Verslag over de mensenrechtensituatie in de 18 partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in het jaar 2010 Inleiding De wet van 7 februari 1994 vraagt de Regering om jaarlijks schriftelijk verslag uit te brengen aan de Kamer en de Senaat over de mensenrechtensituatie in de partnerlanden van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Voorliggend rapport komt tegemoet aan deze vraag voor het jaar 2010. Zoals vorige jaren bestaat het mensenrechtenverslag uit twee delen. Een eerste samenvattend deel schetst de grote tendensen, beschrijft aansluitende beleidsacties van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking, en trekt lessen voor de toekomst. Een tweede analytisch deel detailleert de mensenrechtensituatie in de 18 partnerlanden: Algerije, Benin, Bolivia, Burundi, DR Congo, Ecuador, Mali, Marokko, Mozambique, Niger, Palestijnse Gebieden, Peru, Rwanda, Senegal, Tanzania, Uganda, Vietnam en Zuid-Afrika. Het eerste deel van het rapport wordt publiek gemaakt, het tweede deel niet. Het verslag bevat de door de wetgever opgelegde inhoud. Het vermeldt daarbij uitdrukkelijk nieuwe vaststellingen tegenover voorafgaande jaren. Wat onveranderd is gebleven ten opzichte van het verleden wordt herhaald om een zo volledig mogelijk zich op de mensenrechtensituatie in de partnerlanden te schetsen. Sinds vorig jaar wordt het verslag ook uitgebreid met cijfermatige gegevens over de mensenrechtensituatie in de partnerlanden, aan de hand internationaal aanvaarde indicatoren. Zo kan men gemakkelijker evalueren welke evoluties er wel of niet zijn over de jaren heen. Het mensenrechtenverslag is bedoeld als informatie- en als beleidsinspirerend instrument.
1
Deel 1 – Tendensen, (re)acties en beleidsconclusies 1. Algemene tendensen met betrekking tot de mensenrechtensituatie in de partnerlanden Net als in 2009 merken we dat de mensenrechtensituatie in de partnerlanden in 2010 gekenmerkt wordt door twee veelvoorkomende problemen: discriminaties en zwakke juridische systemen. We kiezen er voor om opnieuw in te zoomen op deze problemen, omdat ze actueel blijven, omdat we zo evoluties kunnen vaststellen in vergelijking met 2009, en ook omdat discriminaties en zwakke rechtssystemen belangrijke obstakels zijn voor veel mensenrechten. 1.1. De strijd tegen discriminatie Hoewel discriminatie op verschillende gronden (etnische origine, geslacht, religie, handicap, enz.) in de meeste partnerlanden bij wet is verboden, blijft dit in de praktijk problematisch. 1.1.1. Discriminatie van vrouwen Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren in de partnerlanden, zijn vrouwen nog steeds het slachtoffer van vele vormen van discriminatie. De situatie bleef in 2010 grotendeels onveranderd. We blijven vaststellen dat vrouwen in de partnerlanden over het algemeen dezelfde politieke rechten genieten als mannen, en dat een lichte vooruitgang merkbaar is wat betreft hun vertegenwoordiging in parlementen en regeringen. Zo is de regering van de Boliviaanse president Morales volledig paritair samengesteld en zijn er in Rwanda meer vrouwelijke dan mannelijke parlementsleden. In de partnerlanden hebben over het algemeen vrouwen de iure ook de zelfde economische en sociale rechten (recht op arbeid, op een gelijk loon, op gezondheid, enz.) als mannen. Er bestaan wel nog een aantal discriminaties in wetgeving. Zo zijn er in Uganda nog verschillende huwelijksstelsels in gang die de vrouw ondergeschikt maakt aan de man. Ook zijn er in Senegal, Marokko, Niger, de Palestijnse gebieden en Tanzania rechtsregels eigen aan de Moslimgemeenschap die vrouwen benadelen, bijvoorbeeld op het vlak van erfrecht. Maar gelijke kansen de iure garanderen geen gelijke kansen de facto. Tal van discriminaties vinden hun oorsprong in het feit dat vrouwen en meisjes minder geschoold en opgeleid zijn dan mannen en jongens. De ongelijkheid, ook op het vlak van alfabetisering, vermindert gestaag, maar blijft bestaan. Vermeldenswaardig is dat de Millennium Ontwikkelingsdoelstelling gericht op de verwezenlijking van universeel basisonderwijs waarschijnlijk behaald zal worden in Uganda aangezien de regering de inspanningen ten volle ondersteunt. De demografische groei van 1 miljoen kinderen extra per jaar samen met onvoldoende gevormde leerkrachten heeft echter geleid tot een achteruitgang van de onderwijskwaliteit.
2
We blijven ons vooral zorg baren over het feit dat vrouwen het slachtoffer zijn van talrijke geweldplegingen. Of het nu gaat om huiselijk geweld, seksueel geweld of een andere vorm van geweld, dit is vaak een gevolg van de ongelijke situatie waarin vrouwen zich bevinden. We stellen nog altijd vast dat deze geweldplegingen zelden het voorwerp uitmaken van klachten, vervolgingen of veroordelingen, wat bijdraagt tot een klimaat van straffeloosheid en de instandhouding van het geweld. Een klimaat van straffeloosheid wordt gevoed door praktijken en regelgeving zoals in de Palestijnse Gebieden waar strafvermindering mogelijk is voor mannen die geweld of een moord plegen op een vrouw ter verdediging van de (familie-)eer; waar verkrachters die ermee instemmen om met hun slachtoffer te trouwen niet meer vervolgd worden, en waar enkel mannen een klacht kunnen indienen tegen seksueel misbruik. In de DRC wordt seksueel geweld nog steeds massaal gepleegd. Er is weinig vooruitgang merkbaar, ondanks de politiek van nultolerantie die president Kabila in 2009 lanceerde. Pluspunten zijn wel de recente veroordelingen in begin 2011 van hoge militairen (bv. luitenant-kolonel Kibibi Mutware) wegens seksueel geweldplegingen. De VN-Veiligheidsraad keurde eind 2010 ook een nieuwe resolutie (n° 1960) goed waarbij een monitoring mechanisme werd ingesteld. Hopelijk laat de vergaarde informatie van dit mechanisme toe om gerichte sancties voor daders van seksueel geweld op te leggen. Huishoudelijk geweld is duidelijk een probleem in Vietnam (20-25% prevalentie met hogere percentages in landelijke gebieden). Van andere landen zijn echter amper cijfers bekend. Een aantal inspanningen verdienen zeker onze aandacht. In Burundi, bijvoorbeeld, werd in 2009 een nieuwe strafwet aangenomen die het juridisch arsenaal tegen seksueel geweld verbeterde. In Uganda werd in 2009 een nieuwe wet aangenomen om de strijd aan te binden met huiselijk geweld, en werden sensibiliseringsactiviteiten georganiseerd. Een bijzondere vorm van geweld tegen vrouwen is die van vrouwelijke genitale verminking (VGV). VGV wordt nog steeds toegepast in sommige partnerlanden, zoals Mali, Senegal, Uganda, Tanzania en Benin. In de meeste van deze landen bestrijden overheden dit fenomeen door wetten of actieplannen aan te nemen. VGV zou niet of niet meer toegepast worden in Burundi, Rwanda, Bolivia en Marokko en zou minder frequent voorkomen in Niger. We verheugen ons over het feit dat in Uganda in 2010 een wet werd aangenomen om aan deze praktijk een einde te stellen. Momenteel wordt dit wettelijk verbod evenwel nog straffeloos overtreden door de stammen die dit cultureel belangrijk achten, net zoals in Benin, Mali en Tanzania. Een ander probleem is de gebrekkige realisatie van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in partnerlanden. In Mozambique zorgt dit voor een vervrouwelijking van de HIV-epidemie. Samen met Niger sterven in Mozambique procentueel gezien het meeste vrouwen aan zwangerschapscomplicaties of door problemen tijdens de bevalling. Een laatste vermeldenswaardige illustratie van de benadeelde positie van de vrouw zijn de Burundese echtgenotes die vaak zwak staan ten aanzien van hun overspelige partner; in bepaalde gevallen leven vele vrouwen in feitelijke polygamie omdat ze financieel afhankelijk zijn.
3
1.1.2. Discriminatie van homoseksuele personen en transgenders Seksuele geaardheid kan eveneens de basis vormen voor discriminaties en is dat in de praktijk ook vaak, ook al wordt deze grond niet expliciet vermeld in de internationale mensenrechteninstrumenten. In 2010 ging de situatie in de partnerlanden er zeker niet op vooruit. In de meeste partnerlanden blijft homoseksualiteit taboe en blijven homoseksuele personen het slachtoffer van discriminatie. In bepaalde partnerlanden, zoals Senegal, Burundi, Uganda, de Palestijnse gebieden, Tanzania en Marokko, is homoseksualiteit zelfs strafbaar. 2009 werd jammer genoeg gekenmerkt door de strafbaarstelling van homoseksualiteit in Burundi en van het Ugandese wetsvoorstel om de straffen die staan op homoseksualiteit te verzwaren. De bekende homorechtenactivist, David Kato, werd in Uganda brutaal vermoord; de daders zijn nog steeds voortvluchtig. Positief is dat een rechter begin 2011 publicaties veroordeeld heeft waarbij homoseksuelen met naam en toenaam genoemd werden en opgeroepen werd om hen te vermoorden. Dit toont aan dat de Ugandese rechterlijke macht ook durft in te gaan tegen de maatschappelijke stroming. De Ugandese President heeft zich ook, onder internationale druk, verzet tegen een discriminerend parlementair initiatief. In andere landen, zoals Algerije en Marokko, werd homoseksualiteit strafbaar gesteld, maar zijn er in de praktijk weinig veroordelingen op deze grond. In sommige van onze partnerlanden (bv. Peru, Rwanda, Mali, DRC, Vietnam, Bolivia en Benin) is homoseksualiteit niet strafbaar. In één van onze partnerlanden, Zuid-Afrika, is het homohuwelijk toegestaan. In Mozambique voorziet de arbeidswet, zoals herzien in 2007, in een verbod op discriminatie bij het aanwerven op grond van overwegingen die verband houden met de “seksuele geaardheid”. In het land werd ook een organisatie voor de rechten van seksuele minderheden opgericht, en dit zonder enige tegenstand van de overheid of van religieuze groeperingen. 1.1.3. Discriminatie van seropositieve personen Seropositieve personen maken in verschillende partnerlanden het onderwerp uit van discriminatie op het vlak werk en gezondheid, zoals bijvoorbeeld in Bolivia, Peru en Benin. Gezien de omvang van deze ziekte in de partnerlanden, is een groot deel van de bevolking het slachtoffer van dergelijke discriminaties. Het probleem neemt enkel toe. Een sterke overheidsrespons blijft te vaak uit. In de meeste partnerlanden worden de seropositieve patiënten overigens door ngo’s en internationale organisaties behandeld, met uitzondering van Zuid-Afrika waar ook de overheid grote programma’s lopen heeft. Zowel in Zuid-Afrika als in Mozambique wordt de problematiek van de aidswezen stilaan een groot probleem (12% van de kinderen in Mozambique). In Marokko zijn de zogenaamde aidswezen doorgaans kinderen die verstoten werden door aidspatiënten, eerder dan echte weesjes. 1.1.4. Discriminatie van personen met een handicap Sinds 2006 vinden personen met een handicap specifiek bescherming in het VNVerdrag betreffende de rechten van personen met een handicap. Positief is dat bijna alle partnerlanden het VN-verdrag geratificeerd hebben. Ethiopië, Marokko en
4
Vietnam hebben het verdrag al ondertekend maar nog niet geratificeerd. DRC heeft het verdrag ook nog niet ondertekend. In de partnerlanden blijft de situatie van personen met een handicap in de praktijk moeilijk. In Burundi, bijvoorbeeld, worden deze mensen verstoten en zijn de structuren niet aangepast aan hun behoeften. In Mozambique worden personen met een handicap gezien als vervloekt en zijn ze het slachtoffer van discriminatie op het vlak van toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en de arbeidsmarkt. In Benin, anderzijds, zijn inspanningen geleverd om de publieke opinie te sensibiliseren over discriminatie van personen met een handicap, voorlopig met bescheiden resultaat. Men beschikt echter over onvoldoende middelen om hun integratie en toegang tot de infrastructuren te verzekeren. Vooral de situatie van personen met een mentale handicap is vaak schrijnend. 1.1.5. Discriminatie op basis van etnische afkomst of religie Er bestaat geen algemeen fenomeen van racisme in de partnerlanden, maar in sommige van de landen wordt ook in 2010 melding gemaakt van discriminatie tegen bepaalde groepen. Zo is de inheemse bevolking in Peru, Bolivia, de DRC en Vietnam het slachtoffer van discriminatie (toegang tot natuurlijke rijkdommen, eigendom of overheidsdiensten, zoals gezondheidszorg en onderwijs). En in bepaalde Afrikaanse landen, zoals Burundi of Tanzania, zijn albino’s het slachtoffer van discriminatie en worden ze zelfs vermoord omdat hun organen volgens bepaalde overtuigingen magische krachten hebben en bijgevolg gebruikt worden door tovenaars. In Burundi in 2009 was er een veroordeling van een twaalftal personen die schuldig werden bevonden aan dergelijke daden maar in 2010 waren er opnieuw een tiental moorden op albino’s. In Tanzania is het aantal albinomoorden wel afgenomen na een intensieve mediacampagne, training van politie en een strenge strafmaat. In Uganda is het brengen van mensenoffers1, vooral van kinderen, een zorgwekkende trend. Ook wordt in 2010 melding gemaakt van discriminatie door Israëli’s van Palestijnen werkend in de joodse nederzettingen in de Palestijnse Gebieden, vooral op het vlak van salarissen en arbeidsomstandigheden. In Zuid-Afrika gaat het niet zo zeer over discriminatie op basis van etnische afkomst maar wel over de massale uitwijzing van vluchtelingen, voornamelijk uit Zimbabwe. De regularisatie van het statuut en een correcte uitwijzing, waar nodig, werd echter recent door de minister van Binnenlandse Zaken op punt gesteld. In Vietnam worden religieuze bewegingen dan weer geregeld hardhandig aangepakt. In augustus 2010 trad de politie op tegen aanhangers van het Hoa Hoa. Ten minste 14 mensen zitten gevangenisstraffen uit van 5 jaar tot levenslang.
1
http://www2.ohchr.org/english/bodies/cedaw/docs/co/CEDAW-C-UGA-CO-7.pdf
5
1.2. De werking van het rechtssysteem, het gevangenisstelsel en de politie In de meeste partnerlanden wordt de rechtsstaat in de praktijk niet of nauwelijks gerespecteerd. 1.2.1. Het rechtssysteem In de meeste partnerlanden kampt de rechterlijke macht met een gebrek aan middelen, capaciteit, personeel, en bijgevolg met de plaag van corruptie en nepotisme. De lonen van de magistraten zijn bijvoorbeeld vaak zeer laag, wat dergelijke praktijken aanmoedigt. Dit bevordert geenszins de goede werking van de instellingen en doet ook afbreuk aan de onpartijdigheid ervan. Bovendien stellen we vast dat magistraten, en in bepaalde gevallen ook advocaten, onvoldoende geschoold zijn en dat ze niet erg talrijk zijn, wat de effectieve toegang tot justitie beperkt. In bepaalde partnerlanden wordt de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht onvoldoende gewaarborgd en oefent de uitvoerende macht druk uit (bv. in Marokko, Senegal, Burundi, Tanzania). Dat is in het bijzonder het geval in Vietnam, waar de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht niet verankerd werden in de Grondwet. De overheid neemt sinds een paar jaren wel initiatieven om het grote tekort aan advocaten in te perken. De orde van Advocaten heeft dit aangegrepen om te pleiten voor meer onafhankelijkheid. In verschillende andere partnerlanden komt de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ook in het gedrang door de politieke benoeming van magistraten. Mozambique kreeg in dit verband bezoek van de VN Speciale Rapporteur inzake de onafhankelijkheid van Rechters en Advocaten. Een verslag met aanbevelingen wordt begin 2011 verwacht. Waar de toegang tot justitie in de meeste landen gewaarborgd is bij wet, wordt deze in de praktijk in de meeste partnerlanden belemmerd door analfabetisme, onvoldoende kennis bij burgers van hun rechten, en door de hoge kostprijs van de procedures en van een advocaat. In sommige landen (bv. Uganda, Peru) wordt de toegang tot justitie ook bemoeilijkt in rurale gebieden, aangezien de rechtbanken zich over het algemeen in de steden bevinden. Vaak is het in de praktijk ook moeilijk om de uitvoering van een rechterlijke beslissing te bekomen, vooral met betrekking tot landrechten. In de meeste van de partnerlanden duren de gerechtelijke procedures lang en is er veel vertraging. In Peru is de situatie wat betreft het respecteren van procedures en termijnen sinds 2009 nog verslechterd. Anderzijds heeft Peru sinds 2009 ook een stap vooruit gezet in het kader van de strijd tegen de straffeloosheid, ten gevolge van de veroordeling van oud-president Fujimori tot 25 jaar gevangenis voor misdaden tegen de mensheid. In veel landen duurt de voorlopige hechtenis te lang en ligt het aantal personen dat op die basis gevangen wordt gehouden zeer hoog. In verschillende landen werden ook gevallen van willekeurige gevangenneming gemeld. Een van de gevolgen van een slechte werking van het gerechtelijk apparaat is dat men in heel wat partnerlanden (bv. Mozambique, Benin, Burundi, Tanzania en Bolivia) toevlucht neemt tot privé-initiatieven en tot lynchpartijen. In andere landen maakt de bevolking ook gebruik van traditionele rechtspraak (bv. Mali),
6
Sharia-wetgeving (bv. Niger, Tanzania) of rechtspraak voor de inheemse bevolking (bv. Bolivia). Het rechtssysteem kent bijgevolg in de meeste partnerlanden nog steeds heel wat zwakheden, terwijl het gerechtelijk apparaat precies garant zou moeten staan voor het respect voor de mensenrechten en de rechtsstaat. Een voorbeeld dat het tijd wordt om het tij te keren, vinden we in Rwanda waar de Nationale Ombudsman toekijkt op de functionering van het gerecht, het gevangeniswezen en de ordediensten. Een ander positief voorbeeld is Zuid-Afrika dat aantoont dat het ook, ondanks het probleem van het respecteren van de redelijke termijn, wel een transparante, onafhankelijke en efficiënte rechtsgang kan garanderen. De verschillende partnerlanden blijven ook inspanningen leveren om de strijd aan te gaan tegen corruptie en straffeloosheid. Wat betreft de straffen die worden toegepast, kunnen we ons verheugen over het feit dat acht van onze partnerlanden de doodstraf hebben afgeschaft en dat negen partnerlanden de facto een moratorium hebben ingevoerd op de toepassing ervan. Wettelijk bestaat de doodstraf nog in Niger, Tanzania en DRC maar deze wordt officieel niet meer toegepast. In de DRC is een parlementaire poging om de doodstraf af te schaffen mislukt in november 2010. Uganda past de doodstraf toe op veroordeelde militairen. Vietnam past de doodstraf nog wel toe, maar het Vietnamees Parlement heeft in juni 2009 een wet goedgekeurd die het aantal misdrijven strafbaar met de doodstraf heeft herleid van 21 tot 8. 1.2.2. De houding van de ordediensten In de meeste partnerlanden maken de ordediensten zich vaak schuldig aan corrupte praktijken, mishandelingen en buitensporig gebruik van geweld, zowel tijdens arrestaties, ondervragingen, als in de gevangenis. Dit houdt meestal verband met een gebrek aan capaciteit, bemanning en opleiding binnen deze diensten. De frequentie van dergelijk geweld verschilt sterk van land tot land. Frequent machtsmisbruik van de ordediensten komt voor in Burundi, Rwanda en in de DRC waar vooral in het Oosten het leger met geïntegreerde voormalige rebellen voor gruwelijke mensenrechtentaferelen zorgt. Ook vanuit de Palestijnse Gebieden worden regelmatig arbitraire arrestaties en detenties gemeld. In Marokko ontwaart men een heropleving van politiegeweld: op een uit de hand gelopen ontruiming van een tentenkamp in november 2010 in Layoune volgden massale arrestaties met frequent gebruik van geweld. In Uganda werd meermaals geweld gebruikt tijdens de rellen in september 2009, toen een dertigtal burgers gedood werden door de politie. Sindsdien worden er workshops voor politie- en legerofficieren georganiseerd en in sommige gevangenissen hebben opzichters een basiscursus over mensenrechten gekregen. In Mozambique stelden ngo’s in 2009 dan weer een vermindering vast van machtsmisbruik en mishandelingen door de ordediensten. De steun van donoren voor de opleiding van veiligheidstroepen blijft dus zeer nuttig. Ook in Zuid-Afrika beginnen de overheidsinitiatieven voor investeringen en opleidingen ten voordele van de ordediensten vruchten af te werpen. Wat betreft het recht om niet blootgesteld te worden aan foltering, stellen we vast dat alle partnerlanden behalve twee, nl. Tanzania en Vietnam, het VN-Verdrag tegen Foltering geratificeerd hebben. Een aantal EU-landen biedt evenwel hulp bij de voorbereiding van Vietnam om op termijn toe te treden tot de Conventie. Zo wordt er, onder meer, gewerkt om de condities van voorlopige hechtenis aan te passen aan
7
de standaarden van de Conventie (politietraining).We stellen eveneens vast dat de meeste partnerlanden het verbod op foltering ook grondwettelijk hebben verankerd. Maar zelfs al voorziet de wet in een strafbaarstelling van dergelijke praktijken, dan nog blijven vervolgingen op deze grond over het algemeen beperkt, met een klimaat van straffeloosheid tot gevolg. In Ecuador worden politieagenten wel regelmatig veroordeeld voor foltering. In de meeste partnerlanden is de berichtgeving over politieke afrekeningen of gedwongen verdwijningen de afgelopen jaren gedaald. Niettemin zijn voorbeelden van betreurenswaardige voorvallen het overlijden in verdachte omstandigheden van de Congolese mensenrechtenactivist Floribert Chebeya, en de arrestatie van de Burundese journalist Jean-Claude Kavumbago. 1.2.3. Detentiecentra In de grote meerderheid van de partnerlanden zijn de leefomstandigheden in detentiecentra nog steeds moeilijk en zelfs catastrofaal. Dit is in de eerste plaats te wijten aan de overbevolking die niet alleen een gevolg is van een gebrek aan capaciteit, maar ook van het groot aantal gedetineerden die langdurig in voorlopige hechtenis geplaatst worden, vaak voor kleine misdrijven. Aan de primaire behoeften van gedetineerden wordt niet altijd voldaan. Ze leven vaak in erbarmelijke hygiënische omstandigheden met een gebrek aan eten en verzorging. Dergelijke leefomstandigheden bevorderen uiteraard het geweld onder gevangenen en ontsnappingen. De gebouwen bevinden zich ook vaak in slechte staat en dateren in bepaalde partnerlanden (Mali, Tanzania) nog van het koloniale tijdperk. Gevallen van geweld en mishandeling door gevangenisbewakers zijn talrijk en blijven jammer genoeg vaak ongestraft. In de DRC zijn gevallen van foltering en verkrachting in gevangenissen gemeld. In Rwanda heeft de regering een inspanning gedaan om de daders van dergelijke misdrijven te vervolgen. In DRC en Uganda wordt ook melding gemaakt van dwangarbeid van gedetineerden en kinderen die worden opgesloten bij volwassen. We verheugen ons over het feit dat het Rode Kruis, ngo’s of nationale mensenrechtencommissies in verschillende partnerlanden toelating krijgen om gevangenissen te bezoeken, bijstand te verlenen aan gevangenen en, in bepaalde gevallen, onderzoek te voeren naar gevallen van foltering en mishandeling. 1.3. Balans Net als in voorgaande jaren stellen we vast dat de balans van de mensenrechtensituatie in 2010 in de 18 partnerlanden van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking negatief uitvalt, zeker als we inzoomen op de problematiek discriminatie en op respect voor de rechtsstaat. Hier en daar wordt concrete vooruitgang genoteerd, vooral met betrekking tot wetgeving. Maar de lijst van schendingen en tekortkomingen blijft te lang. Op een aantal vlakken is er zelfs achteruitgang. De verzamelde kwantitatieve gegevens geven aan dat de partnerlanden in 2010 stagneren ten opzichte van 2008-2009 inzake respect voor politieke en civiele
8
rechten. Enkel Benin, Mali, Peru en Zuid-Afrika krijgen van Freedom House het etiket “vrij”. In Mozambique werd er een significante verslechtering van de persvrijheid waargenomen, omwille van de problemen na de verkiezingen eind 2009. Ook in Benin was er op het gebied van vrije meningsuiting een kleine verslechtering. De gerapporteerde corruptie blijft hoog in alle partnerlanden, en in een aantal zelfs zeer hoog. Er is een kleine verbetering van de gepercipieerde corruptie in Rwanda en een achteruitgang in Senegal, Mozambique en Zuid-Afrika. De geselecteerde sociaaleconomische indices tonen voor alle landen wel bescheiden vooruitgang aan in de periode 2005 tot 2009, jaar van de meest recente cijfers. Volgens die indices ging de situatie van de vrouw in Vietnam en Tanzania echter licht achteruit in de periode 2005-2007. In Palestina kende de onderwijssituatie een terugval in 2007 en ook in Niger, Mali en Mozamique blijft het onderwijsniveau zeer laag. De armoede nam ten slotte ook toe in Niger mede door de nasleep van de financiële crisis.
9
2. Beleidsacties en initiatieven van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking De Belgische Ontwikkelingssamenwerking is op verschillende manieren actief rond de bevordering en bescherming van mensenrechten in de 18 partnerlanden. Ten eerste vormen mensenrechten regelmatig het onderwerp van politieke dialoog en demarches, zowel op Europees als op bilateraal niveau. Ten tweede ondersteunt de Belgische Ontwikkelingssamenwerking internationaal onderzoek, opleidingen, pleidooiwerk en normatief werk rond mensenrechten vooral via het Office of the High Commissioner on Human Rights (OHCHR) van de Verenigde Naties, UNICEF (kinderrechten), UNIFEM/UNWOMEN (gendergelijkheid en empowerment van vrouwen) en UNFPA (seksuele en reproductieve rechten) en ook via de universitaire samenwerking. Ten derde gaat steeds meer aandacht naar kinder- en vrouwenrechten in de programmeringcyclus van samenwerkingsactiviteiten. Ten vierde subsidieert de Belgische ontwikkelingssamenwerking jaarlijks voor ongeveer 30 miljoen euro aan specifieke activiteiten rond mensenrechten in de strikte of in de bredere zin (ondersteuning democratische instellingen) in ontwikkelingslanden. Zo wordt bijvoorbeeld vaak gebruik gemaakt van de budgetlijn die DGD toelaat om in de partnerlanden rechtstreekse steun te geven aan lokale ngo’s en andere organisaties van de civiele maatschappij. Deze budgetlijn wordt vaak gebruikt om organisaties te ondersteunen die via hun werk rond mensenrechten niet alleen zelf bijdragen tot de realisatie van de mensenrechten, maar ook de cruciale rol van “waakhond” kunnen spelen ten aanzien van de overheden in de partnerlanden. Quasi alle DGDactiviteiten dragen rechtstreeks of onrechtstreeks bij tot de realisatie van sociaaleconomische rechten. De volgende paragrafen illustreren dit alles met een aantal representatieve voorbeelden van activiteiten van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in 2010, die aansluiten bij de geïdentificeerde tendensen in de mensenrechtensituatie in de 18 partnerlanden. Strijd tegen discriminatie van vrouwen -
-
De Belgische Ontwikkelingssamenwerking heeft in 2010 nieuwe initiatieven ondernomen om in partnerlanden instellingen die werken rond gendergelijkheid te ondersteunen. Zo zal bijvoorbeeld in Niger de Belgische Technische Coöperatie de capaciteiten van het “Ministère de la Promotion de la femme et de la protection de l’enfant” versterken. Ook werd beslist om in Burundi een programma van UNIFEM/UNWOMEN te financieren om het “Ministère du genre et de la promotion des droits de l’homme” te ondersteunen bij haar taken. In de aanloop naar en tijdens de Top van de Verenigde Naties over de Millenniumdoelstellingen in september 2010 pleitte België nadrukkelijk voor de strijd tegen ongelijkheid in ontwikkelingslanden, en voor verbeterde statistieken die schrijnende ongelijkheden, bv. tussen mannen en vrouwen, aan het licht brengen.
Strijd tegen seksueel geweld -
Specifiek wat seksueel geweld betreft, blijft de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in de DRC in 2010 bijdragen aan het “Fonds voor Stabilisatie en Heropbouw in het Oosten” onder leiding van UNDP. De strategie in de
10
-
-
-
-
strijd tegen seksueel geweld die de Congolese overheid en de VN opstelden bevat verschillende componenten, waaronder de strijd tegen de straffeloosheid en de preventie en bescherming tegen seksueel geweld. In 2010 werd ook gestart met een aanzienlijke bijdrage aan het Monitoring en Reporting Mechanism van Unicef, dat erop gericht is grove schendingen van de rechten van kinderen in het kader van een gewapend conflict beter in kaart te brengen, om er zodoende ook beter op te kunnen reageren, en beter rond preventie te kunnen werken. Dit mechanisme heeft ook aandacht voor kinderen die in het kader van een gewapend conflict slachtoffer worden van seksueel geweld. Uiteraard wordt hierbij bijzondere aandacht besteed aan de kwetsbare positie van meisjes in gewapend conflict. De Belgische bijdrage gaat naar het verder uitwerken van het mechanisme in enkele geselecteerde landen, waaronder de partnerlanden DRC en Burundi. Complementair aan deze initiatieven werd in 2010 beslist om ook via de universitaire samenwerking (VLIR) de Université Catholique de Bukavu (DRC) te ondersteunen bij interdisciplinair onderzoek naar seksueel geweld. Uiteindelijke bedoeling is dat dit bijdraagt tot een betere multisectorale zorg voor slachtoffers van seksueel geweld (zowel medisch, sociaalpsychologisch, juridisch, als op het vlak van economische herintegratie) In Burundi wordt de strijd tegen seksueel geweld ondersteund via de lokale ngo ISV (Initiative Seruka pour les Victimes de Viol). De organisatie biedt slachtoffers van verkrachting medische, psychologische en ook juridische ondersteuning. In Peru werd een nieuw project van een lokale ngo ondersteund dat erop gericht is in drie regio’s (Lima, Cusco en Junín) te zorgen dat de civiele maatschappij betrokken wordt en haar bijdrage levert aan de uitwerking van het “nationaal plan tegen geweld op vrouwen”, dat loopt in de periode 20092015.
Strijd tegen discriminatie van homoseksuelen -
In de contacten met regeringsleden van de partnerlanden vestigt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de aandacht op de strijd tegen alle vormen van discriminatie, en dus ook op die op grond van de seksuele geaardheid. In de meeste partnerlanden van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking pleegt België overleg met andere donoren, teneinde een gemeenschappelijk standpunt te bepalen en zo een grotere invloed uit te oefenen. Een nieuw indicatief samenwerkingsprogramma met Uganda is momenteel in voorbereiding. Hierbij zal gepoogd worden om aandacht voor homorechten te integreren, weliswaar met aandacht voor de lokale gevoeligheden op politiek niveau en bij de lokale bevolking en in samenwerking met andere donoren. Zoniet dreigt dit contraproductief te werken.
Strijd tegen discriminatie van gehandicapten -
Via de indirecte samenwerking financiert de Belgische Ontwikkelingssamenwerking verschillende programma’s en projecten die gericht zijn op de sociale re-integratie van mensen met een handicap. Zo loopt bijvoorbeeld het programma van de ngo Caraes, dat erop gericht is in vier partnerlanden van de regio van de Grote Meren (DRC, Rwanda, Burundi, en Tanzania) kwalitatieve geïntegreerde en gedifferentieerde orthopedische zorg en geestelijke gezondheidszorg aanbiedt. Bijzondere aandacht gaat hierbij naar mensen met een mentale handicap.
11
-
Op de budgetlijn overgangsacties, transitie en maatschappijopbouw werd in 2010 een nieuwe financiering voorzien voor een project van Handicap International, dat erop gericht is in Noord-Kivu (DRC) gehandicapte personen die wonen in de conflictgebieden een duurzame toegang tot medische en paramedische zorgen te bieden.
Strijd tegen discriminatie van etnische minderheden -
-
Via de regionale samenwerking financiert de Belgische Ontwikkelingssamenwerking het "Fondo Indigena" in Latijns-Amerika. De volledige naam van het fonds luidt: “Fonds voor de ontwikkeling van autochtone bevolkingsgroepen in Latijns-Amerika en de Caraïben”. Twee van de 12 lidstaten (Bolivia en Ecuador) zijn partnerlanden van de bilaterale samenwerking. De belangrijkste doelstelling van het Fonds is de autonome ontwikkeling van de inheemse bevolking en de erkenning van hun rechten dankzij dialoog en overleg met de regeringen en donors. België maakt deel uit van de Raad van Bestuur van het Fondo Indigena en nam voor de periode 2008-2010 het vicevoorzitterschap waar voor de niet-regionale landen. Door de indirecte samenwerking via de Belgische ngo’s, financiert de Belgische Ontwikkelingssamenwerking ook ngo’s die specifiek actief zijn op het terrein van de rechten van autochtone gemeenschappen, onder andere in de partnerlanden. De ngo Broederlijk delen, bijvoorbeeld, werkt in het kader van haar programma 2008-2010 in Bolivia rond de rechten van de autochtone gemeenschappen en het principe van non-discriminatie, met betrekking op hun grondgebied. Nieuwe ngo-programma’s zullen pas vanaf 2011 van start gaan.
Ondersteuning van het juridisch systeem -
-
In Rwanda gaf DGD in 2009 en 2010 sectorale begrotingssteun voor de sector justitie, om zodoende de werking van het juridisch systeem te ondersteunen. Deze algemene begrotingssteun voor de sector wordt gecombineerd met steun aan specifieke projecten van de lokale civiele maatschappij. Zo werd in 2010 het “Forum d’Aide juridique au Rwanda” gefinancierd om justitie ook voor arme en kwetsbare personen toegankelijk te maken. De organisatie zal studie- en lobby activiteiten uitvoeren ten aanzien van de Rwandese overheid, en hierbij pleiten voor het installeren van een systeem van rechtsbijstand. In DRC heeft de Belgische Ontwikkelingssamenwerking de afgelopen jaren bijgedragen tot het REJUSCO-programma (Restauration de la Justice à l’Est du Congo), waarvan het opvolgingsprogramma in principe gefinancierd wordt vanaf 2011.
Strijd tegen misbruiken door ordehandhavers -
-
In Burundi loopt momenteel een project van de bilaterale samenwerking (via BTC) om de Rwandese politie te professionaliseren. Er zijn vormingen voorzien voor alle politieafdelingen, en er zal ook werk worden gemaakt van een nieuwe communicatiestrategie voor de politiediensten. In Zuid-Afrika begon de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in 2010 met de financiering van een project via de universitaire samenwerking (een financiering van de VLIR). Samen met twee Zuid-Afrikaanse universiteiten
12
zullen trainingspaketten worden ontworpen voor de Zuid-Afrikaanse politie. Deze zijn erop gericht de politie basisbeginselen van interculturele psychologie en communicatie aan te leren, wat hen in staat moet stellen beter te functioneren in de multiculturele context van Zuid-Afrika Strijd tegen inhumane behandeling in detentiecentra en betere begeleiding van gevangenen -
-
In Marokko financierde de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in het kader van het programma 2008-2010 van APEFE een project om de leefomstandigheden in Marokkaanse detentiecentra te verbeteren. Het project beoogt vooral een vlotte integratie in de maatschappij van de gevangenen na hun vrijlating, via individuele begeleiding en opleiding tijdens en vlak na hun detentie. Ook in Rwanda financierde de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in 2010 via de lokale ngo “Prison Fellowship Rwanda” een project dat voornamelijk gericht is op een betere herintegratie van ex-gevangenen in de maatschappij. Het project richt zich vooral op gevangenen die feiten hebben gepleegd tijdens de genocide. De bedoeling is om de gevangenen na hun vrijlating vreedzaam te laten samenleven met overlevenden van de genocide.
3. Beleidsconclusies Welke beleidsconclusies kunnen we koppelen aan de vastgestelde situatie in de 18 partnerlanden op het gebied van mensenrechten? In het mensenrechtenrapport over 2009 werd al geargumenteerd dat, hoe ontgoochelend de mensenrechtensituatie in een aantal partnerlanden ook moge zijn, een aanmoedigings- en ondersteuningsbeleid door een donorland te verkiezen is boven een sanctiebeleid. Er werd ook uitgelegd dat ambities bijgesteld moeten worden omdat evoluties inzake respect voor mensenrechten zeer afhankelijk zijn van - langzame - mentaliteitswijzigingen en politieke concessies, beiden hoofdzakelijk endogene processen. Tegelijk werd in de vorige editie van dit rapport het voornemen geuit om de inspanningen op te drijven om een verbetering van de mensenrechtensituatie in de partnerlanden te helpen bewerkstelligen, met bijzondere aandacht voor het lot van mensenrechtenactivisten, de strijd tegen straffeloosheid en corruptiebestrijding. De hierboven (onder punt 2) geciteerde beleidsacties en initiatieven van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking tonen dat het engagement groot blijft. Maar men kan niet ontkennen dat de val van de regering de voorgenomen nieuwe dynamiek gestokt heeft, door het intern functioneren en ook de externe legitimiteit van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking aan te tasten. De huidige regering heeft tijdens haar ambtstermijn bewust gestreefd naar een meer structurele integratie van aandacht voor mensenrechten in het ontwikkelingsbeleid. Speerpuntacties daarbij waren: interne kennisopbouw en sensibilisering door de organisatie van een vorming over een mensenrechtenbenadering van ontwikkeling voor de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking door het Hoog Commissariaat van de VN voor Mensenrechten (OHCHR); verbeterde monitoring van de mensenrechtensituatie in de partnerlanden; meer systematische aandacht voor mensenrechten in de politieke dialoog met 13
partnerlanden, op bilateraal en Europees niveau (artikel 8/96-dialoog op basis van het Cotonou-akkoord); omvangrijke financiële bijdragen voor verkiezingsprocessen; de introductie van extra financieringsschrijven voor partnerlanden die bepaalde eisen inzake goed politiek bestuur vervullen. Ondanks deze verworvenheden blijft er nog een weg te gaan voor het Belgische mensenrechten- en het ontwikkelingsbeleid optimaal op elkaar inspelen. De hoop is dan ook groot dat de aandacht van de volgende regering en het parlement voor de mensenrechten in de 18 partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking hoog blijft. Het is ook nodig dat de aandachtsspanne breed is, en niet enkel oog heeft voor incidenten die de internationale laat staan de Belgische media halen. De revoluties die momenteel aan de gang zijn in Arabische wereld tonen ons dat ongenoegen over de sociaaleconomische situatie in een land als brandstof dient voor politieke omwentelingen. En tegelijk ook dat een bevolking een klimaat van politieke openheid en respect voor mensenrechten als beste garantie voor een sociaaleconomische lotsverbetering ziet. Dit sterkt ons in onze overtuiging dat het ontwikkelingsbeleid van een donorland als België moet blijven ijveren voor de bescherming en bevordering van politieke en sociaaleconomische mensenrechten.
14