> Retouradres
Postbus 16191 2500 BD Den Haag
Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland p/a RUD Zeeland ing. M.I.R. de Pooter-De Winne Postbus 35 4530 AA Terneuzen
ILT Afval, Industrie en Bedrijven Handhaving Industrie en Ruimte Mercuriusplein 1-63 Hoofddorp Contactpersoon Meld- en Informatiecentrum T 088 489 00 00 drs. ing. E.A.M. Kuppens M +31(0)6-15017710
[email protected]
Datum Betreft
9 april 2015 Zienswijze ontwerpbeschikking omgevingsvergunning van Yara Sluiskil B.V.
Ons kenmerk 100309 Uw kenmerk W-AOV140507
Geacht College, Op 4 maart 2015 ontving ik van u de ontwerpbeschikking op de aanvraag voor een vergunning voor een tijdelijke hogere ureum stofemissie op de priltoren van Yara Sluiskil B.V. te Sluiskil (W-AOV140507). Middels deze brief informeer ik u over mijn zienswijze, die hieronder volgt. Samenvatting Ik waardeer dat uit de aanvraag en ontwerpbeschikking de intentie blijkt om op termijn tot naleving van de stof emissie norm te komen. Echter over de procedure heb ik het volgende op te merken. In de procedure is sprake van een aanvraag die qua informatieverschaffing niet voldoet aan de vereisten die de Wabo en Awb daar aan stellen. De ontwerpbeschikking sluit daarop aan met als gevolg dat deze niet aan BBT voldoet en dat de borging om per 1 januari2018 aan BBT te voldoen, ontbreekt. Op basis van deze aanvraag en ontwerpbeschikking ontstaat het beeld dat er een reële kans is dat in 2018 zich hetzelfde probleem voordoet als in 2012, namelijk dat de door bedrijf en bevoegd gezag voorziene stofemissienorm niet blijkt te worden nageleefd. Naderhand verkregen informatie Uit informatie die ik later heb ontvangen, blijkt dat voor een deel aan deze tekortkomingen zal worden tegemoetgekomen door middel van een aanvullende procedure. Ik ben van mening dat deze informatie betrokken hoort te worden bij de onderhavige procedure en dat in het besluit ijkpunten en waarborgen opgenomen moeten worden die het bevoegd gezag een instrumentarium bieden om grip te houden op het daadwerkelijk tijdig naleven van de stof emissienorm van 30 mg/Nm3 per 1 januari 2018. Er moet worden voorkomen dat het bedrijf gebruik kan blijven maken van een te ruime stofnorm van 120 mg/Nm3 tot 1 januari 2018 wanneer tussentijds zou blijken dat realisatie van Ureum 8 en daarmee een stofnorm van 30 mg/Nm3 niet meer aan de orde zijn.
Pagina 1 van 5
ILT Afval, Industrie en Bedrijven Handhaving Industrie en Ruimte
Om de kans zo klein mogelijk te maken c.q. uit te sluiten dat door middel van deze procedure niet per 1 januari 2018 wordt voldaan aan BBT, adviseer ik om in het besluit de BBT-emissie norm (die in de vigerende vergunning verankerd is) in stand te houden, waarbij tot 1 januari 2018 wordt toegestaan dat de stofemissie hoger is indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Die voorwaarden moeten bestaan uit het voldoen aan mijlpalen die cruciaal zijn voor het op 1 januari 2018 operationeel hebben van installatie(s) waarmee een stofemissie van maximaal 30 mg/Nm3 wordt gerealiseerd.
Datum 9 april 2015 Ons kenmerk 100309
Opmerkingen ten aanzien van de aanvraag. De aanvraag verstrekt onvoldoende informatie over de technische beschrijvingen van installaties(s) waarmee een stofemissie van maximaal 30 mg/Nm3 gerealiseerd zal worden vanaf 1 januari 2018. Daarmee voldoet de aanvraag niet aan de indieningsvereisten van hoofdstuk 4 Mor. Voor meer detail-informatie verwijs ik naar de bijlage. Opmerkingen ten aanzien van de ontwerpbeschikking (OB). • In de OB wordt het voorschrift van de vigerende vergunning geschrapt waarin de BBT-stofeis van 55 mg/Nm3 werd vastgelegd. In de plaats daarvan wordt de niet BBT-conforme eis van max 120 mg/Nm3 opgelegd. Hierbij worden geen restricties of voorwaarden opgenomen; alleen wordt vastgelegd dat dit niet langer dan tot 1 januari 2018 geldt. Dat wil zeggen dat, ongeacht de ontwikkelingen die zich voordoen , Yara in ieder geval tot 1 januari 2018 niet aan BBT hoeft te voldoen ten aanzien van stof uit de priltoren. • In de OB wordt abusievelijk een range van 60-130 mg/Nm3 aangemerkt als BBT. Echter, dit is ontleend aan tabel 8.18 van de BREF, die onderdeel vormt van paragraaf 8.4 waarin een zo breed mogelijke inventarisatie wordt weergegeven van emissiegegevens die zich kunnen voordoen onder uiteenlopende omstandigheden. De BBT-conclusies worden pas gepresenteerd in paragraaf 8.5 van de BREF en daarin staat voor stof een range van 15-55 mg/Nm3. • Het onderwerp luchtkwaliteit wordt in de OB onvoldoende behandeld ten aanzien van PM2,5 zowel wat betreft het basismateriaal uit de aanvraag (SPA-rapport van 14 augustus 2014 wordt niet expliciet behandeld) alsook wat betreft de toepassing van de grenswaarde uit bijlage 2 Wm in de nabijheid van Yara.
Pagina 2 van 5
Advies Gelet op mijn bevindingen adviseer ik u om de aanvraag aan te laten vullen met: • het gegeven dat de 30 mg/Nm3 wordt gerealiseerd door de bouw van Ureum 8; • gegevens over de werking van Ureum 8 waaruit blijkt dat een emissie van 30 mg/Nm3 realistisch is; • tijdplanning van realisatie van Ureum 8. Gelet op mijn bevindingen adviseer ik u om de beschikking: • aan te passen met een correcte beoordeling van de huidige priltoren en het toepassen van BBT conform de BREF LVIC-AAF en bijbehorende BREFrange van 15-55 mg/Nm3 ; • aan te passen met een motivering om tijdelijk een niet BBT conforme emissie concentratie eis van 120 mg/Nm3 te accepteren; • het behalen van de norm van 30 mg/Nm3 te motiveren aan de hand van aanvullende stukken van de aanvraag van Ureum 8; • aan te passen door ijkpunten en waarborgen op te nemen waarmee voorkomen kan worden dat Yara ruimte blijft houden om ver boven de BBT-norm stof uit te stoten, wanneer uitzicht op naleving/realisering van milieuwinst (realiseren van een stofnorm van 30 mg/Nm3 per 1 januari 2018) niet meer aan de orde zou zijn; • aan te passen door de notie van de aanvraag van Yara onder hoofdstuk 5.3 over ultra fijn stof te betrekken in de toets in het kader van het Besluit Luchtkwaliteit; • een motivering op te nemen dat de toekomstige stofnorm van 30 mg/Nm3, door de realisering van Ureum 8, een normoverschrijding voor de fijnstoffractie PM2,5 in de nabije omgeving van Yara zal voorkomen.
ILT Afval, Industrie en Bedrijven Handhaving Industrie en Ruimte Datum 9 april 2015 Ons kenmerk 100309
Wanneer u vragen heeft met betrekking tot deze zienswijze dan kunt u met mij contact opnemen.
Hoogachtend, DE INSPECTEUR-GENERAAL LEEFOMGEVING EN TRANSPORT namens deze, DE INSPECTEUR ILT/AFVAL, INDUSTRIE EN BEDRIJVEN,
drs. ing. E.A.M. Kuppens
Pagina 3 van 5
BIJLAGE Opmerkingen ten aanzien van de aanvraag. Op de volgende punten verstrekt de aanvraag onvoldoende informatie: a) een analyse van de situatie rondom de vergunningaanpassing in 2008, leidend tot de onaangename verrassing van non-compliance in 2012; b) technische beschrijvingen van installatie(s) waarmee een stofemissie van maximaal 30 mg/m3 zal worden gerealiseerd vanaf 1-1-2018. Ad a: Op pagina 3 van de omslagnotitie staat een foutieve veronderstelling aangaande de BREF LVIC-AAF, namelijk dat er een relatie is tussen de te behalen ammoniakemissie en de te behalen stofemissie. Dit is ontleend aan de BATconclusie op pag. 362 van de BREF LVIC-AAF, paragraaf 8.5. Echter, de tekst van die BAT-conclusie laat expliciet zien dat deze relatie alleen aan de orde is na toepassing van een scrubber waarmee emissies van ammoniak en stof worden bestreden. Want in het inventariserende deel (paragraaf 8.4) van de BREF is al duidelijk gemaakt dat als geen scrubber wordt toegepast dat dan de stofemissie uiteen kan lopen van 60 tot 130 mg/m3 (zie tabel 8.18) en dus niet zal kunnen worden voldaan aan een BBT-stofconcentratie van max 55 mg/m3. Door de aanvrager wordt verder weinig tot niet ingegaan op de wijze waarop zij in 2008 in het licht van de ambtshalve wijziging van de vergunning de BREF heeft beoordeeld/geïnterpreteerd in relatie tot de eigen praktijk bij de priltoren. Ad b: In de “Omslagnotitie m.b.t. de stofemissies van de ureum 6 priltoren”, van 1 augustus 2014, staat de feitelijke informatie voor de aanvraag van een tijdelijke vergunning, dan wel een tijdelijke hogere stofnorm voor de priltoren. De aanvraag laat open hoe het bedrijf per 1 januari 2018 wel aan BBT gaat voldoen. Onder hoofdstuk 6 (pagina 12) worden diverse opties beschreven. Omdat deze opties onderdeel zijn van de aanvraag lijkt het alsof Yara alle mogelijke opties aanvraagt. Vervolgens wordt onder paragraaf 6.2 de voorkeur optie uitgewerkt. Op pagina 15 wordt onder “compenserende maatregel” beschreven dat Yara ervan uitgaat dat aan een maximum concentratie van 30 mg/Nm3 zal worden voldaan. Nergens wordt in dit document, en ook niet in de overige vijf documenten van de aanvraag, onderbouwd en technisch aannemelijk gemaakt of en hoe deze stofnorm per 1 januari 2018 gerealiseerd gaat worden.
ILT Afval, Industrie en Bedrijven Handhaving Industrie en Ruimte Datum 9 april 2015 Ons kenmerk 100309
Opmerkingen ten aanzien van de ontwerpbeschikking. Stofnorm priltoren In de ontwerpbeschikking wordt voor de priltoren in voorschrift 2.1.1 een emissieconcentratie eis voor totaal stof voorgeschreven van 120 mg/Nm3 (emissiepunt 3.7). Dit voldoet niet aan de BREF LVIC-AAF (15-55 mg/Nm3). De voorliggende ontwerpbeschikking is op dit punt niet gebaseerd op BBT. Deze te hoge emissieconcentratie eis van 120 mg/Nm3 geldt tot 1 januari 2018. Daarna geldt een veel strengere norm van 30 mg/Nm3. Uit informatie van het bevoegd gezag en het bedrijf (buiten de procedure-documentatie) blijkt dat het streven is dat per 1 januari 2018 de Ureum 8 is gebouwd en in bedrijf genomen wordt. De installatie zoals men voor ogen heeft wordt verondersteld te kunnen voldoen aan de norm van 30 mg/Nm3. De benodigde bouw van de ureum 8 waarmee die emissieconcentratie eis per 1 januari 2018 kan worden gerealiseerd wordt als belangrijke milieuwinst gezien en daarmee een argument om tot 1 januari 2018 een te hoge emissieconcentratie eis van 120 mg/Nm3 toe te staan. In de ontwerpbeschikking is geen enkel tussentijds ijkpunt vastgelegd, noch zijn anderszins waarborgen opgenomen dat de ureum 8 per 1 januari 2018 is gerealiseerd en in bedrijf kan worden genomen. De ontwerpbeschikking en Pagina 4 van 5
aanvraag geven geen enkel aanknopingspunt hoe de emissieverlaging naar 30 mg/Nm3 gerealiseerd gaat worden. Het feit dat dit middels de bouw van ureum 8 gaat gebeuren blijkt uit informatie die geen onderdeel is van deze procedure. Door het ontbreken van waarborgen inzake de voortgang en realisatie van de ureum 8 in de periode tot 1 januari 2018 heeft het bevoegd gezag op grond van de ontwerpbeschikking geen instrumentarium om grip te houden op het daadwerkelijk tijdig realiseren van de stof emissienorm van 30 mg/Nm3 per 1 januari 2018.
ILT Afval, Industrie en Bedrijven Handhaving Industrie en Ruimte Datum 9 april 2015 Ons kenmerk 100309
In de ontwerpbeschikking wordt ten onrechte verondersteld dat de normoverschrijding van 120 mg/Nm3 binnen de BBT BREF range valt. Op pagina 13 onder “verzoek tot aanpassing emissie ureumstof” wordt hoofdstuk 8.4 van de BREF LVIC-AAF aangehaald om te onderbouwen dat de 120 mg/Nm3 binnen de in tabel 8.18 genoemde range van 60-130 mg/Nm3 ligt . Echter de BBT norm van de BREF LVIC-AAF is 15-55 mg/Nm3 en staat beschreven in hoofdstuk 8.5 (pag.362), terwijl hoofdstuk 8.4 (incl tabel 8.18) slechts een inventariserend deel van de BREF vormt, waarin uiteenlopende ervaringsgegevens zijn samengenomen. Er is geen afwijkingsgrond van de BBT-conclusies van toepassing op grond van artikel 5.5 lid 7 BOR. Het plaatsen van een nageschakelde techniek, naast de huidige priltoren zoals een scrubber behoort tot de technische mogelijkheden en is kosteneffectief. Gezondheideffect en luchtkwaliteit PM2,5 De ontwerpbeschikking laat geen duidelijke onderbouwing zien, in hoeverre aan de PM2,5 luchtkwaliteitseisen wordt voldaan. Met name het onderdeel luchtkwaliteit is in de ontwerpbeschikking onoverzichtelijk beschreven. Yara heeft bij de aanvraag het document toegevoegd met betrekking tot de luchtkwaliteit (“Onderzoek bijdrage Prilltoren op luchtkwaliteit”, 14 augustus 2012). Hierin wordt op pagina 11 (hoofdstuk 5.3 Ultra fijn stof) geschreven dat met name de bijdrage van ultra fijn stof door Yara al in de buurt zal liggen van de grenswaarde (25µg/Nm3 in 2008) die sinds 1-1-2015 geldt. Op pagina 18 van de ontwerpbeschikking komt de PM2,5 aan de orde. Voornoemd rapport dat onderdeel is van de aanvraag wordt niet betrokken in de toetsing aan de luchtkwaliteit. Uit bezoek ILT blijkt dat Yara bezig is, en aanvraag gaat doen voor een nieuwe installatie (Ureum 8). ILT onderschrijft het belang van de milieuwinst op termijn. Yara heeft tijdens een bezoek van ILT aan het bedrijf in Sluiskil op 24 maart 2015 aannemelijk gemaakt aan de hand van planningen en technische voorbereidingen dat er sprake is van een realistisch tijdpad om Ureum 8 in januari 2018 ook daadwerkelijk gerealiseerd te hebben. Er zijn echter nog diverse onzekere factoren die ervoor kunnen zorgen dat realisatie niet meer aan de orde is. Dit tesamen met het feit dat in de huidige procedure de Ureum 8 niet specifiek is aangevraagd en er geen tussentijdse waarborgen met betrekking tot de voortgang zijn opgenomen kan zich in principe en onverhoopt het feit voordoen dat alsnog de Ureum 8 niet wordt gerealiseerd, terwijl dan toch Yara conform vergunning tot 1 januari 2018 ver boven de BBTnorm van 55 mg/Nm3 stof mogen blijven uitstoten zonder per die datum 30 mg/Nm3 te kunnen realiseren.
Pagina 5 van 5