de synode aanvaard. Het luidt als volgt: De synode, overwegende, dat het gewenst is een regeling te treffen ten aanzien van de arbeidsrechtelijke rechtspositie van personen, die in een bezoldigde functie in dienst staan of geacht worden in dienst te staan van de gezamenlijke kerken; kennis genomen hebbende van de „regeling arbeidsrechtelijke rechtspositie medewerkers in algemene dienst"
240
Zitting vandonderdag,18janwari 1968 (art. 290—291)
en de daarbij behorende bijlagen, welke als voorstel is ingediend door de deputaten voor personeelszaken van de generale synode van Middelburg 1965, en gedateerd is op 1 december 1967; besluit: 1. de bovengenoemde „Regeling arbeidsrechtelijke rechtspositie medewerkers in algemene dienst" met bijlagen te doen ingaan voor alle colleges, welke namens de gezamenlijke kerken optreden en medewerkers in de zin van deze regeling aan zich hebben verbonden of zullen verbinden, alsmede voor alle medewerkers, zulks met ingang van 1 januari 1968 tot en met de dag waarop een volgende generale synode de regeling opnieuw vaststelt of daarin wijzigingen aanbrengt; 2. de deputaten voor organisatie en administratie te machtigen wijzigingen aan te brengen in de salarisbedragen wanneer een wijziging in de rechtspositie van het overheidspersoneel daartoe aanleiding geeft, met dien verstande, dat bedoelde wijzigingen alleen aangebracht kunnen worden op advies van deputaten personeelszaken, die voor het uitbrengen daarvan gehouden zijn overleg te plegen met de commissie van overleg; 3. opnieuw deputaten voor personeelszaken (zie art. 374 en art. 222 sub K 1) te benoemen, met als opdracht: a. de invoering van de bovengenoemde regeling te verzorgen, in overleg met de belanghebbende deputaten, op de naleving van de regeling toe te zien en eventueel bij hen ingebrachte bezwaren tegen deze regeling nader te overwegen en dienaangaande voorstellen te doen aan de volgende generale synode; b. na te gaan of en in hoeverre het gewenst is een definitieve regeling te ontwerpen voor de rechtspositie van de medewerkers in algemene dienst, die buiten Nederland werkzaam zijn; terzake de nodige onderzoekingen te verrichten of te doen verrichten en het eventuele ontwerp aan de volgende daarvoor aangewezen synode aan te bieden; c. een definitieve regeling te ontwerpen voor de rechtspositie van de hoogleraren, lectoren, wetenschappelijke medewerkers en wetenschappelijke assistenten van de Theologische Hogeschool; terzake de nodige onderzoekingen te verrichten of te doen verrichten en het ontwerp aan de volgende daarvoor aangewezen synode aan te bieden; d. een definitieve pensioenregeling te ontwerpen voor de medewerkers in algemene dienst; terzake de nodige onderzoekingen te verrichten of te doen verrichten en het ontwerp aan de volgende daarvoor aangewezen synode aan te bieden; 4. aan de deputaten voor organisatie en administratie op te dragen te zorgen voor de concentratie van alle loonadministraties van de onderscheiden deputaatschappen, en wel zo mogelijk vóór 1 januari 1969, doch uiterlijk vóór 1 juli 1969; 5. aan de deputaten voor het F.A.K.A. op te dragen ervoor te zorgen, dat terzake van de materiële beloning van hen, die niet in dienst der gezamenlijke kerken staan, doch voor wier arbeid wel bijdragen uit de algemene kas der kerken beschikbaar worden gesteld, geen hogere bedragen worden vergoed dan op grond van de ad 1 genoemde regeling het geval zou mogen zijn; 6. aan het moderamen van de synode op te dragen de leden van het scheidsgerecht, bedoeld in artikel 27 van de ad 1 genoemde regeling, te benoemen en van die benoeming mededeling te doen aan de deputaten voor personeelszaken; 7. aan de deputaten voor resp. algemene diakonale arbeid, evangelisatie, organisatie en administratie, personeelszaken en de zending op te dragen uit elk van hun resp. colleges een lid en een plaatsvervangend lid aan te wijzen voor de commissie van overleg, bedoeld in artikel 26 van de ad 1 genoemde regeling, en van die aanwijzing mededeling te doen aan de deputaten voor personeelszaken; 8. de benamingen „deputaten-F.A.K.A.", „deputaten voor organisatie en administratie" en „deputaten voor personeelszaken" in de bovenstaande besluiten en in de sub 1 vastgestelde regeling te vervangen door, al naar van toepassing zal zijn: „deputaten voor financiën en organisatie" dan wel „de sectie financiën", „de sectie
Zitting van dinsdag, 23 janmri 1968 (art. 808—309)
241
organisatie" of „de sectie personeelszaken" van „de deputaten voor financiën en organisatie"; 9. van dit besluit kennis te geven en de sub 1 vastgestelde regeling toe te zenden aan alle belanghebbende generale deputaatschappen, alsmede met het verzoek de toepassing van de regeling, voorzover mogelijk, in overweging te nemen, aan alle particuliere synoden, classes en kerken. Art. 306.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Zitting van dinsdag 23 januari 1968 Ingekomen stukken Art. 308. a. De praeses doet voorlezing van een telegram van de volgende inhoud: De Landelijke Vereniging van Verontrusten in de Gereformeerde Kerken spreekt haar grote droefheid uit over het feit, dat u die ons gereformeerde kerkvolk vertegenwoordigt, op zulk een spectaculaire wijze de hoogste vertegenwoordigers van de Rooms Katholieke Kerk in Nederland ontvangt en daardoor de indruk wekt, dat onze Gereformeerde Kerken een zelfde heilsweg verkondigen als de Rooms Katholieke Kerk. Deze kerk echter leert dat de mens het eeuwig leven waarlijk moet verdienen door zijn goede werken, dat voor de vergeving van de zware zonden de bereidheid nodig is om ze te biechten aan een rooms katholiek priester, dat het goed en nuttig is om de gestorven heiligen te vereren en aan te roepen, dat de paus het onfeilbaar hoofd is van de kerk op aarde enz. Bent u daardoor niet ontrouw aan onze belijdenisgeschriften, die u als ambtsdragers ondertekend hebt? Doet u daardoor niet tekort aan de eer van Jezus Christus als enige en volkomen zaligmaker en enig Hoofd van de kerk, ook op aarde ? Werkt u daardoor niet enigszins mee aan de verbreiding van een evangelie, dat toch eigenlijk geen evangelie is ? De praeses stelt voor dit telegram voor kennisgeving aan te nemen, terwijl hij met nadruk zegt, dat de roomse leer echt niet de onze is. 6. Van het Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk is een brief ingekomen, waarin verzocht wordt om een informatieve zitting van de synode in 1969, waarin de jongeren gelegenheid ontvangen met de synode te spreken. Hoewel de thans zittende synode natuurlijk niet kan beschikken over de tijd van de volgende synode, wordt besloten te schrijven, dat er geen bezwaren zullen zijn. Grotestadsvraagstuk Art. 309. De praeses stelt nu aan de orde het rapport van de commissie ad hoe voor het grotestadsvraagstuk (C 9) (zie art. 79 en 166) (bijlage 73). Hij heet welkom de commissieleden ds. J. P. Haspels, dr. G. Dekker en drs. K. L. van Stegeren. De commissie stelt het volgende voor: de synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de studiecommissie grote steden, ingesteld n.a.v. de brieven van de classes Amsterdam en Rotterdam (C 4 en C 6 ) ; overwegende dat 1. verdere bezinning op en onderzoek naar de ontwikkeling van het kerkelijk leven in de grote steden noodzakelijk is; 2. vooruitlopend op de resultaten van deze bezinningsarbeid, direct een aantal maatregelen getroffen dienen te worden om de onderlinge samenwerking van de kerken en de ontplooiing van bijzondere kerkelijke arbeid in de steden te bevorderen; 3. de classis het aangewezen orgaan is om de kerkelijke zaken die het vermogen of de begrenzing van de plaatselijke kerken overschrijden, ter hand te nemen;
242
Zitting van donderdag,18janwari 1968 (art. 290—291)
4. de acute financiële nood in de grote stadskerken gemakkelijk kan leiden tot ontijdig genomen beslissingen, die achteraf betreurd worden; besluit 1. een aantal deputaten te benoemen met de opdracht, uitgaande van dit voorlopig rapport, zich te bezinnen op plaats en taak van de kerk in de stad en over de wijze waarop een eventueel anders functioneren van de kerk gerealiseerd kan worden en daarover op de volgende synode advies uit te brengen; 2. aan de particuliere synodes en classes in wier ressort grote steden voorkomen te adviseren om, zo mogelijk in nauw contact met andere kerkgenootschappen en met advies van generale deputaten Kerkopbouw, een zodanige correctie in de begrenzing aan te brengen dat de classisgebieden zoveel mogelijk met de grootstedelijke agglomeratie samenvallen; 3. aan de kerken in de grote steden en de betreffende classes: a. aan te raden per agglomeratie een beleidscommissie in te stellen en aan deze de inventarisatie en planning van kerkelijke arbeid binnen de agglomeratie, inclusief het beleid rond de gebouwen, kerkgrenzen en predikantsplaatsen en de onderlinge integratie van normaal en bijzonder kerkewerk op te dragen. b. in overweging te geven t.b.v. de arbeid van deze beleidscommissie een vaste functionaris aan te trekken. c. te adviseren voor de uitvoering van bijzondere kerkelijke taken, die de gezamenlijke kerken binnen de agglomeratie betreffen of die alleen gemeenschappelijk op verantwoorde wijze kunnen worden aangepakt, voor zover hierin nog niet is voorzien, classicale deputaatschappen in te stellen en aan deze deputaten de nodige middelen ter beschikking te stellen en voorts aan alle deputaatschappen op te dragen een goed contact met de onder 3a genoemde beleidscommissie te onderhouden. 4. uit te spreken dat het ongewenst is dat voor 1 januari 1970 enigerlei vorm van kerkelijk werk in de steden uitsluitend om financiële redenen wordt ingekrompen of opgeheven. Indien de classis niet in staat is voldoende steun te verlenen aan arbeid of accommodaties waarvan het bestaan wordt bedreigd en de daarvoor bestemde organen evenmin voldoende hulp kunnen bieden, zal zij hiervoor een beroep kunnen doen op de Generale Synode; 5. uit te spreken dat het zoeken naar en experimenteren met nieuwe vormen van gemeente-zijn, voor zover deze de rechten van de plaatselijke kerken niet tekort doen, in de kerken aanmoediging verdient; 6. van deze besluiten en dit rapport een afschrift te zenden aan de betreffende kerken en classes. Na de algemene bespreking geeft de praeses het voorstel van de commissie ad hoe punt voor punt in bespreking. Bij besluit 1 heeft dr. O. C. Broek Boelofs het volgende amendement ingediend: na de woorden „voorlopig rapport" invoegen „in samenwerking met de studiecommissie van de deputaten voor de evangelisatie, die zich bezint op de structuur der gemeente". Dit amendement wordt aanvaard. Verder is door de broeders M. Weima, H. J. Bos en ds. A. G. van der Stoel het volgende amendement ingediend: de eerste regel van besluit 3 als volgt te lezen: „aan de kerken in de grote steden, de betreffende classes en de particuliere synoden". Het amendement-Weima-Ros-v. d. Stoel wordt daarop verworpen met 12 stemmen vóór. Een amendement van ds. P. Visser om te lezen „aan de kerken in de classes" wordt aangenomen. Idem Art. 310. Direct na opening van de middagzitting wordt de discussie over punt C 9 voortgezet.
Zitting van donderdag,11januari 1968 (art. 259)
243
Dr. O. C. Broek Roelofs stelt voor besluit 3b te laten vervallen. Dit voorstel wordt vanuit de vergadering ondersteund. Het voorstel van de commissie wordt verworpen. 7 leden zijn vóór en 2 onthouden zich van stemming. Besluit 3b vervalt dus. Bij 3c is een amendement door ds. P. Visser ingediend om de woorden „en aan deputaten enz." te laten vervallen. Ds. E. N. van Loo stelt voor alleen te laten vervallen „en aan deze deputaten de nodige middelen ter beschikking te stellen". Dit laatste wordt aangenomen. Bij de punten 5 en 6 hebben de leden R. Gosker, J. de Boer en dr. A. Kruyswijk het volgende amendement ingediend: 5. ten behoeve van de classes Amsterdam, Den Haag en Rotterdam voor de jaren 1968 en 1969 een bedrag van ten hoogste ƒ 100.000,— beschikbaar te stellen, welk bedrag door de deputaten voor organisatie en administratie na overleg met de deputaten, in punt 1 van dit besluit genoemd, in de vorm van renteloze voorschotten kan worden verstrekt. 6. aan de deputaten voor organisatie en administratie de bevoegdheid te geven, indien ze niet in staat zijn deze renteloze voorschotten uit de aanwezige kasmiddelen te financieren, voor dit doel de nodige gelden door middel van een geldlening bijeen te brengen. (Besluit 5 en 6 worden nu besluit 7 en 8.) Indien dit amendement verworpen wordt, schrappen uit punt 4 het slot, vanaf „indien". Ds. W. Wiersma zegt: als wij dit amendement nu eerst gaan behandelen, dan moeten we ook mijn amendement behandelen, dat ik ingediend heb om tussen besluit 4 en 5 in te voegen: „aan deputaten voor organisatie en administratie op te dragen bij het ontwerpen van de betrekkingscijfers, die worden toegepast bij de verdeling van de gemeenschappelijke lasten van de kerken, rekening te houden met de situatie van de grotestadskerken, met name van de binnenstadskerken, dit in overleg met de deputaten voor de betrekkingscijfers van de betrokken particuliere synoden en classes". Hij acht dit een prealabele kwestie. Daarmee is de praeses het eens. De praeses geeft nu het amendement van dr. Broek Roelofs en drs. G. Y. Vellenga in bespreking om besluit 5 te laten vervallen. Ds. J. R. Hommes heeft bij punt 5 het volgende amendement ingediend: in te voegen na de woorden „te kort doen" „mits deze in het kerkverband voortdurend besproken wordt". Besluit 5 van de commissie plus het amendement van ds. J. R. Hommes worden verworpen. 21 stemmen zijn vóór, 35 tegen, 4 onthoudingen. Daarmee is besluit 5 vervallen. Het amendement van de broeders M. Weima, H. J. Ros, en ds. A. G. van der Stoel om bij besluit 6 na „classes" nog toe te voegen „en particuliere synoden" wordt aanvaard. Hierna licht ds. W. Wiersma zijn amendement toe. Na enige discussie neemt ds. W. Wiersma zijn amendement terug, maar hij hoopt te zijner tijd met een voorstel te komen (zie art. 357). De praeses geeft nu het amendement van R. Gosker c.s. in bespreking. 26 leden blijken vóór te zijn, 31 tegen en 3 onthouden zich. Het voorstel is dus verworpen. Tenslotte wordt nog in bespreking gegeven het amendement-P. Visser bij besluit 4, beginnend met „indien de classis niet in staat i s . . . " Het amendement wordt aanvaard met 36 stemmen vóór en 18 tegen, 7 onthoudingen. Besluit 4 wordt tenslotte verkort aanvaard met 33 stemmen vóór en 24 tegen, 6 onthoudingen. Het door de synode aanvaarde voorstel luidt nu als volgt:
244
Zitting van donderdag,18janwari 1968 (art. 290—291)
De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de commissie ad hoe voor het grotestadsvraagstuk, ingesteld n.a.v. de brieven van de classes Amsterdam en Rotterdam; overwegende, 1. dat verdere bezinning op en onderzoek naar de ontwikkeling van het kerkelijk leven in de grote steden noodzakelijk is; 2. dat, vooruitlopend op de resultaten van deze bezinningsarbeid, direct een aantal maatregelen getroffen dient te worden om de onderlinge samenwerking van de kerken en de ontplooiing van bijzondere kerkelijke arbeid in de steden te bevorderen; 3. dat de classis het aangewezen orgaan is om de kerkelijke zaken, die het vermogen of de begrenzing van de plaatselijke kerken overschrijden, ter hand te nemen; 4. dat de acute financiële nood in de grotestadskerken gemakkelijk kan leiden tot ontijdig genomen beslissingen, die achteraf betreurd worden; besluit: 1. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub C 5) met de opdracht, uitgaande van dit voorlopig rapport — in samenwerking met de studiecommissie van de deputaten voor de evangelisatie, die zich bezint op de structuur der gemeente — zich te bezinnen op plaats en taak van de kerk in de stad en over de wijze waarop een eventueel anders functioneren van de kerk gerealiseerd kan worden en daarover op de volgende synode (zie art. 223) advies uit te brengen; 2. aan de particuliere synoden en classes in wier ressort grote steden voorkomen, te adviseren om, zo mogelijk in nauw contact met andere kerkgenootschappen en met advies van de deputaten „Kerkopbouw" een zodanige correctie in de begrenzing aan te brengen, dat de classisgebieden zoveel mogelijk met de grootstedelijke agglomeratie samenvallen; 3. aan de kerken in de grote steden, casu quo de betreffende classes a. dringend aan te raden per agglomeratie een beleidscommissie in te stellen en aan deze de inventarisatie en planning voor kerkelijke arbeid binnen de agglomeratie, inclusief het beleid rond de gebouwen, kerkgrenzen en predikantsplaatsen en de onderlinge integratie van normaal en bijzonder kerkewerk op te dragen; b. te adviseren voor de uitvoering van bijzondere kerkelijke taken, die de gezamenlijke kerken binnen de agglomeratie betreffen of die alleen gemeenschappelijk op verantwoorde wijze kunnen worden aangepakt, voorzover hierin nog niet is voorzien, classikale deputaatschappen in te stellen en voorts aan alle deputaatschappen op te dragen een goed contact met de onder 3a genoemde beleidscommissie te onderhouden; 4. uit te spreken dat het ongewenst is dat vóór 1 januari 1970 enigerlei vorm van kerkelijk werk in de steden, uitsluitend om financiële redenen, wordt ingekrompen of opgeheven; 5. van deze besluiten en dit rapport een afschrift te zenden aan de betreffende kerken, classes en particuliere synoden. Ondertekening van de verklaring i.z. wederzijdse dooperkenning R.K. Kerk en Geref. Kerken Art. 311. Nadat de praeses enkele kleine wijzigingen heeft genoemd, die dienen te worden aangebracht in de verklaring van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland en het episcopaat van het Rooms Katholiek Kerkgenootschap in Nederland, ten aanzien van de heilige doop en de bediening van deze doop, en de synode daarmee akkoord is gegaan, heet hij welkom Zijne Eminentie Bern. Kardinaal Alfrink en de bisschoppen, de monseigneurs H. Ernst te Breda, P. Moors te Roermond, P. A. Nierman te Groningen en Th. Zwartkruis
Zitting van donderdag,11januari 1968 (art. 259)
245
te Haarlem, alsmede de adviseurs: de heren dr. H. M. Fiolet, mgr. dr. F. Thijssen en prof. dr. J. Groot. De kardinaal neemt links van de praeses plaats op het podium. De praeses leest daarna de tekst van de verklaring voor, die ondertekend wordt door de kardinaal en door ds. P. Visser. Er zijn twee exemplaren: één daarvan wordt overhandigd aan de kardinaal. Hierna neemt de kardinaal plaats achter de katheder en spreekt de synode toe. Hij wijst erop, dat het zojuist getekende document een belangrijk element vormt in de verhouding tussen beide kerken. De doop is het herkenningsteken van alle christenen. De doop is basis en uitgangspunt van de fundamentele eenheid van beide kerken en een gemeenschappelijke rijkdom. Daarvoor past dank aan de Heer der kerk en het gebed tot de Heilige Geest om de eenheid der kerk. Wat hier gebeurt, is geen formaliteit, maar een illustratie van het: één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader. Om de zaak reliëf te geven zijn ook de bisschoppen hier uitgenodigd. Hij spreekt de dank voor deze fijnzinnige geste uit. Oecumene kan nooit betekenen: een godsdienstig indifferentisme. Geloofsverschillen verdoezelen is evenmin oecumene als het op de spits drijven van die verschillen. Niemand twijfele aan de wederzijdse goede bedoelingen. De Heer der kerk geeft kansen als niet eerder. Hij doe ons onze verantwoordelijkheid al meer verstaan! Tenslotte spreekt hij zijn teleurstelling uit over de afwezigheid van de praeses, dr. Kunst. Anders hadden twee Nijkerkse jongens hier samen gestaan om deze min of meer historische gebeurtenis te realiseren. Hij uit de hoop, dat men het geloof in onze Here Jezus Christus ongerept zal bewaren. De praeses spreekt hierna een woord tot „zijn hooggeachte broeders in Christus" en hij herinnert aan de besprekingen, die aan dit uur zijn vooraf gegaan. Ze hadden een critisch karakter, zoals duidelijk blijkt uit de aanhef van de verklaring. Maar hierin wordt ook duidelijk gesproken over het gemeenschappelijke. Er is sprake van de reiniging in Christus' bloed. Er is in onze kerken wel eens angst dat te weinig nadruk in uw kerk gelegd wordt op de reiniging in Christus' bloed, maar nu staat het er zwart op wit, dat u daaraan alle waarde hecht. Dank voor deze belijdenis! Verder uit hij woorden van dank jegens de rooms katholieke partner voor wat thans bereikt werd. Belangrijk is dat beide kerken elkaar hier hebben herkend en dat zij als in Christus verbonden samen naar buiten kunnen spreken. Deze verklaring moge door andere worden gevolgd. Hoe schuldig ook verdeeld, als de kerken met elkaar worden geconfronteerd, kennen ze elkaar en mogen ze samen iets betekenen voor de wereld. Hij bidt de rooms katholieke broeders Gods zegen toe en dankt hen voor de aan de Gereformeerde Kerken aangeboden zegenbede. Verklaring: I. De generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland en het episcopaat van het Rooms Katholiek Kerkgenootschap in Nederland leggen hierbij de volgende verklaring af ten aanzien van de Heilige Doop en de bediening van deze doop. Ofschoon er op onderscheiden punten verschil van opvatting is tussen de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Rooms Katholieke Kerk in Nederland ten aanzien van de doop, toch erkennen zij gemeenschappelijk, dat de doop teken en zegel is van de ene verbondsgemeenschap met de drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, zoals deze gestalte krijgt in Christus' Kerk, welke naar haar wezen één is, en waarin Christus de zijnen uit alle volken der aarde tot zich vergadert (vergelijk Mattheüs 28 : 19: „Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen, en doopt hen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest"). Krachtens deze betekenis van de doop zien wij hierin ook een oproep van Chris-
246
Zitting van dinsdag, 23 januari 1968 (art. 311)
tus' wege tot al de zijnen om in gebondenheid aan zijn Woord met alle kracht te streven naar de openbaring van hun eenheid in Hem, die hun Hoofd is. Uitgaande van deze gemeenschappelijke erkenning achten zij het van het grootste belang, dat er tussen de christelijke kerken een overeenkomst tot stand komt, wat betreft: de vorm van de doopbediening, de doopformule, de samenhang van de doop en de kerkelijke gemeenschap. 1. De vorm van de doopbediening zal een reiniging met water moeten zijn. Dit kan geschieden door onderdompeling in, en besprenkeling of begieting met water. De Schrift wijst namelijk op het in de doop zich voltrekkende geheim van een medebegraven worden in Christus' dood: „opdat, gelijk Christus uit de doden is opgewekt door de majesteit van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen" (Romeinen 6 : 4 ) . In het waterbad met het Woord zien zij een teken van de heiliging en de rechtvaardiging in de naam van de Heer Jezus Christus (1 Corinthe 6 : 11: „maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God"), en van de reiniging in zijn bloed, dat Hij als Middelaar van het Nieuwe Verbond heeft vergoten (Hebreeën 9 : 14 . . . „zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken om de levende God te dienen"). 2. Deze geheimvolle samenhang tussen de reiniging met water en de reiniging in Christus' bloed moet in de doopbehandeling zo duidelijk mogelijk tot uiting worden gebracht. Een simpele bevochtiging van het voorhoofd van de dopeling wordt door de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Rooms Katholieke Kerk in Nederland als teken van reiniging minder juist geacht, al betekent dat niet, dat de geldigheid van een aldus bediende doop moet worden ontkend, wanneer overigens aan de voorwaarden van een geldige doopbediening is voldaan. Naar het gemeenschappelijk belijden van onze kerken wordt gedoopt met de woorden: „Ik doop u in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest" (overeenkomstig Mattheüs 28 : 19). Het uitspreken van de trinitarische formule houdt in een werkelijk geloof in Vader, Zoon en Heilige Geest, zoals de uitgesproken bedoeling om te dopen de intentie veronderstelt om datgene te doen, wat door de kerk van de aanvang af in gehoorzaamheid aan haar Heer met de doophandeling bedoeld is. Het geloof in de drie-enige God moet aanwezig zijn bij de kerkgemeenschap, in wier midden de doop bediend wordt, en dient te worden aangenomen aanwezig te zijn bij de betrokken ouders of bij hen, die in de rechten van de ouders gesteld zijn. 8. De bedienaar van de doop wordt geacht te handelen overeenkomstig het gelovig belijden van de gemeenschap, waartoe de dopeling of de ouders behoren. Zijn persoonlijk geloven of belijden is daarom niet doorslaggevend voor de geldigheid van zijn doopbediening, die hij niet als persoonlijke handeling, doch in opdracht van de betrokken gemeenschap verricht. Alleen wanneer gegronde twijfel bestaat aangaande het belijden van de gemeenschap ten aanzien van het trinitarisch geloven en belijden der ene kerk van Christus, zal de geldigheid van de doop, die bediend is door een bedienaar van deze gemeenschap, evenzeer in twijfel getrokken moeten worden. Bij de beoordeling hiervan lost alleen het gebruik van de trinitarische formule een gerezen twijfel niet op. Daar bij de doopbediening heel de kerkelijke gemeenschap, waarin de dopeling als lid wordt opgenomen, betrokken is, moet de bedienaar van de doop door de betrokken gemeenschap tot dopen gemachtigd zijn. Wie door een kerkelijke gemeenschap wel en wie niet tot dopen worden gemachtigd, moet aan de beslissing
Zitting van donderdag,18januari 1968 (art. 297—299)
247
en de verantwoordelijkheid van de betreffende gemeenschap worden overgelaten. Verschil van kerkelijke praktijk in dezen oefent geen invloed uit op de dooperkenning. Om tot uitdrukking te brengen, dat heel de kerkelijke gemeenschap bij de doop betrokken is, dient de doopbediening zoveel mogelijk in het midden van de gemeente te geschieden. Daarom moet bevorderd worden, dat de ouders, die hun kind ter doop aanbieden op actieve wijze present kunnen zijn bij de doop van hun kind, en daarom is het onjuist, dat kinderen geheel buiten medeweten en verlangen van hun ouders om worden gedoopt. 4. Wat betreft de aan rooms katholieke zijde bestaande privé-doop (de z.g. nood-doop), bediend aan kinderen van rooms katholieke ouders, erkennen de Gereformeerde Kerken in Nederland de geldigheid daarvan, ervan uitgaande, dat: a. zulk een doopbediening niet geschiedt zonder machtiging van de kerkelijke gemeenschap, zodat ook in dit geval de niet-ambtelijke bedienaar optreedt in opdracht van de kerkelijke gemeenschap; b. deze privé-doop door een openbare liturgische handeling van de ambtelijke bedienaar kerkelijk wordt bevestigd; c. bij kinderen van rooms katholieke ouders de instemming van de ouders met het doopsel van hun kind verondersteld mag worden als aanwezige werkelijkheid. 5. Aangezien wij niet tweemaal in Christus geboren kunnen worden, behoort de doop als het sacramentele teken van de inlijving in Christus en zijn kerk niet herhaald te worden, ook indien de betrokkene zelf dit zou wensen. Wanneer iemand van de Gereformeerde Kerken overgaat naar de Rooms Katholieke Kerk of omgekeerd, moet uit eerbied voor de heiligheid van de doop en ter bevordering van het wederzijds respect van beide kerken, volstaan worden met een schriftelijk doopbewijs, dat door de betreffende gemeente of parochie wordt gevraagd en ook wordt afgegeven. 6. Wanneer iemand van een andere kerkgemeenschap overgaat naar de Gereformeerde Kerken of de Rooms Katholieke Kerk, wordt gemeenschappelijk de volgende gedragslijn gevolgd; a. een schriftelijk doopbewijs zal aan de betreffende gemeente of kerk worden gevraagd; b. indien zich ernstige twijfel voordoet omtrent de geldigheid van een ontvangen doop, zal bij de bevoegde kerkelijke organen van de andere kerk navraag worden gedaan; c. bij eventueel toch nog blijvende twijfel zullen de argumenten, waarom de geldigheid van de ontvangende doop toch nog onzeker blijft, als regel schriftelijk, worden medegedeeld aan de betrokken kerk of gemeente. II. Verklaring van het Nederlands episcopaat van het Rooms Katholiek Kerkgenootschap en de synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland aan hun kerken Tussen het Nederlands Episcopaat van het Rooms Katholiek Kerkgenootschap en de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland heeft een vruchtbaar overleg plaats gehad over de betekenis van de heilige doop en de wederzijdse erkenning van de bediening van de doop. De resultaten van dit overleg worden u in de bijgevoegde gezamenlijke verklaring van beide kerken ter kennis gebracht. Wij verzoeken u met deze verklaring in de praktijk van het kerkelijk leven rekening te houden en de daarin vastgestelde richtlijnen te volgen. Deze gezamenlijke verklaring over de wederzijdse erkenning van de doopbediening is een verheugend symptoom van de eerbied, die de beide kerken daadwerkelijk jegens elkanders kerk-zijn willen betonen. Hiermede is een niet onbelangrijke stap gezet in de richting van de door Christus gewilde eenheid. Want in deze gemeenschappelijke verklaring openbaren wij
248
Zitting van donderdag,18janwari 1968 (art. 290—291)
niet alleen ons gemeenschappelijk geloof in deze ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest, maar erkennen wij ook de gemeenschappelijkheid van onze trouw aan de opdracht van Christus bij de bediening van dit sacrament. Opmerkelijk is voorts, dat niet alleen een verklaring tot stand kwam als resultaat van overleg tussen de Rooms Katholieke Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland, maar dat ook een overeenkomstige overeenstemming van gevoelen kan worden verkregen tussen de Rooms Katholieke Kerk en de Nederlandse Hervormde Kerk. Aan beide zijden betreuren de Rooms Katholieke Kerk en de Gereformeerde Kerken de complicaties en misverstanden, die in het verleden de verstandhouding tussen de kerken en de christenen hebben geschaad en de voortgang van het evangelie in ons land hebben bemoeilijkt. Het was in het overleg een vreugde te constateren, dat in de pastorale praktijk op vele plaatsen reeds een meer evangelisch beleid is ontstaan. Wij spreken de hartelijke wens uit, dat ook een verder overleg der kerken over andere onderwerpen, die het leven der christenen ingrijpend beïnvloeden, mag leiden tot overeenstemming. Wij verwachten, dat de kerken deze samensprekingen met haar gebeden willen begeleiden. Moge de Heer zich ontfermen over de verdeelde kerken en ons leiden tot de eenheid, die Hij wil. Randkerkelijkheid Art. 313. Namens commissie I rapporteert ds. G. van Andel over het rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de z.g. randkerkelijkheid en de moeilijkheden t.a.v. de tuchtoefening (J 6) (bijlage 74a, b en c). De deputaten, dr. F. L. Bos, dr. K. Dronkert, dr. C. Gilhuis en ds. F. D. Kraan worden door de praeses welkom geheten. Dr. C. Gilhuis vestigt de aandacht op de bijlage bij het rapport. Deze bevat een kort overzicht van de praktische aanpak van het vraagstuk van de randkerkelijkheid in de Haagse binnenstad en is geschreven door ds. F. D. Kraan. De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van deputaten voor het vraagstuk van de zogenaamde randkerkelijkheid en van de later daaraan door deputaten toegevoegde nota; overwegende, a. dat in beide stukken waardevolle beschouwingen en informatie gegeven worden, zowel over randkerkelijkheid en kerkelijke tucht in het bijzonder als over de structuur van het kerkelijke leven in het algemeen; b. dat, gelet op de besprekingen in haar vergadering, toch vele dingen niet rijp zijn voor uitspraken en verder dienen te worden doorgedacht; c. dat er nauwe samenhang bestaat tussen wat hier aan de orde is gekomen en wat aan deputaten voor de evangelisatie in studie is gegeven t.a.v. de structuur der gemeente; d. dat er thans reeds behoefte blijkt te bestaan aan grotere differentiatie in de uitoefening van de kerkelijke tucht dan door de kerkorde wordt mogelijk gemaakt; besluit: I. aan deputaten voor de evangelisatie te verzoeken het rapport over de randkerkelijkheid, de daaraan toegevoegde nota, het rapport van commissie I en het verslag van de ter synode gehouden besprekingen hierover in hun studie over de structuur der gemeente te betrekken en daarop in hun uit te brengen rapport zo mogelijk met zoveel woorden in te gaan. II. de aandacht van de kerkeraden nogmaals te vestigen op de uitspraken van
Zitting van woensdag, 24 januari 1968 (art. 817—818)
249
de synode van Middelburg (acta art. 66 B) en daarbij te onderstrepen a. dat b|j de voorbereiding voor de openbare geloofsbelijdenis nadrukkelijk dient te worden ingegaan op de inhoud en praktijk van de belofte, dat men zich gewillig zal onderwerpen aan het herderlijk opzicht en de tucht der kerk; b. dat voortdurend in de prediking, op de catechisatie en bij het huisbezoek aan de gemeente moet worden duidelijk gemaakt, hoezeer de kerkelijke tucht wortelt in het besef van verantwoordelijkheid van de leden der kerk jegens elkander. III. 1. uit te spreken, dat bij ergerlijke onverschilligheid, die het onmogelijk maakt de weg te gaan van de artikelen 104, 106 en 107 van de kerkorde, de kerkeraden aan de gemeente zullen bekend maken, dat N.N. zich in algehele onverschilligheid van het Evangelie van Jezus Christus heeft afgewend en door zijn kennelijke afval het (doop)lidmaatschap van de gemeente van Christus heeft verbeurd; 2. aan deputaten voor de kerkorde te verzoeken een formulering voor het onder III, 1 genoemde voor de kerkorde te ontwerpen en deze vóór de volgende synode aan de kerken ter beoordeling voor te leggen. Er volgt bespreking (zie verder art. 342). Art. 314.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Zitting van woensdag 24 januari 1968 Welkom leden moderamen van de synode van de N.H. Kerk De praeses heet welkom ds. F. H. Landsman en ds. L. Roetman, die vandaag namens de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk de synodevergadering bijwonen. Om elf uur komt ook dr. G. de Ru. Besluit i.z. Convent van Kerken-I.K.O.R. Art. 317. De praeses brengt nu in het openbaar het in comité-zitting genomen besluit inzake het Convent van Kerken-I.K.O.R. (H 22). Dit luidt als volgt: De synode, gehoord de bespreking naar aanleiding van de oudejaarsavond-uitzending van C.V.K.I.K.O.R.; gelet op de ernstige bezwaren, die in de synode geuit werden alsook op de informatie der deputaten, welke inzicht gaf in de moeilijkheden van hun opdracht; besluit: 1. deputaten voor de radio- en t.v.-uitzending van kerkdiensten op te dragen a. te onderzoeken in hoeverre het C.V.K. zelf aan de kerken toegemeten zendtijd verzorgen kan; b. voorshands de samenwerking met I.K.O.R. en R.K.K. voort te zetten onder beding, dat de presentatie der kerk op een wijze, overeenkomend met de waarheid van het evangelie en de waardigheid van de kerk, geschiedt; c. op elke synode rapport van hun werkzaamheden uit te brengen 2. aan het deputaatschap toe te voegen een drietal leden — onder wie één uit de pastorale praktijk en één uit de journalistieke wereld — dat ook in de programma-commissie inspraak zal krijgen. Verslag over praktijk gemeenschappelijke kerkdiensten Art. 318. Namens commissie V rapporteert ouderling J. Versée over het rapport van de deputaten voor advies inzake het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen en voor verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke
250
Zitting van donderdag, 18 janwari 1968 (art. 290—291)
kerkdiensten, met name over het eerste deel: Verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke kerkdiensten (I 6) (bijlage 75a, a en b). Deputaat ds. P. van Strien wordt welkom geheten. Er volgt bespreking. Tegen overweging b stemmen enkele leden. Het voorstel van de commissie wordt daarna aanvaard en luidt als volgt: De synode, hennis genomen hebbende van het „verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke kerkdiensten", na gehouden enquête uitgebracht door de deputaten ad hoe, en van het commissierapport hierover; overwegende, a. dat er op allerlei wijze, ook door het houden van gemeenschappelijke kerkdiensten, een verantwoorde gemeenschapsbeoefening en samenwerking met andere kerken gevonden wordt; b. dat echter niet is komen vast te staan, dat alle kerken zich bij het houden van gemeenschappelijke kerkdiensten houden aan de daarvoor gestelde richtlijnen; besluit: a. haar blijdschap uit te spreken over velerlei verantwoorde gemeenschapsoefening en samenwerking met andere kerken, ook in de vorm van gemeenschappelijke kerkdiensten; alsmede haar teleurstelling om de stroefheid in het verkeer met de kerken, die ons het naast staan; b. de herhen met nadruk te herinneren aan de voor deze gemeenschappelijke kerkdiensten door vorige synoden gestelde bepalingen (acta 1961/62 art. 399; acta 1963/64 art. 201; acta 1965/66 art. 108); en de classes aan hun verantwoordelijkheid op dit punt en aan het advies van de vorige synode (acta 1965/66 art. 493 sub 2). Reacties uit de kerken i.v.m. het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen Art. 319. Namens commissie V rapporteert drs. K. G. Idema over het tweede deel van het rapport van de deputaten voor advies inzake het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen en voor verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke kerkdiensten: nadere reacties uit de kerken over het rapport van de deputaten voor onderzoek van de vraag in hoeverre tot het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen kan worden overgegaan (met conclusies); over een brief van de particuliere synode van Friesland (Z.G.) met verzoek om uit te spreken, dat de gemeenschappelijke avondmaalsviering thans niet mogelijk geacht kan worden en over een brief van de particuliere synode van Drenthe met verzoek te besluiten a dat voorlopig nog niet tot het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen kan worden overgegaan en b tot een gesprek met de hervormde synode inzake vragen rondom belijdenis en tucht (I 6, 39 en 41) (bijlage 76a en b). De commissie doet het volgende voorstel: De synode, hennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor advies inzake het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen en voor verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke kerkdiensten; overwegende, a. dat de grote meerderheid van de particuliere synoden bezwaren inbracht tegen de aan de synode van 1965/66 voorgelegde voorstellen om gemeenschappelijke avondmaalsviering met andere kerken mogelijk te maken; b. dat het ongewenst is in deze situatie stappen te doen om deze mogelijkheid te openen;
Zitting van woensdag, 24 januari 1968 (art. 817—818)
251
c. dat het noodzakelijk is de naar voren gekomen vragen verder in studie te nemen om zo mogelijk tot meer duidelijkheid (en eenparigheid?) te komen; besluit: 1. thans geen beslissing te nemen, waarbij de mogelijkheid van een gemeenschappelijke avondmaalsviering met andere kerken öf geopend of afgewezen wordt; 2. een aantal deputaten te benoemen met de opdracht: a. het vraagstuk van de gemeenschappelijke avondmaalsviering met andere kerken, in het bijzonder de kernpunten, die bij de behandeling op de synoden en in de reacties uit de kerken naar voren gebracht zijn, verder te bestuderen; b. aan de volgende synode rapport uit te brengen van de resultaten van hun studie. De volgende amendementen zijn ingediend: Dr. J. van den Berg stelt voor besluit 2 als volgt te redigeren: „a. de kernpunten, die bij de behandeling van het vraagstuk van de gemeenschappelijke avondmaalsviering met andere kerken op de synoden, alsmede in de reacties uit de kerken naar voren gebracht zijn, nader te bestuderen; b. aan de volgende synode rapport uit te brengen van de resultaten van hun studie". Dr. F. L. Bos, dr. G. P. Hartvelt en dr. A. Kruyswijk doen het volgende voorstel: „De synode, kennis genomen hebbende van overwegende, a b. vervalt c besluit: 1. een aantal deputaten te benoemen . . . 2. dat, ofschoon in het huidige stadium nog geen algemene regeling voor alle kerken kan worden gegeven, toch in bepaalde gevallen een kerkeraad gerechtigd kan worden over te gaan tot gemeenschappelijke avondmaalsviering, doch niet dan met medeweten en bewilliging van de classis en met inachtneming van de synodale bepalingen met betrekking tot gemeenschappelijke diensten". Ouderling W. Hildering stelt voor het volgende besluit te nemen: „De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor advies inzake het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen en voor verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke kerkdiensten; overwegende, a. dat duidelijk gebleken is, dat de synode van Apeldoorn 1961/62 in haar besluiten ten aanzien van gemeenschappelijke diensten geen bindende uitspraken heeft gedaan; b. dat verscheidene kerken, waar gemeenschappelijke kerkdiensten, overeenkomstig de synodale bepalingen gehouden worden, het als een gemis voelen, dat niet gemeenschappelijk avondmaal gevierd kan worden en de doop bediend kan worden; besluit: a. voor die kerken, waar gemeenschappelijke kerkdiensten kunnen worden gehouden overeenkomstig de bepalingen van de synode van Apeldoorn 1961/62 de mogelijkheid te openen voor het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen ; b. de bediening van de doop in een gemeenschappelijke kerkdienst niet langer af te wijzen;
252
Zitting van woensdag, 24 januari 1968 (art.
817—818) 252
c. hiervan mededeling te doen aan de kerken." Ds. E. J. Oomkes stelt voor „overwegende" c weg te laten en onder „besluit" te lezen: „thans niet de mogelijkheid van een gemeenschappelijke avondmaalsviering met andere kerken te openen". Drs. G. Y. Vellenga stelt voor een nieuw punt b op te nemen onder „overwegende" (b wordt dan c en c wordt d): „b. dat het nog niet duidelijk is welke perspectieven er thans zijn voor een hereniging met kerken, die ons het naast staan en aan welke voorwaarden daarbij moet worden voldaan". Tevens stelt hij voor onder „besluit" een nieuw punt 1 op te nemen (1 wordt dan 2 enz.): „1. meer helderheid te verschaffen over de weg, die de kerken gezamenlijk naar Gods Woord dienen te gaan om tot hereniging te komen". Er wordt nu overgegaan tot besluitvorming. Punt na punt wordt besproken. „Overwegende" a van het amendement-Hildering wordt niet ondersteund. „Overwegende" a van de commissie wordt aangenomen. Hierna wordt in bespreking gegeven „overwegende" b en de amendementen daarop van dr. F. L. Bos c.s. en W. Hildering. Dr. F. L. Bos c.s. zeggen, dat zij het amendement-Hildering overnemen, behalve de laatste woorden „en de doop bediend kan worden". „Overwegende" b van de commissie wordt aangenomen met 4 stemmen tegen en 1 onthouding. Twee preadviserende leden verklaren zich tégen. Hierna geeft de praeses het amendement-Vellenga in bespreking. Vóór het amendement blijken 28 leden te zijn, tegen 31, 1 onthoudt zich; 2 preadviserende leden zijn tegen. Het amendement is dus verworpen. De praeses geeft in bespreking het amendement-ds. Oomkes om overweging c weg te laten. Overweging c van de commissie wordt aanvaard met 6 stemmen tegen en 1 onthouding. Het amendement-Oomkes is dus verworpen. Bij besluit 1 wordt het amendement-ds. E. J. Oomkes in bespreking gegeven. Het voorstel-Oomkes wordt verworpen. 19 leden zijn vóór, 37 tegen, 2 onthouden zich. Ook 2 preadviserende leden verklaren zich tegen. Hierna trekken dr. F. L. Bos c.s. hun amendement in. Besluit 1 wordt nu als volgt geformuleerd: „thans deze zaak niet verder te behandelen". Bij besluit 2 komt het amendement van dr. J. van den Berg in bespreking. Na enige discussie trekt J. van den Berg zijn amendement in. Besluit 2b wordt nu als volgt geformuleerd: „zo mogelijk aan de volgende synode rapport uit te brengen over de resultaten van hun studie". De praeses geeft nu het hele commissievoorstel in stemming. 5 leden verklaren zich tégen en 1 preadviseur en 1 lid onthouden zich van stemming. De praeses dankt de deputaten en de commissie voor al het werk, dat door hen verricht is. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van deputaten voor advies inzake het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen en voor verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke kerkdiensten; overwegende, a. dat de grote meerderheid van de particuliere synoden bezwaren inbracht tegen de aan de synode van 1965/66 voorgelegde voorstellen om gemeenschappelijke avondmaalsviering met andere kerken mogelijk te maken;
Zitting van woensdag, 24 januari 1968 (art. 817—818)
253
b. dat het ongewenst is in deze situatie stappen te doen om deze mogelijkheid te openen; c. dat het noodzakelijk is de naar voren gekomen vragen verder in studie te nemen om zo mogelijk tot meer duidelijkheid en eenparigheid te komen; besluit: 1. thans deze zaak niet verder te behandelen; 2. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub B II 9) met de opdracht: a. het vraagstuk van de gemeenschappelijke avondmaalsviering met andere kerken, in het bijzonder de kernpunten, die bij de behandeling op de synoden en in de reacties uit de kerken naar voren gebracht zijn, verder te bestuderen; b. zo mogelijk aan de volgende synode rapport uit te brengen van de resultaten van hun studie. Beraad van Kerken in Nederland Art. 320. Nadat de middagzitting geopend is, rapporteert dr. A. D. R. Polman namens commissie V over het rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oeeumenieiteit; over het memorandum van het moderamen van de synode van Middelburg over het contact met de Oecumenische Raad inzake een op te richten beraad van kerken in Nederland en over een brief van de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad, waarin verzocht wordt te willen bevorderen, dat deze raad wordt betrokken bij het verdere overleg over een beraad van kerken in Nederland (J 1; I 61 en 64) (bijlage 77). De commissie stelt het volgende voor: De generale synode, kennis genomen hebbende, van het voorstel van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de „pluriformiteit" en oeeumenieiteit om te onderzoeken welke de verhouding is tussen de Wereldraad en de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland; en in het bijzonder hoe deze laatste functioneert wat organisatievorm en praktijk betreft (J 1 bl. 16 sub 36); van het verslag van het moderamen der generale synode van Middelburg en het aanvullend rapport van haar eigen moderamen over de kwestie van de oecumenische vormgeving in Nederland (I 61); en van het schrijven van de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad (I 64); overwegende, le. dat onderhandelingen gaande zijn om de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland te vervangen door een Raad van Kerken; 2e. dat het tot stand komen van een Raad van Kerken van groot belang geacht moet worden; 3e. dat het vooropstellen van de eenheid in getuigenis en dienst ten opzichte van de vormgeving van de gemeenschap der kerken in Nederland in het memorandum uitdrukkelijk als een kwestie van methode en niet van beginsel gesteld wordt; 4e. dat daarbij het verschil in visie op de taak en roeping van Christus' kerk in de Nederlandse samenleving voor geen alternatief stelt en een goede synthese gevonden wordt, zo in deze vormgeving in getuigenis en dienst onder leiding van de Raad van Kerken, de samenwerking met verschillende christelijke organisaties, stichtingen, instellingen met volledige erkenning van hun zelfstandigheid gezocht wordt; 5e. dat het stellen van een basis voor de samenwerking der kerken in deze raad de voorkeur verdient als oriëntatiepunt voor het werk, als de laatste norm en standaard voor de activiteiten en als grensmarkering; 6e. dat zo men zich tot een doelstelling beperkt dit dan ook consequent moet worden volgehouden; 7e. dat het antwoord op de vraag welke consequenties het toetreden tot een
254
Zitting van woensdag, 24 januari 1968 (art. 321—322)
Raad van Kerken in Nederland meebrengt voor het interkerkelijk contact op plaatselijk niveau, noodzakelijk geacht moet worden; besluit; le. in dit stadium geen onderzoek te laten instellen gelijk dit door de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de „pluriformiteit,, en oecumeniciteit werd voorgesteld; 2e. volle medewerking via haar moderamen te blijven verlenen aan het tot stand komen van een Raad van Kerken in Nederland; 3e. aan het thans fungerend moderamen opdracht te geven het overleg omtrent de oecumenische vormgeving in Nederland voort te zetten met inachtneming van de beleidslijnen, die in de bovenvermelde overwegingen zijn aangegeven; 4e. aan de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad mee te delen, dat hij zijn wensen en bezwaren inzake de sectie „jeugd" aan het thans fungerend moderamen kan voorleggen; 5e. haar hartelijke dank uit te spreken voor al de arbeid die het moderamen van de vorige en van deze synode ten opzichte van de oecumenische vormgeving in Nederland heeft volbracht. Na de bespreking zegt de praeses dat deze zaak in maart weer ter sprake gebracht zal worden (zie art. 360). Toespraak tot dr. H. N. Ridderbos Art. 321. Na de theepauze spreekt de praeses dr. Herman N. Ridderbos hartelijk toe in verband met het feit dat hij een paar dagen geleden mocht herdenken, dat hij 25 jaar hoogleraar was aan de Theologische Hogeschool. Hij dankt hem hartelijk voor alles wat hij in deze kwaliteit gedaan heeft voor onze kerken. Hij heeft ook vaak kunnen rapporteren op onze synoden en die rapporten waren altijd de moeite van het lezen waard. „U begon als professor in een moeilijke tijd, u hebt gelukkig rustig doorgewerkt en telkens bleek dat er een hechte band is tussen u en onze kerken. We wensen u verder Gods zegen toe. Dat u nog veel mag betekenen voor onze Hogeschool en zó voor onze kerken". Dr. Ridderbos dankt voor de aangename woorden, die tot hem gesproken zijn, nu en ook op de receptie j.1. maandag en hij dankt ook voor de vele geschenken, die hem aangeboden zijn. Gereformeerd Vredesberaad Art. 322. Namens commissie I rapporteert dr. H. N. Ridderbos over een brief van het Gereformeerd Vredesberaad met de mededeling van de oprichting en doel van dit beraad en verzoek om bepaalde uitspraken in het oorlogsvraagstuk te doen (met bijlage); over een brief van H. Meyer te Avon (Frankrijk), lid van de kerk van Ede, waarin hij voorstelt een vijftal uitspraken te doen in verband met de oorlog in Vietnam (de brief werd eerder voorgelegd aan de kerkeraad te Ede); over een brief van ir. Chr. Meeder te Utrecht en mr. dr. A. Zeegers te Amsterdam, waarin zij bezwaren naar voren brengen tegen de inhoud en voorstellen van het Gereformeerd Vredesberaad; over een brief van J. W. Heemskerk en A. Ringoir, beiden te 's-Gravenhage, met dezelfde strekking; over brieven van de kerkeraden te Amsterdam-Zuid, Utrecht-Zuid, Bussum, Dordrecht, 's-Gravenhage-Escamp, Hilversum en te Roermond, waarin zij verzoeken de brief van het Gereformeerd Vredesberaad in behandeling te nemen; over brieven van de kerkeraden te Enschede en te Westzaan, waarin verzocht wordt de brief van het Gereformeerd Vredesberaad en die van de brs. J. W. Heemskerk en A. Ringoir in behandeling te nemen en over een brief van de classis Delfland, waarin meegedeeld wordt, dat deze classis zich niet plaatst achter het stuk van het Gereformeerd Vredesberaad, maar verzoekt dit stuk wel in bespreking te nemen; bovendien verzoekt ze een uitspraak
Zitting van woensdag, 24 januari 1968 (art. 822)
255
te doen over het punt van de dienstweigering (J 13, 23, 24, 25, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 26 en 37) (bijlage 78). De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van de missive van het „Gereformeerd Vredesberaad" en van de overige daarop betrekking hebbende punten van haar agendum, overwegende, dat de synode van Middelburg 1966 aan een deputaatschap opgedragen heeft het oorlogsvraagstuk aan een diepgaand onderzoek te onderwerpen, van welk onderzoek het resultaat nog wordt ingewacht; van oordeel, dat een principiële beslissing ten aanzien van hetgeen door het „Gereformeerd Vredesberaad" van haar verlangd wordt een vooruitgrijpen zou betekenen op hetgeen van synodewege thans nog in studie is; besluit: a. op de missives van het Gereformeerd Vredesberaad, van de kerk van Hilversum in hun geheel niet in te gaan, maar adressanten te verzoeken het resultaat van het thans plaats hebbend beraad af te wachten; b. inzake de in de missives van het „Vredesberaad" en van de classis Delfland genoemde onzekerheid of gewetensnood inzake de militaire dienstplicht, uit te spreken, 1. dat de synode tot op heden geen genoegzame principiële gronden aanwezig heeft geacht om zich aan de dienstplicht in de Nederlandse strijdkrachten te onttrekken en het daarom geboden acht daaraan te voldoen; 2. een schrijven te richten aan de Overheid, waarin zij, onder mededeling van het sub 1 uitgesprokene, er bij de Overheid op aandringt een mild standpunt in te nemen tegenover degenen, bij wie ernstige en weloverwogen gewetensbezwaren bestaan tegen de vervulling van de algemene militaire dienstplicht of een deel daarvan en bereid zijn daarvoor in andere vormen van dienstplicht een ruime compensatie te bieden; c. de sub a genoemde missives van het „Gereformeerd Vredesberaad" en van de daartegen zich richtende adressanten (J 13, 23, 24, 25) ter kennisneming in handen te stellen van het deputaatschap inzake het oorlogsvraagstuk; d. van deze beslissing mededeling te doen aan het „Gereformeerd Vredesberaad" en aan de kerken en personen, die zich ten aanzien van deze materie tot de synode hebben gewend. Na de bespreking wordt door dr. F. L. Bos, mr. U. Strikwerda en ds. D. van Enk het volgende amendement ingediend: in overweging 2 invoegen „dat het uiterst urgent moet worden geacht, dat de kerken hun houding bepalen ten aanzien van de existentiële vragen, die daarbij in het geding zijn"; aan besluit 1 toevoegen: „aan het deputaatschap inzake het oorlogsvraagstuk op te dragen vóór 1 januari 1969 hun rapport en voorstellen in te dienen". Dr. D. C. Mulder stelt voor het woord „existentieel" in overweging 2 te schrappen. De meerderheid van de synode blijkt er niet vóór te zijn. Daarna wordt overweging 2 aanvaard met 43 stemmen vóór en 8 tegen, 6 onthoudingen. 3 preadviserende leden zijn vóór, 1 is tegen. Diaken K. J. Lameris wil een tweede „van oordeel", n.1. „dat het gebruik van A.B.C.-wapens dient verworpen te worden, zoals dat ook uitgesproken is op het Vaticaans concilie". 7 leden blijken vóór te zijn plus 1 preadviserend lid, 6 onthouden zich plus 2 preadviserende leden. Op verzoek van alle nee-stemmers zal in de acta worden opgenomen, dat men natuurlijk als zodanig niet is vóór het gebruiken van A.B.C.-wapens, maar men
256
Zitting van woensdag, 2U januari 1968 (art. 323)
wil een weloverwogen uitspraak op grond van het deputatenrapport, dat komt. Dr. F. L. Bos stelt voor uit besluit & 1 te laten vervallen de laatste woorden „en het daarom geboden acht daaraan te voldoen". Ds. W. Wiersma zegt: Als de synode dit amendement aanvaardt, dan wil ik een amendement indienen om & 2 te laten vervallen. Het amendement-dr. F. L. Bos wordt verworpen met 12 stemmen vóór en 1 onthouding. Het andere amendement van dr. F. L. Bos, mr. U Strikwerda en ds. D. van Enk wordt aanvaard. Nadat nog enkele kleine wijzigingen zijn aangebracht, gaat de synode akkoord met het voorstel van de commissie. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de missive van het „Gereformeerd Vredesberaad" en van de overige daarop betrekking hebbende punten van haar agendum; overwegende, 1. dat de synode van Middelburg 1965/66 aan een deputaatschap opgedragen heeft het oorlogsvraagstuk aan een diepgaand onderzoek te onderwerpen, van welk onderzoek het resultaat nog wordt ingewacht; 2. dat het uiterst urgent moet worden geacht, dat de kerken hun houding bepalen ten aanzien van de existentiële vragen, die daarbij in het geding zijn; van oordeel, dat een principiële beslissing ten aanzien van hetgeen door het „Gereformeerd Vredesberaad" van haar verlangd wordt een vooruitgrijpen zou betekenen op hetgeen van synodewege thans nog in studie is; besluit: a. op de missives van het Gereformeerd Vredesberaad, van de kerk van Hilversum in hun geheel niet in te gaan, maar adressanten te verzoeken het resultaat van het thans plaats hebbend beraad af te wachten; 5. inzake de in de missives van het „Vredesberaad" en van de classis Delfland genoemde onzekerheid of gewetensnood inzake de militaire dienstplicht 1. uit te spreken, dat de synode tot op heden geen genoegzame principiële gronden aanwezig heeft geacht voor dienstplichtige leden van de kerk om zich aan de dienstplicht in de Nederlandse strijdkrachten te onttrekken en het daarom geboden acht daaraan te voldoen; 2. een schrijven te richten aan de overheid, waarin zij, onder mededeling van het sub 1 uitgesprokene, er bij de overheid op aandringt een mild standpunt in te nemen tegenover degenen, bij wie ernstige en weloverwogen gewetensbezwaren bestaan tegen de vervulling van de algemene militaire dienstplicht of een deel daarvan en die bereid zijn daarvoor in andere vormen van dienstplicht een ruime compensatie te bieden; c. de sub a genoemde missives van het „Gereformeerd Vredesberaad" en van de daartegen zich richtende adressanten ter kennisneming in handen te stellen van het deputaatschap inzake het oorlogsvraagstuk; d. aan het deputaatschap voor bestudering van het oorlogsvraagstuk op te dragen vóór 1 januari 1969 hun rapport en voorstellen in te dienen; e. van deze beslissing mededeling te doen aan het „Gereformeerd Vredesberaad" en aan de kerken en personen die zich ten aanzien van deze materie tot de synode hebben gewend. Officiële vertegenwoordiging bij r.k. erediensten Art. 323. Namens commissie V rapporteert ouderling C. Brouwer over een brief van de classis 's-Hertogenbosch betreffende officiële vertegenwoordiging van Geref. Kerken bij rooms katholieke erediensten (I 56) (bijlage 79).
Zitting van donderdag, 25 januari 1968 (art. 327—328)
257
De commissie stelt het volgende voor De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de classis 's-Hertogenbosch betreffende officiële vertegenwoordiging van Gereformeerde Kerken bij r.k. erediensten (I 56), overwegende, 1. dat een duidelijke vernieuwing in het Booms Katholieke kerkgenootschap, met name in Nederland, gevonden wordt, waardoor zelfs van een zekere toenadering tussen dit kerkgenootschap en de kerken uit de reformatie voortgekomen gesproken kan worden; 2. dat niettemin de Gereformeerde Kerken in Nederland krachtens haar belijdenis (Heid. Cat.; antw. 80) van oordeel zijn dat „de Mis in de grond anders niet dan een verloochening van de enige offerande en het lijden van Jezus Christus (is)"; 3. dat, zolang de Gereformeerde Kerken dit belijden handhaven, het onjuist is, dat zij zich bij een rooms katholieke eredienst, waarin de mis bediend wordt, officieel zouden doen vertegenwoordigen; besluit: zich in dit stadium van officiële vertegenwoordiging bij een rooms katholieke eredienst, waarin de mis bediend wordt, te onthouden en van deze beslissing kennis te geven aan de voormelde classis. Art. 324.
De vergadering gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Zitting van donderdag 25 januari 1968 Art. 327.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Officiële vertegenwoordiging bij r.k. erediensten Art. 328. Na heropening van de publieke zitting wordt aan de orde gesteld de brief van de classis 's-Hertogenbosch betreffende officiële vertegenwoordiging van de Gereformeerde Kerken bij rooms katholieke erediensten (I 56) (zie art. 323) (bijlage 79). Aangezien ds. P. Visser naar een begrafenis moet, heeft de assessor II, ds. A. C. van Nood, de leiding. Het volgende tegen-voorstel en de volgende amendementen zijn ingediend: Dr. G. P. Hartvelt stelt voor het volgende besluit te nemen: „De synode, kennis genomen hebbende van overwegende, 1. dat er weliswaar verschillen in belijden zijn tussen de B.K. Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland, hetgeen ook op onderscheiden punten in de belijdenissen onzer kerken tot uitdrukking is gebracht; 2. dat er toch duidelijke vernieuwing in de B.K. Kerk, met name in Nederland, gevonden wordt, waardoor zelfs van een zekere toenadering tussen de B.K. Kerk en de kerken uit de reformatie voortgekomen, gesproken kan worden, hetgeen ook gebleken is in de wederzijdse dooperkenning; besluit: uit te spreken dat er geen redenen zijn zich te onthouden van officiële vertegenwoordiging bij een rooms katholieke eredienst, waarin de mis bediend wordt en van deze beslissing kennis te geven aan voormelde classis".
258
Zitting van donderdag, 25 januari 1968 (art. 328)
Ds. E. J. Oomkes stelt voor „overwegende" als volgt te lezen: „overwegende, 2. dat evenwel de officiële leer der R.K. Kerk t.a.v. het misoffer alsmede het officiële anathema over hen die deze leer verwerpen het bijwonen van de rooms katholieke eredienst beslissend in de weg staat; 3. dat, zolang deze leer en dit anathema door de R.K. Kerk niet zijn teruggenomen, het onjuist geacht moet worden, dat de Gereformeerde Kerken zich bij een r.k. eredienst, waarin de mis bediend wordt, doen vertegenwoordigen". Ds. J. van der Schaft stelt de volgende redactie voor „overwegende" voor: „overwegende, 1. weglaten 2. dat de Gereformeerde Kerken („niettemin" weglaten) (ad 35 N.G.B., Held. Cat. vr. en antw. 75—80) toevoegen — „en een vervloekte afgoderij." Ds. F. J. Scholten stelt voor „overwegende" sub 3 aldus te wijzigen: . . . „dat het daarom onjuist is . . . " . De praeses geeft nu aan dr. Hartvelt gelegenheid zijn tegen-voorstel toe te lichten. Dr. A. Kruyswijk stelt voor het besluit als volgt te lezen: „het in de vrijheid der kerken te laten zich officieel te doen vertegenwoordigen bij rooms katholieke erediensten". Dit amendement wordt door dr. G. P. Hartvelt overgenomen. De praeses geeft nu eerst in stemming het besluit van het commissie-voorstel. Vóór 32 leden, tegen 21 en 2 preadviserende leden. Daarmee is het voorstelHartvelt-Kruyswijk verworpen. Het amendement-Van der Schaft wordt niet gesteund en is dus vervallen. Overweging 1 van de commissie wordt daarna aanvaard. Hierna komt in bespreking het amendement-E. J. Oomkes. Na een kort beraad stelt de commissie voor het amendement van ds. E. J. Oomkes en dat van de commissie te combineren, zodat er nu vier overwegingen komen. Hierna dient ouderling J. N. Spoelstra het volgende amendement in: de overwegingen 2 en 3 als volgt te lezen: „2. dat er niettemin op onderscheiden, zeer belangrijke punten als het avondmaal verschil van opvatting is tussen de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Rooms Katholieke Kerk in Nederland; 3. dat zolang dit verschil van opvatting niet door een voortgaande bespreking uit de weg geruimd is, het niet juist geacht moet worden, dat de Gereformeerde Kerken zich bij een rooms katholieke eredienst officieel doen vertegenwoordigen". Er wordt nu gestemd over de vraag of de overwegingen van ouderling J. N. Spoelstra of die van de commissie gevolgd zullen worden. 40 leden zijn vóór de overwegingen van de commissie, 12 tegen, 1 preadviserend lid vóór, 1 onthoudt zich. Overweging 2 wordt daarna aanvaard. Tegen overweging 3 stemmen 7 leden. Ds. F. J. Scholten heeft zijn amendement ingetrokken. Tegen overweging 4 is 1 lid. Het besluit wordt aangenomen met meerderheid van stemmen. De volgende leden wensen aantekening in de acta, dat zij tegen gestemd hebben: ds. G. Brinkman, ds. K. Dekker, dr. C. Gilhuis, ouderling J. N. Spoelstra, mr. J. Wolters, ouderling H. J. Ros, diaken K. J. Lameris en diaken mr. J. van den Burg, alsmede het preadviserend lid, dr. G. P. Hartvelt. Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de classis 's-Hertogenbosch betreffende officiële vertegenwoordiging van Gereformeerde Kerken bij rooms katholieke erediensten;
Zitting van donderdag, 25 januari 1968 (art. 329)
259
overwegende, 1. dat een duidelijke vernieuwing in het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap, met name in Nederland, gevonden wordt, waardoor zelfs van een zekere toenadering tussen dit kerkgenootschap en de kerken uit de reformatie voortgekomen gesproken kan worden; 2. dat evenwel de officiële leer der Rooms Katholieke Kerk t.a.v. het misoffer alsmede het officieel anathema over hen, die deze leer verwerpen, het bijwonen van de rooms katholieke eredienst door vertegenwoordigers van onze kerken beslissend in de weg staat; 3. dat ook de Gereformeerde Kerken in Nederland krachtens haar belijdenis (Heidelbergse Catechismus, art. 80) van oordeel zijn, dat „de mis in de grond anders niet dan een verloochening van de enige offerande en het lijden van Christus (is)"; 4. dat zolang deze leer en dit anathema door de Rooms Katholieke Kerk niet zijn teruggenomen en de Gereformeerde Kerken haar belijdenis handhaven, het onjuist geacht moet worden, dat de Gereformeerde Kerken zich bij een rooms katholieke eredienst, waarin de mis bediend wordt, officieel doen vertegenwoordigen; besluit: a. uit te spreken, dat de kerken zich in dit stadium van officiële vertegenwoordiging bij een rooms katholieke eredienst, waarin de mis bediend wordt, dienen te onthouden; b. van deze besluiten kennis te geven aan de voormelde classis. Erkenning van volwassenendoop naast kinderdoop Art. 329. Namens commissie I komt ds. E. J. Oomkes met een nieuw voorstel inzake de brief van de broeders Geerligs, Somsen en Te Velde, waarin zij verzoeken de volwassenendoop naast de kinderdoop te erkennen (B 112) (zie art. 293) (bijlage 80). Dr. F. L. Bos dient het volgende amendement in: besluit a te wijzigen in „spreekt uit"; de woorden „niet te voldoen" te wijzigen in „thans niet te kunnen voldoen"; van besluit b, c, d, te maken a, b, c. 34 leden zijn er vóór, 12 tegen, 7 onthouden zich. Ook 1 preadviserend lid is vóór. Daarna wordt het voorstel van de commissie door de synode aanvaard. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van Y. J. Geerligs, J. Somsen en A. te Velde, belijdende leden van de kerk van Eindhoven, met het verzoek tot 1. revisie van art. 24 K.O., zodat er ruimte gelaten wordt voor schriftuurlijke inzichten ten aanzien van de heilige doop na het doen van belijdenis; 2. revisie van besluiten van de synode van 's-Gravenhage 1914 (acta art. 138) en de synode van Assen 1957 (acta art. 481) om te komen tot toelating in de ambten van die belijdende leden, die de doop zo mogelijk door onderdompeling na het doen van belijdenis des geloofs alleen voor juist houden; 3. aanvulling van de onder 2 genoemde besluiten, met een regeling om binnen het verband der Gereformeerde Kerken de mogelijkheid te scheppen om de doop door onderdompeling na het doen van belijdenis des geloofs, aan te vragen en te ondergaan; overwegende, a. dat de zaken, in dit schrijven naar voren gebracht, herhaaldelijk door vorige synoden zijn besproken; b. dat nog onlangs in het rapport over de Pinksterbeweging, met name in hoofdstuk III, de bezwaren tegen de kinderdoop op bijbelse gronden zijn weerlegd;
260
Zitting van donderdag, 25 januari 1968 (art. 380)
c. dat door genoemde broeders geen nieuwe schriftuurlijke argumenten vóór de volwassenendoop en tégen de kinderdoop zijn aangevoerd; d. dat het nochtans zin heeft zich nader te beraden op de vraag, welke plaats in de kerk toegekend dient te worden aan gelovigen, die de kinderdoop afwijzen en de volwassenendoop voorstaan; e. dat het geen principieel verschil maakt of de doop bediend wordt door besprenging, overgieting of onderdompeling; spreekt uit: aan het verzoek van voornoemde broeders om revisie van art. 24 K.O. en de besluiten van de synode van 's-Gravenhage 1914 (acta art. 138) en Assen 1957 (acta art. 481), welke laatste opnieuw zijn bevestigd door de synode van Groningen 1963/64 (acta art. 471, 1) thans niet te kunnen voldoen; en besluit: a. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub B II 7) met de opdracht, de vraag welke plaats in de kerk dient te worden toegekend aan gelovigen, die de kinderdoop afwijzen en de volwassenendoop voorstaan, met de daaraan verbonden problemen, te onderzoeken; b. het in de vrijheid van de kerken te laten of men de doop zal bedienen door besprenging, overgieting of onderdompeling; c. hiervan kennis te geven aan genoemde broeders, onder toezending van het door de synode uit te geven rapport over de Pinksterbeweging. Eigentijds reformatorisch evangelisatieblad Art. 330. Namens commissie IV rapporteert ds. J. C. Seegers over een brief van de deputaten voor de evangelisatie, waarin op verzoek van de synode advies wordt uitgebracht over een brief van de classis Amersfoort met verzoek maatregelen te nemen voor de uitgave van een eigentijds reformatorisch evangelisatieblad (H 17) (zie art. 49). Het voorstel van de commissie wordt door de synode aanvaard. Het luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de brief van de deputaten voor de evangelisatie, waarin de volgende overwegingen m.b.t. de door de classis Amersfoort naar voren gebrachte bezwaren en wensen worden vermeld: „1. Wat betreft het bericht, dat met ingang van 1968 een rooms katholiek christen in de redactie van Open Deur/Onderweg zal worden opgenomen: Over dit bericht namen deputaten contact op met de redactie. De redactie kwalificeerde dit bericht als onjuist. Wèl zal van tijd tot tijd een rooms katholiek meewerken aan de totstandkoming van een bijzonder nummer zoals b.v. gebeurde bij het Kerstnummer 1967 „Mens tussen de mensen". Ook zou de redactie niet graag uitspreken dat nooit een rooms katholiek als redactielid zal worden uitgenodigd. 2. Deputaten hebben van evangelisatiecommissies in het land ook reacties ontvangen op genoemd Kerstnummer. Inderdaad wordt het blad door medewerking van een rooms katholiek voor een aantal commissies minder aantrekkelijk. Daar staat tegenover dat een aantal commissies — met name in het zuiden van het land — van oordeel is, dat het blad hierdoor méér bruikbaar is geworden. 3. Evangelisatiedeputaten zijn, in opdracht van de generale synode, behalve met de redactie van Open Deur/Onderweg ook met de redactie van de andere door evangelisatiecommissies gebruikte bladen in gesprek over de vraag of een aantal bladen niet te veel op dezelfde groepen (c.q. „soorten" of „typen") buitenkerkelijken gericht is. Deputaten laten de mogelijkheid open, dat dit gesprek tot een grotere differentiatie in de lectuur gaat leiden en achten dan ook in dit stadium de oprichting van een „eigentijds reformatorische evangelisatieblad" voorbarig.
Zitting van donderdag, 25 januari 1968 (art. 331—334)
261
besluit: 1. van deze brief van de deputaten voor de evangelisatie met instemming kennis te nemen; 2. van de inhoud van de brief mededeling te doen aan de classis Amersfoort. Collecte voor evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg Art. 331. Namens commissie IV rapporteert ds. J. C. Seegers over het amendement van ouderling W. Hildering en ds. A. G. van der Stoel om de woorden van conclusie 3 „met het verzoek haar zoveel mogelijk op de laatste zondag van oktober te houden" te laten vervallen (H 4) (zie art. 48). Na bespreking wordt het voorstel van de commissie aanvaard. Het luidt in zijn geheel aldus: De synode, kennis genomen hebbende van het vierjaarlijks rapport van de door de generale synode van Groningen benoemde deputaat om „deel te nemen aan de arbeid van de deputaten der particuliere synode van Noord-Brabant en Limburg voor de evangelisatie" (acta art. 69); overwegende, dat het aanbeveling verdient het onderscheid tussen steun voor evangelisatiearbeid en steun inzake hulpbehoevendheid duidelijk aan te geven, en — waar het om hulpbehoevendheid gaat — doeltreffender te helpen; besluit (onder voorbehoud t.a.v. de collecte; zie daarvoor art. 378): 1. de handelingen van de deputaat goed te keuren en hem hartelijk te danken voor zijn arbeid; 2. een deputaat te benoemen (zie art. 222 sub H 4) met de opdracht deel te nemen aan de arbeid van de deputaten van de particuliere synode van NoordBrabant en Limburg voor de evangelisatie, en van die arbeid rapport uit te brengen op de volgende daarvoor aan te wijzen synode (zie art. 223); 3. van de kerken een hele jaarlijkse collecte te vragen voor de evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg, met een hartelijke aanbeveling van deze collecte en met het verzoek haar zoveel mogelijk op de laatste zondag van oktober te houden; 4. aan de deputaten voor hulpbehoevende kerken op te dragen, in overleg met de deputaten van de particuliere synode van Noord-Brabant en Limburg voor de evangelisatie, op zodanige wijze steun te verlenen als dit voor kerken in dit ressort noodzakelijk is. Art. 332.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Welkom aan dr. K. P. van Wijk de Vries Art. 333. Na heropening van de publieke zitting heet de assessor II van harte welkom dr. K. P. van Wijk de Vries, predikant van die Geref. Kerk in Zuid-Afrika te Pretoria, die voor het leggen van contacten in ons land verblijft. Dr. Herman Ridderbos leidt hem bij de synode in. Tegemoetkoming aan studenten tijdens stagetijd Art. 334. Namens commissie VI rapporteert ouderling Chr. de Bruin over een brief van de deputaten voor de aanvullende opleiding en de deputaten ad art. 20 K.O., waarin ze voorstellen de zaak van de financiële tegemoetkoming aan studenten in hun stagetijd over te hevelen naar de deputaten ad art. 20 K.O. (A 27). Het voorstel van de commissie wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de aanvullende opleiding en van de deputaten
262
Zitting van donderdag, 25 januari 1968 (art. 385—336)
voor de studietoelagen inzake geldelijke tegemoetkoming aan candidaten, die een pastorale stage volgen; overwegende, dat het wenselijk is 1. de instructie van de deputaten voor de studietoelagen aan te vullen; 2. het besluit van de generale synode van Middelburg, acta 1965/66, art. 157 sub 3c, in te trekken; 3. het voor 1968 aan deputaten voor de aanvullende opleiding toegekende bedrag ter beschikking te stellen van deputaten voor de studietoelagen; besluit: 1. in de instructie van de deputaten voor de studietoelagen (zie art. 289) aan art. 1 toe te voegen: „Financiële steun kan eveneens worden verleend aan candidaten tot de dienst des Woords, zowel aan degenen, die hun theologische studie aan de Vrije Universiteit of aan de Theologische Hogeschool hebben beëindigd als aan de candidaten naar art. 6 K.O., gedurende de periode dat zij stage lopen en gedurende ten hoogste de twee maanden daaraan volgende". 2. in te trekken het besluit van de generale synode van Middelburg, acta 1965/66, art. 157 sub 3c; „Voor elke candidaat, die alvorens beroepbaar te worden verklaard volgens de regeling van de aanvullende praktische opleiding verplicht is een pastorale stage te volgen, uit de kas voor de aanvullende opleiding een geldelijke tegemoetkoming van ƒ 250,— per maand beschikbaar te stellen, voorzover althans niet uit andere kerkelijke bronnen of vanwege overheidsinstanties nog financiële hulp wordt verleend". 3. ƒ 38.000,— van het aan de deputaten voor de aanvullende opleiding toegekende bedrag voor 1968 ter beschikking te stellen van de deputaten voor de studietoelagen. Art. 335.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Plaats van de vrouw in de dienst der kerk Art. 336. Na heropening van de publieke zitting rapporteert dr. D. Nauta namens commisie II over het rapport van de deputaten voor onderzoek naar de plaats van de vrouw in de dienst der kerk; over een brief van de kerkeraad te Amsterdam-Zuid (Overtoom), waarin aan de synode verzocht wordt zo spoedig mogelijk de vrouw een volwaardige plaats naast de man te geven in de ambtelijke dienst in de kerk; over een brief van de kerkeraad te Amsterdam, waarin voorgesteld wordt wijziging aan te brengen in het besluit van de synode van Middelburg inzake de vrouw in het ambt; over een brief van de kerkeraad te 's-Gravenhage-Loosduinen met verzoek om spoedig een beslissing te nemen inzake de vrouw in het ambt en over een verzoek van de Reformed Churches in Nieuw-Zeeland om een diepgaand onderzoek in te stellen met betrekking tot de dienst van de vrouw in de kerk (B II 2, 23, 33, 34 en 38) (bijlage 81a en b). Daar de assessor II voorzitter is van commissie II, presideert scriba I, ds. E. N. van Loo. Verschillende deputaten worden hartelijk welkom geheten. Ds. A. C. van Nood, voorzitter van commissie II, zegt: Ons voorstel verschilt van dat van de deputaten. Er is overleg geweest tussen commissie en deputaten. Wij stellen voor, dat de rapporteur van de deputaten eerst het woord krijgt. De praeses gaat op deze suggestie in en geeft het woord aan dr. F. L. Bos. Na een korte discussie over de te volgen procedure wordt de zaak in algemene bespreking gegeven. Hierna stelt de praeses voor om tot besluitvorming over te gaan.
Zitting van donderdag, 25 januari 1968 (art. 336)
263
De leden dr. F. L. Bos en dr. O. C. Broek Roelofs hebben het volgende tegenvoorstel ingediend: „De synode gelet op het voorstel van commissie II, dat alvorens er verdere consequenties worden verbonden aan de door de synode van Middelburg 1965/66 in principe aanvaarde uitspraken over de plaats van de vrouw in de dienst van de kerk, het oordeel van de in augustus 1968 te houden Gereformeerde Oecumenische Synode dient te worden afgewacht, en de daartegen te berde gebrachte argumenten; overwegende, a. dat ter rechtvaardiging van de door commissie II voorgestelde afbuiging van de door de synode van Middelburg uitgestippelde beleidslijn geen nieuw element in het geding is gebracht, dat bij de besluitvorming van de synode van Middelburg niet bekend was en niet werd bedacht; b. dat het afwachten van het oordeel van de aanstaande Gereformeerde Oecumenische Synode voor onze kerken geen baat kan brengen, omdat het uitvoerige rapport dat daar ter bespreking wordt voorgelegd, pas op haar laatste bladzijde de kern vragen stelt en aan „nadere kerkelijke bezinning" overlaat, waarop de jarenlange kerkelijke bezinning onder ons reeds tot antwoorden is gekomen; c. dat een definitieve positiebepaling ten aanzien van de bedoelde kernvragen van de aanstaande Gereformeerde Oecumenische Synode niet kan worden verwacht, en dat het wachten op zulk een grondige positiebepaling in gereformeerd oecumenisch verband voor onze kerken zou betekenen, dat de effectuëring van de openstelling van de ambtelijke dienst-in-zijn-geheel óók voor de vrouw, voor onbepaalde tijd zou worden uitgesteld; besluit: 1. het bedoelde voorstel van commissie II te verwerpen; 2. het beraad in eigen kring over de verdere consequenties die verbonden dienen te worden aan de door de synode van Middelburg 1965/66 in principe aanvaarde uitspraken over de plaats van de vrouw in de dienst van de kerk onverwijld voort te zetten. Dr. F. L. Bos en dr. O. C. Broek Roelofs hebben tevens een voorstel van orde ingediend, dat als volgt luidt: De synode, gelet op de door de commissie II te berde gebrachte bezwaren tegen een in de ambten aan te brengen differentiatie betreffende de aan de vrouw toe te kennen voor haar geëigende taak; overwegende, a. dat het inderdaad onmogelijk geacht moet worden in de ambten van ouderling en dienaar des Woords een dergelijke differentiatie aan te brengen, dat in die ambten het pastorale en zielszorgelijke dienstbetoon van het besturende en regerende dienstbetoon wordt gescheiden; b. dat een dergelijke scherpe differentiatie in de ambten noch door de synode van Middelburg 1965/66 noch door deputaten die het vraagstuk van de aan te brengen differentiatie nader hadden te onderzoeken, is bedoeld; c. dat het alleen maar kan gaan om een zodanige differentiatie binnen de bestaande ambten, waarbij geen enkel element van de ambtelijke dienst van ouderling, c.q. dienaar des Woords, speciaal aan de man wordt voorbehouden, maar niettemin in de praktische werkverdeling het accent voor de vrouw met name valt op de zielszorgelij ke en pastorale aspecten van het gezamenlijke werk; spreekt uit: 1. dat de bedoelde differentiatie binnen de bestaande ambten op één lijn gezien moet worden met de feitelijke differentiatie in het ambtelijke werk, die reeds jarenlang tussen mannelijke ambtsdragers is gegroeid; 2. dat richtlijnen voor de gewenste differentiatie met betrekking tot het werk
264
Zitting van donderdag, 25 januari 1968 (art. 836)
van vrouwelijke ouderlingen en dienaren des Woords evenmin in de kerkorde behoeven te worden opgenomen, als dit met de anderszins gegroeide differentiatie is geschied; 3. dat zij in de maartzittingen van commissie II een nader rapport verwacht over de door deputaten voorgestelde richtlijnen. De broeders W. Hildering, Chr. de Bruin en mr. J. van den Burg hebben het volgende voorstel ingediend: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten over de plaats van de vrouw in de dienst van de kerk, het rapport van commissie II, alsmede de besprekingen op de synode; van oordeel, a. dat geen nieuwe argumenten tegen de principiële uitspraak van de synode van Middelburg 1965/66 tegen de toelating van de vrouw tot de ambten in de kerk zijn ingebracht; b. dat op grond van artikel 3 van de kerkorde geen belemmeringen aanwezig zijn; besluit: de kerken de vrijheid te laten de vrouw tot de ambten in de kerk toe te laten. De praeses geeft allereerst in stemming besluit 1 van het commissievoorstel. Dit wordt aanvaard met 39 stemmen vóór en 18 tegen en 2 onthoudingen; 2 preadviserende leden verklaren zich vóór. Hiermee is het tegen-voorstel van dr. F. L. Bos en dr. O. C. Broek Roelofs, alsmede dat van br. Hildering c.s. vervallen. Bij de eindstemming blijkt dat 15 leden tegen het commissievoorstel zijn. Het is dus aangenomen. De praeses dankt de deputaten hartelijk voor al het werk, dat ze verricht hebben, alsmede de commissie en de rapporteur. Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport over de plaats van de vrouw in de dienst van de kerk en van het rapport terzake van haar commissie; overwegende, a. dat door enige kerken, die deel uitmaken van de Gereformeerde Oecumenische Synode, ernstige bezwaren zijn ingebracht tegen de door de synode van Middelburg 1965/66 in principe aanvaarde uitspraken, al is de argumentatie, welke aan die bezwaren ten grondslag ligt, te weinig aan de synode ter kennis gekomen; b. dat bij de in augustus 1968 te houden Gereformeerde Oecumenische Synode de kwestie van de vrouw in het ambt aan de orde moet komen aan de hand van een rapport van een bij besluit van de vorige oecumenische synode in het leven geroepen commissie, waarin ook enige leden uit onze kerken zitting hebben, welk rapport tot minder verreikende conclusies leidt dan in het rapport van deputaten worden aangetroffen; c. dat het niet raadzaam is thans tot een definitieve beslissing t.a.v. het onderhavige onderwerp te geraken, waardoor het overleg in de oecumenische synode zou worden bemoeilijkt en voor wat onze kerken betreft zelfs min of meer overbodig zou worden, en waardoor de onderlinge goede verstandhouding tussen de deelnemende kerken zou dreigen verstoord te worden; besluit: 1. aan de door de synode van Middelburg in principe aanvaarde uitspraken thans geen verdere consequenties te verbinden; 2. bij de behandeling van het bedoelde onderwerp in de oecumenische synode mede in bespreking te brengen het rapport dat vanwege de synode van Middelburg werd toegezonden aan de kerken, die deel uitmaken van de Gereformeerde Oecu-
Zitting van vrijdag, 26 januari 1968 (art. 340—341)
265
menische Synode, afzonderlijk, alsmede het bij de synode van Amsterdam ingediende rapport van deputaten, waartoe aan het moderamen verzocht wordt het nodige te doen; 3. zich in de zittingen van maart a.s. te zullen beraden over de gedragslijn, die moet worden gevolgd voor de verdere behandeling van het onderhavige onderwerp in de kring van eigen kerk (zie verder art 351). Art. 337.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Nadere verklaring i.z. consequenties van opheffing leeruitspraak Assen-1926 Art. 338. Na heropening van de publieke zitting leest de praeses een nadere verklaring voor, die met algemene stemmen aanvaard is : „De synode heeft naar aanleiding van ingekomen brieven van dr. J. J. Buskes, van enkele kerken en van een aantal personen zich opnieuw bezonnen op haar d.d. 17 januari j.1. uitgegeven verklaring. Zij is daarbij tot de conclusie gekomen, dat zij — en hierin is zij tekort geschoten — in eerste instantie onvoldoende de mogelijkheid heeft overwogen om haar, overigens uitdrukkelijk uitgesproken, bereidheid tot kerkelijke hereniging en haar leedwezen over het gebeurde ook reeds in de een of andere vorm tot uitdrukking te brengen. De synode verwelkomt daartoe de gedachte van de kerk van Amsterdam-Zuid om dr. J. J. Buskes uit te nodigen in een kerkdienst aldaar voor te gaan. De synode zou daarin dan niet alleen een initiatief van een bepaalde kerk t.a.v. een bepaalde persoon willen zien, maar tevens een door de synode begeerd teken van verzoening tussen heel het kerkverband en al degenen, die, hoewel tengevolge van het kerkelijk conflict lange tijd kerkelijk van haar gescheiden, met de Gereformeerde Kerken in de gemeenschap van dezelfde belijdenis verbonden zijn gebleven. De synode kan nog meededelen dat na een gesprek met dr. Buskes het haar tot haar grote blijdschap gebleken is, dat ook deze van harte bereid is aan deze kerkdienst als teken van verzoening zijn medewerking te verlenen." Zitting van vrijdag 26 januari 1968 Ds. K. A. Schippers neemt benoeming aan Art. 340. De praeses leest een brief voor van ds. K. A. Schippers, waarin hij meedeelt dat hij de benoeming tot predikant in algemene dienst aanvaardt. Met vreugde wordt hiervan kennis genomen. Steun voor restauratie oude Hollandse kerk in Jaffnapatan Art. 341. Namens commissie VI rapporteert dr. O. C. Broek Roelofs over een verzoek van dr. E. Emmen te 's-Gravenhage om financiële steun voor de restauratie van de Hollandse kerk in Jaffnapatan (Ceylon) (K 32). Ds. P. Visser dient het volgende amendement in: het besluit aldus te formuleren : „de brief van dr. E. Emmen, enigszins aangepast, aan de kerken te sturen en deze op te wekken, waar mogelijk, een bedrag voor de restauratie af te staan". Het amendement-Visser wordt aanvaard. Het besluit van de synode luidt aldus: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van dr. E. Emmen inzake medewerking voor de restauratie van de oude Hollandse kerk in Jaffnapatan (Ceylon); van oordeel,
266
Zitting van vrijdag, 26 januari 1968 (art. 342)
dat de medewerking van onze kerken aan deze restauratie van betekenis is voor onze samenwerking met de kerken op Ceylon en dat historische banden ons aan dit eiland verbinden; besluit: de brief van dr. E. Emmen, enigszins aangepast, aan de kerken te sturen en dezen op te wekken, waar mogelijk, een bedrag voor de restauratie af te staan. Randkerkelijkheid Art. 342. De praeses stelt opnieuw aan de orde de behandeling van het rapportrandkerkelijkheid (J 6) (zie art. 313) (bijlage 74a, b en c). Hij geeft het woord aan de rapporteur, ds. G. van Andel. De praeses geeft nu in bespreking de voorgestelde besluiten van de commissie en de ingediende amendementen. Besluit I van het commissievoorstel wordt aanvaard. De commissie heeft besluit II nu als volgt geformuleerd: „de door de nota van deputaten aan de orde gestelde punten reeds thans aan de kerken ter overweging te doen toekomen, met dien verstande dat rekening gehouden wordt met de ter synode gevoerde bespreking". De praeses stelt voor besluit II als volgt te lezen: „de door de nota van deputaten aan de orde gestelde punten en het commissierapport reeds thans aan de kerken ter overweging te doen toekomen". Dit wordt aanvaard. Bij besluit III zijn de volgende amendementen ingediend: Ds. W. Wiersma wil III 1 en 2 laten vervallen. Ds. W. H. J. de Boer stelt voor besluit III als volgt te lezen: „deputaten te benoemen met de opdracht: a. te onderzoeken of in geval van volstrekte onverschilligheid een andere vorm van tuchtoefening moet worden gevolgd dan in de kerkorde omschreven is; b. en indien een andere vorm zou moeten worden gevolgd daarover voorstellen te doen; c. over hun onderzoek en voorstellen te rapporteren aan de volgende synode". Ds. J. van der Schaft wil hetgeen onder „overwegende" en in besluit II 1 en 2 vermeld staat, laten vervallen. Als dit voorstel verworpen wordt, dan wil hij besluit III 1 aanvullen met de woorden „dientengevolge moet de kerkeraad thans in de naam des Heren er toe overgaan om N.N. uit de gemeente Gods uit te sluiten en te verklaren, dat hij/zij geen deel heeft in het rijk van Christus, zolang hij/zij zich niet bekeert". Na de discussie laat ds. W. Wiersma zijn amendement vervallen. Ds. v. d. Schaft verdedigt zijn amendement, evenals ds. De Boer. De praeses zegt: het is noodzakelijk, dat we eerst uitspreken of we de richting uit willen van wat de commissie in III1 voorstelt, dan kunnen we daarna nog over de formulering spreken. 45 leden blijken vóór het idee van de commissie te zijn, tegen 8, 2 onthouden zich, 1 preadviserend lid is vóór. Hiermee is het eerste deel van het amendement-v. d. Schaft verworpen, alsmede het amendement-ds. De Boer. Ds. J. v. d. Schaft verdedigt daarna het tweede deel van zijn amendement. Het amendement-ds. v. d. Schaft wordt hierna met 9 stemmen vóór verworpen. Ds. E. N. van Loo wil de volgende formulering van III 1: op te nemen bij de artikelen in de kerkorde over het vermaan en de tucht over de leden van de gemeente een nieuw artikel, aldus luidende: bij ergerlijke onverschilligheid die het onmogelijk maakt de weg te gaan van de artikelen 104, 106 en 107 zal de kerkeraad aan de gemeente met een daarvoor vastgestelde formule bekend maken, dat de betrokken persoon het (doop-)lidmaatschap van de gemeente van Christus verbeurd heeft.
252 Zitting vanwoensdag,24januari 1968 (art.
817—818)
267
Dit amendement wordt verworpen met 20 stemmen vóór, 32 tegen en 3 onthoudingen. Daarna wordt de formulering van de commissie van III 1 aangenomen. III 2 wordt eveneens aanvaard. Een amendement van ds. E. N. van Loo om een punt III 3 toe te voegen, aldus geformuleerd: „aan deze deputaten tevens te verzoeken na te gaan in hoeverre de richtlijnen van de tucht over doopleden wijziging behoeven en daarover te rapporteren op de volgende synode" wordt aangenomen, met 1 stem tegen. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor bestudering van het vraagstuk van de randkerkelijkheid en de moeilijkheden t.a.v. de tuchtoefening; en van de later daaraan door deputaten toegevoegde nota; overwegende, a. dat in beide stukken waardevolle beschouwingen en informaties gegeven worden, zowel over randkerkelijkheid en kerkelijke tucht in het bijzonder als over de structuur van het kerkelijke leven in het algemeen; b. dat, gelet op de besprekingen in haar vergadering, toch vele dingen niet rijp zijn voor uitspraken en verder dienen te worden doorgedacht; c. dat er nauwe samenhang bestaat tussen wat hier aan de orde is gekomen en wat aan deputaten voor de evangelisatie in studie is gegeven t.a.v. de structuur der gemeente; d. dat er thans reeds behoefte blijkt te bestaan aan grotere differentiatie in de uitoefening van de kerkelijke tucht dan door de kerkorde wordt mogelijk gemaakt; besluit: 1. aan de deputaten voor de evangelisatie te verzoeken het rapport over de randkerkelijkheid, de daaraan toegevoegde nota, het rapport van commissie I en het verslag van de ter synode gehouden besprekingen hierover in hun studie over de structuur der gemeente te betrekken en daarop in hun uit te brengen rapport zo mogelijk met zoveel woorden in te gaan; II. de door de nota van deputaten aan de orde gestelde punten en het commissierapport reeds thans aan de kerken ter overweging te doen toekomen; III. 1. uit te spreken, dat bij ergerlijke onverschilligheid, die het onmogelijk maakt de weg te gaan van de artikelen 104, 106 en 107 van de kerkorde, de kerkeraden aan de gemeente zullen bekend maken, dat N.N. zich in algehele onverschilligheid van het evangelie van Jezus Christus heeft afgewend en door zijn kennelijke afval het (doop-)lidmaatschap van de gemeente van Christus heeft verbeurd; 2. aan de deputaten voor de kerkorde te verzoeken een formulering voor het onder III 1 genoemde voor de kerkorde te ontwerpen en deze vóór de volgende synode aan de kerken ter beoordeling voor te leggen; 3. aan deze deputaten tevens te verzoeken na te gaan in hoeverre de richtlijnen voor de tucht over doopleden wijziging behoeven en daarover te rapporteren op de volgende synode. Art. 343.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Benoemingen Art. 344. Nadat de praeses de publieke zitting heropend heeft, deelt hij mee, dat in comité-zitting benoemingen zijn gedaan (deze zijn opgenomen in de lijst in art. 222).
268
Zitting van vrijdag, 26 januari 1968 (art. 345)
Sluiting Art. 345. We zijn, aldus ds. P. Visser, aan het eind van de tweede zittingsperiode gekomen van de generale synode van Amsterdam 1967/68. Ik dank u allen, dat u het leidinggeven voor mij gemakkelijk hebt gemaakt. Uit de aard der zaak heb ik er tegenopgezien. We hebben heel wat werk kunnen verrichten in deze drie weken. Ik heb ook de medewerking gehad van de leden van het moderamen en van de actuarius, de heer Bovenberg en de dames Dresselhuis en Holwerda. Ik dank de leden voor hun inspannend werk, al was er nu en dan gelukkig ook ontspanning. Aan br. G. Spoelstra wordt hartelijk dank gebracht voor de orgelbegeleiding tijdens het zingen. Dr. P. G. Kunst, onze praeses, heeft helaas deze zittingsperiode niet kunnen bijwonen. Of dat in maart gebeuren zal, we weten het niet. De Here geve hem herstel en de kracht om het tempo door Hem te laten bepalen. Ds. P. Visser gaat daarna voor in de dagsluiting. Hij laat zingen psalm 130 : 1 en 2 en leest Psalm 130. Als de dichter zegt: uit de diepte roep ik tot u, o Here, denken wij direct aan: uit diepten van ellenden. Het is de vraag of het zo uitgelegd moet worden. Psalm 130 is een bedevaartslied. Pelgrims op weg naar Jeruzalem kijken vanuit de diepte op naar de heuvels van Sion. Ze verlangen naar het huis des Heren. Ze verlangen naar verzoening en vergeving. We hebben hier nu verschillende weken mogen werken voor onze kerken en dat werk hebben we aan de ene kant met vreugde mogen doen, maar het is gepaard gegaan met fouten. Wij moeten ook vanuit de diepte verlangen naar het werk van de verzoening in Christus Jezus en tevens dankbaar zijn aan God, dat Hij ons heeft willen gebruiken. Er zij bij ons intense vreugde, dat wij dit allemaal hebben mogen doen. Hierna gaat hij voor in gebed, en laat nog tot slot zingen gezang 9 : 1, 4, 6 en 7, waarna de zitting gesloten wordt.
ACTA VAN DE GENERALE SYNODE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND, SAMENGEKOMEN TE AMSTERDAM Zittingen van maandag 4 maart tot en met vrijdag 8 maart 1968, gehouden in „De Blije Werelt" te Lunteren
Zitting van maandag 4 maart 1968 Art. 347.
De synode gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Oefening verband met theologische faculteit V.U. Art. 348. Na heropening van de publieke zitting geeft de praeses in bespreking de besluitvorming van het rapport van commissie VI inzake het rapport van de deputaten voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit en een brief van het college van directeuren van de Vereniging voor Wetenschappelijk Onderwijs op G.G., waarbij een gewijzigde regeling tussen de Gereformeerde Kerken en de vereniging ter goedkeuring wordt voorgelegd (A 9 en 20) (bijlage 82a). Rapporteur is drs. A. I. Koffeman. Tegen het voorgestelde besluit 1 verklaren zich 7 leden, terwijl 8 zich onthouden. Inzake besluit 5 stelt ds. E. J. Oomkes voor het bedrag te brengen op ƒ 10.000,—. Na enige discussie trekt ds. E. J. Oomkes zijn voorstel in. Drs. K. G. Idema stelt voor aan het besluit nog het volgende toe te voegen: „aan de deputaten voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit op te dragen te onderzoeken wat zou moeten en kunnen worden gedaan om de opleiding tot de dienst des Woords in geestelijk opzicht te doen beantwoorden aan de opdracht van Jezus Christus en de behoeften van de kerk". De praeses geeft dit amendement in bespreking. De praeses stelt voor om deze zaak onder de aandacht van de deputaten te brengen. Deputaten zeggen toe, dat ze het zullen doen. Wij wensen u veel wijsheid toe voor het werk, dat u wacht — aldus de praeses. Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit en van een brief van het college van directeuren van de Vrije Universiteit met concept voor regeling van het verband tussen de kerken en de theologische faculteit van de V.U.; besluit: 1. aan de handelingen van de deputaten voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit goedkeuring te hechten en deze van het door hen gevoerde beleid te déchargeren; 2. het concept voor een nieuwe regeling van het verband, zoals zij door deputaten en directeuren gezamenlijk wordt voorgesteld, te aanvaarden, waarbij de preambule aldus zal luiden:
270
Zitting van dinsdag, 5 maart 1968 (art. 350)
De Gereformeerde Kerken in Nederland, in haar generale synode van Amsterdam vergaderd in 1967, en de Vereniging voor Wetenschappelijk Onderwijs op Gereformeerde Grondslag, partijen bij het in 1908 aangegane akkoord inzake de regeling van het verband tussen de Gereformeerde Kerken voornoemd en de faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit; overwegende, dat het gewenst is in bovengenoemd akkoord van 1908 enkele wijzigingen aan te brengen en dat het voorts aanbeveling verdient tot uitdrukking te brengen, dat de werking daarvan zich beperkt tot de opleiding tot de Dienst des Woords in de Gereformeerde Kerken, welke in genoemde faculteit wordt gegeven, en tot de personen, die in deze faculteit onderwijs geven ten behoeve van deze opleiding, zijn overeengekomen de overeenkomst nader vast te stellen als volgt: „ "; 3. aan artikel 1 van de overeenkomst als laatste alinea toe te voegen: „De Gereformeerde Kerken, daartoe vertegenwoordigd door haar deputaten en het bestuur van de Vereniging stellen gezamenlijk vast welke vakken en overige onderdelen voor de opleiding tot de Dienst des Woords in de Gereformeerde Kerken bestemd moeten worden geacht"; 4. in de acta van de synode van Amsterdam (zie bijlage 82b) de volledige tekst van deze regeling voor de oefening van het verband op te nemen; 5. voor de jaren 1968 en 1969 van de kerken een collecte te vragen, waarvan de opbrengst zal worden bestemd voor de Vrije Universiteit, met dien verstande, dat indien de opbrengst van de collecte hoger of lager uitvalt dan ƒ 130.000,— per jaar, de ontvangen gelden in overleg met deputaten zoveel mogelijk verhoudingsgewijs zullen worden verdeeld over de volgende doeleinden: 1. eigen aandeel in de netto-uitgaven van de theologische faculteit (te schatten op ƒ 25.000,— per jaar); 2. de praktische opleiding der theologische studenten (ƒ 5.000,— per jaar); 3. bijdrage aan het comité „Ut Cognoscant Te" voor het werk van de studentenpredikanten der Gereformeerde Kerken, die onder de studenten aan de Vrije Universiteit werkzaam zijn (te schatten op ƒ 70.000,— per jaar); 4. de uitgaven voor de predikanten van het academisch ziekenhuis (te schatten op ƒ 25.000,— per jaar); 5. verlening van beurzen aan buitenlandse studenten naar gelang van de financiële mogelijkheden (op het ogenblik ƒ 5.000,— per jaar); 6. de financiën van deputaten voortaan te doen lopen over het bureau van de algemeen secretaris van de synode; 7. opnieuw deputaten te benoemen (zie art. 222 sub A 7) met de opdracht alle zaken te behandelen, die voortvloeien uit de bestaande regeling. Zitting van dinsdag 5 maart 1968 Mededelingen Art. 350. De praeses doet de volgende mededelingen: a. allereerst moet ik u de hartelijke groeten doen van dr. P. G. Kunst. Het is zijn voornemen deze week even ter synode te komen. b. een brief van ds. S. P. Vermeer te Slikkerveer wordt voorgelezen. De synode neemt van de inhoud hiervan met dankbaarheid kennis. c. het moderamen heeft een gesprek gehad met ds. H. J. Hegger i.v.m. de ingekomen stukken H 18, 19, 20. Dit gesprek is zeer bevredigend verlopen. Het was open en broederlijk. d. er is een brief binnengekomen van de synode van de Reformed Churches in
Zitting van dinsdag, 5 maart 1968 (art. 851)
271
Australië, waarin de hartelijke groeten worden gedaan aan onze synode en waarin ze hun dankbaarheid uitspreken voor het meeleven en voor de financiële steun aan de kerken daar. e. een brief van de kerkeraad te 's-Gravenhage-Loosduinen, waarin verzocht wordt de kerken te herinneren aan de uitspraak, die destijds gedaan is om patiënten, die opgenomen worden in inrichtingen vooral te laten bezoeken door de thuiskerken. Aan dit verzoek zal worden voldaan. ƒ. naar aanleiding van binnengekomen brieven van het bestuur van de vereniging van gereformeerde verontrusten vraagt het moderamen aan de synode goed te vinden, dat dit een samenspreking heeft met het bestuur. De synode gaat hiermee akkoord. g. een brief is binnengekomen van de World Association for Christian Broadcasting, waarin ze hartelijk danken voor de ontvangen financiële steun. Dr. W. D. Jonker benoemd tot hoogleraar in Kampen h. tenslotte deelt hij mee, dat de synode gisteravond in comité-generaal benoemd heeft tot hoogleraar in de ambtelijke vakken aan de Theologische Hogeschool met 51 stemmen vóór en 7 tegen, 6 blanco: dr. W. D. Jonker te Johannesburg (zie art. 366). Plaats van de vrouw in de kerk Art. 351. Namens commissie II rapporteert dr. D. Nauta over de plaats van de vrouw in de dienst van de kerk (B II 2 enz.) (zie art. 326) (bijlage 81a en 83). De praeses heet welkom de deputaten, mevrouw W. M. Ridderbos-de Rooij en mevrouw M. J. v. d. Veen-Schenkeveld, dr. N. J. Hommes, dr. H. N. Ridderbos en ds. M. Vreugdenhil. De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport over de plaats van de vrouw in de dienst der kerk (B II 2) en andere ter zake ingekomen stukken (B II 23, 33, 34, 38) alsmede van de rapporten ter zake van haar commissie, overwegende, a. dat het besluit om in afwachting van de in augustus 1968 te houden Gereformeerde Oecumenische Synode aan de door de synode van Middelburg 1965 in principe aanvaarde uitspraken thans geen verdere consequenties te verbinden, niet een verhindering behoeft op te leveren om zich in te laten met een verdere voorbereiding van de ondernomen taak; b. dat tegen de in de ambten aan te brengen differentiatie betreffende de aan de vrouw toe te kennen voor haar geëigende taak, gelijk in de opdracht van de synode van Middelburg staat aangegeven, overwegende bezwaren moeten worden ingebracht; c. dat er uit de aard der zaak wel dient gerekend te worden met de geschiktheid van een voor de vervulling van het ambt in aanmerking komende vrouw met betrekking tot de bepaalde taak, welke haar zal worden opgedragen, hetgeen evenwel ook geldt voor een voor de vervulling van het ambt in aanmerking komende man, maar dat zulks geen grond oplevert voor het opzettelijk aanbrengen van een differentiatie in de ambten zelf, zodat het bedoelde verschil op een bepaalde manier zou worden geïnstitutionaliseerd; d. dat er veeleer goede grond bestaat om de toelating tot de ambten voor de vrouw zonder een dergelijke reserve open te stellen — met dien verstande evenwel dat er voor wat betreft de toelating tot het ambt van dienaar des Woords enige beperkende bepalingen aan moeten worden verbonden — welke goede grond wordt ontleend aan de gebleken behoefte aan de vrouw als ambtsdrager in het belang van de opbouw der gemeente; e. dat aan het apostolisch vermaan in 1 Cor. 14 : 33—36 en 1 Tim. 2 : 11—15,
272
Zitting van dinsdag, 5 maart 1968 (art. 350)
hetwelk stellig nog altijd in de desbetreffende levensverhoudingen moet worden behartigd, geen afdoende gronden vallen te ontlenen om in het algemeen aan de vrouw een plaats in de diverse ambten van de kerken te ontzeggen; besluit: A. geen gevolg te geven aan de in de ambten aan te brengen differentiatie betreffende de aan de vrouw toe te kennen voor haar geëigende taak, gelijk door de synode van Middelburg in nader beraad was gegeven; B. op grond van de gebleken behoefte aan de dienst van de vrouw in het ambt voor de opbouw van de gemeente voor haar de ambten open te stellen met dien verstande dat er enige beperkende bepalingen aan moeten worden verbonden voor wat betreft de toelating tot het ambt van dienaar des Woords, en dat er voor het overige in alle concrete gevallen mede gelet zal worden op het apostolisch vermaan, gelijk dit met name in 1 Cor. 14 : 33—36 en in 1 Tim. 2 : 11—15 staat opgenomen; C. een aantal deputaten te benoemen en aan hen op te dragen: 1. zich op de hoogte te stellen van de verhandelingen, die over het onderhavige onderwerp door de aanstaande Gereformeerde Oecumenische Synode zullen worden gevoerd, en zich een grondig oordeel te vormen over haar eventuele uitspraken; 2. indien zij bij dit onderzoek tot de conclusie zouden komen, dat de door de synode van Middelburg in principe aanvaarde uitspraken en/of andere op het onderhavige onderwerp betrekking hebbende beslissingen van onze synoden niet gehandhaafd kunnen blijven en aan een grondige herziening onderworpen moeten worden, van deze bevindingen in een rapport aan de volgende generale synode verslag te doen onder toevoeging van nieuwe voorstellen, welk rapport zo tijdig mogelijk ook aan alle kerken moet worden toegezonden; 3. indien dit onderzoek daarentegen geen aanleiding oplevert om in het tot dusver gevolgde beleid van onze synoden wijziging voor te stellen, voort te gaan met de verdere voorbereiding van de toelating van de vrouw tot het ambt, en daartoe: a. in overleg met de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde te ontwerpen de bepaling die in de kerkorde moet worden opgenomen, om als basis te dienen voor eventuele afwijkingen van de bestaande bepalingen, voorzover betreft het ambt van dienaar des Woords, alsmede een aantal annexe bepalingen, welke ter zake blijken noodzakelijk te zijn, zulks in overeenstemming met de in het rapport der commissie aangegeven richtlijnen; b. van een en ander met de nodige toelichting rapport uit te brengen aan de volgende generale synode; c. dit rapport niet later dan in januari 1969 te doen toekomen aan alle kerken, opdat hiermede voldaan kan worden aan het bepaalde in het tweede lid van art. 59, volgens hetwelk de mindere vergaderingen in de gelegenheid moeten worden gesteld van haar gevoelen blijk te geven, voordat de generale synode een definitieve beslissing kan nemen ten aanzien van een wijziging in de kerkorde; D. dit besluit alsmede het vorige besluit ter zake ter kennis te brengen van de diverse kerken, die deel uitmaken van de Gereformeerde Oecumenische Synode, en van de kerken van Amsterdam, van Amsterdam-Zuid en van 's-GravenhageLoosduinen. Namens deputaten zegt dr. O. C. Broek Roelofs: Het commissierapport is niet door de deputaten doorgesproken. Over de differentiatiegedachte hebben zij zich niet kunnen beraden. Daarom stellen zij het op prijs, dat zonodig elke deputaat de gelegenheid krijgt zijn mening te zeggen. Dit wordt goed gevonden. Hierna volgt een breedvoerige discussie. Dr. F. L. Bos stelt mede namens 21 synodeleden voor om, indien na de vergadering van de G.O.S. geen aanleiding zou zijn om het beleid te wijzigen, aan de deputaten op te dragen de kerken mee te delen, dat er geen belemmering meer is om met enige beperkingen de ambten van ouderling en diaken voor de vrouw open
Zitting van dinsdag, 5 maart 1967 (art. 352)
273
te stellen en voort te gaan met de verdere voorbereiding van de toelating van de vrouw tot het ambt van dienaar des Woords. De volgende amendementen zijn ingediend: Dr. F. L. Bos e.s. stellen voor: besluit C 3 aldus aan te vullen (de cursieve woorden): „3. indien dit onderzoek daarentegen geen aanleiding oplevert om in het tot dusver gevolgde beleid van onze synoden wijziging voor te stellen, I. in opdracht van de synode aan de kerken mede te delen, dat er geen belemmering meer in de weg staat aan de uitvoering van het sub B genomen besluit met betrekking tot de ambten van ouderling en diaken; II. voort te gaan met de verdere voorbereiding van de toelating van de vrouw tot het ambt van dienaar des Woords en daartoe..." Dr. O. C. Broek Roelofs stelt voor begin besluit B als volgt te lezen: „voor de vrouw de ambten open te stellen, daar haar op grond van de Schrift in het algemeen niet een plaats in de ambten kan worden ontzegd, met dien verstande, dat er . . . enz.". Hierna volgt een tweede ronde. Deputaat dr. F. L. Bos zegt, dat hij overleg gepleegd heeft met dr. H. N. Ridderbos. Het gevolg is dat hij het ingediende voorstel amendeert. Het luidt als volgt: besluit C 3 als volgt aan te vullen (de cursieve woorden): „3. indien dit onderzoek daarentegen geen aanleiding oplevert om in het tot dusver gevolgde beleid van onze synoden wijziging voor te stellen, I. in opdracht van de synode aan de kerken mede te delen, dat er geen belemmering meer in de weg staat aan de uitvoering van het sub B genomen besluit met betrekking tot de ambten van ouderling en diaken; met dien verstande dat, wat het ambt van ouderling betreft, aan de vrouw met name een pastorale en zielszorg elijke taak worde opgedragen, waarbij vooral het werk onder vrouwen, zieken en bejaarden speciaal voor de vrouwelijke ouderling geëigend moet worden geacht; II. voort te gaan met de verdere voorbereiding van de toelating van de vrouw tot het ambt van dienaar des Woords en daartoe: a. in overleg met de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde te ontwerpen de bepaling, die in de kerkorde moet worden opgenomen, om als basis te dienen voor eventuele afwijkingen van de bestaande bepalingen, voorzover betreft het ambt van dienaar des Woords, alsmede een aantal annexe bepalingen, welke ter zake blijken noodzakelijk te zijn, zulks in overeenstemming met de in het rapport der commissie aangegeven richtlijnen en rekening houdend met de vingerwijzing, dat de vrouw als regel niet geroepen zal worden om in een bepaalde gemeente het volledige werk van een dienaar des Woords te verrichten, maar als predikante met een bijzondere opdracht door een of meer gemeenten in dienst wordt gesteld, en de classikale vergadering zal toezien dat daarbij in aanmerking genomen wordt hetgeen voor vrouwelijke ouderlingen is gesteld, zonder dat evenwel haar rechten als dienaar des Woords worden beperkt; b c ". Op voorstel van de praeses wordt de zaak terugverwezen naar de commissie, die zich in verbinding kan stellen met de deputaten (zie verder art. 365). Toespraak dr. P. G. Schrotenboer Art. 352. Na opening van de middagzitting laat de praeses zingen gezang 62 : 1—3 en geeft aan dr. P. G. Schrotenboer te Grand Rapids, secretaris-generaal van de Gereformeerde Oecumenische Synode gelegenheid een toespraak te houden. De praeses dankt dr. Schrotenboer hartelijk voor zijn toespraak.
274
Zitting van dinsdag, 5 maart 1968 (art. 353—35U)
Richtlijnen voor de tuchtoefening over doopleden Art. 353. Namens commissie II rapporteert ds. F. J. Scholten over een brief van de particuliere synode van Groningen, waarin wordt overgenomen een bezwaar van de classis Warffum tegen de door de synode van 1940 vastgestelde richtlijnen voor de tuchtoefening over doopleden (B II 7). Het door de commissie gedane voorstel wordt aanvaard en luidt als volgt: De synode besluit: a. de brief van de particuliere synode van Groningen met het ingesloten verzoek van de classis Warffum ter overweging in handen te geven van deputaten voor onderzoek van de richtlijnen voor de tucht over doopleden (acta art. 342, besluit III — 3 ) ; b. hiervan kennis te geven aan de particuliere synode van Groningen. Officiële uitgave van de kerkorde Art. 354. Namens commissie II rapporteert dr. F. L. Bos over het rapport van de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde, waarin voorgesteld wordt de definitieve uitgave daarvan (B II 42) (bijlage 84a en b). De voorstellen van de commissie worden aanvaard. De praeses zegt: Hartelijk dank, deputaten, voor al het werk, dat u in de loop van de jaren verricht hebt. De commissie heeft veel aandacht aan dit rapport besteed. Er wordt sterk verlangd naar een officiële uitgave van de kerkorde. Ook dank voor het memorandum! Het genomen besluit luidt als volgt: De synode besluit: 1. de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde (zie art. 222 sub B II 1) te machtigen, met inachtneming van reeds door vorige synoden genomen beslissingen, thans over te gaan tot het doen uitgeven van de herziene kerkorde, gelijk zij door de synode van Assen 1957 werd vastgesteld met de daarna tot nu toe aangebrachte wijzigingen, en dat in een vorm die het op eenvoudige wijze aanbrengen van toekomstige wijzigingen mogelijk maakt; 2. hen te machtigen in deze uitgave van de herziene kerkorde mede plaats te geven aan de nodige annexe bepalingen en de ter zake dienende bijlagen overeenkomstig de door diverse synoden vastgestelde tekst; met dien verstande dat ten aanzien van de annexe bepalingen aan deputaten de bijzondere bevoegdheid wordt verleend, de door hen overgelegde lijst aan te vullen en te corrigeren met gegevens, welke in het aan het commissierapport toegevoegde memorandum worden genoemd of aangeduid, voor zover deze gegevens naar het oordeel van deputaten in het kader van het geheel passen; 3. hun de vrijheid te verlenen aan de officiële uitgave van de herziene kerkorde toe te voegen een aanhangsel, waarin naar bevind van zaken door deputaten vervaardigde concepten worden opgenomen, die aan de kerkelijke vergaderingen model kunnen dienen, waarbij zij duidelijk zullen doen uitkomen, dat hieraan geen enkel officieel karakter mag worden toegekend; 4. enige deputaten naast hen aan te wijzen (zie art. 222 sub B II 2), die in het bijzonder tot taak zullen hebben om, in overleg met hen, uit naam van de synode een overeenkomst aan te gaan met een uitgever tot het drukken van de officiële uitgave van de herziene kerkorde in de aangegeven zin en vorm en tot het daarna exploiteren van deze uitgave; 5. één exemplaar van de officiële uitgave van de herziene kerkorde — de toekomstig daarin aan te brengen wijzigingen mede inbegrepen — te doen aanbieden aan de Hoge Overheid en eveneens aan de diverse kerkverbanden met welke in een of andere vorm correspondentie bestaat of officiële betrekkingen worden onderhouden, en voorts te doen toezenden aan al de kerken welke deel uitmaken van het kerkverband van de Gereformeerde Kerken in Nederland, terwijl deze officiële uitgave overigens slechts verkrijgbaar gesteld zal worden voor een nader te bepalen prijs;
Zitting van dinsdag, 5 maart 1967 (art. 355—356)
275
6. aan de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde voorts op te dragen, overeenkomstig de strekking van het commissierapport, de tekst van enkele bepalingen van vroegere synoden, die betrekking hebben op art. 12 van de herziene kerkorde nader te redigeren en ze vervolgens een plaats te geven in de huishoudelijke regeling van de generale synode; 7. tenslotte deputaten op te dragen diligent te blijven ten aanzien van de in de toekomst in de officiële uitgave van de kerkorde naar aanleiding van synodale beslissingen aan te brengen wijzigingen. Concepten voor liturgische formulieren van de classis Groningen Art. 355. De praeses stelt nu aan de orde het rapport van de deputaten voor de eredienst naar aanleiding van enkele concepten voor liturgische formulieren, ingezonden door de classis Groningen (B III 7 en 9) (zie art. 260). Deputaat dr. J. L. Koole wordt welkom geheten. Er volgt bespreking. Als de besluitvorming ter sprake komt, blijken tegen overwegende b 6 leden te zijn, terwijl 2 leden zich van stemming onthouden. Daarna wordt het voorstel, enigzins aangevuld, aangenomen. De praeses dankt deputaten en commissie. Het aangenomen voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de door de classis Groningen ingezonden concept-formulieren voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, voor de bevestiging van het huwelijk en voor de huwelijksbevestiging bij hertrouw en huwelijk op latere leeftijd; overwegende, a. dat ten aanzien van deze concept-formulieren, met waardering voor de poging om te komen tot een nieuw ontwerp en een eigentijdse zegswijze, er niettemin bezwaren bestaan, zowel tegen de verwerking van bepaalde Schriftgegevens als tegen het niet tot gelding komen van Schriftgegevens, die niet gemist kunnen worden, tegen opzet, taalgebruik en stijl; b. dat ten aanzien van een formulier voor de huwelijksbevestiging bij hertrouw en huwelijk op latere leeftijd de noodzakelijkheid en wenselijkheid van zulk een formulier niet gezien worden; besluit: a. de door de classis Groningen aangeboden concept-formulieren niet te aanvaarden voor kerkelijk gebruik; b. hiervan mededeling te doen aan de particuliere synode van Groningen, de classis Groningen en ds. Th. Delleman te Groningen, onder toezending van het rapport. Voorstel om opdracht tot samenstelling kortere formulieren Art. 356. Ds. J. B. Hommes dient het volgende voorstel in: „De synode besluit: deputaten voor de eredienst te verzoeken een tweede korte formulier voor de tussentijdse bevestiging van ouderlingen en diakenen te ontwerpen en dit aan de volgende synode aan te bieden". Ds. A. C. van Nood heeft op dit voorstel het volgende amendement: „zonder dat dit enige vertraging zou mogen betekenen voor het op korte termijn uit te geven officiële kerkboek, waarin dit formulier bij een eventuele herdruk een plaats zou kunnen vinden". Er volgt een korte discussie over de vraag of het wel juist is, dat wij nu over deze dingen gaan praten. Er is immers reeds over gesproken. De zaak van de liturgie is aan de orde geweest. Daarom is prealabel of wij dit nu zullen behandelen, ja dan neen. De praeses laat stemmen wie vóór of tegen behandeling is. 33 leden verklaren zich tegen, 21 vóór, terwijl 5 zich onthouden.
276
Zitting van dinsdag, 5 maart 1968 (art. 357)
De leden Hommes en Van Nood dienen nu het volgende voorstel in: „De synode verzoekt de deputaten voor de eredienst om naast de bestaande huwelijksformulieren alsnog een nieuw huwelijksformulier te ontwerpen met een iets andere opzet en dit aan de volgende synode aan te bieden, zonder dat dit enige vertraging zou mogen betekenen voor het op korte termijn uit te geven officiële kerkboek, waarin dit formulier bij eventuele herdruk een plaats zou kunnen vinden". De meerderheid van de leden van de synode verklaren zich tegen behandeling. Initiatief-voorstel-ds. W. Wiersma i.z. grotestadsvraagstuk Art. 357. De praeses geeft nu in bespreking het initiatief-voorstel, dat ds. W. Wiersma heeft ingediend bij C 9 (rapport commissie voor de bestudering van het grotestadsvraagstuk) (zie art. 310). Na de bespreking dienen ds. Th. Boersma, diaken K. J. Lameris en ouderling J. N. Spoelstra het volgende amendement in: het besluit als volgt te formuleren: „aan haar deputaten voor organisatie en administratie op te dragen een onderzoek in te stellen naar de factoren, die naast de beide gehanteerde kunnen dienen tot een zuiverder vaststelling van de draagkracht van de kerken en de kerkelijke ressorten". Ds. P. Visser stelt voor het besluit als volgt te lezen: „aan haar deputaten voor organisatie en administratie te verzoeken na te gaan of en op welke wijze bij het ontwerpen van de betrekkingscijfers, die voor het F.A.K.A. zullen gelden, alle factoren die een rol spelen, bij het bepalen van de draagkracht kunnen gelden; na te gaan of dienovereenkomstig richtlijnen kunnen worden gegeven, die de particuliere synoden en de classes kunnen gebruiken voor het bereiken van een zo billijk mogelijke verdeling van de gemeenschappelijke, financiële lasten en daarover aan de eerstkomende synode rapport uit te brengen". Ds. W. Wiersma wil zijn formulering van het besluit: „aan haar deputaten voor organisatie en administratie te verzoeken bij het ontwerpen van de betrekkingscijfers, die voor het F.A.K.A. zullen gelden, zoveel mogelijk alle factoren, die een rol spelen bij het bepalen van de draagkracht, te laten gelden en dienovereenkomstig richtlijnen te geven, die de particuliere synoden en de classes kunnen gebruiken voor het bereiken van een zo billijk mogelijke verdeling van de gemeenschappelijke financiële lasten" wel laten vervangen door het amendement van ds. P. Visser. Ds. Th. Boersma c.s. trekken hun amendement in. Tegen overweging b is 1 lid. Tegen overweging c verklaren zich 5 leden. Het geamendeerde besluit wordt aanvaard. Tegen het gehele voorstel verklaren zich 3 leden. Het door de synode aanvaarde voorstel luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de commissie ad hoe voor het grotestadsvraagstuk; overwegende, a. dat de gemeenschappelijke financiële lasten zoveel mogelijk naar evenredigheid dienen te worden verdeeld over de kerken, c.q. de particuliere en classikale ressorten; b. dat bij de bepaling van deze evenredigheid het element van de draagkracht zoveel mogelijk in rekening moet worden gebracht; c. dat de draagkracht niet alleen afhankelijk is van het aantal zielen en van het gemiddelde inkomen, zoals dat door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt berekend, maar ook van andere factoren, als b.v. de samenstelling van de gemeenten, het aantal leden dat financieel bijdraagt; besluit: aan haar deputaten voor financiën en organisatie te verzoeken na te gaan of en
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 359—360)
277
op welke wijze bij het ontwerpen van de betrekkingscijfers, die voor het F.A.K.A. zullen gelden, alle factoren, die een rol spelen bij het bepalen van de draagkracht, kunnen gelden; na te gaan of dienovereenkomstig richtlijnen kunnen worden gegeven, die de particuliere synoden en de classes kunnen gebruiken voor het bereiken van een zo billijk mogelijke verdeling van de gemeenschappelijke lasten en daarover aan de eerstkomende synode rapport uit te brengen. Zitting van woensdag 6 maart 1968 Mededelingen Art. 359. De praeses doet de volgende mededelingen. 1. Er is een brief binnengekomen van de broederschap van Pinkstergemeenten in Nederland, waarin waardering wordt uitgesproken voor het verschijnen van het geschrift „Het werk van de Heilige Geest in de gemeente". 2. Verder is er een brief van de World Association for Christian Broadcasting, waarin de dank uitgesproken wordt voor het feit, dat wij negen memberships hebben genomen. Gebleken is echter, dat een membership $ 100 is, dus dat de generale synode in het geheel maar drie memberships kan nemen (zie art. 132 en 350 sub g). Besluitenboekje 3. Namens het moderamen stelt hij voor, dat er weer een besluitenboekje zal worden uitgegeven. De synode heeft hiertegen geen bezwaar. Afgevaardigden moderamen synode N.H. Kerk Verder heet de praeses welkom ds. F. H. Landsman en ds. J. H. v. d. Bank, afgevaardigden van het moderamen van de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. In de loop van de ochtend komt ook dr. G. de Ru ter vergadering. Raad van Kerken Art. 360. De praeses stelt aan de orde de aanvulling op het rapport over J 1, I 61 en 64 (zie art. 320). Rapporteur is dr. A. D. R. Polman (bijlage 77 en 85). De generale synode, kennis genomen hebbende van het voorstel van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de „pluriformiteit" en oeeumeniciteit om te onderzoeken welke de verhouding is tussen de Wereldraad van Kerken en de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland en in het bijzonder hoe deze laatste functioneert wat organisatievorm en praktijk betreft (J 1 bl. 16 sub 3 b); van het verslag van het moderamen der generale synode van Middelburg en het aanvullend rapport van haar eigen moderamen over de kwestie van de oecumenische vormgeving in Nederland (I 61); van het schrijven van de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad (I 64); van het rapport van de commissie ad hoe en haar aanvullend rapport, over het intern beraad tussen deze commissie en de moderamina van de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk en van haar eigen vergadering; overwegende, 1. dat onderhandelingen gaande zijn om de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland te vervangen door een Raad van Kerken; 2. dat het tot stand komen van zulk een Raad van groot belang geacht moet worden, gelijk duidelijk blijkt uit de taakomschrijving van deze Raad in art. 2 van het ontwerp-statuut; 3. dat voor het vervullen van deze taak de basisformule van de Wereldraad van Kerken met name in zijn in New-Delhi 1961 gewijzigde vorm als grondslag kan dienen;
278
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 360)
4. dat het stellen van deze grondslag de voorkeur verdient boven wat thans in de preambule van het ontwerp-statuut als doelstelling en uitgangspunt wordt voorgesteld, omdat deze basisformule als oriëntatiepunt, als laatste norm en standaard en als grensmarkering dienen moet; 5. dat desnoods met deze preambule kan worden volstaan zo duidelijk blijkt, dat het persisteren daarbij niet voorkomt uit verzet tegen de inhoud van de basisformule, maar positief gedragen wordt door de overtuiging, dat het geloof in Jezus Christus als Koning der kerk en Heer der wereld naar Fil. 2 de erkenning insluit van al de praedicaten, die Hem in de basisformule worden toegekend; 6. dat bij het toetreden tot deze Raad van Kerken het instellen van bepaalde secties en het bepalen van de consequenties van het participeren in deze Raad voor het regionaal en plaatselijk verband der samenwerkende kerken nog volledig een kwestie van open beraad is; besluit: le. in dit stadium geen onderzoek te laten instellen, gelijk dit door de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oecumeniciteit werd vastgesteld; 2e. volle medewerking via haar moderamen te blijven verlenen aan het tot stand komen van een Raad van Kerken in Nederland; 3e. aan het thans fungerend moderamen opdracht te geven het overleg omtrent de oecumenische vormgeving in Nederland voort te zetten met inachtneming van de beleidslijnen, die in de bovenvermelde overwegingen besloten liggen; 4e. aan de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad mee te delen, dat hij zijn wensen en bezwaren inzake een eventuele sectie „jeugd" aan het thans fungerend moderamen kan voorleggen; 5e. haar dank uit te spreken voor al de arbeid, die het moderamen van de vorige en van deze synode ten opzichte van de oecumenische vormgeving in Nederland heeft volbracht. Na de bespreking dient dr. D. Nauta het volgende amendement in: „overwegende" 3—5 vervangen door: „3. dat er geen overwegend bezwaar behoeft te bestaan de preambule van het ontwerp-statuut te aanvaarden, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de kerken, die in de Raad van Kerken worden opgenomen, deze preambule in haar volle inhoud erkennen". („overwegende" sub 6 wordt hierbij „overwegende" 4). Het amendement van dr. Nauta wordt verworpen. 4 preadviserende leden zijn vóór, 1 tegen, 18 leden vóór, tegen 41, 3 onthouden zich van stemming. Het amendement van ds. A. C. van Nood om te lezen in plaats van overweging 5: „dat echter ook met deze preambule kan worden volstaan indien duidelijk blijkt, dat deze positief gedragen wordt door de overtuiging, dat het geloof in Jezus Christus . . . enz." wordt aanvaard. Dr. D. Nauta stelt voor besluit 2 en 3 als volgt te lezen: „2. haar erkentelijkheid uit te spreken, dat thans de mogelijkheid blijkt te bestaan om te komen tot een Raad van Kerken in Nederland, gelijk ook van de zijde onzer kerken werd begeerd en haar volle medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een dergelijke raad; 3. aan het moderamen op te dragen het overleg te voeren, dat nodig is om tot realisering te komen van een Raad van Kerken in Nederland, zulks met inachtneming van de in de overwegingen aangegeven beleidslijnen". De commissie neemt dit amendement over en het wordt aanvaard. Daarna wordt over het hele voorstel gestemd. 3 leden verklaren zich tegen. Ds. J. van der Schaft wenst in de acta opgenomen te zien, dat hij tegen gestemd heeft, omdat de Raad van Kerken geen werkgemeenschap blijkt te zijn. Deze is méér, en de basisformule functioneert alleen naar binnen en niet naar buiten. En dat is in strijd met het getuigeniskarakter van het evangelie.
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art 360)
279
De praeses brengt dank aan de commissie en aan de rapporteur. De beslissing is van grote betekenis voor onze kerken in ons land en is ook belangrijk voor de inbreng van onze kerken in het volksleven. Dr. J. Verkuyl wenst een verklaring af te leggen: „Ds. Oomkes heeft gezegd dat in de belijdenis van de Remonstrantse Broederschap Christus als Zoon van God geloochend wordt. Deze bewering is onhoudbaar omdat de Remonstrantse Broederschap in het geheel geen confessionele grondslag heeft en ook principieel geen confessionele grondslag wil hebben. In de Remonstrantse Broederschap wordt van elk lid individuele belijdenis gevraagd. Zonder twijfel zijn er in de Remonstrantse Broederschap vrijzinnige tendenzen, maar men moet niet vergeten dat in de R.B. ook vruchten gezien worden van het geloof. De R.B. werkt mede in zending en werelddiakonaat. Van verschillende leden van de R.B. gaat juist ten aanzien van werelddiakonaat en van ontwikkelingssamenwerking een zeer positieve christelijke invloed uit in Nederland". Ds. E. J. Oomkes zegt: Ik heb het helemaal niet over personen gehad. U moet deze opmerkingen ook niet aan mijn adres richten, maar u moet ze richten tot dr. A. D. B. Polman, die ze gebruikt heeft in de januarizitting. Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van 1. het voorstel van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de „pluriformiteit" en oecumeniciteit om te onderzoeken welke de verhouding is tussen de Wereldraad van Kerken en de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland en in het bijzonder hoe deze laatste functioneert wat organisatievorm en praktijk betreft; 2. het verslag van het moderamen der generale synode van Middelburg en het aanvullend rapport van haar eigen moderamen over de kwestie van de oecumenische vormgeving in Nederland; 3. de brief van de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad; 4. het rapport van de commissie ad hoe en haar aanvullend rapport over het intern beraad tussen deze commissie en de moderamina van de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk en van haar eigen vergadering; overwegende, 1. dat onderhandelingen gaande zijn om de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland te vervangen door een Raad van Kerken; 2. dat het tot stand komen van zulk een raad van groot belang geacht moet worden, gelijk duidelijk blijkt uit de taakomschrijving van deze raad in art. 2 van het ontwerp-statuut; 3. dat voor het vervullen van deze taak de basisformule van de Wereldraad van Kerken met name in zijn in New Delhi 1961 gewijzigde vorm als grondslag kan dienen; 4. dat het stellen van deze grondslag de voorkeur verdient boven wat thans in de preambule van het ontwerp-statuut als doelstelling en uitgangspunt wordt voorgesteld, omdat deze basisformule als oriëntatiepunt, als laatste norm en standaard en als grensmarkering dienen moet; 5. dat echter ook met deze preambule kan worden volstaan, indien duidelijk blijkt, dat deze positief gedragen wordt door de overtuiging, dat het geloof in Jezus Christus als Hoofd der kerk en Heer der wereld naar Fil. 2 de erkenning insluit van al de praedicaten, die Hem in de basisformule worden toegekend; 6. dat bij het toetreden tot deze Raad van Kerken het instellen van bepaalde secties en het bepalen van de consequenties van het participeren in deze raad voor het regionaal en plaatselijk verband der samenwerkende kerken nog volledig een kwestie van open beraad is; besluit: 1. in dit stadium geen onderzoek te laten instellen, gelijk dit door de deputaten
280
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 361—362)
voor de bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oecumeniciteit werd voorgesteld; 2. haar erkentelijkheid uit te spreken dat thans de mogelijkheid blijkt te bestaan om te komen tot een Raad van Kerken in Nederland, gelijk ook van de zijde onzer kerken werd begeerd, en haar volle medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een dergelijke raad; 3. aan het moderamen op te dragen het overleg te voeren, dat nodig is om tot realisering te komen van een Raad van Kerken in Nederland, zulks met inachtneming van de in de overwegingen aangegeven beleidslijnen; 4. aan de Nederlandse Gereformeerde Jeugdraad mee te delen, dat hij zijn wensen en bezwaren i.z. een eventuele sectie „jeugd" aan het thans fungerend moderamen kan voorleggen; 5. haar dank uit te spreken voor al de arbeid, die het moderamen van de vorige en van deze synode ten opzichte van de oecumenische vormgeving in Nederland heeft volbracht. Welkomstwoord tot dr. P. G. Kunst Art. 361. Tijdens de besprekingen van het agendumpunt, waarover het voorgaande artikel handelt, komt dr. P. G. Kunst binnen. De besprekingen worden onderbroken. Ds. Visser heet hem hartelijk welkom en spreekt zijn blijdschap erover uit, dat God dit moment wil geven. Hij verzoekt hem achter de moderamentafel plaats te nemen. Conferentie van Europese kerken Art. 362. Namens commissie V rapporteert ds. C. van Ommen over een brief van de afgevaardigden naar de Conferentie van Europese Kerken van 29 september tot 5 oktober 1967 in Oostenrijk gehouden (I 70). Overweging a en b van het commissievoorstel worden aangehouden tot morgen, omdat dan de financiën ter sprake komen. Uit de bespreking, die volgt, blijkt dat de wens van de synode is, dat de resultaten van de Conferentie van Europese Kerken meer bekendheid krijgen, dat het tevens noodzakelijk is, dat de generale synode zich uitspreekt over de arbeid van de conferentie in 1967 en de geformuleerde conclusies. De resultaten van de laatste conferentie en de op deze conferentie vastgestelde conclusies moeten bestudeerd worden door de deputaten voor oecumenische aangelegenheden en zij dienen daarover rapport uit te brengen aan de volgende synode. Dit moet in de overwegingen en de besluiten worden vastgelegd. Hierna komt de commissie met het volgende voorstel, dat door de synode wordt aanvaard: De synode, kennis genomen hebbende van de inhoud van de brief van ds. P. van Strien en dr. J. van Klinken d.d. 19 januari 1968 betreffende bezoek aan de Conferentie van Europese Kerken; overwegende, a. dat het noodzakelijk wordt geacht door de afgevaardigden — gelet op het begrotingstekort 1968 van de C.E.K. — dat de bijdrage van de Gereformeerde Kerken verhoogd wordt van ƒ 2.500,— tot ƒ 10.000,—; b. dat het billijk is aan de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid, die ten nauwste betrokken zijn bij de hulpverlening binnen Europa, te vragen van deze ƒ 10.000,— de helft (ƒ 5.000,—) voor hun rekening te nemen; c. dat het noodzakelijk is de arbeid van de Conferentie van Europese Kerken en de resultaten daarvan meer bekendheid te geven in onze kerken en deze voor te lichten over wat daarop aan de orde is en komt en dat het nodig is dat de generale synode zich uitspreekt over de arbeid van de C.E.K. in 1967 en de geformuleerde conclusies;
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 863—36U)
281
besluit: a. de bijdrage van de Gereformeerde Kerken aan de Conferentie van Europese Kerken te verhogen tot ƒ 10.000,—; b. van deze bijdrage ƒ 5.000,— ten laste te leggen van het F.A.K.A., na overleg met de deputaten voor het F.A.K.A.; c. de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid te verzoeken van de bijdrage ƒ 5.000,— voor hun rekening te willen nemen; d. het deputaatschap voor oecumenische aangelegenheden (ter behartiging van de aangelegenheden, samenhangend met de (andere) oecumenische organisaties, waarbij de Gereformeerde Kerken zijn aangesloten) op te dragen zich te bezinnen op de resultaten van de arbeid der Conferentie van Europese Kerken en de conclusies, vastgesteld op de conferentie van 1967, en daarover rapport uit te brengen aan de volgende generale synode ter beoordeling, en de kerken voor te lichten over de arbeid en de resultaten van de Conferentie van Europese Kerken. Ds. W. H. J. de Boer gelukgewenst Art. 363. Bij de aanvang van de middagzitting laat de praeses zingen psalm 72 : 1, waarna hij ds. W. H. J. de Boer gelukwenst met het feit, dat hij morgen zijn 25-jarig ambtsjubileum mag vieren. Wij zijn dankbaar voor al het werk, dat u voor de kerken gedaan hebt in classikaal, in provinciaal en generaal verband en ook als curator van de Theologische Hogeschool. We wensen u een prettige feestdag toe. Dat u morgen echt genieten mag! Ds. De Boer dankt de praeses hartelijk voor de tot hem gerichte woorden. Hij is dankbaar dat hij weer gezond en wel op de synode aanwezig geweest is en dat hij deze week aan de arbeid heeft kunnen deelnemen. Hij zal er voor zorgen, dat er morgen iets van het feestelijke van zijn gedenkdag gemerkt wordt. Vredesweek najaar 1968 Art. 364. Namens commissie I rapporteert ouderling J. van Die over een brief van de deputaten voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk met het verzoek om dit najaar mee te werken aan de vredesweek (J 39). De praeses heet welkom deputaat L. van der Put. De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van deputaten ter bestudering van het oorlogsvraagstuk, vervat in agendastuk J 39, inzake de deelneming aan de Vredesweek-1968; van oordeel, dat de medewerking aan de vredesweek-1967, met name wat betreft de kanselboodschap, weinig bevrediging heeft gegeven; spreekt uit: a. dat zij niet zonder meer afkerig is van verdere deelneming aan de vredesweek-1968; b. dat echter met name tegen de uitgegane kanselboodschap-1967 ernstige bezwaren in de kerken zijn gerezen; c. dat de organisatoren van de vredesweek bij hun streven naar vrede meer dan tot nu toe is geschied, ook aandacht zullen moeten geven aan de beknotting van de democratische en geestelijke vrijheden, zoals die thans nog bij vele volkeren, met name onder een communistisch of een ander totalitair regime, voorkomt: besluit: 1. voorwaardelijk aan de vredesweek-1968 deel te nemen, onder voorbehoud dat de voorstellen voor die week, zowel wat de kanselboodschap als de in die week te verspreiden lectuur aangaat, de (volle) goedkeuring moeten hebben van de deputaten ter bestudering van het oorlogsvraagstuk en van het moderamen der generale synode;
282
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 365)
2. dat het aandeel in de kosten, dat voor rekening der kerken komt, niet hoger zal mogen zijn, dan uit de participatie in de vredesweek-1967 voortvloeide; 3. van dit besluit mededeling te doen aan deputaten ter bestudering van het oorlogsvraagstuk, onder toezending van dit rapport. Er volgt bespreking. Na beraad, in de pauze, over de besluitvorming stelt de commissie nu voor de woorden „van oordeel" te vervangen door „overwegende". De commissie laat vallen „spreekt uit" sub a, b en c en stelt voor, dat besluit 1 als volgt geformuleerd wordt: „deel te nemen aan de vredesweek-1968 onder voorwaarde, dat de eventuele kanselboodschap de goedkeuring van de deputaten voor de bestudering van het oorlogsvraagstuk en van het moderamen van de synode krijgt, die bij de besluitvorming rekening zullen houden met de bezwaren tegen de kanselboodschap-1967, ter synode ingebracht". Een paar ingediende amendementen worden nu weer ingetrokken. De synode stelt zich met 38 stemmen vóór en 19 tegen achter het „overwegende" van de commissie en de synode spreekt tevens uit, dat „spreekt uit" moet vervallen. Op het herziene besluit 1 van de commissie zijn twee amendementen ingediend. Dr. F. L. Bos wil in de laatste regel de woorden „die bij de besluitvorming rekening zullen houden met bezwaren tegen de kanselboodschap-1967 ter synode ingebracht" laten vervallen. Ds. F. L. Scholten wil achter het woord „kanselboodschap" invoegen: „en de in die week te verspreiden lectuur". Het amendement-dr. F. L. Bos wordt aangenomen met 30 stemmen vóór en 24 tegen. Het amendement-Scholten wordt verworpen met 25 stemmen vóór en 28 tegen. Vervolgens wordt besluit 1 van de commissie met 39 stemmen vóór en 15 tegen en 6 onthoudingen aangenomen. Besluit 2 en 3 worden ook aangenomen. Tegen het hele voorstel verklaren zich 14 leden. Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het verzoek van de deputaten ter bestudering van het oorlogsvraagstuk, vervat in agendastuk J 39, inzake de deelneming aan de vredesweek-1968; overwegende, dat de medewerking aan de vredesweek-1967, met name wat betreft de kanselboodschap, weinig bevrediging heeft gegeven; besluit: 1. aan de vredesweek-1968 deel te nemen, onder voorwaarde dat de eventuele kanselboodschap de goedkeuring van de deputaten ter bestudering van het oorlogsvraagstuk en van het moderamen der generale synode verkrijgt; 2. dat het aandeel in de kosten, dat voor rekening der kerken komt, niet hoger zal mogen zijn dan uit de participatie in de vredesweek-1967 voortvloeide; 3. van dit besluit mededeling te doen aan deputaten ter bestudering van het oorlogsvraagstuk, onder toezending van het rapport. Plaats van de vrouw in de kerk Art. 365. De mededeling wordt gedaan, dat commissie II en de deputaten, die het rapport hebben samengesteld over de plaats van de vrouw in de dienst van de kerk tot overeenstemming gekomen zijn (zie art. 351) (bijlage 81a en 83). Het voorgestelde besluit wordt de leden ter hand gesteld. Er wordt direct overgegaan tot besluitvorming. Tegen besluit A verklaren zich 3 afgevaardigden, terwijl 2 zich van stemming onthouden. Eén lid verklaart zich tegen besluit B 2, terwijl 5 zich onthouden van stemming.
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 365)
283
Een amendement-J. N. Spoelstra om het woord „eenstemmig" te laten vervallen wordt verworpen met 11 stemmen vóór. 5 afgevaardigden verklaren zich tegen C, terwijl 3 leden zich van stemming onthouden. Punt D wordt aanvaard. Tegen het gehele besluit verklaren zich 2 leden. De praeses houdt hierna een toespraak en zegt, dat dit besluit na moeizaam overleg tot stand gekomen is. Het leek er eerst op, dat we er niet uit konden komen. Daarom stemt de overgrote meerderheid, waarmee het besluit genomen is, tot bijzondere dankbaarheid. Hij dankt de deputaten en de commissie hartelijk voor alles wat ze gedaan hebben. Wat door vele kerken is gevraagd, zal nu over enige maanden werkelijkheid kunnen worden. Daarover kunnen we onze blijdschap uitspreken. Onze verwachtingen zijn hooggespannen. Dat dit besluit goede weerklank moge vinden in de kerken en dat de opbouw van de gemeente erdoor bevorderd moge worden! Dat zusters straks blijken te zijn goede ambtsdragers! Mevrouw W. M. Ridderbos-de Rooij houdt hierna de volgende toespraak: „Gaarne wil ik een woord van hartelijke dank richten tot u, leden van de generale synode, dat u dit besluit genomen hebt ten aanzien van de plaats van de vrouw in de dienst der kerk. Veel dank aan de synodale commissie en speciaal aan de rapporteur, prof. Nauta, voor wie geen moeite of zorg te veel is geweest om dit resultaat te bereiken. Feestelijk, dat dit besluit genomen is op de verjaardag van de voorzitter van de commissie. Ik hoop, dat niemand schertsende opmerkingen zal maken door verband te leggen tussen dit besluit en uw zestigste verjaardag. Het zou er in kunnen zitten, dat iemand u zou vragen „ben je nu zestig?" Het was verheugend, dat juist op deze dag dr. Kunst op de synode aanwezig kon zijn. Hij heeft jaren geleden mede het initiatief genomen om tot de instelling van dit deputaatschap te komen. Veel dank ook in dit verband aan prof. Nauta die er toen al op aangedrongen heeft de opdracht van dit deputaatschap zo te formuleren, dat nagegaan moest worden of het ambt voor de vrouw kon worden opengesteld. Dus niet een ambt, maar het ambt. Ik denk op dit moment ook aan de steun, die prof. Dijk hieraan gegeven heeft. Hij heeft immers herhaaldelijk aangedrongen om althans het diakenambt voor de vrouw open te stellen, terwijl hij tevens vasthield aan de eenheid van de ambten. Ik ben blij, dat juist op deze dag het moderamen van de generale synode van de Ned. Hervormde Kerk aanwezig is. De vrouwelijke ambtsdragers in uw kerk hebben al heel wat ervaring opgedaan. We hopen, dat we daar in onze kerken van zullen kunnen profiteren. Bij de geregelde samensprekingen, die we met de Hervormde Vrouwendienst hebben, zal dit punt zeker ter sprake komen. Gisteren waren op deze synode aanwezig de dames Buré en Van Egmond. We mogen toch wel zeggen, dat mejuffrouw F. M. Buré de eerste vrouwelijke predikant in onze kerken is geweest, al is ze nooit bevestigd. Ook mejuffrouw E. G. van Egmond behoort tot de werksters van het eerste uur. Om slechts deze beide dames te noemen: ik ben ervan overtuigd, dat het mede te danken is aan de wijze, waarop zij haar werk gedaan hebben, dat de synode vandaag deze beslissing genomen heeft. Op dit ogenblik wil ik ook dank brengen aan voorzitter en rapporteur van het deputaatschap: dr. O. C. Broek Roelofs en dr. F. L. Bos. Had ik een onderscheiding uit te delen: ik zou hun een penning willen geven voor hun moed, beleid en trouw. Het zal voor ieder duidelijk zijn, dat het met het tot stand komen van dit besluit gegaan is als met het weer op deze dag. Soms scheen de zon stralend en dachten
284
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 365)
we, dat alle problemen tot ieders tevredenheid waren opgelost. Maar dan kwamen er onverwacht, precies als vandaag, storm en hagel. Hoe het zij: op dit ogenblik schijnt de zon en we hopen, dat nu de zon zal blijven schijnen, en dat er geen donkere wolken meer zullen komen, die het zicht op de toekomst weg zullen nemen. En zo zal het dan, naar we hopen en verwachten, binnen niet al te lange tijd mogelijk zijn, dat vrouwen officieel bevestigd worden in het ambt van diaken en ouderling. Ik ben er van overtuigd, dat veel kerken de synode dankbaar zullen zijn, dat het nu mogelijk wordt, dat er meer krachten beschikbaar komen voor het werk in de gemeente. Voor de vrouwen van onze kerken komen er nieuwe mogelijkheden. Ook nieuwe verantwoordelijkheden. Het is te verwachten, dat het zal gaan met vallen en opstaan. Toch zal het zo zijn, dat die vrouwen, op wie een beroep gedaan zal worden om zich beschikbaar te stellen voor het ambt, zich met vreugde beschikbaar zullen stellen voor deze dienst. Nu dit besluit genomen is, heb ik er behoefte aan u te verzekeren, dat we ons in de tijd, die achter ons ligt, nooit gevoeld hebben als feministen of suffragettes. Maar ten diepste heeft dit ons doen en laten bepaald, dat we er van overtuigd waren op deze wijze beter onze dienst in het midden van de gemeente te kunnen vervullen. Moge dit besluit er toe bijdragen, dat we ons als vrouwen met vreugde en blijdschap, en met de inzet van onze beste krachten mogen stellen in de dienst van de Heer der kerk." Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor onderzoek naar de plaats van de vrouw in de dienst der kerk; van andere ter zake ingekomen stukken alsmede van de rapporten terzake van haar commissie; overwegende, a. dat het besluit om in afwachting van de in augustus 1968 te houden Geref. Oecumenische Synode aan de door de synode van Middelburg 1965/66 in principe aanvaarde uitspraken thans geen verdere consequenties te verbinden, niet een verhindering behoeft op te leveren om zich in te laten met een verdere voorbereiding van de ondernomen taak; b. dat er in verschillende kerken de behoefte bestaat gebruik te maken van de vrouw als ambtsdrager ten behoeve van de opbouw der gemeente; van oordeel, a. dat naar de Schrift Christus aan zijn gemeente voor haar opbouw onderscheiden gaven heeft gegeven, waarvan sommige ook het karakter van een ambt, d.w.z. een op aanwijzing van de gemeente in zijn naam te vervullen dienst dragen (1 Cor. 12 : 4—11, 28—31; Romeinen 12 : 4—8; Ef. 4 : 11, 12); b. dat naar de Schrift deze gaven en ambten met onderscheiding dienen te worden aangewend, rekening houdend zowel met de verscheidene gaven van de leden der gemeente als met de diverse aspecten, die de opbouw van de gemeente vertoont; c. dat naar de Schrift bij alle te eerbiedigen verscheidenheid tussen man en vrouw en ook van de hun geschonken geestelijke gaven, beiden niettemin één zijn in Christus (Gal. 3 : 28) en als leden van dat éne lichaam ook tot de opbouw daarvan behoren mee te werken; d. dat volgens het apostolisch vermaan in 1 Cor. 14 : 33—36 en 1 Tim. 2 : 11—15 bij het optreden van de vrouw in de gemeente verlangd wordt, dat zij zulks zal doen naar haar eigen aard; besluit:
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 366)
285
A. op grond van de gebleken behoefte aan de dienst van de vrouw in het ambt voor de opbouw van de gemeente en in aanmerking genomen dat er geen afdoende gronden aan bepaalde Schriftgedeelten vallen te ontlenen om in het algemeen aan de vrouw een plaats in de diverse ambten van de kerken te ontzeggen, de ambten voor de vrouw open te stellen en haar daarin een volwaardige plaats te verlenen met een voor haar geëigende taak, onder dit voorbehoud, dat vooraf voldaan zal zyn aan het bepaalde in het tweede lid van artikel 59 der kerkorde; B. een aantal deputaten te benoemen (zie art. 222 sub B II 3) en aan hen op te dragen: 1. zich op de hoogte te stellen van de verhandelingen, die over het onderhavige onderwerp door de aanstaande Gereformeerde Oecumenische Synode zullen worden gevoerd, en zich een grondig oordeel te vormen over haar eventuele uitspraken ; 2. indien zij bij dit onderzoek tot de conclusie zouden komen, dat de door de synode van Middelburg in principe aanvaarde uitspraken en/of op het onderhavige onderwerp betrekking hebbende beslissingen van onze synoden niet gehandhaafd kunnen blijven en aan een grondige herziening onderworpen moeten worden, van deze bevindingen in een rapport aan de volgende generale synode verslag te doen onder toevoeging van nieuwe voorstellen, welk rapport zo tijdig mogelijk ook aan alle kerken moet worden toegezonden; 3. indien dit onderzoek daarentegen geen aanleiding oplevert om in het tot dusver gevolgde beleid van onze synoden wijziging voor te stellen, voort te gaan met de verdere voorbereiding van de toelating van de vrouw tot het ambt op grond van de door de generale synode gedane voorlopige uitspraken, en daartoe: a. zodra een beslissing in de aangegeven zin eenstemmig door deputaten is genomen, hiervan aan alle kerken mededeling te doen; b. in overleg met de deputaten voor de officiële uitgave van de kerkorde te ontwerpen de bepaling, die in de kerkorde moet worden opgenomen, om als basis te dienen voor eventuele afwijkingen van de bestaande bepalingen, voorzover betreft het ambt van dienaar des Woords, alsmede een aantal annexe bepalingen, welke ter zake blijken noodzakelijk te zijn, zulks in overeenstemming met de in het rapport der commissie aangegeven richtlijnen; c. van een en ander met de nodige toelichting rapport uit te brengen aan de volgende generale synode (zie art. 223); d. dit rapport niet later dan in januari 1969 te doen toekomen aan alle kerken, opdat hiermede voldaan kan worden aan het bepaalde in het tweede lid van art. 59, volgens hetwelk de mindere vergaderingen in de gelegenheid moeten worden gesteld van haar gevoelen blijk te geven, voordat de generale synode een definitieve beslissing kan nemen ten aanzien van een wijziging in de kerkorde; C. aan de kerken de vrijheid te verlenen, nadat de in de onder punt a van de opdracht van deputaten bedoelde mededeling is uitgegaan, vooruit te grijpen op de beslissing der volgende generale synode door de vrouw toe te laten tot het ambt van ouderling en dat van diaken, een en ander op verantwoording van de desbetreffende kerkeraad; D. dit besluit alsmede het vorige besluit ter zake ter kennis te brengen van de diverse kerken, die deel uitmaken van de Gereformeerde Oecumenische Synode, en van de kerken van Amsterdam, van Amsterdam-Zuid en van 's-GravenhageLoosduinen. Aanvaarding benoeming door dr. W. D. Jonker Art. 366. De praeses doet mededeling van een binnengekomen telegram van dr. W. D. Jonker te Johannesburg, waarin hij meedeelt dat hij zijn benoeming (zie art. 350) tot hoogleraar in de ambtelijke vakken aan de Theologische Hogeschool aanvaardt. De synode neemt hiervan met blijdschap kennis.
286
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 361—362)
Buitenlandse arbeiders Art. 367. Namens commissie V rapporteert diaken K. J. Lameris over het rapport van de deputaten voor bestudering van het vraagstuk van de in ons land verblijvende buitenlandse arbeiders (J 10) (bijlage 86) (hij vervangt diaken W. van der Wilden). De praeses heet welkom mr. dr. J. W. Eggink, drs. J. H. Mak en dr. L. Zielhuis. De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de in ons land verblijvende buitenlandse arbeiders, overwegende, 1. dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de buitenlandse werknemers ook de kerk raakt; 2. dat hierbij uitgegaan dient te worden van de bijzondere aandacht, die de bijbel voor de vreemdeling vraagt; 3. dat erkend moet worden, dat de migratie van velen uit andere landen, uit andere kerken en niet christelijke godsdiensten, ook van de kerk voortdurend bezinning zal vragen; 4. dat de kerk voorshands als eerste taak moet zien de evangelieverkondiging met de daad; besluit: 1. aan deputaten voor algemeen diaconale arbeid op te dragen de zorg voor de buitenlandse werknemers, voor zover dit de kerk aangaat, te behartigen; 2. voornoemde deputaten de aanwijzing te geven, dat zij bij de vervulling van deze taak, waar nodig, adviezen vraagt bij de deputaten voor evangelisatie, zending en kerk en industrie; 3. deze deputaten te verzoeken de hiervoor in aanmerking komende delen van het rapport van deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de in ons land verblijvende buitenlandse arbeiders te publiceren in het „Kontaktblad voor de Gereformeerde Diakonale Arbeid: Het Diakonaat". Na de bespreking wordt een amendement van ouderling J. N. Spoelstra om in besluit 1 na „deputaten voor algemene diakonale arbeid" in te voegen „in samenwerking met de Stichting G.S.A." aanvaard. Ds. A. C. van Nood dient het volgende tegen-voorstel in. Het besluit te lezen als volgt: „1. aan de kerken te verzoeken wanneer er zich buitenlandse arbeiders in hun woonplaats bevinden, zo mogelijk in samenwerking met andere kerkformaties, voor deze arbeiders zorg te dragen, voorzover hier een directe taak is voor de kerk; 2. de kerken erop te wijzen, dat zij bij de vervulling van deze taak, waar nodig, adviezen vragen bij de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid, de evangelisatie, zending en kerk en bedrijfsleven; 3. aan de redactie van „Het diakonaat" te verzoeken enkele daarvoor in aanmerking komende delen van het deputatenrapport in hun blad te willen publiceren". Na de discussie hierover beweert ds. Van Nood dat hij niet in staat is zijn voorstel zo gauw in het geheel in te passen. Overigens komt het vanzelf terecht bij de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid. Een amendement van dr. F. L. Bos om besluit 1 als volgt te lezen: „aan de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid op te dragen de zorg voor de buitenlandse arbeiders, voorzover dit de kerk aangaat, centraal te behartigen en de plaatselijke kerken en diakonieën te stimuleren en te begeleiden bij hun taak" wordt aanvaard. Het gehele voorstel wordt aangenomen met 1 stem tegen.
Zitting van woensdag, 6 maart 1968 (art. 368—370)
287
De praeses dankt de deputaten hartelijk voor het werk, dat ze verricht hebben. Het genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de in ons land verblijvende buitenlandse arbeiders; overwegende, 1. dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de buitenlandse werknemers ook de kerk raakt; 2. dat hierbij uitgegaan dient te worden van de bijzondere aandacht, die de bijbel voor de vreemdeling vraagt; 3. dat erkend dient te worden, dat de migratie van velen uit andere landen, uit andere kerken en niet-ehristelijke godsdiensten, ook van de kerk voortdurende bezinning zal vragen; 4. dat de kerk voorshands als eerste taak moet zien de evangelieverkondiging met de daad; besluit: 1. aan de deputaten voor de algemene diakonale arbeid op te dragen, in samenwerking met de Stichting voor Gereformeerde Sociale Arbeid, de zorg voor de buitenlandse werknemers, voorzover dit de kerk aangaat, te behartigen en de plaatselijke kerken en diakonieën te stimuleren en te begeleiden bij hun taak; 2. voornoemde deputaten de aanwijzing te geven, dat zij bij de vervulling van deze taak, waar nodig, adviezen vragen bij de deputaten voor de evangelisatie, de zending en voor kerk en bedrijfsleven; 3. deze deputaten te verzoeken de hiervoor in aanmerking komende delen van het rapport van deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de in ons land verblijvende buitenlandse arbeiders te publiceren in het „Kontaktblad voor de Gereformeerde Diakonale Arbeid: Het Diakonaat". Financiële tegemoetkoming v. d. ziektekostenverzekering van emeriti Art. 368. Namens commissie ¥1 rapporteert diaken K. J. Lameris over een brief van de Stichting Landelijke Samenwerking inzake eventuele financiële tegemoetkoming voor de ziektekostenverzekering van emeriti (K 25). De Stichting Landelijke Samenwerking bericht, dat deze tegemoetkoming verwerkt is in de pensioengrondslag, zodat de predikanten boven 65 jaar daaruit de premie kunnen betalen. De commissie stelt voor deze brief voor kennisgeving aan te nemen, waarmee de synode akkoord gaat. Prioriteit i.z. hulpverlening in Vietnam Art. 369. Diaken R. Gosker deelt mee, dat de brief van de classis Groningen met het verzoek aan de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid op te dragen: aan de hulpverlening in Vietnam prioriteit te verlenen (E 4), zoekgeraakt is, maar hij weet dat aan het A.D.B. in dezen een opdracht gegeven is. Vraagstuk der echtscheidingsgronden Art. 370. Namens commissie I deelt dr. C. Gilhuis mee, dat in overleg met het moderamen en de betrokken deputaten het rapport van de deputaten voor bestudering van het vraagstuk der echtscheidingsgronden (J 11) van de tafel wordt genomen. Het zal op de volgende synode behandeld worden. Misschien wordt het rapport gedeeltelijk herschreven. Verder zegt hij, dat de A.R.- en C.H.-fracties van de Eerste en Tweede Kamer
288
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 373)
graag willen weten wat er leeft in de kerken. Mogen de deputaten de gegevens van hun rapport doorgeven? De synode heeft hiertegen geen bezwaar. Zitting van donderdag 7 maart 1968 F.A.K.A.-rapport (2e deel) Art. 373. De praeses heet welkom de volgende F.A.K.A.- en O. en A.-deputaten: de heren N. en T. van der Kooij, D. J. van der Meer, E. Gosker en ds. P. van Strien en de algemeen secretaris, drs. E. Hazelaar, en geeft in bespreking het rapport van de deputaten voor beheer van het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid en advies inzake het algemeen financieel beleid (deputaten F.A.K.A.) (deel II, vervolg op K 6) (K 38). Er is geen commissierapport (bijlage 87). Door de leden ds. Th. Boersma, J. N. Spoelstra en K. J. Lameris wordt het volgende amendement ingediend: „A 1 b, tweede alinea, als volgt te lezen: „de boven de begroting verkregen collecteopbrengst door het F.A.K.A. voor de ontvangende deputaten gereserveerd .. Daar besluit A met 33 stemmen vóór en 19 tegen wordt aanvaard, is dit amendement verworpen. Een amendement van dr. O. Broek Boelofs om een besluit C toe te voegen van de volgende inhoud, wordt aanvaard: „aan de deputaten voor financiën en organisatie op te dragen, eventueel in overleg met de deputaten voor het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit, onder ogen te zien of en zo ja, op welke wijze de berekening en de vaststelling van de pensioengrondslag en van het aantal dienstjaren van de hoogleraren van de Theologische Hogeschool en van de theologische faculteit van de Vrije Universiteit gelijkgetrokken kunnen worden". Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode besluit: A. 1. te rekenen van 1 januari 1968 af de volgende werkwijze toe te passen voor de verstrekking van geldmiddelen aan deputaatschappen, wier arbeid wordt gefinancierd uit de opbrengst van (een) speciaal voor hun arbeid uitgeschreven generale collecte(n), al of niet aangevuld met een bijdrage uit het F.A.K.A.; a. De gehele opbrengst van de voor hun arbeid uitgeschreven collecte(n) wordt aan de desbetreffende deputaten uitgekeerd door het A.K.B.; b. Indien de collecte-opbrengst hoger is dan begroot werd, wordt — de eventueel bij de begroting toegewezen F.A.K.A.-bijdrage verlaagd met een bedrag, gelijk aan het verschil tussen de werkelijke en de begrote collecteopbrengst ; — de boven de begroting verkregen collecte-opbrengst door de ontvangende deputaten gereserveerd indien hun geen bijdrage uit het F.A.K.A. is toegewezen of indien en voorzover de meer-opbrengst van de collecte het bedrag van de F.A.KA.-bijdrage te boven gaat. De op deze wijze gereserveerde gelden mogen eerst worden gebruikt nadat de generale synode daartoe toestemming heeft verleend. Het bij begroting vastgestelde maximum der uitgaven en de gebondenheid daaraan ondergaan geen wijziging door de collecte-opbrengst boven de begroting; c. Indien een collecte minder opbrengt dan begroot is, ontvangt het deputaatschap in kwestie een aanvullende bijdrage uit het F.A.K.A., ter grootte van het verschil tussen de begrote opbrengst en de werkelijke opbrengst van de collecte. 2. van dit besluit kennis te geven aan alle deputaatschappen, waarvoor het van belang kan zijn. B. de deputaten voor financiën en organisatie op te dragen, in overleg met de deputaten voor zeevarenden te zoeken naar mogelijkheden tot het verstrekken van een lening aan de op te richten stichting voor de exploitatie van een zeemanshuis
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 37k)
289
te Botterdam, ten behoeve van de bouw van dat zeemanshuis, en terzake aan de volgende synode een voorstel te doen. C. aan de deputaten voor financiën en organisatie op te dragen, eventueel in overleg met de deputaten voor het verband met de theologische faculteit van de Vrije Universiteit onder ogen te zien of en zo ja, op welke wijze de berekening en de vaststelling van de pensioengrondslag en van het aantal dienstjaren van de hoogleraren van de Theologische Hogeschool en van de theologische faculteit van de Vrjje Universiteit gelijk getrokken kunnen worden. Samenvoeging van deputaatsehappen Art. 374. De praeses stelt aan de orde de nota van de deputaten voor organisatie en administratie inzake samenvoeging van deputaatsehappen (K 35) (zie art. 159, „besluit" sub D 1). Er is geen commissierapport. Nadat een kleine wijziging is aangebracht in de voorstellen, worden deze door de synode aanvaard. Ze luiden als volgt: De synode besluit: A. de volgende colleges van deputaten op te heffen resp. voor deze colleges niet opnieuw deputaten te benoemen; — deputaten voor advies inzake de belegging van de gelden der colleges van deputaten; — deputaten voor advies inzake predikantstraktementen; — deputaten voor beheer van het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid en advies inzake het algemeen financieel beleid; — deputaten voor organisatie en administratie; — deputaten voor personeelszaken. B. 1. een aantal deputaten voor financiën en organisatie te benoemen (zie art. 222 sub K 1); 2. in het door deze deputaten gevormde college, naast deskundigen op bedrijfseconomisch, juridisch, financieel en personeelsgebied, één of meer personen te benoemen, die deel uitmaken van het moderamen van de generale synode; 3. als adviseurs aan het college toe te voegen een deskundige op het gebied van de statistiek en een gebouwendeskundige; C. de deputaten voor financiën en organisatie op te dragen: 1. de quotatie voor het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid te doen geschieden op basis van het aantal zielen per particulier ressort, met dien verstande, dat een correctie wordt toegepast op grond van de laatstbekende inkomensverschillen per ressort, zoals deze zullen worden vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek; 2. aan de kerken van Oost-Friesland en Bentheim een bijdrage in de eigen kosten van de generale synode te vragen naar rato van haar zielental, waarbij de correctiefactor gelijk zal zijn aan die van een ressort, waarin deze het laagst is; 3. het beheer te voeren over het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid; 4. de volgende synode te adviseren over het vaststellen van de begroting der deputaatsehappen, de samenstelling van de eollectenlijst en de bepaling van het voor het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid benodigde bedrag; 5. contact te zoeken met die deputaatsehappen, die aanvullende pensioenen betalen en te onderzoeken of onderbrenging van deze pensioenverplichtingen hetzij bij de stichting Landelijke Samenwerking, hetzij bij de stichting Pensioenfonds Samenbinding wenselijk en mogelijk is; 6. contact op te nemen met die deputaatsehappen, die effecten bezitten, teneinde te komen tot overdracht van deze effecten; 7. contact op te nemen met de curatoren van de Theologische Hogeschool teneinde de financiële positie van deze hogeschool nader te bezien; 8. de taken, tot nu toe opgedragen aan de deputaten voor organisatie en admi-
290
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 375)
nistratie, en vermeld in artikel 159 van de acta van deze synode onder besluit B 1 sub a tot en met h en onder besluit D sub 2, 3, 5 en 6, met dien verstande, dat de daarin voorkomende term „deputaten voor O. en A." wordt vervangen door „deputaten voor financiën en organisatie" en dat de woorden „deputaten voor het F.A.K.A. en met" in de eerste regel van bedoeld besluit B 1 sub h komen te vervallen ; 9. de taken, tot nu toe opgedragen aan de deputaten voor advies inzake predikantstraktementen, en vermeld in artikel 212 van de acta van deze synode onder besluit 2a, b en c; 10. de taken, welke naar aanleiding van de behandeling van het rapport K 2 van de deputaten voor personeelszaken zijn opgedragen aan de deputaten voor personeelszaken, de deputaten voor organisatie en administratie en de deputaten voor het F.A.K.A.; 11. de taken, opgedragen aan de deputaten voor organisatie en administratie naar aanleiding van de behandeling van rapport A 5 (van de deputaten voor de kerkelijke statistiek en het kerkelijk bureau) en vermeld in art. 157 van de acta van deze synode onder besluit 2, 3 en 4; 12. contact te onderhouden met de Stichting Landelijke Samenwerking met betrekking tot de raakvlakken tussen de taken van de stichting en die van hun college; verder het overleg voort te zetten met de deputaten ad art. 17 K.O. teneinde te komen tot samenvoeging van dit college met dat voor financiën en organisatie ; 13. rapport over hun arbeid uit te brengen aan de volgende daarvoor aangewezen synode (zie art. 223); D. de deputaten voor financiën en organisatie te machtigen in voorkomende gevallen aan deputaatschappen onder welke medewerkers in algemene dienst ressorteren, zodanige verhogingen van de middelen toe te wijzen, dat daaruit de kosten van een algemene loonsverhoging kunnen worden bestreden, waarbij die toewijzing eerst kan plaats vinden nadat overeenkomstig de bepalingen van de „Regeling arbeidsrechtelijke rechtspositie medewerkers in algemene dienst" is aangegeven met welk bedrag of percentage de salarissen mogen worden verhoogd ; E. de deputaten voor financiën en organisatie de bevoegdheden te verlenen, welke bij vroegere besluiten van deze synode zijn toegekend aan de hierboven in besluit A genoemde deputaten, voorzover die bevoegdheden niet zijn genoemd in de bovenstaande besluiten C en D; F. van dit besluit mededeling te doen aan alle door de generale synode benoemde deputaatschappen, alsmede aan de Stichting Landelijke Samenwerking. De praeses vraagt: Vindt de vergadering goed, dat het moderamen zonodig verandering brengt in de naam „F.A.K.A." of moet de volgende generale synode dit doen? De vergadering spreekt uit, dat de generale synode dit moet doen. Financiële controle Art. 375. Namens commissie VI rapporteert ouderling Chr. de Bruin over het rapport van de deputaten voor advies inzake de financiële controle (K 4) (bijlage 88). Het voorstel van de commissie wordt aangenomen, dat als volgt luidt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor advies inzake de financiële controle; besluit: I. décharge te verlenen voor hun financieel beheer gedurende de kalenderjaren 1965 en 1966 aan 1. curatoren van de Theologische Hogeschool; 2. studiefonds idem; 3. deputaten voor de geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht;
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 876—877)
291
4. deputaten voor de geestelijke arbeid in het IJsselmeergebied en het Lauwerszeegebied ; 5. deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden ter koopvaardij en kustvaart; 6. deputaten ad art. 20 K.O. ; 7. deputaten voor de zending ; 8. het zendingseentrum ; 9. de quaestor-generaal ; 10. de deputaten voor beheer van het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid en advies inzake het algemeen financieel beleid ; 11. de deputaten voor de geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in Frankrijk (slotafrekening per 31 december 1965) ; II. de financiële verantwoording van de in de bijlage opgesomde instellingen voor kennisgeving aan te nemen ; III. bij alle colleges aan te dringen op inachtneming van de voorschriften, gegeven in de richtlijnen voor het financieel beheer, de verslaggeving en de controle van deputaatschappen, in het bijzonder van die voorschriften, welke zijn gegeven ter waarborging van een deugdelijk beheer ; IV. het moderamen der synode te verzoeken in overleg met de deputaten O. en A. de in dit rapport genoemde punten voorzover nodig nader te behandelen. (Zie ook art. 377.) Nota i.z. de landelijke voorlichtingsvergaderingen over financiële aangelegenheden Art. 376. De praeses geeft nu in bespreking de nota van het moderamen van de synode betreffende de landelijke voorlichtingsvergaderingen over financiële aangelegenheden (K 40) (bijlage 89). Na de bespreking zegt ds. P. Visser: Er komt een uitvoeriger verslag. Dit heeft de instemming van de synode. Wijziging richtlijnen financieel beheer, verslaggeving en controle van deputaatschappen Art. 377. Namens commissie II rapporteert ouderling J. P. C. Boodt over de nota van de deputaten voor organisatie en administratie inzake wijziging van de richtlijnen voor het financieel beheer, de verslaggeving en de controle van deputaatschappen (K 37). Inlichtingen worden gevraagd over de zinsnede in het rapport „dat de richtlijnen in kwestie na de nu voor te stellen wijzigingen geen definitieve eindvorm hebben bereikt". Deputaat T. van der Kooij zegt: „geen definitieve eindvorm" wil zeggen: wel een voorlopige eindvorm. Het accountantsrapport zal gezonden worden aan het actuariaat, maar ook aan het A.K.B., omdat de deputaten voor financiën en organisatie het ook nodig hebben. Een accountantsbenoeming is nodig voor elk deputaatschap, dat meer dan ƒ 2.000,— uitgeeft. De laatste jaren benoemden de deputaten zelf een accountant. Dit is niet rationeel. Het is wenselijk één accountant aan te stellen. Laat de generale synode de accountant aanwijzen en niet de deputaten. De synode aanvaardt de voorstellen van de commissie om punt 6 te laten vervallen en een (nieuw) 8 toe te voegen: „en één copy aan het desbetreffende deputaatschap". Hierna wordt het voorstel van deputaten aanvaard. Het luidt als volgt : De synode besluit: A. in de „richtlijnen voor het financieel beheer, de verslaggeving en de controle van deputaatschappen" de hieronder genoemde wijzigingen aan te brengen ; 1. in artikel I 6, laatste twee regels, de woorden „deputaten voor advies inzake
292
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 377)
de belegging van de gelden der colleges van deputaten" vervangen door „deputaten voor financiën en organisatie"; 2. aan artikel I 6 de volgende zin toevoegen: Voor zodanige deposito's komen niet in aanmerking instellingen, die niet hun jaarrekening, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, publiceren; 3. de tekst van artikel I 7 vervangen door het volgende: Voor de aanvang van elk twee-jaarlijks tijdvak (te beginnen op 1 januari van elk even jaar) wordt een begroting opgemaakt van de in elk jaar van bedoeld twee-jaarlijks tijdvak te verrichten uitgaven en te verwachten inkomsten. De begroting wordt opgesteld overeenkomstig de in bijlage I gegeven indeling van een rekening van baten en lasten, voor zover de daarin genoemde posten van toepassing zijn, en met toevoeging van de eventueel voor een deputaatschap specifieke posten, welke in bijlage I ontbreken. De specificatie van de met arabische cijfers aangegeven groepen van baten en lasten kan desgewenst in de toelichting bij de begroting worden opgenomen. Indien een deputaatschap werkt aan meer dan één project of in meer dan één land e.d., dient in de toelichting bij de begroting een overzicht te worden gegeven van de begrote lasten en baten per project, per land of dergelijke, gesplitst in de soorten van baten en lasten, welke in bijlage I met arabische cijfers zijn aangegeven. De begroting wordt door het college van deputaten voorlopig vastgesteld en voorgelegd aan de generale synode, ter goedkeuring en definitieve vaststelling. Twee exemplaren van de begroting worden gezonden aan de deputaten voor financiën en organisatie, en wel vóór 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het tweejaarlijkse begrotingstijdvak; 4. in artikel I 10 sub b het getal „ƒ 100,—" vervangen door „ ƒ 500,—"; 5. aan de tekst van artikel II 2 het volgende toevoegen: De rekening van baten en lasten en de balans worden opgesteld overeenkomstig de in bijlage I resp. II gegeven indeling, voor zover de daarin genoemde posten van toepassing zijn, en met toevoeging van de eventueel voor een deputaatschap specifieke posten, welke in de bijlagen ontbreken. De specificatie van de met arabische cijfers aangegeven groepen van baten en lasten kan desgewenst in de toelichting bij de jaarrekening worden opgenomen. Hetgeen in artikel I 7, laatste alinea, is vermeld ten aanzien van de begroting is van overeenkomstige toepassing voor de jaarrekening; 6. de tekst van artikel II 10 vervangen door de volgende: Het financieel verslag dient gereed te zijn vóór 1 maart van het jaar volgende op dat waarop het betrekking heeft. Twee exemplaren ervan worden zo spoedig mogelijk na gereedkoming verzonden aan de deputaten voor financiën en organisatie ; 7. de tekst van artikel III 1 vervangen door de volgende: De boekhouding van elk deputaatschap, welks jaarlijkse uitgaven of beschikbare middelen ƒ 2.000,— overtreffen, dient gecontroleerd te worden door een onafhankelijk registeraccountant, tevens lid van een onzer gereformeerde kerken. De benoeming van deze accountant vindt plaats: — voor verslagperioden, eindigend vóór 1 januari 1970, door het betreffende deputaatschap; — voor verslagperioden, eindigend na 1 januari 1970, door de generale synode. In opdracht aan de accountant wordt verwezen naar deze richtlijnen; 8. de tekst van artikel III 8 vervangen door de volgende: De accountant zendt zijn rapport vóór 15 mei van elk oneven jaar aan de generale synode, alsmede 3 copieën daarvan naar het Algemeen Kerkelijk Bureau en één copie aan het desbetreffende deputaatschap; B. de overeenkomstig besluit A gewijzigde „richtlijnen" toe te zenden aan alle deputaatschappen waarvoor zij van belang kunnen zijn, met het verzoek aan de naleving ervan de hand te houden;
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 878)
293
C. aan de deputaten voor advies inzake de financiële controle op te dragen aan de volgende synode advies uit te brengen ten behoeve van de benoeming door de synode van accountants voor de controle van de administraties van de onderscheiden deputaatschappen. Begroting-1969 Art. 378. Aan het begin van de middagzitting wordt in discussie gegeven het tweede rapport van de commissie ad hoe voor de begrotingen 1968/1969 en de aanvulling op dit tweede rapport (K 34 plus aanvulling bij K 34) (bijlage 62). Eerst wordt in bespreking gegeven het onderdeel „Wijzigingen in de structuur". Daarna geeft de praeses de gelegenheid om algemene opmerkingen te maken over de begrotingen-1969. Tenslotte worden de afzonderlijke begrotingen besproken. 1. Evangelisatie in Nederland. Hierbij wordt de aandacht erop gevestigd, dat er slechts sprake kan zijn van 1 membership en niet van 3 memberships (zie art. 359). 7. Arbeid onder studerenden. Ouderling mr. J. Wolters herinnert aan de brief van de kerk van Wageningen en aan de brief van de classis Arnhem. Ze worden beide door de praeses voorgelezen. Ouderling Wolters zegt: Als Wageningen tijdig geweten had, dat wij de helft van het traktement van de studentenpredikant moesten betalen, hadden wij gewacht met beroepen in de vacature-Yolten. De praeses zegt, dat de brieven van de kerk van Wageningen en de classis Arnhem eerst naar de deputaten voor de kerkelijke arbeid onder studerenden moeten. Deputaat Van der Kooij zegt: We hebben in ons vorig rapport gezegd, dat er meer dan ƒ 4.500,— bezuinigd moet worden. Hoe men het plaatselijk doet, dat kan men landelijk moeilijk bepalen. Wij willen het overleg wel heropenen en als er verhoging nodig zou zijn, willen wij dat wel door het moderamen laten goedkeuren. 8. Arbeid onder schippers. Er staat in het rapport: „Nieuwe activiteiten kunnen niet geëntameerd worden." Maar er is toch geen bezwaar tegen wanneer bepaalde activiteiten verplaatst worden? Antwoord: nee. 10. Geestelijke arbeid in het IJsselmeergebied en het Lauwerszeegebied. Er worde hulde gebracht aan de Stichting Steun Kerkbouw. De kerkbouw in de polders gaat nu via S.S.K. en niet meer via deputaten. 15. Hulpbehoevende kerken. Het is één van tweeën: of voor de kas voor hulpbehoevende kerken dient een eigen financieel beleid gevoerd te worden of het moet lopen via het F.A.K.A., maar als dit laatste het geval is, dan moet de begroting voor 1969 sterk verhoogd worden. In januari hebben we een besluit genomen inzake hulpbehoevende kerken. Daarop kunnen we niet terugkomen. De quotatiecijfers moeten herzien worden en zodoende kunnen er belangrijke verschuivingen komen. Dit besluit kan echter voor het jaar 1969 niet functioneren. Dat kan pas in 1970. Trouwens, de quotatiecijfers zullen ook wel niet eerder kunnen worden vastgesteld. Er moet nog nader overleg komen. Deputaat Van der Kooij zegt: Wij hadden wel graag eerder overleg gehad, daar we niet op de hoogte waren met de strekking van het besluit van januari. Deputaten F. en O. dienen zich eerst hierover te beraden. Daarom kan hij ermee akkoord gaan, dat het opgeschort wordt tot 1970. Dan krijgen we in september 1969 de zaak op de synode. Het voorstel van ds. A. C. van Nood toe te voegen achter besluit 16 „zodat in ieder geval voor de begroting van 1970 het genomen besluit t.a.v. de gevraagde centralisatie zal worden geëffectueerd"; wordt aanvaard.
294
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 878)
De vraag of de kas van de generale deputaten voor hulpbehoevende kerken als afzonderlijk clearingsinstituut moet gaan werken, zal nog nader bekeken worden. 16. Kerkopbouw. De opmerking wordt gemaakt: Laten de kerken, die er gebruik van maken, zelf alles betalen. Wat zal er gebeuren als S.S.K. niet de gevraagde ƒ 10.000,— afstaat? Antwoord: dan zal het van de reserve afgenomen worden. 18. Emigratie. Ds. G. van Andel zegt: De kerk van Mar del Plata krijgt een bedrag, maar over het „hoe" wordt nog gestudeerd. 19. Geestelijke verzorging verstrooiden buitenland. Dr. C. Gilhuis zegt, dat er een zeer goed onderhoud is geweest tussen de deputaten en de commissie ad hoe. Br. Bos wil het bedrag voor ds. v. d. Brink brengen van ƒ 1.000,— op ƒ 1.500,—. Br. v. d. Kooü zegt dat dit niet kan, omdat de begroting gevolgd moet worden. Het voorstel van de heer Ros wordt niet ondersteund. 22. Theologische Hogeschool. Er wordt gevraagd: Als de contributies nu meer gaan bedragen dan ƒ 105.000,—, wat gebeurt er dan met het overschot? Br. v. d. Kooij zegt: als er meer komt, kan de reserve vergroot worden en dat kan alleen maar ten goede komen aan Kampen. Daardoor ontstaat er voor de Theologische Hogeschool verruiming. Opgemerkt wordt, dat we een hogeschool der kerken hebben en die moet gefinancierd worden door die kerken. Dat gaat via collecten, via bijdragen uit het F.A.K.A. en via contributies. De hogeschool krijgt wat ze nodig heeft. Ja maar, zo wordt opgemerkt: Als je een actie voert, moet er toch ook wat muziek in zitten. Deputaat v. d. Kooij zegt: De „muziek" zit hierin, dat je door contributieverhoging meer speelruimte krijgt. 24. Conferentie van Europese Kerken. Ds. A. G. van der Stoel zegt: Er is een verzoek binnengekomen om het totale bedrag te brengen op ƒ 10.000,—: uit de F.A.K.A.-kas ƒ 5.000,— en uit de kas van de deputaten voor de algemene diakonale arbeid ƒ 5.000,—. Ds. P. van Strien zegt: Dit verzoek is een consequentie van ons lidmaatschap. Deze conferenties staan of vallen met deze bijdragen. We hebben nu ook een vaste secretaris. De praeses zegt: Laten de deputaten voor oecumenische aangelegenheden een nader onderzoek instellen. 26. Gereformeerde Wereldbond. Drs. K. G. Idema zegt: Hier geldt hetzelfde als ten aanzien van nr. 24. Gevraagd is de contributie van ƒ 7.000,— te verhogen tot ƒ 10.000,—. Ds. Van Strien zegt: We moeten geld opbrengen èn voor eigen kerkelijk leven èn voor gemeenschappelijke kerkelijke arbeid èn voor oecumenische aangelegenheden. Deputaat Van der Kooij zegt: Misschien krijgen we dan een extra quotering. 27. Reformatie-Rome. De praeses leest de brief voor van de deputaten Reformatie-Rome, waarin ze herinneren aan het besluit van de synode van 1968/64 om in de financiering van bureau „Het Zuiden" te participeren, overeenkomstig het voorstel van deputaten, op basis van 50—50. Deputaat T. van der Kooij zegt: Wij zullen deze zaak nader onderzoeken, maar we weten ook dat geld belegd is in een lening. 39. „Kerk overzee". Het ligt in de bedoeling, dat deze deputaten in de toekomst benoemd zullen worden door de deputaten voor de zending. Voor 1968 wordt nog een bedrag uit de
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art 378)
295
F.A.K.A.-kas gegeven, maar voor 1969 komt het uit de zendingskas. Dan zal de begroting daarvan verhoogd worden met ƒ 81.000,—. Algemene reserve. Besloten wordt het moderamen van de synode te machtigen het bedrag van de quotatie voor 1969 te verhogen met ƒ 100.000,—, als deputaten een verzoek indienen. 42. Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw. Er is aangedrongen op de aanstelling van een theoloog door ds. D. W. van der Laan. Is hiermee gerekend? Moet er niet een garantie gegeven worden voor de financiering van een predikantsplaats? Anders is de voortgang van het werk in gevaar. Deputaat N. van der Kooij zegt: Men vraagt voor die predikant een garantie. Het verstrekken daarvan betekent, dat men het tekort van de lasten opvangt. In 1966 was er een overschot van ƒ 35.000,—. Het bouwfonds heeft ƒ 110.000,—. In 1967 was het overschot lager. In 1968 is er een tekort van ƒ 25.000,—, waarin de predikant verwerkt is en een derde functionaris. Ze krijgen een collecte van ƒ 100.000,—. We moeten een en ander rustig aan het beleid van de stichting zelf overlaten. Als we meer zouden gaan toekennen, moeten er ook meer middelen gevonden worden. De opmerking wordt gemaakt, dat het tekort hoger zal zijn inzake de diakonale arbeid. Waaruit komen de diakonale quotaties ? Deputaat Gosker antwoordt: De quotatie komt uit de diakonale kassen en de collecten zijn diakonale collecten. Collectenlijst voor 1969. De aandacht wordt erop gevestigd, dat de evangelisatiedeputaten absoluut nog een extra collecte nodig hebben voor de noodgebieden. Anders zullen verschillende evangelisatieposten verloren gaan. Er wordt bezwaar gemaakt tegen het feit, dat twee collecten gehalveerd worden, n.1. die voor de jeugd en die voor de bijbelvoorziening. Deputaat Van der Kooij zegt: Wij willen in dit geval een collecte met sterke aanbeveling en dan heel concreet en dan hebben wij er geen bezwaar tegen, dat de collecten voor evangelisatie-noodgebieden voor 1968 en 1969 besteed worden in het jaar 1969. Dit is dan een oplossing voor één jaar en dan moeten we in september 1969 de zaak opnieuw bekijken. Verder handhaaft de commissie de halve collecte voor het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Het voorstel van ds. Hommes om een hele collecte te houden voor de bijbelvoorziening wordt verworpen. Daarna wordt de voorgestelde collectenlijst aanvaard. Meteen is nu afgehandeld een brief van de deputaten voor de evangelisatie, waarin ze met een generale planning en met concrete voorstellen komen (H 23). Ds. W. Wiersma dient een voorstel in om het eindbedrag te verhogen met ƒ 20.000,— als garantiebijdrage voor de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw. Deputaat N. van der Kooij zegt: Er zijn momenteel drie vacatures; een functionaris voor de „Open Poort", een theoloog en een adviseur. Dan zou je een keus moeten doen, of de één of de ander. Voor het jaar 1968 is er een overschot. Ds. W. Wiersma zégt: een theoloog is niet subsidiabel. Er wordt alleen een garantie gevraagd. Misschien is het geld niet eens nodig. Het voorstel-Wiersma wordt verworpen met 12 stemmen vóór. De synode besluit: 1. de toegestane netto-lasten in 1969 voor de hieronder genoemde doeleinden vast te stellen op de daarachter vermelde bedragen, waarvan de dekking zal plaatsvinden op de daarbij aangegeven wijze:
296 Bestemming
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 878) toegestaan bedrag
Evangelisatie in Nederland Evangelisatie in België Evangelieverk. onder Israël Kerk en bedrijfsleven Recreatievraagstuk Radio-Bloemendaal Arbeid onder studerenden Bearbeiding van doven Geestelijk verz. gevangenen G.V. zee-, land- en luchtmacht G.V. in ziekenhuizen G.V. zeevarenden Hulpbehoevende kerken „Kerkopbouw" Caraïbisch gebied Emigratiegebieden Aanvullende opleiding Studietoelagen Theologische Hogeschool Contact met kerken in Duitsland Conferentie van Europese Kerken Gereformeerde Oecumenische Synode Gereformeerde Wereldbond Reformatie-Rome Interkerkelijk Contact Overheidsz. Interkerkelijk Prot. Ziekenhuisbureau Oecumenisch Centrum Brussel Hospitaalkerkschip „De Hoop" Generale synode Actuariaat generale synode Archief generale synode Algemeen Kerkelijk Bureau Werkgroep Liturgie Werkgroep catechese „Kerk Overzee"
375.800 145.000 207.000 64.200 3.500 3.000 297.000 38.000 6.200 117.600 105.000 137.000 313.500 130.000 29.500 160.250 49.000 235.000 744.000 4.000 2.500 15.000 7.000 48.000 1.500 1.000 3.000 7.500 107.500 40.000 6.000 152.250 700 2.000 31.000
opbrengst collecte 300.000 125.000 165.000
115.000 85.000 120.000
375.000
bijdrage uit saldi van deputaten F.A.K.A. 60.000 20.000 64.200 3.500 3.000 297.000 38.000
117.000 263.500 29.500 150.000 49.000 235.000 355.000 4.000 2.500 15.000 7.000 45.000 1.500 1.000 3.000 7.500 107.500 40.000 6.000 142.000 700 2.000 31.000
15.800 20.000 22.000
6.200 2.600 20.000 20.000 50.000 10.000 10.250 14.000
3.000
10.250
2. aan de generale deputaten voor de arbeid onder de schippers voor 1969 een bijdrage uit het F.A.K.A. toe te kennen van ƒ 10.000,—, waarvan de helft eventueel uit te keren in 1968, en deputaten op te dragen in overleg met de deputaten voor F. en O. aan de volgende synode nadere voorstellen te doen over de organisatie en financiering van hun arbeid; 3. voor de geestelijke arbeid in de IJsselmeergebieden de begrotingen als volgt vast te stellen: — voor 1968: toegestane lasten ƒ 68.900,—, te voldoen uit de geldmiddelen van deputaten; — voor 1969: toegestane lasten ƒ 4.400,—, alsmede ƒ 55.000,— voor vergoeding van exploitatie-tekorten van de kerken in O.-Flevoland, verminderd met het aandeel dat de S.S.K. daarvan voor haar rekening zal nemen; de lasten worden gedekt uit de geldmiddelen van deputaten; 4. de deputaten voor de geestelijke arbeid in de IJsselmeergebieden op te dragen de door hen aan kerken verstrekte leningen en gedane toezeggingen voor financiële hulp over te dragen aan de Stichting Steun Kerkbouw, voor zover dat met het bestuur van die stichting overeengekomen is; 5. de opdracht van de synode van Middelburg 1965/66 aan de deputaten voor de geestelijke arbeid in het IJsselmeergebied en het Lauwerszeegebied (acta art. 162) als volgt te wijzigen: — besluit 2b vervalt; — besluit 2d wordt aangevuld met de zinsnede: „met dien verstande, dat met ingang van 1 januari 1969 geen financiële hulp meer wordt verleend t.b.v. de stichting van gebouwen van of voor die kerken";
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 378)
297
— besluit 2ƒ vervalt; — besluit 3 vervalt. Dit alles met dien verstande, dat aan deputaten wordt verzocht voor en tijdens de bovenbedoelde overdracht aan de S.S.K. alles te doen wat voor de goede afwikkeling van de over te dragen zaken nodig is en over een en ander te rapporteren aan de volgende synode; 6. de begroting van de deputaten voor de geestelijke verzorging van verstrooide gereformeerden in het buitenland voor het jaar 1968 vast te stellen op een lastentotaal van ƒ 197.700,— en hiervoor een F.A.K.A.-bijdrage toe te kennen van ƒ 197.000,—; voorts voor 1969 het begrotingstotaal voorlopig te bepalen op ƒ 210.000,—, met een overeenkomstige bijdrage uit het F.A.K.A., doch het moderamen van de synode te machtigen de begroting van deputaten voor 1969 definitief vast te stellen, eventueel op een hoger of lager bedrag, na overleg met de deputaten F. en O.; 7. het toegestane bedrag van de uitgaven in 1969 voor de informatiedienst vast te stellen op ƒ 52.500,—, en voorts de deputaten F. en O. op te dragen zodanig overleg te plegen met colleges, voor welke de informatiedienst arbeid verricht, dat de in de begroting 1968 en 1969 opgenomen baten wegens „vergoeding voor verrichte diensten" worden verkregen; 8. de voor 1968 voorlopig vastgestelde begroting voor de steun aan kerken in de emigratiegebieden te verhogen met ƒ 20.000,— tot ƒ 145.000,—, welke verhoging bestreden wordt uit de geldmiddelen van de deputaten voor deze arbeid; 9. aan de deputaten voor financiën en organisatie op te dragen te onderzoeken hoe de organisatie en financiering van de hulp aan kerken in Zuid-Amerika het best kan worden geregeld, daartoe overleg te plegen met de betrokken colleges en terzake rapport uit te brengen aan de volgende synode. 10. het toegestane bedrag van de uitgaven in 1969 voor de algemene diakonale arbeid (binnenlands diakonaat) vast te stellen op ƒ 216.000,—, te dekken door middel van een gelijk bedrag uit de opbrengst van de drie generale collecten voor deze arbeid. 11. aan Stichting Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid over 1968 een bijdrage toe te kennen van ƒ 100.000,—, deels te voldoen uit de opbrengst van de drie diakonale collecten en deels uit het tegoed wegens collectensaldi van de stichting; voorts het moderamen van de synode te machtigen de bijdrage voor 1969 vast te stellen, tot een maximum van ƒ 100.000,—, en na advies van de deputaten voor financiën en organisatie; 12. aan de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw over 1968 een bijdrage toe te kennen van ƒ 100.000,—, te voldoen uit de opbrengst van de drie diakonale collecten; voorts het moderamen van de synode te machtigen de bijdrage voor 1968 vast te stellen, tot een maximum van ƒ 100.000,— en na advies van de deputaten voor financiën en organisatie; 13. het totaalbedrag van de quotatie voor het F.A.K.A. voor 1969 vast te stellen op ƒ 2.850.000,—; bovendien in 1969 van de kerken een nader bedrag te vragen, uit de kassen van de diakonieën, ter financiering van de generale diakonale arbeid, welk bedrag wordt vastgesteld door het moderamen van de synode, in overleg met de deputaten voor financiën en organisatie; 14. de eollectenlijst voor 1969 als volgt vast te stellen:
298
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 878) aantal collecten
Theologische Hogeschool (bij voorkeur te houden op een zondag in september)
voor kerken, die het „ene offer" toepassen
voor kerken, die niet het „ene offer" toepassen
1
3
Gemeenschappelijke taken van eigen kerkelijk leven „Kerkopbouw" Geestelijke verzorging van zee-, land- en luchtmacht Geestelijke verzorging van ziekenhuispatiënten en -personeel
1
1 1
Evangelisatie in Nederland Generale deputaten voor de evangelisatie (bij voorkeur te houden op le Paasdag) Evangelisatie-noodgebieden
1
Bijzondere evangelisatieterreinen Evangelieverkondiging onder Israël Evangelisatie in België Evangelisatie in N.-Brabant en Limburg (bij voorkeur te houden met of omstreeks hervormingsdag)
1
Diakonale collecten (voor de algemeen diakonale arbeid, de landelijke Stichting Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid en de Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw)
1
2 1 1 1 1
1
3
Vrije Universiteit
Vz
1
Bijbelvoorziening (N.B.G.)
%k
Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk
Vq
1h
5 2/3
17
(Voorts beveelt de generale synode aan jaarlijks een gift (c.q. collecte) te zenden voor: — de Stichting Hoogerheide; — de hulpverlening aan Hongaarse studenten en vluchtelingen; — de Stichting „Bijzondere Leerstoelen voor Calvinistische Wijsbegeerte"). Daarbij te bepalen, dat indien de opbrengst van de twee collecten, bestemd voor de arbeid van generale deputaten voor de evangelisatie, de ƒ 300.000,— te boven zou gaan, dat meerdere kan worden toegevoegd aan de opbrengst van de collecte voor de evangelisatie-noodgebieden, zonder dat dit bedrag in mindering wordt gebracht op de aan genoemde deputaten toegekende F.A.K.A.-bijdrage; 15. aan het bestuur van de Stichting Steun Kerkbouw te verzoeken in 1969 aan de deputaten „Kerkopbouw" een bijdrage van ƒ 10.000,— te verlenen voor te verrichten diensten, te betalen in termijnen welke in overleg met genoemde deputaten kunnen worden bepaald; 16. de uitvoering op te schorten van het in de januari-zitting genomen besluit tot een andere wijze van organisatie en financiering van de steun aan hulpbehoevende kerken, en aan de deputaten voor financiën en organisatie op te dragen terzake een advies uit te brengen aan de volgende synode, in overleg met de deputaten voor hulpbehoevende kerken, zodat in ieder geval voor de begroting van 1970 het genomen besluit ten aanzien van de gevraagde centralisatie zal worden geef fectueerd ; 17. de vergoeding per kilometer voor autogebruik in dienst van de kerken te handhaven op de bedragen, die daarvoor door de synode van Middelburg 1965 werden vastgesteld (acta art. 246 sub b; blz. 66 van het besluitenboek j e ) ; 18. de deputaten voor financiën te machtigen de per 1 januari 1968 bestaande
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 378)
299
saldi uit hoofde van collectenopbrengsten in de jaren 1968 t/m 1970 uit te keren aan de rechthebbende colleges, daarbij rekening houdend met de liquiditeit van het F.A.K.A. en van de bovenbedoelde colleges. 19. de uiteenzetting over „wijzigingen in de structuur", welke in rapport K 34 is gegeven, ter kennis te brengen van de deputaten voor de bestudering van de werkwijze van de synode en van de deputaten voor financiën en organisatie, en hen aan te bevelen deze gedachtengang in overweging te nemen bij hun gezamenlijke studie en hun rapportering daarover aan de volgende synode; voorts het moderamen van de synode te machtigen met de bovenbedoelde gedachtengang zoveel mogelijk rekening te houden bij het verstrekken van richtlijnen aan deputaatschappen ten aanzien van de indiening van rapporten voor de volgende synode; 20. de voor 1968 vastgestelde bijdrage voor de Gereformeerde Oecumenische Synode te verhogen van ƒ 18.000,— tot ƒ 27.000,—, ten laste van het F.A.K.A., waarbij in laatstgenoemd bedrag ƒ 12.000,— is begrepen als bijdrage voor het z.g. steunfonds van de G.O.S.; 21. het moderamen van de synode te machtigen het bedrag van de quotatie voor 1969 te verhogen met maximaal ƒ 100.000,—, indien de deputaten voor financiën en organisatie daartoe bij hem een verzoek indienen en het die verhoging noodzakelijk acht op grond van de financiële ontwikkeling in de loop van 1968. Concentratie van beheer van woningen en leningen Art. 379. Namens commissie VI rapporteert ouderling Chr. de Bruin over de nota van de deputaten voor organisatie en administratie betreffende concentratie van beheer van woningen en leningen (K 39) (bijlage 90). Na een korte discussie wordt het voorstel van de commissie aanvaard en wordt aan de actuarius overgelaten een betere redactie te maken van 2c. Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode besluit: 1. aan de deputaten voor financiën en organisatie op te dragen a. in overleg te treden met de colleges van deputaten, welke woningen beheren, over de overdracht van die woningen aan hun deputaatschap, bij welk overleg als uitgangspunt zal dienen de beschouwing, die terzake is gegeven in de nota K 39 van de deputaten voor organisatie en administratie; b. in overleg te treden met de colleges van deputaten, welke aan één of meer van hun medewerkers geldleningen voor woningdoeleinden hebben verstrekt, alsmede met een geldbeleggende instantie, over de overdracht van de leningen door de bedoelde colleges aan de genoemde instantie, bij welk overleg als uitgangspunt zal dienen de beschouwing, welke terzake is gegeven in de nota K 39 van de deputaten voor organisatie en administratie; c. wanneer een college van deputaten omtrent overdracht met de deputaten voor financiën en organisatie tot overeenstemming is gekomen, de overdracht in onderling overleg tot stand te brengen; d. voor het overige met betrekking tot de onder a en & bedoelde overdracht definitieve voorstellen te doen aan de volgende synode; 2. uit te spreken, a. dat het, onverminderd vroegere synodebesluiten ten aanzien van het doen van kapitaalsuitgaven, aan generale deputaatschappen of onder deze ressorterende, al of niet rechtspersoonlijkheid bezittende, instellingen niet is toegestaan woningen te kopen ten behoeve van de huisvesting van hun medewerkers, behoudens in zeer bijzondere gevallen met toestemming van het moderamen van de generale synode, na overleg met de deputaten voor financiën en organisatie; b. dat het aan generale deputaatschappen en onder deze ressorterende, al of niet rechtspersoonlijkheid bezittende, instellingen niet is toegestaan leningen te verstrekken aan hun medewerkers ten behoeve van de aankoop van een woning door die medewerkers;
300
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 878)
1. dat voor de aankoop van een woning door die medewerker alleen hulp kan worden verleend indien verhuizing van die medewerker noodzakelijk is in verband met de werkomstandigheden; 2. dat die hulp beperkt blijft tot bemiddeling voor het afsluiten van een lening bij een geldbeleggende instantie, in aanvulling op eigen financiering door de medewerker en op een normale hypotheek bij derden; 3. dat de onder 2 vermelde bemiddeling uitsluitend wordt verleend door de deputaten voor financiën en organisatie, die ook bepalen of de bovenbedoelde hulp al of niet zal worden verleend, en in hoeverre zij een garantie kunnen geven voor de regelmatige betaling van rente en aflossing op de lening, met dien verstande dat zij een afwijzende beslissing in dezen alleen kunnen nemen in overleg met het moderamen van de generale synode; 3. van dit besluit mededeling te doen aan alle deputaatsehappen van de generale synode, voor welke dit van belang kan zijn. c.
Plan tot verbouwing en uitbreiding evangelisatiecentrum Art. 380. De praeses stelt nu aan de orde de nota van de deputaten voor organisatie en administratie inzake het plan tot verbouwing en uitbreiding van het evangelisatiecentrum (K 36) (zie art. 121, besluit VI) (bijlage 91). Er is geen commissierapport. Er volgt bespreking. Ds. A. C. van Nood stelt voor het bedrag van ƒ 50.000,— te handhaven. Dit wordt aanvaard met 14 stemmen tegen. Het voorstel van deputaten wordt daarna aanvaard, terwijl de actuarius opdracht krijgt enige onderdelen anders te formuleren. Het door de synode aanvaarde besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van de nota van de deputaten voor organisatie en administratie aan de generale synode van Amsterdam 1967/68 betreffende het plan tot verbouwing en uitbreiding van het evangelisatiecentrum; van oordeel, dat het bestaande vormingswerk van de deputaten voor de evangelisatie niet mag worden aangetast door moeilijkheden met de logiesgelegenheid; besluit: 1. een drietal deputaten te benoemen (dezen dienen breed georiënteerd te zijn, niet betrokken te zijn bij het vormingswerk en wat daarmee verband houdt, noch bij het evangelisatiewerk noch bij de vraagstukken van financiën, organisatie of administratie van de algemeen kerkelijke arbeid, doch die wel de gelegenheid moeten hebben zich door deskundigen op deze gebieden te laten adviseren) (zie art. 222 sub J 5) met de opdracht: a. de vragen met betrekking tot het door onze kerken te verrichten vormingswerk in onderling verband te bestuderen; b. aan de volgende generale synode in haar eerste zitting (dinsdag 13 mei 1969) rapport uit te brengen; c. de strekking van het rapport, genoemd onder b, vóór 1 maart 1969 ter kennis te brengen van de deputaten voor de evangelisatie en de deputaten voor organisatie en administratie (resp. deputaten voor financiën en organisatie), opdat dezen daarmee rekening kunnen houden in de voorstellen, die zij terzake aan dezelfde synode zullen doen; 2. de deputaten voor de evangelisatie te machtigen tot het treffen van tijdelijke voorzieningen ten behoeve van extra logiesgelegenheid voor het vormingswerk, hetzij door gebruik te maken van logiesgelegenheid buiten het evangelisatiecentrum, hetzij door noodmaatregelen van bouwkundige aard, hetzij door beide, tot een maximum-bedrag van ƒ 50.000,— voor de jaren 1968 en 1969 tesamen, welk
Zitting van donderdag, 7 maart 1968 (art. 381—384)
301
bedrag voor de ene helft zal worden verstrekt uit het F.A.K.A. en voor de andere helft wordt verkregen door intering op de bouwreserve van de deputaten. De synode keurt ook goed, dat de in september 1967 benoemde deputaten voor het vormingswerk (zie art. 222 sub J 4) ƒ 5.000,— krijgen toegewezen voor het aantrekken van een parttime kracht. De praeses spreekt daarna een hartelijk dankwoord tot deputaten O. en A. en F.A.K.A.-deputaten, alsmede tot de commissie ad hoe. Deze broeders hebben ontzaggelijk veel werk verzet. Ze moesten het bij hun gewone werk doen. Alle stukken bleken zeer goed voorbereid te zijn, „U hebt ons hiermee grote vreugde bereid" — aldus de praeses. Nota i.z. besluit recreatie Art. 381. In opdracht van het moderamen heeft ds. J. R. Hommes een nota opgesteld inzake het recreatievraagstuk (J 5) (zie art. 217) (zie bijlage 92). Na een korte bespreking besluit de synode het in art. 217 opgenomen besluit als volgt te formuleren: De synode, overwegende, a. dat er van participatie van onze kerken in de door deputaten voorgestelde interkerkelijke stichting voor de recreatie om financiële redenen geen sprake kan zijn; b. dat het zomerwerk, zoals dit thans door de Bijbel Kioskvereniging wordt verricht, toch van groot belang moet worden geacht; besluit: a. niet te participeren in een eventueel op te richten interkerkelijke stichting voor de recreatie; b. de kerken op te wekken een gift te geven voor dit werk, als dit gevraagd wordt door de Bijbel Kioskvereniging. Uitnodiging om waarnemers te zenden naar het LC.C.C.-congres 1968 Art. 382. Namens commissie V leest drs. K. G. Idema een advies voor inzake een uitnodiging van de I.C.C.C. om zich op het 7de plenaire congres van 14—25 augustus 1968 te doen vertegenwoordigen door één of twee waarnemers (I 71). De commissie acht niet voldoende reden aanwezig om waarnemers naar dit congres te zenden. Tevens stelt zij voor om in een broederlijk schrijven aan de I.C.C.C. te berichten, dat wij op grond van onze principiële keuze voor de Wereldraad als oecumenische organisatie, waarbij wij ons eventueel zouden willen aansluiten, menen dat het zenden van waarnemers naar een congres van de I.C.C.C. niet voldoende zin meer heeft, al zullen wij natuurlijk met belangstelling kennis blijven nemen van wat de I.C.C.C. zal zeggen en doen. De synode blijkt het eens te zijn met de mening van commissie V. Oecumenisch studiecentrum te Rome Art. 383. Namens commissie V rapporteert ds. A. G. van der Stoel over een brief van dr. J. A. Soggin, voorzitter van het uitvoerend comité van een te stichten oecumenisch studiecentrum in Rome (I 72). Het verzoek is of het mogelijk is om in samenwerking met de Nederlandse Hervormde Kerk D.M. 10.000.— k D.M. 15.000.— bijeen te brengen voor dit op te richten studiecentrum. De commissie adviseert, dat het moderamen over deze aangelegenheid zich in verbinding zal stellen met het moderamen van de Nederlandse Hervormde Kerk. De synode gaat akkoord met het advies van de commissie. Art. 384.
Nota i.z. brief deputaten algemeen diakonale arbeid Namens het moderamen heeft ds. E. N. van Loo een nota samen-
302
Zitting van vrijdag, 8 maart 1968 (art. 889)
gesteld inzake een brief van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid en een gesprek, dat gevoerd is met een paar deputaten, alsmede met dr. J. van Klinken. De nota zal in de acta worden opgenomen. Zij luidt: „In de tijd, waarin de zittingen van de synode gedurende de maand januari gehouden werden, is een brief van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid door het moderamen besproken met een paar leden van dat deputaatschap, n.1. met de broeders De Vries en Hartsuiker. Het gesprek had plaats op de meest prettige wijze. Toegezegd werd, dat het moderamen ook over de in de brief genoemde aangelegenheden een samenspreking zou proberen te houden met dr. Van Klinken. Deze samenspreking is intussen gehouden. Hierbij was ook br. De Vries weer tegenwoordig. Dr. v. Klinken deed het verzoek de brief van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid te mogen laten vermenigvuldigen voor alle leden van de synode. De deputaten voor de algemeen diakonale arbeid en ook dr. Van Klinken brachten in de samensprekingen naar voren, dat er naar hun mening gevaar bestond, dat een sterk organisatorisch deputaatschap in onze kerken de leiding zou krijgen. Er was h.i. leiding van het gemeenschappelijk werk van de kerken nodig naar zijn inhoudelijke kant. Het moderamen had begrip voor de vrees van deputaten. Dit begrip werd trouwens eveneens geconstateerd bij de deputaten voor organisatie en administratie. Het moderamen heeft aan de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid meegedeeld, dat in het overleg, dat door de synode aan de deputaten „werkwijze van de synode" en de deputaten voor organisatie en administratie is opgedragen deze dingen de volle aandacht zullen moeten hebben. De brief van deputaten wordt te uwer kennis gebracht zonder dat die op het agendum van de synode wordt geplaatst. Deputaten voor de algemeen diakonale arbeid kunnen zich met deze handelwijze verenigen. De besprekingen hadden een bevredigend verloop". Art. 385.
De vergadering gaat in comité-generaal.
Comité-zitting
Benoemingen Art. 386. Na heropening van de publieke zitting deelt de praeses mee, dat in comité-zitting enkele benoemingen zijn gedaan. Deze zijn opgenomen in de lijst in art. 222. Zitting van vrijdag 8 maart 1968 Hulp aan ontwikkelingslanden Art. 389. Namens commissie VII rapporteert diaken J. de Boer over het rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden (E 2) (bijlage 93). De praeses heet welkom de deputaten dr. J. T. Bakker en dr. J. van Klinken. De commissie stelt het volgende voor: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden; besluit:
Zitting van vrijdag, 8 maart 1968 (art. 389)
303
1. de deputaten hiervoor vermeld te déehargeren van hun taak, onder dankzegging voor de door hen verrichte omvangrijke arbeid; 2. het moderamen der synode op te dragen een commissie te benoemen, die tot taak heeft om (de inhoud van) het deputatenrapport te wijzigen en in overeenstemming te brengen met hetgeen de commissie hiervóór daaromtrent heeft opgemerkt en daarna de in dit herschreven rapport gegeven aanbevelingen onder de aandacht te brengen van de kerken en de gemeenteleden, onder gelijktijdige toezending van het rapport aan de kerken; 3. aan de deputaten voor de zending en de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid op te dragen gezamenlijk: a. zich te blijven bezinnen op de problematiek van de ontwikkelingshulp en daarbij tevens te blijven nagaan wat de kerk in dezen kan en moet doen in de naaste toekomst; b. de voorlichting over de ontwikkelingsproblematiek te bevorderen; c. te participeren in de sectie voor ontwikkelingsvraagstukken van de op te richten Eaad van Kerken in Nederland, waarbij moet worden vastgehouden aan de eigen inbreng en de eigen taak onzer kerken; d. de bijzondere aandacht van de kerken te vragen voor het verzorgen van bepaalde objecten in ontwikkelingsgebieden door een plaatselijke kerk dan wel door een groep kerken; e. een studie te maken van het vraagstuk van subsidiëring door de Nederlandse overheid van kerkelijke projecten in de ontwikkelingslanden en de eventuele aanvaardbaarheid daarvan door onze kerken; ƒ. 1. over te gaan tot de benoeming van een speciale functionaris in verband met de bovengenoemde opdrachten; 2. een commissie voor begeleiding van deze functionaris in te stellen, en in deze commissie, naast vertegenwoordigers van zending en werelddiakonaat, ook deskundigen op het terrein van de politieke en sociaal-economische aspecten van het ontwikkelingsprobleem te benoemen; 3. de kosten van vorenvermelde benoeming, welke globaal te schatten zijn op maximaal ƒ 40.000,— te doen bestrijden uit bijdragen voor zending en werelddiakonaat; g. over een en ander aan de eerstvolgende generale synode te rapporteren; 4. onder voorbehoud van hetgeen hiervóór onder 2 is vermeld, het gewijzigde rapport met zijn conclusies te doen zenden aan de overheid en de politieke partijen en daarbij speciale aandacht te vragen voor de passages, die betrekking hebben op respectievelijk de overheid en de politieke partijen; 5. aan synodale afgevaardigden naar internationale kerkelijke bijeenkomsten de doorgaande opdracht te geven bij alle passende gelegenheden de problemen van de ontwikkelingslanden bij de zusterkerken aan de orde te stellen en daarbij de verantwoordelijkheid van de christelijke kerken en volken — in de geest van dit rapport — eventueel in discussie te brengen. Na de bespreking blijken de volgende amendementen te zijn binnengekomen: Ds. A. C. van Nood stelt voor in plaats van besluit 2 te lezen: „2. het rapport van de deputaten en van de commissie in handen te stellen van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid en de deputaten voor de zending met de opdracht om het rapport te (doen) herschrijven en dit aan de kerken te zenden"; onder 3a toe te voegen: „en over het resultaat van deze bezinning de kerken te blijven voorlichten". 35 laten vervallen, Se laten vervallen; toevoegen aan ƒ 1: „die zal toegevoegd worden aan de staf van de deputaten voor de algemeen diakonale arbeid, terwijl beide deputaatschappen een instructie voor hem zullen ontwerpen". 4 laten vervallen. Drs. A. I. Koffeman stelt voor punt 3ƒ, 1, 2 en 3 te laten vervallen."
304
Zitting van vrijdag, 8 maart 1968 (art. 889)
Er wordt nu tot besluitvorming overgegaan. Besluit 2 en Sa en b worden besluit 2a en b met de volgende formulering „aan de deputaten voor de zending en de algemeen diakonale arbeid op te dragen: a. een commissie te benoemen, die tot taak heeft om het rapport van deputaten te (doen) herschrijven, rekening houdend met hetgeen commissie VII in haar rapport heeft opgemerkt en dit rapport aan de kerken toe te zenden; b. zich te blijven bezinnen op de problematiek van de ontwikkelingshulp en daarbij tevens te blijven nagaan wat de kerk in dezen kan en moet doen in de naaste toekomst en over het resultaat van deze bezinning de kerken te blijven voorlichten". In punt c wordt vóór het woord „sectie" het woord „eventuele" ingevoegd. d vervalt en e wordt d. De praeses geeft hierna in bespreking het amendement van drs. A. I. Koffeman. De praeses wil nu een principiële beslissing nemen. Hij wil de zaak zo stellen: we gaan stemmen over het voorstel van de commissie om een functionaris aan te stellen. Dan kunnen we straks de formulering vaststellen. 32 leden zijn vóór het voorstel van de commissie, 21 tegen, 7 onthoudingen. (Oud) ƒ 1 wordt nu als volgt geformuleerd: „in overleg met het moderamen en de deputaten voor financiën en organisatie over te gaan tot de benoeming van een speciale functionaris in verband met de bovengenoemde opdrachten en deze te werk te stellen op het Algemeen Diakonaal Bureau (waar hij tot de staf zal behoren) en voor hem een instructie op te stellen". Het amendement-Van Nood om (oud) ƒ 2 te laten vervallen wordt verworpen. In (oud) ƒ 3 wordt vóór het woord „bijdragen" gevoegd „de vrije". Dr. J. T. Bakker dient alsnog een amendement in om nog te laten volgen na ƒ: „de activiteiten van de overheid en van de politieke partijen op het terrein van het ontwikkelingsvraagstuk critisch te volgen". Dit amendement wordt verworpen, evenals het amendement-Van Nood om 4 te laten vervallen. 11 leden zijn vóór. Daarna wordt besluit 4 aangenomen evenals besluit 5. De praeses dankt de deputaten en commissie VII hartelijk voor al het werk, dat verricht is. Wat vandaag besloten is, is belangrijk voor het kerkvolk en ook voor het Nederlandse volk. Het door de synode genomen besluit luidt als volgt: De synode, kennis genomen hebbende van het rapport van de deputaten voor de bestudering van het vraagstuk van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden; besluit: 1. de deputaten, hiervóór vermeld, te déchargeren van hun taak, onder dankzegging voor de door hen verrichte omvangrijke arbeid; 2. aan de deputaten voor de zending en de algemeen diakonale arbeid op te dragen: a. een commissie te benoemen, die tot taak heeft om het rapport van deputaten te (doen) herschrijven, rekening houdend met hetgeen commissie VII in haar rapport heeft opgemerkt en dit rapport aan de kerken toe te zenden; b. zich te blijven bezinnen op de problematiek van de ontwikkelingshulp en daarbij tevens te blijven nagaan wat de kerk in dezen kan en moet doen in de naaste toekomst en over het resultaat van deze bezinning de kerken te blijven voorlichten; c. te participeren in een eventuele sectie voor ontwikkelingsvraagstukken van de op te richten Raad van Kerken in Nederland, waarbij moet worden vastgehouden aan de eigen inbreng en de eigen taak onzer kerken; d. een studie te maken van het vraagstuk van subsidiëring door de Nederlandse
Zitting van vrijdag, 8 maart 1968 (art. 390)
305
overheid van kerkelijke projecten in de ontwikkelingslanden en de eventuele aanvaardbaarheid daarvan door onze kerken; e. 1. in overleg met het moderamen en de deputaten voor financiën en organisatie over te gaan tot de benoeming van een speciale functionaris in verband met de bovengenoemde opdrachten en deze te werk te stellen op het Algemeen Diakonaal Bureau (waar hij tot de staf zal behoren) en voor hem een instructie op te stellen; 2. een commissie voor begeleiding van deze functionaris in te stellen, en in deze commissie, naast vertegenwoordigers van zending en werelddiakonaat, ook deskundigen op het terrein van de politieke en sociaal-economische aspecten van het ontwikkelingsprobleem te benoemen; 3. de kosten van vorenvermelde benoeming, welke globaal te schatten zijn op maximaal ƒ 40.000,—, te doen bestrijden uit de vrije bijdragen voor zending en werelddiakonaat; ƒ. over een en ander aan de eerstvolgende generale synode te rapporteren; 3. onder voorbehoud van hetgeen hiervóór onder 2 is vermeld, het gewijzigde rapport met zijn conclusies te doen zenden aan de overheid en de volksvertegenwoordiging en daarbij speciale aandacht te vragen voor de passages, die betrekking hebben op respectievelijk de overheid en de volksvertegenwoordiging; 4. aan synodale afgevaardigden naar internationale kerkelijke bijeenkomsten de doorgaande opdracht te geven bij alle passende gelegenheden de problemen van de ontwikkelingslanden bij de zusterkerken aan de orde te stellen en daarbij de verantwoordelijkheid van de christelijke kerken en volken — in de geest van het (herschreven) rapport van deputaten — eventueel in discussie te brengen. Slotwoord en dankwoorden van de waarnemende praeses Art. 390. Krachtens de huishoudelijke regeling — aldus ds. P. Visser — heeft de praeses de synode te sluiten met het uitspreken van een toespraak. We hebben na deze veelomvattende week en na de zware dag van gisteren gedurende de zittingsperiode van deze synode in totaal 436 agendumpunten afgewerkt. Er was een rijke verscheidenheid van onderwerpen. Velerlei zaken kwamen ter sprake. Een paar essentiële punten wil ik noemen: de terzijdestelling van de leeruitspraak Assen 1926; de verzoening, die tot stand gekomen is met hen, die tengevolge van de leeruitspraak Assen 1926 met de kerkelijke tucht in aanraking kwamen. Na een goede discussie besloten we toe te treden tot de te vormen raad van kerken. Tot deze toetreding werd met overgrote meerderheid van stemmen besloten. Wij krijgen gelegenheid in die raad van kerken onze gereformeerde inbreng te brengen. Naar wij hopen zal de vrouw over enige maanden in het ambt worden toegelaten. Belangrijk was ook de verklaring van onze synode en het episcopaat van het Booms Katholiek Kerkgenootschap inzake de dooperkenning. Voor de Gereformeerde Kerken heeft deze verklaring niet veel consequenties, maar voor de B.K. Kerk wel. Deze verklaring is daarom van grote betekenis, omdat de Booms Katholieke Kerk hiermee onze kerken officieel erkend heeft. Er is breedvoerig gesproken over het grotestadsvraagstuk en er zijn besluiten genomen om er zorg voor te dragen, dat het evangelie daar ook gebracht kan worden door middel van het werk van de evangelisatie. Het probleem van de randkerkelijkheid was voor ons een aansporing tot getrouw zijn. De aanvaarding van de nieuwe psalmberijming zal van grote betekenis zijn, niet alleen voor de kerk, maar ook voor de scholen en het verenigingsleven. Wat wij vandaag besloten hebben inzake de ontwikkelingshulp zal ook zeker vruchten afwerpen. Ik beveel ten zeerste bij u aan de actie „Kom over de brug", die de volgende week gehouden zal worden. Laten wij ons best ervoor doen in onze gemeente, dat deze actie slaagt. We hebben met al de besluiten, die we genomen hebben, en met al onze besprekingen tot doel gehad onze God, onze kerken, ons volk en de volkeren der wereld
306
Zitting van vrijdag, 8 maart 1968 (art. 390)
te dienen. We zijn dankbaar, dat Hij ons leven heeft gespaard. Twee leden van de synode zijn ons ontvallen, de ouderlingen Colenbrander en Konijnendijk. De leden diaken W. van der Wilden, ds. A. G. van der Stoel en ds. W. H. J. de Boer mochten weer geheel herstellen, zodat zij weer aan de werkzaamheden konden deelnemen. We mochten deze week onze praeses, dr. P. G. Kunst, even ontmoeten. Wij hopen, dat hij zijn werk als praeses binnen de kring van het moderamen weldra weer op zich kan nemen. Speciale dank wordt gericht aan het adres van de heer en mevrouw Robijn sr. en jr., alsmede aan de heer Bovenberg en de dames Dresselhuis en Holwerda. We hebben uw werk en uw omgang met ons op prijs gesteld. Uw organisatietalent en uw goede zorg zijn het werk van de synode ten goede gekomen. We willen dan ook niet met lege handen van u afscheid nemen. Wü willen ook in tastbare vorm u allemaal wat geven. (De praeses reikt daarna enkele blijvende geschenken en boekenbonnen uit). Tenslotte dank ik u — leden van de synode — hartelijk voor uw trouw en uw ijver, die u betoond hebt bij het werk. Ik wil ook een woord van dank richten tot de actuarius. Het was de eerste synode, die hij meemaakte. Hij heeft er wel wat tegenopgezien, maar toch is alles naar wens verlopen. We hopen, dat u nog vele synoden zult meemaken. Omdat het de eerste keer is, willen wij u een bewijs van erkentelijkheid geven. Tenslotte betrek ik in mijn dankwoorden ook gaarne de vertegenwoordigers van de pers, die dag aan dag de besprekingen van deze synode hebben bijgewoond en via dag- en weekbladen hun lezers van de besprekingen en besluiten op de hoogte hebben gesteld. Dat deze besluiten niet altijd adequaat zijn overgekomen en daardoor soms wel enige verwarring hebben gegeven, lag zeker niet in de eerste plaats aan de persvertegenwoordigers ter synode, maar behalve aan de synode zelf ook wel aan minder deskundige „koppenzetters". Hoe het zij, we hebben een goede herinnering aan de ridders van de pen, die de tournooien van het woord weten te verslaan en ook hun wil ik gaarne onze dank betuigen. Wij hebben ons werk gedaan. Ons werk gaat naar de kerken. Sommige dingen hadden beter gekund. Wij willen bidden om verzoening en we willen vragen om de zegen van de Koning der kerk. Wü treden terug. Wie ons oordelen zal, is de Heer. We lezen in de Schrift „zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken. Nu raakt het mij zeer weinig of ik al door u of door enig menselijk gericht beoordeeld word. Ja ook mijzelf beoordeel ik niet, want ik ben mij van niets bewust. Maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd. Hij, die mij beoordeelt, is de Here. Daarom, velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. En dan zal aan elk zijn lof geworden van God" (1 Corinthe 4 : 1—5). Dankwoord van assessor II Assessor II, ds. A. C. van Nood, spreekt het volgende dankwoord uit: Graag wil ik mij aansluiten bij de goede gewoonte om in enkele woorden te vertolken de grote dank van de leden der synode en in het bijzonder ook van het moderamen voor de leiding, die wij van u en dr. Kunst in onze vergaderingen ontvangen hebben. Aan u beiden is — ieder voor 4 weken — de leiding onzer vergaderingen in handen gelegd en wij zien daar nu met dankbaarheid op terug. Wü hebben het als een gebedsverhoring van velen in onze kerken gezien, dat dr. Kunst zelfs in deze week onze vergadering weer kon bezoeken. Van harte hopen en bidden wü, dat onze God hem weer gezondheid en nieuwe kracht zal willen geven om ook juist in deze synodale arbeid, die hij zo graag en met inzet van al zün gaven en kracht verricht, weer te mogen terugkeren.
Zitting van vrijdag, 8 maart 1968 (art. 390)
307
Onder uw beider leiding, br. praeses, werd het ons steeds weer duidelijk op welk een uitnemende wijze u zich steeds weer op de goede vervulling van uw taak hebt voorbereid. U werd, br. praeses, geheel onverwacht voor een bijzondere opdracht geplaatst. Het feit, dat er toen geen enkele stagnatie in het werk ontstond, moge ons dankbaar stemmen, maar dit hangt samen met uw onvermoeibare werkkracht. Als synodeleden zijn wij ons bewust, dat wij u als praeses het leven soms moeilijk gemaakt hebben, maar u hebt veel geduld getoond om ons ruimte te geven voor al onze toespraken. Onze voorstellen, tegenvoorstellen, amendementen en sub-amendementen — hoe goed ook bedoeld — schenen de verwarring in de discussies soms alleen maar groter te maken. Dankzij het feit, dat u de dingen telkens weer doorzag — omdat u wist waar het om ging — kon u telkens weer orde op zaken stellen. U hebt ons niet alleen recht gedaan, maar u bent ook telkens weer barmhartig geweest. Dankzij uw leiding kon ons agenda dan ook in de afgesproken tijd, vandaag worden afgewerkt. Op deze synode kwam het „recreatievraagstuk" aan de orde. Aan den lijve hebben wij enkele dagen in deze week ondervonden, dat dit metterdaad nog een vraagstuk is, al heeft menigeen getracht zijn eigen inbreng te geven. In de vergaderingen van de synode en van het moderamen hebben wij ontdekt, br. praeses, dat u voor u zélf weinig begrip hebt van wat eigenlijk een 8-urige werkdag is. Een marathonwedloop schrikt u niet af! Onzerzijds hebben wij het er naar gemaakt, dat wij voor onze gebreken van „herhalen van wat anderen reeds gezegd hadden" werden gestraft. Als praeses bent u aangewezen. U was ook — en dat willen wij met veel dank zeggen — „de aangewezen man" op de juiste plaats. Uw leiding was vastberaden en dat hebben wij nodig! Uw leiding was vriendelijk en gezellig en wij hadden niet anders van u verwacht! Hartelijk dank ik u tenslotte voor het bijzonder vele werk, dat u met inzet van héél uw kracht — en u hebt daar bijzondere kracht voor ontvangen — hebt verzet. Op de meest prettige wijze werkten wij onder uw leiding in ons moderamen samen. Wij wensen u van heler harte Gods beste zegen voor het vele werk, dat u met name in allerlei synodale arbeid nog wacht. Dankwoord namens de hoogleraren door dr. G. P. Hartvelt Namens de hoogleraren, die als preadviseurs waren toegevoegd aan de commissies van deze synode en die hebben deelgenomen aan de beraadslagingen, wil ik, naar goede gewoonte, een enkel woord zeggen. In de eerste plaats wil ik u danken voor de wijze, waarop wij in uw midden mochten verkeren. U zult niet veel „last" van ons hebben gehad, in die zin, dat „wij" (van Kampen en van de V.U.) er altijd allemaal waren en voortdurend ons in de discussies hebben gemengd. Het moet in vroeger tijd wel een zeer indrukwekkend gezicht geweest zijn, dat zowel de hoogleraren van Kampen als van Amsterdam vrijwel permanent de zittingen bijwoonden. Men heeft dat toch blijkbaar teveel van het goede gevonden. De nieuwe huishoudelijke regeling maakt het ons t.a.v. onze aanwezigheid wel wat gemakkelijker. Toen wij ons echter aan de „letter van de wet" hielden, bereikte ons van de zijde van het moderamen een stille, maar niet onduidelijke wenk, dat een grotere vertegenwoordiging van de zijde der hoogleraren toch wel bijzonder op prijs zou worden gesteld. Wat mijzelf betreft: ik heb hier gaarne gevolg aan gegeven. Er is echter één zaak waarvan ik diep onder de indruk ben gekomen, n.1. de toe-
308
Zitting van vrijdag, 8 maart 1968 (art. 392)
wijding van predikanten, ouderlingen en diakenen voor de zaken, die ons hebben beziggehouden. Het is wat „schokkend" te vernemen dat velen van de ouderlingen en diakenen een deel van hun privé-vakantie hebben opgeofferd om de vergaderingen van de synode bij te wonen — en dat is dan nog maar het begin. Het eigenlijke begint dan pas: in de problemen duiken, ze bestuderen, voorstellen formuleren en ze — als het zo te pas komt — nog verdedigen ook. Van niet minder betekenis voor de gang van zaken op de synode was — zo heb ik het althans zelf ervaren — de christelijke amicitia voor het betrachten waarvan tussen en na de zittingen alle gelegenheid werd geboden — zelfs tot diep in de nacht. Het past mij niet op de valreep een balans van deze weken op te maken. Er zijn spannende momenten geweest. De toeschouwer zal wellicht het gevoel hebben, dat hier en daar teveel „verleden tijd" in de beslissingen stak. Ik heb dat gevoel op enige punten ook gehad. Toch heeft de toekomst er ook in meegespeeld, al was het alleen maar in het laatste besluit dat de synode heeft genomen inzake de benoeming van een functionaris voor het ontwikkelingswerk. Zegene de Here God niet in het minst deze beslissing, die immers alles te maken heeft met de „sjaloom", de vrede en gerechtigheid waarvan wij zingen. Wat wij daaraan doen is nog niet de vervulling van het hele lied, maar het zijn veelbetekenende vingeroefeningen. Sluiting Art. 392. Nadat gezongen is gezang 106 : 1, leest ds. P. Visser 1 Petrus 5 : 1—14. Daarna gaat hij voor in gebed, waarna we nog zingen psalm 98 : 3 en 4. Omstreeks 3 uur wordt deze laatste zitting van de synode gesloten.
REGISTER (De cijfers verwijzen naar de artikelen der acta, bijl. verwijst naar de bijlagen bij de acta) A Aanvullende opleiding: Zie onder „Opleiding, aanvullende". Acta: Gereedkomen van —, 227 sub 4; i.z. besparing op de kosten der —, 248 sub 13. Actuariaat: Begrote geldmiddelen van het —, 248, 378. Afgevaardigden: Namen van de — ter synode, 4. Afrika-Zuid: Bericht van verhindering van de Geref. Kerk in —, 107; correspondentie met de Ned. Geref. Kerk (Bantoe), 292 besluit 2; dr. K. P. van Wijk de Vries van de Ned. Geref. Kerk ter synode, 333. Afvaardiging: Brieven i.v.m. — naar meerdere vergaderingen, 180; verzoek om ruimere vertegenwoordiging op de classis, 203; rapport van de commissie ad hoe i.z. — naar meerdere vergaderingen, 232, bijl. 56. Agendum: Voorlopige vaststelling van het —, 10. Algemeen Kerkelijk Bureau: Rapport van de deputaten voor de kerkelijke statistiek en het kerkelijk bureau, 157, bijl. 39; begrote bedragen, benodigd voor het —, 248, 378. Algemeen secretaris: Wijzigingen in de huishoudelijke regeling i.v.m. aanstelling van de — als quaestor-generaal, 251. Algra, A.: Dankbetuiging van — voor waardering van de synode voor zijn boek over de Geref. Kerken in Nederlands-Indië/Indonesië, 227 sub f. Amerika: Bericht van verhindering van de Orthodox Presbyterian Church in —, 107. Amerika-Zuid: Hulpverlening aan de kerk van Mar del Plata, 248 sub 9 en 10; onderzoek hoe hulpverlening aan de kerken in — het best geregeld kan worden, 378 sub 9. Amsterdam, kerk van: Opening van de synode namens de samenroepende —, 1; vergoeding aan de — i.v.m. werk, dat voor de praeses verricht wordt, 227 sub d. Appel-nominaal: Gehouden —, 22, 30; schriftelijk onderzoek i.p.v. — , 30. Arbeiders, buitenlandse: Rapport van de deputaten voor bestudering van het vraagstuk van de in ons land verblijvende —, 367, bijl. 86.
Arbeidsrechtelijke rechtspositie: Regeling van de — van medewerkers in algemene dienst, 305. Archief: Rapport van de dep. voor toezicht op het algemeen kerkelijk —, 228, 234, bijl. 53 A, B, C, D; rapport van de dep. voor de samenstelling van een handleiding voor de kerkelijke archieven, 228, bijl. 53 A, B, C, D; rapport van de archivaris, 228, 234, bijl. 53 A, B, C, D; begrote bedragen, benodigd voor archivaris, resp. archief, 248, 378. Archivaris: Ontslagaanvrage van de —, 72; rapport van de —, 228, 234, bijl. 53 A, B, C, D. Argentinië: Steun aan de kerk in Tres Arroyos, 151 sub 3f; afgevaardigden van de Iglesias Reformadas in —, 152. Artikel 12 K.O.: Definitieve vaststelling van —, 39. Artikel 14 K.O.: I.z. toepassing van — en art. 110 K.O., 38. Artikel 15 K.O.: Toepassing van —, 96; deputaten benoemd om vragen rondom — te bestuderen, 168; opdracht voor deze dep. om voorstel van de dep. voor de geestelijke verzorging aan middelbare en andere scholen te bestuderen, 272 besluit 2. Artikel 17 K.O.: Definitieve vaststelling van —, 39; rapport van de dep. ad. —, 141, bijl. 32 a en b. Artikel 17a K.O.: Definitieve vaststelling van —, 33. Artikel 20 K.O.: Inzake de uitvoering van —, 40, 300; rapport van de deputaten ad —, 289, bijl. 69 a en b; instructie voor idem, 289; tegemoetkoming aan studenten tijdens stagetijd, 334. Artikel 23 K.O.: Voorlopige wijziging in —, 36, bijl. 3. Artikel 66 K.O.: Bepalingen bij lid 3 van —, 99. Artikel 75 K.O.: Definitieve vaststelling van —, 39. Artikel 92 K.O.: Definitieve vaststelling van —, 39. Artikel 96 K.O.: Definitieve vaststelling van —, 39. Artikel 97 K.O.: Definitieve vaststelling van —, 39. Artikel 97a K.O.: Definitieve vaststelling van —, 39. Artikel 97b K.O.: Definitieve vaststelling van —, 39. Artikel 110 K.O.: Inzake toepassing van — en art. 14 K.O., 38.
Register
310 Artikel 119a K.O.: Definitieve vaststelling van —, 39. Assen-1926: Rapport van de dep. voor advies i.z. de leeruitspraken van de synode van —, 184, 185, 186, 204, 205, 207, 209, bijl. 48 a en b; reacties op besluit i.z. —, 227 sub 5 b; consequenties van de opheffing van de binding aan de leeruitspraak van —, 277, 279, 280, 338, bijl. 67. Assessor II: Benoeming van een assessor II, 227 sub g; dankwoord van de —, 391. Australië: Afgevaardigde van de Reform ed Churches in — ter synode, 107, 112; groeten van de Reformed Churches in —, 350 sub d. Autokosten: Vergoeding van autokosten, 248 sub 11, 378 sub 17. Avondmaal: Dep. benoemd voor bestudering doopbediening en -sviering van debiele en zwakzinnige personen, 231; wijzigingen in avondmaalsformulieren, 259 sub D 1; verzoek om uitspraak over avondmaalsviering in inrichtingen, 283, 297. Avondmaalsvieringen, gemeenschappelijke: Verzoek om uitspraak over — in inrichtingen, 283, 297; rapport van de dep. voor advies i.z. het houden van — en voor verslag over de praktijk van gemeenschappelijke kerkdiensten, 319, bijl. 76 a en b. B Ban: Wijiziging in het formulier van den ban, 259 sub D 1. Beatrix, Prinses: Dankbetuiging van — en prins Claus voor gelukwens t.g.v. de doop van prins Willem Alexander, 183. Bedrijfsleven, Kerk en: Rapport van de dep. voor advies bij moeilijkheden t.g.v. de industrialisatie, 160, 167, bijl. 41 a en b; naamsverandering van idem, 167 sub 3; wijziging in de opdracht van idem, 296 sub II. Begrotingen: Vaststelling van — deputaten uitgesteld tot voortgezette zittingen, 42; benoeming van commissie ad hoe voor de —, 137; bezuiniging op de — van deputaten, 196 besluit 1; — van deputaten voor 1968, 248, bijl. 62; — van deputaten voor 1969, 378, bijl. 62. Belegging: Brief van de dep. voor advies i.z. de — van de gelden der colleges van deputaten, 195; deputaatschap voor advies i.z. de belegging ondergebracht bij de deputaten voor financiën en organisatie, 374. België: Rapport van de dep. voor de evangelisatie in —, 81, bijl. 19; erkenning van de Belgische kerken door de staat, 97, bijl. 21; afgevaardigde van de Belgische Christelijke Zendingskerk ter synode, 107, 111; dep. benoemd i.v.m. eventuele erkenning van de Pro-
testantse Theologische Faculteit te Brussel, 155, bijl. 38. Belijdenisgeschriften: Instemming met de — 7 , 15, 22, 30. Benoemingen: — van deputaten, 31 sub 9; 61, 222, 334, 386; — van commissies ad hoe, 23 sub e, 79, 166, 137, 145, 180. Beraad van Kerken: I.z. de oprichting van een — in Nederland, 320, 360, bijL 77. Berge, ds. P. G. van: Benoeming van — tot conrector van het zendingsseminarie, 26. Bergema, dr. H.: Eervol ontslag van —, 14. Beroepingswerk: Het beroepen van emeritus-predikanten in vakante kleine kerken, 33; geen beroep uitbrengen binnen vier jaar, 54, bijl. 8; verzoek om een commissie van wijze mannen voor het — in te stellen, 55, 171, 240, bijl. 9; plan voor verbetering van het —, 56; i.z. beroepen van theologische candidaten tijdens stage-tijd, 255. Besluitenboek]e: i.z. uitgave van een —, 359 sub 3. Besselaar, ds. A. T.: Mededelingen van de kerk van Eindhoven, dat hij de brief van — ( B I 31) niet beoordelen kan, 227 sub 5 1. Bezwaarschriften (voorzover in publieke zitting behandeld): — van B. G. de Jong tegen kinderdoop, 156; — van I. C. Kamer tegen besluit vorige synode, 198, 220; — van dr. E. Masselink, idem, 198, 220; — van enkele leden van de kerk van Utrecht-West tegen beslissingen van vorige synoden inzake politieke keuze, 269. Bid- en dankstonden: Rapport van de dep. voor het uitschrijven van — , 63, bijl. 11; initiatiefvoorstel van dr. F. L. Bos c.s. i.z. het uitschrijven van —, 190. Bloemendaal: Verzoek om steun voor het radiowerk van de kerk van —, 50. Boer, ds. W. H. J. de: — gelukgewenst met 25-jarig ambtsjubileum, 363. Bos, dr. F. L.: Initiatief-voorstel van — — c.s. i.z. het uitschrijven van bid- en dankstonden, 190. Brazilië: Afgevaardigden van de Igréja Evangelica Reformada in — ter synode, 107, 113. Brussel: Dep. benoemd i.v.m. eventuele erkenning van de Protestantse Theologische Faculteit te —, 155, bijl. 38; rapport van de deputaat-vertegenwoordiger in de „Raadgevende commissie der kerken voor de Europese Gemeenschappen" te —, 239, bijl. 57 A. Buitenland: Rapport van de dep. voor de geestelijke verzorging van verstrooide Nederlandse gereformeerden in het —, 77, bijL 17. Buitenlandse arbeiders: Rapport van de dep. voor bestudering van het vraagstuk van de in ons land verblijvende — , 367, bijl. 86.
Register
311
Buitenlandse gasten: Welkom aan —, 101, 107, 333; bericht van verhindering van —, 107. Buitenlandse kerken: Rapport van de dep. voor de correspondentie met —, 292, bijl. 71; bijwonen van synoden van —, die bij de Gereformeerde Wereldbond zijn aangesloten, 292 besluit 6. Buskes, dr. J. J. e.s.: Zie onder „Assen 1926" en „Consequenties Assen 1926". Bijbelgenootschap, Ned.: Collecte voor het —, 52, 378. Bijbelvoorziening: Rapport van de dep. voor de —, 146, bijl. 34.
Controle, Financiële: Zie onder „Financiële controle". Convent van Kerken: Opdracht aan de deputaten voor radio- en t.v.uitzending van kerkdiensten i.v.m. uitzendingen van —/I.K.O.R./R.KJL, 317. Correspondentie: Rapport van de dep. voor de — met de Hoge Overheid, 105, bijl. 23 a en b; rapport van de dep. voor de — met buitenlandse kerken, 292, bijl. 71; besluit tot — met de Ned. Geref. Kerk (Bantoe), 292 besluit 2; besluit tot — met de Eglise Réformée in Frankrijk, 292 besluit 3. Credentiebrieven: Nazien van de —, 3.
C
D
Calvinistische Wijsbegeerte: „Stichting Bijzondere Leerstoelen voor — " bij de kerken aanbevolen voor een gift, 53. Caraïbisch gebied: Koopvaardij werk op Curaçao van de dep. voor het — naar de dep. voor de geestelijke verzorging van opvarenden ter koopvaardij en kustvaart, 174 sub 1, 248 sub 8; toegekende geldmiddelen aan dep. voor het —, 248, 378. Catechese: Verslag over werkzaamheden van de Werkgroep voor de —, 133. Ceylon: Bericht van verhindering van de Dutch Reformed Church in —, 107; steun voor restauratie Hollandse kerk op —, 341. C.I.O.: Brief van de afgevaardigden in het — over deconstitutionalisatie verhouding kerk en staat, 236, bijl. 57; bijdrage voor het —, 248, 378. Claus, Prins: Telegram naar — op diens verjaardag, 104; antwoord van — , 136 sub 3. Colenbrander, br. J. B.: — herdacht, 225. Collectenlijst: — voor 1968 vastgesteld, 196 besluit 7; — voor 1969, 378 sub 14. Comité-zittingen: Gehouden —, 13, 25, 60, 85, 88, 124, 134, 164, 221, 242, 257, 266, 274, 301, 306, 314, 324, 327, 332, 335, 337, 347, 385. Commissies ad hoe: Benoeming van een — voor de psalmberijming, 23 sub e; idem van een — voor de bestudering van het grotestadsvraagstuk, 79, 166; idem van een — voor het prioriteitenschema (de begrotingen), 137, 196 sub 5; idem van een — voor steunbieding aan predikanten, die naar de Geref. Kerken overkomen, 145; idem van een — i.z. afvaardiging naar meerdere vergaderingen, 180. Commissies van preadvies: Samenstelling en taak van de —, 11. Conferentie van Europese Kerken: Zie onder ,^Europese Kerken, Conferentie van". Consequenties-Assen 1926: Rapport van de commissie ad hoe Lz. de consequenties van de opheffing van de binding aan de leeruitspraak van de synode van Assen 1926, 277, 279, 280, 338.
Décharge: Verlening van — aan deputaatschappen, 183, 375. Deputaten: Benoeming van —, 31 sub 9, 61, 222; begrotingen van —, 42, 248, 378; verzoek aan — om medewerking te verlenen aan de — voor organisatie en administratie, 153; functionarissen en andere personen in algemene dienst kunnen niet tot deputaat worden benoemd, 159 sub E; gedragsregels bij benoeming van — , 165; verlening van décharge aan —, 183, 375; afkeuring voor —, die zonder toestemming begroting overschreden hebben, 196 besluit 5; synode, waarop — hebben te rapporteren, 223; werkwijze voor verdeling van geldmiddelen aan —, 373, bijl. 87; samenvoeging van deputaatsêhappen, 374; wijzigingen van richtlijnen voor financieel beheer enz., 377; uitkering aan — van saldi uit collectenopbrengsten, 378 sub 18; i.z. het beheer van woningen, die in het bezit zijn van — , 379 sub 1, bijl. 90; Lz. het lenen van geld aan medewerkers voor het kopen van een woning, 379 sub 2, bijl. 90. Diakenen: Omschrijving van de taak der — in de kerkorde, 36, bijl. 3; gebeden voor de bijeenkomsten der — , 259 sub D 2. Diakonale arbeid: Actie voor zending en diakonaat, 18; rapport van de dep. voor de algemeen —, 208, 233, bijl. 56; taak voor idem i.v.m. de zorg voor de buitenlandse arbeiders, 367; nota van het moderamen i.z. een brief van idem, 384; taak voor idem en dep. v. d. zending i.v.m. de hulpverlening aan ontwikkelingslanden, 389 sub 2. Dienst des Woords: Beroepen van emeritus-predikanten in vakante kleine kerken, 33; richtlijnen i.v.m. het verlenen van preekconsent, 99; maatregelen i.v.m. predikantentekort, 240. Doop: Verklaring i.z. wederzijdse erkenning van de — tussen de R.K. Kerk en de Geref. Kerken, 311; dep. benoemd voor bestudering — -bediening en avondmaalsviering van debiele en zwakzinnige personen, 231; wijziging in — -formulier, 259 sub D 1; i.z. eventuele
310
Register
erkenning van volwassenen naast kinder , 293, 329, bijl. 80. Dordtse Leerregels: Verzoek om rapport aan de synode van 1969 te mogen uitbrengen van de dep. voor advies inzake enkele passages uit de — en de functie van de belijdenis in het algemeen, 170. Doven: Kapport van de dep. voor de kerkelijke bearbeiding van doven, 41, bijl. 4. Duitsland: Afgevaardigden van de Evangelisch-Eeformierte Kirche in Nordwestdeutsehland ter synode, 107, 109; afgevaardigden van de Ned. Gemeente te Zeven ter Synode, 107, 113; bericht van verhindering van de Lippische Landeskirche, 107; bericht van verhindering van de Eef. Bund, 107; rapport van de commissie voor de contactarbeid in — , 292, 273 sub 5, bijl. 71; toegekende geldmiddelen aan idem, 248, 378.
E
Evacuatie: Rapport van de dep. voor — -moeilijkheden, 144, bijl. 33. Evangelieverkondiging onder Israël: Rapport van de dep. voor de —, 80, bijl. 18 a en b. Evangelisatie: Verzoek om uitgave van een eigentijds reformatorisch blad, 49, 330; rapport van de dep. voor de — , 121, bijl. 26 a en b; verbouwing van het centrum, 121, sub VI, 380, bijl. 91. Evangelisatie in België: Rapport van de dep. voor de —, 81, bijl. 19. Evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg: rapport van de dep. voor de —, 48, 331. Evangelisch Herstel en Opbouw: Rapport van de dep. in het bestuur van de Stichting —, 122, bijl. 27 a en b; geldmiddelen voor —, 378 sub 12. Examens: Dep. benoemd voor bestudering van de kerkelijke —, 154; bijl. 37; — naar art. 29 acta synode van Leeuwarden, 73, 238.
Echtscheidingsgronden: Rapport van de dep. voor bestudering van het vraagstuk van de — van de tafel genomen, 370. Eenheid: Rapport van de dep. voor — onder gereformeerde belijders, 148, bijl. 35. Eindhoven: Verzoek om financiële steun voor de arbeid onder studerenden in —, 142. Emeritus-predikanten: Het beroepen, van — in vakante kleine kerken, 33, bijl. 2 a en b; rapport van de dep. voor advies i.z. het door de synode van Rotterdam (acta art. 300) genomen besluit betr. honorering van —, 212, bijl. 53 a, b, c; i.z. financiële tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering van —, 368. Emigratie: Rapport van de dep. tot steun aan de kerken in gebieden en enkele bijbehorende stukken, 151, bijl. 36 a en b; steun aan de kerk van Mar del Plata, 248 sub 9 en 10; onderzoek hoe hulpverlening aan Zuid-Amerika het best geregeld kan worden, 378 sub 9. Engeland: Bericht van verhindering van de Presbyteriaan Church van Wales, 107. Eredienst: Rapport van de dep. voor de — en bijbehorend stuk, 258, 259, bijl. 64. Europese Gemeenschappen: Rapport van de deputaat-vertegenwoordiger in de raadgevende commissie der kerken voor de — te Brussel, 239, bijl. 57 A. Europese kerken, Conferentie van: Financiële bijdrage voor de —, 64; 362; wijzigingen en aanvulling van de statuten van de —, 218; i.z. reis- en verblijfkosten van degenen, die deelnemen aan het werk van de —, 219; brief van de afgevaardigden naar de — in 1967, 362.
F.A.K.A. (fonds voor algemeen kerkelijke arbeid) : Rapport van de dep. voor het — (le deel) en bijbehorende stukken, 196, bijl. 50 a, b, c; initiatiefvoorstel van ds. W. Wiersma i.z. bepaling betrekkingscijfers voor het —, 357; rapport van de deputaten voor het — (2de deel), 373, bijl. 87; deputaatschap voor het fonds voor algemeen kerkelijke arbeid en advies i.z. het algemeen financieel beleid opgeheven en ondergebracht bij de dep. voor financiën en organisatie, 374; quotatiebedrag voor het — in 1969, 378 sub 13; moderamen gemachtigd quotatiebedrag in 1969 te verhogen, 378 sub 21. Financiële controle: Rapport van de dep. voor advies inzake de —, 183, 375, bijl. 88; wijzigingen in de richtlijnen i.z. financieel beheer, verslaggeving en controle van deputaatschappen, 377, bijl. 88. Financiën: Commissie voor voorlichting ijz. steunaanvragen, 157 sub 2; i.z. het houden van financiële voorlichtingsvergaderingen, 196 besluit 12, 235, 376; bijl. 89; toegekende geldmiddelen aan dep. en andere instanties, 248, 378, bijl. 62; werkwijze voor verstrekking van geldmiddelen aan dep., 373; wijzigingen in richtlijnen voor financieel beheer, verslaggeving en controle van dep., 377; uitkering aan dep. van saldi uit collectenopbrengsten, 378 sub 18; i.z. het beheer van woningen, die in het bezit zijn van dep., 379 sub 1, bijl. 90; i.z. het lenen van geld aan medewerkers voor het kopen van een woning, 379 sub 2, bijl. 90; zie verder onder „F.A.K.A.", „Financiële contrôle" en „Financiën en Organisatie". Financiën en Organisatie: Instelling van een deputaatschap voor —, 374 sub B;
F
Register
313
rapporten van en taken voor —, 373, 374, 378, 379, bijl. 87 en 90; zie verder onder „Belegging", „Predikantstraktementen", „F.A.K.A.", „Organisatie en Administratie" en „Personeelszaken". Formulieren, Liturgische: Besluiten inzake —, 259 sub D en E, 260; opmerkingen over — en concepten voor nieuwe — toegezonden, 260, 355; voorstel i.z. samenstelling kortere —, 356. Frankrijk: Afgevaardigde van de Eglises Réformées Evangéliques Indépendantes ter synode, 107, 111; correspondentie met de Eglise Réformée in —, 292 besluit 3. Functionarissen: Functionarissen kunnen niet tot deputaat worden benoemd, 159 sub E; toespraken van —, 278. G Gasten, Buitenlandse: Zie onder „Buitenlandse gasten". Gebeden: Wijziging in enkele voorbeden, 259 sub D l ; — voor de bijeenkomsten der —, 259 sub D 2. Gehandicapten: Medewerking aan studiecommissie-taak van de kerk t.a.v. verzorging van geestelijk —, 100. Geldmiddelen: Toegekende — aan deputaten en andere instanties, 248, 378. Gemeenschappelij ke avondmaalsvieringen: Inzake — in inrichtingen, 283, 297; rapport van de dep. voor advies ijz. het houden van — en voor verslag over de praktijk van de gemeenschappelijke kerkdiensten, (2de deel), 319, bijl. 76 a en b. Gemeenschappelijke kerkdiensten: Verzoek om wijziging in vroeger synodebesluit t.a.v. de —, 270; rapport van de dep. voor advies inzake het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen en voor verslag over de praktijk van de — (le deel), 318, bijl. 75 a en b. Gemeentetoerusting, Stichting: Rapport van de waarnemers in bestuur en raad van de —, 66, bijl. 12. Gereformeerde Oecumenische Synode (G.O.S.): Rapport van de dep. voor behartiging van de zaken van de —, 67; bijl. 13 a en b; bijdrage voor de —, 248, 378 sub 20; opdracht voor de afgevaardigden naar de — in 1968, 291 sub 3; de secretaris van de — ter synode, 346, 352. Gereformeerde Sociale Arbeid, Stichting Raad voor: Jaarverslag 1966 van de —, 295; geldmiddelen voor de —, 378 sub 11. Gereformeerd Vredesberaad: Brief van het — met bijbehorende stukken, 322, bijl. 78. Gereformeerde Wereldbond: Goede wensen voor de synode van de voorzitter van de —, 202; bijdrage voor de —, 248, besluit 5, 273 besluit 1; behandeling van stukken iv.m. de —, 271, 273;
bijl. 65; bijwonen van synoden van kerken, die lid zijn van de —, 292 besluit 6. Gereformeerde Werkgroep voor Liturgie: Jaarverslag en verzoek om steun van de —, 181, 265. Gezangen: Medewerking aan interkerkelijke commissie voor de —, 259, sub F; wensen i.v.m. de bundel van 119 —, 264. Gilhuis, Dr. J. € . : Benoeming van — tot zendingspredikant in algemene dienst, 89, 129; instructie voor —, 284. Grensverkeer, Interkerkelijk: Regels bij verlating van en opneming in onze kerken van personen, 241, bijl. 58. Grenswijziging: — tussen de particuliere synoden van Friesland (N.G.) en Friesland (Z.G.), 37. Grondwet: Inzake opneming van een preambule in de —-, 84, 216, 229, bijl. 54. Groningen, classis: Inzake concept-formulieren, toegezonden door de —, 260, 355. Grotestadsvraagstuk: Benoeming van studiecommissie voor bestudering van het —, 79, 166; rapport van idem, 309, 310, bijl. 73; instelling van een studiedeputaatschap, 310, 222 sub € 5; advies aan kerken in grote steden en betreffende classes, 310 besluit 3.
H Hegger, Ds. H. J.: Gesprek van het moderamen met —, 350 sub c. Heropening: — van de zittingen, 21, 30, 59, 225. Hervormde Kerk, Ned.: Vertegenwoordigers van de synode van de — ter synode, 316, 359. Hoekstra, H.: Ontslagaanvrage van — als archivaris, 72. Hoge Overheid: Zie onder „Overheid, Hoge". Hommes, Ds. J. R.: Initiatief-voorstel van — ijz. samenstelling kortere liturgische formulieren, 357. Hongaarse studenten en vluchtelingen: Rapport van de dep. voor de hulpverlening aan — 44, bijl. 5. Honig, Dr. A. G.: Benoeming van — tot hoogleraar aan de Theologische Hogeschool, 14; aanvaarding van benoeming door —, 23 sub g. Hoogerheide, Stichting: Brief met verzoek om steun van de — en verzoek om vertegenwoordiger in het bestuur van de —, 193. Hospitaalkerkschip „De Hoop": Verzoek om steun voor het —, 191, 248, 378. Huishoudelijke regeling: Wijziging van art. 28 van de —, 35; wijzigingen in de — i.v.m. de aanstelling van de algemeen secretaris, 251. Hulpbehoevende kerken: Vooralsnog geen generale financiering voor —, 196 besluit 6; rapport van de dep. voor —, 245, bijl. 59 a en b; regels bij steun-
314
Register
verlening aan —, 245 besluit A ; uitvoering van besluit inzake organisatie en financiering van de steun aan —, 378 sub 16. Hulpverlening aan ontwikkelingslanden: Rapport van de dep. voor de bestudering van de —, 389, bijl. 93. Humanistisch Verbond: Brief van het — inzake positie geestelijke verzorgers in de strijdkrachten, 45. Huwelijksformulier: — van Assen 1957/ 58 buiten gebruik gesteld, 259 sub D 3.
I I.C.C.C.: Uitnodiging van de — voor 7de plenaire congres, 382. Idenburgfonds: Aanbeveling van het —, 95 sub C. Ierland: Bericht van verhindering van de Evangelical Presbyterian Church, 107. Indonesië: Af gevaardigde van de Javaanse kerken op Midden-Java ter synode, 107, 114; afgevaardigde van de Chr. Sumbanese kerk op de synode, 107, 114; afgevaardigde van de Geredja Kristen Indjili di Irian-Barat ter synode, 107, 114; dankbetuiging voor groeten aan Ind. Chr. Kerk van MiddenJava, 227 sub 5 g. Industrie: Rapport van de dep. voor advies bij moeilijkheden t.g.v. de industrialisatie, 160, 167, bijl. 41 a en b; naamsverandering van deze dep., 167 sub 3; zie verder onder: „Bedrijfsleven, Kerk en". Informatiedienst: Rapport van de dep. voor de —, 117, bijl. 25. Initiatief-voorstel: — van dr. F. L. Bos c.s. inzake het uitschrijven van bid- en dankstonden, 190; — van drs. G. Y. Vellenga en ds. P. Visser i.z. contact met de R.K. Kerk, 214; — van ds. J. R. Hommes en ds. A. C. van Nood i.z. samenstelling kortere liturgische formulieren, 356; — van ds. W. Wiersma i.z. bepaling betrekkingscijfers voor het F.A.K.A., 357. Inrichtingen: Verzoek om uitspraak over avondmaalsviering in —, 283, 297; geestelijke verzorging van patiënten in —, 350 sub e. Intercommunie: Zie onder „Gemeenschappelijke Avondmaalsvieringen". Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming: Deputaten benoemd om in overleg met de — de nieuwe psalmberijming uit te geven, 28 sub 5. Inzending van stukken: Sluitingsdatum voor de —, 23 sub f. Israël: Rapporteur van de dep. voor de evangelieverkondiging onder —, 80, bijl. 18 a en b. Italië: Bericht van verhindering van de Chiesa Valdese, 107. J Jaarbeurs: Negatieve reactie op verzoek — op zondag gesloten te houden, 227
sub 5 k; brief i.v.m. sluiting van — op zondag, 227 sub b. Jeugd: Rapport van de dep. voor kerk en —, 247, bijl. 61 a en b. Jeugdwerk, Landelijk Centrum voor Geref.: Verzoek van het — om een informatieve zitting van de synode in 1969, 308; een halve collecte voor het —, 378 sub 14. Jong, B. G. de: Bezwaarschrift van — te Emmererfscheidenveen, 156. Jonker, Dr. W. D.: Benoeming van — tot hoogleraar aan de Theologische Hogeschool, 61, 93 sub c, 227 sub 3, 350 sub h, 366; begroeting van — ter synode, 215. Justitie: Rapport van de dep. voor de geestelijke verzorging in de inrichtingen van het ministerie van —, 76, bijl. 16. K Kakes, K. W . : Examen van — naar art. 29 acta synode van Leeuwarden 1920, 73. Kamer, I. C.: Brief van — met bezwaar tegen besluit synode van Middelburg, 198, 220. Kerkboek: Rapport van de dep. voor het toezicht op de uitgaven van het —, 98, 263; besluiten inzake uitgave van het —, 259 sub B en E. Kerkdiensten, Gemeenschappelijke: Verzoek om wijziging in vroeger synodebesluit t.a.v. de —, 270; rapport van de dep. voor advies i.z. het houden van gemeenschappelijke avondmaalsvieringen en voor verslag over de praktijk van de — (le deel), 318, bijl. 75 a en b. Kerkelijke statistiek en kerkelijk bureau: Rapport van de dep. voor de —, 157, bijl. 39. Kerk en Wereld: Overwegingen en suggesties i.z. verschillende onderwerpen van — en de Oecumenische Raad, 299. Kerklied: Besluiten i.z. het —, 259 sub F. Kerkopbouw: Rapport van de dep. —, 158, bijl. 40 a en b; verzoek aan S.S.K. bijdrage te verlenen aan de dep. —, 248 sub 11, 378 sub 15. Kerkorde: Vaststelling van art. 17a K.O., 33, bijl. 2 a en b; wijziging van art. 23 K.O., 36, bijl. 3; toepassing art. 14 en 110 K.O., 38; definitieve vaststelling van art. 17,12, 75, 92,119a, 96, 97, 97a en 97b, K.O., 39; i.z. toepassing van art. 15 K.O., 96; bepalingen bij art. 66, lid 3, K.O., 99; onderzoek i.v.m. vragen rondom art. 15 K.O., 168, 272; dep. voor de officiële uitgave van de — benoemd, 354; dep. benoemd voor de wijze van uitgave van de —, 354, sub 4. Kerkorde, Deputaten voor de officiële uitgave van: Rapport van — i.z. het gelijktijdig voorleggen van een zaak aan twee meerdere vergaderingen, 34; rapport van — over een wijziging in art. 28 van de huishoudelijke regeling,
Register
315
35; rapport van — over omschrijving van de taak der diakenen in de —, 36, bijl. 3; opdracht aan — i.v.m. het uitschrijven van bid- en dankstonden, 190; brief van — over wijziging in de huishoudelijke regeling i.v.m. de algemeen secretaris, 251; onderzoek i.v.m. richtlijnen voor tuchtoefening over doopleden opgedragen aan —, 342, 353; rapport van de — i.z. definitieve uitgave van de kerkorde, 354, bijl. 84 a en b. Kerk Overzee: Rapport en aanvullend rapport van de dep. —, 178, bijl. 46; deze dep. zullen voortaan door de dep. voor de zending benoemd worden, 379, punt 39 van de bespreking; dagboek van —, 227 sub 5 i. Koninklijk Huis: Vertegenwoordiging bij de doop van prins Willem Alexander, 93 sub e; telegram verzonden naar prins Claus t.g.v. diens verjaardag, 104; antwoord van prins Claus, 136 sub 3; dankbetuiging namens prinses Beatrix en prins Claus voor gelukwens bij doop prins Willem Alexander, 183; gelukwens t.g.v. verjaardag prinses Margriet, 304. Konijnendijk, br. P. A.: — herdacht, 225. Koopvaardij en kustvaart: Opdracht voor de dep. voor de geestelijke verzorging van opvarenden ter —, i.z. het koopvaardij werk op Curagao, 174 sub 1, 248 sub 8; brief van idem over aanstelling van koopvaardijpredikant in Durban, 174 sub 2; aan idem contact met de Ned. Zeemanscentrale opgedragen, 174 sub 3, bijl. 44; i.z. bouw nieuw zeemanshuis in Rotterdam, 174 sub 4, 373 sub B; toegekende geldmiddelen aan de dep. voor de geestelijke verzorging van opvarenden ter —, 248, 378. L Leeruitspraak: — van de synode van „Assen 1926": zie onder „Assen 1926". Liturgie: Verzoek om nieuwe tekst van het „Onze Vader" in gebruik te nemen, 252; rapport van de dep. voor de eredienst, 259, bijl. 64; diverse besluiten i.z. de —, 259; concepten voor liturgische formulieren van de classis Groningen, 260, 355; voorstel i.z. samenstelling kortere liturgische formulieren, 356. Liturgie, Geref. Werkgroep voor: Jaarverslag en verzoek om steun van de —, 181, 265. M Margriet, Prinses: Gelukwens t.g.v. verjaardag van —, 304. Masselink, Dr. E.: Bezwaar van — tegen besluit synode van Middelburg, 198,
220.
Medewerkers in algemene dienst: Rege-
ling arbeidsrechtelijke rechtspositie van —, 159 sub c, 305; i.z. het verstrekken van geldleningen aan — voor woningdoeleinden, 379, bijl. 90. Meerdere vergaderingen: Inzake het gelijktijdig voorleggen van een zaak aan twee — , 34; afvaardiging naar —, 180, 232. Mensenrechten: Inzake het besteden van aandacht aan het jaar voor de —, 254. Middelbare en andere scholen: Rapport van de dep. voor de geestelijke verzorging aan —, 272, bijl. 66 a en b. Moderamen: Verkiezing van het —, 6; mededelingen en voorstellen van het —, 12, 23, 31, 93, 136, 183, 227, 308, 350; rapport van het — van de synode van Middelburg 1965/66, 47, 91, bijl. 6 a en b; taken voor het —, 105 sub 3; 196 sub 2; 248 sub 13; 291 sub 2; 305 sub 6, 350 sub c; 359 sub 3; 360 sub 3; 364 sub 1; 375 sub IV; 378 sub 11, 12, 19, 21; 379 sub 2-a; 383, 389 sub 2-e-l; benoeming van een vijfde lid van het — i.v.m. ziekte van de praeses, 227, sub g. Molukse Evangelische Kerk: Steun aan de —, 65; afgevaardigden van de — ter synode, 107, 110; afgevaardigden benoemd voor interkerkelijke commissie van Nederlandse en Ambonese kerken, 222 sub I 12. N Nederlandse Hervormde Kerk: Vertegenwoordigers van de synode van de — ter synode, 316, 359. Nieuw-Zeeland: Afgevaardigde van de Reformed Churches in — , 107, 112. Noord-Brabant en Limburg: Rapport van de dep. voor de evangelisatie in —, 48, 331, bijl. 7 a en b.
O Oecumeniciteit (internationaal): i.z. Conferentie van Europese Kerken, 64, 362, 218, 219, 362; i.z. Gereformeerde Oecumenische Synode, 67, 291 sub 3, 248, 378 sub 20; bijl. 13 a en b; instelling en opdrachten van het deputaatschap voor oecumenische aangelegenheden, 67, 273; 292 ; 362; i.z. Conferentie van Rijnkerken, 147; i.z. Gereformeerde Wereldbond, 248, 271, 273, 292 besluit 6, bijl. 62; rapport van de dep. voor bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oecumeniciteit, 291, bijl. 70 a en b; i.z. correspondentie met buitenlandse kerken, 292; i.z. Wereldraad, 291, 298, bijl. 70 a en b; opdracht voor afgevaardigden naar internationale kerkelijke bijeenkomsten i.v.m. hulp aan ontwikkelingslanden, 389 sub 4, bijl. 93. Oecumeniciteit (nationaal): Inzake verhouding tot Vrijgemaakte Geref. Ker-
314 ken, 90, 130,166, 172, 227a; bijl. 30; i.z. eenheid onder gereformeerde belijders, 148, bijl. 35; i.z. verhouding tot de Rooms Katholieke Kerk, 173, 213, 214, 281, 311, 323, 328; inzake gemeenschappelijke kerkdiensten, 270, 318; inzake gemeenschappelijke avondmaalsvieringen, 283, 297, 319; inzake oprichting van een Raad van Kerken, 320, 360, bijl. 77. Oecumenische Raad: Overwegingen en suggesties i.z. verschillende onderwerpen van de — en „Kerk en Wereld", 299. Oecumenisch Studiecentrum, Rome: Verzoek om steun voor de oprichting van een —, 383. Oecumenische Synode, Geref. (G.O.S.): Rapport van de dep. voor de behartiging van de zaken van de —, 67; opdracht voor de afgevaardigden naar de — in 1968, 291 sub 3; de secretaris van de — ter synode, 346, 352; bijdrage voor de —, 248, 378 sub 20. Ontwikkelingslanden, Hulpverlening aan: Brief i.v.m. tweede wereldhandelsconferentie doorgezonden naar de dep. voor de bestudering van het vraagstuk van de —, 294; rapport van idem, 389, bijl. 93; besluit tot aanstelling van een functionaris i.v.m. de —, 389 sub 2e. „Onze Vader": Verzoek om nieuwe tekst voor het — in gebruik te nemen, 252. Oorlogsvraagstuk: Brief van de dep. voor de bestudering van het — i.z. de vredesweek-1967, 17, 27; kanselboodschap voor de vredesweek-1967, 68, 71; verzoeken om uitspraak over de oorlog in Vietnam, 102, bijl. 22; brief van het Geref. Vredesberaad en bijbehorende stukken, 322, bijl. 78; medewerking aan de vredesweek-1968, 364; brief aan overheid i.v.m. gewetensbezwaren tegen mil. dienstplicht, 322. Opening: — der synode namens de samenroepende kerk van Amsterdam, 1. Openingsrede: — van ds. E. G. van Teylingen namens de samenroepende kerk,
2.
Opleiding, Aanvullende: Rapport van de dep. voor de —, 127, bijl. 29 a en b; inzake benoeming van een tweede predikant voor de —, 248 besluit 6, 275; inzake beroepen van theologische candidaten tijdens stagetijd, 255; steunverlening aan studenten tijdens stagetijd overgeheveld naar de dep. voor de studietoelagen, 334. Orden voor de eredienst: Wijzigingen in de —, 259 sub C. Organisatie en administratie: Rapport van de dep. voor — 62, 138, 140, 159, bijl. 10 a en b, 31 a en b; verzoek aan deputaatschappen om medewerking te verlenen aan de dep. voor —, 153; enkele opdrachten voor dep. —, 157 sub 2, 3 en 4, bijl. 39; deputaten voor — opgeheven en ondergebracht in het deputaatschap voor financiën en orga-
Register nisatie, 374 sub A; zie verder onder „Financiën en Organisatie". Overheid, Hoge: Rapport van de dep. voor de correspondentie met —, 105, bijl. 23 a en b; brief van de dep. voor de correspondentie met de — i.v.m. opneming preambule in de grondwet, 216, 229, bijl. 54; brief van afgevaardigde in het C.Ï.O. over deconstitutionalisatie verhouding kerk en staat, 236, bijl. 57; rapport i.z. hulpverlening aan ontwikkelingslanden naar overheid en volksvertegenwoordiging, 389 sub 3; brief aan de overheid i.v.m. standpunt t.o.v. hen, die gewetensbezwaren tegen de dienstplicht hebben, 322 sub b 2. Overzee, Kerk: Rapport en aanvullend rapport van de dep. — 178, bijl. 46; deze dep. zullen voortaan door de dep. voor de zending benoemd worden, 379, punt 39 van de bespreking; dagboek van —, 227 sub 5 i. P Paasfeest: Vaste datum voor het —, 179, bijl. 47. Pakistan: Dankbetuiging voor groeten aan de kerken in — en het Kinnaird College Lahore, 227 sub 5 g. Parttime-predikanten: Instelling en opdracht van dep. voor bestudering van vragen rondom art. 15 K.O., 168, 272 tweede besluit, bijl. 66 a en b. Passagiersschepen: Geestelijke verzorging op — , 46. Pastoraal Beraad Concilie: Verzoek om richtlijnen voor medewerking aan —, 281, bijl. 68. Pax Christi: Brief van de Internationale Katholieke Vredesbeweging — i.v.m. bestemmen van militaire eenheden voor vredesdoeleinden, 131. Pers: Toelating van de — op de synode, 19. Personeelszaken: Instelling van een personeelsstop tot 1 januari 1970, 196; nota van de dep. voor —, 200; rapport van de dep. voor —, 302, 305, bijl. 72; regeling arbeidsrechtelijke rechtspositie van medewerkers in algemene dienst, 305; deputaatschap voor personeelszaken opgeheven en ondergebracht bij dep. voor financiën en organisatie, 374; i.z. het verstrekken van geldleningen aan medewerkers voor woningdoeleinden, 379, bijl. 90. Pinksterbeweging: Inzake het geschrift over de —, 163; dankbetuiging van Pinkstergemeenten voor het geschrift i.z. de —, 359 sub 1. „Pluriformiteit" en oecumeniciteit: Zie onder „Oecumeniciteit(internationaal)". Politieke keuze: Verzoek om uitspraak over — van kerkleden en ambtsdragers, 269. Polman, Dr. A. D. R.: Emeritaat van — als hoogleraar aan de Theologische Hogeschool, 126.
3
317
Register Praeses: Toespraak van de — na verkiezing- van het moderamen, 7; ziekte van de —, 225; verkiezing van vijfde moderamenlid i.v.m. ziekte van de —, 227 sub g; toespraak tot de —, 230; welkomstwoord tot de —, 361; dankwoord van de waarnemend —, 390. Preadviseurs: Aangewezen — van de Theologische Hogeschool en de theologische faculteit van de Vrije Universiteit, 5; dankwoord namens de —, 391. Predikanten: Beroepen van emeritus in vakante kleine kerken, 33, bijl. 2 a en b; financiële verzorging van —, die uit andere kerken naar de Geref. Kerken overkomen, 145, 253; benoeming van dep. voor de vragen rondom art. 15 K.O., 168 sub 1, 272, tweede besluit. Predikantentekort: Maatregelen i.v.m. —, 240. Predikantstraktementen: brieven i.z. de instelling van een generale kas voor de —, 51, 246, bijl. 60 a, b, c; rapport van dep. voor advies i.z. de —, 212, bijl. 53 a, b, c; dep. voor advies i.z. de — opgeheven en ondergebracht bij de dep. voor financiën en organisatie, 374. Preekconsent: Inzake richtlijnen bij het verlenen van —, 99. Prioriteitenschema: Benoeming van commissie ad hoe voor het — (begrotingencommissie), 137. Protestants Interkerkelijk Centrum te Brussel: Zie onder „Brussel". Protestantse Unie: Brief van de — i.v.m. opneming van een preambule in de grondwet, 84, 216, 229, bijl. 54. Psalmberijming: Mededeling over gereedkomen gerevideerde proeve van een nieuwe —, 16; benoeming commissie ad hoe, 23 sub e; rapport van idem over de nieuwe —, 24, 28, bijl. 1 a en b.
Radio- en t.v. uitzending van kerkdiensten: Opdracht aan de dep. voor—, 317. Randkerkelijkheid: Rapport van de dep. voor de bestudering van het vraagstuk van de z.g. — en de moeilijkheden t.a.v. de tuchtoefening, 313, 342, bijl. 74 a, b, c. Recreatie: Rapport van de dep. voor bestudering van het vraagstuk, 115, 118, 217, 237, bijl. 24 a en b; afgevaardigde naar de conferentie over „Kerk en tourisme", 227 sub f ; nota van het moderamen i.z. de —, 381, bijl. 92. Reformatie-Rome: Rapport van de dep. —, 173, bijl. 43 a en b; aanvullend rapport van idem over wederzijdse dooperkenning tussen de R.K. Kerk en de Geref. Kerken, 175, 213, 311. bijl. 45; voorstel i.z. contact en gesprek met de RJL Kerk, 214; taak voor dep. — i.v.m. deelneming aan pastoraal beraad concilie, 281. Ridderbos, Dr. H. N.: Toespraak tot —, i.v.m. diens jubileum als hoogleraar, 321. Rome, Oecumenisch Studiecentrum te: Verzoek om steun voor oprichting van een —, 383. Rooms Katholieke Kerk: Inzake verklaring over wederzijdse dooperkenning tussen^—- en Geref. Kerken, 175, 213, 311, bijl. 45; voorstel i.z. contact en gesprek met de —, 214; i.z. deelneming aan het pastoraal beraad concilie, 281, bijl. 68; geen officiële vertegenwoordiging bij r.k. erediensten, 323, 328, bijl. 79. Rullmann, Ds. J. A. C.: Ontslag van — als conrector van het zendingsseminarie, 26. Rijnkerken, Conferentie van: Rapport van de afgevaardigden naar de — in 1967, 147.
Q
S
Quaestor-Generaal: Rapport van de —, 194, bijl. 49 A ; i.p.v. — in de huishoudelijke regeling nu „de algemeen secretaris", 251. Quotatie: Aan dep. voor financiën en organisatie onderzoek opgedragen m.b.t. bepaling betrekkingseijfer voor de —, 357; moderamen gemachtigd — voor 1969 te verhogen, 378 sub 21.
Samenroepende kerk: — voor de volgende synode, 242 sub A 1. Samenstelling: — van de synode, 4. Schippers: Vooralsnog geen generale financiering voor de arbeid onder —, 196, besluit 6; rapport van de dep. voor de geestelijke arbeid onder de —, 256, bijl. 6 a, b, c en d; avondmaalszondagen voor —, 256 sub 2. Schippers, Ds. K. A.: Benoeming van — tot tweede predikant voor de aanvullende opleiding, 275, 340. Schoolzaken, Stichting Interkerkelijk Overleg in: Zie onder „Stichting Interkerkelijk Overleg in Schoolzaken". Schotland: Afgevaardigde van de Free Church van — ter synode, 107, 108; afgevaardigde van de Church of Scotland ter synode, 107, 108. Schrotenboer, Dr. P. G.: — ter synode, 352. Slotwoord: — van de waarnemend praeses, 309.
R Raad van Kerken: Inzake de oprichting van een — in Nederland, 320, 360, bijl. 77 en 85. Radio: Financiële steun voor de W.A.R.C. (World Association for Christian Broadcasting), 132,350 sub g, 359 sub 2; brief (I 41) over stichting van een internationale evangelische radiozender van agendum afgevoerd, 282. Radio-Bloemendaal: Verzoek om steun voor —, 50.
Register
318 Sluiting: — van de zittingen, 20, 29, 224, 345; — van de synode, 392. Sneek: Kerk van — aangewezen als samenroepende kerk voor de volgende synode, 222 sub A 1. Sociale Arbeid: Zie onder „Stichting Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid Sport: Rapport van de dep. voor contact met de Nederlandse Christelijke Sportunie, 197, bijl. 51 a en b; oproep om uitspraak over verhouding van kerk en — , 227 sub 5 h. Staten-Generaal: Rapport over de hulpverlening aan ontwikkelingslanden naar de —, 389 sub 3. Statistiek, kerkelijke: Zie onder „Kerkelijke statistiek en kerkelijk bureau". Steenwinkel, Drs. C. H.: Benoeming van — tot adjunct-directeur van het zendingscentrum, 26, 104. Steunaanvragen: Benoeming commissie voor advies i.z. —, 157 sub 2. Stichting Bijzondere Leerstoelen voor Calvinistische Wijsbegeerte: Gift aanbevolen voor —, 53, 378 sub 14. Stichting Evangelisch Herstel en Opbouw: Rapport van de dep. in het bestuur van de—, 122; geldmiddelen voor de —, 378 sub 12. Stichting Gemeentetoerusting: Rapport van de waarnemers in bestuur en raad van de —, 66, bijl. 12. Stichting Hoogerheide: Brief met verzoek om steun van de — en verzoek om vertegenwoordiger in het bestuur van de — aan te wijzen, 193. Stichting Interkerkelijk Overleg in Schoolzaken: Verzoek van de — aan de arbeid van deze stichting deel te nemen, 199. Stichting Landelijk Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk: Verzoek van de — om een informatieve zitting van de synode in 1969, 308; een halve collecte voor — 378 sub 14. Stichting Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid: Jaarverslag 1966 van de — , 295; geldmiddelen voor de —, 378 sub 11. Stichting Steun Kerkbouw: Rapport van de deputaten-bestuursleden van de —, 169, bijl. 42; verzoek aan de — bijdrage te verlenen aan de dep. Kerkopbouw, 248 sub 11, 378 sub 15. Straten, W . van: Verzoek van — i.v.m. gebruik van vreemde woorden, 82. Studerenden: Verzoek om financiële steun voor de arbeid onder — in Eindhoven, 142; gedelegeerden aangewezen voor het Interkerkelijk Overleg inzake Universiteitsaangelegenheden (I.K.O.U.), 143; rapport van de dep. voor de kerkelijke arbeid onder — en brief van p.s. van Gelderland, 189, 286, bijl. 49 a en b; vooralsnog geen generale financiering voor werk onder —, 196, besluit 6. Studietoelagen: Rapport van de dep. ad. art. 20 K.O., 289, bijl. 69 a en b; in- |
structie voor idem, 289; tegemoetkoming aan studenten tijdens stagetijd, 334. Synode: Samenstelling van de —, 4, 226; werkverdeling van de —, 8, 9, 11; dagindeling van de —, 32; rapport van de dep. over de wijze van samenkomen van de generale — enz., 83; —, waarop dep. hebben te rapporteren, 223; i.z. besluitenboekje van de —, 359 sub 3; benodigde geldmiddelen voor de —, 248, 378. T Theologische faculteit Brussel, Prot.: Dep. benoemd i.v.m. eventuele erkenning van de —, 155, bijl. 38. Theologische faculteit Vrije Universiteit: Examen naar art. 29 acta synode van Leeuwarden 1920, 73, 238; rapport van de dep. voor de oefening van het verband met de —, 348, bijl. 82 a en b. Theologische Hogeschool: Benoeming van dr. A. G. Honig tot hoogleraar aan de — , 14, 23 sub g; benoeming van dr. W. D. Jonker als hoogleraar aan de —, 61, 93 sub c, 227 sub 3, 350 sub h, 366; examen naar art. 29 acta synode van Leeuwarden 1920, 73, 238; rapport van de curatoren van de —, 123, 125, bijl. 28 a en b; emeritaat van dr. A. D. R. Polman als hoogleraar aan de —, 126; i.z. benoeming hoogleraar in de ambtelijke vakken, 248 sub 7. Tilburg, Kerk van: Vergoeding aan — i.v.m. werk, dat voor assessor I verricht wordt, 227 sub e. Toespraak: — van de praeses: zie onder „Praeses"; — van rev. Murdo McLeod en rev. John Russel, 108; — van Pastor G. Herlyn, 109; — van ds. Balsala, 110; — van ds. J. G. Los en ds. mr. B. C. Carp, 111; — van ds. A. H. Schippers en ds. L. Zwaan, 112; — van ds. F. L. Schalkwijk en ds. N. Korenhoff, 113; — van ds. A. Pos, ds. H. J. v. Oostrum, dr. F. C. Kamma, 114; — van ds. S. S. van Dijk, 152; — tot en van dr. W. D. Jonker, 215; — tot de praeses, 230; toespraken van functionarissen, 278; — van dr. E. Varga, 290; — tot dr. H. N. Ridderbos, 321; — van dr. P. G. Schrotenboer, 352; slotwoord van de wnd. praeses, 390; dankwoord van assessor II, 391; dankwoord namens preadviseurs, 391. Traktementen: Zie onder „Predikantstraktementen". Tsjecho Slowakije: Afgevaardigde van de Reformierte Kirche in — ter synode, 290. Tuchtoefening: Rapport van de dep. voor de bestudering van het vraagstuk van de z.g. randkerkelijkheid en de moeilijkheden t.a.v. de —, 313, 342, bijl. 74 a, b, c; onderzoek i.z. richtlijnen voor de — over doopleden opgedragen
Register
319
aan de dep. voor de officiële uitgave van de kerkorde, 342, 353. U Universiteitsaangelegenheden, Interkerkelijk Overleg inzake: Gedelegeerden aangewezen voor het — (IJLO.TL), 143.
V Veen, J. van: Examen van — naar art. 29 acta synode van Leeuwarden 1920, 238. Vellenga, drs. G. Y.: Initiatief-voorstel van — en ds. P. Visser i.z. contact met de R.K. Kerk, 214. Verontrusten: Telegram van de landelijke vereniging van — in de Geref. Kerken, 308; gesprek van het moderamen met de —, 350 sub f. Verstrooiden: Rapport van de dep. voor de geestelijke verzorging van — in het buitenland, 77, bijl. 17. Vietnam: Inzake verzoeken om een uitspraak over de oorlog in — , 102, bijl. 22; prioriteit voor de hulpverlening in —, 369. Volksvertegenwoordiging: Rapport over hulpverlening aan ontwikkelingslanden naar overheid en —, 389 sub 3. Volwassenendoop: Dep. benoemd ter bestudering van de plaats van hen, die de — i.p.v. de kinderdoop leren, 329, bijl. 80. Voorlichtingsvergaderingen: — i.v.m. verplichtingen voor de arbeid der gezamenlijke kerken, 196 besluit 12, 235; nota over deze —, 376. Vormingswerk: Rapport van de dep. voor advies i.z. eventuele coördinatie van het — , 74, 78, 296 sub I, bijl. 15 a en b; plan tot verbouwing van het evangelisatiecentrum i.v.m. het —, 121 besluit VI, 380; brief i.v.m. toerusting van ambtsdragers, 192; verzoek om steun en om een vertegenwoordiger aan te wijzen in het bestuur van de Stichting Hoogerheide, 193; rapport van de waarnemers in bestuur en raad van de Stichting Gemeentetoerusting, 66, bijl. 12; benoeming van dep. voor studie van de vragen i.v.m. het — , 380 sub 1. Vos, ds. A.: Benoeming van — tot directeur van het zendingscentrum, 26, 93 sub a. Vredesberaad, Geref.: Brief van het — met bijbehorende stukken, 322, bijl. 78. Vredesweek: Medewerking aan de — in 1967, 17, 27; kanselboodschap voor de — in 1967, 68, 71, bijl. 14; medewerking aan de — in 1968, 364. Vrouw: Rapport van de dep. voor onderzoek naar de plaats van de — in de kerk, 336, 351, 365, bijl. 81 a en b, 83; nieuwe dep. i.v.m. de plaats van de — in de kerk benoemd, 365 sub B. Vrije Universiteit: Examen naar art. 29 acta synode van Leeuwarden 1920, 73,
238; rapport van de dep. voor de oefening van het verband met de theologische faculteit van de —, 348, bijl. 82 a en b. Vrijgemaakte Gereformeerde Kerken: Schulderkenning tegenover de — t.o.v. het conflict in 1944, 90, 130, 166, 172, bijl. 30; financiële verzorging van uit de — teruggekeerde predikanten, 145; reactie van de — op schulderkenning, 227 sub 5 a.
W Wereldbond, Geref.: Goede wensen voor de synode van de voorzitter van de —, 202; bijdrage voor de —, 248 sub 5, 273 sub 1; behandeling van stukken i.v.m. de — , 271, 273, bijl. 65; bijwonen van synoden van kerken, aangesloten bij de —, 292 sub 6. Wereldhandelsconferentie: Verzoek om brief te zenden aan de minister-president i.v.m. tweede — te New Delhi, 294. Wereldraad van Kerken: Dep. benoemd voor het opstellen van voorlichtend geschrift i.v.m. houding van onze kerken t.o.v. de —, 291 besluit 3, 222 sub I 3; dep. benoemd voor verdere studie van vragen i.v.m. eventuele aansluiting bij de —, 291 sub 5, 222 sub I 2; rapport van de dep. voor bestudering van het vraagstuk der „pluriformiteit" en oecumeniciteit, 291, bijl. 70 a en b; uitnodiging voor de assemblee van de — in Uppsala, 1968, 298. Werkgroep: Verslag en verzoek om steun van de — voor de catechese, 133, 248, 378; verslag van en steun aan de geref. — voor liturgie, 181, 265. Werkverdeling: — van de synode, 11. Werkwijze: Rapport van de dep. over de wijze van samenkomen van de generale synode, haar besluitvorming, alsmede die van haar moderamen en deputaatschappen, 83. Wiersma, Ds. W . : Initiatief-voorstel van — i.v.m. bepaling betrekkingscijfers voor het F.A.K.A., 357. Willem Alexander, Prins: Vertegenwoordiging bij doopbediening van —, 93 sub e. Woningen: Inzake het verstrekken van geldleningen aan medewerkers in algemene dienst voor woningdo el einden, 379, bijl. 90. World Association for Christian Broadcasting: Financiële steun voor de —, 132, 350 sub g, 359 sub 2. World Presbyterian Alliance (World Alliance of Reformed Churches): Zie onder „Gereformeerde Wereldbond" en „Wereldbond, Geref." IJ IJsselmeergebied: Begrote bedragen, benodigd voor het werk van de dep. voor
Register
320 de geestelijke arbeid in het — en het Lauwerszeegebied, 378 sub 3; inzake opdracht aan idem, 378 sub 4 en 5. Z Zee-, land- en luchtmacht: Brief van „Pax Christi" ter informatie naar de dep. voor de geestelijke verzorging van —, 131; rapport van de dep. voor de geestelijke verzorging van —, 206, bijl. 52 a en b. Zeemanscentrale, Ned.: Contact met de — opgedragen aan de dep. voor de geestelijke verzorging van opvarenden ter koopvaardij en kustvaart, 174 sub 3; rapport van dep. voor de —, 174 sub 3, bijl. 44. Zeemanshuis: Inzake de bouw van een nieuw — in Rotterdam, 174 sub 4; 373 sub b. Zending: Benoeming van dr. A. G. Honig tot zendingshoogleraar en rector van het zendingsseminarie, 14, 23 sub g; actie voor — en diakonaat, 18; ontslag ds. J. A. C. Rullmann als conrector van het zendingsseminarie, 26; benoeming
ds. P. G. van Berge tot conrector, 26; benoeming dr. J. C. Gilhuis tot zendingspredikant in algemene dienst, 89, 129; rapport van de dep. voor de —, 94, 95, bijl. 20; instructie voor dr. J. C. Gilhuis, 284; verzoek om verhoging van de begroting voor de —, 285; taak voor de dep. voor de — en de dep. voor de algemeen diakonale arbeid i.v.m. hulpverlening aan ontwikkelingslanden, 389 sub 2. Zendingscentrum: Benoeming ds. A. Vos tot directeur van het —, 26, 93 sub a; benoeming van drs. C. H. Steenwinkel tot adjunct-directeur van het —, 26, 104. Ziekenhuisbureau, Interkerkelijk Protestants: Bijdrage voor het —, 248, 378. Ziekenhuispatiënten en -personeel: Toegekende geldmiddelen aan de dep. voor de geestelijke verzorging van —, 248, 378. Zuid-Afrika: Zie onder „Afrika-Zuid". Zuid-Amerika: Zie onder „Amerika-Zuid". Zwitserland: Bericht van verhindering van de Evangelisch Reformierte Kirche van het Kanton Basel-Landschaft, 107.