Aansluitingsmonitor 2008 2009
Juni 2009
Jan Kamphorst (HG) Pieter Jansen (CHW) m.m.v. Paul Dulfer
2
Inhoudsopgave
Samenvatting.................................................................................................................... 5 1 Doel en opzet van de aansluitingsmonitor .............................................................. 16 1.1 Inleiding .................................................................................................................. 16 1.2 Doel en gebruiksmogelijkheden van de monitor..................................................... 17 1.3 Theoretisch kader .................................................................................................... 18 1.4 Opzet van de aansluitingsmonitor ........................................................................... 21 1.5 Voorbereidende schaal- en betrouwbaarheidsanalyse............................................. 23 1.6 Respons ................................................................................................................... 27 2 Kenmerken van eerstejaarsstudenten ...................................................................... 32 2.1 Descriptieve kenmerken .......................................................................................... 32 2.2 Kenmerken uit de vooropleiding............................................................................. 33 2.3 Inhoudelijke voorbereiding tijdens de vooropleiding ............................................. 36 2.4 Vrijstellingen en studieduurverkorting van eerstejaarsstudenten............................ 39 3 De aansluiting naar vooropleiding en hbo-sector.................................................... 41 3.1 Inleiding .................................................................................................................. 41 3.2 Studielast per week.................................................................................................. 43 3.3 Waardering onderwijsaspecten van het eerste studiejaar ........................................ 45 3.4 Belang en aansluiting van vakken/studieonderdelen voor de huidige opleiding .... 47 3.5 Mate van aansluiting ............................................................................................... 50 3.6 Dezelfde keuze weer ............................................................................................... 56 4 Resultaten bij interventies ....................................................................................... 58 5 Samenhang tussen variabelen.................................................................................. 61 5.1 Inleiding .................................................................................................................. 61 5.2 Tijdbesteding verklaard........................................................................................... 64 5.3 Waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen en basisvaardigheden en –kennis verklaard. ................................................................ 67 5.4 Waardering van de aansluiting wat betreft sociale en professionele/academische integratie en ‘leven en studeren’ verklaard. ................ 70 5.5 Factoren die van invloed zijn op ‘dezelfde keuze weer’. ........................................ 78 6 Conclusies, discussie en aanbevelingen .................................................................. 80 6.1 Conclusies ............................................................................................................... 80 6.2 Discussie.................................................................................................................. 83 6.3 Aanbevelingen......................................................................................................... 86
3
4
Samenvatting
In dit rapport is verslag gedaan van kenmerken van instromende studenten van zes hogescholen en van de factoren die van invloed zijn op verschillende aspecten die in verband met de instroom en aansluiting onderscheiden kunnen worden. De resultaten zijn representatief voor de kwaliteit van de aansluiting in het hbo in noordoost Nederland.
Om de aansluiting tussen vooropleiding en het eerste jaar hbo in kaart te brengen is onderscheid gemaakt in een zevental factoren. Deze factoren zijn met elkaar in verbinding gebracht met behulp van het 3P-model van Biggs, Kember & Leung (2001):
Presage
1
Process
Hbo-opleiding: •Sector •Instelling
8 4
3
2
Product
Tijdbesteding: •Contacturen en •Zelfstudie-uren
Individuele factoren: •Geslacht •Leeftijd •Vooropleiding •Ex cijfers •Profiel/sector •Vrijstellingen •Ervaringen leeromgeving vo/mbo
5
Waardering aansluiting: •Waardering leeromgeving w.b. Activerende werkvormen en Basisvaardigheden en -kennis Waardering aansluiting: •Belang en waardering vakken voor aansluiting
6
Waardering aansluiting: •Sociale integratie •Academische Integratie •Voorlichting vanuit vo/mbo en hbo •Studeerbaarheid •Combinatie leven en studeren
7
Waardering aansluiting: •Zelfde keuze weer?
Studiesucces: •Studiepunten •Uitval ja/nee •Switch ja/nee
Onderzoeksmodel ©werkgroep aansluiting 2009
□ In dit rapport onderzochte factoren □ In Nieuwsbrief Aansluiting 2009/2010
De zeven groepen factoren zijn (zie ook §1.3): 1. Factoren in verband met kenmerken van de opleiding: de hbo-sector en de instelling waartoe de opleiding behoort 2. Individuele factoren: geslacht, leeftijd, vooropleiding, examencijfers, voprofiel/mbo-sector, verleende vrijstellingen en verkorting van de studieduur die bij aankomst in de opleiding zijn vastgesteld, ervaringen met de vroegere leeromgeving
5
in termen van voorbereiding op actieve leerstofverwerking en basisvaardigheden en –kennis. 3. Studiegedrag van eerstejaarsstudenten: aantal gevolgde contacturen en bestede zelfstudie-uren (zoals gerapporteerd door respondenten). 4. Waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen en basisvaardigheden en –kennis. 5. Het belang van vakken uit de vooropleiding voor de aansluiting en de waardering van de aansluiting wat betreft relevante vakken. 6. De mate van integratie, waarbij onderscheid gemaakt wordt in sociale en academische integratie, en een viertal factoren dat gerekend is tot een overkoepelend begrip ‘leven en studeren’. 7. De kans dat een student dezelfde keuze weer zal maken als hij (zij) daartoe in december van het eerste studiejaar gelegenheid zou hebben.
De aansluitingsmonitor is anders opgezet dan in voorgaande jaren. Er is gezocht naar aansluiting bij beleid: organiseren van contact- en zelfstudie-uren, voortbouwen op basisvaardigheden en –kennis (in sommige instellingen aangeduid met startvaardigheden) en inspelen op individuele eigenschappen van studenten. Er is meer aandacht besteed aan de diversiteit van de instroom. Voorheen had de rapportage alleen betrekking op eerstejaarsstudenten die in het jaar van instroom eindexamen havo, vwo of mbo hadden gedaan. Ook studenten die een jaar eerder instroomden zijn nu meegenomen. Een ander verschil met voorgaande jaren is dat dit jaar is gekeken naar verschillen tussen (doel-)groepen eerstejaarsstudenten, ten gevolge van interventies waarmee zij te maken hebben gehad of aan- of afwezigheid van bepaalde omstandigheden. Op deze wijze zijn effecten van Haco-scholen, Duitse onderwijsachtergrond, mate waarin vrijstellingen zijn verleend en direct of indirect (enkele jaren na beëindigen van de vooropleiding) instromen, op de waardering van de aansluiting (blok 4 in het model) in kaart gebracht. Een verder verschil met de werkwijze van voorgaande jaren is dat dit jaar is gekeken naar mogelijke (al dan niet causale) verbanden tussen factoren in het model. Het model is gevolgd van links naar rechts en (wat betreft blok 4) van boven naar onder.
6
Bij deze werkwijze kan soms de vraag worden gesteld of de richting van een causaal verband altijd de juiste is. Bijvoorbeeld, zal de mate waarin een student zich academisch geïntegreerd voelt (blok 4) niet ook van invloed zijn op de mate waarin hij tijd besteedt aan de studie (blok 3)? Ons antwoord op deze vraag is dat dit zeker het geval kan zijn, maar dat in de gekozen aanpak, met één meting waarin over alle factoren tegelijk informatie is verzameld, een helder en eenduidig antwoord onmogelijk is. Een beter antwoord is pas mogelijk wanneer er op verschillende tijdstippen vervolgvragen voorgelegd zouden worden aan studenten. In dat geval zou het mogelijk worden om vast te stellen of de mate van academische integratie gemeten op tijdstip T1 effect heeft op de tijdbesteding van studenten op tijdstip T2 of T3. Een dergelijke aanpak is om verschillende, vooral praktische, redenen niet haalbaar. In plaats daarvan maakt de aansluitingsmonitor gebruik van één meting en is gekozen voor een variant op het 3Pmodel die ons, binnen de begrenzingen van dat model, in staat stelt om uitspraken te doen over de mate waarin een variabele verder naar rechts in het model voorspelt kan worden uit één of meer variabelen meer aan de linker zijde van het model. Soms, maar niet in alle gevallen, geeft dat ook meer zicht op oorzaak- en gevolgfactoren die een rol spelen in de aansluiting. Voor het doen van meer definitieve uitspraken is verder onderzoek gewenst.
De opbouw van dit verslag is als volgt. Hoofdstuk één geeft, naast het theoretische kader, een uiteenzetting van gebruikersmogelijkheden, praktische opzet, voorbereidende analyses en beschrijving van de steekproef en de populatie van de monitor. De rapportage bestaat verder uit een beschrijvend gedeelte (hoofdstukken/paragrafen 1.6, 2 en 3), waarin net zoals voorgaande jaren enkele kengetallen in verband met aansluiting worden gepresenteerd, en een analytisch gedeelte (hoofdstukken 4 en 5), waarin effecten van factoren links in het model op factoren rechts in model zijn geïnventariseerd. De conclusies, discussie en aanbevelingen volgen in hoofdstuk 6. Hier noemen we enkele van de opvallendste uitkomsten, onder verwijzing naar de betreffende hoofdstukken:
1. Grote groepen studenten stromen in een opleiding of hbo-sector in met het ‘juiste’ vo-profiel of de ‘juiste’ mbo-sector als achtergrond (§3.1). Opvallend is de enorme diversiteit van de eerstejaarspopulatie naar kenmerken als type vooropleiding, afwijkende vo-profielen of mbo-sectoren als achtergrond, 7
ervaringen in de vooropleiding, niveau (eindexamencijfers), leer/werkervaringen in periode tussen vooropleiding en hbo-opleiding, culturele achtergrond (Duitstalige vooropleiding), vooropleiding waarin in het bijzonder aandacht is besteed aan aansluiting (Haco-scholen). De diversiteit is zichtbaar gemaakt in hoofdstuk 2 en §3.1. 2. Om op deze diversiteit in te spelen, voeren instellingen beleid, hetgeen onder andere tot uiting komt in het verlenen van vrijstellingen en studieduurverkorting (§2.4). Dit beleid varieert per hogeschool. Op de vraag of dit beleid alleen verschilt als gevolg van verschillen tussen populaties waar de hbo-instellingen mee te maken hebben, of dat het ook te maken heeft met verschillen in wervingsbeleid van studenten met EVC’s (elders verworven competenties) geeft deze monitor geen antwoord. Op dit punt is meer onderzoek gewenst. 3. Eerstejaarsstudenten besteden gemiddeld ongeveer 16 uur aan contacturen en 14 uur aan zelfstudie per week. Contacturen komen meer voor in de hbo-sectoren onderwijs, techniek en landbouw. Zelfstudie komt meer voor in de hbo-sectoren economie, gedrag en maatschappij en gezondheidszorg. Totaal studeren studenten gemiddeld 30 uur in de week. Meer contacturen leiden op het niveau van hbo-sectoren niet tot meer zelfstudie. Eerder lijken de uren besteed aan beide werkvormen communicerende vaten. Meer contacturen betekent minder zelfstudie en vice versa (zie verder §3.2). 4. Ruim de helft van de eerstejaarsstudenten geeft aan dat zij in hun vooropleiding voldoende voorbereiding hebben gehad wat betreft actieve leerstofverwerking (daaronder wordt verstaan het geheel van werkvormen waarbij studenten actief bezig zijn met de leerstof, bijvoorbeeld werken in groepen, maken van een probleemanalyse, logboek of portfolio bijhouden). Driekwart van de eerstejaarsstudenten is van mening dat zij in hun vooropleiding voldoende voorbereiding hebben gehad wat betreft basisvaardigheden en –kennis. De keerzijde van dit positieve nieuws is dat de helft van de studenten niet voldoende voorbereid is wat betreft actieve leerstofverwerking en een kwart niet voldoende voorbereid is wat betreft basisvaardigheden en –kennis. In §2.3 en tabellen 9 en 10 zijn deze conclusies verder onderbouwd. 5. Tweederde van de studenten (66%) waardeert de aansluiting wat betreft activerende werkvormen met een voldoende en viervijfde (79%) is voldoende 8
tevreden over over de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis (zie verder §3.3). 6. Van de onderzochte studenten is 85% tevreden over de mate van sociale integratie in het eerste jaar (nieuwe contacten met medestudenten, nieuwe vrienden maken, de aansluiting met het type student op de opleiding en het contact met medestudenten); 66% van de studenten is tevreden over hun mate van professionele/academische integratie (de manier van werken, het contact met docenten, de studiebegeleiding). Gemiddeld is 52% van de studenten tevreden over de factor ‘leven en studeren’. Daar staat tegenover dat slechts 4% ontevreden is over hun mate van sociale integratie 12% ontevreden is over hun mate van professionele/academische integratie en 17% ontevreden is over ‘leven en studeren’. De rest, respectievelijk 11%, 22% en 31%, is niet tevreden maar ook niet ontevreden over deze drie indicatoren voor de kwaliteit van de aansluiting (zie §3.5). 7. Gemiddeld is 81% van de eerstejaarsstudenten vasthoudend wat betreft de gemaakte studiekeuze. Opvallend is echter dat ruim drie maanden na de start van het eerste jaar hbo al 19% van de studenten aangeeft dat zij een andere studiekeuze zouden maken als zijn daartoe op dat moment de gelegenheid zouden hebben zie §3.6).
In het analytische deel van deze rapportage is gekeken naar verschillen in voorbereiding, waardering van de aansluiting en vasthoudendheid ten gevolge van enkele diversiteitskenmerken (hoofdstuk 4), en naar onderlinge verbanden tussen de factoren uit blokken 1, 2 3, 4a, 4b en 4c van het onderzoeksmodel (hoofdstuk 5):
8.
Wat betreft verschillen die te maken hebben met diversiteit is geconstateerd dat studenten afkomstig van een haco-school het aspect ‘leven en studeren’ lager waarderen dan havisten die niet op een haco-school zaten. Dit heeft vooral te maken met minder tevredenheid over de tijd voor activiteiten naast hun studie en de studeerbaarheid van de opleiding. Duitstalige studenten die een Nederlandstalige hbo-opleiding volgen, waarderen activerende werkvormen hoger, maar hebben hieraan minder voorbereidingstijd besteed. Hun mate van sociale integratie, en zowel het belang als hun waardering van de aansluiting van 9
het vak Nederlands scoren lager. Bij deze groep geldt ook dat de tijd voor activiteiten naast de studie en de ondersteuning door de school van de vooropleiding bij de studiekeuze lager scoren. Het belang van Engels en economie en M&O schatten Duitstalige studenten hoger in, en hun waardering van de aansluiting bij het vak Engels is eveneens hoger. Studenten met gemiddeld veel vrijstellingen zijn positiever over de voorbereiding op actieve leerstofverwerking, de aansluiting op dit punt en het belang van het profielwerkstuk/praktijkopdracht. Wat betreft de vakaansluiting zijn zij gemiddeld minder positief dan de overige studenten. Indirecte instromers waarderen de studeerbaarheid van de opleiding hoger dan directe instromers. Voorbereiding op actieve leerstofverwerking, op kennis en vaardigheden scoren bij de groep met een vertraagde instroom van minimaal 2 jaar lager, evenals de aansluiting op dit laatste punt. Beide groepen vertraagde instromers waarderen de sociale integratie lager (zie hoofdstuk 4 en bijbehorende tabel) 9.
Verschillen in tijdbesteding van studenten aan contacturen wordt mede verklaard door de hbo-sector waarin zijn studeren (§5.2) en verschillen in de tijdbesteding van studenten aan zelfstudie-uren wordt mede verklaard door geslacht (vrouwen meer), leeftijd (ouderen meer), vo-profiel (NT-profiel meer) en de voorbereiding op basisvaardigheden en –kennis in de vooropleiding. Er zijn enkele verschillen in tijdbesteding naar vooropleiding, waarbij vooral opvalt dat mbo’ers die afkomstig zijn uit de mbo-sectoren techniek en economie minder studeren. Opvallend is tevens dat mbo’ers die in de hbo-sectoren gedrag en maatschappij en onderwijs studeren, minder aan zelfstudie doen dan gemiddeld. Op derde plaats is het opvallend dat studenten met een grotere mate van voorbereiding in basisvaardigheden en –kennis tijdens de vooropleiding meer aan zelfstudie doen (zie verder §5.2).
10.
Een hogere waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen wordt mede bepaald door meer voorbereiding van studenten wat betreft actieve leerstofverwerking tijdens de vooropleiding. Het gaat om een groot en reëel effect (zie §5.3 en tabel 22). De waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en -kennis wordt mede bepaald door de voorbereiding van studenten aan kennis en vaardigheden. Het belang van deze factor is echter
10
relatief klein. Het is opvallend, hoewel misschien niet vreemd, dat havisten zich gemiddeld minder goed voorbereid voelen dan vwo’ers (§5.3, tabel 23). 11.
Of studenten drie maanden na de start in het hbo een andere keuze overwegen hangt af van een veelheid aan factoren. De drie belangrijkste daarvan zijn in volgorde van afnemend gewicht: a.
de mate van professionele/academische integratie: hoe hoger, hoe hoger
de kans op vasthoudendheid; b.
de mate van sociale integratie: hoe meer sociaal geintegreerd, hoe beter
voor de vasthoudendheid. Studenten in de hbo-sector onderwijs zijn meer vasthoudend dan andere studenten; c.
de hbo-sectoren economie en gedrag en maatschappij: studenten in deze
sector lijken minder vasthoudend; Bij de overige factoren die vasthoudendheid mede voorspellen, valt op dat: een mindere mate van voorbereiding tijdens de vooropleiding in basisvaardigheden en –kennis leidt tot meer vasthoudendheid (een onvoorzien een effect dat vraagt om een verdere verklaring in vervolgonderzoek); de tijd besteed aan zelfstudie een gunstig effect heeft op vasthoudendheid;meer (minder) voorbereiding wat betreft actieve leerstofverwerking leidt tot een afname (toename) van de kans op vasthoudendheid (zie voor een verdere toelichting §5.5 en bijlage 4).
11
In de discussie wordt ingegaan op enkele opvallende resultaten.
Studenten afkomstig van scholen die hebben deelgenomen aan het haco-project waarderen de aansluiting nagenoeg in gelijke mate als de andere havisten. De hacostudenten zijn minder tevreden over de tijd naast hun studie en over de studeerbaarheid van de opleiding. Het aspect leven en studeren krijgt dan ook een lagere waardering van deze groep studenten. Niet onderzocht is, in welke mate de student daadwerkelijk heeft deelgenomen (kunnen deelnemen) aan de specifieke onderdelen van het haco-traject. Bij de analyse van effecten van Haco-scholen in deze monitor is uitgegaan van het instrumentarium dat de onderzoekers tot hun beschikking hadden. Bij een echte evaluatie zouden de doelen van Haco-scholen explicieter meegenomen moeten worden. De bevindingen van deze monitor zouden daarbij als één van de aanleidingen beschouwd kunnen worden.
Mbo’ers vallen in deze monitor op als een groep die aangeeft meer dan gemiddeld goed voorbereid te zijn wat betreft actieve leerstofverwerking. Wat betreft hun voorbereiding in basisvaardigheden en –kennis zijn er geen verschillen met havisten en vwo’ers. Echter, de tijdbesteding van mbo’ers aan zelfstudie is relatief gering wanneer zij afkomstig zijn uit de mbo-sectoren economie en techniek. Hebben voorbereiding in actieve leerstofverwerking en voorbereiding in basisvaardigheden en –kennis met zelfstudie te maken? Is er bij mbo’ers sprake van een juiste inschatting of een overschatting van hun voorbereiding in actieve leerstofverwerking? Beschikken mbo’ers die uit de mbo-sectoren techniek en economie afkomstig zijn over minder adequate zelfstudievaardigheden waardoor zij (zoals tabel 22 suggereert) minder aan zelfstudie doen, of zijn er andere, bijvoorbeeld motivatie factoren (niet onderzocht in deze monitor) in het spel? Kan het potentieel van deze groep, gezien de voorsprong die ze mogelijk hebben wat betreft actieve leerstofverwerking, beter worden benut? De monitor geeft geen antwoorden op deze vragen; nader onderzoek zou opheldering kunnen bieden. De waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis is voor havisten en vwo’ers een verklarende factor voor hun waardering van de mate van professionele/academische integratie. Voor mbo’ers is dat ook het geval, zij het in mindere mate. Naast deze factor is voor mbo’ers de voorbereiding tijdens de 12
vooropleiding op actieve leerstofverwerking een verklaring voor de mate van professionele/academische integratie. Dit leidt tot de suggestie dat mbo’ers bij het beoordelen van hun mate van academische integratie vanuit hun mbo-achtergrond mogelijk een ander referentiekader hebben.
Tot slot komen enkele assumpties van de onderwijsvormgeving van hogescholen aan de orde. Veel hogescholen benadrukken het belang van contacturen. Of contacturen, via een aantal intermediërende factoren, uiteindelijk leiden tot meer rendement is een vraag die in deze monitor niet wordt opgelost, maar wel meer aandacht verdient. Het is opmerkelijk dat juist zelfstudie-uren, en niet contacturen, een verklaring vormen voor vasthoudendheid van studenten aan de gemaakte keuze. Een tweede punt betreft het belang van de voorbereiding wat betreft basisvaardigheden en –kennis als factor: studenten die aangeven beter voorbereid te zijn op dit punt, zijn minder vasthoudend. De vraag die dit resultaat oproept is of een goede voorbereiding tijdens de vooropleiding leidt tot meer studiesucces in het eerste jaar. Tot slot valt het op dat de waardering van aansluiting wat betreft activerende werkvormen voor de vasthoudendheid van de studiekeuze iets belangrijker is dan de waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis. We zijn benieuwd of deze effecten ook zichtbaar zullen zijn wanneer de hier uitgevoerde analyses worden herhaald wanneer het behaalde aantal studiepunten in het eerste jaar de verklarende variabele is. Na afloop van het eerste studiejaar zullen deze analyses worden uitgevoerd. Overigens zijn er meer assumpties die liggen onder onderwijsvernieuwingen, die niet in deze monitor aan de orde zijn gekomen. Bijvoorbeeld de assumptie dat studieloopbaanbegeleiding bijdraagt aan studiesucces of de rol van goede voorlichting, ongeacht het type student en ongeacht de mate van diversiteit van de eerstejaarspopulatie. Deze monitor geeft derhalve niet antwoord op alle vragen die leven rond aansluiting en het eerste jaar hbo. Meer onderzoek is gewenst, waarbij de resultaten van deze monitor als uitgangspunt genomen kunnen worden.
13
De aanbevelingen die worden gedaan op het niveau van onderwijs en coördinatie van het eerste jaar luiden:
•
Per opleiding meer gedetailleerd nagaan waarin de voorbereiding van studenten op actieve leerstofverwerking en kennis/vaardigheden heeft bestaan. Veel studenten zijn over deze aspecten niet tevreden (zie conclusie 1 en 2). Meer inzicht in het ‘wat’ van deze factoren is van belang, omdat ze doorwerken in kenmerken van de studieloopbaan in het eerste jaar, zoals tijdbesteding van studenten en diverse aspecten van hun waardering van de aansluiting (tabellen 21 tot en met 30 en bijlage 4).
•
Bevorderen van professionele/academische integratie, omdat deze factor voor studenten belangrijk is voor de afweging of zij al dan niet vasthouden aan de gemaakte keuze (§5.5 en conclusie 19). Deelname aan contacturen en waardering van de aansluiting wat betreft actieve leerstofverwerking en basisvaardigheden /kennis zijn hierbij ook belangrijke factoren die aandacht verdienen (tabel 26).
•
Meer zicht krijgen op tijdbesteding van eerstejaarsstudenten naar hbo-sector en naar vooropleidingkenmerken is gewenst. Tabellen 21 en 22 geven handvaten voor individuele factoren die op tijdbesteding doorwerken.
•
Meer zicht krijgen in motivatie van eerstejaarsstudenten, met name van studenten die opvallen door afwijkend tijdbesteding (bijvoorbeeld mbo’ers in de hbo-sectoren economie en techniek). Deze factor is weinig onderzocht.
•
Meer zicht krijgen in wat er gebeurt in contacturen van het eerste jaar. Deze uren zouden een ‘trigger’ kunnen/moeten zijn voor meer zelfstudie. Bij de hbo-sector techniek is het omgekeerde het geval en bij economie is zowel het aantal contacturen als zelfstudie-uren relatief laag (grafieken 5 en 6).
En op het niveau van instellingen: •
Meer inzicht krijgen in maatstaven die gelden voor het verlenen van vrijstellingen en studieduurverkorting (zie tabel 11 en 12).
14
15
1
Doel en opzet van de aansluitingsmonitor
1.1
Inleiding
Over een reeks van jaren, vanaf 2002, zijn jaarlijks gegevens verzameld over de aansluiting tussen vooropleiding en hbo-opleiding voor zes tot negen hogescholen. De functie van het onderzoek is het verstrekken van inzicht in aansluitingsprocessen en de factoren die hierop van invloed zijn. De monitor heeft de afgelopen jaren meer inzicht opgeleverd in de kwaliteit van de aansluiting. Met het oog op doorlopende veranderingen in vooropleidingen (andere opzet van de tweede fase havo/vwo vanaf 2008, invoering van competentiegericht onderwijs in alle mbo-instellingen vanaf 2010) zal de aansluitingsmonitor ook in de toekomst nuttig zijn voor evaluatie en kwaliteitszorg. Op basis van de evaluatie die in het cursusjaar 2007/2008 is uitgevoerd, is gekozen voor een andere opzet met als kenmerken: • Afname eenmaal in de twee jaar. • Koppeling met studieresultaten (studiepunten en uitval) in de tussenliggende jaren. • Meer aandacht voor studenten die op een andere wijze dan rechtstreeks via havo, vwo of mbo het eerste jaar van een hbo-opleiding instromen. • Meer aandacht voor interventies of bijzondere omstandigheden die bedoeld of onbedoeld van invloed zijn op de kwaliteit van de aansluiting. In december 2008 – januari 2009 is de aansluitingsmonitor afgenomen onder studenten van zes hogescholen die in september 2008 met een hbo-studie zijn begonnen. De deelnemende hogescholen waarover we rapporteren zijn: • Hanzehogeschool Groningen (HG) • Stenden Hogeschool, met als locaties Emmen (SHD) en Leeuwarden (SHL) • Hogeschool Van Hall Larenstein, locatie Leeuwarden (VHL) • Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) • Christelijke Hogeschool Windesheim (CHW) • Saxion Hogescholen, met als locaties Deventer (SDev) en Enschede (SEns)1. 1
Over Saxion Enschede en Saxion Deventer en Stenden Emmen en Leeuwarden wordt (nog) wel apart gerapporteerd.
16
1.2
Doel en gebruiksmogelijkheden van de monitor
Het doel van de aansluitingsmonitor is hbo en vo/mbo een spiegel voor te houden, die hen in staat stelt de kwaliteit van de aansluiting in het hbo te bewaken en te verbeteren. De aansluitingsmonitor brengt in beeld hoe studenten de aansluiting tussen vooropleiding of voortraject ervaren en geeft informatie over de factoren die van invloed zijn op een goede aansluiting. Er zal gerapporteerd worden op drie aggregatieniveaus: 1. Instellingen. Een rapportage waarin een algemeen beeld wordt geschetst van de waardering van studenten over diverse aspecten van de aansluiting in het hbo. Deze rapportage levert het kader voor interpretatie van resultaten door management van instellingen, hbo-opleidingen en toeleverende scholen. 2. HBO-opleidingen. Een rapportage per hbo-opleiding, waarin een vergelijking met de andere opleidingen van de eigen hogeschool, dezelfde opleidingen van de andere hogescholen en het totaal is opgenomen. Iedere hbo-opleiding met voldoende respons (minimaal tien respondenten) ontvangt deze specificatie van de resultaten, die benut kan worden in het kader van interne kwaliteitszorg en accreditatie. 3. Toeleverende scholen. Een rapportage voor toeleverende scholen. Deze rapportage heeft als invalshoek de vraag hoe oud-leerlingen de aansluiting tussen vooropleiding en hbo ervaren. Tevens biedt het de toeleverende school aanknopingspunten voor verbetering van de vooropleiding met het oog op een goede aansluiting op het hbo. De rapportage wordt na overleg geleverd, met als voorwaarde dat er voldoende respons van oud-leerlingen is. De organisatie van deze rapportage ligt bij de werkgroep Aansluitingsmonitor. De monitor kan gebruikt worden voor de volgende doelen: • PR en voorlichting naar scholen voor voortgezet onderwijs (decanen, leerlingen). • Informatievoorziening, mentoraat en studieloopbaanbegeleiding van hbo-opleidingen. • Onderwijsontwikkelaars en –coördinatoren in scholen voor vo en hbo. • Kwaliteitszorg, evaluatie, visitatie en accreditatie. Een toelichting op deze mogelijkheden is opgenomen in eerdere rapportages (in te zien via: www.lica.nl).
17
1.3
Theoretisch kader
Aansluiting is het proces dat studenten gedurende het eerste jaar in een nieuwe opleiding in het hbo doormaken. De kwaliteit van aansluiting betreft de mate waarin studenten van een eerdere naar een volgende fase in de leerloopbaan kunnen doorgaan zonder dat zij daarbij belemmeringen ervaren. Van Asselt en Leenheer2 definiëren een goede aansluiting als de fit tussen studentkenmerken en door de hbo-opleiding gewenste deelnemerskenmerken. De fit heeft betrekking op de volgende vier factoren: •
De leeromgeving. Hoeveel tijd besteden studenten aan diverse werkvormen in het eerste jaar hbo, en hoe verhoudt zich dat tot de bestede tijd in de laatste jaren van de vooropleiding?
•
De pedagogisch-didactische benadering. Hoe vaak komen verschillende pedagogisch-didactische aspecten voor in de nieuwe opleiding en hoe waarderen studenten deze aspecten?
•
De inhoud van programma’s. Stromen studenten in het eerste jaar hbo vanuit hun vo-profiel of mbo-sector door naar een al dan niet verwante opleiding? Welke vakken volgden zij tijdens de vooropleiding en wat is het belang van en de waardering voor deze vakken met het oog op een goede aansluiting?
•
De verwachtingen en aspiraties van de student. Hoe beoordelen studenten de voorlichting die zij in het jaar van de keuze ontvingen?
Studenten hebben in de vooropleiding op een bepaalde manier geleerd te studeren. Bij het maken van de overstap naar de nieuwe (hbo-) leeromgeving, zullen ze in meer of mindere mate merken dat het onderwijs op bepaalde aspecten anders is en een oordeel hebben over hun aansluiting. Ook zullen zij voor zichzelf vaststellen in welke mate vakken uit de vooropleiding relevant zijn voor de nieuwe opleiding en hoe zij de aansluiting, wat betreft deze vakken, waarderen. Studenten zullen ook vaststellen of de voorlichting in het jaar van keuze, waarop zij hun verwachtingen mede hebben gebaseerd, adequaat was. De vier factoren vormen ook dit jaar de basis voor de vragenlijst. In figuur 1 zijn de verschillende elementen en hun onderlinge samenhang weergegeven. 2
Roel van Asselt en Pieter Leenheer (2006) Over leerloopbanen, onderwijsketen en aansluiting. Handreiking voor de vormgeving en verbeteringen van aansluitingen binnen het onderwijsstelsel. MESOfocus 61. Kluwer, Alphen aan de Rijn.
18
Figuur 1: onderzoeksmodel aansluiting Presage
1
Process
Hbo-opleiding: •Sector •Instelling
8 4
3
2
Product
Tijdbesteding: •Contacturen en •Zelfstudie-uren
Individuele factoren: •Geslacht •Leeftijd •Vooropleiding •Ex cijfers •Profiel/sector •Vrijstellingen •Ervaringen leeromgeving vo/mbo
5
Waardering aansluiting: •Waardering leeromgeving w.b. Activerende werkvormen en Basisvaardigheden en -kennis Waardering aansluiting: •Belang en waardering vakken voor aansluiting
6
Waardering aansluiting: •Sociale integratie •Academische Integratie •Voorlichting vanuit vo/mbo en hbo •Studeerbaarheid •Combinatie leven en studeren
7
Waardering aansluiting: •Zelfde keuze weer?
Studiesucces: •Studiepunten •Uitval ja/nee •Switch ja/nee
Onderzoeksmodel ©werkgroep aansluiting 2009
□ In dit rapport onderzochte factoren □ In Nieuwsbrief Aansluiting 2009/2010
Het model (figuur 1) is geïnspireerd door het 3P-model van Biggs, Kember & Leung3. De drie P’s staan voor presage (‘vooraf factoren’), process (gedrag en ervaringen) en product (uitkomsten van vooraf factoren en proces). Studiesucces vormt in termen van behaald aantal studiepunten of uitval, de te verklaren variabele (blok 8). De verklarende variabelen worden gevormd door: •
Individuele kenmerken (blok 1)
•
Kenmerken hbo-opleiding (blok 2)
•
Tijdbesteding (blok 3)
•
Waardering aansluiting (blok 4, 5, 6 en 7)
Er wordt vanuit gegaan dat opleidings- en individuele kenmerken (blok 1 en 2) elkaar beïnvloeden. Studenten en opleidingen vinden elkaar op basis van de aantrekkelijkheid van de opleiding (gezien vanuit het perspectief van de student) of op basis van het opleidingsaanbod, de aan instromende studenten gestelde eisen en de voorwaarden
3
J.Biggs, D.Kember, D.Y.P Leung (2001). The revised two-factor Study Process Questionnaire: R-SPQ2F. In: British Journal of Educational Psychology, 2001, 71, 133-149.
19
waaronder de opleiding gevolgd kan worden (gezien vanuit het perspectief van de opleiding). Dat bij het vinden van een match twee actoren betrokken zijn, is aangegeven met een pijl die twee richtingen uitgaat zoals tussen blok 1 en 2 in figuur 1. De verwachting is dat sommige opleidingen selectiever zijn bij het toelaten van studenten dan andere. Andere opleidingen zullen wat soepeler zijn bij de toelating van studenten uit de categorie ‘anders’ (anders dan havo, vwo of mbo).
Individuele en opleidingfactoren en de interactie tussen beide, zijn van invloed op de hoeveel tijd (blok 3) die een student aan de studie zal besteden (de pijlen 1 → 3, 2 → 3, en 1*2 → 3). In de aansluitingsmonitor 2008/2009 is uitgegaan van twee belangrijke pijlers onder de totaal gerealiseerde studielast, namelijk de contacttijd en de zelfstudietijd.
Vervolgens zullen individuele factoren, opleidingfactoren en tijdbesteding apart en in onderlinge interactie invloed hebben op de waardering van studenten over de aansluiting (blok 4 tot en met blok 7). Bij de waardering van de aansluiting maken we onderscheid naar tevredenheid over de leeromgeving (opgebouwd uit een aantal pedagogischdidactische ingrediënten, blok 4), de inhoud (studieonderdelen die de student krijgt aangeboden, blok 5), de mate waarin de student zich binnen de opleiding op zijn/haar plaats voelt (aangeduid met professionele/academische en sociale integratie, en aspecten in verband met ‘leven en studeren’, blok 6) en het antwoord op de vraag of de student dezelfde keuze voor een hbo-opleiding opnieuw zou maken als daartoe de mogelijkheid bestaat (blok 7).
Tot slot zullen opleidingfactoren (blok 1), individuele (blok 2), tijdbesteding (blok 3) en waardering van de aansluiting (blok 4, 5, 6 en 7) van invloed zijn op de studievoortgang van studenten (blok 8). In totaal onderzochten we dus zeven groepen van factoren. Aan het eind van cursusjaar 2008/2009 valt iets te zeggen over studievoortgang en uitval4. Verklaren van studiesucces is op dit moment nog niet mogelijk. Om toch iets te kunnen zeggen over het te verwachten rendement, beschouwen we in plaats van studiesucces het antwoord van studenten op de vraag of ze,
4
Een rapportage hierover is gepland voor een Nieuwsbrief Aansluiting die in cursusjaar 2009/2010 zal verschijnen.
20
drie maanden na de start van de opleiding, dezelfde keuze weer zouden maken (ja/nee) als een verklarende variabele. In de analyses voor volgend cursusjaar zal de variabele ‘dezelfde keuze weer’ opnieuw gebruikt worden, maar dan als verklarende variabele voor ‘studievoortgang’ en ‘uitval’5.
1.4
Opzet van de aansluitingsmonitor
De rapportage is aan de hand van figuur 1, gevolgd van links naar rechts, opgezet. Waar dat mogelijk was zijn de resultaten uitgesplitst naar hbo-sectoren (economie, gedrag en maatschappij, gezondheidszorg, kunst, landbouw6, techniek, onderwijs) en naar vooropleiding (havo, vwo, mbo of anders).
In paragraaf 1.6 komen de kenmerken van de hbo-opleiding aan de orde en wordt ingegaan op de respons van de monitor naar instelling, opleiding, hbo-sector en geslacht. Ook wordt ingegaan op de representativiteit van de monitor.
In hoofdstuk 2 worden individuele factoren van studenten (blok 2 in de figuur) en hun tijdbesteding gepresenteerd (geslacht en leeftijd; vooropleiding; examencijfers Nederlands, Engels en wiskunde; vo-profiel of mbo-sector; vrijstellingen en studieduurverkorting; voorbereiding in actieve leerstofverwerking en basisvaardigheden en –kennis tijdens de vooropleiding). Bij tijdbesteding is onderscheid gemaakt tussen zelfstudie en contacturen.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de waardering van de aansluiting, waarbij de volgende factoren een rol spelen (het oordeel van studenten over 14 pedagogischdidactische factoren van de leeromgeving; het studentoordeel over de eisen die de opleiding stelt, wat betreft één of meer van de 14 factoren waarover ontevredenheid bestaat; het belang van vakken uit de vooropleiding voor een goede aansluiting; de waardering van deze vakken voor de aansluiting; de waardering van aspecten in verband met sociale en professionele/academische integratie, studeerbaarheid en voorlichting; 5
Uit een pilot is gebleken dat koppeling van rendementsgegevens aan de monitorgegevens mogelijk is. Opleidingen en instellingen die interesse hebben in een onderzoeksrapportage waarin rendementsgegevens zijn opgenomen kunnen contact opnemen met de werkgroep. 6
Alleen enkele opleidingen van VHL vallen hieronder. We houden ons aan de indeling in sectoren die landelijk gebruikelijk is, wat niet geheel overeenstemt met de werkelijkheid. O.a. diermanagement, biotechnologie, dier- en veehouderij worden tot deze categorie gerekend. Zie bijlage 2.
21
dezelfde keuze weer. Vragen 17 tot en met 23 uit de vragenlijst hebben betrekking op deze factoren.
In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van verschillen tussen studenten in tijdbesteding en/of waardering van de aansluiting op basis van de volgende factoren (interventies/omstandigheden): •
Studenten die op een school hebben gezeten die heeft meegedaan aan het project Havo-competent (Haco) vergeleken met andere havisten.
•
Studenten met een Duitstalige vooropleiding vergeleken met overige studenten.
•
Vrijstellingen. Vier groepen worden vergeleken met de referentiegroep (=geen vrijstellingen): studenten 1-10 studiepunten (european credits), studenten met 11 tot 20 punten, studenten met 21 tot 30 punten, studenten met 31-60 en studenten met meer vrijstellingen dan 60 studiepunten.
•
Eindexamenjaar vooropleiding. Twee groepen worden vergeleken met de referentiegroep (=studenten die in 2008 eindexamen deden): studenten die in 2007 en studenten die in 2006 of eerder eindexamen deden.
Hoofdstuk 4 is nieuw vergeleken met de voorgaande jaren. Voorheen was de monitor gericht op het in kaart brengen van de kwaliteit van de aansluiting voor de studenten die afkomstig waren uit havo, vwo of mbo en direct aansluitend op hun eindexamen, per 1 september, aan het eerste studiejaar van een voltijd of duale hbo-opleiding begonnen. De keuze betekent echter dat veel respondenten in de verslaglegging buiten beschouwing bleven, bijvoorbeeld studenten met veel vrijstellingen of studieduurverkorting en studenten die eerst een jaar iets anders hebben gedaan. Immers, ongeveer de helft van de instroom bestaat uit studenten die niet de standaardroute naar het hbo volgen, maar op een andere manier (en voor een deel in het eerste jaar) instromen7. Vanaf dit jaar worden ook studenten in de analyse betrokken die indirect in het eerste jaar instromen. Een tweede uitbreiding van de monitor van dit jaar is dat wordt ingegaan op de vraag of interventies of omstandigheden van invloed zijn op de kwaliteit van de aansluiting. 7
Volgens gegevens van het CFI (mei 2005) bedraagt de directe instroom vanuit de vooropleiding (havo, vwo en bol (=beroepsopleiding)) 53% en bedraagt de indirecte instroom 47%. Tot deze categorie worden gerekend studenten met een havo-, vwo- of bol-diploma die eerst iets anders hebben gedaan, studenten die al eerder een hbo-opleiding volgden, studenten met een wo-diploma en overigen (deze laatste vormt ruim een derde van de indirecte instroom). Zie: CFI (september 2005). Evaluatie Tweede Fase Tabellenboek. Gegevenslevering ten behoeve van het Tweede Fase Adviespunt. Te downloaden via website van Tweede Fase Adviespunt.
22
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op enkele andere verbanden. Allereerst wordt ingegaan op de vraag in welke mate individuele en opleidingsfactoren van invloed zijn op de tijdbesteding van studenten. Vervolgens op mogelijke invloeden van individuele factoren en tijdbesteding op de waardering van enkele aspecten van de aansluiting.
In hoofdstuk 6 volgen enkele conclusies en aanbevelingen.
1.5
Voorbereidende schaal- en betrouwbaarheidsanalyse
Dit jaar is meer dan voorheen op hoofdlijnen gerapporteerd met gebruikmaking van somscores. Als voorbereiding hierop zijn enkele factor- en betrouwbaarheidsanalyses uitgevoerd, nodig om te bepalen welke aspecten bij elkaar horen en samen in één somscore uitgedrukt kunnen worden. De coëfficiënt alpha’s8, de somscores die konden worden bepaald op basis van het resultaat van deze analyse en het aantal items waaruit deze schalen zijn berekend, worden gepresenteerd in tabel 1. Een uitgebreidere weergave van de inhoud van de schalen is opgenomen in bijlage 3. Bij het kwalificeren van de uitkomsten van de somscores (zoals percentage geen/weinig tijd, percentage ontevreden) is gekozen om gebruik te maken van de verdeling van de gesommeerde antwoorden van de respondenten op de aspecten behorende bij de betreffende schaal. Kwalificaties als onvoldoende/voldoende liggen in dat geval zo dicht mogelijk bij vraagstelling in de vragenlijst. Hieronder volgt een eerste indruk: •
Studenten hebben tijdens de vooropleiding tussen ‘weinig’ en ‘redelijk wat tijd’ besteed aan factoren die van belang zijn voor actieve leerstofverwerking en aan basisvaardigheden en -kennis (een groot deel van de respondenten rapporteert geeft een score van 2 of 3 op een 5 puntsschaal). Naar verhouding is iets meer tijd besteed aan de basisvaardigheden en -kennis.
•
Er is tussen “onvoldoende” en “voldoende” waardering voor de onderwijsfactoren wat betreft het activerend onderwijs en basisvaardigheden (score tussen 3-4 op een 6 puntsschaal). Naar verhouding is de waardering voor de basisvaardigheden en -
8
De coëfficiënt alpha of Crohnbach’s alpha geeft de mate van betrouwbaarheid van een schaal aan. De coëfficiënt kan lopen van 0 tot 1; waarden hoger dan 0.70 duiden op een voldoende betrouwbare schaal. Dat betekent dat het geoorloofd is om de scores van de items van de schaal te sommeren en in één score uit te drukken.
23
kennis iets hoger. •
Het algemene vak Nederlands uit de vooropleiding en de ‘profileringsvakken’ krijgen van de studenten de hoogste waardering met gemiddelde scores van 4.10 en 4.16. (op een 6 puntsschaal, dat is iets meer dan voldoende). De meer specifieke exacte vakken, door een kleinere groep studenten van belang geacht voor de aansluiting, hebben een vrijwel zelfde waardering van 3.93 (ook ‘voldoende’). De andere waarderingen liggen daar tussenin.
•
Studenten zijn tevreden over de mate van sociale integratie in de opleiding in de eerste maanden hbo, met een gemiddelde waardering van ‘tevreden’ (de meeste individuele scores liggen rond de 4 op een 5 puntsschaal). Studenten zijn tussen ‘neutraal’ en ‘tevreden’ over hun mate van professionele/academische integratie in de opleiding (meeste scores zijn 3 of 4 op een 5 puntsschaal).
Tabel 1: Schalen Schaal
Minmax9
Gem
Standaard deviatie10
alpha
n
% onvol-
items
doende11
I. Voorbereiding op hbo tijdens vooropleiding. Tijd besteed aan: 1. voorbereiding op actieve leerstofverwerking
1-5
2.69
0.74
0.81
6
47%
2. voorbereiding op kennis en vaardigheden
1-5
3.17
0.57
0.76
8
25%
9
Gebaseerd op de gehanteerde antwoordcategorieën per schaal, zie de vragenlijst (bijlage 1). Uit de statistiek weten we dat bij benadering ongeveer 68% van de studenten gelijk verdeeld is rond het gemiddelde plus of min één standaarddeviatie en dat 95% van de studenten gelijk verdeeld is rond een score gemiddelde plus of min twee standaarddeviaties. Dit gegeven is belangrijk voor het interpreteren van de uitkomsten van de analyses van hoofdstuk 5 en we zullen daar nog enkele malen naar deze voetnoot verwijzen. 11 Deze percentages komen verderop terug in tabellen 9, 10, 14, 15, 16, 17 en 18. 10
24
Vervolg tabel 1: II. Waardering onderwijsaspecten 3. activerende werkvormen met beroep op diepgaande leerstofverwerking 4. basisvaardigheden als voorwaarde voor leren
1-6
3.75
0.82
0.87
6
34%
1-6
4.02
0.64
0.84
8
21%
III. Waardering vakken/studieonderdelen 5.
exacte vakken
1-6
3,93
0,94
0,90
3
26%
6.
Nederlands
1-6
4,10
0,90
0,94
3
20%
7.
Engels
1-6
4,02
1,01
-
1
24%
8.
ict en rekenen
1-6
3,99
0,84
0,68
3
22%
9.
economie en mij vakken
1-6
4,06
0,94
0,82
2
23%
1-6
4,14
0,67
0,62
2
15%
11. sociale integratie
1-5
4.13
0.64
0.84
4
4%
12. professionele/academische integratie12
1-5
3.52
0.66
0.73
3
12%
13. leven en studeren13
1-5
3.39
0.65
0.66
4
17%
10. profilering IV. Mate van aansluiting
12
In het rapport "Een succesvolle start in het hoger onderwijs" (Onderwijsraad, januari 2008, p. 27) heeft academische integratie betrekking op participeren van de student in een academische omgeving: goede studieprestaties en interacties met medestudenten, docenten en staf met betrekking tot de leerstof (bijvoorbeeld vragen stellen tijdens een werkgroep of college). Sociale integratie betreft contacten met medestudenten en deelname aan het studentenleven en aan extra-curriculaire activiteiten.” Verder wordt in het rapport voorgesteld om het begrip “academische integratie voor het wetenschappelijk onderwijs aan te vullen met het begrip professionele integratie voor het hoger beroepsonderwijs. " De invulling van de begrippen sociale en professionele integratie is in nuance anders; ‘contacten met medestudenten binnen de opleiding’ is volledig ondergebracht in het begrip sociale integratie. Professionele integratie is beperkt tot hoe de student zich voelt in de opleiding (docenten, SLB en manier van studeren). 13 Sociale integratie buiten de opleiding is gemeten met één aspect, dat betrekking heeft op het kunnen combineren van studeren en leven als student. De dimensie waaronder dit aspect valt is niet sterk genoeg om in één schaalscore uit te drukken (de vier weliswaar verwante aspecten zijn te verschillend om bij elkaar te voegen in een schaalscore, resultaat zou te ambigue zijn). De vier aspecten worden om die reden apart meegenomen in enkele vervolganalyses (zie hoofdstuk 4 en 5).
25
De oplettende lezer zal opmerken dat de definitie van Van Asselt voor een goede aansluiting, die is gebaseerd op vier factoren, door het onderzoeksmodel en door de schaal- en betrouwbaarheidsanalyse enigszins op losse schroeven is komen te staan. Het is niet de bedoeling in deze rapportage uitvoerig in te gaan op de verschuiving in definitie van een goede aansluiting. In plaats daarvan zijn onderstaand schematisch de belangrijkste verschillen weergegeven.
Schema 1: Van Asselt
Dit rapport
I. Leeromgeving = werkvormen +
Blok 3: Tijd besteed aan contacturen en zelfstudie
bestede tijd II. Pedagogisch-didactische benadering
Blok 4: Waardering leeromgeving wat betreft:
• •
Actieve leerstofverwerking Basisvaardigheden en -kennis
III. Inhoud programma’s
Blok 5: Belang en waardering van vakken
IV. Verwachtingen en aspiraties
Blok 6:
•
Nieuw element: sociale en professionele/academische integratie
•
Combinatie leven en studeren. Waardering van:
□
Studeerbaarheid
□
Voorlichting uit vo/mbo
□
Voorlichting uit hbo
□
Tijd voor andere activiteiten naast de studie
Blok 7:
•
Dezelfde keuze weer?
26
1.6
Respons
Het onderzoek is volledig online afgenomen. Via e-mail ontvingen studenten in de tweede week van december 2008 een eerste uitnodiging om deel te nemen aan het onderzoek. Bij op één na alle hogescholen is hierbij gebruik gemaakt van de hogeschool-emailadressen. De uitzondering betrof de NHL. Het beleid van deze hogeschool liet toe om de privé-emailadressen van de eerstejaarsstudenten te gebruiken bij communicatie met studenten. Na de eerste oproep is vervolgens tweemaal een herinnering verstuurd aan studenten die tot dan toe nog niet hadden deelgenomen. In de tweede week van januari is het veldwerk afgesloten.
Van de 19.083 studenten die een verzoek om medewerking aan het onderzoek ontvingen, hebben 5819 positief gereageerd. De bruto respons van de monitor bedraagt gemiddeld 30%, variërend van 25% (Stenden-Emmen) tot 37% (NHL). Zie tabel 2. Het totaalresponspercentage is wat hoger dan bij het laatste aansluitingsonderzoek (20062007), maar flink lager dan dat van het jaar daarvoor. Toen werd echter nog deels gebruikt gemaakt van schriftelijke vragenlijsten. Dit instrument vergt echter veel hogere kosten, een veel betere afstemming binnen de instellingen en een langere doorlooptijd m.b.t. het veldwerk en databewerking.
Tabel 2. Populatie en bruto respons populatie
bruto
respons%
respons%
respons%
respons
2008-2009
2006-2007
2005-2006
HG
5661
1806
32%
28%
31%
Stenden-Emmen
611
150
25%
38%
43%
VHL
486
137
28%
37%
23%
NHL
2021
738
37%
21%
23%
Stenden-Leeuwarden
1752
554
32%
22%
26%
CHW
4218
1175
28%
36%
38%*
Saxion-Deventer
1388
468
34%
36%
54%**
Saxion-Enschede
2946
791
27%
21%
33%**
Totaal
19083
5819
30%
28%
35%
*met gebruikmaking van schriftelijke vragenlijsten bij een deel van de populatie. **een selecte steekproef van de eerstejaarspopulatie werd benaderd als deelnemer bij dit onderzoek; een deel van deze selectie werd benaderd met een schriftelijke vragenlijst.
27
De respons per hogeschool uitgesplitst naar vooropleiding is als volgt. Zie tabel 2b. Uit de tabel blijkt dat havisten relatief sterk vertegenwoordigd zijn bij de CHW (57%) en bij Saxion-Deventer, waar ze 56% van de responsgroep uitmaken, en relatief weinig vertegenwoordigd zijn bij Stenden-Emmen met 25%. Stenden-Emmen kent met 15% relatief veel vwo’ers en met 48% van de respons heel veel studenten met de vooropleiding ‘anders’. Eerstejaarsstudenten met een mbo-diploma komen relatief het meest voor bij de NHL en het minst bij Stenden_Emmen (11%) en VHL (26%). Tabel 2b. Verdeling bruto respons per hogeschool per vooropleiding. totaal hogeschool
havo
vwo
mbo
anders
%
N
HG
48%
12%
32%
8%
100%
1806
Stenden-Emmen
25%
15%
11%
48%
100%
150
VHL
52%
9%
26%
13%
100%
137
NHL
53%
9%
34%
4%
100%
738
Stenden-Leeuwarden
49%
11%
31%
8%
100%
554
CHW
57%
9%
30%
4%
100%
1175
Saxion-Deventer
56%
7%
31%
6%
100%
468
Saxion-Enschede
52%
9%
30%
9%
100%
791
Totaal%
51%
10%
31%
8%
100%
5819
TotaalN
2980
584
1801
454
5819
Is de respons representatief voor de populatie gelet op de vooropleiding? Om deze vraag te beantwoorden is tabel 2c opgesteld: de responspercentages per vooropleiding per hogeschool. In tabel 2c is te zien dat de responspercentages per vooropleiding bij enkele hogescholen in behoorlijke mate afwijken van het gemiddelde van die hogeschool. De respons onder vwo-ers ligt in het algemeen (ruim) boven het gemiddelde. Bij Stenden-Emmen is dit in extreme mate het geval. Bij de NHL, de CHW en de twee Saxion locaties is de respons onder vwo-ers ruim boven het gemiddelde. Bij Stenden-Emmen is de mbo-respons veel lager dan gemiddeld.
28
Tabel 2c. Bruto responspercentage, per hogeschool en per type vooropleiding. totaal hogeschool
havo
vwo
mbo
anders
%
N
HG
32%
39%
35%
19%
32%
1806
Stenden-Emmen
21%
68%
13%
27%
25%
150
VHL
29%
24%
24%
39%
28%
137
NHL
37%
47%
37%
22%
37%
738
Stenden-Leeuwarden
34%
35%
34%
18%
32%
554
CHW
28%
37%
26%
26%
28%
1175
Saxion-Deventer
33%
40%
35%
27%
34%
468
Saxion-Enschede
28%
36%
28%
17%
27%
791
Totaal%
31%
39%
31%
21%
30%
5819
Voor de meeste analyses uitgevoerd in deze monitor is de netto, bruikbare respons lager. In deze netto respons zijn alleen studenten geselecteerd die voldoen aan de volgende voorwaarden: •
voor de eerste keer begonnen met een voltijd of duale hbo-opleiding
•
vragenlijst voldoende compleet ingevuld
De volgende tabellen geven een overzicht van de aantallen en percentages netto respons per hogeschool, per vooropleiding, per geslacht, per eindexamenjaar, per startjaar.
29
Tabel 2d: Netto respons per hogeschool hogeschool
N
%
HG
1356
29,4%
Stenden-Emmen
100
2,2%
VHL
102
2,2%
NHL
586
12,7%
Stenden-Leeuwarden
449
9,7%
CHW
982
21,3%
Saxion-Deventer
385
8,4%
Saxion-Enschede
650
14,1%
Totaal
4610
100%
Tabel 2e: Netto respons naar vooropleiding n
%
Cumulatief %
havo
2452
53,2
53,2
vwo
490
10,6
63,8
mbo
1408
30,5
94,3
anders
255
5,5
100,0
totaal
4605
100,0
Missing Totaal
5 4610
Tabel 2f: Netto respons naar geslacht n
%
Cumulatief %
man
1822
39,5
39,5
vrouw
2788
60,5
100,0
Totaal
4610
100,0
30
Tabel 2g: Netto respons naar eindexamenjaar n
%
Cumulatief %
in 2008
3338
72,5
72,5
in 2007
635
13,8
86,3
in 2006 of eerder
600
13,0
99,3
nog geen diploma, maar volgt al wel de opleiding
25
,5
100,0
4598
100,0
Totaal Missing
12
Total
4610
Tabel 2h: Netto respons naar startjaar
in september2008 eerder in studiejaar 2007/2008 of daarvoor Totaal Missing Totaal
Cumulatief
n
%
4564
99,2
99,2
34
,8
100,0
4598
100,0
%
12 4610
Op opleidingsniveau is de representativiteit vanwege lage aantallen niet gegarandeerd. In bijlage 2 is de netto respons per opleiding weergegeven. In combinatie met de betrouwbaarheidsintervallen bij een gegevens respons en populatie kunnen opleidingen nagaan welke uitspraken zij wel of niet kunnen doen naar aanleiding van dit onderzoek.
31
2
Kenmerken van eerstejaarsstudenten
In dit hoofdstuk worden de eerstejaars studenten die centraal staan in dit onderzoek beschreven op een aantal achtergrondkenmerken. Voor dit hoofdstuk zijn studenten die in 2006 of eerder een diploma van de vooropleiding behaalden buiten beschouwing gelaten. De keuze om de directe instroom (examenjaar 2008; N = 3338) en met een jaar vertraagde instroom (N = 635) samen te nemen is min of meer arbitrair, ingegeven door het grote aantal gegevens dat bij een te sterke inperking onbenut zou blijven. We nemen aan dat studenten en hun scholen in de eindexamenjaren 2007 en 2008 geen grote veranderingen hebben ondergaan en dat samenvoegen geoorloofd is. In totaal gaat het dan om bijna 4000 respondenten, dat is 86.8% van de netto-respons. Dit aantal is inclusief de groepen studenten die in hoofdstuk 4 aan een aparte beschouwing (Duitse instromers, havisten afkomstig van een Haco-school, studenten met vrijstellingen) worden onderwerpen.
2.1
Descriptieve kenmerken
In tabel 3 is de respons van mannen en vrouwen naar hbo-sector en vooropleiding gepresenteerd. In de hbo-sector economie is de verhouding man : vrouw uit het havo 43% : 57%. Vrouwen zijn sterker vertegenwoordigd in deze hbo-sector dan mannen. De tabel maakt duidelijk dat oververtegenwoordiging van vrouwen opgaat voor alle hbo-sectoren en vooropleidingen, met uitzondering van techniek, mbo economie en mbo kunst. In de monitor zit slechts een beperkt aantal landbouw-studenten. In de tekst zal daarom weinig aandacht worden besteed aan deze categorie. Resultaten zijn echter opvraagbaar bij de werkgroep.
32
Tabel 3: Respondenten naar geslacht, hbo-sector en vooropleiding; percentages en totalen. man
vrouw
percentages
Totaal
percentages
Totaal
havo
vwo
mbo
anders
aantal
havo
vwo
mbo
anders
aantal
economie
43
33
57
25
731
57
67
43
76
915
gedr & mij
14
7
12
13
76
86
93
88
88
524
gezond
14
11
12
5
62
86
89
88
95
416
kunst
49
38
52
43
47
51
63
48
57
52
landbouw
41
40
44
24
59
60
56
100
38
techniek
78
70
89
55
469
22
32
11
46
121
onderwijs
29
27
21
15
130
71
73
79
81
367
Totaal %
39
31
43
24
61
69
57
76
Totaal aantal
856
121
516
46
1332
271
684
147
1539
2433
Tabel 4 laat per vooropleiding de gemiddelde leeftijd van de studenten zien. Het is duidelijk dat de leeftijd van havisten en vwo’ers lager ligt dan die van mbo’ers en de groep ‘anders’. De hbo-sectoren gedrag & maatschappij en kunst hebben relatief gezien de oudste studenten. Gezondheidszorg heeft de jongste studenten.
Tabel 4: Leeftijd (jaar) naar hbo-sector en vooropleiding; gemiddelden. Economie
Gedrag
Gezond
Kunst
Landbouw Techniek
Onderwijs
Totaal
& mij
Gem.
havo
18.0
18.1
17.9
18.0
18.2
18.0
18.2
18.0
vwo
18.9
18.7
18.9
19.3
18.4
19.0
18.9
18.9
mbo
20.7
20.9
20.7
21.0
20.7
21.0
20.4
20.7
anders
20.5
20.8
20.4
22.0
19.4
21.3
20.6
20.6
Gem.
19.0
19.4
18.8
19.4
19.0
19.1
19.0
19.1
2.2
Kenmerken uit de vooropleiding
Tabellen 5 en 6 laten zien met welke profielen havisten en vwo’ers de opleiding instroomden. De mannelijke havisten stromen opvallend vaker dan de vrouwelijke havisten in vanuit het NT profiel. Terwijl de vrouwelijke havisten, in vergelijking met de mannelijke havisten, opvallend vaker instromen vanuit het CM en NG profiel.
33
Tabel 5: Profielen van havisten naar geslacht; percentages en aantallen. Profiel
man
vrouw
Totaal aantal
EM
52%
392
48%
362
754
CM
14%
101
86%
641
742
NG
33%
144
66%
286
430
NT
85%
212
15%
39
251
geen
57%
4
43%
3
7
Totaal
40%
853
60%
1331
2148
De mannelijke vwo’ers stromen opvallend vaker in vanuit het NT profiel dan de vrouwelijke vwo’ers. Terwijl de vrouwelijke vwo’ers, in vergelijking met de mannelijke vwo’ers, opvallend vaker instromen vanuit het CM, NG en EM profiel. Tabel 6: Profielen van vwo’ers naar geslacht; percentages en aantallen. Profiel
man
vrouw
Totaal aantal
EM
39%
52
61%
83
135
CM
7%
7
93%
89
96
NG
24%
23
76%
74
97
NT
75%
36
25%
12
48
geen
20%
3
80%
12
15
Totaal
35%
121
65%
270
391
Tabel 7 laat zien uit welke onderwijssector mbo’ers de hbo-opleiding instroomden. De mannelijke mbo’ers stromen vaker dan de vrouwelijke mbo’ers in vanuit de mbosectoren economie en techniek. Terwijl de vrouwelijke mbo’ers, in vergelijking met de mannelijke mbo’ers, vaker instromen vanuit de zorg & welzijn en de landbouw. Tabel 7: Profielen van mbo’ers naar geslacht; percentages en aantallen. Mbo-sector
man
vrouw
Totaal aantal
economie
58%
180
42%
132
312
zorg en welzijn
12%
52
88%
380
432
techniek
89%
194
11%
24
218
landbouw
44%
7
56%
9
16
overig
37%
84
63%
142
226
Totaal
43%
517
57%
687
1204
34
Tabel 8 geeft per hbo-sector de eindexamencijfers van de mbo’ers, havisten en vwo’ers weer. Een paar opvallende uitkomsten per vooropleiding en hbo-sector zullen hieronder kort worden aangeduid: • Havisten met gemiddeld het hoogste eindcijfer voor het eindexamenvak Engels zijn te vinden bij een studie in de hbo-sector kunst. • De vwo’ers met gemiddeld het laagste Wiskunde eindexamencijfer zijn terug te vinden in de hbo-sector landbouw. Daarentegen zijn hun Nederlands en Engels eindexamencijfers gemiddeld het hoogst van alle vwo’ers. • De mbo’ers met gemiddeld de laagste eindexamencijfers gaan naar de hbo-sector landbouw • De mbo’ers met gemiddeld de hoogste eindexamencijfers gaan naar de hbosectoren techniek of onderwijs • De hbo-sector landbouw trekt studenten aan met gemiddeld de laagste eindexamencijfers op de vakken Nederlands, Wiskunde en Engels. • De hbo-sectoren kunst en onderwijs trekken studenten aan met gemiddeld de hoogste eindexamencijfers op de vakken Nederlands, Wiskunde en Engels.
De hbo-sector G&M trekt mbo’ers aan met een relatief hoog examencijfer voor wiskunde. Tabel 8: Eindexamencijfers voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde van havisten, vwo’ers en mbo’ers van vwo’ers naar hbo-sector; gemiddelden. Eco-
Gedr
nomie
& mij
Ge-zond
Kunst
Land-
Tech-
Onder-
Totaal-
bouw
niek
wijs
gem.
havo
Ned
6.5
6.6
6.6
6.7
6.5
6.4
6.6
6.5
havo
Wisk
6.7
6.6
6.8
6.5
6.5
6.8
6.9
6.8
havo
Eng
6.7
6.7
6.3
7.2
6.4
6.8
6.6
6.6
vwo
Ned
6.5
6.6
6.5
6.9
7.2
6.2
6.4
6.5
vwo
Wisk
6.4
6.6
6.5
6.7
6.2
6.4
6.5
6.5
vwo
Eng
6.4
6.1
6.0
6.6
6.6
6.3
6.2
6.3
mbo
Ned
7.2
7.3
7.1
7.0
6.8
7.4
7.5
7.3
mbo
Wisk
7.4
7.7
7.5
6.9
6.7
7.6
7.9
7.6
mbo
Eng
7.2
7.2
7.0
7.4
6.9
7.6
7.4
7.3
6.8
6.8
6.7
6.9
6.6
6.8
6.9
6.8
Totaal gem.
35
Overigens dient te worden opgemerkt dat, gezien de grote verschillen in eindexamenprogramma’s, de eindexamencijfers van mbo’ers zich moeilijk laten vergelijken met die van havisten en vwo’ers. We zullen dat dan ook niet doen in deze rapportage.
2.3
Inhoudelijke voorbereiding tijdens de vooropleiding
Ter voorbereiding op deelname aan hoger onderwijs werkt het middelbaar beroeps- en voortgezet onderwijs in toenemende mate met actieve werkvormen, zodat leerlingen regisseur worden van hun leerproces en leren samenwerken. De variabele ‘actieve leerstofverwerking’ geeft weer in hoeverre studenten tijdens hun vooropleiding daadwerkelijk met actieve werkvormen te maken hadden, bijvoorbeeld door het maken van een probleemanalyse, bijhouden van een portfolio of logboek, werken in groepen of reflecteren op het eigen leerproces (bijlage 3). De onderstaande grafiek laat zien dat mbo’ers in alle hbo-sectoren, met uitzondering van landbouw en techniek, het meest te maken hadden met actieve leerstofverwerking. Uit de grafiek blijkt dat havisten en geen vwo’ers gemiddeld tussen weinig tijd en redelijk wat tijd was voor actieve leerstofverwerking in de vooropleiding. Grafiek 1: Tijd besteed aan actieve leerstofverwerking in de vooropleiding; schaal lopend van geen tot heel veel tijd (1-5) tijdbesteding actieve leerstofverwerking in vooropleiding 5,0 weinig - veel tijd (1-5)
4,0 3,0 2,0
sector
havo
vwo
mbo
to ta al
la nd bo uw te ch ni ek on de rw ijs
ku ns t
ec on om ie ge dr & m ij ge zo nd
1,0
anders
totaal
36
Tabel 9 geeft per hbo-sector het percentage eerstejaarsstudenten dat geen of weinig tijd heeft besteed aan actieve leerstofverwerking tijdens hun vooropleiding. Tabel 9: Tijd besteed aan actieve leerstofverwerking in de vooropleiding per hbo-sector; percentage studenten ‘geen of weinig tijd’ havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
52%
51%
39%
51%
48%
gedrag en mij
57%
54%
29%
37%
44%
gezondheidszorg
52%
50%
27%
50%
45%
kunst
63%
63%
37%
43%
54%
landbouw
58%
50%
58%
37%
55%
techniek
54%
52%
39%
31%
49%
onderwijs
52%
54%
23%
43%
43%
Gemiddelde %
53%
52%
34%
46%
47%
Ruim 50% van de havisten en vwo’ers en bijna 50% van de studenten uit de categorie ‘anders’ geeft aan dat zij in de vooropleiding weinig bezig zijn geweest met aspecten van actieve leerstofverwerking. Bij mbo’ers is dat percentage veel lager, namelijk 34%.
Ter voorbereiding op deelname aan hoger onderwijs is het van belang dat leerlingen in havo, vwo en mbo voldoende tijd besteden aan basisvaardigheden en -kennis, zodat zij zelfstandig kunnen werken, voldoende basiskennis hebben en de voor de studie beschikbare tijd goed weten te benutten (zie voor alle aspecten van de schaal bijlage 3). Grafiek 2 laat zien dat er in de hbo-sector economie weinig verschil zit in vooropleiding met betrekking tot de tijd die studenten in de vooropleiding hebben besteed aan deze hbo-basisvaardigheden. Met uitzondering van mbo’ers in de hbo-sector landbouw en de studenten uit de categorie ‘anders’ in de hbo-sector gedrag en maatschappij was de tijdbesteding aan hbo-basisvaardigheden in de vooropleiding gemiddeld ‘redelijk wat tijd’ of iets meer (een score van drie of hoger).
37
Grafiek 2: Tijd besteed aan basisvaardigheden in de vooropleiding; schaal lopend van geen tot heel veel tijd (1-5) tijdbesteding aan (hbo-) basisvaardigheden in vooropleiding
weinig - veel tijd (1-5)
5,0 4,0 3,0 2,0
vwo
ta al to
w ijs de r
on
hn ie k
w
la havo
te c
t
bo u
ns
ij
sector
nd
ku
ge
m
ie
dr & ge
on om ec
zo nd
1,0
mbo
anders
totaal
In tabel 10 zijn, per hbo-sector, de percentages eerstejaarsstudenten gepresenteerd die geen of weinig tijd hebben besteed aan basisvaardigheden tijdens hun vooropleiding. Uit de tabel blijkt dat studenten met een vwo vooropleiding bij de hbo-sectoren gezondheidszorg en techniek minder vaak aangeven dan gemiddeld dat er weinig of geen tijd is besteed aan basisvaardigheden in de vooropleiding. Met andere woorden, zij hebben vaker de juiste vaker meer tijd besteed aan basisvaardigheden in de vooropleiding. Tabel 10: Tijd besteed aan basisvaardigheden in de vooropleiding per hbo-sector; percentage studenten ‘geen of weinig tijd’ havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
25%
23%
26%
28%
25%
gedrag en mij
26%
23%
24%
35%
25%
gezondheidszorg
22%
18%
21%
22%
21%
kunst
26%
29%
25%
20%
26%
landbouw
25%
25%
37%
10%
27%
techniek
27%
19%
27%
27%
27%
onderwijs
23%
22%
22%
21%
23%
Gemiddelde %
25%
22%
25%
26%
25%
38
2.4
Vrijstellingen en studieduurverkorting van eerstejaarsstudenten
Tabel 11 geeft per hogeschool aan of er sprake is van studieduurverkorting en zo ja in welke mate. De tabel laat zien dat er bij alle hogescholen sprake is van studieduurverkorting. CHW en SDvt hebben met 7,4% respectievelijk 8,1% het hoogste percentage eerstejaars instromers met een studieduurverkorting van een half jaar. VHL, Stnd-Lwrd en CHW hebben met respectievelijk 11,5%, 8,7% en 8,7% het hoogste percentage eerstejaars instromers met een studieduurverkorting van een jaar. SEns heeft met 2,9% het hoogste percentage eerstejaars instromers met een studieduurverkorting van meer dan 1 jaar14. Tabel 11: Studieduurverkorting bij instroom in de hbo- opleiding per hogeschool; percentages. HG
Stnd-Em
VHL
NHL
Stnd-Lwrd
CHW
SDvt
SEns
Totaal %
nee
89
90
82
90
89
83
82
92
88
ja, een half jaar
2
3
7
2
2
7
8
2
4
ja, 1 jaar
7
7
12
7
9
9
8
4
7
ja, meer dan 1 jaar
2
2
1
1
2
3
2
14
Deze groep studenten is geregistreerd als instromer in het eerste studiejaar. Hoe het beeld van vrijstellingen en studieduurverkorting zou zijn als instromers in hogere jaren zouden worden meegenomen blijft hier buiten beschouwing.
39
Tabel 12 geeft per hogeschool aan of er sprake is van vrijstellingen en zo ja, hoe deze vrijstellingen zijn verdeeld over de verschillende hbo-sectoren. Tabel 12: Vrijstellingen bij instroom in de hbo- opleiding per hogeschool en hbo-sector; percentages en gemiddeld aantal ec’s. Vrijstellingen?
HG
Stnd-Em
VHL
NHL
Stnd-Lwrd
CHW
SDvt
SEns
Totaal %
Percentage Nee:
99
69
98
98
99
98
100
99
98
Percentage Ja:
1
31
2
2
1
2
<0.5
1
2
VHL
NHL
CHW
SDvt
SEns
Gemiddeld aantal ec’s vrijstelling
HG
Stnd -Em
StndLwrd
Gem. aantal ec’s
economie
14
8
.
5
44
5
24
12
17
gedrag en mij
34
.
.
23
57
33
6
7
34
gezondheidszorg
43
.
.
30
.
85
30
45
50
kunst
.
.
.
19
.
.
.
.
19
landbouw
.
.
52
.
.
.
.
.
52
techniek
30
9
.
24
.
7
33
23
21
onderwijs
16
22
.
13
60
39
27
.
24
Gem.
23
9
52
16
49
32
26
21
25
40
3
De aansluiting naar vooropleiding en hbo-sector
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden aan de hand van grafieken enkele verbanden beschreven van de factoren vooropleiding en hbo-sector waarin eerstejaarsstudenten studeren met (a) tijdbesteding in de eerste maanden van het hbo, (b) waardering voor diverse aspecten van de aansluiting, zoals leeromgeving, belang van vakken/onderdelen uit de vooropleiding, de mate van aansluiting en (c) het antwoord op de vraag of de student met enkele maanden ervaring in het hbo dezelfde opleiding weer zou kiezen. Tabel 13 geeft de aantallen waarop de volgende grafieken zijn gebaseerd. Het is van belang om bij uitschieters in een grafiek deze tabel te raadplegen. De kans op uitschieters (extreem hoog of laag gemiddelde bij een categorie) is groter, wanneer een gemiddelde gebaseerd is op één of enkele individuen, zoals bij de hbo-sectoren kunst of landbouw. Bij landbouw bestaat de categorie ‘anders’ uit 5 respondenten. Als deze studenten ‘toevallig’ allen hoog scoren, dan kan dat in de grafiek (waarin geen aantallen maar gemiddelde zijn gepresenteerd) meer opvallen dan eigenlijk de bedoeling is.
Tabel 13: Aansluiting tussen vooropleiding en hbo-sector; aantallen en percentages.
economie
gedrag en mij
gezondheidszorg
kunst
havo
vwo
mbo
anders
totaal
aantal
940
156
452
102
1650
%
57%
10%
27%
6%
100%
aantal
281
43
261
16
601
%
47%
7%
43%
3%
100%
aantal
272
71
116
21
480
%
57%
15%
24%
4%
100%
47
16
30
7
100
47%
16%
30%
7%
100%
34
5
18
5
62
%
55%
8%
29%
8%
100%
aantal
334
57
180
22
593
%
56%
10%
30%
4%
100%
aantal
289
44
147
21
501
%
58%
9%
29%
4%
100%
aantal
2197
392
1204
194
3987
%
55%
10%
30%
5%
100%
aantal %
landbouw
techniek
onderwijs
totaal
aantal
41
Uit tabel 13 blijkt dat havisten relatief vaak instromen in de hbo-sectoren economie en onderwijs, en relatief weinig in de hbo-sectoren gedrag en maatschappij en kunst. Vwo’ers zijn relatief weinig vertegenwoordigd in de hbo-sector gedrag en maatschappij en relatief veel in de hbo-sectoren gezondheidszorg en kunst. Mbo’ers zijn relatief veel vertegenwoordig in de hbo-sector gedrag en maatschappij.
In grafiek 3 is de samenstelling van hbo-sector naar herkomst van studenten (profiel en mbo-sector) weergegeven. In grafiek 4 is de samenstelling te zien van de hbo-sectoren naar vo-profiel en mbo-sectoren. Uit de grafieken blijkt dat de keuze van een profiel of sector in de vooropleiding niet de keuze naar één bepaalde hbo-sector garandeert. De samenstelling van de eerstejaarspopulatie is dientengevolge per hbo-sector naar voprofiel en mbo-sector zeer gevarieerd.
vo
mbo
m b o-sector
vo-p rofiel
Grafiek 3: HBO-sector waar havisten/vwo’ers en mbo’ers vanuit profiel/sector naar toegaan
geen NT
overig landbouw
NG
techniek
CM
zorg en w elzijn
EM
economie
0%
20%
economie landbouw
40% gedrag en mij techniek
60%
80%
gezondheidszorg onderw ijs
0%
100%
20%
economie landbouw
kunst
40%
gedrag en mij techniek
60%
80%
100%
gezondheidszorg kunst onderw ijs
Grafiek 4: Samenstelling hbo-sectoren naar herkomst vo- profiel en mbo-sector vo
mbo
onderw ijs
onderw ijs
techniek
techniek CM NG
kunst
NT
gezondheidszorg
geen
economie h b o -se cto r
h b o -se cto r
EM landbouw
landbouw
zorg en w elzijn
overig gedrag en mij
economie
economie 20%
40%
60%
80%
100%
landbouw
gezondheidszorg
gedrag en mij
0%
techniek
kunst
0%
20%
40%
60%
80%
100%
42
3.2
Studielast per week
In het onderzoek hebben we onderscheid gemaakt tussen 1. contacturen 2. zelfstudie-uren 3. totaal aantal studie (gestudeerde) uren
De gemiddelde aantallen bestede uren zijn voor deze categorieën gepresenteerd in grafieken 5, 6 en 7. Grafiek 5 laat zien dat in de hbo-sectoren economie en gedrag & maatschappij het aantal contacturen naar vooropleiding dichtbij elkaar ligt. In de hbosectoren kunst en landbouw zijn er tussen de vooropleidingen sterke verschillen in het aantal contacturen. Zo geven mbo’ers en ‘anderen’ in de kunst sector veel meer contacturen op dan havisten en vwo’ers. Studenten uit de vooropleidingcategorie ‘vwo’ de landbouw sector geven aan veel meer contacturen te hebben dan andere studenten. De hbo-sectoren gezondheid en onderwijs vertonen qua contacturen-verdeling dezelfde patronen, al is het aantal verschillend (aantal uren in gezondheidszorg veel lager). In beide hbo-sectoren volgen de vwo’ers en de groep ‘anders’ met de meeste contacturen en geven de mbo’ers en de havisten aan minder contacturen te hebben. Grafiek 5: Aantal contacturen naar hbo-sector en vooropleiding; gemiddelden. contacturen
uren/week
25,0 20,0 15,0
sector
havo
vwo
mbo
to ta al
te ch ni ek on de rw ijs
ku ns t la nd bo uw
ge zo nd
m ij
ge dr &
ec o
no m ie
10,0
anders
totaal
Grafiek 6 laat zien dat de groep anders in de hbo-sectoren economie, gedrag & maatschappij, landbouw, techniek en onderwijs de meeste zelfstudie-uren heeft. Hierbij is het opvallend dat voor de groep anders, in de hbo-sector landbouw, het aantal zelfstudie-uren beduidend groter is dan voor de overige vooropleidingen. In de hbosectoren gezondheid en kunst hebben de mbo’ers veruit de meeste zelfstudie-uren. Uit
43
het totaaloverzicht blijkt dat de havisten en vwo’ers de minste en de mbo’ers en de groep anders de meeste zelfstudie-uren hebben. Grafiek 6: Zelfstudie-uren naar hbo-sector en vooropleiding; gemiddelde aantallen uren. zelfstudieuren
uren/week
25,0 20,0 15,0
sector
havo
vwo
mbo
to ta al
te ch ni ek on de rw ijs
la nd bo uw
ku ns t
ec on om ie ge dr & m ij ge zo nd
10,0
anders
totaal
Grafiek 7 laat zien dat de mbo’ers en de groep anders in de hbo-sectoren economie, gedrag & maatschappij, gezondheid, kunst en techniek het grootste aantal studie-uren heeft. In de hbosectoren kunst en landbouw zitten de grootste verschillen in studie-uren tussen de verschillende vooropleidingen.
Grafiek 7: Totaal aantal studie-uren naar hbo-sector en vooropleiding; gemiddelden aantallen uren totaal aantal studieuren
uren/week
40,0 30,0 20,0
sector
havo
vwo
mbo
to ta al
ku ns t la nd bo uw te ch ni ek on de rw ijs
ec on om ie ge dr & m ij ge zo nd
10,0
anders
totaal
44
3.3
Waardering onderwijsaspecten van het eerste studiejaar
In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen: 1. Waardering hbo-opleiding wat betreft activerend onderwijs 2. Waardering hbo-opleiding wat betreft basisvaardigheden De gemiddelde waardering voor de onderwijsaspecten van het eerste jaar worden gepresenteerd in de grafieken 8 en 9. Grafiek 8 laat zien dat studenten onafhankelijk van de vooropleiding, met uitzondering van mbo in de hbo-sector landbouw, het activerend onderwijs binnen de hbo-opleiding met minimaal een 3.5 waardeert. De groep ‘anders’ geeft gemiddeld de hoogste waardering wat betreft activerend onderwijs (gemiddeld boven 4) in de hbo-sectoren kunst, landbouw en techniek. De havisten geven in iedere hbo-sector, met uitzondering van de hbo-sector landbouw, de laagste waardering. De verschillen doen er echter niet zoveel toe, ze zijn gering en niet of nauwelijks significant. Grafiek 8: Waardering aansluiting vooropleiding-hbo wat betreft activerend onderwijs
waardering laag - hoog (1-6)
6,0
waardering aansluiting vooropleiding - hbo wat betreft activerend onderwijs
5,0 4,0 3,0 2,0
sector
havo
ta al to
wi js de r
on
ch ni ek
w vwo
te
st
db ou
la n
ku n
m
zo nd ge
dr & ge
ec on om
ie
ij
1,0
mbo
anders
totaal
Grafiek 9 geeft een overzicht van de waardering van de aansluiting vooropleiding – hbo wat betreft aspecten van de basisvaardigheden. De waardering ligt tussen de 3.5 en 5. Er bestaan tussen vooropleiding en hbo-sector kleine verschillen in waardering van de basisvaardigheden. Alleen de hbo-sectoren kunst en landbouw laten een afwijkend beeld zien. Hierin geeft de groep ‘anders’ een hogere waardering wat betreft de basisvaardigheden dan de overige vooropleidingen. Tevens valt op dat de groep mbo’ers in de hbo-sector landbouw een relatief lagere waardering geeft.
45
In tabel 14 zijn per hbo-sector de percentages eerstejaarsstudenten gepresenteerd die onvoldoende tevreden zijn (beoordeling aansluiting onvoldoende of slechter) over de aansluiting in het eerste jaar wat betreft activerende werkvormen. Tabel 14 laat zien dat havisten het vaakst ontevreden zijn over de aansluiting wat betreft activerende werkvormen (39%). Van de vwo’ers en mbo’ers is 30% respectievelijk 28% ontevreden over de aansluiting wat betreft activerende werkvormen. Grafiek 9: Waardering hbo-opleiding wat betreft basisvaardigheden waardering aansluiting vooropleiding - hbo wat betreft basisvaardigheden
waardering laag - hoog (1-6)
6,0 5,0 4,0 3,0 2,0
sector
vwo
mbo
aa l to t
w te ch ni ek on de rw ijs
db ou
st
havo
la n
ku n
ec on om
ie ge dr & m ij ge zo nd
1,0
anders
totaal
Tabel 14: Waardering aansluiting activerende werkvormen; percentage studenten onvoldoende tevreden. havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
37%
31%
29%
31%
34%
gedrag en mij
44%
35%
29%
17%
36%
gezondheidszorg
44%
30%
22%
13%
35%
kunst
45%
21%
20%
6%
31%
landbouw
34%
30%
46%
10%
35%
techniek
34%
26%
28%
19%
31%
onderwijs
39%
33%
27%
29%
35%
Totaal
39%
30%
28%
25%
34%
In tabel 15 zijn per hbo-sector de percentages eerstejaarsstudenten gepresenteerd die onvoldoende tevreden zijn over de aansluiting in het eerste jaar wat betreft basisvaardigheden. Uit de tabel blijkt dat rond de 21% van de studenten niet tevreden is 46
over de aansluiting van de hbo-opleiding op de vooropleiding wat betreft basisvaardigheden. Voor vwo’ers geldt dit een stuk minder, slechts 15% van deze groep is ontevreden. Dit geldt bij nagenoeg alle hbo-sectoren, m.u.v. de sector landbouw. Opvallend zijn de hogere percentages onvoldoende tevreden studenten onder vwo’ers (23%) en onder mbo’ers (42%) bij de hbo-sector landbouw. Bij de hbo-sectoren gezondheidszorg en kunst is het percentage ontevreden studenten onder vwo’ers, mbo’ers en m.n. onder de groep anders veel lager dan onder de havisten bij die sectoren. Bij de hbo-sector landbouw valt het relatief hoge percentage ontevreden vwo’ers (23%) en mbo’ers (42%) op. Echter, door de geringe aantallen waarop de percentages in sommige gevallen zijn gebaseerd kan niet worden geconcludeerd dat het gaat om significante verschillen. Tabel 15: Waardering aansluiting vooropleiding – hbo wat betreft basisvaardigheden; percentage studenten onvoldoende tevreden. havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
22%
15%
22%
24%
21%
gedrag en mij
23%
16%
26%
19%
24%
gezondheidszorg
22%
14%
17%
9%
19%
kunst
23%
16%
17%
4%
19%
landbouw
20%
23%
42%
15%
26%
techniek
20%
12%
23%
16%
20%
onderwijs
23%
15%
21%
24%
21%
Totaal
22%
15%
23%
20%
21%
3.4
Belang en aansluiting van vakken/studieonderdelen voor de huidige
opleiding In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen 1. Belang/aansluiting exacte vakken 2. Belang/aansluiting Nederlands 3. Belang/aansluiting ICT, rekenen en wiskunde 4. Belang/aansluiting economievakken 5. Belang/aansluiting Engels 6. Belang/aansluiting profielwerkstuk/praktijkopdracht
47
Alle respondenten is gevraagd aan te geven wat het belang is van gespecificeerde vakken of studieonderdelen uit de vooropleiding bij de hbo-opleiding. Dit belang kon worden aangegeven op een schaal van 1=zeer onbelangrijk, 2=onbelangrijk, 3=neutraal, 4=belangrijk, 5=zeer belangrijk, 6=nvt/ik heb dit vak niet (meer). Respondenten die aangaven dat een vak/studieonderdeel een belang had van neutraal of meer kregen de vraag hoe de aansluiting van dit vak/studieonderdeel dan was, op een schaal van 1=zeer slecht, 2=slecht, 3=onvoldoende, 4=voldoende, 5=goed, 6=zeer goed. Om de hoeveelheid grafieken te beperken is een factoranalyse uitgevoerd op de antwoorden op de vraag naar het belang van de vakken. Dit resulteerde in een zestal groepen van vakken: exacte vakken (natuurkunde, scheidkunde, biologie), Nederlands (diverse aspecten Nederlandse taal), Engels, ICT en rekenen en wiskunde, economie en management & organisatie, profileringsvakken als profielwerkstuk en praktijkopdracht. De resultaten zijn in grafiek 10 opgenomen. Op de horizontale as is het belang van het vak aangegeven, op de verticale as de waardering van de aansluiting. In alle deelgrafieken is onderscheid gemaakt tussen de combinaties vooropleiding-hbo sector. Een vak/onderdeel van groot belang en met een goede aansluiting zal in de deelgrafieken in het kwadrant rechtsboven terecht komen. Vakken van groot belang met een slechte aansluiting komen in het kwadrant rechtsonder. De resultaten. Uit grafiek 10 is op te maken dat bij vakken van belang voor iedereen (Nederlands, Engels, ict/rekenen/wiskunde, profiel&praktijk) de aansluiting gemiddeld gezien als voldoende wordt gezien. De laagste beoordeling qua aansluiting komt veelal van de mbo-ers (aangegeven met een driehoeksymbool). Bij sectorspecifieke vakken, zoals exact (voor techniek, landbouw, gezondheidszorg en in mindere mate voor onderwijs), en economie en management & organisatie (voor economie, landbouw en gedrag en maatschappij) is het verschil in belang van het vak voor de overige hbo-sectoren duidelijk lager.
48
Grafiek 10: Belang en aansluiting vakken/studieonderdelen Nederlands
6
6
5
5
aansluiting
aansluiting
exacte vakken
4 3 2
4 3 2
1
1 1
2
3
4
5
1
2
belang Engels
4
5
ict rekenen w iskunde
6
6
5
5
aansluiting
aansluiting
3
belang
4 3 2
4 3 2
1
1 1
2
3
4
5
1
2
belang
3
4
5
belang
econom ie en m &o
eco no mie havo
6
eco no mie mbo eco no mie vwo
5
aansluiting
gedrag en m'ij havo 4
gedrag en m'ij mbo gedrag en m'ij vwo
3
gezo ndheidszo rg havo 2
gezo ndheidszo rg mbo gezo ndheidszo rg vwo
1 1
2
3
4
5
belang
kunst havo kunst mbo kunst vwo
profiel en praktijk
landbo uw havo
6
landbo uw mbo
aansluiting
5
landbo uw vwo techniek havo
4
techniek mbo 3
techniek vwo o nderwijs havo
2
o nderwijs mbo 1 1
2
3
4
5
o nderwijs vwo
belang
49
3.5
Mate van aansluiting
De tevredenheid van studenten over de mate van sociale integratie, de mate van professionele/academische integratie en ‘leven en studeren’ in het eerste jaar worden gepresenteerd in de grafieken 11, 12 en 13. Grafiek 11 laat weinig verschillen zien in de mate waarin studenten zich sociaal geïntegreerd voelen in het eerste jaar. De mate van integratie heeft een gemiddelde score van 4.1. Dat komt overeen met een oordeel van iets meer dan tevreden. Grafiek 11: Mate van sociale integratie naar hbo-sector; gemiddelden. mate van sociale integratie 5,0 mate laag - hoog (1-5)
4,0 3,0 2,0
sector
havo
ta al to
ijs w de r
on
ch ni ek
w vwo
te
db ou
ns t
la n
ku
m
zo nd ge
dr & ge
ec on om
ie
ij
1,0
mbo
anders
totaal
In tabel 16 zijn per hbo-sector de percentages eerstejaarsstudenten gepresenteerd die onvoldoende tevreden zijn (antwoorden op stellingen (zeer) ontevreden) over de mate van sociale integratie in het eerste jaar. Tabel 16: Mate van sociale integratie naar hbo-sector en vooropleiding; percentage ‘(zeer) ontevreden’. havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
4%
6%
3%
8%
4%
gedrag en mij
3%
5%
4%
6%
4%
gezondheidszorg
2%
3%
2%
10%
3%
kunst
2%
2%
1%
11%
2%
landbouw
1%
0%
13%
5%
5%
techniek
3%
4%
2%
5%
3%
onderwijs
3%
3%
3%
5%
3%
Totaal
3%
4%
3%
7%
4%
Gemiddeld is 4% van de eerstejaarsstudenten is ontevreden over de mate waarin zij zich sociaal geïntegreerd voelen. Het gaat om aspecten als ‘nieuwe contacten met één of meer medestudenten’, ‘gemakkelijk maken van nieuwe vrienden in de opleiding’, 50
raakvlakken met ‘het type student in de opleiding’ en in het algemeen ‘contacten met medestudenten in de opleiding’. Studenten uit de categorie ‘anders’ zijn vaker niet tevreden over de mate van sociale integratie, namelijk 7%. M.n. bij de hbo-sectoren gezondheidszorg en kunst is het percentage ontevreden studenten onder de groep ‘anders’ relatief hoog. Gezien de geringe aantallen ‘anders’ is een harde conclusie echter niet mogelijk. De 13% ontevreden mbo’ers bij de hbo-sector landbouw valt op.
Grafiek 12 laat weinig verschillen zien in de mate waarin studenten zich academisch geïntegreerd voelen in het eerste jaar. Wat betreft de mate van professionele/academische integratie hebben studenten een score van 3.5, een oordeel dat ligt tussen neutraal en tevreden. Naar sector doen zich weinig verschillen voor. Studenten in de sector landbouw hebben een iets lagere score. Wat betreft vooropleiding vallen studenten uit de categorie ‘anders’ op met een iets hogere score in de sectoren kunst en techniek. Vwo’ers voelen zich iets meer academisch geïntegreerd in de sector onderwijs. Grafiek 12: Mate van professionele/academische integratie; gemiddelden. mate van academische integratie 5,0 4,5 mate laag - hoog
4,0 3,5 3,0 2,5
sector
to ta al
w ijs de r
on
hn ie k
w vwo
te c
bo u
t
havo
la nd
ku ns
m ij ge zo nd
dr & ge
ec on om
ie
2,0
mbo
anders
totaal
Tabel 17 geeft het percentage studenten weer dat gemiddeld zeer ontevreden of ontevreden is over de mate van professionele/academische integratie. Uit deze tabel blijkt dat gemiddeld 12% van de studenten ontevreden is over de mate van professionele/academische integratie. Havisten zijn het meest niet tevreden met 14% en vwo’ers het minst met 10%. Mbo’ers en anderen nemen een tussenpositie is met 11% respectievelijk 13% niet tevreden. Opvallend is het relatief hoge percentage (16%) niet tevreden studenten in de hbo-sector landbouw, wat vooral voor havisten en mbo’ers (beide 18%) geldt. 51
Tabel 17: Professionele/academische integratie naar hbo-sector en vooropleiding; percentage ‘(zeer) ontevreden’. havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
13%
11%
11%
16%
13%
gedrag en mij
14%
11%
13%
15%
14%
gezondheidszorg
11%
8%
10%
8%
11%
kunst
14%
10%
10%
0%
11%
landbouw
18%
7%
18%
13%
16%
techniek
15%
7%
10%
8%
12%
onderwijs
14%
9%
11%
8%
13%
Totaal
14%
10%
11%
13%
12%
In grafiek 13 is de waardering van studenten op de afzonderlijke items ‘leven en studeren’ weergegeven. Het meest positief oordelen studenten over de studeerbaarheid van de opleiding, gevolgd door het oordeel over de hoeveelheid tijd die zij hebben voor activiteiten naast hun studie. Op beide aspecten wordt gemiddeld tussen “neutraal” en “tevreden” geoordeeld. Opvallend is dat studenten uit havo, mbo en anders in de hbosector onderwijs lager scoren op tijd voor activiteiten naast de studie dan studenten van de andere hbo-sectoren.
Overwegend “neutraal” is de waardering van de ondersteuning bij de keuze van de hboopleiding, waarbij de ondersteuning vanuit vo en mbo gemiddeld iets lager scoort dan vanuit hbo. Vwo’ers en mbo’ers, in de hbo-sector landbouw, zijn iets minder tevreden over de ondersteuning uit de vooropleiding bij de vervolgkeuze; ook geldt dat voor de studenten uit de categorie ‘anders’ in de hbo-sector gedrag & maatschappij.
52
Grafiek 13: Integratie van leven en studeren; gemiddelden. de ondersteuning door vo/mbo bij mijn studiekeuze
de hoeveelheid tijd die ik heb voor activiteiten naast mijn studie
anders
To ta l
wi js
ro up
on
te
de r
w
ch nie k
bo u
st la
G havo
sector
3,0 2,0
To t
al
js G
ro up
wi
k
de r
hn ie
on
te c
bo u
ns t
nd
he zo nd
dr a
ge
ge
la
en
m
ij
ie ec on om
To t
ro up
G
w
1,0
al
js wi de r
on
hn ie
k
w bo u
te c
la
nd
st
1,0
4,0
g
2,0
ku n
anders
5,0
mate laag - hoog (1-5)
3,0
ec on om ge ie dr ag ge en zo m nd ij he id sz or g
mbo
de studeerbaarheid van mijn opleiding
4,0
havo havo
vwo
ku
mbo
5,0
mate laag - hoog (1-5)
nd
id he
zo nd
ge
ge vwo
de ondersteuning door de hogeschool bij mijn studiekeuze
sector
ku n
m
ij
ie on om ec
G havo
id sz or g
sector
sz or g
1,0
To ta l
js wi
ro up
on
te
zo nd
la
de r
w
ch nie k
bo u
st
nd
ku n
ij
sz or g
m
he
id
en g
2,0
ge
ge
dr a
on om
ie
1,0
3,0
en
2,0
4,0
g
3,0
dr a
4,0
ec
5,0
mate laag - hoog (1-5)
mate laag - hoog (1-5)
5,0
vwo
mbo
anders
vwo
mbo
anders
sector
53
Tabel 18a geeft het percentage studenten dat (zeer) ontevreden is over ‘leven en studeren’. Gemiddeld is 17% van de studenten (zeer) ontevreden op dit punt. Bij de hbosector onderwijs zien we relatief de meeste ontevreden studenten: 21%. Andere negatieve uitschieters: landbouw-vwo (26%), landbouw-mbo (24%). Positieve uitschieters: gedrag en maatschappij-vwo (8%), kunst-vwo (7%) Tabel 18a: Tevredenheid over ‘leven en studeren’ naar hbo-sector en vooropleiding; percentage ‘zeer ontevreden of ontevreden’ havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
15%
13%
17%
22%
16%
gedrag en mij
17%
8%
20%
24%
18%
gezondheidszorg
17%
18%
15%
12%
16%
kunst
19%
7%
11%
4%
13%
landbouw
13%
26%
24%
5%
17%
techniek
15%
12%
20%
6%
16%
onderwijs
21%
18%
21%
24%
21%
Totaal
16%
14%
18%
19%
17%
Tabel 18b geeft het percentage studenten dat gemiddeld zeer ontevreden of ontevreden is over de 4 deelaspecten in verband met ‘leven en studeren’. Het blijkt dat 8% van de studenten zeer ontevreden of ontevreden is over de studeerbaarheid. Dat geldt het minst voor vwo’ers (5%), in gemiddelde mate voor havisten (8%) en iets boven gemiddeld voor mbo’ers (9%).
54
Tabel 18b: Tevredenheid over aspecten ‘leven en studeren’ naar hbo-sector en vooropleiding; percentage ‘zeer ontevreden of ontevreden’. havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
17%
18%
18%
39%
19%
gedrag en mij
24%
5%
27%
19%
24%
gezondheidszorg
24%
20%
22%
20%
23%
kunst
11%
13%
13%
14%
12%
landbouw
9%
20%
29%
20%
16%
techniek
17%
11%
28%
5%
19%
onderwijs
36%
20%
35%
53%
35%
Totaal
21%
16%
24%
32%
22%
havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
21%
19%
30%
26%
24%
gedrag en mij
22%
26%
30%
50%
26%
gezondheidszorg
18%
30%
24%
18%
21%
kunst
29%
8%
20%
21%
landbouw
28%
50%
41%
31%
techniek
21%
25%
34%
19%
25%
onderwijs
21%
31%
24%
22%
23%
Totaal
21%
24%
29%
24%
24%
havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
15%
12%
13%
19%
15%
gedrag en mij
18%
3%
12%
29%
14%
gezondheidszorg
14%
16%
9%
6%
13%
kunst
20%
De ondersteuning
landbouw
18%
door de hogeschool
techniek
van bij mijn studiekeuze
De hoeveelheid tijd die ik heb voor activiteiten naast studeren
De ondersteuning door de school van mijn vooropleiding bij mijn studiekeuze
De studeerbaarheid van mijn opleiding
8%
12%
40%
6%
15%
14%
6%
8%
11%
onderwijs
14%
11%
13%
6%
13%
Totaal
15%
11%
11%
14%
14%
havo
vwo
mbo
anders
Gemiddelde %
economie
6%
3%
6%
5%
6%
gedrag en mij
6%
11%
6%
8%
gezondheidszorg
10%
6%
3%
5%
8%
kunst
16%
6%
3%
9%
18%
5% 10%
landbouw techniek
9%
7%
12%
onderwijs
11%
9%
13%
16%
12%
Totaal
8%
5%
9%
6%
8%
55
3.6
Dezelfde keuze weer
In de grafieken 14 en 15 is het resultaat van de vraag ‘Zou je achteraf gezien de door jou gekozen opleiding opnieuw kiezen?’ gepresenteerd. Naar hbo-sector zijn er slechts geringe verschillen in percentages. Bij de hbo-sectoren landbouw en kunst liggen de percentages “zelfde keuze weer” rond 84%. Gemiddeld is het percentage “zelfde keuze weer” 81%. Gemiddeld zou 81% van de eerstejaars studenten nu (drie maanden na de start) weer dezelfde opleiding kiezen. Voor Stenden-Emmen is dat aanzienlijk minder (slechts 65%), voor SDev iets minder (77%) en voor CHW en VHL iets meer (86% en 84%). Gemiddeld ligt het percentage (potentiële) spijtoptanten, dat zijn studenten die drie maanden na de start van het hbo-jaar een andere opleiding en/of een andere hogeschool zouden kiezen (als dat zou kunnen), op 18%. De grootste groep van de spijtoptanten zou nu dezelfde opleiding elders kiezen, gemiddeld 7%. Deze groep is relatief het grootst bij Stenden-Emmen en SDev (respectievelijk 22% en 11%). Bij HG en Sens is het percentage dat een andere opleiding binnen de eigen hogeschool zou kiezen relatief iets groter (rond de 6% tegen 4% gemiddeld). Bij Stenden-Emmen valt op dat relatief veel studenten nu niet meer zou gaan studeren (4%, tegen 1% gemiddeld). Grafiek 14: ‘Zelfde keuze weer’ naar hbo-sector; percentages. Zelfde keuze weer? totaal zelfde opl en hs
onderw ijs techniek
zelfde opl en andere hs
landbouw andere opl en zelfde hs
kunst
andere opl en hs
gezondheidszorg
geen hbo opl
gedrag en mij economie 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
geen enkele studie
56
Grafiek 15:’ Zelfde keuze weer’ naar hogeschool; percentages. Zelfde keuze weer? Sens zelfde opl en hs
Sdev CHW
zelfde opl en andere hs
SLW andere opl en zelfde hs
NHL VHL
andere opl en hs
SHD
geen hbo opl
HG 0%
geen enkele studie 10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
57
4
Resultaten bij interventies
De instroommonitor kan gebruikt worden om de aansluiting bij specifieke interventies in beeld te brengen. Zoals in hoofdstuk 1 aangegeven, worden in deze rapportage de volgende factoren (interventies/omstandigheden) in kaart gebracht: •
Studenten, afkomstig van een school die heeft meegedaan aan het project Havocompetent (Haco), vergeleken met andere havisten.
•
Studenten met een Duitstalige vooropleiding vergeleken met overige studenten.
•
Vrijstellingen. Vier groepen worden vergeleken met de referentiegroep (=geen vrijstellingen): studenten 1-10 studiepunten (european credits), studenten 11 tot 20 punten, studenten met 21 tot 30 punten, studenten met 31-60 en studenten met meer vrijstellingen dan 60 studiepunten.
•
Eindexamenjaar vooropleiding. Twee groepen worden vergeleken met de referentiegroep (=studenten die in 2008 eindexamen deden, de directe instroom): studenten die in 2006 of eerder en studenten die in 2007 eindexamen deden.
Uitgangspunt is het gebruik van de schalen zoals in voorgaande hoofdstukken is toegelicht: voorbereiding (2x), aansluiting(2x), sociale (1x) en professionele/academische integratie (1x), leven en studeren (1x), belang vakken (6x) en aansluiting vakken (6x), de stellingen behorende bij de schaal leven en studeren (4x). In het vervolg van dit hoofdstuk worden interventies en omstandigheden in beide gevallen omschreven met het begrip ‘interventies’. In tabel 19 zijn de resultaten van de interventies weergegeven m.b.v. signaleringen volgens de legenda op de eerste rij van de tabel: een significant hoger gemiddelde van de onderzochte groep t.o.v. de relevante referentiegroep wordt met groen gemarkeerd, een significant lager gemiddelde wordt met rood gemarkeerd. Op de tweede t/m vierde rij worden de interventies omschreven. Interventie 1 is het afkomstig zijn van een hacoschool t.o.v. alle overige havisten. Bij beide groepen is alleen de directe instroom (diploma behaald in 2008) meegenomen. Interventie 2 is het hebben van een Duitstalige vooropleiding t.o.v. alle overige respondenten. Interventie 3 betreft de respondenten met (een toenemend aantal) vrijstellingen, t.o.v. studenten 58
Tabel 19. Interventies/omstandigheden en significante verschillen per schaal of stelling gemiddelde is significant hoger dan referentiegroep geen significant verschil met referentiegroep gemiddelde is significant lager dan referentiegroep
71 1842
158 4452
130 113 3976
61 of meer ec
31-60 ec
48
21-30 ec
231
16
1 jaar geleden diploma vo/mbo t.o.v. 2 of meer jaar directe aansluiting geleden
4
aantal vrijstellingen in european credits (ec) t.o.v. groep zonder vrijstellingen 11-20 ec
N onderzochte groep N-referentiegroep
3
1-10 ec
interventie/omstandigheid detail/specifiek
2 duitstalig t.o.v. alle overige instroom
interventie/omstandigheid omschrijving
1
haco t.o.v. diploma havo andere in 2008 havisten
Interventie/omstandigheid nummer
nvt
Legenda
635 600 3338
Schalen/stellingen voorbereiding op actieve leerstofverwerking voorbereiding op kennis en vaardigheden activerende werkvormen met beroep op actieve verwerking basisvaardigheden als voorwaarde voor leren sociale integratie professionele/academische integratie leven en studeren nut/belang exacte vakken nut/belang nederlands nut/belang engels nut/belang ict rekenen wiskunde nut/belang economie en m&o nut/belang profiel en praktijk aansluiting exacte vakken aansluiting ict rekenen wiskunde aansluiting nederlands aansluiting engels aansluiting economie en m&o aansluiting profiel en praktijk tevredenheid tijd voor activiteiten naast studie tevredenheid ondersteuning door school van vooropleiding bij studiekeuze tevredenheid ondersteuning door de hogeschool bij studiekeuze tevredenheid studeerbaarheid van opleiding
zonder vrijstellingen. Interventie 4 tot slot betreft de indirecte instroom van studenten die 1 of meer jaar na het behalen van hun eindexamen zijn ingestroomd met als referentie de studenten die in 2008 hun diploma van het vo/mbo hebben gehaald. 59
Interventie 1: Haco. Bij de schaal ‘leven en studeren’ en bij twee onderliggende stellingen van die schaal (tijd voor activiteiten naast de studie en studeerbaarheid van de opleiding) geven de studenten afkomstig van een haco-school een significant lager gemiddelde dan de referentiegroep. Interventie 2: Duitstaligheid. De voorbereiding op actieve leerstofverwerking wordt lager beoordeeld. De aansluiting bij activerende werkvormen wordt hoger beoordeeld, de sociale integratie lager. Het belang van Nederlands en de aansluiting van dat vak worden lager beoordeeld.. Het belang van Engels wordt daarentegen weer hoger ingeschat, een ook de aansluiting van dat vak wordt hoger beoordeeld. Het belang van het vak economie/m&o wordt hoger ingeschat. Duitstaligen beoordelen de studeerbaarheid van de opleiding hoger. Dat gaat mogelijk ten koste van de tijd voor activiteiten naast de studie, want die wordt lager beoordeeld. Evenals de ondersteuning van de vooropleidingsschool bij de studiekeuze. Interventie 3: Vrijstellingen. De groep met meer dan 60 ec vrijstellingen (=1 volledig studiejaar) bevat slechts 16 respondenten. De verschillen zijn bij dergelijk kleine aantallen (bijna) nooit significant. Bij de groepen met minder vrijstellingen zijn wel significante verschillen te zien. Bij de voorbereiding op actieve leerstofverwerking en bij de aansluiting op dit punt geven de studenten met vrijstellingen veelal een hogere score te zien. De beoordeling van de vakaansluiting is, bij subgroepen met 20 tot 60 ec’s aan vrijstellingen, veelal lager dan de referentie-groep. Interventie 4: Indirecte instroom. Bij de groep met een 1 jaar vertraagde instroom geeft alleen de sociale integratie een lagere score te zien. De studeerbaarheid van de opleiding wordt hoger beoordeeld door deze groep. Twee jaar of meer vertraging laat een wat ander beeld zien. Bij beide voorbereidingsschalen scoort deze groep lager, evenals bij de aansluiting bij het aspect basisvaardigheden als voorwaarde voor leren. Ook hier geeft de sociale integratie een lagere score te zien. Aansluiting bij exacte vakken en bij profiel-en-praktijk wordt lager beoordeeld. De ondersteuning bij de studiekeuze door de vooropleidingsschool wordt lager beoordeeld. De ondersteuning bij de studiekeuze door de hogeschool wordt daarentegen hoger gewaardeerd. De studeerbaarheid wordt door deze groep hoger beoordeeld.
60
5
Samenhang tussen variabelen
5.1
Inleiding
Aan de hand van figuur 1 (§1.2) zijn in dit hoofdstuk enkele samenhangen tussen variabelen gepresenteerd. De volgende analyses zijn uitgevoerd:
•
Blok 1 + 2 → Blok 3. Zijn er variabelen uit blok 1 en 2 die verschillen in studeergedrag van studenten (contacturen en zelfstudie-uren) verklaren?
•
Blok 1 +2 + 3 → Blok 5. Zijn er variabelen uit blok 1, 2 en 3 die verschillen in waardering van het hbo-onderwijs (onderscheiden zijn activerend onderwijs en basisvaardigheden) verklaren?
•
Blok 1 +2 + 3 + 4 + 5 → Blok 6. Zijn er variabelen uit blok 1, 2, 3, 4 en 5 die verschillen in mate van sociale, professionele/academische integratie en ‘leven en studeren’ verklaren?
•
Blok 1 +2 + 3 + 5 + 6 → Blok 7. Zijn er variabelen uit blok 1, 2, 3, 5 en 6 die heroverweging van de studiekeuze (ja/nee) verklaren?
We wijzen er met nadruk op dat over de oorzaak → gevolg relaties in sommige gevallen valt te twisten. Bijvoorbeeld, besteden studenten alleen meer tijd aan hun studie als gevolg van enkele vooraf-factoren (blok 1 +2)? Of zal tijdbesteding ook afhangen van de mate waarin studenten zich geïntegreerd voelen in de opleiding (blok 6)? Voor dat laatste valt veel te zeggen, want het gevoel van een student meer geïntegreerd te zijn kan diens motivatie beïnvloeden en op die manier leiden tot meer inzet. In de analyses is geprobeerd eenvoud na te streven, waarbij we op theoretische gronden zijn uitgegaan van figuur 1 (hoofdstuk 1) en waarbij we zijn uitgegaan van de variabelen die in dit onderzoek zijn gemeten. Motivatie is, bijvoorbeeld, niet meegenomen, hoewel het een heel interessante variabele is die veel extra kan verklaren. De onderzoekers realiseren zich dat de in dit hoofdstuk gehanteerde statistische terminologie (hangt af van, effecten) soms de indruk wekt dat wel een uitspraak wordt gedaan over oorzaak en gevolg. Dat is niet de bedoeling: gezien het voorgaande is voorzichtigheid bij het doen van dergelijke uitspraken geboden. We hebben het vooral over predictoren in relatie tot een te voorspellen variabele. Oorzakelijke verbanden zijn daarmee niet uitgesloten, maar het vereist iets meer analyse vanuit een meer 61
geëxpliciteerd theoretisch kader voordat we tot definitieve uitspraken over oorzaak en gevolg overgaan.
De in volgende paragrafen gepresenteerde resultaten zijn gebaseerd op ongestandaardiseerde coëfficiënten of b-waarden een p-waarde kleiner dan 0.01 (p < 0.0115) hebben. De wijze waarop deze coëfficiënten zijn berekend is bij de onderzoekers opvraagbaar. De beoordeling van de modellen is als volgt: •
We spreken van een gering effect bij een verklaarde variantie16 van ± 2%.
•
We spreken van een gemiddeld effect bij een verklaarde variantie van ± 13%.
•
Er is sprake van een groot effect bij een verklaarde variantie van ± 25%.
Uit tabel 20 blijkt dat het eerste model ter verklaring van tijdbesteding sprake is van een gering effect, en dat bij de overige modellen overwegend sprake is van een gemiddeld effect. Per afhankelijke variabele zijn drie analyses uitgevoerd, telkens resulterend in een algemeen model, een vo-model en een mbo-model. De analyses voor vo en mbo zijn apart uitgevoerd, omdat de profiel- en eindexamengegevens van havisten en vwo’ers niet verzameld konden worden voor mbo’ers. Andersom gelden de (mbo-)sectoreindexamencijfers niet voor havisten/vwo’ers. We hebben niet geprobeerd deze per type vooropleiding verschillende gegevens geforceerd weer te geven in twee nieuwe variabelen.17
15
In de tabellen van dit hoofdstuk aangegeven met één * of twee **. Verklaarde variantie is de mate waarin een (afhankelijke of te verklaren) variabele wordt verklaard door één of meer (onafhankelijke of verklarende ) variabele(n). Verklaarde variantie kan in theorie liggen tussen 0 en 100%. Bij 0% heeft de verklarende variabele geen enkele waarde voor het voorspellen van waarden van de afhankelijke variabele. Bij 100% is de verklarende variabele hetzelfde aan de te verklaren variabele (er is dan sprake van een nietszeggende tautologie). In een statistische benadering van sociale verschijnselen gaat het om verklaren met behulp van indicatoren. Bijvoorbeeld geslacht of sociaal milieu of geslacht als voorspeller van schoolprestaties. De hier voorgestelde effectgroottes zijn ontleend aan Cohen, geciteerd door J.Miles & M.Shevlin (2008) Applying regression and correlation. A guide for students and researchers. London: Sage Publications Ltd. 17 Wat betreft vo-profiel en mbo-sector hadden we ervoor kunnen kiezen om een variabele verwant/nietverwant met de hbo-sector te construeren. Eindexamencijfers van havisten, vwo’ers en mbo’ers hadden we kunnen herschalen tot een nieuwe variabele waarin is gecompenseerd voor het veronderstelde niveauverschil door het type vooropleiding. 16
62
Tabel 20: Verklaarde modellen van de geanalyseerde modellen Afhankelijke variabele
Verklaarde variantie Algemene
Mbo-
model
Vo-model
model
Tijd besteed aan contacturen
8%
10%
8%
Tijd besteed aan zelfstudie-uren
5%
5%
5%
Waardering aansluiting activerend onderwijs
19%
19%
19%
Waardering aansluiting basisvaardigheden- en kennis
16%
16%
16%
Sociale integratie
5%
5%
5%
Professionele/academische integratie
14%
14%
14%
Tevredenheid tijd voor activiteiten naast studeren
15%
15%
15%
Tevredenheid ondersteuning oude school bij studiekeuze
10%
10%
10%
Tevredenheid ondersteuning hogeschool bij studiekeuze
9%
9%
9%
Tevredenheid studeerbaarheid
14%
14%
14%
20%
20%
20%
§5.2
§5.3
§5.4
§5.5 Dezelfde keuze weer
63
5.2
Tijdbesteding verklaard. 1 8 4
3
Tijdbesteding: •Contacturen en •Zelfstudie-uren
5 6
2 7
Onderzoeksmodel ©werkgroep aansluiting 2009
De belangrijkste verklarende variabelen (p < 0.01) zijn als volgt (tabel 21, algemene model): •
De tijd die studenten besteden aan contacturen hangt af van de hbo-sector. Landbouw- en techniek-studenten doen meer aan contacturen dan studenten uit de referentiegroep economie. Het gaat om 5.3 respectievelijk 3.6 uur meer.
•
De tijd die studenten besteden aan zelfstudie-uren wordt mede bepaald door de factor geslacht. Vrouwen doen meer aan zelfstudie-uren, 0.55 uur per week.
Voor havisten/vwo’ers en mbo’ers zijn aparte analyses uitgevoerd om de effecten te bezien van factoren die met de vooropleiding te maken hebben, en daarom niet in het algemene model opgenomen konden worden. Het gaat om de factoren vo-profiel (EM, CM, NT, NG, geen), mbo-sector (Economie, techniek, zorg en welzijn, landbouw, overig) en havo/vwo dan wel mbo-eindexamencijfer (Nederlands, Engels, wiskunde). Zijn deze factoren van invloed op tijdbesteding?
64
Tabel 21: Factoren die verschillen in tijd besteed aan contacturen voor vo en mbo verklaren
Hbo-sector Gezond (referentiegroep voor sectoren = sector Economie)
Algemene
Algemene model
model
uitgesplitst naar: vo
mbo
6.36
0.866
Hbo-sector Techniek
5.217
4.44
Hbo-sector Landbouw
3.420
3.23
3.584
4.18
Hbo-sector Kunst Hbo-sector Onderwijs NT-profiel (referentiegroep voor profielen = EM-
0.33
profiel) NG-profiel Verklaarde variantie
0.284 8%
10%
10%
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
Tabel 21 laat enkele hoofdeffecten zien voor havisten/vwo’ers en mbo’ers: •
Mbo’ers in de hbo-sector Techniek volgen iets meer onderwijs dan hun collegambo’ers in andere hbo-sectoren.
•
Havisten/vwo’ers in de hbo-sectoren Techniek, Landbouw en Onderwijs volgen iets meer onderwijs dan hun collega’s in andere hbo-sectoren.
•
Eindexamencijfers en mbo-sector hebben geen invloed op uren zelfstudie en contacturen (om die reden niet opgenomen in tabel).
•
Het vo-profiel heeft een gering effect op het aantal gevolgde contacturen. Het kan goed zijn dat dit te maken heeft met de hbo-sector waarin deze studenten terecht komen, maar we laten dit zgn. interactie-effect hier buiten beschouwing. Vooralsnog nemen we op basis van de waarden in de tabel aan dat studenten met een NT- of NG-profiel de eigenschap hebben dat zij iets meer contacturen volgen dan studenten met een ander vo-profiel als achtergrond.
65
Tabel 22: Factoren die verschillen in tijd besteed aan zelfstudie voor vo en mbo verklaren Algemene
Algemene model
model
uitgesplitst naar: vo
Geslacht (vrouwen)
0.55
1.42
Leeftijd
1.75
0.52
NT-profiel (referentiegroep voor profielen = EM-profiel)
mbo
0.49
Mbo-economie (referentiegroep voor mbo-sectoren = zorg
-4.61
en welzijn) Mbo-techniek
-3.85
Mbo-overig
-3.05
Voorbereiding op vaardigheden en kennis
1.05
1.13
Hbo-sector Gedrag en m’ij (referentiegroep voor hbo-
-3.32
sectoren = sector Economie) Hbo-sector Gezond
1.39
Hbo-sector Kunst
4.63
4.29
Hbo-sector Onderwijs Verklaarde variantie
1.74
4.99 -3.20
5%
4%
7%
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
Tabel 22 laat zien dat, naast het al bekende effect van de hbo-sector Kunst op studeergedrag, havisten/vwo’ers meer aan zelfstudie doen wanneer zij: •
Vrouw zijn.
•
Ouder zijn.
•
Een NT-profiel hadden.
•
Meer voorbereiding hadden in basisvaardigheden en –kennis in de vooropleiding.
Verder valt bij mbo’ers op dat: •
Degenen die uit de mbo-sectoren economie en techniek en de restcategorie afkomstig zijn, aanmerkelijk minder aan zelfstudie doen dan andere mbo’ers.
•
Degenen die in de hbo-sectoren Gedrag en maatschappij en Onderwijs studeren, minder aan zelfstudie doen dan andere mbo’ers.
•
Degenen met een goede voorbereiding in basisvaardigheden en –kennis tijdens de vooropleiding meer aan zelfstudie doen. 66
5.3
Waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen en basisvaardigheden en –kennis verklaard.
1 8 4
3
Waardering aansluiting: •Waardering leeromgeving w.b. Activerende werkvormen en Basisvaardigheden en -kennis
5 6
2 7
Onderzoeksmodel ©werkgroep aansluiting 2009
De waardering van de aansluiting wat betreft activerend onderwijs wordt mede bepaald door (tabel 23, algemene model): •
De voorbereiding van studenten aan actieve leerstofverwerking tijdens de vooropleiding. Per punt meer voorbereiding (schaal loopt van 1 = geen tot 5 = heel veel) is de waardering 0.42 hoger. Uit tabel 9 weten we dat gemiddeld 47% van de studenten voor de factor ‘voorbereiding actieve leerstofverwerking’ een score heeft van ≤ 2.0, dat is 1.69 punt lager dan het gemiddelde van 2.69. Deze studenten hebben gemiddeld een waardering voor de aansluiting wat betreft activerende werkvormen die 0.71 (1.69*0.42) ligt onder het gemiddelde van 3,75. Daadwerkelijk zal bij benadering 16% van de studenten als gevolg van een lage mate van de voorbereiding een onvoldoende waardering hebben van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen (een score van 3 of lager). Dat betekent dat de verschillen waarover we spreken heel reëel zijn. Derhalve is het ook reëel om te spreken van een groot effect van voorbereiding actieve leerstofverwerking op de waardering van de aansluiting wat betreft actieve leerstofverwerking. De vooropleiding kan dus veel betekenen voor de waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen!
De specificatie van het model naar vooropleiding (havo/vwo en mbo) ter verklaring van waardering de aansluiting van actieve leerstofverwerking levert de volgende resultaten op (tabel 23, vo en mbo).
67
Tabel 23: Factoren die verschillen in waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen voor havo/vwo en mbo verklaren Algemene
Algemene model
model
uitgesplitst naar: vo
Havisten Anders
--0.19 1.95
CM-profiel
0.05
Mbo-Engels
0.07
Hbo-sector G&M (referentiegroep voor hbo-
-0.11
sectoren = sector Economie) Hbo-sector Gezond
-0.15
Hbo-sector onderwijs
-0.30
Hbo-sector Techniek
0.07
Hbo-sector Kunst
0.17
Tijd besteed aan actieve leerstofverwerking in vooropleiding
0.42
Tijd besteed aan basisvaardigheden en –kennis
0.45
0.43
0.10
in de vooropleiding Verklaarde variantie
mbo
19%
18%
21%
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
Opvallende uitkomsten zijn: •
Het feit dat een student havo in plaats van vwo heeft gehad als vooropleiding werkt door in de waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen.
•
Een goede voorbereiding in basisvaardigheden en –kennis tijdens de vooropleiding is van invloed op de waardering van de aansluiting bij havisten/vwo’ers.
•
Studeren in de hbo-sector Onderwijs heeft een negatief effect op de waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen bij Mbo’ers.
•
Bij mbo’ers gaat een klein positief effect uit van het examencijfer Engels op de waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen.
De waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden wordt mede bepaald door (tabel 24, algemene model):
68
•
De voorbereiding van studenten aan kennis en vaardigheden. Per punt meer voorbereiding (schaal loopt van 1 = geen tot 5 = heel veel) is de waardering 0.37 hoger. Studenten die aangeven dat zij een minimale voorbereiding hadden waarderen de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en -kennis met 1.48 punten (4 * 0.37) lager dan studenten die in de vooropleiding een maximale voorbereiding hadden. Uit tabel 10 weten we dat gemiddeld 13% van de studenten voor de factor ‘voorbereiding basisvaardigheden en -kennis’ een score heeft van ≤ 2.0, dat is 1.17 punt lager dan het gemiddelde van 3.17. Deze groep van 13% heeft gemiddeld een waardering voor de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis van 3.59 (4.02 - 0.43 punt [1.17*0.37]), dat is tussen onvoldoende en voldoende in. Van die 13% heeft ongeveer 20% een waardering van de aansluiting van basisvaardigheden en –kennis die lager is dan 3,59 (dat blijkt uit de hier niet opgevoerde frequentieverdeling). We stellen vast dat de factor voorbereiding basisvaardigheden en –kennis wel meespeelt maar relatief minder van belang is voor een positieve waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en -kennis.
De patronen die in tabel 24 zijn gepresenteerd voor havisten/vwo’ers en mbo’ers afzonderlijk wijken niet sterk af van het algemene beeld: de mate van voorbereiding in basisvaardigheden en –kennis tijdens de vooropleiding blijft een relevante factor voor de totstandkoming van de waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en – kennis. Wat verder nog opvalt is dat havisten zich gemiddeld minder goed voorbereid voelen dan vwo’ers.
Tabel 24: Oorzaken voor verschillen waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en kennis voor havo/vwo en mbo vergeleken Algemene
Algemene model uitgesplitst
model
naar: vo
Geslacht
0.02
Havisten (vergeleken met vwo’ers)
-0.15
Vooropleiding – anders (vergeleken met vwo’ers)
-0.143
0.11
Zonder profiel (vergeleken met EM-profiel) Tijd besteed aan actieve leerstofverwerking
mbo
-0.11 0.08
0.08
0.11
69
tijdens vooropleiding Tijd besteed aan basisvaardigheden en –kennis in de vooropleiding
0.37
0.36
0.30
Hbo-sector Gedrag en maatschappij -0.06
(referentiegroep voor hbo-sectoren = sector Economie) Hbo-sector Kunst
0.17
Hbo-sector Techniek
0.07
Contacturen
0.003
Verklaarde variantie
16%
16%
16%
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
5.4 Waardering van de aansluiting wat betreft sociale en professionele/academische integratie en ‘leven en studeren’ verklaard. 1 8 4
3
5 6
2
Waardering aansluiting: •Sociale integratie •Academische Integratie •Voorlichting vanuit vo/mbo en hbo •Studeerbaarheid •Combinatie leven en studeren
7
Onderzoeksmodel ©werkgroep aansluiting 2009
We zagen al in tabel 20 dat het bij het model ter verklaring van sociale integratie gaat om een gering effect (5%), en bij het model professionele/academische integratie en de modellen in verband met ‘leven en studeren’ om een gemiddeld effect (14% en gemiddeld 16%).
De mate van sociale integratie wordt mede bepaald door de waardering die studenten hebben van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis. Een hogere waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis, leidt tot een iets hogere mate van sociale integratie.
Gekeken is naar verschillen in mate van sociale integratie die samenhangen met de vooropleiding van havisten/vwo’ers en mbo’ers gevolg (tabel 25).
70
Tabel 25: Oorzaken voor verschillen waardering van sociale integratie voor havo/vwo en mbo vergeleken Algemene
Algemene model
model
uitgesplitst naar: vo
Tijd besteed aan actieve leerstofverwerking in de vooropleiding
-0.06
Tijd besteed aan basisvaardigheden en –kennis in de
0.09
vooropleiding Geslacht
-0.03
Leeftijd Vooropleiding – anders
mbo
- 0.05 0.06
Zonder profiel
- 0.14
Vo-Wiskunde
-0.03
Mbo-Engels
0.05
Hbo-sector landbouw (referentiegroep voor hbo-sectoren = sector
0.22
Economie) Hbo-sector techniek
0.10
Hbo-sector onderwijs
0.09
0.11
Aantal contacturen
0.06
-0.005
Aantal uren Zelfstudie
-0.003
Waardering aansluiting w.b. actieve werkvormen
0.12
Waardering aansluiting w.b. basisvaardigheden en kennis
0.12
0.14
Verklaarde variantie
5%
6%
6%
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
Opvallend in tabel 25 is dat voor havisten/vwo’ers de waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en kennis van invloed is op de mate van sociale integratie. Bij mbo’ers is dit effect afwezig, en werkt juist hun waardering van de aansluiting wat betreft actieve werkvormen door in de mate waarin zij zich sociaal geïntegreerd voelen. Bij havisten/vwo’ers valt op dat studenten zonder profiel zich in iets minder mate sociaal geïntegreerd voelen. Dit is niet heel vreemd als men bedenkt dat studenten zonder profiel vaak langer geleden op school zaten en dus ouder zijn. Aan dit effect hoeven niet al te zware conclusies worden verbonden, omdat het gata om kleine aantallen.
71
De mate van professionele/academische integratie hangt mede af van de waardering die studenten hebben van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis (tabel 26, algemene model). Het gaat, in vergelijking met de andere effecten, om een relatief groot effect van 0.35. Het enige andere effect met een p-waarde kleiner dan 0.01 heeft te maken met de factor waardering aansluiting wat betreft activerende werkvormen.
Tabel 26: Oorzaken voor verschillen waardering van professionele/academische integratie voor havo/vwo en mbo vergeleken algemeen
vo
Geslacht (mannen)
-0.18
Mbo
0.10
Voorbereiding w.b. actieve leerstofverwerking
-0.05
Voorbereiding w.b. basisvaardigheden en kennis
-0.05
Vo-Engels Aantal contacturen Waardering aansluiting w.b. basisvaardigheden en kennis Waardering aansluiting w.b. activerende werkvormen Verklaarde variantie
mbo
+ -0.03
0.01
0.01
0.01
0.35
0.413
0.29
0.09 14%
0.18 16%
16%
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
Uit tabel 26 blijkt dat de patronen van relevante factoren voor professionele/academische integratie verschillen met het type vooropleiding (tabel 25, vo en mbo): •
Bij havisten/vwo’ers is de waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en kennis de enige belangrijke factor in het verklaren van verschillen in mate van professionele/academische integratie.
•
Bij mbo’ers is bovendien hun waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen een relevante factor.
•
Bij mbo’ers zijn mannen minder tevreden over hun mate van professionele/academische integratie.
72
De tijd die studenten hebben voor activiteiten naast de studie wordt mede bepaald door drie factoren (tabel 27, algemene model):
•
De hbo-sector onderwijs. Studenten uit deze hbo-sector hebben gemiddeld een 0.39 punt lagere waardering voor de tijd die zij hebben voor activiteiten naast hun studie.
•
Het aantal uren zelfstudie. De uren zelfstudie vertonen een negatief verband met oordeel over tijd voor activiteiten naast de studie. Het verschil is klein per eenheid, maar wanneer studenten de helft meer studeren dan gemiddeld (dat is 8 uren) meer dan collega’s aan zelfstudie besteden, zullen zij gemiddeld een negatiever oordeel hebben over tijd voor activiteiten naast de studie van 0.2 (10 * 0.02).
•
De waardering van aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis. Studenten met een lage waardering (1 = zeer ontevreden) waarderen zijn, vergeleken met studenten die dit aspect hoog (5 = zeer mee eens) waarderen, een gemiddeld 1.6 punt (4*0.4) minder positief oordeel over de tijd die zij hebben voor activiteiten naast hun studie.
Tabel 27 geeft enkele aanwijzingen voor het beantwoorden van die vraag of het type vooropleiding (havo/vwo of mbo) van invloed is op de richting en de sterkte van de hierboven gesignaleerde effecten.
73
Tabel 27: Oorzaken voor verschillen waardering van tijd voor activiteiten naast de studie voor havo/vwo en mbo vergeleken algemeen
vo
Geslacht
-0.19
-0.23
Vwo
0.21
0.23
Mbo
-0.14
Voorbereiding op basisvaardigheden en -kennis
-0.09
Hbo-sector techniek (referentiegroep voor hbo-
mbo
-0.39
sectoren = sector Economie) Hbo-sector gezond
-0.17
Hbo-sector kunst
0.22
Hbo-sector onderwijs
-0.39
-0.42
-0.42
Aantal uren zelfstudie
-0.02
-0.03
-0.01
Aantal contacturen
0.01
-0.01
-0.01
Waardering aansluiting w.b. activerende werkvormen
0.10
0.15
0.33
0.27
0.44
15%
17%
15%
Waardering aansluiting w.b. basisvaardigheden en kennis Verklaarde variantie
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
De hbo-sector speelt een rol in de waardering van studenten voor de tijd voor activiteiten naast de studie. Studenten hebben minder tijd voor activiteiten naast de studie te hebben wanneer zij: •
Mbo als vooropleiding hebben en in de hbo-sector Techniek studeren.
•
Havo/vwo als vooropleiding hebben en in de hbo-sector Gezondheidszorg studeren.
•
In de hbo-sector Onderwijs en in mindere mate de hbo-sector Kunst studeren.
•
Havo/vwo als vooropleiding hebben in combinatie met een hogere waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen.
•
Ongeacht het type vooropleiding een hogere waardering hebben wat betreft basisvaardigheden en –kennis.
74
De waardering van de ondersteuning door de oude school bij de studiekeuze hangt mede af van (tabel 28, algemene model):
•
De vooropleiding: vergeleken met de referentiegroep van havisten in de hbosector economie hebben mbo’ers een lagere waardering op dit aspect die 0.31 punt lager is (op een schaal die loopt van 1 = laag tot 5 = hoog). In voorgaande jaren waren mbo’ers 0,6 punt minder tevreden over de voorlichting (op een schaal van 1-10) dan andere studenten.
•
De waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis. Hoe hoger de waardering van de aansluiting wat betreft dit aspect, hoe meer tevreden studenten zijn over de voorlichting vanuit hun oude school.
Uit tabel 28 blijkt wat betreft het laatste punt dat dit algemene beeld terugkeert bij de resultaten voor havisten/vwo’ers. Bij mbo’ers speelt alleen de factor waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis een rol bij hun oordeel over de ondersteuning die zij vanuit hun oude school ontvingen.
Tabel 28: Oorzaken voor verschillen waardering van ondersteuning oude school bij studiekeuze voor havo/vwo en mbo vergeleken algemeen
vo
mbo
Mbo
-0.31
Voorbereiding w.b. actieve leerstofverwerking
0.12
0.17
0.10
0.08
0.29
0.27
0.36
10%
9%
12%
Waardering aansluiting w.b. activerende werkvormen Waardering aansluiting w.b. basisvaardigheden en kennis Verklaarde variantie
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
Het oordeel dat studenten hebben over de ondersteuning door de hogeschool bij de studiekeuze (tabel 29, algemene model) wordt mede verklaard uit hun waarderingen van
•
de aansluiting wat betreft actieve leerstofverwerking. Vooral deze factor maakt uit voor de waardering van voorlichting vanuit het hbo. Geheel niet of wel
75
tevreden (score 1 of 5) betekent gemiddeld een verschil in waardering op dit aspect van 0.96 (4*0.24).
•
basisvaardigheden en –kennis. De waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis telt minder mee: deze factor leidt maximaal tot een 0.4 punt positiever oordeel.
Uit tabel 29 blijkt dat bij de totstandkoming van het oordeel over de ondersteuning vanuit de hogeschool bij de studiekeuze dat voor havisten/vwo’ers hun waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen meespeelt. Bij mbo’ers speelt deze factor geen rol, en is alleen hun waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis relevant. Wanneer havisten/vwo’ers een NT-profiel hadden dan zij iets meer tevreden over de acties van de hogeschool.
Tabel 29: Oorzaken voor verschillen waardering van de hogeschool bij studiekeuze voor havo/vwo en mbo vergeleken Algemene model vo Vo-profiel NT Waardering aansluiting w.b. activerende
mbo
0.04 0.14
0.13
0.24
0.28
0.25
9%
11%
10%
werkvormen Waardering aansluiting w.b. basisvaardigheden en kennis Verklaarde variantie
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
In tabel 30 (algemene model) zijn de factoren die van invloed zijn op het oordeel over studeerbaarheid en de resultaten voor havisten/vwo’ers en mbo’ers gepresenteerd. Opvallend is echter dat het studentoordeel over studeerbaarheid van zo veel factoren afhangt. De belangrijkste factor is de waardering aansluiting wat betreft basisvaardigheden en kennis. Een hogere waardering van de aansluiting wat betreft actieve leerstofverwerking leidt tot een positievere waardering van de studeerbaarheid. De b-waarde van 0.41 betekent dat een hoge waardering ten opzichte van een lage waardering een verschil van 1.64 (4 * 0.41) oplevert in waardering van de 76
studeerbaarheid. Daarnaast komen in het algemene beeld komen individuele factoren als geslacht, vooropleiding, voorbereiding tijdens de vooropleiding (zowel in verband met basisvaardigheden en –kennis als activieve leerstofverwerking) als verklarende factoren naar voren. Mannen, havisten en degenen die van oordeel zijn dat ze goed zijn voorbereid tijdens de vooropleiding zijn minder positief over de studeerbaarheid.
Tabel 30: Oorzaken voor verschillen waardering van studeerbaarheid voor havo/vwo en mbo vergeleken algemeen Geslacht
-0.07
Vwo
0.20
Vooropleiding - anders
0.15
Voorbereiding w.b. actieve leerstofverwerking
-0.06
Voorbereiding w.b. basisvaardigheden en kennis
-0.07
Vo-Nederlands Hbo-sector techniek (referentiegroep voor hbosectoren = sector Economie)
vo
0.23
-0.09 0.05
-0.15
-0.14
Hbo-sector gezond
-0.11
Hbo-sector onderwijs
-0.17
Uren zelfstudie Waardering aansluiting w.b. activerende werkvormen Waardering aansluiting w.b. basisvaardigheden en kennis Verklaarde variantie
mbo
-0.28
-0.29
-0.00 0.05
0.16
0.41
0.47
0.33
14%
15%
18%
+ = positief effect; -- = negatief effect; b-waarden: vet = p<0.01; cursief = p < 0.05; een leeg vak betekent geen significant effect.
Daarboven speelt de hbo-sector een rol. Studenten in de hbo-sectoren Techniek en Onderwijs hebben een lagere waardering van de studeerbaarheid van de opleiding. Bovendien spelen procesfactoren als tijdbesteding aan werkvormen en bovenal de (al genoemde) waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis een rol. Dit gevarieerde beeld keert enigszins terug in het patroon van factoren die bij havisten/vwo’ers relevant zijn voor het oordeel over studeerbaarheid. Bij mbo’ers zijn vooral de hbo-sector (Techniek en Onderwijs) en de waardering van de aansluiting (activerende werkvormen en basisvaardigheden en –kennis) relevante factoren. 77
5.5
Factoren die van invloed zijn op ‘dezelfde keuze weer’.18
1 8 4
3
5 6
2 7
Waardering aansluiting: •Zelfde keuze weer?
Onderzoeksmodel ©werkgroep aansluiting 2009
Of studenten drie maanden na de start in het hbo een andere keuze overwegen hangt af van een veelheid aan factoren. De belangrijkste noemen we hieronder in volgorde van afnemend gewicht19. We refereren daarbij aan de kans dat een student zal zeggen een andere keuze te overwegen. Die kans is voor de hele groep 19%, zoals we eerder zagen in § 3.6. We refereren aan dit gemiddelde in het onderstaande overzicht.
•
De mate waarin studenten academisch geïntegreerd zijn: hoe meer, hoe beter voor de vasthoudendheid. Een mate van professionele/academische integratie van 0,6620 punt lager dan het gemiddelde (=3,52) leidt tot 53,5% meer kans dat een student niet zal vasthouden aan de gemaakte studiekeuze. Een hogere mate van professionele/academische integratie met 0.66 punt boven het gemiddelde betekent een afname van de kans dat een student niet vasthoudend is met 81,8%21.
•
De mate waarin studenten sociaal geïntegreerd zijn. Ook hier geldt: hoe meer , hoe beter. Wanneer de mate van sociale integratie 0,64 punt lager is dan het gemiddelde leidt dat tot ruim 30,7 % meer kans dat een student zegt niet vast te houden aan de gemaakte keuze. Wanneer de mate van sociale integratie van een student 0,64 punt hoger is dan het gemiddelde dan verkleint dat met 44,4% de kans dat een student zegt niet te zullen vasthouden aan de gemaakte keuze.
18
Met dank aan Joop Oostindiër (HG) voor zijn statistische adviezen bij onderdelen van deze paragraaf. Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van de methode van logistische regressie. De factoren i.v.m. leven en studeren zijn buiten deze analyses gehouden omdat ze zouden leiden tot moeilijk te interpreteren resultaten. 20 De keuze van dit en de volgende getallen in het overzicht is niet toevallig: het staat voor één standaarddeviatie van het gemiddelde voor een factor. De standaarddeviaties zijn vermeld in tabel 1. 21 De asymmetrie in de percentages (+ 53,5% versus -81,8%) is schijn. Dezelfde groei-factor in veranderingen van de kans, uitgedrukt met het getal Exp(B) in bijlage 4, vormt de grondslag voor dit ogenschijnlijke verschil. 19
78
•
De hbo-sector onderwijs. De kans dat een student in de hbo-sector onderwijs zegt niet vast te houden aan de gemaakte keuze is 47% kleiner dan gemiddeld.
•
De hbo-sectoren economie en gedrag en maatschappij. De kans dat een student in deze sectoren zegt niet vast te houden aan de gemaakte keuze is 47% respectievelijk 51% kleiner dan gemiddeld.
•
De vooropleiding. De kans dat een vwo’er na drie maanden aangeeft dat hij/zij niet zal vasthouden aan de gemaakte studiekeuze is 44% groter dan gemiddeld.
•
De mate van voorbereiding tijdens de vooropleiding in basisvaardigheden en – kennis. De kans dat een student vasthoudend is neemt met 25,8% af bij een toename van één standaarddeviatie (0.57 punt) in de voorbereiding in basisvaardigheden enkennis ten opzichte van het gemiddelde. Een (door studenten gerapporteerde) goede voorbereiding in basisvaardigheden en -kennis is derhalve nadelig voor een bestendiging van de gemaakte keuze. Andersom geldt, dat de kans op loslaten van de gemaakte keuze toeneemt met 34,2%, wanneer de mate van voorbereiding op basisvaardigheden en –0.57 punt onder het gemiddelde komt te liggen. Dit is (misschien) tegengesteld aan wat men intuïtief zou verwachten, omdat het voortgezet onderwijs juist inzet op voorbereiden van aankomende studenten op studeren in het hbo door extra aandacht voor basisvaardigheden en –kennis.
•
Tijdbesteding (meer uren leidt tot meer vasthoudendheid). Met name meer tijd besteed aan zelfstudie zal een positief effect hebben op de vasthoudendheid van de gemaakte studiekeuze. Wanneer een student 8 uur meer studeert dan het gemiddelde van 16 uur, dan zal de kans dat de student vasthoudt aan de gemaakte keuze met 23% toenemen. Voor meer deelname aan contacturen geldt een geringer effect van 5%.
•
Geslacht. Vrouwen zijn meer geneigd te blijven in de eenmaal gekozen opleiding. De kans dat een vrouw opnieuw dezelfde keuze zal maken keuze is 15% groter dan die van een man.
•
Voorbereiding wat betreft actieve leerstofverwerking. Minder voorbereiding wat betreft actieve leerstofverwerking betekent een toename van de kans dat een student aan de gemaakte keuze vasthoudt met 2,4%. Meer voorbereiding van 0.74 punt (een standaarddeviatie boven het gemiddelde) betekent een afname van de kans op vasthoudendheid met 4,4%. Ook dit resultaat is anders dan wat verwacht zou mogen worden van een slechte respectievelijk goede voorbereiding. 79
6
Conclusies, discussie en aanbevelingen
6.1
Conclusies
De conclusies naar aanleiding van het beschrijvende deel van deze rapportage zijn als volgt: 1.
47% van de eerstejaarsstudenten is van mening dat zij in hun vooropleiding weinig of geen voorbereiding hebben gehad wat betreft actieve leerstofverwerking. 25% zegt (heel) veel tijd te hebben besteed aan dit onderwerp.
2.
25% van de eerstejaarsstudenten is van mening dat zij in hun vooropleiding weinig voorbereiding hebben gehad wat betreft basisvaardigheden en –kennis en 38% heeft daar (heel) veel tijd aan besteed.
3.
34% van de studenten waardeert de aansluiting wat betreft activerende werkvormen met een onvoldoende. 66% is voldoende tevreden over dit punt.
4.
21% van de studenten waardeert de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en -kennis met een onvoldoende; 79% is voldoende tevreden over dit punt.
5.
85% van de studenten is tevreden over de mate van sociale integratie in het eerste jaar. Slechts 4% is ontevreden over hun mate van sociale integratie (nieuwe contacten met medestudenten, nieuwe vrienden maken, de aansluiting met het type student op de opleiding en het contact met medestudenten). De rest is niet tevreden maar ook niet ontevreden.
6.
66% van de studenten is tevreden over hun mate van professionele/academische integratie (de manier van werken, het contact met docenten, de studiebegeleiding). 12% van de studenten is niet tevreden over hun mate van professionele/academische integratie. De rest (22%) is niet tevreden maar ook niet ontevreden.
7.
Gemiddeld is 17% van de studenten ontevreden over de factor ‘leven en studeren’. Deze factor is gemeten met vier losse vragen (over de tijd voor activiteiten naast de studie, de ondersteuning door de oude school en de hogeschool bij de studiekeuze, de studeerbaarheid van de opleiding). 52% is tevreden. De rest (31%) is niet tevreden maar ook niet ontevreden.
8.
Het beleid van verlenen van vrijstellingen en studieduurverkorting varieert per hogeschool. Hogeschool Stenden-locatie Emmen lijkt een relatief soepel beleid 80
te voeren op dit onderwerp. In mindere mate lijkt dat ook het geval te zijn voor de hogescholen Van Hall Larenstein-locatie Leeuwarden, Christelijke Hogeschool Windesheim en Saxion-Deventer. Over de oorzaken kan worden gegist. Is het beleid soepeler, heeft het aantal vrijstellingen te maken met de kwaliteit van instromende studenten of heeft het te maken met een actief wervingsbeleid van studenten met EVC’s (elders verworven competenties). Op dit punt is meer onderzoek gewenst voordat met zekerheid iets hierover kan worden gemeld. 9. Gemiddeld is 81% van de eerstejaarsstudenten vasthoudend wat betreft de gemaakte studiekeuze. Opvallend is echter dat ruim drie maanden na de start van het eerste jaar hbo al 19% van de studenten aangeeft dat zij een andere studiekeuze zouden maken als zijn daartoe op dat moment de gelegenheid zouden hebben. Niet bekend is hoe deze studenten zich verder ontwikkelen in het eerste jaar en of hun twijfels de opmaat vormen voor afhaken, switchen, of slechts tijdelijk van aard zijn. Vervolgonderzoek eind 2009 kan op dit punt helderheid verschaffen. 10.
Eerstejaarsstudenten besteden gemiddeld ongeveer 16 uur aan contacturen en 14 uur aan zelfstudie per week. Contacturen komen meer voor in de hbo-sectoren onderwijs, techniek en landbouw. Zelfstudie komt meer voor in de hbo-sectoren economie, gedrag en maatschappij en gezondheidszorg. Totaal studeren studenten gemiddeld 30 uur in de week. Meer contacturen leiden op het niveau van hbo-sectoren niet tot meer zelfstudie. Eerder lijken de uren besteed aan beide werkvormen communicerende vaten. Meer contacturen betekent minder zelfstudie en vice versa.
Naar aanleiding van het analytische deel van deze rapportage (hoofdstukken 4 en 5) gelden de volgende conclusies:
11.
Haco-studenten waarderen het aspect ‘leven en studeren’ lager dan havisten die niet op een haco-school zaten. Ze zijn minder tevreden over de tijd voor activiteiten naast hun studie en over de studeerbaarheid van de opleiding.
12.
Duitstalige studenten waarderen activerende werkvormen hoger, maar hebben minder voorbereidingstijd besteed. De mate van sociale integratie, het belang en 81
de aansluiting van het vak Nederlands scoren lager. Evenals de tijd voor activiteiten naast de studie en de ondersteuning door de school van de vooropleiding bij de studiekeuze. Het belang van Engels en economie en M&O schatten zij hoger in, evenals de aansluiting bij het vak Engels. 13.
Studenten met gemiddeld veel vrijstellingen zijn positiever over de voorbereiding op actieve leerstofverwerking, de aansluiting op dit punt en het belang van het profielwerkstuk/praktijkopdracht. Wat betreft de vakaansluiting zijn zij gemiddeld minder positief dan de overige studenten.
14.
Indirecte instromers waarderen de studeerbaarheid van de opleiding hoger dan directe instromers. Voorbereiding op actieve leerstofverwerking, op kennis en vaardigheden scoren bij de groep met een vertraagde instroom van minimaal 2 jaar lager, evenals de aansluiting op dit laatste punt. Beide groepen vertraagde instromers waarderen de sociale integratie lager.
15.
De tijdbesteding van studenten aan contacturen wordt mede verklaard door de hbo-sector waarin zijn studeren. Het gaat om kleine verschillen. Vooral techniek, landbouw-, kunst- en onderwijs-studenten volgen iets meer onderwijs.
16.
De tijdbesteding van studenten aan zelfstudie-uren wordt mede verklaard door geslacht (vrouwen meer), leeftijd (ouderen meer), vo-profiel (NT-profiel meer) en de voorbereiding op basisvaardigheden en –kennis in de vooropleiding. Er zijn enkele verschillen in tijdbesteding naar vooropleiding, waarbij vooral opvalt dat mbo’ers die afkomstig zijn uit de mbo-sectoren techniek en economie minder studeren. Opvallend is tevens dat mbo’ers die in de hbo-sectoren gedrag en maatschappij en onderwijs studeren minder aan zelfstudie doen dan gemiddeld. Op derde plaats is het opvallend dat studenten met een grotere mate van voorbereiding in basisvaardigheden en –kennis tijdens de vooropleiding meer aan zelfstudie doen.
17.
De waardering van de aansluiting wat betreft activerende werkvormen wordt mede bepaald door meer voorbereiding van studenten wat betreft actieve leerstofverwerking tijdens de vooropleiding. Het gaat om een groot en reëel effect (zie de toelichting in par. 5.3).
18.
De waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden wordt mede bepaald door de voorbereiding van studenten aan kennis en vaardigheden. Het belang van deze factor is echter relatief klein. Het is opvallend, hoewel misschien 82
niet vreemd, dat havisten zich gemiddeld minder goed voorbereid voelen dan vwo’ers. 19.
Of studenten drie maanden na de start in het hbo een andere keuze overwegen hangt af van een veelheid aan factoren. De belangrijkste daarvan zijn in volgorde van afnemend gewicht: a. de mate van professionele/academische integratie: hoe hoger, hoe hoger de kans op vasthoudendheid; b. de mate van sociale integratie. Ook: hoe meer sociaal geintegreerd, hoe beter voor de vasthoudendheid. Studenten in de hbo-sector onderwijs zijn meer vasthoudend dan andere studenten; c. de hbo-sectoren economie en gedrag en maatschappij ((studenten in deze hbo-sector lijken minder vasthoudend); d. vooropleiding (vwo’ers overwegen vaker iets anders); e. een mindere mate van voorbereiding tijdens de vooropleiding in basisvaardigheden en –kennis (dat dit leidt tot meer in plaats van minder vasthoudendheid is een effect dat niet was voorzien); f. de tijd besteed aan zelfstudie: heeft een gunstig effect op vasthoudendheid; g. geslacht: vrouwen zijn meer geneigd te blijven; h. de voorbereiding wat betreft actieve leerstofverwerking (meer voorbereiding betekent iets minder vasthoudendheid).
6.2
Discussie
Naar aanleiding van de resultaten hebben we enkele opmerkingen. Studenten afkomstig van haco-scholen onderscheiden zich wat betreft de in dit onderzoek aangelegde maten voor beoordeling van de kwaliteit van de aansluiting niet zeer sterk van andere studenten. Niet onderzocht is, in welke mate de haco-student daadwerkelijk heeft deelgenomen (kunnen deelnemen) aan de specifieke onderdelen van het haco-traject. Bij een volledige evaluatie van de effecten van Haco-scholen op de kwaliteit van de aansluiting moeten de haco-doelen explicieter meegenomen worden. Het door ons gehanteerde instrumentarium kan daarbij nuttig blijken.
83
Mbo’ers vallen in deze monitor op als een groep die aangeeft meer dan gemiddeld goed voorbereid te zijn wat betreft actieve leerstofverwerking. Wat betreft hun voorbereiding in basisvaardigheden en –kennis zijn er geen verschillen met havisten en vwo’ers. Echter, de tijdbesteding van mbo’ers aan zelfstudie is relatief gering wanneer zij afkomstig zijn uit de mbo-sectoren economie en techniek. Hebben beide uitkomsten met elkaar te maken? Is er bij mbo’ers sprake van een juiste inschatting of een overschatting van hun voorbereiding in actieve leerstofverwerking? Beschikken mbo’ers die uit de mbo-sectoren techniek en economie afkomstig zijn over minder adequate zelfstudievaardigheden waardoor zij (zoals tabel 22 suggereert) minder aan zelfstudie doen, of zijn er andere, bijvoorbeeld motivatie factoren (niet onderzocht in deze monitor) in het spel? Kan het potentieel van deze groep, gezien de voorsprong die ze mogelijk hebben wat betreft actieve leerstofverwerking, beter worden benut? De monitor geeft geen antwoorden op deze vragen; nader onderzoek zou opheldering kunnen bieden. De waardering van de aansluiting wat betreft basisvaardigheden en –kennis is voor havisten en vwo’ers een verklarende factor voor hun waardering van de mate van academische integratie. Voor mbo’ers is dat ook het geval, zij het in mindere mate. Naast deze factor is voor mbo’ers de voorbereiding tijdens de vooropleiding op actieve leerstofverwerking een verklaring voor de mate van academische integratie. Dit leidt tot de suggestie dat mbo’ers er bij het beoordelen van hun mate van academische integratie vanuit hun mbo-achtergrond mogelijk een ander referentiekader op nahouden.
Een assumptie die ligt onder onderwijsvormgeving van hogescholen is dat meer contacturen, via een aantal intermediërende factoren, uiteindelijk leiden tot meer rendement. In deze rapportage hebben we in plaats van een uiteindelijke maat voor rendement (aantal studiepunten of uitval) gebruik moeten maken van een variabele die het dichtst bij rendement komt, namelijk de variabele vasthoudendheid (zelfde keuze weer of niet). Uit de uitkomsten van §5.6 blijkt dat zelfstudie-uren meer dan contacturen van invloed zijn op de vasthoudendheid van studenten. Met zekerheid kunnen we over deze hypothese meer zeggen wanneer we de variabele vasthoudendheid na afloop van cursusjaar 2008/2009 kunnen vervangen door de variabele ‘aantal studiepunten’ of ‘uitval’.
84
Een twee assumptie die ligt onder het beleid van hogescholen om meer contacturen aan te bieden is dat deze leiden tot meer integratie. In deze rapportage zien we dat integratie kan worden gezien als ‘sociale’ of ‘professionele/academische integratie’. Deze laatste factor blijkt van meer belang in het verklaren van vasthoudendheid dan sociale integratie. Voor de invulling van contacturen zou dit resultaat kunnen betekenen dat studenten met het oog op vasthoudendheid meer gebaat zijn bij ‘functionele’ contacturen. Dat zijn uren die aanzetten tot zelfstudie, waarin stil gestaan wordt bij de manier van werken, goed contact met docenten mogelijk is en begeleiding bij de studie wordt geboden. Contacturen die ‘gezellig’ zijn en bijdragen aan een goede mate van sociale integratie, hebben slechts een indirect effect en dragen in geringere mate bij aan de vasthoudendheid van studenten aan de gemaakte keuze.
Een derde assumptie die al hiervoor aan de orde is geweest, bij de behandeling van mbo’ers, betreft het belang van de mate van voorbereiding op actieve leerstofverwerking en van voorbereiding op basisvaardigheden en –kennis voor de vasthoudendheid van de gemaakte keuze. Beide factoren blijken inderdaad een rol te spelen in het verklaren van vasthoudendheid. De effecten zijn echter tegengesteld aan op basis van het gehanteerde model verwacht mocht worden. We hebben geen passende verklaring voor dit resultaat. Wellicht dat studenten die aangeven in de vooropleiding goed te zijn voorbereid een verkeerd beeld hebben van de voormalige of de hbo-opleiding, in combinatie met een overschatting van hun eigen mogelijkheden. Daarnaast zien we dat wat betreft de waardering van de aansluiting, activerende werkvormen voor de vasthoudendheid van de studiekeuze iets belangrijker zijn dan basisvaardigheden en –kennis. Deze effecten lijken wel te zijn in de richting die volgens het in deze rapportage gehanteerde model werden verwacht.
Of de gevonden effecten ook zichtbaar zullen zijn wanneer de te verklaren variabele wordt gevormd door behaalde studiepunten kan nu nog niet worden gezegd. De variabele ‘vasthoudendheid’ hebben we genomen als proxy-variabele, in plaats van de nog niet bekende informatie over studievoortgang en uitval. Pas na afloop van het eerste studiejaar zal hierover meer duidelijkheid gegeven kunnen worden. Deze rapportage zal daarom worden vervolgd met een rapportage in de loop van het volgende cursusjaar. Meer analyse van nieuwe en al verzamelde gegevens is gewenst. 85
6.3
Aanbevelingen
De aanbevelingen die worden gedaan op het niveau van onderwijs en coördinatie van het eerste jaar luiden: •
Per opleiding meer gedetailleerd nagaan waarin de voorbereiding van studenten op actieve leerstofverwerking en kennis/vaardigheden heeft bestaan. Veel studenten zijn over deze aspecten niet tevreden (zie conclusie 1 en 2). Meer inzicht in het ‘wat’ van deze factoren is van belang, omdat ze doorwerken in kenmerken van de studieloopbaan in het eerste jaar, zoals tijdbesteding van studenten en diverse aspecten van hun waardering van de aansluiting (tabellen 21 tot en met 30 en bijlage 4).
•
Bevorderen van professionele/academische integratie, omdat deze factoren voor studenten belangrijk zijn voor de afweging of zij al dan niet vasthouden aan de gemaakte keuze (§5.5 en conclusie 19). Deelname aan contacturen en waardering van de aansluiting wat betreft actieve leerstofverwerking en basisvaardigheden /kennis zijn hierbij belangrijke factoren (tabel 26)
•
Meer zicht krijgen op tijdbesteding van eerstejaarsstudenten naar hbo-sector en naar vooropleidingkenmerken is gewenst. Tabellen 21 en 22 geven handvaten voor individuele factoren die op tijdbesteding doorwerken.
•
Meer zicht krijgen in motivatie van eerstejaarsstudenten, met name van studenten die opvallen door afwijkend tijdbesteding (bijvoorbeeld mbo’ers in de hbo-sectoren economie en techniek).
•
Meer zicht krijgen in wat er gebeurt in contacturen van het eerste jaar. Deze uren zouden een ‘trigger’ kunnen/moeten zijn voor meer zelfstudie. Bij de hbo-sector techniek is het omgekeerde het geval en bij economie is zowel het aantal contacturen als zelfstudie-uren relatief laag (grafieken 5 en 6).
En op het niveau van instellingen: •
Meer inzicht krijgen in maatstaven die gelden voor het verlenen van vrijstellingen en studieduurverkorting (zie tabel 11 en 12).
86
87
Index
3P-model, 5, 7, 19 actieve leerstofverwerking, 6, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 21, 23, 24, 36, 37, 59, 60, 67, 68, 69, 71, 72, 75, 76, 77, 79, 80, 82, 83, 84, 85, 86, 1 assumpties, 13 basisvaardigheden en –kennis, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 21, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 79, 80, 82, 83, 84 coëfficiënt alpha, 23 contacturen, 6, 8, 10, 13, 14, 21, 26, 43, 61, 63, 64, 65, 71, 72, 74, 79, 81, 82, 84, 85, 86, 3 Crohnbach’s alpha. Zie Coëfficiënt alpha Dezelfde keuze weer, 26, 56, 63 directe instroom, 22, 32, 58 diversiteit, 6, 7, 8, 9 elders verworven competenties. Zie EVC, Zie EVC EVC, 8, 81 examencijfer, 35, 68 factoranalyse, 48 geslacht, 5, 10, 21, 29, 30, 33, 34, 62, 64, 77, 82, 83 gevolg, 8, 61, 67, 70, 1 Haco, 6, 8, 12, 22, 32, 58, 60, 81, 83 Indirecte instromers, 10, 82 Individuele factoren, 5 integratie, 3, 6, 7, 9, 11, 12, 14, 20, 21, 24, 25, 26, 50, 51, 58, 59, 60, 61, 63, 70, 71, 72, 78, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 3, 1 intermediërende factoren, 13, 84
leeftijd, 5, 10, 21, 33, 82, 1 leeromgeving, 5, 18, 20, 21, 26, 41 mbo-sector, 5, 7, 18, 21, 42, 62, 64, 65 motivatie, 12, 14, 61, 84, 86 oorzaak, 7, 61 pedagogisch-didactische benadering, 18 Presage. Zie 3P-model Process. Zie 3P-model, Zie 3P-model Product. Zie 3P-model sociale. Zie integratie studeerbaarheid, 9, 12, 21, 52, 54, 55, 59, 60, 63, 76, 77, 80, 81, 82, 5, 3 studieduur, 5 Studielast. Zie Contacturen en zelfstudie studiesucces, 13, 20 vasthoudendheid, 9, 11, 13, 78, 79, 83, 84, 85 verklaarde variantie, 62 verwachtingen, 18 voorlichting, 17, 18, 21, 75 vooropleiding, 5, 6, 7, 8, 10, 11, 13, 16, 17, 18, 21, 22, 23, 24, 28, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 41, 42, 43, 44, 45, 47, 48, 50, 51, 52, 54, 55, 58, 59, 62, 64, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 77, 79, 80, 82, 83, 84, 1, 2, 3, 4, 5, 3 vo-profiel, 5, 7, 10, 18, 21, 42, 62, 64, 65, 82 vrijstellingen, 5, 6, 8, 10, 14, 21, 22, 32, 39, 40, 58, 59, 60, 80, 82, 86, 2 zelfstudie, 6, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 21, 26, 43, 61, 63, 64, 65, 66, 73, 74, 77, 79, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 3 zelfstudievaardigheden, 12, 84
88
Bijlage 1: Vragenlijst Hartelijk welkom op deze site. De vragenlijst voor de Aansluitingsmonitor is voor je klaargezet. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 15 minuten. Verklaring gegevensbescherming. Met het invullen van de vragenlijst ga je met het onderstaande akkoord. De gegevens, verkregen met het onderzoek, worden alleen gebruikt voor onderzoeksdoeleinden. De analyse en rapportage van het onderzoek vinden plaats in geaggregeerde vorm. Alle gegevens worden vertrouwelijk behandeld; de gerapporteerde resultaten zullen nooit te herleiden zijn tot individuen. Mogelijk worden gegevens van de studentenadministratie gekoppeld aan de enquêtegegevens met als doel het verbeteren van het onderwijs. Daarvoor gebruiken we je studentnummer. Analyses naar aanleiding van deze koppeling gebeuren echter uitsluitend met geanonimiseerde gegevens. Voor het benaderen van de respondenten heeft de hogeschool e−mailadressen beschikbaar gesteld aan de werkgroep Aansluitingsmonitor Noord−Oost Nederland, waarin 6 hogescholen deelnemen. Deze e−mailadressen zullen slechts voor het doel van dit onderzoek worden aangewend en na afloop worden vernietigd. Door op de button 'verder' te klikken kom je in de vragenlijst. vragenlijst 1. Om het invullen van de vragenlijst te vereenvoudigen, maken we voor twee vragen gebruik van gegevens van de studentenadministratie. Deze gegevens zijn de hbo−opleiding die je nu volgt en de naam en plaats van de school waar je je vooropleiding hebt afgerond. Als de gegevens niet kloppen, dan kun je ze hieronder aanpassen. o o o o o o
de hbo−opleiding die je volgt ..................................... de naam van de school van je vooropleiding ............... de vestigingsplaats van de school van je vooropleiding de opleiding die ik volg is de school van mijn vooropleiding is de vestigingsplaats van mijn school is
o
de gegevens zijn correct
: [opl] : [naam] : [plaat] : ..................................... : ..................................... : .....................................
2. Soms heeft de school van je vooropleiding meer vestigingen in de stad of de regio. Vul in dat geval hieronder de locatienaam in, of de naam van de unit, of de straatnaam van de vestiging waar je je vooropleiding hebt afgerond. o bij mijn vooropleidingsschool is dit niet van toepassing o locatienaam/unitnaam/straat : ..................................... 4. Welke vooropleiding heb je gevolgd? o o o o
Havo (Ga verder met vraag 5) Vwo (Ga verder met vraag 5) Mbo (Ga verder met vraag 8) anders, namelijk: ..................................... (Ga verder met vraag 11)
5. Welk profiel heb je gevolgd? o o o o o
Economie en Maatschappij Cultuur en Maatschappij Natuur en Gezondheid Natuur en Techniek Ik heb geen profiel gevolgd, maar met een vakkenpakket examen gedaan
6. Welke (afgeronde) cijfers heb je behaald bij het centraal schriftelijk examen voor de vakken Nederlands, wiskunde en Engels? 1
2
3
Nederlands 0 wiskunde 0 Engels 0
0 0 0
0 0 0
(afgerond) cijfer centraal schriftelijk examen) 4 5 6 7 8 0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
9
10
nvt
0 0 0
0 0 0
0 0 0
1
7. Welk wiskundevak heb je gevolgd? Als je geen van deze wiskundevakken hebt gevolgd, dan kun je de vraag overslaan of n.v.t. kiezen. o o o o
A1 A1,2 B1 B1,2
o
n.v.t.
7a. In welk jaar heb je het eindexamen (van de vooropleiding) gehaald? o in 2008 o in 2007 o in 2006 of eerder o ik heb mijn diploma nog niet gehaald, maar volg de opleiding al wel met toestemming (……..Ga verder met vraag 11) 8. Welke mbo−richting heb je gevolgd? o o o
AOC ROC MBO overig
9. Bij welke sector hoort je vooropleiding? o o o o o
economie zorg en welzijn techniek landbouw overig
10. Welke (afgeronde) cijfers heb je behaald bij je eindexamen voor Nederlands, wiskunde en Engels? (afgerond) cijfer eindexamen) 1
2
3
Nederlands 0 wiskunde 0 Engels 0
0 0 0
0 0 0
(afgerond) cijfer centraal schriftelijk examen) 4 5 6 7 8 0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
9
10
nvt
0 0 0
0 0 0
0 0 0
11. In welk jaar heb je het eindexamen (van je vooropleiding) gehaald? o o o o
in 2008 in 2007 in 2006 of eerder ik heb mijn diploma nog niet gehaald, maar volg de opleiding al wel met toestemming
12. Wanneer ben je gestart met deze hbo−opleiding bij de hogeschool? o o
per september 2008 eerder dit jaar, namelijk ……..
13. Maak je gebruik van studieduurverkorting? o o o o
nee ja, een half jaar ja, 1 jaar ja, meer dan 1 jaar
14. Heb je vrijstellingen voor bepaalde onderdelen in de propedeuse? Zo ja, geef dan het aantal credits (EC) of studiepunten aan. o o
Nee Ja, het aantal. EC's /studiepunten is: ……..
2
15. Kun je aangeven hoeveel uren per week je bij je hbo−opleiding gemiddeld besteedt aan contacturen en aan zelfstudie? Met contacturen wordt hier bedoeld: de ingeroosterde contacturen met een docent / studiebegeleider. Het gaat om een globale schatting over de periode vanaf september. o o
contacturen ……. gemiddeld aantal uren/week zelfstudie ……. …. gemiddeld aantal uren/week
n.v.t.
heel veel tijd
veel tijd
redelijk wat tijd
weinig tijd
Aandacht tijdens vooropleiding voor het aspect ...
ween tijd
16. Op je vooropleiding had je en op je hbo−opleiding heb je met verschillende onderwijsaspecten te maken. Wil je bij de volgende aspecten aangeven hoeveel tijd er aan is besteed tijdens je VOOROPLEIDING?
1. inhoud van de vakken (kennis en inzicht) 2. zelfstandig werken 3. maken van een probleemanalyse 4. reflectie op eigen leerproces 5. informatievaardigheden (verzamelen/ordenen/verwerken) 6. studievaardigheden (studie−/tijdplanning maken) 7. schriftelijke vaardigheden (schrijven van een verslag) 8. communicatieve vaardigheden 9. omgaan met de computer 10. presentatievaardigheden 11. logboek of portfolio bijhouden 12. werken aan grote opdrachten/projecten 13. werken in groepen 14. reflectie op werkwijze van medestudenten
zeer goed
goed
voldoende
onvoldoende
slecht
Ik vind de aansluiting van mijn hbo−opleiding op mijn vooropleiding bij:
zeer slecht
17. Wat vind je van de aansluiting in jouw eerste jaar van de hbo−opleiding op je vooropleiding bij de eerder genoemde aspecten? Geef per aspect aan hoe je de aansluiting beoordeelt.
1. inhoud van de vakken (kennis en inzicht) 2. zelfstandig werken 3. maken van een probleemanalyse 4. reflectie op eigen leerproces 5. informatievaardigheden (verzamelen/ordenen/verwerken) 6. studievaardigheden (studie−/tijdplanning maken) 7. schriftelijke vaardigheden (schrijven van een verslag) 8. communicatieve vaardigheden 9. omgaan met de computer 10. presentatievaardigheden 11. logboek of portfolio bijhouden 12. werken aan grote opdrachten/projecten 13. werken in groepen 14. reflectie op werkwijze van medestudenten
3
18. Bij de vorige vraag heb je aangegeven dat je de aansluiting bij de volgende onderwijsaspecten onvoldoende of slechter vond? Wil je aangeven of je de eisen, die de propedeuse bij deze aspecten stelt, te laag of juist te hoog vindt. Bij de volgende aspecten met onvoldoende aansluiting zijn de hbo-eisen ....... 1. inhoud van de vakken (kennis en inzicht) 2. zelfstandig werken 3. maken van een probleemanalyse 4. reflectie op eigen leerproces 5. informatievaardigheden (verzamelen/ordenen/verwerken) 6. studievaardigheden (studie−/tijdplanning maken) 7. schriftelijke vaardigheden (schrijven van een verslag) 8. communicatieve vaardigheden 9. omgaan met de computer 10. presentatievaardigheden 11. logboek of portfolio bijhouden 12. werken aan grote opdrachten/projecten 13. werken in groepen 14. reflectie op werkwijze van medestudenten
Te laag
Te hoog
19. Niet alle vakken of studieonderdelen uit je vooropleiding komen in gelijke mate terug bij je hbo−opleiding. Sommige vakken heb je helemaal niet meer, andere vakken zijn juist heel belangrijk. Kun je aangeven hoe belangrijk de volgende vakken of studieonderdelen uit je vooropleiding zijn bij je hbo−opleiding?
n.v.t. / ik heb dit vak of studieonderdeel niet meer
heel erg belangrijk
behoorlijk belangrijk
niet onbelangrijk / niet belangrijk
onbelangrijk
Het belang van het vak of studieonderdeel uit mijn vooropleiding bij mijn hbo−opleiding is .........
zeer onbelangrijk
Bij vakken of studieonderdelen die je niet (meer) hebt, vul je n.v.t. in.
1. ict−vaardigheden 2. rekenvaardigheden in het algemeen 3. wiskunde 4. schrijfvaardigheid in de Nederlandse taal 5. grammatica en spelling van het Nederlands 6. leesvaardigheid Nederlandse taal (tekstanalyse en interpretatie) 7. Engels 8. andere moderne vreemde taal, namelijk: …….. 9. economie 10. management &organisatie 11. natuurkunde 12. scheikunde 13. biologie 14. profielwerkstuk 15. praktijkopdrachten 16. CKV2 17. een ander vak of studieonderdeel, namelijk: ………
4
zeer goed
goed
voldoende
onvoldoende
slecht
De aansluiting van mijn hbo−opleiding op mijn vooropleiding is bij ……..
zeer slecht
20. Bij de vorige vraag heb je aangegeven welke vakken of studieonderdelen uit je vooropleiding voor jou neutraal (niet belangrijk/niet onbelangrijk) tot heel erg belangrijk zijn bij je hbo−opleiding. Wat vind je bij deze vakken of studieonderdelen van de aansluiting tussen vooropleiding en hbo−opleiding?
1. ict−vaardigheden 2. rekenvaardigheden in het algemeen 3. wiskunde 4. schrijfvaardigheid in de Nederlandse taal 5. grammatica en spelling van het Nederlands 6. leesvaardigheid Nederlandse taal (tekstanalyse en interpretatie) 7. Engels 8. andere moderne vreemde taal, namelijk: 9. economie 10. management &organisatie 11. natuurkunde 12. scheikunde 13. biologie 14. profielwerkstuk 15. praktijkopdrachten 16. CKV2 17. een ander vak of studieonderdeel, namelijk:
n.v.t
zeer tevreden
tevreden
niet ontevreden / niet tevreden
ontevreden
zeer ontevreden
21. Hoe tevreden ben je over de eerste maanden van je studie? Geef bij de onderstaande onderwerpen aan in welke mate je er tevreden over bent.
1. de manier van werken in de eerste maanden van het hbo 2. het contact met de docenten van mijn opleiding 3. de studiebegeleiding door mijn opleiding 4. mijn contacten met medestudenten op mijn opleiding 5. de hoeveelheid tijd die ik heb voor activiteiten naast mijn studie 6. de ondersteuning door de school van mijn vooropleiding bij mijn studiekeuze 7. de ondersteuning door de hogeschool bij mijn studiekeuze 8. de studeerbaarheid van mijn opleiding
5
n.v.t.
zeer mee eens
mee eens
niet mee eens / niet mee oneens
mee oneens
zeer mee oneens
22. Wil je bij onderstaande stellingen aangeven in welke mate je het er mee eens bent?
1. Ik heb al goede (nieuwe) contacten ontwikkeld met één of enkele medestudenten 2. (Nieuwe) vrienden maken gaat gemakkelijk op deze opleiding 3. Het type studenten dat ik op deze opleiding tegenkom ligt mij goed
23. Zou je achteraf gezien de door jouw gekozen opleiding opnieuw kiezen? o o o o o o
Ja, dezelfde opleiding bij dezelfde hogeschool Ja, dezelfde opleiding bij een andere hogeschool Nee, een andere opleiding bij dezelfde hogeschool Nee, een andere opleiding bij een andere hogeschool Nee, ik zou een opleiding buiten het hbo kiezen Nee, ik zou niet zijn gaan studeren
24. (optioneel per hogeshool) Tot slot, om mee te doen aan de verloting hebben wij van jou toestemming nodig om je gegevens hiervoor te gebruiken. Wil je hieronder aangeven of je deel wilt nemen aan de verloting. o o
ja, ik wil meedoen aan de verloting nee, ik wil niet meedoen aan de verloting
Dit is het einde van de vragenlijst. Namens de medewerkers van je opleiding willen wij je hartelijk danken voor je deelname.
Afsluitende pagina Als je een pdf−bestand wilt maken van de antwoorden die je hebt gegeven, klik dan hieronder op 'maak een pdf van mijn antwoorden'. Je kunt dit pdf−bestand bijvoorbeeld gebruiken in je portfolio. o
maak een pdf van mijn antwoorden
Je kunt dit browserscherm nu afsluiten.
6
Bijlage 2: Responstabel (bij §1.6) Netto respons aansluitingsmonitor 20082009, aantallen
CHW
SaxionDeventer
SaxionEnschede
Eindtotaal
Stenden-L
39
NHL
Accountancy
VHL
HG
opleiding
Stenden-E
hogeschool
16
26
9
11
101
AD Bedrijfsk. Informatica
2
AD Elektrotechniek
3
AD HM
1 1
AD Inform.Dienstv.Manag.
1 1
Ad Integrale handhaving
1
1
1
Ad IT Service Management
2
2
5
5
Ad Personeel en Arbeid Ad Praktijkondersteuner
3
1
AD Industrieel Product Ontwerpen
Ad Operationeel Sportmanagement
2
10
10
6
6
AD Small Business & Retail Management
1
4
AD Technische Bedrijfskunde
7
7
AD Technische Informatica
2
AD Vastgoed & Makelaardij
5
3
2 3
AD Werktuigbouwkunde
1
1
Advanced Sensor Applications
1
1
Autonome Beeldende Kunst
5
5
Bedrijfseconomie
38
Bedrijfsk. Informatica
7
3
Bedrijfskunde en Agribusiness
21
32
10
21
125
6
5
4
7
29
10
10
Bedrijfswiskunde
4
Bestuursk./Overheidsmanagement
7
Bewegingsagogie en Psychomotorische Therapie
1 31
Bio-Informatica
3
Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
19
31
3
7 25
11
49
16
3
24
6
5
Chemische Technologie
3
3
Civiele Techniek
13
5
4
Commerciële Economie
45
17
31
Communicatie
45
32
20
Communicatiesystemen
29
37
53 32
Chemie
2
10
15
104
11
11
16
32
2
8
5
27
54
194 97 29
Communication & Multimedia Design
Culturele en Maatschappelijke Vorming
13
7
Bouwtechn.Bedrijfskunde
Creatieve Therapie
8
3
Biotechnologie Bouwkunde
4
49
49
17
17 2
17
19
1
Dans
1
1
Dier- en Veehouderij
10
10
Diermanagement
35
35
Docent Beeldende Kunst en Vormgeving
6
5
Docent Drama
30
3
Docent Informatie en Communicatie Technologie
3 1
Docent Muziek
3
Elektrotechniek
14
Facility Management
38
Financial Services Management
7
Fiscale Economie
12
Food and Business
1
1 3
12
16
6 35
17 2
14 1
62
8
8
24
86
Hog. Juridische Opleiding
38
Hoger Toer. & Recr. ond.
23
Hogere Europese Beroepen Opleiding
59
38 82
16
Hotel Management Human Technology
48 73
10
Godsdienst/Pastoraal werk HBO - Rechten
19
16
130
40
170
7
7
Hydrografie
3
Industrieel Product Ontwerpen
3 20
5 3
25
Inform.dienst en Manag.
4
Informatica
11
3
10
25
11
60
Int.Business and Languages
40
16
2
14
22
94
Int.Business and Management Studies
18
20
51
10
10
9
4
Integr.Veiligheidskunde Integrale Veiligheid
17
Journalistiek
17 81
81
Kunst en Techniek
15
Kust- en Zeemanagement
5
Leraar Basisonderwijs
45
Leraar VO 1e graads in Lichamelijke Opvoeding
52
Logistiek en Economie
26
15 5
103
23
4
Logistiek en Technische Vervoerskunde Logopedie
7
29
52
73
322
33
85
11
15
9
9
31
60
LVO 2e Gr. Aardrijkskunde
1
6
7
LVO 2e Gr. Algemene Economie
1
1
2
1
1
4
6
1
1
LVO 2e Gr. Bedrijfseconomie LVO 2e Gr. Biologie
2
LVO 2e Gr. Bouwkunde I en II LVO 2e Gr. Duits
1
4
5
LVO 2e Gr. Engels
11
15
26
LVO 2e Gr. Frans
3
2
5
LVO 2e Gr. Geschiedenis
9
14
23
2
LVO 2e Gr. Gezondheidszorg en Welzijn
4
LVO 2e Gr. Maatschappijleer
3
LVO 2e Gr. Natuurkunde
2
5
7
LVO 2e Gr. Nederlands
9
3
12
LVO 2e Gr. Omgangskunde
1
LVO 2e Gr. Scheikunde
1
LVO 2e Gr. Techniek LVO 2e Gr. Wiskunde
1
5 3
1 6
7
2
2
3
9
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening
39
20
45
78
182
Management, Economie en Recht
76
32
26
17
151
Maritiem Officier
36
Media & Entertainment Medisch Beeldvormende en Radiotherapeutische Technieken
12
36
58
58
32
32
Milieukunde
5
2
7
Mondzorgkunde
15
15
Muziek
14
14
Office Management Opl. tot Fysiotherapeut
5 72
24
Pedagogiek Personeel en Arbeid
5
65 20
15
Plattelandsvernieuwing
8
65 8
42
Sociaal Juridische Dienstverlening
20
Sociaal Pedagogische Hulpverlening
68
13
17
37
11
114
Sport en Bewegen
11 6
68
15
35
35
254 10
30
30 7
Techn Com. Textielkunde Technische Bedrijfskunde
36
Technische Informatica
11
22 2
28
2
5
Technische Natuurkunde Toegepaste Psychologie
34
Vastgoed en Makelaardij
43
Verpleegkunde
82
Voeding en Diëtetiek
36
7 11
11
2
90
31
49
8
8
32
66 4
Verkeerskunde
3
3
26
56
47 6
15
90
269 36
Voedingsmiddelentechnologie
10
10
18
18
Vrijetijdsmanagement
Eindtotaal
10
10
Stedenbouwk. ontwerpen
Werktuigbouwkunde
10 11 21
Vormgeving
109 1
Ruimtelijke Ordening en Planologie
Sport, Gezondheid en Management
16
1
Podotherapie
Small Business & Retail Management
96
34 26
3
1356
100
102
449
34 23
40
586
982
385
12
104
650
4610
3
Bijlage 3: Schalen (bij § 1.5)
I. Voorbereiding op hbo w.b. actieve leerstofverwerking, alpha = 0.81, 6 items •
maken van een probleemanalyse (v14_3)
•
reflectie op eigen leerproces (v14_4)
•
logboek of portfolio bijhouden (v14_11)
•
werken aan grote opdrachten/projecten (v14_12)
•
werken in groepen (v14_13)
•
reflectie op werkwijze van medestudenten (v14_14)
Voorbereiding op hbo w.b. kennis en vaardigheden, alpha = 0.76, 8 items •
inhoud van de vakken (kennis en inzicht) (v14_1).
•
zelfstandig werken (v14_2).
•
informatievaardigheden (verzamelen/ordenen/verwerken) (v14_5).
•
studievaardigheden (studie-/tijdplanning maken) (v14_6)
•
schriftelijke vaardigheden (schrijven van een verslag) (v14_7)
•
communicatieve vaardigheden (v14_8)
•
omgaan met de computer (v14_9)
•
presentatievaardigheden (v14_10)
II. Waardering werkvormen die beroep doen op actieve leerstofverwerking, alpha = 0.87, 6 items •
maken van een probleemanalyse(15_3)
•
reflectie op eigen leerproces (15_4)
•
logboek of portfolio bijhouden (15_11)
•
werken aan grote opdrachten/projecten (15_12)
•
werken in groepen (15_13)
•
reflectie op werkwijze van medestudenten (15_14)
1
Waardering basisvaardigheden, alpha 0.84, 8 items •
inhoud van de vakken (kennis en inzicht) (15_1)
•
zelfstandig werken (15_2)
•
informatievaardigheden (verzamelen/ordenen/verwerken) (15_5)
•
studievaardigheden (studie-/tijdplanning maken) (15_6.)
•
schriftelijke vaardigheden (schrijven van een verslag) (15_7)
•
communicatieve vaardigheden (15_8)
•
omgaan met de computer (15_9)
•
presentatievaardigheden (15_10)
III. Waardering aansluiting exacte vakken , alpha =0.90 , 3 items •
natuurkunde (v17_11)
•
scheikunde (v17_12)
•
biologie (v17_13)
Waardering aansluiting Nederlands, alpha =0.94 , 3 items •
schrijfvaardigheid in de Nederlandse taal (v17_4)
•
grammatica en spelling van het Nederlands (v17_5)
•
leesvaardigheid Nederlandse taal (tekstanalyse en interpretatie) (v17_6)
Waardering aansluiting basisvakken- en kennis, alpha =0.68 , 3 items •
ict-vaardigheden (v17_1)
•
rekenvaardigheden in het algemeen (v17_2)
•
wiskunde (v17_3)
Waardering aansluiting economische vakken, alpha = 0.82, 2 items •
economie (v17_9)
•
management & organisatie (v17_10)
Waardering aansluiting Engels, alpha = nvt , 1 item •
Engels (v17_7)
Waardering aansluiting profiel & praktijk, alpha =0.62 , 2 items •
profielwerkstuk (v16_14)
•
praktijkopdrachten (v16_15)
2
IV. Mate van sociale integratie, alpha = 0.84, 4 items •
Ik heb al goede (nieuwe) contacten ontwikkeld met één of enkele medestudenten (19a)
•
(Nieuwe) vrienden maken gaat gemakkelijk op deze opleiding (19b)
•
Het type studenten dat ik op deze opleiding tegenkom ligt mij goed (19c)
•
mijn contacten met medestudenten op mijn opleiding (18d)
Mate van professionele/academische integratie, alpha = 0.73, 3 items •
de manier van werken in de eerste maanden van het hbo (18a)
•
het contact met de docenten van mijn opleiding (18b)
•
de studiebegeleiding door mijn opleiding (18c)
Mate van integratie leven en studeren, alpha = 0.66, 4 items22 •
de hoeveelheid tijd die ik heb voor activiteiten naast mijn studie (18 e)
•
de ondersteuning door de school van mijn vooropleiding bij mijn studiekeuze (18f)
•
de ondersteuning door de hogeschool bij mijn studiekeuze (18g)
•
de studeerbaarheid van mijn opleiding (18h)
22
Niet als schaalscore meegenomen in verdere analyse. Zie voetnoot 8.
3
Bijlage 4: Uitkomsten binaire logistische regressie (bij § 5.5) Exp(B)
Kans0
Kans1
Kans2
Geslacht (0=m, 1=v)
1,15
+15%
leeftijd (7 groepen)
0,974
-3%
vwo (0=nee, 1=ja)
0,547
-44%
mbo (0=nee, 1=ja)
1,02
+2%
anders (0=nee, 1=ja)
0,795
-20%
Voorbereiding actieve leerstofverwerking (1-4)
0,966
-3%
+2,4%
-4,4%
Voorbereiding basisvaardigheden en -kennis
0,677
-32%
+34,2%
-25,8%
Gedrag en m’ij (0=nee, 1=ja)
0,956
-4%
Gezondheidszorg (0=nee, 1=ja)
1,176
18%
Kunst (0=nee, 1=ja)
1,506
51%
Landbouw (0=nee, 1=ja)
1,359
36%
Techniek (0=nee, 1=ja)
1,385
39%
Onderwijs (0=nee, 1=ja)
1,474
47%
Onderwijsuren (gemiddeld 16 uur
1,006
0,006%
-5%
+5%
Zelfstudie-uren (gemiddeld 14 uur)
1,018
0,018%
-19%
+23%
Waardering aansluiting w.b. activerend onderwijs
1,068
7%
-4,2%
+9,6%
Waardering aansluiting w.b. basisvaaardigheden en kennis Sociale integratie
1,036
4%
-2,3%
+5,6%
1,777
78%
-30,7%
+44,4%
Professionele/academische integratie
2,472
147%
-53,5%
+81,8%
0 = Verandering (+ of -) van de kans op dezelfde keuze weer als gevolg van verandering (+ of -) van één eenheid in de onafhankelijke variabele 1 = Verandering (+ of -) van de kans als gevolg van één standaarddeviatie onder het gemiddelde (voor standaarddeviaties en gemiddelden zie tabel 1 van hoofdstuk 1) 2 = Verandering (+ of -) van de kans als gevolg van één standaarddeviatie boven het gemiddelde.
1