ACHTERGRONDNOTA OVER DE POLITIEKE EN MENSENRECHTENSITUATIE IN SOEDAN EN DARFUR Brussel, november 2007
I. Politieke situatie A. Achtergrond Soedanese burgeroorlogen In 1983 begon de tweede burgeroorlog in Soedan, in feite een voortzetting van de eerste Soedanese burgeroorlog van 1955 tot 1972. De oorlog vond grotendeels in Zuid-Soedan plaats en was een van de langdurigste en dodelijkste oorlogen van de tweede helft van de twintigste eeuw. Ongeveer 1,9 miljoen burgers kwamen in ZuidSoedan om en meer dan 4 miljoen raakten er sinds het uitbreken van de oorlog ontheemd. Het conflict eindigde officieel met de sluiting van een vredesakkoord (het Alomvattend vredesakkoord) in januari 2005 maar tot op de dag van vandaag zijn er nog steeds grote spanningen en honderdduizenden ontheemden. De oorlog wordt gewoonlijk gekarakteriseerd als een strijd tussen de noordelijke, Arabisch sprekende islamistische regering in Khartoem en de zuidelijke, merendeels christelijke en animistische zwarte rebellen. Geografische situatie van Darfur De regio Darfur in het westen van Soedan bestaat uit drie provincies: Noord-Darfur, West-Darfur (dat grenst aan Tsjaad) en Zuid-Darfur (dat grenst aan de Centraal Afrikaanse Republiek). Het gebied is ongeveer even groot als Frankrijk. Het is van oudsher een van de armste gebieden in Soedan en de islamitische bevolking voelt zich al lange tijd door de regering in Khartoem genegeerd. De meeste bewoners zijn zwarte Afrikanen, maar er zijn ook bewoners van Arabische afkomst, al heeft er veel vermenging plaatsgevonden. Oorzaken van de Darfur-crisis Een combinatie van factoren ligt ten grondslag aan de Darfur-crisis: de schaarste aan bestaansmiddelen die nog wordt versterkt door extreme droogtes, stammenconflicten en het gevoel onder de bewoners van Darfur dat ze worden gemarginaliseerd en niet meeprofiteren van de Soedanese olieopbrengsten. 2003: het conflict breekt uit In 2003 brak er een conflict uit toen rebellengroeperingen, die zich in een tijd dat Soedan profijt begon te trekken van de olieopbrengsten gemarginaliseerd en Externe Vertaling
DV\696365NL.doc
PE 398.380
buitengesloten voelden, regeringsinstallaties begonnen aan te vallen. Aanvankelijk waren er twee belangrijke rebellengroeperingen: het Soedanees bevrijdingsleger/de Soedanese bevrijdingsbeweging (SLA/M, Sudan Liberation Army/Movement,) en de Beweging voor rechtvaardigheid en gelijkheid (JEM, Justice and Equality Movement), waarvan laatstgenoemde sterker is beïnvloed door een islamitische ideologie. De regering van Soedan reageerde daarop met een campagne van militairen en politie in Darfur en begon ‘zelfverdedigingsmilities’ te mobiliseren. Er ontstond een grotendeels Arabische tegenbeweging, algemeen bekend onder de naam Janjaweed, die in verzet kwam tegen de SLM/A en de JEM. Het onderscheid tussen de zelfverdedigingsmilities en de Janjaweed is onduidelijk. Beide groeperingen ontvangen echter militaire en logistieke steun van het regime in Khartoem. De precieze aard van de banden tussen de Janjaweed en de Soedanese regering is moeilijk vast te stellen. De regering ontkent dat zij de Janjaweed steunt, hoewel er ruim bewijs is aangedragen door internationale waarnemers, onder wie waarnemers van de Afrikaanse Unie (AU), dat vliegtuigen van de Soedanese regering luchtsteun bieden bij aanvallen van de Janjaweed op rebellenbases en dorpen, en dat de Janjaweed dezelfde wapens en munitie gebruikt als het regeringsleger. De situatie is verslechterd doordat de strijd inmiddels grotendeels gaat om controle over de schaarse middelen van bestaan, vooral weide- en akkerland. De gebruikelijke rivaliteit tussen de seminomadische herders en de boeren maakt de situatie nog complexer. De druk op het beschikbare land heeft enorm bijgedragen aan de intensiteit van de crisis. De intensivering van de oorlog heeft geleid tot de verspreiding van wapens en de bewapening van milities, rebellen en van ook steeds meer bandieten, waardoor Darfur een regio is geworden zonder wettig gezag. Het Alomvattend vredesakkoord (Comprehensive Peace Agreement, CPA) In januari 2005 ondertekenden de regering van Soedan en de rebellen (SLA/M) het CPA, dat een eind moest maken aan twee decennia van burgeroorlog. De huidige president van Soedan, Omar al-Bashir, heeft in juli 2005 een regering van nationale eenheid gevormd als onderdeel van een regeling om een einde te maken aan de langst lopende burgeroorlog van Afrika. De vredesovereenkomst voorzag in een semi-autonoom zuidelijk bewind, een nationale coalitieregering, afzonderlijke legers voor het zuiden en noorden, en het delen van de olierijkdommen, met de mogelijkheid van volledige onafhankelijkheid voor het zuiden via een referendum dat omstreeks 2011 moet plaatsvinden. De uitvoering van het CPA gaat echter met de nodige problemen gepaard omdat Khartoem en Zuid-Soedan moeilijk tot overeenstemming kunnen komen over het delen van de olie-inkomsten en de grens tussen het noorden en zuiden. Het Darfur Vredesakkoord (Darfur Peace Agreement, DPA) en de versplintering van de rebellengroeperingen in Darfur
DV\696365NL.doc
2/7
PE 398.380
Op 5 mei 2006 werd het DPA ondertekend door de regering van Soedan en de door Minni Minnawi geleide factie van het SLA, maar het werd door twee andere groeperingen verworpen. Kort na de ondertekening van het DPA werden echter de vijandigheden hervat en is de veiligheidssituatie in het gebied nog verder verslechterd. De ondertekening van het DPA leidde tot een versplintering van de rebellengroeperingen in Darfur. In juli 2007 waren er ten minste 28 rebellengroeperingen. Hierdoor wordt het steeds moeilijker het DPA uit te voeren, vredesonderhandelingen te voeren en humanitaire hulp te bieden. Maar op 5 augustus 2007 slaagden de meeste leiders van de rebellengroeperingen erin tegenover de gezanten van de AU en de VN in Arusha (Tanzania) een gezamenlijk standpunt te formuleren. Dit betreft de hervestiging van de ontheemden en de vluchtelingen, de verslechterende situatie van de ontheemden en vluchtelingen in de kampen, en individuele compensatie en verdeling van de rijkdom. De rebellen willen zowel individuele als gemeenschappelijke compensatie overeenkomstig internationale normen, en een aandeel in de macht. B. Vredesoperaties AMIS (African Union Mission for Sudan, missie van de Afrikaanse Unie in Soedan) De Afrikaanse Unie heeft een missie naar Darfur gezonden om toe te zien op de naleving van de tijdelijke wapenstilstand van april 2004, zoals afgesproken bij de ondertekening van het CPA. Het AMIS-mandaat is in de loop van 2004 verder uitgebreid en omvat nu ook de bescherming van burgers en humanitaire hulpoperaties, maar de vertegenwoordigers van de Afrikaanse Unie hebben geklaagd dat ze hiervoor niet over voldoende middelen beschikken. ‘Hybride’ vredesmacht van de VN en de AU (UNAMID) Na maanden van intens diplomatiek getouwtrek, kreeg de internationale gemeenschap van Soedan het groene licht om in Darfur ’s werelds grootste vredesmissie te starten met als mandaat het toezicht op de naleving van het Darfur Vredesakkoord. Op 31 juli 2007 gaf de VN-Veiligheidsraad toestemming voor deze hybride vredesoperatie van de VN en de AU. Omdat de Soedanese regering absoluut niet wilde dat niet-Afrikanen daarin een belangrijke rol zouden spelen, zal deze vredesmacht van 20 000 man vredestroepen en 6 000 man burgerpolitie ‘hoofdzakelijk Afrikaans’ zijn. UNAMID zal op zijn laatst in december 2007 operationeel worden. C. Politieke ontwikkelingen Het DPA en de talrijke wapenstilstandsovereenkomsten, waaronder de meest recente, de ‘Tripoli Consensus inzake het politieke proces voor Darfur’ van 20 april 2007, hebben niet tot een vreedzame oplossing geleid.
DV\696365NL.doc
3/7
PE 398.380
Darfur-Darfur Dialoog en Consultatie (DDDC) De DDDC maakt deel uit van de ‘Beginselverklaring’, ondertekend door de regering van Soedan en de bewegingen in juli 2005, en is een van de belangrijkste elementen in de vredesonderhandelingen en het verzoeningsproces tussen de gemeenschappen. Verzoening - compensatie De DDDC benadrukt het belang van verzoening en compensatie wat de slachtoffers betreft, en dat alle ontheemden het recht hebben om naar hun plek van herkomst terug te keren. Invloed van China De rol van China is van wezenlijk belang; dat is wat zowel degenen die een oplossing willen vinden voor Soedan als zij die daarmee duidelijk geen haast hebben steeds weer herhalen. China en Soedan hebben sterke politieke, economische en militaire banden. In de afgelopen twee jaar was China goed voor de afname van bijna 50% van Soedans totale olieproductie. Als permanent lid van de VN-Veiligheidsraad kan China zijn veto uitspreken over elke veroordeling van Soedan. Maar recentelijk heeft China gereageerd op de internationale kritiek en de dreiging van een boycot van de Olympische Spelen van 2008, en een speciale vertegenwoordiger voor Darfur benoemd. Amnesty International (AI) heeft China en Rusland er onlangs van beschuldigd dat zij het wapenembargo schenden. AI haalt cijfers uit 2005 aan, waaruit blijkt dat China voor 24 mln USD militair materieel aan Soedan heeft verkocht (en Rusland voor 21 mln USD). D. Regionale gevolgen van de Darfur-crisis De destabiliserende gevolgen van de crisis hebben zich naar Tsjaad verspreid. Aan weerszijden van de grens wonen dezelfde etnische groepen en president Idris Deby van Tsjaad is een Zaghawa, een etnische groep die ook in Darfur leeft. Op 3 mei 2007 sloten Soedan en Tsjaad een vredesakkoord. Ze besloten samen te werken met de AU en de VN om een einde te maken aan het conflict in Darfur en Oost-Tsjaad. Ze beloofden ook te voorkomen dat hun respectieve grondgebieden gebruikt worden voor onderdak, training of steun van gewapende oppositiebewegingen van de andere partij. De problemen verspreidden zich ook naar de Centraal Afrikaanse Republiek, waar met de steun van de Soedanese autoriteiten rebellengroeperingen vanuit Darfur zouden opereren.
II. Kwesties rond mensenrechten en humanitaire hulp Verplichtingen met betrekking tot internationale mensenrechteninstrumenten Soedan is partij bij: het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (CERD), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR),
DV\696365NL.doc
4/7
PE 398.380
het International Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR), het Verdrag inzake de rechten van het kind (CRC), het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten (CRC-OP-AC), het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie (CRC-OP-SC), het Verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en zijn protocol van 1967, het Verdrag van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE) met betrekking tot de specifieke aspecten van vluchtelingenproblemen in Afrika. Ook heeft Soedan onlangs het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (CAT) ondertekend. In het vierde jaar van het conflict is de mensenrechtensituatie in Soedan echter aan het verslechteren. De situatie in Darfur blijft extreem instabiel: militaire conflicten en misstanden als ontvoeringen, martelingen en seksueel geweld blijven plaatsvinden. Vluchtelingen In juli 2007 kwam het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA) met het bericht dat sinds januari 2007 nog eens 160 000 mensen ontheemd zijn geraakt, waarmee het totale aantal ontheemden op 2,2 miljoen komt en het totale aantal mensen dat noodhulp ontvangt op 4,2 miljoen, bijna twee derde van de bevolking van Darfur. OCHA meldde dat veel ontheemdenkampen niet meer in staat zijn nieuwe gevallen op te nemen. De kampen hebben in de afgelopen maanden te maken gehad met invallen van de Soedanese politie, het leger en de veiligheidstroepen en zijn het toneel geweest van gewelddadige botsingen tussen rebellengroeperingen. Humanitaire organisaties hebben nog steeds beperkt toegang tot de streek en dit jaar zijn er al tientallen hulpverleners ontvoerd en slachtoffer geworden van lichamelijk of seksueel geweld. Wreedheden en verkrachtingen zijn wijdverspreid. Dorpen worden nog steeds aangevallen en met de grond gelijk gemaakt, de bewoners ervan worden vermoord of met geweld verdreven, en willekeurige arrestaties, verkrachtingen en kinderarbeid zijn nog steeds aan de orde van de dag. De ontheemdenkampen zijn overvol en gezien de onveilige situatie hebben de mensen geen hoop binnen afzienbare tijd naar hun dorpen te kunnen terugkeren. De regering van Soedan zegt de terugkeer van de ontheemden naar hun dorpen te steunen maar stelt niets in het werk om veiligheid te bieden. Tegelijkertijd meldde de UNHCR dat door toedoen van de Soedanese regering zo’n 75 000 Arabieren uit Tsjaad en Niger zich in de afgelopen twee maanden hebben gevestigd in de voormalige dorpen van niet-Arabische ontheemden, en officiële Soedanese identiteitskaarten en de Soedanese nationaliteit hebben gekregen. Seksueel geweld
DV\696365NL.doc
5/7
PE 398.380
Verkrachtingen en seksueel geweld worden als oorlogswapen gebruikt en vinden in Darfur op steeds grotere schaal plaats. Leden van milities gaan zich geregeld te buiten aan seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes, die vaak slachtoffer zijn vanwege hun etnische afkomst en omdat ze de SLA-factie van Abdel Wahid zouden steunen. Regeringssoldaten en andere door de staat gesteunde groepen hebben ook seksueel geweld gepleegd, zowel tijdens grootscheepse aanvallen tegen hele bevolkingen, zoals in het geval van Deraibat, als in kleiner verband tegen vrouwen en meisjes in en buiten kampen en dorpen. Over de kwestie van seksueel geweld wordt niet gesproken. Sociale stigmatisering veroorzaakt dat veel slachtoffers niet aan familieleden, doktors of de politie durven te vertellen wat er met hen is gebeurd. Sommige regeringsfunctionarissen ontkennen dat verkrachting een ernstig probleem is in Darfur en humanitaire hulpverleners zijn bang hun werk in gevaar te brengen als ze de kwestie openlijk ter sprake brengen. Degenen die de gewelddadigheden plegen worden zelden veroordeeld en veel van de mechanismen die de staat in het leven heeft geroepen om seksueel geweld tegen te gaan, zoals de staatscommissies voor de bestrijding van op sekse gebaseerd geweld, functioneren slecht en hebben weinig effect gehad. Kindsoldaten In juni 2007 heeft de Commissie voor de rechten van het kind haar bezorgdheid geuit over de rekrutering van kinderen, iets wat in Soedan nog steeds gebeurt, waarbij hun geld, goederen of diensten worden beloofd of gegeven. Straffeloosheid en het Internationaal Strafhof Ondanks de voortdurende gewelddaden en mishandelingen heerst er een klimaat van straffeloosheid. Op 2 mei 2007 vaardigde het Internationaal Strafhof (ICC) arrestatiebevelen uit tegen Ahmed Haroun, minister van Binnenlandse Zaken tijdens het hoogtepunt van het conflict, en tegen Janjaweed-militiecommandant Ali Mohamed Ali Abdelrahman, ook bekend als Ali Kushayb. Op 27 februari 2007 had de hoofdaanklager van het ICC deze eerste twee verdachten in staat van beschuldiging gesteld wegens het plegen van oorlogsmisdaden in Darfur. Soedan is geen partij bij het Statuut van Rome, dat in 2002 het ICC in het leven riep, en erkent daarom niet de jurisdictie van het ICC over zijn onderdanen. Maar resolutie 1593 van 2005 van de VN-veiligheidsraad verwijst de kwestie Darfur naar het ICC vanwege grootschalige mensenrechtenschendingen in de westelijke regio van Soedan. De resolutie geeft de aanklager van het ICC de bevoegdheid om ernstige in Darfur gepleegde misdaden te onderzoeken en te vervolgen. Willekeurige detenties De mechanismen voor rechtspraak en verantwoordelijkstelling hebben te weinig middelen, zijn politiek gecompromitteerd en ineffectief. Veel mensen worden dan ook vastgehouden zonder onderzoek.
DV\696365NL.doc
6/7
PE 398.380
Het internationale secretariaat van de Wereldorganisatie tegen foltering (OMCT) kreeg van de Soedanese organisatie tegen foltering (SOAT) de informatie dat er na de vreedzame demonstratie op 13 juni 2007 tegen regeringsplannen voor de bouw van de Kajabar-dam in Noord-Soedan mensen waren gearresteerd. Er werd geen reden voor hun arrestatie gegeven en hun vrijlating zou afhankelijk zijn gesteld van het tekenen van een document waardoor ze instemden met bepaalde voorwaarden, namelijk dat ze zouden afzien van verdere politieke activiteiten. Intimidatie van journalisten en mensenrechtenverdedigers In Khartoem hebben de Soedanese autoriteiten op 8 november 2007 arbitrair ingegrepen in de activiteiten van mensenrechtenverdedigers, in strijd met door de regering van Soedan ondertekende internationale verdragen en de normen zoals vastgelegd in de Verklaring van de Verenigde Naties over mensenrechtenverdedigers en de nationale Soedanese interim-grondwet, die vrijheden waarborgt zoals de vrijheid van vergadering, van vereniging en van meningsuiting. De combinatie van willekeurige dagvaardingen, arrestaties en ondervragingen zonder wettelijke gronden komt neer op intimidatie van de betrokken personen en het hinderen van de organisaties waarvoor ze werken, wat wettelijk gerechtvaardigd wordt op grond van wetgeving als de National Security forces Act van 1999. Mensenrechtenmechanismen, waaronder de speciale VN-rapporteur voor Soedan, hebben herhaaldelijk aangedrongen op het amenderen van dergelijke wetten om ze in lijn te brengen met internationale normen en de grondwettelijke verplichtingen van de Soedanese regering. Doodstraf, folteringen Op 10 november 2007 werden door het strafhof van Khartoem tien mensen ter dood veroordeeld voor de moord op de journalist Mohammed Taha. Een van de ter dood veroordeelden is zestien jaar oud. Alle beschuldigden in de zaak zouden zijn gemarteld om ze tot bekentenissen te dwingen die bij hun rechtszaak als bewijs tegen hen werden gebruikt. Het ter dood veroordelen van jeugdige delinquenten (die nog geen achttien waren toen ze hun misdaad pleegden) is krachtens het internationale recht verboden: volgens bepalingen in zowel het IVBPR als het CRC mag de doodstraf niet op deze leeftijdsgroep worden toegepast. Het gebruik van folterpraktijken om bekentenissen af te dwingen is krachtens het internationale recht verboden. Het is echter ingebed in het Soedanese rechtssysteem door artikel 10 (i) van het Bewijsrecht van 1993, dat stelt: “ … bewijs wordt niet ongeldig verklaard alleen op grond van het feit dat het door een onjuiste procedure is verkregen, als het hof er voldoende van overtuigd is dat het onafhankelijk en toelaatbaar is.” Eenheid mensenrechten
DV\696365NL.doc
7/7
PE 398.380