oe f
2d
e
pr
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen Het pilootproject geëvalueerd
e
2d oe f
pr
oe f pr e
2d
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen Het pilootproject geëvalueerd
Universiteit Gent Charlotte Colman Brice De Ruyver Freya Vander Laenen Wouter Vanderplasschen Eric Broekaert Dienst voor het Strafrechtelijk beleid Saaske De Keulenaer Stefan Thomaes
Maklu Apeldoorn/Antwerpen
oe f pr e
2d De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen. Het pilootproject geëvalueerd Charlotte Colman, Brice De Ruyver, Freya Vander Laenen, Wouter Vanderplasschen, Eric Broekaert, Saaske De Keulenaer, Stefan Thomaes Antwerpen-Apeldoorn Maklu 2011
164 pag. – 24 x 16 cm ISBN xxxxx D/2010/xxxx/xx NUR xxx
© 2011 Maklu-Uitgevers nv en de auteurs Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de auteur en van de uitgever. Hoewel bij de realisatie van deze uitgave een zo groot mogelijke nauwkeurigheid en correctheid werd nagestreefd, kan voor de aanwezigheid van eventuele fouten, van welke aard dan ook, onvolkomen- en onvolledigheden niet worden ingestaan en aanvaarden noch de auteurs, noch de uitgever hiervoor enige aansprakelijkheid. Maklu-Uitgevers Somersstraat 13/15, 2018 Antwerpen (België), www.maklu.be,
[email protected] Koninginnelaan 96, 7315 EB Apeldoorn (Nederland), www.maklu.nl,
[email protected]
oe f pr
Woord vooraf
2d
e
In 2008 werd het samenwerkingsprotocol ‘Pilootproject Drugbehandelingskamer’ afgesloten tussen de Minister van Justitie, PopovGGZ vzw, de Procureur des Konings te Gent, de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent en de Stafhouder van de balie te Gent. Het pilootproject is van start gegaan op 1 mei 2008. Het pilootproject ‘Drugbehandelingskamer’ werd wetenschappelijk geëvalueerd door de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid en de Universiteit Gent. De vakgroep Strafrecht en criminologie, meer bepaald de onderzoeksgroep IRCP, en de vakgroep Orthopedagogiek van de Universiteit Gent voerden de kwalitatieve evaluatie uit. De kwantitatieve evaluatie werd gerealiseerd door de Dienst Research & Development van de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. Het pilootproject ‘Drugbehandelingskamer’ en de evaluatiestudie werden ondersteund door een begeleidingscomité bestaande uit de heer Jean-Baptist Andries, de heer Aziz Naji, de heer Karel Berteloot, mevrouw Pauline Boyens, de heer Francis Clarysse, de heer Jan Cammaert, mevrouw Catherine Collignon, de heer Jorn Dangreau, de heer Filip De Sager, de heer Alphonse Franssen, mevrouw Sara Goossens, mevrouw Deborah Gustin, de heer Kurt Lievens, de heer Bert Mostien, de heer Wim Onderdonck, mevrouw Hildegard Penne, de heer Johan Sabbe, mevrouw Annemie Serlippens, de heer Frank Schins, de heer Karel Van Cauwenberghe, de heer Filip Van Hende, de heer Dirk Vandevelde en de heer Marcel Vanhex. Wij willen de leden van het begeleidingscomité bedanken voor hun constructieve commentaren en verrijkende inzichten. Bovendien willen de auteurs alle respondenten oprecht danken voor hun deelname aan de interviews en/of focusgroepen. Een speciaal woord van dank gaat uit naar Liselot Tavernier, Laurens Boone, Sharon Hietbrink en Katrien Goossens, masterstudenten Criminologie en Orthopedagogiek, voor hun bijdrage aan het tot stand komen van de kwalitatieve evaluatie.
Maklu
5
6
Maklu
e
2d oe f
pr
oe f pr
Inhoudsopgave
Woord vooraf
e
2d
5
Inhoudsopgave 7
Lijst van tabellen
11
Inleiding
13
Hoofdstuk 1. Situering en probleemstelling
17
Charlotte Colman, Brice De Ruyver, Freya Vander Laenen, Wouter Vanderplasschen, Eric Broekaert
17
1. Achtergrond ontstaan drugbehandelingskamer 17 1.1. Enkele knelpunten binnen het systeem van probatieopschorting en probatieuitstel 17 1.2. Proefzorg als voorloper van de drugbehandelingskamer 19 1.3. Drugdelicten en druggerelateerde feiten binnen het beleid van het parket te Gent 20 1. De drugbehandelingskamer 21 1.1. Een Individueel hulpverleningstraject 21 1.2. Verschillende zittingen 23 1.3. Betrokken actoren 24 Hoofdstuk 2. Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer 29 Charlotte Colman, Brice De Ruyver, Freya Vander Laenen, Wouter Vanderplasschen, Eric Broekaert 1. Opbouw procesevaluatie 1.1. Onderzoeksvragen 2. Methodologisch kader 2.1. Interviews 2.1.1. Steekproef 2.1.2. Data-analyse 2.2. Focusgroep 2.2.1. Onderzoekspopulatie 2.2.2. Data-analyse 2.3. Dossierstudie 3. Resultaten 3.1. Percepties van de actoren wat betreft hun rol binnen het project 3.1.1. Perceptie van de kerntaken per actor 3.1.2. Methodisch werken 3.1.3. Inclusiecriteria 3.1.4. Tijdsinvestering
Maklu
29 29 29 30 30 30 32 33 34 34 34 35 36 36 42 43 45
7
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
3.1.5. Caseload 47 48 3.1.6. Contacten met andere betrokken actoren 3.1.7. Contacten met cliënten 50 3.2. Percepties van de betrokken actoren wat betreft de structuur en opzet van het project 51 3.2.1. De nood aan een drugbehandelingskamer volgens de 51 bevraagde actoren 3.2.2. Vergelijking met de probatieprocedure: cliënten worden geresponsabiliseerd 53 3.2.3. Samenwerking tussen de verschillende actoren: respect voor elkaars eigenheid en functies 54 3.2.4. Informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren: attestering met respect voor het beroepsgeheim 56 3.2.5. Beter geen pre-court meeting 58 3.2.6. Een ‘drugtreatment centre’ als oplossing voor de wachtlijsten? 59 3.2.7. Is er sprake van een ‘net-widening effect’? 59 3.2.8. Positieve ervaringen met betrekking tot de DBK 60 3.2.9. Ervaren nadelen en knelpunten 62 3.3. De mening van DBK-cliënten 67 3.4. Dossierstudie 70 3.4.1. Karakteristieken van de steekproef 70 3.4.2. Het Traject 72 3.4.2.1. Drugs, alcohol en psychische gezondheid 73 3.4.2.2. Justitie 75 3.4.2.3. Schulden 75 3.4.2.4. Tewerkstelling 76 3.4.2.5. Inkomen 76 3.4.2.6. Huisvesting 77 3.4.2.7. Lichamelijke gezondheid 77 3.4.2.8. Familie 77 3.4.2.9. Tijdsbesteding 78 80 3.4.3. Knelpunten 3.4.3.1. Wachtlijsten 80 3.4.3.2. Communicatie tussen hulpverleners en liaisons 80 3.4.3.3. DBK en de gevangenis 81 3.4.3.4. Financiële consequenties 81 3.4.3.5. Drop-out en retentie in de DBK 81
Hoofdstuk 3. Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers Saaske De Keulenaer, Stefan Thomaes 1. Doelstelling 2. De database 2.1. Opbouw
8
85 85 85 85 85
Maklu
oe f
Besluit
127
2d
e
pr
2.2. Registratie 91 91 2.3. Controle van de data 3. Evaluatieperiode en onderzoekspopulatie 93 3.1. Evaluatieperiode 93 93 3.2. Onderzoekspopulatie 4. De cijfers: een beschrijving 94 94 4.1. De drugbehandelingskamer: succesvol of niet? 4.2. Wie komt voor de drugbehandelingskamer? 96 4.3. Waarom wordt een dossier aanhangig gemaakt voor de drugbehandelingskamer? 98 4.4. Hoe wordt het dossier aanhangig gemaakt voor de drugbehandelingskamer? 100 100 4.5. Voorlopige hechtenis en vrijheid onder voorwaarden (VOV) 4.6. Openstaande gerechtelijke statuten? 103 4.7. Naar aanleiding van welke misdrijven komt men voor de drugbehandelingskamer? 103 4.8. Welke drugs worden door de beklaagden gebruikt? 106 4.9. Wat is de frequentie, voornaamste wijze en duurtijd van gebruik? 107 4.10. Komt burgerlijke partijstelling voor? 108 4.11. Hoe is het hulpverleningstraject verlopen? 109 4.12. Welk vonnis wordt door de rechter uitgesproken? 116 4.13. Hoe lang loopt een dossier voor de drugbehandelingskamer? 119 4.13.1. Aantal oriëntatie- en opvolgzittingen 119 4.13.2. Duurtijd tussen inleidingszitting en eindvonnis 122 4.14. Hoeveel tijd verstrijkt er tussen aankomst van het aanvankelijk proces-verbaal op het parket en de inleidingszitting voor de drugbehandelingskamer? 123 5. De cijfers: mogelijke significante verbanden? 124 Besluit Freya Vander Laenen, Wouter Vanderplasschen, Brice De Ruyver, Charlotte Colman, Eric Broekaert, Saaske De Keulenaer, Stefan Thomaes
1. Kwalitatieve evaluatie 2. Kwantitatieve evaluatie 3. Aanbevelingen in functie van de verdere uitbouw en evaluatie van de DBK 3.1. Heb aandacht voor alle leefgebieden 3.2. Voorzie voldoende opvolging 3.3. Schakel de DBK in in het regionale netwerk van hulpverleningsinitiatieven voor druggebruikers 3.4. Vrijwaar de capaciteit van de hulpverlening 3.5. Baken de taken van de liaisons duidelijk af 3.6. Behoud de justitiële drang
Maklu
127
127 127 130 133 133 136 137 138 140 142
9
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
e
pr
3.7. Stel een overkoepelende DBK-coördinator aan 3.8. Maak het project duidelijk kenbaar aan alle betrokkenen 3.9. Zorg dat een justitieassistent aanwezig is op de zitting 3.10. Bewijs de meerwaarde van de DBK aan de hand van concrete uitkomstindicatoren 3.11. Efficiënte registratie van gegevens in een database
142 143 144 145 145
2d
Referenties 147 Summary: Evaluation of the pilot project ‘Drug Treatment Court’ at the Ghent Court of First Instance
10
Maklu
oe f pr
2d
e
Tabel 1: Tabel 2: Tabel 3: Tabel 4: Tabel 5: Tabel 6:
Tabel 7: Tabel 8: Tabel 9: Tabel 10: Tabel 11: Tabel 8: Tabel 9: Tabel 10: Tabel 11 : Tabel 12: Tabel 13: Tabel 14: Tabel 15: Tabel 16: Tabel 17: Tabel 18: Tabel 19: Tabel 20: Tabel 21: Tabel 22: Tabel 23: Tabel 24: Tabel 25: Tabel 26: Tabel 27: Tabel 28: Tabel 29: Maklu
Lijst van tabellen
Doorverwijzingscriteria Proefzorg en DBK 21 Overzicht hulp- en dienstverleningsinstanties 22 Overzicht bevraagde actoren 31 Voordelen van het DBK-project volgens de bevraagde actoren 61 Nadelen van het DBK-project volgens de bevraagde actoren 65 Top vijf voor- en nadelen aangegeven door deelnemers focusgroep 66 Karakteristieken van de steekproef 72 Vooropgestelde doelstellingen m.b.t. de 12 levensdomeinen 73 Hulpverleningsactoren per levensdomein 78 Kenmerken van DBK-trajecten die vroegtijdig afgebroken werden (n=19) 82 Kenmerken van volgehouden DBK-trajecten (n=11) 83 Overzicht van de dossiers die zijn verschenen voor de DBK 95 Leeftijd van de beklaagden die voor de DBK verschijnen 96 Antecendenten van de beklaagden die voor de DBK verschijnen 97 Reden voor verwijzing naar DBK 99 Wijze van aanhangigmaking voor DBK 100 Duurtijd uitgedrukt in maanden tussen de aanhoudingsdatum ter zake en de datum van de inleidingszitting 101 Duurtijd uitgedrukt in maanden tussen de aanhoudingsdatum ter zake en de datum van de VOV 102 Duurtijd uitgedrukt in maanden tussen de datum van de inleidingszitting en de datum van de VOV 102 Openstaande gerechtelijke statuten 103 Gepleegde drugdelicten 104 Gepleegde druggerelateerde criminaliteit 105 Aantal drug en/of druggerelateerde delicten per dossier 105 Gebuikte drugs volgens het proces-verbaal 106 Frequentie en voornaamste wijze van gebruik volgens het proces-verbaal 107 Duurtijd van gebruik volgens het proces-verbaal 108 Aantal contacten tussen liaison en beklaagde uitgedrukt in uur 109 Soort hulpverleningstraject 110 Opgenomen thema’s in het hulpverleningstraject 111 Aantal hulpverleningspartners betrokken bij de uitvoering van het hulpverleningstraject 112 Overzicht van de betrokken (hulpverlenings)partners 112 Huidige en vroegere antecendenten binnen de drughulpverlening 116 Soort uitspraak door de DBK 116 11
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
Inhoud van de uitspraak door de DBK 118 Aantal oriëntatie- en opvolgzittingen voor de DBK 120 Duurtijd tussen de datum van de inleidingszitting en het eindvonnis 122 Duurtijd tussen de aankomst van het aanvankelijk proces-verbaal op het parket en de datum van de inleidingszitting 123 Verband tussen aanhouding en naleving voorwaarden 125
pr
Tabel 30: Tabel 31: Tabel 32:
e
Tabel 33:
2d
Tabel 34:
Figuur 1: Figuur 2: Figuur 3: Figuur 4:
12
Lijst van figuren Overzicht DBK-zittingen Betrokken actoren DBK Analyse-schema in functie van de dossierstudie Samenhang tussen de verschillende levensdomeinen
23 27 35 135
Maklu
oe f pr
Inleiding
2d
e
Net als in andere West-Europese landen zorgt een groep problematische druggebruikers voor een aanzienlijke belasting van de maatschappij en het justitieel systeem in België1. Druggebruikers hebben omwille van hun druggebruik of het plegen van druggerelateerde criminaliteit immers een grotere kans om in aanraking te komen met de strafrechtsbedeling2. De afgelopen jaren is het inzicht gegroeid dat een repressieve aanpak niet succesvol is voor het verminderen van druggebruik en van druggerelateerde criminaliteit3. Aangezien het ultimum-remediumbeginsel als een rode draad doorheen het strafrechtelijk beleid betreffende drugs loopt4, wordt voor problematische druggebruikers gezocht naar justitiële reacties die geen gevangenisstraf maar een oriëntatie naar de hulpverlening impliceren. Justitie kan immers geen antwoord bieden op de onderliggende problemen waarmee deze populatie wordt geconfronteerd. Omdat de effectiviteit van verschillende vormen van drugbehandeling intussen is bewezen5, wordt steeds meer geopteerd om vanuit justitie problematische druggebruikers naar de hulpverlening door te verwijzen, en dit op verschillende echelons van de strafrechtsbedeling. Er is bovendien uitgebreide wetenschappelijke evidentie dat dergelijke alternatieve afhandeling (i.c. behandeling na justitiële doorverwijzing) van problematische 1
2
3
4
5
VAN OOYEN-HOUBEN, M.,‘Drang bij criminele harddruggebruikers. Een onderzoek naar de toepassing van drang in Nederland’, Tijdschrift voor criminologie, 2004, 233-248. LO, C.C.& STEPHANS, R.C. Drugs and Prisoners: Treatment Needs on Entering Prison. American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 2000, 26, 229-245; BEST, D., MAN, L. H., GOSSOP, M., HARRIS, J., SIDWELL, C., & STRANG, J. “Understanding the developmental relationship between drug use and crime: are drug users the best people to ask?” Addiction Research & Theory, 2001, (9), 151-164; PLOURDE, C. and BROCHU, S. Drugs in prison: a break in the pathway. Substance Use & Misuse, 2002, 37, 47-63; DE RUYVER, B., LEMAITRE, A., BORN, M., COLMAN, C., PIRENNE, C. & VANDAM, L., Definiëring en meting van druggerelateerde criminaliteit, Gent: Academia Press, 2008. BULL, M., ‘A comparative review of best practice guidelines for the diversion of drug related offenders’, International journal of drug policy, 2005, 223-234; DE RUYVER, B., VAN DAELE, L. & VANDER BEKEN, T. (1997). Toepassing van de alternatieve afdoening. Een oriënterende studie, onderzoek in opdracht van de Koning Boudewijnstichting; RUYVER, B., PONSAERS, P. en LEMAÎTRE, A., Effecten van alternatieve afhandeling voor druggebruikers, Gent, Academia Press, 2007, DE WREE, E., DE RUYVER, B. & PAUWELS, L. (2008) Criminal justice responses to drug offences: Recidivism following the application of alternative sanctions in Belgium. Drugs: education prevention and policy, 1-11; DE WREE, E., DE RUYVER, B., VERPOEST, K. & COLMAN, C. All in favour? Attitudes of Stakeholders and Drug Users Towards Judicial Alternatives, European journal on criminal policy and research, 2008, 14, 431-440. Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek, B.S. 19/01/2001/ URL: http://www.law.ugent.be/crim/ISD/drugnota.pdf. GOSSOP, M., TRAKADA, K., STEWART, D. & WITTON, J., Reductions in criminal convictions after addiction treatment: 5-year follow-up. Drug and alcohol dependence, 2005, 295-302; MEARS, D.P, WINTERFIELD, L., HUNSAKER, J., MOORE, G.E. & WHITE, R.M. Drug Treatment in the Criminal Justice System: The Current State of Knowledge, Washington D.C., Urban institute Justice policy center, 2002, 104pp.; STEVENS, A. Summary literature review: the international literature on drugs, crime and treatment, Canterburry, QCT Europe, 2003; ANGLIN, M. D., & HSER Y. I. Criminal justice and the drug-abusing offender. Policy issues of coerced treatment. Behavioral Science and the Law, 1991, 243-267.
Maklu
13
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
druggebruikers leidt tot een significante daling van criminaliteit en druggebruik enerzijds en tot een verbetering van hun gezondheidstoestand en sociale situatie anderzijds6. Het contact met justitie houdt immers een opportuniteit in en kan een keerpunt betekenen in het leven van problematische gebruikers7. Daarom moet de samenwerking tussen justitie en hulpverlening uitgebouwd worden, dit zowel in het belang van de gebruiker als ter bescherming van de samenleving8. Al deze factoren hebben de interesse voor alternatieve maatregelen voor druggebruikers op maatschappelijk en beleidsmatig vlak aangewakkerd. Op elk niveau van de strafrechtsbedeling zijn bruggen gecreëerd naar de hulpverlening. Recent zijn binnen verschillende gerechtelijke arrondissementen projecten opgestart om (probleem)gebruikers (in een vroeg stadium) door te verwijzen naar de hulpverlening. Zo ontstonden bijvoorbeeld het project ‘Clean’ in Brugge, het ‘Pol’-project te Mechelen, het ‘Therapeutisch consult’ in Limburg, … . In het gerechtelijk arrondissement Gent ontstaat in 2005 binnen het parket het project ‘proefzorg’9. In mei 2008 werd binnen de Rechtbank van Eerste Aanleg de ‘Drugbehandelingskamer’ (DBK) opgericht, een gespecialiseerde kamer die alle strafdossiers in verband met middelenmisbruik en dossiers over strafbare feiten in verband met druggebruik centraliseert. Het pilootproject DBK werd aan een wetenschappelijke evaluatie onderworpen. De evaluatiestudie nam een aanvang met de opstart van het pilootproject en werd eind 2010 beëindigd. De onderzoeksgroep IRCP van de Vakgroep Strafrecht en Criminologie en de Vakgroep Orthopedagogiek van de Universiteit Gent voerden een kwalitatieve evaluatie uit. De Dienst Research & Development van de Dienst voor het 6
7
8
9
14
DE RUYVER, B., PONSAERS, P. & LEMAÎTRE, A., Effecten van alternatieve afhandeling voor druggebruikers, Gent, Academia Press, 2007, 319 p.; BELENKO, S. en PEUGH, J., ‘Fighting crime by treating substance abuse’, Issues in science and technology, 1999, 53-60. Hough, M. (2004). Drug user treatment within a criminal justice context. Crime and deliquency, 88-107. STEVENS, A., BERTO, D., KERSCHL, V., OEUVRAY, K., VAN OOYEN, M., STEFFAN, E., HECKMANN, W. & UCHTENHAGEN, A. (2003) Summary literature review: the international literature on drugs, crime and treatment [WWW]. QCT Europe Partners: www.kent.ac.uk/eiss/documents/pdf_docs/ QCT%20Europe%20summary%20lit%20review.pdf, geraadpleegd juni 2009. COLMAN, C., DE WREE, E. & DE RUYVER, B. Alternatieve afhandelingen: keerpunten voor druggebruikers? In: PAUWELS, L. & VERMEULEN, G. (eds.) Acturalia in het strafrecht en criminologie, p 287-312. Voor meer informatie inzake randvoorwaarden voor optimale interactie tussen justitie en de (drug)hulpverlening: COLMAN, C., VANDER LAENEN, F. & DE RUYVER, B. De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie. In: PAUWELS, L. & VERMEULEN, G. (eds.) Actualia in het strafrecht en criminologie, 313-342; DE RUYVER, B., LEMAITRE, A., SCHOENAERS, F. VANDER LAENEN, F., PONSAERS, P., PAUWELS, L., LEGRAND, SA., DE SCHEEMAEKER, C., COLMAN, C., MOES, A., DELVAUX, D. & FINCOEUR, B. Onderzoek naar essentiële en bijkomende randvoorwaarden voor een interactie justitie en de drughulpverlening, 2009, Gent, Academia Press, 370p. VANDER LAENEN, F., VANDAM, L., COLMAN, C., Met velen aan de tafel: goede voorbeelden van een integraal en geïntegreerd drugbeleid. Tijdschrift Verslaving, in press. DE RUYVER, B., COLMAN, C., DE WREE, E., VANDER LAENEN, F., REYNDERS, D., VAN LIEMPT, A. & DE PAUW, W., Een brug tussen justitie en drughulpverlening. Een evaluatie van het proefzorgproject, Antwerpen, Maklu, 2008, 199 p.
Maklu
oe f
Inleiding
pr
Strafrechtelijk beleid stond in voor de kwantitatieve evaluatie van het pilootproject. Wegens de recente opstart van het pilootproject omvat dit evaluatieonderzoek geen effectstudie.
2d
e
Voorliggende publicatie omvat bijgevolg een kwalitatief en kwantitatief onderzoeksluik. Het kwalitatief onderzoeksluik betreft een procesevaluatie waarbij exploratief te werk is gaan, zonder te vertrekken vanuit vooropgestelde theorieën of hypothesen. De perspectieven van verschillende betrokken actoren zijn in kaart gebracht aan de hand van participerende observaties en interviews. De procesevaluatie heeft immers tot doel de invoering van een interventie op te volgen en mogelijke knelpunten te signaleren, waarna indien nodig kan bijgestuurd worden10. Er werd vooral aandacht besteed aan de precieze werking van deze interventie. Het kwantitatief onderzoeksluik omvat een cijfermatige evaluatie van het pilootproject DBK. Voor deze kwantitatieve evaluatie werd een database ontwikkeld in samenspraak met de actoren die bij het pilootproject zijn betrokken. De publicatie omvat drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk ‘Situering en probleemstelling’ komt de ontstaansgeschiedenis van de drugbehandelingskamer aan bod en wordt de werking van de drugbehandelingskamer toegelicht. Het tweede hoofdstuk geeft de kwalitatieve evaluatie van het pilootproject DBK weer. Dit hoofdstuk start met enkele onderzoeksvragen die als leidraad fungeren voor voorliggende procesevaluatie. Vervolgens wordt stiI gestaan bij de onderzoeksmethodologie, waarbij de bevraagde actoren, het onderzoeksopzet en de wijze van gegevensverzameling en -verwerking zijn beschreven. Tot slot worden de onderzoeksbevindingen besproken. Deze geven een beeld van de percepties van de verschillende actoren wat betreft hun eigen rol, de algemene structuur van de DBK en hun aanbevelingen ter optimalisatie van dit project. Het derde hoofdstuk omvat de kwantitatieve evaluatie van het pilootproject. Dit hoofdstuk vangt aan met een beschrijving van de database en een afbakening van de onderzoeksperiode en populatie. Vervolgens worden cijfers weergegeven met betrekking tot het aantal behandelde dossiers, het profiel van de beklaagde, de reden voor verwijzing naar de DBK, de wijze van aanhangigmaking voor de DBK, de voorlopige hechtenis en vrijheid onder voorwaarden, de gepleegde delicten, de openstaande gerechtelijke statuten, het druggebruik, de burgerlijke partij, het verloop van het hulpverleningstraject en de uitspraak. Ook wordt even stilgestaan bij de duurtijd van een dossier dat voor de drugbehandelingskamer verschijnt en is nagegaan of er een significant verband bestaat tussen onder meer de variabelen 10
BILLIET, J., ‘Cycli in het empirisch onderzoek’ in Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, BILLIET, J. en WAEGE, H., (eds.), Antwerpen, De Boeck, 2006, 34-64.
Maklu
15
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
geslacht, voorlopige hechtenis, gepleegd delict en het al dan niet naleven van de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject.
2d
e
Tot slot worden de besluiten van de kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie weergegeven en worden een aantal aanbevelingen geformuleerd in functie van de verdere uitbouw van de DBK.
oe f pr
Hoofdstuk 1
2d
e
Situering en probleemstelling Charlotte Colman Brice De Ruyver Freya Vander Laenen Wouter Vanderplasschen Eric Broekaert
1. Achtergrond ontstaan drugbehandelingskamer Het DBK-project werd opgestart binnen de geschetste ‘ultimum remedium’-filosofie en wenst ondermeer tegemoet te komen aan de problemen inherent aan het probatiesysteem, zoals de moeizame doorverwijzing naar de hulpverlening, het grote tijdsverloop tussen het gepleegde feit en concrete reactie, etc. 1.1. Enkele knelpunten binnen het systeem van probatieopschorting en probatieuitstel Via probatie kan de rechter, in plaats van de effectieve straf, bepaalde voorwaarden verbinden aan de opschorting van de uitspraak van de veroordeling of het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf1. Deze alternatieve sanctie werd ingevoerd via de wet van 29 juli 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. Probatieopschorting is een opschorting van de uitspraak van de veroordeling. Hier is geen sprake van een veroordeling, hoewel de feiten bewezen geacht worden. Wel worden probatievoorwaarden opgesteld die de betrokkene gedurende de proeftijd dient na te komen. Probatieuitstel is uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf, deze straf wordt niet uitgevoerd zolang gedurende de proeftijd de voorwaarden nageleefd worden. In beide gevallen bedraagt de proeftijd minstens één jaar en ten hoogste vijf jaar met ingang van de datum van de beslissing. Deze wet geeft de rechtbank dus de mogelijkheid om aan de beklaagde bepaalde voorwaarden voor te stellen2. Voorbeelden van probatiemaatregelen bij middelengebruikers zijn: verbod om bepaalde plaatsen te bezoeken, zich aan een behandeling onderwerpen of ingaan op de uitnodigingen van de justitieassistent. Justitieassistenten staan in voor de begeleiding en controle op de naleving van de opgelegde voorwaarden van de probant en brengen verslag uit aan de probatiecom1
2
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, Strafprocesrecht en Internationaal Strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p. Wanneer een dienstverlening of een opleiding als probatievoorwaarden overwogen wordt, kan een maatschappelijke enquête aangevraagd worden.
Maklu
17
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
missie. In voorkomend geval kan deze de herroeping van de probatie op grond van het niet-naleven van de voorwaarden voorstellen aan de rechtbank3.
2d
e
Met betrekking tot deze maatregelen rijzen enkele problemen. Wanneer een zaak wordt ingeleid voor de rechtbank en er dezelfde dag nog probatiemaatregelen worden voorgesteld, duurt het in ieder geval nog ongeveer een maand voordat de griffie de voorzitter van de probatiecommissie aanschrijft omwille van het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis. Tussen het in kracht van gewijsde zijn van het vonnis en het overmaken van het dossier aan het justitiehuis, verloopt er opnieuw tijd. In het justitiehuis wordt een justitieassistent aangesteld, die belast wordt met de opvolging van het specifieke dossier. Deze nodigt de probant uit voor een gesprek. Dikwijls blijkt dit niet evident. Zo wordt men vaak geconfronteerd met het feit dat een probant geen stabiele leefsituatie kent en onvindbaar blijkt te zijn op het adres vermeld in het vonnis of gewoonweg niet reageert op de uitnodigingen. De mogelijkheden van justitieassistenten om aan dit probleem tegemoet te komen, zijn momenteel ontoereikend. Indien een justitieassistent er wel in slaagt een afspraak te organiseren, worden de maatregel en de opgelegde voorwaarden besproken en zal de justitieassistent de cliënt trachten te motiveren tot actieve participatie aan de verplichte justitiële begeleiding4. Het spreekt voor zich dat hier in tussentijd heel wat tijd is overheen gegaan. Indien de probant zich niet aan de opgelegde voorwaarden of afspraken met zijn of haar justitieassistent houdt, wordt deze per aangetekend schrijven uitgenodigd voor een zitting van de probatiecommissie. Deze commissie kan de betrokkene aanmanen zijn voorwaarden na te leven of aan de rechtbank voorstellen om de probatiemaatregelen te herroepen. De zaak wordt dan opnieuw verwezen naar het Openbaar Ministerie die de zaak op zitting dient te brengen voor de rechtbank van Eerste Aanleg, waarbij de rechtbank moet oordelen over de opportuniteit van de herroeping. Vaak is er tussen de datum van het niet naleven van de probatievoorwaarden en het voorstel tot herroeping al snel meer dan twee jaar verlopen. Wanneer door de probatiecommissie een effectieve beslissing tot herroeping wordt genomen, zal het vaak acht tot tien maanden duren alvorens de zaak voor de rechtbank wordt gebracht. De rechtbank, die dient te oordelen over de herroeping, wordt regelmatig geconfronteerd met het feit dat een cliënt na ontvangst van zijn dagvaarding snel opnieuw stappen heeft ondernomen om te voldoen aan de hem of haar voorgestelde voorwaarden. Op die manier dreigt men in een vicieuze cirkel terecht te komen 3
4
18
MEESE, J., VAN IMPE, K. & DE RUYVER, B., ‘De relatie tussen strafrechtsbedeling en drughulpverlening: op dreef of op drift?’, Panopticon, 2000, 304-345. Ministerieel besluit van 23 JUNI 1999 tot vaststelling van de functiebeschrijvingen en -profielen voor het personeel van de buitendiensten van de Dienst Justitiehuizen van het Ministerie van Justitie, B.S. 29 juni 1999. URL: http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm; GEENENS, K., VANDERPLASSCHEN, W., BROEKAERT, E., DE RUYVER, B. en ALEXANDRE, S., Tussen droom en daad: implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie, Gent, Academia Press, 2005, 296 p.
Maklu
oe f
Situering en probleemstelling
2d
e
pr
waarbij een cliënt het bestaande systeem kan misbruiken, om zonder al te veel inspanningen de zaak voorbij de termijn te tillen waarbinnen de maatregelen gelden5. De praktijk leert echter dat wanneer de beklaagde maatregelen dient na te leven in de schoot van de zetel (en de zaak voor evaluatie wordt uitgesteld naar een latere zitting) de navolging van de voorwaarden korter op de bal is.6 Bovenstaand overzicht illustreert enkele knelpunten binnen het bestaande systeem van probatieopschorting en probatieuitstel, die kunnen wijzen op een nood aan verbetervoorstellen, nieuwe invalshoeken en projecten. Een aantal van de hierboven geschetste knelpunten stellen zich immers vooral bij probleemgebruikers. Problematisch druggebruik wordt bovendien meer en meer erkend als een chronische aandoening, gekenmerkt door herval en problemen op verschillende leefgebieden.7 1.2. Proefzorg als voorloper van de drugbehandelingskamer Aangezien Proefzorg kan beschouwd worden als een voorloper van het DBK-project, is het aangewezen kort stil te staan bij Proefzorg, voordat dieper wordt ingaan op het DBK-project. Zoals reeds aangegeven in de inleiding, bestaan in België op ieder echelon van de strafrechtsbedeling, doorverwijzingsmogelijkheden naar de hulpverlening voor probleemgebruikers. Op parketniveau is er de mogelijkheid van praetoriaanse probatie of bemiddeling. Praetoriaanse probatie zorgt echter voor een overbelasting bij politie en parketmagistraten. Tevens creëert deze modaliteit heel wat onduidelijkheden voor de persoon in kwestie. Verder is er op parketniveau ook de mogelijkheid van bemiddeling in strafzaken. Niettemin werd door een richtlijn van het College van Procureurs-generaal besloten dat deze bemiddeling in strafzaken enkel kon voorgesteld worden bij delicten waarbij er sprake is van een ‘geïdentificeerd slachtoffer’. Daardoor komen loutere druggebruikers niet meer in aanmerking voor strafbemiddeling. Er kan dus gesteld worden dat er op alle parketten een lacune bestaat om in een vroeg stadium daders van slachtofferloze feiten, bij wie een afhankelijkheidsproblematiek werd vastgesteld, naar de hulpverlening door te verwijzen en te voorzien in een opvolging van die doorverwijzing. Dit heeft een aantal praktijken doen ontstaan om aan deze lacune tegemoet te komen. Zo heeft het Gentse parket in overleg met de hulpverleningssector een project uitgewerkt waarbij daders van slachtofferloze feiten, bij wie sprake is van problematisch drug5
6
7
Interne brochure inzake de voorstelling van de ‘Drubehandelingskamer’: pilootproject Drugs in 3D in de Gentse rechtbank van eerste aanleg: de Drugbehandelingskamer (DBK), 16 p. Interne brochure inzake de voorstelling van de ‘Drugbehandelingskamer’: pilootproject Drugs in 3D in de Gentse rechtbank van eerste aanleg: de Drugbehandelingskamer (DBK), 16 p. MCLELLAN, A.T., ‘Have we evaluated addiction treatment correctly? Implications from a chronic care perspective’, Addiction, 2002, 249-252.; VANDERPLASSCHEN, W., RAPP, R.C., WOLF, J. & BROEKAERT, E., ‘The development and implementation of case management for substance use disorders in North America and Europe’, Psychiatric Services, 2004, 913-922.
Maklu
19
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
gebruik, naar de hulpverlening kunnen georiënteerd worden. Dit project kreeg de naam “Proefzorg” mee en ging van start op 1 augustus 2005.
2d
e
Om de afstemming en samenwerking tussen alle betrokken partijen vast te leggen werd een samenwerkingsprotocol ‘Pilootproject Proefzorg’ afgesloten tussen de Minister van Justitie, het Netwerkcomité Zorgcircuit Middelenmisbruik Oost-Vlaanderen en de Procureur des Konings. De doelstelling van Proefzorg bestaat erin om druggebruikers die geen andere misdrijven hebben gepleegd al op parketniveau via een meldpunt naar de meest geschikte hulpverleningsvorm (bijvoorbeeld een ambulante behandeling) door te verwijzen. Hierbij kan het parket opteren voor korte (enkel een doorverwijzing) of lange proefzorg (doorverwijzing en opvolging van het behandelingstraject gedurende zes maanden), afhankelijk van de ernst van de afhankelijkheidsproblematiek.8 Niet alleen in Gent, maar ook in verschillende andere arrondissementen treffen we gelijkaardige projecten aan (cf. supra). Op die manier kan er uitgetest worden hoe de samenwerking tussen justitie en hulpverlening verloopt en hoe deze kan geoptimaliseerd worden. Wanneer de proefzorgprocedure lukt, wordt de zaak geseponeerd. Indien deze echter mislukt, verschijnt de zaak voor de rechtbank, in het bijzonder voor de DBK.9 Voor het bestaan van de DBK kwam men echter bij het oude systeem uit, namelijk een probatieprocedure. 1.3. Drugdelicten en druggerelateerde feiten binnen het beleid van het parket te Gent Parketmagistraten bepalen aan de hand van juridische en beleidscriteria welke zaken in aanmerking komen voor proefzorg en de DBK. Hierna (cf. tabel 1) wordt een overzicht gegeven van drugdelicten die via proefzorg dan wel via de DBK worden afgehandeld10.
8
9
10
20
DE RUYVER, B., COLMAN, C., DE WREE, E., VANDER LAENEN, F., REYNDERS, D., VAN LIEMPT, A. & DE PAUW, W., Een brug tussen justitie en drughulpverlening. Een evaluatie van het proefzorgproject, Antwerpen, Maklu, 2008, 199 p. SERLIPPENS A. en DANGREAU, J., ‘Drugwetgeving’, NJW, 2007, 482-489; VANDER LAENEN, F., VANDAM, L., COLMAN, C. & DE RUYVER, B., Do’s en dont’s van een integraal en geïntegreerd drugbeleid In: PAUWELS, L. & VERMEULEN, G. (eds.) Actualia in het strafrecht en criminologie, 247-264 Pilootproject Proefzorg: Samenwerkingsprotocol tussen de Minister van Justitie, het Netwerk Zorgcircuit Middelenmisbruik Oost-Vlaanderen en de Procureur des Konings te Gent. Interne beleidsnota parket Gent inzake drugdelicten en druggerelateerde feiten, 3 p.
Maklu
oe f
Situering en probleemstelling
pr
Tabel 1: Doorverwijzingscriteria Proefzorg en DBK Doorverwijscriteria DBK
• Bij frequent of bij herhaald gebruik van andere dan cannabisproducten: korte of lange proefzorg, naargelang de inschatting bij eerste gesprek door proefzorgmanager • Bij problematisch gebruik van verdovende middelen (met inbegrip van cannabis) of psychotrope stoffen: lange proefzorg • Gebruik van verdovende middelen of psychotrope stoffen in combinatie met verstoring van de openbare orde: korte of lange proefzorg, naargelang de inschatting bij het eerste gesprek door proefzorgmanager • In de 3 bovenstaande gevallen, doch waar de betrokkene een lopend gerechtelijk statuut heeft (probatie, VOV, VI, …): eerst een verslag opvragen van de probatiecommissie of justitieassistent. Indien de eventuele drugbegeleiding goed verloopt: lange proefzorg ofwel overmaken aan de probatiecommissie Indien de eventuele drugbegeleiding niet goed verloopt: DBK • Geringe detailhandel verdovende middelen en psychotrope stoffen om persoonlijk gebruik te financieren • Feiten ten aanzien van minderjarigen met onderliggende persoonlijke drugsproblematiek: korte of lange proefzorg, naargelang inschatting bij eerste gesprek door proefzorgmanager
• Mislukte proefzorgdossiers • Mislukte druggerelateerde dossiers van bemiddeling in strafzaken (BIS) • Detailhandel van verdovende middelen en psychotrope stoffen om persoonlijk gebruik te financieren • Druggerelateerde feiten: wanneer er sprake is van een onderliggende afhankelijkheidsproblematiek. • Feiten ten aanzien van minderjarigen met onderliggende persoonlijke drugproblematiek • Bij frequent of herhaald gebruik van andere dan cannabisproducten, bij problematisch gebruik van verdovende middelen of bij verstoring van de openbare orde in combinatie met gebruik van verdovende middelen. • In deze 3 gevallen, doch waar de betrokkene een lopend gerechtelijk statuut heeft (probatie, VOV, VI, …), maar waar de eventuele drugbegeleiding niet goed verloopt. Bovendien dient eerst een verslag opgevraagd te worden bij de probatiecommissie en/of justitieassistent
2d
e
Doorverwijscriteria proefzorg
1. De drugbehandelingskamer 1.1. Een Individueel hulpverleningstraject In navolging van het pilootproject proefzorg werd in 2008 een samenwerkingsprotocol ‘pilootproject DBK’ afgesloten met alle betrokken partijen. De DBK heeft tot doel om binnen de schoot van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent een gespecialiseerde kamer te voorzien voor niet georganiseerde drug- en druggerelateerde criminaliteit, waarbij in hoofde van de beklaagden een afhankelijkheidsproblematiek
Maklu
21
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
aan de grondslag ligt van de feiten waarvoor zij worden gedagvaard.11 Op die manier wil justitie adequaat reageren op personen met een drugproblematiek. Zoals aangegeven in de inleiding, dient een gevangenisstraf een ‘ultimum remedium’ te zijn ten aanzien van druggebruikers. Het aanbieden van hulpverlening zou een prioriteit moeten zijn en kan op termijn ook een meerwaarde zijn voor gebruikers (cf. supra). Tabel 2: Overzicht hulp- en dienstverleningsinstanties
Ambulante welzijnssector Ambulante drughulpverlening CAW Artevelde Dagcentrum De Sleutel CAW De Visserij Dagcentrum De Kiem CAW Oostende El Wahda, De Eenmaking OCMW Gent MSOC Gent OCMW Gent, project Perspectief MSOC Oostende OCMW Maldegem Drugpunt Deinze Straathoekwerk Residentiële drughulpverlening Ambulante geestelijke gezondheidszorg ADIC, Antwerpen CGG De Drie Stromen, Dendermonde CIC De Sleutel CGG Eclips Kompas, Kortrijk Residentiële geestelijke gezondheidszorg TG De Kiem Ontwenningskliniek De Pelgrim TG De Sleutel, afdeling Gent (dubbele PC Dr. Guislain diagnose) PZ Sint-Camillus TG De Sleutel, afdeling Merelbeke PZ Sint-Jan, Eeklo TG Katarsis, Genk PC Sint-Jan-Baptist Tewerkstelling UPSIE, UZ Gent Sociale werkplaats De Sleutel PC Sleidinge OTC Gent (Opleiding- en Vrijetijdsbesteding Tewerkstellingscentrum) vzw Papaver OTC, Voorzet Diverse sportverenigingen VDAB, Werkwinkel en Justitiële sector Trajectbegeleiding stad Gent Justitiehuis VDAB, Werkwinkel Eeklo Jeugdrechtbank VDAB/GTB (Gespecialiseerde trajectComité Bijzondere Jeugdzorg bepaling- en begeleidingsdienst) Dienst alternatieve sancties (werkstraf) Randstad Diversity CAP (Centraal Aanmeldingspunt InstantA Gevangenissen) YETI Ijspiste, Eeklo JWW Gent Boerderij De Kollebloem, Sint-LievensEsse Groep Intro Kringwinkel
11
22
Pilootproject Drugbehandelingskamer: Samenwerkingsprotocol tussen de Minister van Justitie, VZW POPOV GGZ, Procureur des Konings te Gent, Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Gent en Stafhouder van de balie te Gent.
Maklu
oe f
Situering en probleemstelling
2d
e
pr
Uniek aan de DBK is dat de rechter eerst de kans geeft aan de beklaagde iets te doen aan zijn/haar afhankelijkheidsprobleem, voordat er een veroordeling uitsproken wordt. Daarom is er op elke zitting een liaison van de hulpverlening aanwezig, die de rol van case manager vervult.12 Deze liaisonpersoon informeert de cliënt over de bestaande mogelijkheden binnen de (drug)hulpverlening en gaat samen met hem/haar op zoek naar een geschikt hulpverleningstraject. Hierbij heeft men oog voor verschillende leefgebieden (vb. werk, huisvesting, …), waarvoor men een beroep doet op uiteenlopende hulpverleningsinstanties (cf. Tabel 2). De rechtbank van Gent werkt hiertoe samen met verschillende organisaties en voorzieningen, zowel binnen de gespecialiseerde drughulpverlening als binnen de algemene gezondheidszorg en het welzijnswerk.13 Als de beklaagde geen hulp wil, kan de rechter hem meteen veroordelen. Als de beklaagde er wel mee instemt om een behandelingstraject op te stellen, dient deze de eerste maand om de twee weken voor de rechtbank te verschijnen. Daarna gebeurt dit minstens eenmaal per maand. Op die manier wordt de beklaagde gedurende zes à tien maanden nauw opgevolgd door de correctionele rechtbank, waarbij hij telkens opnieuw geconfronteerd wordt met dezelfde actoren. Bij afronding worden de eventuele straf en bijkomende voorwaarden individueel en op maat bepaald. 1.2. Verschillende zittingen14 Wat betreft de verschillende DBK-zittingen, is het belangrijk een onderscheid te maken tussen de inleidende zitting, de oriëntatiezitting, de opvolgzittingen en de eindzitting (cf. figuur 1). Doorheen het gehele traject hebben cliënten het recht op bijstand van een advocaat en wordt ook rekening gehouden met de burgerlijke partij. Figuur 1: Overzicht DBK-zittingen
Tijdens de inleidende zitting zal de parketmagistraat uiteenzetten waarom hij meent dat een beklaagde in aanmerking komt voor deelname aan de DBK. Er wordt aan de cliënt een uitgebreide uiteenzetting gegeven over de werking van de DBK en men besteedt eveneens aandacht aan de verwachtingen van de cliënt. Indien een 12
13
14
GEENENS, K., VANDERPLASSCHEN, W., BROEKAERT, E., DE RUYVER, B. & ALEXANDRE, S., Tussen droom en daad: implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie, Gent, Academia Press, 2005, 296 p. Voor een overzicht van de organisaties en voorzieningen waarmee reeds werd samengewerkt (dd. 30-5-2009): zie tabel 2. Interne brochure inzake de voorstelling van de ‘Drugbehandelingkamer’: pilootproject Drugs in 3D in de Gentse rechtbank van eerste aanleg: de Drugbehandelingskamer (DBK), 16 p.
Maklu
23
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
beklaagde ervoor kiest om deel te nemen aan het traject, krijgt hij een afspraak met de hem of haar toebedeelde liaison. Wanneer blijkt dat iemand niet in aanmerking komt voor de DBK, wordt de zaak behandeld zoals in een traditionele kamer.
2d
e
Tussen de inleidende zitting en oriëntatiezitting verlopen twee weken. Tijdens deze periode gaat de liaison, al dan niet in samenspraak met een hulpverleningsinstantie, de problematiek en graad van afhankelijkheid bij de cliënt na. Samen met de liaison stelt de betrokkene een behandelingstraject op om voor te leggen aan de rechtbank. Op de oriëntatiezitting stelt de beklaagde het behandelingstraject voor aan de rechtbank. Indien de rechtbank zich hiermee tevreden stelt, dient de cliënt de eerste maand om de twee weken te verschijnen, later minstens eenmaal per maand. Tijdens de opvolgzittingen legt de betrokkene bewijzen voor aan de rechtbank, die duiden op een goede uitvoering van het behandelingstraject. Dit gehele proces heeft een gemiddelde duurtijd van tien maanden. Op deze wijze wordt de rechtsgang niet te veel vertraagd, wat ook positief is voor de beklaagden. Het spreekt uiteraard voor zich dat deze termijn moet afgestemd worden op het vooropgestelde behandelingstraject. Tot slot wordt overgegaan tot de eindfase: de eindzitting. Tijdens deze eindfase worden de voorbije maanden geëvalueerd en wordt toekomstgericht gekeken. De zaak wordt in beraad genomen, rekening houdend met de elementen die zich hebben voorgedaan. Ook de burgerlijke partij wordt hierbij uitgenodigd. Op de eindzitting heeft de rechter de keuze tussen een veroordeling, een (probatie)opschorting of een (probatie)uitstel (art. 9 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen).15 1.3. Betrokken actoren Naast de beklaagde, het parket, de rechtbank en de hulpverlening zijn nog een aantal andere actoren betrokken bij de werking van de DBK. In wat volgt, wordt de rol van deze actoren in het DBK-verhaal beschreven. – Het parket: Het Openbaar Ministerie (O.M.) bepaalt aan de hand van juridische en beleidscriteria (cf. supra) welke personen in aanmerking kunnen komen voor de DBK. Indien een parketmagistraat iemand dagvaardt voor de DBK, zal 15
24
Art. 9 van de drugwet bepaalt dat gerechtelijke antecedenten geen beletsel zijn om toch uitstel te genieten. Wanneer een beklaagde vervolgd wordt wegens meerdere misdrijven in staat van wettelijke herhaling en de rechtbank van oordeel is dat de feiten van bezit en gebruik van verdovende middelen geen eenheid vormen met de andere ten laste gelegde feiten, kan ze probatie-uitstel verlenen voor de misdrijven bepaald door de Drugwet. De wetswijziging van 2003 heeft de toepassing van art 9 van de Drugwet uitgebreid.
Maklu
oe f
Situering en probleemstelling
2d
e
pr
de procureur op de inleidende zitting uiteenzetten waarom hij meent dat de beklaagde in aanmerking komt voor een deelname aan het DBK-traject. Tijdens het traject dienen de parketmagistraten telkens na te gaan of er geen nieuwe feiten zijn binnengekomen op het parket. Alle feiten worden immers gecentraliseerd bij dezelfde rechtbank, zodat deze kennis heeft van de ontwikkelingen en evoluties met betrekking tot de betrokken cliënten. Na afloop van het traject vorderen parketmagistraten de volgens hen best passende straf. Hun specifieke taak en doel is te voorkomen dat er zich nieuwe feiten voordoen en ervoor zorgen dat probleemgebruikers hun gebruik stopzetten. – De rechter: De rechter legt aan de beklaagde uitvoerig de werking uit van de DBK en zet tevens de krijtlijnen uit van wat van de beklaagde verwacht wordt. Hij neemt de zaak in de eindfase in beraad, rekeninghoudend met de elementen die zich hebben voorgedaan gedurende het gehele traject. – De liaison: Op elke zitting is er een liaison aanwezig. Deze persoon vormt de brug tussen justitie en hulpverlening en is in de hulpverlening ingebed. De liaison is een schakelfiguur naar verschillende vormen van hulpverlening, om aan een beklaagde ondersteuning te bieden op alle leefgebieden. Indien een beklaagde kiest voor een DBK-traject, wordt deze op de zitting in contact gebracht met de liaison die hem/haar wordt toegewezen. Tijdens dit gesprek verduidelijkt de liaison zijn/haar positie als hulpverleningsactor. Men probeert de cliënt in de eerste plaats op zijn gemak te stellen. De liaison geeft ook uitleg aan de cliënt over de procedures en verwachtingen, over de DBK, hij/zij probeert een overzicht op te stellen van de verschillende diensten waarmee de cliënt al contact heeft, enzoverder. Verder worden ook praktische zaken geregeld, zoals het ondertekenen van een geïnformeerde toestemming en het uitwisselen van contactgegevens. Na twee weken volgt een eerste grondig gesprek. Hierin probeert de liaison een beeld te krijgen van de persoon die voor hem/haar zit. Dit gaat over verschillende leefgebieden, zoals o.a. gezondheid, dagbesteding, gebruik, justitie, … . Men zoekt samen naar wat belangrijk is. Hierbij komt ook het netwerk rondom de cliënt aan bod. Deze zoektocht wordt stap voor stap concreter gemaakt. Verder informeert de liaison de beklaagde over de bestaande hulpverleningsmogelijkheden. Wanneer alle informatie verzameld is, wordt een plan opgesteld. Dit resulteert in een concreet behandelingstraject waarbij er oog is voor de verschillende leefgebieden. Het is de bedoeling dat de cliënt dit plan voorlegt op de rechtbank. De taak van de liaison op de rechtbank is de zaak van de beklaagde te behartigen en toe te lichten wanneer nodig. Nadien wordt het plan opgevolgd en wordt gekeken of alles goed en vlot verloopt. Naar de hulpverlening toe bestaat de taak van de liaisons erin hulpverleners te sensibiliseren en te informeren over de DBK. Ook daar is het van belang duidelijk uit te leggen wat de DBK inhoudt. Tot slot heeft men oog voor “netwerken”. Als liaison komt men in contact met verschillende organisaties. Belangrijk is daar voldoende vertrouwen te winnen en informatie uit te wisselen wanneer nodig. Ook naar de cliënten toe is het van belang een vertrouwensrelatie op te bouwen. Maklu
25
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
– De balie: De opdracht van een advocaat bestaat erin zijn cliënt raad te geven op juridisch vlak, hem bij te staan in de loop van de procedures en hem te vertegenwoordigen voor het gerecht. Binnen de DBK verandert er in se niets aan dit takenpakket. Toch zijn er enkele verschillen in vergelijking met andere zittingen. Zo dient een advocaat aan een cliënt het systeem van de DBK en de rol van alle actoren (vooral deze van de liaison) grondig uit te leggen. Verder moet de advocaat zelf vaker op de zitting aanwezig zijn wegens het frequente voorkomen van hun cliënt. Bovendien is op elke inleidende zitting een ‘advocaat van wacht’ aanwezig (de zogenaamde “prodeo”-advocaten). Onvermogende beklaagden kunnen een beroep op hen doen. Tenslotte kan een advocaat steeds een doorverwijzing naar de DBK vragen indien zijn/haar cliënt(e) voor een gewone correctionele kamer is gedagvaard. In dat geval is het belangrijk om aan de rechter kenbaar te maken dat het een cliënt met een afhankelijkheidsprobleem betreft. – DBK-coördinator: Deze persoon fungeert als aanspreekpunt voor alle betrokken actoren. Hij staat in voor de contacten met de hulpverlening in ruime zin, met inbegrip van welzijns- en gezondheidscentra die niet tot de drughulpverlening sensu stricto behoren. Hij dient eventuele problemen te signaleren – zowel bij justitie als bij de hulpverlening – en verdere samenwerkingsmogelijkheden te verkennen. Het is belangrijk voor ogen te houden dat er momenteel officieel geen DBK-coördinator is aangesteld. Deze functie wordt opgenomen door de provinciale coördinator case management, die vanuit de subsidiërende overheid (Provincie Oost-Vlaanderen) de toestemming en ruimte krijgt, om (tijdelijk) deze functie in te vullen. – De onderzoeksrechter: Wanneer de beklaagde aangehouden is omwille van druggerelateerde feiten, kan de onderzoeksrechter een beroep doen op de liaison voor een pre-screening en assessment in verband met middelengebruik. Dit kan resulteren in een efficiënte vrijheid onder voorwaarden (VOV), waarbij de verdachte na afloop van het gerechtelijk onderzoek naar de DBK kan doorverwezen worden. – De hulpverlening: Voor de effectieve begeleiding en behandeling van cliënten wordt een beroep gedaan op verschillende welzijns- en gezondheidscentra in de Gentse regio en op de gespecialiseerde drughulpverlening in deze regio of daarbuiten (cf. supra). – De justitieassistent: Een viertal situaties zorgen ervoor dat een justitieassistent betrokken wordt bij het project. Ten eerste kunnen ze tijdens het traject gevat worden tot het opstellen van een maatschappelijke enquête of een beknopt voorlichtingsrapport. Deze verslagen hebben betrekking op de gedragingen van de verdachte en zijn milieu. Zij zijn minder gericht op de waarheidsvinding dan op het verzamelen van gegevens die van nut kunnen zijn voor de bepaling van een aangepaste straf.16 Een tweede mogelijkheid situeert zich binnen de Wet op de Voorlopige Hechtenis waarbij de onderzoeksrechter in de mogelijkheid verkeert een vrijheid onder voorwaarden te bevelen. Justitieassistenten staan dan in voor 16
26
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, Strafprocesrecht en Internationaal Strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p.
Maklu
oe f
Situering en probleemstelling
2d
e
pr
het toezicht op de naleving van deze voorwaarden. Een derde en meer complexe situatie doet zich voor wanneer een beklaagde meerdere justitiële statuten heeft. Deze persoon heeft dan én een justitieassistent én een liaison. In dat geval vindt er een tweewekelijks overleg plaats tussen deze twee figuren. Zo kunnen de voorwaarden die in beide procedures lopende zijn op elkaar afgestemd worden. Een laatste taak die weggelegd is voor justitieassistenten bevindt zich op het einde van het traject. Indien op de eindzitting van het DBK-traject probatievoorwaarden worden verbonden aan een opschorting of uitstel of indien een werkstraf wordt uitgesproken, neemt de justitieassistent deze maatregel op.
Onderstaand schema (cf. Figuur 2) illustreert hoe de hiervoor vernoemde betrokken actoren zich tot elkaar verhouden. Figuur 2: Betrokken actoren DBK
Een belangrijke uitdaging binnen het DBK-project is dat al deze actoren zich samen achter dit project scharen, zonder dat de onafhankelijkheid van elk van de actoren in het gedrang komt. De slaagkans van een succesvol DBK-traject hangt af van de mate waarin – met wederzijds respect voor de eigenheid van ieders functie – in teamverband kan worden samengewerkt. Eén en ander impliceert dat veel beslissingen genomen moeten worden na samenspraak tussen de verschillende betrokkenen en met de noodzakelijke inbreng van ieders expertise.17 Om deze samenwerking op te volgen werden twee stuurgroepen opgericht. Zo is er enerzijds een stuurgroep “liaison hulpverlening DBK”, die als doel heeft de liaison hulpverlening aan te sturen, voor afstemming te zorgen tussen hulpverleningsinstanties in het kader van de DBK en knelpunten te identificeren bij de 17
Interne brochure inzake de voorstelling van de ‘Drugbehandelingkamer’: pilootproject Drugs in 3D in de Gentse rechtbank van eerste aanleg: de Drugbehandelingskamer (DBK), 16 p.
Maklu
27
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
samenwerking tussen hulpverlening en justitie. Anderzijds bestaat er ook binnen de rechtbank een “Stuurgroep DBK”, die het DBK-project opvolgt. Deze stuurgroep bestaat uit een vertegenwoordiger van de balie, zetel, parket, straathoekwerk, Popov, de liaisons, de voornaamste hulpverleningscentra en het justitiehuis.
28
Maklu
oe f pr
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
Hoofdstuk 2
Charlotte Colman Brice De Ruyver Freya Vander Laenen Wouter Vanderplasschen Eric Broekaert
1. Opbouw procesevaluatie 1.1. Onderzoeksvragen Op basis van de hiervoor geschetste probleemstelling en rekening houdend met de prille status van de DBK, willen we aan de hand van voorliggende procesevaluatie volgende onderzoeksvragen beantwoorden. 1. Hoe percipiëren de verschillende betrokken actoren (parketmagistraten, (onderzoeks)rechters, advocaten, liaisons, justitieassistenten en hulpverleners) hun rol binnen het project? – Wat zijn hun kerntaken en hoe percipiëren de betrokken actoren deze? – Welke methodieken hanteren de betrokken actoren bij het uitvoeren van hun taken? – Welke criteria hanteren de betrokken actoren bij het nemen van beslissingen? – Hoe is de relatie tussen de verschillende betrokken actoren? Hoe is hun relatie met de doelgroep? – Ervaren de betrokken actoren knelpunten bij het uitvoeren van hun taken? – Hoe percipiëren de betrokken actoren hun tijdsinvestering en caseload? 2. Hoe percipiëren de betrokken actoren de structuur en opzet van het project? – Hoe ervaren de betrokken actoren de opzet van het project? – Hoe gebeurt de doorverwijzing tussen de verschillende actoren? – Hoe verloopt de samenwerking binnen het project? – Hoe verloopt de informatie-uitwisseling? – Welke sterktes, zwaktes, mogelijkheden en bedreigingen kunnen geïdentificeerd worden? – Zijn er verschillen op te merken in vergelijking met andere alternatieven (bv. probatie)? Maklu
29
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
3. Hoe percipiëren de DBK-cliënten de structuur en opzet van het project?
e
4. Welke aanbevelingen kunnen geformuleerd worden met het oog op een eventuele uitbreiding en implementatie van het project in andere rechtbanken van Eerste Aanleg?
2d
Deze onderzoeksvragen fungeren als leidraad doorheen het kwalitatief onderzoeksluik.
2. Methodologisch kader Aan de hand van een beschrijving van de onderzoeksmethodologie wordt verduidelijkt op welke manier de onderzoekers een antwoord proberen te krijgen op bovenvermelde onderzoeksvragen. Deze procesevaluatie heeft tot doel dieper in te gaan op de concrete organisatie van het DBK-project (de betrokken actoren, doorverwijsmechanismen, etc.) en op mogelijke problemen en knelpunten die zich hierbij voordoen. De bedoeling van een procesevaluatie is namelijk een interventie opvolgen en waar nodig bijsturen. Hierbij wordt de perceptie van de verschillende betrokkenen nagegaan. Aangezien de meeste onderzoekvragen gericht zijn op het exploreren en beschrijven van ervaringen, is een kwalitatieve evaluatie het meest aangewezen. De onderzoekers opteren hierbij voor een triangulatie van onderzoeksmethoden, in het bijzonder semi-gestructureerde face-to-face interviews, een focusgroep en een dossierstudie. Deze laatste methode heeft vooral de bedoeling om inzicht te krijgen in het verloop van het traject van cliënten binnen DBK. In wat volgt, geven de onderzoekers voor de onderscheiden onderzoeksmethoden een overzicht van de onderzoekspopulatie, het opzet, het verloop en de planning van de procesevaluatie en hoe bij de data-analyse is te werk gegaan. 2.1. Interviews Een interview is een doelgericht gesprek tussen twee (of meer) personen. Met behulp van interviews kunnen valide en betrouwbare gegevens verzameld worden die van belang zijn voor de onderzoeksvragen en -doelstellingen1.
2.1.1. Steekproef Aan de hand van participerende observaties en een documentenanalyse werden mogelijke respondenten voor de procesevaluatie geïdentificeerd. Dit resulteerde in een overzicht van de verschillende direct betrokken actoren binnen de DBK, namelijk: parketmagistraten sectie drugs, onderzoeksrechter, rechters, advocaten, liaisonwerkers, justitieassistenten en hulpverleners. De contactgegevens van deze 1
30
SAUNDERS, M., LEWIS, P. & THORNHILL, A., Methoden en technieken van onderzoek, Amsterdam, Pearson Education Benelux, 2004, 523 p.
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
professionele actoren werden grotendeels verkregen via het parket te Gent. De meeste actoren werden telefonisch gecontacteerd met de vraag of ze bereid waren mee te werken aan het onderzoek. Sommige betrokken actoren werden op de zitting aangesproken om met hen een afspraak te maken. Bij aanvang van elk interview werd aan de respondent het doel van het onderzoek uitgelegd. De interviews met deze betrokken actoren vonden op verschillende locaties plaats, zoals in het bureau van de magistraten, in hulpverleningsvoorzieningen, … . De interviews werden afgenomen in de periode februari 2009 tot april 2010. De duurtijd van een interview varieerde tussen de 30 en 90 minuten. In totaal werden 30 professioneel betrokken actoren bevraagd. Naast deze direct betrokken actoren werd ook een indirect betrokken actor bevraagd, namelijk het Netwerkcomité Zorgcircuit Middelenmisbruik dat de verschillende voorzieningen uit de drughulpverlening in de Gentse regio vertegenwoordigt. Aan de hand van een nota die in juni 2009 werd verspreid, maakte het netwerkcomité vanuit hulpverleningszijde een tussentijdse evaluatie van het DBK-proefproject. Deze nota is een weergave van het collectieve standpunt van het netwerkcomité en zal om die reden in de beschrijving van de resultaten ook duidelijk onderscheiden worden van de bevindingen uit de interviews met individuele betrokken actoren. Tabel 3: Overzicht bevraagde actoren2 Profiel
aantal
Directe actoren Justitie
13
Parketmagistraten Rechters Onderzoeksrechter Advocaten
2 2 1 8
Justitieassistenten
4
Hulpverlening
23
Liaisons Coördinator case management Hulpverleners Ambulante centra Residentiële centra
2 1 10 6 4
Indirecte actoren Netwerk Zorgcircuit Middelenmisbruik20
1
Omdat de oprichting van de DBK in eerste instantie gevolgen heeft voor de cliënten die ervoor moeten verschijnen, werden ook deze betrokkenen bevraagd. Hiertoe 2
NETWERKCOMITÉ ZORGCIRCUIT MIDDELENMISBRUIK, Tussentijdse evaluatie Drugbehandelingskamer. Kwalitatieve elementen vanuit de hulpverlening, 2009, 7p. (tussentijdse nota).
Maklu
31
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
werden twee methoden gehanteerd. Vooreerst werd gewerkt met strooibriefjes, die aan de liaisons, verschillende hulpverleningsinstellingen en straathoekwerkers werden overhandigd. Deze actoren bezorgden de strooibriefjes aan DBK-cliënten die interesse hadden in een interview. Op deze strooibriefjes werd de doelstelling van het onderzoek beschreven en werd de anonimiteit bij deelname aan een interview gewaarborgd. Bij aanvang van het interview werd aan de deelnemers gevraagd een ‘informed consent’ te ondertekenen, waarin alle modaliteiten van het onderzoek opgesomd werden. Uiteindelijk werden vijf personen bereid gevonden deel te nemen aan het onderzoek. Vier van de vijf interviews vond plaats in het cultuurcentrum De Vooruit te Gent. Één interview werd afgenomen in een hulpverleningsinstelling. De interviews vonden plaats tussen februari 2009 en april 2010. De duur van een interview varieerde tussen 20 en 35 minuten en de interviews werden, met toestemming van de respondent, op minidisc opgenomen. Na afloop van het interview ontvingen de respondenten tien euro voor hun deelname. Ten tweede werden cliënten aansluitend op de DBK-zittingen van 1, 15 en 29 april 2010 door een laatstejaarsstudente Pedagogische Wetenschappen gevraagd om hun mening te geven over de DBK tijdens een kort gesprek. Zo werden bijkomend dertien cliënten bereikt. Na te zijn geïnformeerd over het doel van dit gesprek, was het overgrote deel van de gevraagde cliënten bereid om deel te nemen. Het betrof een kort informeel en anoniem gesprek dat slechts vijf minuten in beslag nam. Tijdens dit gesprek werd gepeild naar wat zij belangrijk vinden binnen de werking van de DBK en welke knelpunten zij hebben ervaren. 2.1.2. Data-analyse Om de betrouwbaarheid van de gegevensverzameling te bevorderen3, werden de interviews – mits toestemming van de respondent – op band opgenomen. Door het letterlijk uittypen van deze interviews werd vermeden dat de beschrijving door de respondenten wordt vermengd met de interpretatie van de onderzoeker(s). De onderzoeksdata werden verzameld aan de hand van semi-gestructureerde of halfopen interviews. Dit houdt in dat de vragen die aan een bepaalde respondent worden gesteld, van tevoren niet precies vastliggen, evenmin als de volgorde waarin de onderwerpen aan bod komen. Wel werd gewerkt met een topiclijst, die fungeerde als leidraad en geheugensteun voor de interviewer4. Deze topiclijst was gebaseerd op een eerdere wetenschappelijke evaluatie, namelijk deze van het proefzorgproject5.
3
JANSSENS, F. Betrouwbaarheid en validiteit in interpretatief onderzoek. Pedagogisch tijdschrift, 1985, 10 (3), 149-161. 4 DE RUYVER, B., COLMAN, C., DE WREE, E., VANDER LAENEN, F., REYNDERS, D., VAN LIEMPT, A. & DE PAUW, W., Een brug tussen justitie en drughulpverlening. Een evaluatie van het proefzorgproject, Antwerpen, Maklu, 2008, 199 p. 5 Ibid.
32
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
Na het uittypen van de interviews, werden de belangrijkste thema’s geïdentificeerd. Deze thema’s en bijhorende subthema’s werden in een coderingssysteem (boomstructuur) ondergebracht, die als leidraad diende voor de data-analyse. Hierbij werd gebruik gemaakt van het softwarepakket MaxQDA, een programma gericht op inhoudsanalyse van kwalitatieve onderzoeksgegevens6. De interviews werden afzonderlijk geanalyseerd en betekenisvolle tekstfragmenten werden per thema op een alternatieve manier samengebracht. Aldus wordt de kans op vertekeningen kleiner en wordt aan de verwerking een wetenschappelijk karakter gegeven7.
2.2. Focusgroep Een focusgroep is een kwalitatieve onderzoekstechniek gebaseerd op de principes van de groepsdynamica, waarbij de interacties tussen de groepsleden en binnen de groep het centrale kenmerk zijn8. Focusgroepen betreffen gefocuste, goed voorbereide gesprekken rond een welbepaald thema, waardoor het mogelijk wordt om veel informatie op korte tijd te verzamelen. Een kleine groep van deelnemers wordt geselecteerd en samengebracht om een onderzoeksonderwerp te bespreken. De groepsinteractie wordt begeleid door een onderzoeker die als moderator optreedt9. Tijdens dit onderzoek werd een focusgroep georganiseerd als aanvulling en verduidelijking van de semi-gestructureerde interviews. Deze werkwijze zorgt ervoor dat de onderzoeker bepaalde onderwerpen die tijdens de individuele interviews aan bod kwamen, verder kan exploreren en uitdiepen aan de hand van de mening van de verschillende betrokkenen10. Als afsluiter van de focusgroep werd aan de deelnemers gevraagd om het overzicht met voor- en nadelen en structurele knelpunten die tijdens het onderzoek werden geïdentificeerd aan te vullen en hieraan vervolgens een score te koppelen. Elke deelnemer kon vijf antwoorden selecteren en scoren waarvan hij/zij denkt dat ze het meest effectief/belangrijk zullen zijn. De onderzoeker turfde vervolgens de scores per item op een flip-chart, zodat duidelijk werd welke items de groep de belangrijkste vond11.
6
7
8
9
10
11
Kuckartz, U., Winmax, Scientific Text Analysis For the Social Sciences (User’s Guide), London: Sage Publications, 1998. GLASER, B.G. & STRAUSS, A.L. The discovery of grounded theory. Chicago, Aldine Publishing Compagny, 1967. VANDER LAENEN, F., ‘Focusgroepen’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, ZAITCH, D. en DECORTE, T., (eds.), Leuven, Acco, 229-256. Ibid, 230. MORGAN, D.L., Focus groups as qualitative research, London, Sage Publications, 1988, 85 p. Hiermee wordt een aspect van de Nominal Group Technique ingebracht in de focusgroepmethodiek; VANDER LAENEN, F., The Nominal Group Technique, a participative research technique holding great potential for criminology, in COOLS, M., DE KIMPE, S., DE RUYVER, B., EASTON, M., PAUWELS, L., PONSAERS, P., VANDER BEKEN, T., VANDER LAENEN, F., VANDE WALLE, G., VERMEULEN, G. (eds.), Gofs Research Paper Series, Contemporary Issues in the Empirical Study of Crime, Maklu, Antwerpen, 2009, 109-134
Maklu
33
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
2.2.1. Onderzoekspopulatie
2d
e
Bij focusgroepen wordt meestal gewerkt met een gerichte steekproef. De samenstelling van de steekproef hangt dus af van de onderzoeksdoelstellingen en de onderzoeker selecteert het type deelnemers12. Met betrekking tot dit onderzoek werd gekozen voor deelnemers die dezelfde ervaring hebben met het thema, namelijk de DBK. Voor deze focusgroep werden de respondenten van wie in een eerdere fase van het onderzoek een kwalitatief interview afgenomen werd, per brief gecontacteerd met de vraag deel te nemen aan de focusgroep. Er werd hierbij getracht rekening te houden met een proportionele vertegenwoordiging vanuit de verschillende betrokken actoren. In totaal bevestigden twaalf personen hun deelname aan de focusgroep: justitie (parketmagistraat, rechter, advocaat) en hulpverlening (liaison, ambulante en residentiële hulpverlening, straathoekwerk). Om de anonimiteit van de deelnemers te respecteren, worden de namen van de deelnemers aan de focusgroepen niet vermeld in dit rapport. 2.2.2. Data-analyse Het focusgroepgesprek werd integraal uitgetypt en de belangrijkste thema’s werden geïdentificeerd. Hierbij werd op analoge wijze te werk gegaan als bij de analyse van de interviews (cf. 2.1.2). 2.3. Dossierstudie De dossierstudie in het kader van deze procesevaluatie heeft betrekking op alle cliënten (n=114) die tijdens de inleidende zitting van de DBK besloten een DBKtraject te starten. Deze dossiers werden bijgehouden en ingevuld door de liaisons. De dossiers bevatten relevante informatie over verschillende aspecten die verband houden met de hulpverlening aan cliënten. Het betreft onder meer gegevens over het sociaal netwerk, de zittingen en informatie die door hulpverleners en cliënten aan de liaisons verstrekt wordt. De dossiers geven een beeld van de (geregistreerde) inspanningen van de liaisons en de (geregistreerde) realisaties door cliënten. Voorliggende dossierstudie werd gerealiseerd door een studente die stage liep bij de liaisons en zo deze opdracht kon uitvoeren conform de regelgeving betreffende het beroepsgeheim. De 114 dossiers die opgestart werden tussen de start van de DBK op 1 mei 2008 en 31 december 2009 werden chronologisch gerangschikt volgens de datum van de inleidende zitting. Door systematisch elk vierde dossier te selecteren, werd een random steekproef verkregen van 38 dossiers. De trajecten die de cliënten doorliepen, werden geanalyseerd aan de hand van bijgevoegd schema (cf. figuur 3). Voor elk 12
34
MORGAN, D.L., Focus groups as qualitative research, London, Sage Publications, 1988, 85 p.
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
dossier werd geregistreerd wat de doelstellingen per levensdomein waren, welke subdoelen gesteld werden, wat de ervaren moeilijkheden waren bij elke stap en tot slot hoe elke stap afgewerkt werd. Tevens werd de periode in de DBK, het aantal zittingen en de uitspraak gecodeerd, net als de verschillende betrokken actoren, de drugproblematiek en een eventueel penitentiair verleden. Aan de hand van de informatie uit de dossierstudie, worden enkele kenmerken van de steekproef geduid (oa. leeftijd, geslacht, afloop van het DBK-traject, duur periode in de DBK en het aantal zittingen). Tevens wordt dieper ingegaan op retentie in en drop-out uit het DBK-traject en op de antecedenten en variabelen die hiermee verband houden. Het traject dat cliënten doorlopen, werd bestudeerd door per levensdomein na te gaan welke stappen en doelstellingen cliënten vooropstelden. Per levensdomein werden eveneens de voorzieningen die door de cliënten gecontacteerd werden geregistreerd. Figuur 3: Analyse-schema in functie van de dossierstudie
3. Resultaten De resultaten van de procesevaluatie kunnen opgedeeld worden in twee delen. In eerste instantie wordt de specifieke rol van de verschillende betrokken actoren afzonderlijk belicht. Er werd eerst en vooral toegespitst op de positie en taken van de actoren binnen de DBK. De vraag hoe ze hier zelf invulling aan geven, staat hierbij centraal. Verder hadden de onderzoekers oog voor de visie van de actoren over eventuele knelpunten bij hun eigen taak of in relatie met andere actoren. Naast de evaluatie van de specifieke rol van de verschillende betrokken actoren, wordt in tweede instantie een evaluatie van de algemene structuur en opzet van het DBKMaklu
35
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
project gegeven. Er wordt met andere woorden nagegaan hoe de organisatie van het project door de verschillende betrokkenen wordt geëvalueerd. Dit brengt ons tot slot bij aanbevelingen vanuit hun perspectief ter optimalisatie van het lopende project.
2d
e
Op het einde van beide luiken wordt een schematische weergave gegeven van de voordelen en nadelen van het DBK-project, zoals aangegeven door de bevraagde actoren (cfr. tabellen 4 en 5). Bij aanvang van de bespreking van de onderzoeksresultaten willen de onderzoekers benadrukken dat deze bevindingen een weergave zijn van de uitspraken en standpunten van de bevraagde respondenten. In het hoofdstuk ‘Aanbevelingen’ worden deze in perspectief geplaatst en gekoppeld aan de bevindingen uit de literatuur. 3.1. Percepties van de actoren wat betreft hun rol binnen het project 3.1.1. Perceptie van de kerntaken per actor
Parketmagistraten in een voortdurende evenwichtsoefening De bevraagde parketmagistraten percipiëren hun taak als relevant en geven aan dat het DBK-project een meerwaarde is voor de bestaande justitiële reacties op het niveau van de straftoemeting. Doorheen het traject blijft telkens dezelfde parketmagistraat aangesteld. De respondenten ervaren hierbij een krachtig effect, aangezien ze op deze manier de cliënten beter kunnen leren kennen, feedback kunnen geven, de zaak nauwkeurig kunnen opvolgen, … Het gevoel heel betrokken te zijn, is sterk aanwezig. Tegelijk resulteert dit in een intensieve uitdaging, waarbij kort op de bal spelen centraal staat. Zo geeft een parketmagistraat aan dat onmiddellijk kan opgetreden worden indien tijdens het traject een nieuw feit wordt gepleegd. De parketmagistraten wijzen erop dat het een voortdurende zoektocht is naar oplossingen. Wanneer de vraag zich voordoet of een zaak al dan niet geschikt is voor de DBK, ervaren zij soms moeilijkheden. Het is immers niet altijd evident om op basis van het strafdossier een beslissing te nemen. “Dat is niet altijd makkelijk, omdat er geen duidelijke lijn is. Er is een grote grijze middenzone, waar je soms met beperkte informatie zit in je proces-verbaal. Wanneer je ze ziet verschijnen, is het soms anders. Dat is niet altijd even duidelijk. Dat is geen exacte wetenschap om te zeggen wie er wel of niet kan bijhoren. […] We laten ons zoveel mogelijk inlichten, via proces-verbalen of probatieverslagen.”13 De magistraten geven aan dat ze hun beslissing soms moeten herbekijken. Een voordeel van de manier van werken binnen de DBK is dat de magistraat kan vragen om toch een straf te vorderen in plaats van door te gaan met de DBK-procedure, bijvoorbeeld wanneer de cliënt blijk geeft het vooropgestelde traject niet na te komen. 13
36
Interview parketmagistraat
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
De liaisons als schakelfiguren
2d
e
Beide liaisons vinden hun rol binnen het project cruciaal. Ze ervaren hun functie als een verbinding, de verwezenlijking van de brugfunctie tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Dit maakt de DBK voor hen net zo bijzonder. Zonder de figuur van de liaison komt men, volgens deze actoren, terug terecht in het oude probatiesysteem, waar naar hun aanvoelen de rechter holle voorwaarden voorstelt zonder zicht te hebben op de mogelijkheden van de beklaagde of de behandelende voorzieningen. Door het institutionaliseren van de liaison worden justitie en hulpverlening dichter bij elkaar gebracht om ervoor te zorgen dat de levenssituatie van de gebruiker verbetert en vooral dat de persoon in kwestie geen nieuwe feiten meer pleegt. De liaisons zijn bovendien aanwezig op de zitting. De rechter kan dus vragen stellen aan deze actoren. De liaisons geven aan dat ze hierbij oog moeten hebben voor hun beroepsgeheim en de deontologie van de hulpverlening dienen te respecteren. Eén van de liaisons merkt dan ook op dat het soms een moeilijke opgave is om in te schatten welke informatie al dan niet mag doorgespeeld worden. “[…] het is soms een beetje kijken van wat kan ik zeggen, wat kan ik niet zeggen. Dat is niet altijd evident.” 14 Verder wijzen de liaisons erop dat hun rol bij de opstart van het project werd bemoeilijkt door een soms gespannen relatie met justitieassistenten. In de loop van het project zijn hier echter oplossingen voor gezocht waardoor de relatie met de justitieassistenten tegenwoordig vlot verloopt. Hier wordt verder meer uitgebreid op terug gekomen (cf. 4.2.1.6 Relatie tot andere actoren, p.75)
De balie: een nieuwe taak voor de advocaat? De rol van de advocaat wijzigt eveneens in de DBK-procedure. De advocaat wordt in de DBK-procedure immers meer geresponsabiliseerd, in tegenstelling tot het probatiesysteem waarbij de rol van de advocaat sneller is uitgespeeld. Omwille van de intensieve verschijningen van hun cliënten, dienen advocaten vaker op de zitting aanwezig te zijn. Dit ervaren de geïnterviewde advocaten niet als een probleem. Toch vinden de meeste advocaten hun rol binnen het project niet cruciaal. Die leggen ze bij hun cliënt zelf. Immers, waar in een traditionele zitting vooral de advocaat aan het woord komt, wordt tijdens het DBK-traject geprobeerd om de beklaagde zelf te responsabiliseren. Het takenpakket van een advocaat voor de DBK wordt niet meer zozeer gekenmerkt door het pleiten, maar bestaat eerder uit het bijstaan en motiveren van cliënten om deel te nemen aan het traject. Dit zijn de belangrijkste functies die een advocaat voor de DBK vervult. Hoewel het voor sommige advocaten even wennen was aan deze nieuwe werkwijze, staan ze allen positief tegenover deze manier van werken.
14
Interview liaison
Maklu
37
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
“[…]daar heb ik wel moeite mee gehad, als advocaat mag je daar bijna je mond niet opendoen. Het was de cliënt zelf die de verantwoordelijkheid moest opnemen om alles uit te leggen. Ik had het daar moeilijk mee, omdat, je wil wat zeggen maar je mag niet, maar aan de andere kant is dit zo slecht nog niet, omdat op den duur je cliënten weten dat ze zelf veel moeten zeggen, dat ze zich daar op moeten voorbereiden en dat ze zo beginnen beseffen met wat ze bezig zijn, omdat ze het zelf allemaal moeten bijhouden en zeggen.” 15 “[…] cruciaal niet, neen. De cruciale rol ligt bij de betrokkene zelf, maar als onder steuning is het wel belangrijk. Het is eerder een ondersteunende rol dat je hebt.” 16
Bovendien geven enkele advocaten aan dat ze veel verder gaan in hun taak en in hun begrip voor de situatie van hun cliënten. Zo voelt een bevraagde advocaat zich meer ‘hulpverlener’ dan in een traditionele zaak. “[…] Je bent meer hulpverlener. Je gaan veel verder in uw taak, in uw psychologiseren, in uw begrip en in uw ver gaan voor iemand. Ik ben zelfs al eens een cliënt gaan oppikken thuis omdat hij zeker op de zitting zou zijn. Dit zou ik nooit doen voor een gewone cliënt.” 17 Een knelpunt waar deze respondent wel naar verwijst, is dat men als advocaat soms op een muur botst, omdat er bijvoorbeeld in de hulpverlening geen plaats is voor hun cliënt. Op dat moment kan immers niets gedaan worden voor de cliënt en moet het traject noodgedwongen verder worden gezet totdat de cliënt in kwestie wel terecht kan in een hulpverleningsinstelling. Tot slot werd binnen de DBK voorzien in een permanentie van een juridische tweedelijnsbijstand (de zogenaamde ‘prodeo’-advocaten). Zij zijn iedere inleidingszitting aanwezig en zogenaamd onvermogende beklaagden kunnen een beroep op hen doen. Alle advocaten staan positief tegenover dit systeem. Niettemin geven bepaalde advocaten aan dat het voor een ‘advocaat van wacht’ soms moeilijk is om te pleiten voor sommige cliënten. Zij zien immers pas op het moment van de zitting de desbetreffende dossiers.
Onderzoeksrechters kunnen een beroep doen op de liaisons De onderzoeksrechter gaf aan niet intensief bij het project betrokken te zijn. Zijn taken zijn dus niet verschillend in het kader van de DBK. Wel krijgt deze actor de mogelijkheid een beroep te doen op de liaison voor een ‘pre-screening’, wanneer de verdachte aangehouden is omwille van druggerelateerde feiten. Dit kan resulteren in een efficiënte vrijheid onder voorwaarden, waarbij de verdachte na afloop van het 15
17 16
38
Interview advocaat Interview advocaat Interview advocaat
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
gerechtelijk onderzoek naar de DBK wordt verwezen. De onderzoeksrechter meent hierbij vooral voorbereidend werk te verrichten. Immers, de voorwaarden kunnen afgestemd worden op de drugproblematiek waardoor de beklaagde tegen de eerste zitting voor de DBK al met een behandeling gestart is. Hij geeft echter aan dat tot nog toe zelden werd samengewerkt met de liaisons. Deze actor doet eerder een beroep op justitieassistenten in het kader van een vrijheid onder voorwaarden. Deze laatste blijken hun rol in deze goed te kunnen opnemen. Het is dan ook aangewezen dat de onderzoeksrechter verder een beroep blijft doen op justitieassistenten, aangezien zij als expert gelden in het kader van een vrijheid onder voorwaarden.
DBK-rechters: meer oog voor de beklaagde en de problematiek Eén van de bevraagde rechters geeft aan dat zijn rol in de DBK sterk verschilt met de rol van een rechter in een traditionele zitting. Terwijl in het oude systeem onmiddellijk bestraffend opgetreden wordt, wordt binnen een DBK-zitting meer rekening gehouden met de persoon en zijn/haar problematiek. De DBK-rechter geeft aan meer persoonlijk in communicatie te treden met de beklaagden. “Waar dat men in het oude systeem onmiddellijk bestraffend gaat gaan optreden, probeer je hier meer naar de persoon, meer naar de problematiek te kijken. Misschien nog eerder dan naar de feiten die zich hebben afgespeeld. […] Waar op een traditionele zitting de advocaat voornamelijk aan het woord komt, proberen we in de DBK, de beklaagde zelf te responsabiliseren en te zorgen dat het uiteindelijk de beklaagde is die aan het woord komt. Het is tenslotte zijn problematiek die moet besproken worden.” 18 De rechter legt bovendien, net zoals de advocaten, aan de beklaagde grondig de werking van de DBK uit en zet tevens de krijtlijnen uit van wat van de beklaagde verwacht wordt. Deze actor neemt naar de eindfase toe de zaak in beraad, rekening houdend met het verloop van het behandelingstraject. “Dat houdt in dat ik de persoon ben die de uiteindelijke beslissing neem, de verantwoordelijkheid draag om tot een beslissing te komen. De beslissing gaat over het gegeven of iemand al dan niet in de DBK kan blijven of overgegaan wordt tot een eindzitting.” 19 De bevraagde rechter geeft aan dat één van de belangrijkste redenen voor de ontwikkeling van het DBK-project beter rekening houden is met de realiteit en de mogelijkheid van herval binnen een hulpverleningstraject. Door de DBK probeert de rechter actief in te spelen op deze hervalperiodes bij probleemgebruikers, waarbij herval niet onmiddellijk hoeft te leiden tot het beëindigen van het DBK-traject. “Het is juist rekening houden met de realiteit dat een verslavingsproblematiek een hardnekkige problematiek is en dat er zich wellicht nog situaties van herval zullen 18
19
Interview DBK-rechter Interview DBK-rechter
Maklu
39
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
e
pr
voordoen. Maar door de DBK proberen we daar actief op in te spelen. Dus het hervallen in gebruik op zich zal niet noodzakelijkerwijs leiden tot het beëindigen van de procedure voor de DBK, tenzij daaruit zou kunnen blijken dat de beklaagde getuigt van een manifeste onwil om iets aan zijn problematiek te doen. Dus het is opnieuw een beoordeling in concreto na iedereen gehoord te hebben” 20
2d
Begeleiding en behandeling binnen de hulpverlening Hulpverleningscentra staan in voor de begeleiding en behandeling van cliënten. Ze worden gecontacteerd door de liaison of de cliënt. Hoewel deze samenwerking tussen de liaison en de hulpverlening vlot verloopt, ervaart één van de bevraagde hulpverleners enige problemen met de functie van de liaison. Zo heeft deze respondent het gevoel dat deze functie te dicht aanleunt bij een justitiële functie. Deze actor denkt bijgevolg dat er gevaar zou kunnen bestaan dat informatie vanuit de hulpverlening doorgegeven wordt aan justitie. “ […] Informatie die hulpverleners dan aan de liaison geven, kan naar de rechter gaan en zo verder. Ik vind dat er daar toch een schemerzone in zit.” 21 Bovendien zijn naar zijn mening nog onvoldoende afspraken gemaakt tussen de hulpverlening en de liaisons wat betreft afwijkingen van het vooropgestelde hulpverleningstraject door DBK-cliënten (o.a. bij afwezigheid, beperkte motivatie, etc.). “Er is geen basisafspraak of wij als hulpverlening moeten verwittigen of iemand niet meer komt opdagen, of neemt de liaison contact op? Dat is niet altijd duidelijk.” 22 De meeste hulpverleners geven aan voldoende betrokken te zijn bij het project. Dit gebeurt vooral via de liaisons, die volgens de bevraagde hulpverleners, bekende figuren zijn in het hulpverleningslandschap. Het contact met deze liaisons verloopt dan ook vlot. Cruciaal vinden de meeste hulpverleners hun rol niet. Ze zien zichzelf als één van de vele personen die proberen om de probleemgebruiker terug op het juiste spoor te krijgen. “Cruciaal niet, maar we zijn wel één van de belangrijke actoren. Het is en de rechtbank en de hulpverleners, en de liaisons ertussen.” 23
Opvolging door het justitiehuis De justitieassistenten geven aan dat hun taken tijdens het DBK-traject vrij beperkt zijn. Een viertal situaties zorgt ervoor dat een justitieassistent betrokken wordt bij het project. Ten eerste kunnen ze tijdens het traject gevat worden tot het opstellen 20
22 23 21
40
Interview DBK-rechter Interview hulpverlener (ambulant) Interview hulpverlener (ambulant) Interview hulpverlener (residentieel)
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
van een maatschappelijke enquête of een beknopt voorlichtingsrapport. Deze verslagen hebben betrekking op de gedragingen van de verdachte en zijn milieu. Een tweede mogelijkheid situeert zich binnen de Wet op de Voorlopige Hechtenis waarbij de onderzoeksrechter in de mogelijkheid verkeert een vrijheid onder voorwaarden te bevelen. Justitieassistenten staan dan in voor het toezicht op de naleving van deze voorwaarden. Een derde en meer complexe situatie doet zich voor wanneer een beklaagde meerdere justitiële statuten lopen heeft. Deze persoon heeft dan én een justitieassistent én een liaison. In dat geval vindt een tweewekelijks overleg plaats. Zo kunnen de voorwaarden die in beide procedures lopende zijn op elkaar afgestemd worden. Een justitieassistent maakt hierbij de bedenking dat deze bijeenkomsten informeel verlopen in afwezigheid van de cliënt. Deze respondent stelt zich de vraag of het niet beter zou zijn dit overleg formeel te organiseren en er alle partijen bij te betrekken, dus ook de cliënt. “[…] Is het nodig om dat formeel te organiseren? Moet dat niet schriftelijk? Is het beter dat alle partijen daarbij betrokken worden? Namelijk ook dat er een driehoeksoverleg plaatsvindt met de cliënt zelf.” 24 Een laatste taak die weggelegd is voor justitieassistenten bevindt zich op het einde van het traject. Indien op de eindzitting van het DBK-traject probatievoorwaarden worden verbonden aan een opschorting of uitstel, of indien een werkstraf wordt uitgesproken, neemt de justitieassistent deze maatregel op. Over de rol die de justitieassistenten in het kader van de DBK spelen, zijn de meningen verdeeld. Sommige justitieassistenten vinden hun rol binnen het project niet cruciaal omwille van de beperkte taak die ze toebedeeld krijgen binnen het traject. Toch menen deze respondenten dat ze een grotere rol zouden kunnen spelen, bijvoorbeeld indien meer systematisch een maatschappelijke enquête zou aangevraagd worden. “[…] Ik vind dat wij bijna geen rol hebben. Momenteel toch. Dus cruciaal kan ik ze zeker niet noemen, maar ik denk dat bijvoorbeeld het meer systematisch aanvragen van op voorhand een enquête, dat dit misschien wel een meerwaarde zou kunnen zijn die we zouden kunnen brengen.” 25 Een andere justitieassistent wijst op de grotere rol die men toebedeeld zou kunnen krijgen indien de rol van de liaison zich eerder zou beperken tot de doorverwijzing naar de drughulpverlening. Justitieassistenten zouden volgens deze respondent andere levensgebieden voor hun rekening kunnen nemen. Tot slot uiten bepaalde respondenten hun ongenoegen over de onduidelijkheid die heerst over de functie van de liaison. Dit zorgt naar hun aanvoelen voor overlappingen en dubbel werk.
24
25
Interview justitieassistent Interview justitieassistent
Maklu
41
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
“[…] De liaison heeft een onderhoud met de verdachte en daarna wordt een behandelingsplan opgemaakt. Nu is het eigenlijk zo dat er daar modaliteiten voor bestaan. Er kan een maatschappelijke enquête aangevraagd worden. Dat is eigenlijk een stuk overlappend. Dat zijn platgetreden paden.26
2d
e
Aangezien justitieassistenten tijdens de individuele interviews aangaven dat ze geen cruciale rol binnen het project hebben, werd binnen de focusgroep gepeild naar de mate waarin hun rol al dan niet noodzakelijk is. De meesten waren het eens dat de justitieassistent vooral op de eindzitting een cruciale rol zou kunnen spelen. Zo wijst een hulpverleningsactor erop dat de beklaagde een lange tijd zeer intensief wordt opgevolgd wat leidt tot een verbeterde levenssituatie voor die persoon in kwestie. Maar naderhand, wanneer op de eindzitting probatiemaatregelen worden uitgesproken, duurt het zeer lang vooraleer een justitieassistent wordt aangesteld, waardoor de cliënt terug in zijn oude patroon hervalt. De justitiële druk blijft volgens deze actor belangrijk, ook na het traject. Omwille van die reden pleiten sommige respondenten ervoor dat een justitieassistent ook aanwezig zou zijn op elke zitting, zoals dit bijvoorbeeld in Canada het geval is. Dit zou volgens hen een enorme meerwaarde kunnen betekenen naar opvolging toe. Enerzijds hebben de justitieassistenten op die manier een grondige kennis van het dossier waardoor de probatiemaatregelen kunnen aangepast worden aan de noden van de beklaagde. Anderzijds verliest men na de eindzitting de cliënt niet meteen uit het oog en wordt het probleem van het niet kunnen bereiken van de cliënt hiermee ondervangen. De aanwezige justitieassistent wijst er echter op dat zij maar een dossier kunnen opnemen, wanneer het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Vandaar ook dat de aanstelling van een justitieassistent zo lang duurt. Verschillende actoren stellen voor dit op te lossen door op de zitting meteen aan de betrokkene te vragen of die wel of niet hoger beroep wenst aan te tekenen. Als die onmiddellijk te kennen geeft geen beroep te willen aantekenen tegen het vonnis kan er meteen contact gelegd worden met de justitieassistent. De justitieassistent wijst er echter wel op dat het justitiehuis het dossier in handen dient te hebben, zodat zij bij hun eerste gesprek met de cliënt duidelijk hun rol kunnen uitleggen. Dit zou volgens de justitiële actoren juridisch geen probleem mogen zijn. Zo zouden ze het vonnis meteen op de zitting kunnen meegeven. Ook al is dit niet meteen de aanwezige justitieassistent die de cliënt verder zal opvolgen, het contact met het justitiehuis neemt hier een eerste start. Dat zou volgens de meeste deelnemers een grote meerwaarde kunnen betekenen. 3.1.2. Methodisch werken In de meeste gevallen geven actoren uit de justitiële sector aan niet te werken met een specifieke methode of werkwijze binnen de DBK. Zo verwijst een bevraagde parketmagistraat bijvoorbeeld naar eerdere ervaringen en de opvolging van het beleid binnen het parket van Gent. Dit is ook het geval bij de bevraagde advocaten. Een advocaat verwijst dan weer naar het hulpverleningsaspect dat in hun takenpakket 26
42
Interview justitieassistent
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
geslopen is. Zo verwijst deze advocaat naar het feit dat men meer in een hulpverlenende rol optreedt en meer begrip en geduld kan opbrengen voor iemand die voor de DBK dient te verschijnen. Ook de DBK-rechter tracht meer oog te hebben voor de beklaagde dan in een traditionele zitting. Deze rechter geeft aan dat hij directer probeert te communiceren met de cliënt. Het doel is dan de persoon zelf te responsabiliseren en verantwoordelijk te stellen voor het voorstellen van het behandelingstraject. Toegespitst op het methodisch handelen binnen de hulpverlening27, wordt in het kader van het DBK-project met een aantal specifieke methodieken gewerkt. Zo maakt één van de liaisons een vergelijking met case management. Deze verwijst naar het opmaken van een plan met oog voor verschillende leefgebieden, het werken aan een vertrouwensband met cliënten en het toeleiden naar de hulpverlening. Ook probeert men iedereen op elkaar af te stemmen. De andere liaison verwijst eerder naar motiverende gespreksvoering als methodiek. Verder refereert deze naar de structuur van de EuropASI, een instrument dat verschillende levensgebieden in kaart brengt, als houvast. Deze liaison neemt dit mee als kader om zo verder te kijken naar de gehele context van de persoon in kwestie. 3.1.3. Inclusiecriteria Tijdens de interviews werd ook gepeild naar de criteria die gelden om iemand al dan niet door te verwijzen naar de DBK. De bevraagde parketmagistraten geven aan dat ze vooral kijken of er sprake is van een onderliggende drugproblematiek van de beklaagde om te beslissen of iemand al dan niet in aanmerking komt voor de DBK. Ze stellen zich dan de vraag of deze problematiek een determinerende factor zou kunnen zijn voor andere gepleegde feiten. “Die feiten zijn er omdat die drugproblematiek er is. Dat is eigenlijk het criterium.” 28 Verder zien we dat zowel de DBK-rechter als de parketmagistraten verwijzen naar de motivatie en de eerlijkheid van de cliënt als belangrijke criteria. “We gaan wel rekening houden met herval. Dat is een zwaar probleem en de ene zit er dieper in dan de andere en daar kunnen we begrip voor hebben, maar ze moeten eerlijk en gemotiveerd zijn. Dat is het belangrijkste.” 29 De DBK-rechters toetsen deze motivatie tijdens de zittingen aan de hand van hun aanwezigheden in de hulpverlening. Niettemin geeft een DBK-rechter aan dat geen zwaardere straf zal uitgesproken worden, wanneer iemand zijn traject niet tot een goed einde heeft gebracht. Dit zou er immers toe leiden dat een repressiever 27
29 28
Er wordt zowel gewerkt met drugsspecifieke centra als met niet-drugsspecifieke centra Interview parketmagistraat Interview parketmagistraat
Maklu
43
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
klimaat ontstaat, wat niet de bedoeling kan zijn. Wanneer alles goed verlopen is, bestaat wel een mogelijkheid om een lichtere straf uit te spreken, zoals een uitstel of een opschorting.
2d
e
Wel stellen enkele justitieassistenten zich vragen bij de criteria voor het opstarten van een traject. Zo vraagt een justitieassistent zich af of het wel adequaat is om bijvoorbeeld na een mislukte vrijheid onder voorwaarden een DBK-traject op te starten. “[…] Een mislukte VOV daar werd een traject voor opgesteld. Uiteindelijk heeft de onderzoeksrechter of de raadkamer geoordeeld dat de VOV moest stopgezet worden omdat dat traject niet goed liep. Dan heeft de DBK geoordeeld wij gaan een zelfde traject terug opstarten. Is dat wel zinvol want dat is pas geleden?” 30
Verschillende actoren vragen zich bovendien af of het wel adequaat is om een mislukte proefzorg door te verwijzen naar de DBK. Deze dossiers zijn volgens hen vaak te licht om al op straftoemetingsniveau behandeld te worden. Toch wijzen de parketmagistraten hier op het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie. Immers, als proefzorg mislukt, zou het niet adequaat zijn geen gevolg te geven aan deze mislukking. De persoon in kwestie moet tenslotte doorverwezen worden naar de hulpverlening. Bovendien zou, volgens een hulpverleningsactor, proefzorg niet kunnen blijven bestaan indien mislukte dossiers systematisch geseponeerd worden. De gebruiker zou op deze manier misbruik kunnen maken van het systeem. Ook de advocatuur stelt zich vragen bij de criteria om iemand door te verwijzen naar de DBK. Zo is het voor hen niet altijd duidelijk wie wel en wie niet wordt doorverwezen naar de DBK en waarom31. Deze probleemstelling kwam ook in de focusgroep aan bod. De parketmagistraten wezen erop dat de onderliggende drugproblematiek determinerend is voor de beslissing. Zelf vinden ze het geen makkelijke taak uit te maken of iemand wel of niet voor de DBK moet gedagvaard worden omdat men zich enkel kan baseren op het dossier. Verschillende deelnemers wijzen er dan ook op dat het interessant zou zijn om de parketcriteria die zijn opgesteld te evalueren en eventueel bij te sturen. Ook wordt door een parketmagistraat gewezen op de ontwikkeling van een instrument voor de politiediensten om bij alle feiten die druggerelateerd zijn te kunnen aftoetsen of sprake is van een onderliggende drugproblematiek. Zodoende kan meer informatie bekomen worden over de persoon in kwestie. Tot slot nuanceert een rechter dit probleem omdat zij immers in tweede instantie de DBK-waardigheid van de zaak gaan toetsen. Deze respondent wijst erop dat, indien een zaak te licht
30
31
44
Interview justitieassistent Zoals eerder in dit rapport vermeld, kunnen advocaten wel een cliënt doorverwijzen naar DBK, wanneer deze cliënt door een parketmagistraat is doorverwezen naar een correctionele zitting.
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
wordt bevonden voor de DBK of waar geen onderliggende drugproblematiek aanwezig is, zij nog altijd de zaak zoals in een traditionele zitting kunnen afsluiten.
2d
e
Wat betreft criteria om door te verwijzen, vertrekken de liaisons voornamelijk vanuit de context en de persoon die ze voor zich hebben. Volgens het aanvoelen van de liaisons blijkt het immers moeilijk om vanuit specifieke criteria te werken. Of er gekozen wordt voor een ambulante of residentiële opname, hangt opnieuw grotendeels af van de motivatie van de cliënt. “Dat begint bij zichzelf, wat ze zelf als haalbaar zien. Maar ik stel het wel in vraag. Ik ga ook kijken samen met hen wat ze allemaal al van hulpverlening achter de rug hebben, hoe lang ze al clean geweest zijn nadien, wat ze gemist hebben, wat ze extra nodig hadden. Dan ga ik kijken met hen naar wat dat betekent om iets opnieuw als ambulant op te nemen. Ik toon dan wel van: Kijk je gaat opnieuw ambulant doen en je gaat er niets niet bijdoen, dan ga je gewoon herhaling krijgen van voordien. Ik kijk met hen naar de missing link in het plan.” 32 Tot slot vertellen de liaisons dat elk traject nauwkeurig wordt opgevolgd en herbekeken, indien nodig. 3.1.4. Tijdsinvestering Verschillende respondenten verwijzen naar het tijdsintensief karakter van de DBK. Wat betreft de inzet van de parketmagistraten, wijzen deze actoren erop dat een dossier voorbereiden en behandelen bij dit project meer tijd vergt dan een dossier behandelen voor de correctionele kamer. “[…] Anders is het voor de rechtbank afgehandeld op één of twee zittingen. Nu ga je makkelijk tien tot vijftien zittingen hebben voor dezelfde persoon. […] Louter per zaak steek je er tien keer meer tijd in.” 33 Toch ervaren de respondenten dit niet als een knelpunt. Zo geven beide bevraagde parketmagistraten aan dat ze het als een zinvolle tijdsinvestering zien, aangezien ze hopen om op die manier beklaagden af te helpen van hun druggebruik. Deze respondenten verwijzen ook naar de toenemende kans dat betrokkenen op deze manier geen nieuwe feiten meer zullen plegen. Dit zou volgens hen resulteren in minder werk voor het justitieel systeem. Dit sluit aan bij de ervaring van een geïnterviewde DBK-rechter, die verwijst naar probatie, waar minstens evenveel tijd en energie geïnvesteerd wordt in een minder vlot lopende procedure. Bij probatie dient men immers een justitieassistent aan te stellen en kan de opvolgtermijn tot vijf jaar oplopen.
32
33
Interview liaison Interview parketmagistraten
Maklu
45
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
e
pr
“In het oude systeem zou dat resulteren in heel veel output van de rechtbank. De rechtbank zou dan bijvoorbeeld zeven vonnissen maken op de naam van meneer X. In die meneer X die nu in de DBK zit, zal heel veel tijd en energie moeten geïnvesteerd worden en dat zal maar resulteren in één output. Het zal maar één vonnis zijn, maar natuurlijk samengebald […]. Het is de betrachting dat alles wordt gecentraliseerd.” 34
2d
Verder verwijzen de DBK-rechters naar verschillen van traject tot traject. Ze duiden op een grotere tijdsinvestering wanneer een traject niet vlot verloopt. Ook geven de rechters aan dat niet zozeer de voorbereiding van een DBK-dossier veel tijd vergt, maar dat eerder het werken met cliënten zelf op de zitting een intensief gebeuren blijkt te zijn. Deze moeten immers iedere twee weken voorkomen, waar anders een zaak al na één of twee zittingen is afgehandeld. Ook van de griffiers vraagt het opstellen van de zittingsbladen veel tijd en energie. Wat betreft de tijdsinvestering van de liaisons, botsen we op enkele knelpunten. Zo is er vaak sprake van tijdsgebrek door de hoge caseload die de liaisons wordt toebedeeld (cf. infra). De ervaring is bijgevolg dat het soms moeilijk is om alle beklaagden consequent te blijven opvolgen of om binnen de veertien dagen een eerste gesprek te organiseren. “Er zijn veel telefoongesprekken en een aantal gesprekken. Maar het is voor ons ook nog zoeken, want die caseload is zwaar. We werken er twee dagen en een half voor, met die zitting verliezen we al een halve dag, dus je hebt twee dagen voor uw cliënten, om twintig personen te zien […].” 35 Bovendien gaf een liaison te kennen dat bepaalde personen heel lang worden opgevolgd in het traject. Waar de oorspronkelijke termijn tussen zes à tien maanden lag, zitten sommige beklaagden al een jaar tot een anderhalf jaar in het systeem. Vooral de ups en downs die een drugproblematiek kenmerken liggen volgens deze respondent aan de basis van deze situatie. Ook uit de interviews met de advocatuur kan afgeleid worden dat in een DBK-zitting voor hen meer tijd kruipt dan in een traditionele zitting. Zij verwijzen hierbij vooral naar het hoge aantal zittingen en de vele persoonlijke contacten met de cliënt. “Bij een gewone cliënt heb ik meer papierwerk zonder dat ik eigenlijk contact heb met mijn cliënt. Bij de DBK is het eigenlijk zo dat ik geen papierwerk heb, maar wel zeer veel persoonlijk contact met mijn cliënten.” 36 “Je investeert meer tijd in cliënten die voor de DBK moeten komen omdat je ze meer moet begeleiden en ook omdat je wil dat ze slagen. Bij andere zaken wil je dat 34
36 35
46
Interview DBK-rechter Interview liaison Interview advocaat
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
natuurlijk ook, maar bij andere zaken heb je het dossier, je ziet uw cliënt, je krijgt zijn verhaal en that’s it. Maar hier leg je eigenlijk samen met hen een weg af.” 37
2d
e
Algemeen geven alle actoren aan dat een DBK-procedure meer tijd vergt dan een traditionele zitting. De tijdsinvestering schommelt ook van cliënt tot cliënt. In het begin, wanneer het hulpverleningsplan moet opgesteld worden, is het heel intensief werken, maar nadien komt er toch wat meer ruimte en kan men de cliënten meer van op afstand opvolgen. Toch zien de bevraagde respondenten dit niet als een knelpunt. Ze ervaren het als een zinvolle tijdsinvestering die naar hun aanvoelen uiteindelijk zal resulteren in een positiever resultaat. 3.1.5. Caseload Wat de caseload betreft, kan opgemerkt worden dat zowel de geïnterviewde parketmagistraten, advocaten als DBK-rechters geen problemen ondervinden en de werklast goed kunnen opvolgen. “Ik heb niet te veel cliënten. Het wordt mooi verdeeld. Neen, te veel dossiers heb ik niet.” 38 Bij de liaisons en binnen de hulpverlening ervaart men echter dat de caseload te hoog aan het worden is. De liaisons pleiten er enerzijds voor sneller een eindzitting te organiseren wanneer een zaak goed loopt. Ze gaan ervan uit dat een plan eventueel kan meegenomen worden naar een justitieassistent, aangezien dit plan op vrijwillige basis is uitgewerkt. Anderzijds menen de liaisons dat sneller en consequenter zou mogen opgetreden worden tegenover beklaagden die geen blijk geven van enige motivatie tijdens het traject. Ook hier zou naar hun aanvoelen sneller een eindzitting mogen georganiseerd worden met het oog op een effectieve straf. Aansluitend bij dit knelpunt pleit een geïnterviewde DBK-rechter ervoor om een werklastmeting uit te voeren bij deze actoren. Indien blijkt dat de liaisons teveel cliënten moeten opvolgen, zou het volgens deze respondent nuttig zijn een liaison extra aan te stellen. De coördinator case management ziet heel wat voordelen in de hulpverlening aan DBK-cliënten in één enkele voorziening. Op die manier zouden de liaisons meer gesprekken op één voormiddag kunnen plannen. Verder is het volgens deze respondent aangewezen om samen te werken met het justitiehuis over andere levensgebieden, los van de drugafhankelijkheidsproblematiek. “[…] er zou een stukje ontlasting van de liaisons kunnen ontstaan, als de samenwerking met de justitieassistenten daadwerkelijk verbetert.” 39
37
39 38
Interview advocaat Interview advocaat Interview coördinator case management
Maklu
47
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
Aansluitend verwijzen de bevraagde DBK-rechters naar een structureel probleem dat zich manifesteert in het Gentse arrondissement. Zo benadrukken deze actoren dat er onvoldoende capaciteit is binnen de hulpverlening om bijkomend cliënten uit de DBK op te nemen. Als voorbeeld geven ze aan dat het nu vaak voorvalt dat de rechtbank een zaak moet blijven opvolgen ter beveiliging van de maatschappij en ter controle van het individu, omdat de betrokkene niet in de hulpverlening opgenomen kan worden omwille van wachtlijsten. Mocht deze persoon meteen in de hulpverlening terecht kunnen, zou dit ook minder werklast voor de rechtbank geven. De bevraagde hulpverleners beamen dit capaciteitsprobleem. Toch gaan zij ervan uit dat dit niet enkel aan de DBK toe te schrijven is, maar ook aan een grotere instroom van (justitie)cliënten tout court. “[…] Er komt meer instroom door die projecten binnen de hulpverlening. Proefzorg en de DBK zorgen voor een hogere instroom maar er is daar 0,0 personeel voor bijgekomen. Dat kan natuurlijk niet en dat moeten we aankaarten.” 40 3.1.6. Contacten met andere betrokken actoren De DBK-rechters hebben het gevoel dat de relatie met de andere actoren goed verloopt. Ze ervaren dat alles openlijk kan besproken worden tijdens de openbare zitting. Ook de parketmagistraten duiden op een doorgaans vlotte relatie met de andere betrokken actoren. Toch vertellen ze dat dit niet altijd een evidentie is wegens tegengestelde visies. Voldoende communicatie, overleg en regelmatige vergaderingen zorgen naar hun aanvoelen echter meestal voor een compromis. “Soms botst dat heel hard en zijn er tegengestelde visies, maar dat is dan ook boeiend dat dit uitgediscussieerd kan worden.” 41 Ook de liaisons en de actoren uit de hulpverlening verwijzen naar een doorgaans vlotte samenwerking met de andere betrokken actoren. “Iedereen gelooft er in, ook al zijn er dingen die nog in hun kinderschoenen staan of zijn er dingen die nog niet lopen als het zou moeten. Maar ja, dat is ook zo specifiek aan een pilootproject, hé. Er komen altijd knelpunten naar boven en dat maakt het ook boeiend. Dat kan verandering teweeg brengen op lange termijn, maar ik vind de samenwerking goed.” 42 Wel werd bij aanvang van het project vanuit verschillende hoeken de relatie tussen de liaisons en het justitiehuis als gespannen ervaren43. Vooral de vraag of justitieas40
42 43
Interview hulpverlener (ambulant) Interview parketmagistraat Interview liaison PopovGGZ NETWERKCOMITÉ ZORGCIRCUIT MIDDELENMISBRUIK, Tussentijdse evaluatie Drugbehandelingskamer. Kwalitatieve elementen vanuit de hulpverlening, 2009, 7p. (tussentijdse nota)
48
Maklu
41
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
sistenten gemandateerd blijven, wanneer hun cliënt in het kader van opvolging voor de DBK verschijnt, zorgt voor enige verwarring. Hoewel er hierover al een aantal samenwerkingsafspraken zijn gemaakt, blijft er vaak nog enige discussie over de taakverdeling en de verhouding tussen liaisons en justitieassistenten. Hierbij bestaat het gevaar dat voorbijgegaan wordt aan het fundamentele verschil tussen justitieassistenten (oa ressorterend onder justitie en belast met een wettelijk omschreven opdracht van controle en toezicht) en de liaisons (o.a. onafhankelijk van de rechtbank en gebonden de deontologie van de hulpverlening). Ook vanuit het netwerkcomité wordt verwezen naar een spanningsveld tussen de rapporteringsplicht van justitieassistenten en de deontologische regels vanuit de hulpverlening, waar liaisons zich naar richten. Een ander element dat aangegeven wordt vanuit het netwerkcomité is het opvallend tempoverschil tussen beide actoren: liaisons moeten zo snel mogelijk een hulpverleningstraject samenstellen en realiseren, terwijl justitieassistenten doorgaans meer tijd krijgen. Naast het netwerkcomité zorgcircuit middelenmisbruik wijzen ook de bevraagde justitieassistenten op de onduidelijkheid die er bestaat met betrekking tot de rol van de liaisons. “Het is niet duidelijk waar hun taak zo verschilt in die van ons en als we met dezelfde cliënt bezig zijn kan dat heel onduidelijk zijn van wie doet er wat? En doen we niet hetzelfde?” 44 Als repliek op het bovenstaande geeft één van de bevraagde liaisons aan dat er bij de opstart van het project inderdaad een gespannen relatie heerste met het justitiehuis en bovendien te weinig overlegd werd met deze instantie. Volgens de liaisons werd voor dit knelpunt gedurende het verloop van het project een oplossing gevonden. Momenteel is er om de twee weken systematisch overleg met de justitieassistenten die in een gezamenlijk dossier betrokken zijn. Naar aanvoelen van de liaisons is dit een goede evolutie. “[…] Er kan tegelijk een probatie lopen en DBK. Dan proberen we de voorwaarden die lopende zijn, af te stemmen op hetgeen we binnen de DBK willen doen en soms om het mekaar wat lichter te maken, gaan we de taken splitsen. Een deel wordt opgevolgd door een justitieassistent en een deel door de liaisons, ieder op zijn terrein. Dat is wel aangenamer om op deze manier te werken.” 45 Justitieassistenten wijzen erop dat zij niet werden betrokken bij de opstart van het project, wat zorgde voor enige wrevel en verwarring. Naar het aanvoelen van deze respondenten zijn deze problemen ondertussen opgelost en wordt er geprobeerd zo goed als mogelijk met elkaar samen te werken, met respect voor ieders eigenheid en functie.
44
45
Interview justitieassistent Interview liaison
Maklu
49
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
e
pr
Het uitgangspunt dat aangegeven wordt door de justitieel betrokken actoren is dat het perfect mogelijk zou moeten zijn om op een constructieve wijze samen te werken. Justitieassistenten zouden zich naar hun aanvoelen kunnen laten bijstaan door de liaisons. Verder werd ervoor geopteerd om justitieassistenten ook ondersteunend te laten werken, wanneer ze belast zijn met de opvolging van vroegere voorwaarden.
2d
Vanuit de hulpverlening wordt op de grote caseload gewezen als een knelpunt in de relatie. De voortdurende zoektocht en de noodzakelijke afwegingen in tijdsinvestering zorgen ervoor dat niet altijd tegemoet gekomen kan worden aan de verschillende aanvragen voor de DBK. Wel wijzen de bevraagde hulpverleners op een vlotte samenwerking met de liaisons. “[…] Die samenwerking loopt goed, heel vlot. Wij weten wie zij zijn, zij weten wie wij zijn.” 46 Wanneer de advocatuur bevraagd werd over hun relatie tot de andere actoren werden hierbij geen noemenswaardige problemen ondervonden. Vooral de samenwerking met de liaisons wordt positief ervaren. Volgens één respondent draagt het feit dat beide liaisons ervaring hebben met de drughulpverlening hiertoe in belangrijke mate bij. Een andere respondent meent dat er omwille van de samenwerking al veel zaken zijn verwezenlijkt, die in andere gevallen niet zouden kunnen bekomen worden. “[…]Door dat overleg en door de inspanningen die de liaisons daarvoor doen hebben we in bepaalde zaken al veel bereikt, dat je in andere zaken minder rap zou kunnen bereiken, omdat je eigenlijk met elkaar samenwerkt en vanuit een verschillende invalshoek werkt.” 47 3.1.7. Contacten met cliënten Uit de interviews met alle betrokken actoren kan opgemaakt worden dat zij verwijzen naar een positieve relatie met de cliëntpopulatie. Zo benadrukken de parketmagistraten dat ze door de DBK vaak meer respect gekregen hebben voor deze cliënten, waardoor ze meer en meer constructief aan de slag kunnen gaan. “Het is een actieve relatie. Normaal zie je ze één of twee keer verschijnen voor de rechtbank, terwijl nu zie je ze om de veertien dagen verschijnen. Ik weet niet of ik het een band kan noemen, maar toch, is dat nu een positieve of een negatieve band, die band ontstaat eigenlijk echt. Ze kennen elkaar en ze kennen u en ze weten ook dat ze het niet gewoon kunnen uitspelen. Ze weten wel degelijk dat ze aan die procureur bepaalde dingen beloofd hebben.” 48
46
48 47
50
Interview hulpverlener (residentieel) Interview advocaat Interview parketmagistraat
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
Ook de DBK-rechters sluiten zich hierbij aan. Zo vertellen ze dat ze sneller kunnen reageren en het geheel beter kunnen inschatten. Ze gaan er ook vanuit dat advocaten op deze manier beter geïnformeerd kunnen worden over de gang van zaken, waardoor ze cliënten meer kunnen bijsturen. Volgens de bevraagde advocaten verschilt deze relatie van cliënt tot cliënt. Toch menen ze dat beklaagden positief aankijken tegenover het project. Wel wijzen enkele geïnterviewde advocaten erop dat sommige cliënten aanvankelijk denken dat ze hun straf zullen kunnen ontlopen. Om die reden vermeldt één respondent als aandachtspunt om dit als advocaat nauwlettend te bewaken en telkens te wijzen op de aanwezige drugproblematiek. Tot slot wordt aangegeven dat de relatie tussen de liaisons en de doelgroep vlot verloopt. Er kan gewerkt worden aan een vertrouwensrelatie tussen beiden, waarbij de DBK-cliënten het als positief ervaren dat iemand hen de weg wijst. 3.2. Percepties van de betrokken actoren wat betreft de structuur en opzet van het project 3.2.1. De nood aan een drugbehandelingskamer volgens de bevraagde actoren Opvallend is dat alle actoren het eens zijn dat het belangrijk is om bij probleemgebruik de hulpverlening snel in te schakelen. Verder is men van mening dat de nood aan een DBK ontstaan is vanuit justitie, omdat veel personen met een drugprobleem niet op de juiste plaats terecht komen. “Zeker bij een verslavingsproblematiek is het de bedoeling dat je de hulpverlening inschakelt. Nu, in het verleden werd dat vooral gedaan via probatie. Dus de rechtbank veroordeelt, legt probatievoorwaarden op. Het probleem daarbij is dat het altijd wel een tijdje duurt vooraleer de probatie opgestart wordt, terwijl die verslaving dagdagelijks verder gaat, de feiten gaan dagdagelijks verder. En op dat ogenblik dat de probatie opgestart wordt, in het beste geval kan het goed lopen, maar vanaf het ogenblik dat er iets mis loopt, heb je eigenlijk geen middelen om heel kort op de bal te spelen.” 49 Hierbij aansluitend kan verwezen worden naar de DBK-rechter, die aangeeft dat het DBK-project gegroeid is vanuit het falen van het traditionele systeem zoals het bestond. Hierbij verwijst hij naar het ontbreken van flexibiliteit bij een probatiemaatregel in geval van een drugproblematiek. Ook bepaalde advocaten verwijzen hiernaar. Alle bevraagde actoren zijn het erover eens dat er zinvoller aan de slag gegaan wordt met deze doelgroep van probleemgebruikers. Zo geeft de bevraagde coördinator case management aan dat er zeker ook nood was aan dit project voor de doelgroep. De DBK kan naar zijn aanvoelen motivatieondersteunend werken. Volgens deze respondent zorgt ‘de stok achter de deur’ ervoor dat nu druggebruikers naar de hulpverlening doorverwezen worden, die men normaal gezien nooit zou bereiken.
49
Interview parketmagistraat
Maklu
51
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
Ook hulpverleningsactoren en liaisons zijn van mening dat justitiële druk ervoor kan zorgen dat bepaalde groepen bereikt worden die in andere gevallen de stap naar de hulpverlening nooit zouden gezet hebben. Bovendien geven zij aan dat de gevangenis voor problematische druggebruikers geen oplossing biedt.
2d
e
“[…] Ik denk dat heel veel mensen in de gevangenis zaten voor bezit of… Het heeft ook geen zin om die mensen in de gevangenis te steken. Ik vind dat hulpverlening een beter antwoord is.” 50
Ook de advocatuur verwijst naar de drugproblematiek in de gevangenissen. Volgens een respondent zorgt de DBK ervoor dat het probleem bij de kern wordt aangepakt. Een andere respondent verwijst eerder naar de verbetering die de DBK teweeggebracht heeft voor het takenpakket van de advocaat in een drugszaak. Waar men vroeger zelf contact moest opnemen met drughulpverleningcentra, zonder over de nodige kennis en expertise te beschikken, wordt deze taak nu overgenomen door de liaisons, wat hen heel wat tijd bespaart. “[…] Wij moesten ons vroeger in allerlei bochten wringen om stukken te kunnen voorleggen dat de betrokkene op zoek was naar werk of zich residentieel ging laten begeleiden, terwijl dat wij veel te weinig wisten welke programma’s er adequaat waren voor de cliënt of waar ze terecht konden.” 51 Justitieassistenten zijn de mening toegedaan dat niet onmiddellijk nood was aan een nieuw project. Zij wijzen op de gelijkenissen tussen probatie en het DBK-project. Zij erkennen de hiaten in de probatiewetgeving, maar deze zouden ook kunnen opgelost worden door probatie te optimaliseren (via een wetswijziging) in plaats van door het opstarten van een nieuw project. “[…] Ik denk dat er nog altijd de mogelijkheid is dat er een wetswijziging wordt overwogen of dat het eens besproken wordt dat de bevoegdheid voor de herroeping van een probatie dat die gewoon bij de probatiecommissie gelegd wordt in plaats van bij de rechtbank van eerste aanleg.” 52 Tijdens de focusgroep met DBK-actoren werd duidelijk dat de meeste respondenten de meerwaarde van de DBK ten opzichte van probatie erkenden. Zo wordt door een rechter gewezen op de specifieke doelgroep die voor de DBK wordt gedagvaard. Een hulpverleningsactor wijst dan weer op het belang van een gespecialiseerde rechter en de liaison die aanwezig is op de rechtbank. Ook het tijdsaspect duikt terug in de discussie op. In de DBK kan volgens de deelnemers veel korter op de bal gespeeld worden. Tot slot wordt gewezen op het menselijk aspect in het systeem. Er wordt rond personen gewerkt in plaats van rond dossiers. Dit neemt echter niet weg dat 50
52 51
52
Interview hulpverlener (residentieel) Interview advocaat Interview justitieassistent
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
probatie en de DBK niet naast elkaar zouden kunnen blijven bestaan. De DBK is immers geen vervangsysteem voor probatie. Toch wijzen alle deelnemers erop dat de probatiewetgeving moet gewijzigd worden, zodat ook daar korter op de bal kan gespeeld worden.
2d
e
3.2.2. Vergelijking met de probatieprocedure: cliënten worden geresponsabiliseerd De meerderheid van de respondenten geeft aan dat in vergelijking met een probatieprocedure bij de DBK korter op de bal gespeeld wordt. De bevraagde actoren ervaren dat dit meer impact heeft op de beklaagde die voorkomt. Verder wordt doorheen verschillende interviews gewezen op het gegeven dat de liaisons aanwezig zijn op de zitting. Deze kunnen het hulpverleningsaanbod introduceren aan de beklaagde door hem in contact te brengen met een hulpverleningsvorm op maat. Bovendien duidt de meerderheid van de respondenten erop dat de beklaagden veel intenser en beter opgevolgd worden. Ze dienen immers om de twee weken voor de rechter te verschijnen waardoor die snel en efficiënt kan reageren op terugval of veranderingen op andere leefgebieden. Bij probatie is deze mogelijkheid niet aanwezig en ontbreekt, volgens een justitieassistent, de flexibiliteit die binnen de DBK wel aanwezig is. Deze respondent wijst erop dat in het kader van een probatie de opgelegde voorwaarden immers niet kunnen verzwaard worden, wat soms botst met de hulp die een cliënt nodig heeft. “In feite merk je dat grotendeels hetzelfde cliënteel terugkomt doorheen de tijd. In 2000 zie je bijvoorbeeld een persoon. Je stelt vast dat deze een drugsverslaving heeft. Je legt probatiemaatregelen op. Dan verlies je de zaak of je geeft de zaak uit handen. Het vonnis is geveld, je taak is volbracht. De zaak wordt overgemaakt aan de probatiecommissie voor de verdere opvolging van de voorwaarden. Nu wat dan uiteindelijk in de praktijk vastgesteld werd is dat in 2002 dezelfde beklaagde voorkomt voor nieuwe feiten […].” 53 Verder geven de respondenten aan dat het vaak één à twee maanden duurt voordat een justitieassistent aangesteld wordt. Eenmaal die aangewezen is, zal hij/zij proberen de probant uit te nodigen voor een gesprek. Eén van de parketmagistraten duidt erop dat het in dit stadium vaak al fout loopt, aangezien dan dikwijls blijkt dat een probant onvindbaar is of niet reageert op een uitnodiging. De bevraagde parketmagistraat geeft aan dat men dan enkel voorstellen kan doen aan het parket om de probatiemaatregelen te herroepen. Op die manier gaat via deze procedure vaak heel wat tijd verloren. “[…] mensen die onder probatie zitten, die hebben voorwaarden, maar het duurt allemaal veel langer vooraleer ze worden uitgenodigd. Want ja, de personen geven ook zelf aan dat er weinig controle op zit […].” 54 53
54
Interview DBK-rechter Interview liaison
Maklu
53
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
e
pr
Een ander parketmagistraat verduidelijkt dat een straf boven het hoofd van de cliënten blijft hangen bij de DBK. Deze actor vertelt dat cliënten op die manier vaak extra gemotiveerd raken om het traject tot een goed einde te brengen. Bovendien worden ze zelf geactiveerd en geresponsabiliseerd om te werken aan hun problematiek. Ook enkele hulpverleners en advocaten wijzen op de verantwoordelijkheid die de beklaagde dient op te nemen in een DBK-procedure.
2d
“[…] Ik denk dat het grootste verschil hem zit in die regelmatige opvolging en ze moeten het ook zelf komen uitleggen.” 55
Naar het aanvoelen van een hulpverlener verloopt het contact tussen de liaison en de beklaagde veel gemoedelijker dan tussen een justitieassistent en een beklaagde. “[…]Wat mij opviel is dat het contact veel gemoedelijker verloopt met de cliënt dan bij probatie. Ik vind probatie meer formeel, meer van op afstand. Ik had het gevoel dat de liaisons daar echt dicht op het vel zitten van die gasten.” 56 Bepaalde justitieassistenten wijzen erop dat bij probatie een cliënt drie tot vijf jaar opgevolgd wordt, waardoor, naar hun aanvoelen, de intrinsieke motivatie van de cliënt meer aanwezig is in tegenstelling tot de DBK die meer uitgaat van dreiging. Deze respondenten stellen zich dan ook de vraag welke resultaten de DBK oplevert op lange termijn. “[…] Het werkt op korte termijn. Je zit met een rechter die de dingen heel kort opvolgt en ik denk dat dit voor een zekere motivatie zorgt in die bepaalde tijdsspanne maar wat daar naderhand van overblijft, als je uw evaluatie gaat maken na 2-3 jaar, dan vrees ik dat je eigenlijk… dat zou je dan eens moeten gaan meten.” 57 3.2.3. Samenwerking tussen de verschillende actoren: respect voor elkaars eigenheid en functies Wat betreft de samenwerking tussen de verschillende actoren, stonden we stil bij drie trajecten: de samenwerking tussen de rechtbank en de liaisons, de samenwerking tussen de rechtbank en andere welzijns- en gezondheidsvoorzieningen en de samenwerking tussen de liaisons en de hulpverlening. Wat betreft de samenwerking tussen de rechtbank (parketmagistraten en DBKrechters) en de liaisons is iedereen ervan overtuigd dat dit zeer goed loopt. De deontologie en de eigenheid van de verschillende actoren worden voldoende gerespecteerd en alle respondenten menen dat er voldoende communicatie en openheid is naar elkaar toe. Eén van de DBK-rechters maakt de nuance dat beide 55
57 56
54
Interview hulpverlener (ambulant) Interview hulpverlener (ambulant) Interview justitieassistent
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
actoren niet echt samenwerken, omdat de liaisons nog altijd onafhankelijk blijven in hun opdracht. De liaisons dienen dan ook geen verantwoording af te leggen aan de rechtbank. Men werkt enkel samen bij de uitleg over de procedures van de voorzieningen, waarbij men onder andere stilstaat bij de aanpak en inhoud van bepaalde programma’s, wachtlijsten, urinetesten, … Uit de interviews blijkt bovendien dat het beroepsgeheim een goede samenwerking tussen justitie en hulpverlening niet in de weg staat. Justitiële actoren geven immers zelf aan dat ze het beroepsgeheim van de hulpverlening en de liaisons respecteren. Ook de meerderheid van de respondenten uit de hulpverlening stellen dat er zich geen probleem voordoet over het beroepsgeheim. Er wordt volgens hen geen inhoudelijke informatie doorgeven naar de rechtbank. Volgens een hulpverlener draagt het feit dat de rechters steeds dezelfde personen zijn ertoe bij dat er voldoende respect is voor het beroepsgeheim van de hulpverlening, omdat zij zich op deze manier kunnen specialiseren in de materie. “[…] De advocaat van de cliënt heeft mij getracht te overhalen iets te zeggen voor de Kamer en het is op dat moment de rechter geweest die tegen de advocaat gezegd heeft dat zoiets totaal niet nodig is, dat hij zich niet moet mengen in het klinisch beleid. Op dat moment vond ik dat heel aangenaam dat de rechter daar zoveel respect voor had. […] Ik vermoed dat de werking van de DBK zo goed verloopt in relatie met de hulpverlening omdat het steeds dezelfde rechter is, wat maak dat de man zich daarin kan specialiseren.” 58 Meerdere respondenten wijzen er doorheen de interviews wel op dat de rechtbank soms te weinig informatie heeft over een cliënt om een juist oordeel te kunnen vormen, aangezien zij onvoldoende op de hoogte zijn van de geleverde inspanningen door een cliënt, of het gebrek daaraan. Hierdoor komt de rechtbank, naar aanvoelen van sommige hulpverleners, nogal laks over. Toch kunnen zij als hulpverlener de rechtbank niet inlichten aangezien zij gebonden zijn door het beroepsgeheim. “[…] Soms is het wel spijtig dat de rechters niet alle informatie hebben en soms denk ik: dat is een deel waardoor ze soms wat te laks overkomen of te toegeeflijk zijn. Ik weet ook wel dat het vaak is omdat ze een deel niet weten en dat is onze fout, want wij vertellen het niet. Maar dat is de vertrouwelijkheid. Moest die er niet zijn, dan is er geen hulpverlening.” 59 De bevraagde actoren geven aan dat de samenwerking tussen de rechtbank en andere sociale voorzieningen vlot verloopt. Zo zijn er bijvoorbeeld af en toe personen uit verschillende voorzieningen (huisvesting, tewerkstelling, budgetbeheer, …) aanwezig op een zitting, waar men eventueel technische en praktische informatie kan aan vragen. Uit de interviews met de liaisons blijkt dat vooral het OCMW en het MSOC belangrijke partners zijn in het project. 58
59
Interview hulpverlener (residentieel) Interview hulpverlener (ambulant)
Maklu
55
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
“ […] mensen van bepaalde hulpverleningcentra komen regelmatig met hun cliënten mee en ik moet zeggen, dat is eigenlijk bijzonder boeiend om te zien hoe die samenwerking eigenlijk beter en beter verloopt. Iedereen heeft eigenlijk een beetje de neuzen in dezelfde richting voor die gasten eruit te krijgen […]” 60
2d
e
Ook de samenwerking tussen de liaisons en de hulpverlening levert globaal genomen geen grote problemen. Wel ervaart één van de liaisons een nood aan meer overleg. “[…] de DBK zorgt voor extra instroom in de drughulpverlening en de samenwerking die is er en die is goed, maar op termijn gaat hem dat fnuiken. Als wij systematisch opnieuw de vraag gaan blijven stellen om een plaatsje te behouden binnen bijvoorbeeld dagcentrum X, ambulant of residentieel centrum Y, [… ], gaan we zelf de wachtlijsten creëren en gaat zich dat tegen ons keren. Er moet dringend vanuit justitie, vind ik, openheid of een opening gecreëerd worden naar de hulpverlening.” 61
De andere liaison wijst op misverstanden die soms heersen binnen de hulpverlening over de structuur en opzet van het project. Zo zijn sommigen van mening dat het traject dat samen met de liaison wordt opgesteld vaststaand is en dat hier niets meer aan gewijzigd kan worden. Volgens deze hulpverleners kan dan ook geen inhoudelijke richting aan de behandeling gegeven worden. Een ander misverstand dat zich volgens deze actor manifesteert, is die rond het beroepsgeheim. (cf. 4.2.2.4 Informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren). 3.2.4. Informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren: attestering met respect voor het beroepsgeheim Bovengenoemde samenwerking brengt ons bij de vraag of de informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren vlot verloopt. Uit de meeste interviews blijkt dat er geen problemen worden ervaren met betrekking tot de informatie-uitwisseling. Ook de hulpverlening wijst op een respectvolle houding ten aanzien van het beroepsgeheim. Ze geven aan dat wanneer iemand niet komt opdagen een attest wordt opgemaakt zonder inhoudelijke informatie door te geven over de cliënt. Informatie die wel wordt doorgegeven aan de liaisons betreft vooral de stand van zaken met betrekking tot een bepaalde cliënt (onder meer: Is de cliënt langsgekomen? Maakt hij of zij vorderingen?). Eén van de hulpverleners is echter van mening dat er door de liaisons vertrouwelijke informatie kan doorgegeven worden aan de rechtbank. Doordat de liaisons op de zitting aanwezig zijn, kan aan hen bepaalde informatie gevraagd worden met betrekking tot het hulpverleningstraject. Die scheiding tussen justitie en hulpverlening is volgens deze respondent veel duidelijker aanwezig bij proefzorg.
60
61
56
Interview parketmagistraat Interview liaison
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
“Je hoort dat toch op de rechtbank dat daar bepaalde dingen gezegd worden. Er zit daar een grijze zone tussen, wat je bij proefzorg niet hebt.” 62
2d
e
De justitieel betrokken actoren geven echter aan dat de beklaagde steeds als eerste wordt bevraagd. De persoon in kwestie verstrekt meestal volledige informatie. Er wordt enkel teruggekoppeld naar de liaison wanneer er één of andere praktische onduidelijkheid is. De bevraagde DBK-rechter omschrijft deze praktijk als een vorm van wederzijds vertrouwen. Volgens deze actor is het belangrijk dat iedereen zijn verantwoordelijkheid opneemt binnen zijn/haar rol. De respondenten benadrukken dat vanuit de rechtbank rekening gehouden wordt met het beroepsgeheim van hulpverleners. Er is geen sprake van rechtstreekse informatie-uitwisseling tussen de justitiële actoren en liaisons. Alles verloopt via de cliënten. Eén van de parketmagistraten omschrijft dit enerzijds als een minpunt, omdat er zo soms informatie over de cliënt verloren gaat, maar anderzijds wordt dit gecompenseerd door de verschillende attesten en bewijsstukken. “Wel, wat kan gezegd worden op zitting: informatie over het traject, informatie over de meest geschikte plek waar ze naartoe kunnen. De rest gebeurt via het behandelingsplan dat schriftelijk wordt opgesteld en ook door verslaggeving die de cliënt zelf meebrengt […] Er wordt nooit iets gezegd over de inhoud van een behandeling.” 63 Ook uit de focusgroep kwam naar voor dat iedereen het erover eens is dat het beroepsgeheim van de liaisons voldoende gerespecteerd wordt. Wel geeft een hulpverleningsactor aan dat vaak nog verwarring bestaat over de rol van deze figuur. Vele hulpverleners zien de liaison immers (nog) niet als een hulpverlener, waardoor deze verwarring omtrent het beroepsgeheim ontstaan is. Deze deelnemer meent dan ook dat er nog inspanningen moeten geleverd worden om het project, en dan vooral de positie van de liaison, duidelijk kenbaar te maken aan alle dienst- en hulpverleningsinstellingen. Ook de liaisons en de coördinator case management zijn het hiermee eens. Eén liaison geeft aan dat er soms onduidelijkheid heerst bij hulpverleningsinstanties, wat de attesten en rapportering betreft. “De informatie-uitwisseling verloopt goed, maar soms is het wel een beetje kijken van wat kan ik zeggen, wat kan ik niet zeggen. Dat is niet altijd evident uiteraard. Je hebt ook je beroepsgeheim. De vraag blijft soms: wat rapporteer je, wat rapporteer je niet en aan wie geef je dat plan door en aan wie niet. Ik geef nooit informatie door over mijn gesprek, alleen informatie over wat de cliënt zelf in zijn plan heeft gezet.” 64
62
64 63
Interview hulpverlener (ambulant) Interview parketmagistraat Interview liaison
Maklu
57
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
e
pr
De andere liaison ervaart moeilijkheden met betrekking tot de doorstroming van informatie tussen verschillende overlegstructuren.65 Zo vertelt deze respondent dat er soms afspraken worden gemaakt op de ene stuurgroep die vervolgens ook uitgevoerd worden, terwijl deze zaken bijvoorbeeld in een andere stuurgroep nog niet aan bod zijn gekomen. Dit kan volgens deze liaison voor spanningen zorgen.
2d
Wat betreft de informatie-uitwisseling tussen de liaisons en de advocatuur, ervaren beide partners geen noemenswaardige problemen. Deze informatie-uitwisseling verloopt vooral telefonisch, via mail en op de zittingen zelf en betreft voornamelijk de bereidheid tot behandeling en de evolutie van de cliënt in het hulpverleningstraject. Volgens de justitieassistenten verloopt de informatie-uitwisseling met de liaisons niet altijd even vlot. Zo wijst een respondent op het feit dat de liaisons soms een beroep doen op het beroepsgeheim als justitieassistenten iets te weten willen komen over de cliënt, hoewel zij wel informatie doorgeven aan de liaisons om een zo goed mogelijke samenwerking te bewerkstelligen. “[…] Moeizaam. Want zij bellen ons soms van… kan je ons wat meer vertellen over die cliënt. En wij geven de informatie die wij relevant vinden, wel door om een goede samenwerking te bewerkstelligen. Maar wij hebben soms het gevoel, als wij dan eens naar hen bellen om bepaalde dingen te weten te komen rond de DBK, dan horen we soms: ja, maar ja, dat is beroepsgeheim, dat mogen we niet zeggen.” 66 3.2.5. Beter geen pre-court meeting In de Verenigde Staten en Canada (bv. Vancouver, Toronto) wordt vóór elke Drug Treatment Court-zitting een “pre-court meeting” georganiseerd, waarbij de procureur, de rechter, de liaison en de advocaat op informele wijze – in afwezigheid van de beklaagde – de zaken bespreken. In België werd ervoor geopteerd deze werkwijze niet te implementeren. Door de respondenten worden twee redenen aangehaald waarom dit niet het geval is. Enerzijds zou het vanuit hulpverleningsperspectief deontologisch onverantwoord zijn te praten over cliënten wanneer deze niet aanwezig zijn. Anderzijds is het voor de advocatuur heel moeilijk om altijd aanwezig te zijn op een “pre-court meeting”. Men behandelt immers meer dan één zaak per dag. Over de wenselijkheid van een “pre-court meeting” zijn de meningen gelijklopend. De liaisons, parketmagistraten en de DBK-rechter geven aan dat het niet nodig is dergelijk kader te installeren, aangezien voldoende openheid bestaat op de zitting zelf. Specifiek verwijzen de liaisons naar hun beroepsgeheim. “Bij ons is dat niet geïnstalleerd, omdat daar veel weerstand tegen is vanuit de hulpverlening omwille van het beroepsgeheim. Normaal moet een cliënt overal bij zijn wanneer 65
66
58
Stuurgroep “liaison hulpverlening DBK” en “Stuurgroep DBK” Interview justitieassistent
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
over hem gesproken wordt en ik heb ook zoiets van het is uiteindelijk niet nodig als je zodanig open forum geeft aan de cliënt, ja, dan moet je het daar mee doen.” 67
2d
e
Verder duiden ze erop dat een “pre-court meeting” het tijdsintensieve karakter van de DBK enkel zou verhogen. 3.2.6. Een ‘drugtreatment centre’ als oplossing voor de wachtlijsten? De coördinator case management en de DBK-rechter pleiten ervoor om in de schoot van de DBK een “drug treatment centre” op te richten. Dit is een soort “wachtkamer” waar cliënten van de DBK zou kunnen onderbrengen in afwachting van een doorverwijzing naar de reguliere hulpverlening. Het zou naar hun aanvoelen een oplossing zijn voor de wachtlijsten binnen de hulpverlening. Vanuit de hulpverlening kijkt men echter anders naar dit idee. Zo geeft men aan dat men het gevoel heeft dat personen die een misdrijf hebben gepleegd op die manier voorrang krijgen op anderen die “vrijwillig” naar de hulpverlening zouden gaan. Bovendien is het volgens hulpverleners van belang een heterogene groep cliënten te bereiken, omdat dit de behandeling ten goede zou komen. Het beperken van de opname tot personen uit de DBK lijkt tenslotte niet bevorderlijk voor het proces binnen de behandeling. “[…] Belangrijk is de samenstelling van de groep. Als het percentage justitiecliënteel overschreden is, nemen wij geen mensen meer aan.” 68 3.2.7. Is er sprake van een ‘net-widening effect’? De vraag of de DBK voor een “net-widening effect” heeft gezorgd, werd door alle betrokken actoren negatief beantwoord. Men wijst erop dat dit voldoende bewaakt wordt. Volgens de respondenten is het wel van belang om de logica van de strafrechtsbedeling te behouden. Zo dienen, indien wettelijk mogelijk, eerst de alternatieven op het vervolgingsniveau gebruikt te worden, om dan pas over te gaan tot de mogelijkheden die bestaan op het niveau van de straftoemeting. “Het is echt belangrijk dat we die niveaus blijven behouden, want als proefzorg mislukt, kunnen we ze nog naar de DBK sturen. We geven ze eerst de kans bij proefzorg, maar loop het daar fout, dan hebben we nog een tweede trap. Terwijl als we meteen naar de DBK verwijzen, dan is de kans misschien groter dat het daar faliekant afloopt.” 69 Gebaseerd op deze mening werd in de focusgroep, met betrekking tot de uitbreiding van de DBK naar andere arrondissementen, gepolst naar de noodzaak om het systeem proefzorg te installeren vooraleer met de DBK gestart wordt. De meeste deelnemers van de focusgroep vonden het proefzorgsysteem geen absolute vereiste om de DBK 67
69 68
Interview liaison Interview hulpverlener (residentieel) Interview parketmagistraat
Maklu
59
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
optimaal te laten functioneren maar wel een handige randvoorwaarde. Zo kan de DBK volgens een hulpverleningsactor ook zonder proefzorg bestaan omdat heel veel personen die druggerelateerde feiten hebben gepleegd niet in aanmerking komen voor dit alternatief op parketniveau en meteen worden doorverwezen naar de DBK. Voor deze groep heeft het systeem op zich een grote meerwaarde. Anderzijds wijst een rechter erop dat je door de installatie van proefzorg al het overleg krijgt tussen justitie en hulpverlening, wat bijdraagt tot een beter begrip voor elkaars eigenheid en functie. Indien dan een DBK wordt geïnstalleerd kan makkelijker overleg gepleegd worden, wat leidt tot een snellere en optimalere implementatie van het project. 3.2.8. Positieve ervaringen met betrekking tot de DBK De verschillende actoren stellen dat de DBK een snelle manier van werken is, waar men een grote groep cliënten mee kan bereiken. Verder biedt het de mogelijkheid om korter en vlugger op de bal te spelen wanneer nodig. Uit de interviews kan afgeleid worden dat de cliënt telkens centraal staat. De DBK heeft de mogelijkheid om sneller in te grijpen wanneer het fout dreigt te lopen. “[…] de aanpak van de onderliggende problematiek. De manier waarop er snel en efficiënt gewerkt wordt. In die zin dat er mensen opgevolgd worden, heel snel al en binnen het kader van de rechtbank [...] dat is het mooie van het verhaal, die samenwerking tussen justitie en hulpverlening, die echt wel noodzakelijk is.” 70 Zo benadrukken de respondenten de meerwaarde van een continue opvolging en een beter contact met de cliënten. Cliënten kunnen namelijk via de DBK meer betrokken worden bij de procedure. De advocaat legt het niet meer allemaal uit voor hen, maar ze dienen zelf verantwoordelijkheid op te nemen voor hun eigen lot. Ook wordt gewezen op het feit dat niet alleen gekeken wordt naar de drugproblematiek, maar dat ook andere levensgebieden worden aangepakt. Zo kan er een behandeling op maat van de cliënt worden uitgewerkt. Niet enkel de beklaagde staat centraal, maar ook met de burgerlijke partij wordt rekening gehouden. Volgens de betrokken actoren is er meer kans dat ze zullen vergoed worden in de DBK dan in het traditionele systeem. Ook het netwerkcomité zorgcircuit middelenmisbruik verwees in haar tussentijdse nota naar deze intense samenwerking. Zo ervaart men dat justitie en hulpverlening elkaar veel beter leren kennen door dit project, wat tot een groeiend wederzijds begrip en respect leidt. Door de aanwezigheid van verbindingsfiguren (liaisons) is er bovendien een betere doorstroming vanuit justitie en leert men het hulpverleningslandschap beter kennen. Tegelijk respecteert men ieders rol. Zo blijft de hulpverlening onafhankelijk. Dit wijst op een doorgaans duidelijke rolafbakening. Verder verwijst men vanuit het netwerkcomité zorgcircuit middelenmisbruik naar een goede oriëntering en bijsturing. Door een intensere opvolging komen cliënten 70
60
Interview parketmagistraat
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
met minder omwegen terecht bij een hulpverleningsvorm op maat. Ook de liaisons wijzen op dit voordeel. Ze vinden het positief dat ze dikwijls sterke evoluties zien. Zo werken ze ook aan een vertrouwensband met cliënten. Vanuit het netwerkcomité wordt eveneens gewezen op de meerwaarde van een bredere focus. Positief is met andere woorden de aandacht voor verschillende leefgebieden. Dit zorgt voor frequent overleg en samenwerking met verschillende diensten en voorzieningen. Bovendien zijn de meeste actoren het eens over de positieve invloed van het uitoefenen van enige justitiële druk. Enerzijds kan deze druk ervoor zorgen dat bepaalde personen bereikt worden die in andere gevallen nooit de stap naar de hulpverlening zouden gezet hebben. Anderzijds kan de hulpverlening van deze periode gebruik maken om de extrinsieke motivatie om te buigen tot een meer intrinsieke motivatie. Positief is ook dat advocaten op die manier betrokken blijven bij het geheel. Het geeft hen de kans een betere opvolging en verdediging van de cliënt te bieden. Tabel 4: Voordelen van het DBK-project volgens de bevraagde actoren Voordelen DBK • Aanwezigheid van verbindingspersonen (liaisons) • Op maat van de cliënt • Intensievere opvolging: snellere reactie wanneer het fout loopt • Korter op de bal spelen: cliënt sneller en efficiënter in de hulpverlening + mogelijkheid tot bijsturen • Aandacht voor alle levensdomeinen • Belonend in plaats van louter repressief • Invulling van de nood aan doorverwijzing en opvolging van probleemgebruikers op straftoemetingsniveau • Tijdsintensief karakter mondt uit in beter resultaat • Actievere rol van de cliënt • Betere kennis van elkaars werkwijze • Hulpverleningsmodaliteiten binnen justitie
• Duidelijke rolafbakening tussen justitiehulpverlening • Voordeel van justitiële druk: meer • Cliënten in de hulpverlening en toename retentie Goodwill en bereidheid van betrokken actoren met betrekking tot het project • Druk vóór straftoemeting • Flexibiliteit • Menselijkheid van justitie (tijd maken, luisteren) • Kostenbesparend op termijn • Plaats voor het slachtoffer • Rechtbank beter zicht op situatie gebruikers • Meer bereidheid bij cliënten • Centralisering statuten • Maatschappelijke inbedding • Intensere samenwerking justitie (OM, rechter, balie) – hulpverlening • Andere invulling rol advocaat: grotere betrokkenheid
Verder wordt door een rechter gewezen op het voordeel van de centralisering van het justitiële dossier van de betrokkene. Alle pv’s van de beklaagde worden immers samengevoegd, zodat die samen kunnen behandeld worden. Zo moet de beklaagde na afloop van het traject niet meer vrezen dat nog pv’s zullen binnenstromen en kan hij of zij terug met een schone lei beginnen. Ook de economische voordelen die
Maklu
61
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
het project met zich zou meebrengen, wordt niet onbelangrijk bevonden. Zo zou de DBK kostenbesparend zijn op termijn. De personen die voor de DBK worden gedagvaard, probeert men immers terug aan het werk te krijgen, waardoor ook zij belastingen dienen te betalen.
2d
e
Het tijdsintensieve karakter dat de DBK met zich meebrengt, wordt door de bevraagde respondenten niet als knelpunt ervaren. Ze zien het net als een zinvolle tijdsinvestering die naar hun aanvoelen uiteindelijk zal resulteren in een positiever resultaat. Bovendien zorgt die tijdsinvestering voor een veel menselijkere behandeling van de beklaagde op de rechtbank. Er wordt geluisterd naar de persoon in kwestie waardoor ook de rechtbank een beter zicht kan krijgen op de gebruiker. De persoon wordt in zijn waarden gerespecteerd waardoor deze ook meteen meer gemotiveerd is een behandeling op te starten. Tot slot wijzen de deelnemers van de focusgroep erop dat het DBK-principe, met zijn nadruk op een menselijke behandeling waarbij echt geluisterd wordt naar de beklaagde, eigenlijk niet enkel voor drugdossiers zou moeten worden toegepast maar in alle rechtbanken voor alle soort zaken. 3.2.9. Ervaren nadelen en knelpunten
Enkele knelpunten eigen aan het DBK-project Naast bovengenoemde positieve ervaringen halen de respondenten ook enkele kinderziekten van het DBK-project aan. Ook door het netwerkcomité zorgcircuit middelenmisbruik worden enkele knelpunten beschreven. Zo geven de respondenten en het netwerkcomité aan dat het DBK-project een veelbelovende samenwerking tussen verschillende actoren vooropstelt, maar dat het tegelijk niet duidelijk is waar men met bepaalde vragen, frustraties of problemen terecht kan. Zo stellen ze dat er een permanente verbinding tussen alle betrokkenen ontbreekt, die een DBKcoördinator zou kunnen opnemen. Uit de focusgroep blijkt dat alle deelnemers het erover eens zijn dat deze figuur een belangrijke meerwaarde zou kunnen betekenen voor het project. Niet alleen als aanspreekpunt voor justitie en hulpverlening is deze figuur een meerwaarde, maar deze persoon zou ook de supervisie van de liaisons op zich kunnen nemen. Door verschillende respondenten wordt gewezen op het tijdsintensieve karakter van de DBK in vergelijking met de traditionele procedure. Dit wordt volgens de respondenten gecompenseerd door de vele voordelen en geringere tijdsinvestering op langere termijn. Zo geeft één van de DBK-rechters bijvoorbeeld aan dat de productiviteit toeneemt, aangezien er een additionele kamer binnen de rechtbank is toegevoegd. Verder duidt één van de hulpverleners op een onduidelijke rol en taakindeling van de liaisons en de justitieassistenten. Ook de justitieassistenten en het netwerkcomité 62
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
zorgcircuit middelenmisbruik wijzen op een problematische afstemming tussen deze actoren (cf. supra). Een liaison geeft dan weer een onduidelijke afstemming aan tussen de taken van de liaison en de advocaat. Zo wijst deze respondent erop dat het vroeger de advocaat was die het behandeltraject in elkaar stak voor de cliënt en sommigen kunnen dit moeilijk loslaten, wat uiteraard zorgt voor dubbel werk. Eveneens zou het profiel en de afbakening van de rol van een liaison nog specifieker omschreven kunnen worden, niet enkel in verhouding tot de justitieassistenten en de advocaten maar tot alle betrokken actoren. Tot slot dient ook gewaakt te worden over de capaciteit van lopende dossiers. Hier kan verwezen worden naar ervaringen aangehaald door de liaisons over de caseload. Het netwerkcomité stelt dat er driewekelijks een overlap bestaat tussen de vergaderingen van het cliëntenoverleg en de zittingen van de DBK. Hoewel de aanwezigheid van de liaisons op beide aangewezen lijkt, bleek dat zij door deze overlap moeten kiezen tussen deze twee overlegmomenten. Sinds het einde van het eerste werkingsjaar wordt gestreefd om de zittingen van de DBK op een ander uur te plannen, wat de liaisons zeker als positief ervaren. Naast deze elementen, blijken er enkele onduidelijkheden wat betreft het beroepsgeheim van de liaisons. Zo wijzen sommige hulpverleners op het gevaar dat vertrouwelijke informatie zou kunnen doorgespeeld worden naar de rechtbank. Ook de liaisons vinden het niet altijd even eenvoudig om uit te maken wat wel en niet kan gezegd worden. We zien eveneens dat het frustrerend is voor de liaisons en voor de hulpverleners dat ze niet aan de rechtbank kunnen aangeven, wanneer een cliënt niet of slechts beperkt gemotiveerd is. Verder geven de liaisons aan dat het noodzakelijk is de continuïteit van hun werk te verzekeren, gezien ze nu beiden deeltijds werken en er in principe geen back-up is bij ziekte of afwezigheid. Verder wijst een hulpverlener erop dat de urinecontroles niet onder toezicht verlopen, wat met zich meebrengt dat volgens deze respondent nogal wat vals-negatieve urinecontroles worden voorgelegd. Dit zorgt vaak voor een frustrerend gevoel bij de hulpverlening omdat zij wegens hun beroepsgeheim niets mogen zeggen aan de rechtbank. Ook de financiering van de urinecontroles is volgens de hulpverlening een probleem. Deze zijn immers niet gratis. De kostprijs voor de dokter, het labo en de voorziening waar de gebruikers de urinetest laten afnemen loopt al snel hoog op. Veel cliënten verkeren echter wel in financiële moeilijkheden. “[…] Ja, foefelen met urinecontroles, dat mag niet gezegd worden. Dat is beroepsgeheim, dat wordt niet gezegd. Dat is toch wel een hiaat. Er wordt daar veel waarde aan gehecht, maar dat zou eigenlijk niet mogen.[..] Urinecontroles, dat zou toch gesuperviseerd moeten zijn.” 71 Doorheen de verschillende interviews zijn er ook enkele respondenten die het hebben over het ‘softe’ karakter van de DBK. Zo geeft een respondent aan dat de rechtbank naar zijn aanvoelen niet streng genoeg optreedt. Deze hulpverlener verwijst naar 71
Interview hulpverlener (ambulant)
Maklu
63
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
ervaringen van bepaalde cliënten die zelf aangaven dat ze geen inspanningen geleverd hadden om een goed traject op te zetten, terwijl de rechter toch niet ingreep.
2d
e
Een parketmagistraat geeft aan dat de feiten worden losgekoppeld van de maatregel die erop volgt. Doordat de beklaagden vaak een jaar of langer worden opgevolgd, ziet de rechtbank op het einde van de rit niet meer voor welke feiten ze werden gedagvaard. Bovendien is het volgens een rechter soms moeilijk, om iemand die een zeer goed traject heeft afgelegd, nog te gaan straffen. Een liaison wijst dan weer op een nadeel voor de cliënten zelf. Zo wordt werken tijdens het behandeltraject gestimuleerd, maar indien cliënten werken, komen ze niet meer in aanmerking voor een prodeo advocaat, die ze net wel nodig hebben omdat ze soms niet op de zitting aanwezig kunnen zijn. Tot slot is het opvallend dat de snelheid van een intakeprocedure (via het Centraal Aanmeldingspunt Gevangenissen ((hierna CAP) in de gevangenis) niet overeenstemt met de snelheid van de DBK-werkwijze. Het netwerkcomité verduidelijkt dat bij cliënten die in de gevangenis zitten, de activiteiten van de liaisons dienen afgestemd te worden op die van de medewerkers van het CAP, wat niet altijd eenvoudig is. In de regel gebeurt toeleiding naar de hulpverlening voor deze cliënten via het CAP. Het CAP kampt echter met behoorlijke wachttijden voor een indicatiestelling, die op zijn beurt weer voor een stuk te maken heeft met de al vermelde wachtlijsten in de hulpverlening. Het is ook zo dat geen enkele voorziening een begeleiding of behandeling zal starten, zonder de cliënt zelf gezien te hebben. Het is duidelijk dat het tempo van deze hele procedure niet rijmt met de snelheid van de DBK-werkwijze, die net de bedoeling heeft om heel kort op de bal te spelen. Als alternatief zou volgens het netwerkcomité kunnen overwogen worden om voor DBK-cliënten de taken van de CAP-medewerkers (i.c. de indicatiestelling en toeleiding) te laten overnemen door de liaisons hulpverlening. Daardoor kan echter de misvatting ontstaan dat de DBK een binnenweg is naar het CAP, wat een oneigenlijk gebruik van de DBK zou zijn en tot ongenoegen zou leiden bij alle betrokken medewerkers.
Structurele nadelen geïdentificeerd doorheen het DBK-project Vanuit de hulpverlening verwijst men naar een grote instroom van DBK-cliënten in de hulpverlening. Enerzijds is een groter bereik van personen met drugsproblemen een positief gegeven, maar anderzijds dreigt de toegankelijkheid van de hulpverlening hierdoor verder dicht te slibben. “Het zou een nadeel kunnen zijn dat de hulpverlening zich op den duur keert op al wat justitie is. […] Want op den duur komt de instroom volledig van justitie. […].” 72
72
64
Interview hulpverlener (ambulant)
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
Hierbij aansluitend zien we dat er vanuit het netwerkcomité gewezen wordt op de capaciteitsproblemen in de hulpverlening. Eén van de liaisons geeft eveneens het structureel probleem van de wachtlijsten aan.
2d
e
“Ik zeg niet dat de DBK alleen verantwoordelijk is voor de wachtlijsten in België. Ik zeg wel dat ze mee de wachtlijsten voeden en daar moet een oplossing voor gevonden worden.” 73
Aansluitend op dit structureel probleem wijst het netwerkcomité erop dat slechts weinig voorzieningen hun zorgaanbod openstellen voor personen die rechtstreeks uit de gevangenis komen of onder elektronisch toezicht staan. Hierdoor wordt het voor de liaisons soms moeilijk om bepaalde cliënten naar de hulpverlening toe te leiden. Een ander structureel knelpunt betreft de gebrekkige informatiedoorstroming binnen de hulpverlening. Informatie over het DBK-project dat doorgegeven wordt op directieniveau, wordt soms onvoldoende gecommuniceerd naar het werkveld. Als laatste nadeel wordt gewezen op het gebrek aan alternatieven door de gebrekkige strafuitvoering. Wat is immers het effect van een vonnis als de beklaagden toch weten dat ze niet naar de gevangenis moeten? Tabel 5: Nadelen van het DBK-project volgens de bevraagde actoren Nadelen eigen aan de DBK • Onduidelijke afstemming van de taken van liaison- justitieassistent/advocaat • Afwezigheid overkoepelende DBKcoördinator • Tijdsintensief karakter in vergelijking met klassieke zittingen • Hoge caseload en continuïteit liaisons • Afwezigheid van gesuperviseerde urinecontroles • ‘Softe’ karakter van DBK
• Onduidelijke taakomschrijving van de liaison • Feiten losgekoppeld van de maatregel • Wanneer iemand werkt verliest hij recht op prodeo-advocaat • Betaling van urinecontroles • Minder dossiers per zitting • Persoonlijke betrokkenheid van de rechter • Onduidelijkheid over het beroepsgeheim
Structurele nadelen • Beperkte capaciteit van de hulpverlening en wachtlijsten • Gebrek aan alternatieven door gebrekkige strafuitvoering
• Gebrekkige informatiedoorstroming binnen de hulpverlening • Sommige hulpverleningscentra weigerachtig tegenover begeleiding ex-gedetineerden of personen onder ET
In de tabellen 4 en 5 werden alle voor- en nadelen opgesomd die tijdens de kwalitatieve interviews en de focusgroep aan bod zijn gekomen.
73
Interview liaison
Maklu
65
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
Als afsluiter van de focusgroep werd de deelnemers gevraagd om het overzicht met voor- en nadelen en structurele knelpunten die tijdens het onderzoek werden geïdentificeerd aan te vullen en vervolgens over dit overzicht individueel en anoniem te stemmen. Elke deelnemer mocht vijf antwoorden selecteren en scoren waarvan hij/zij denkt dat ze het meest effectief/belangrijk zijn (cf. tabel 6). De onderzoeker turfde de scores per item op een flip-chart, zodat duidelijk werd welke items de groep de belangrijkste vonden74.
Wat betreft de vijf grootste voordelen van het project, zien we dat de deelnemers van de focusgroep de aanwezigheid van een verbindingspersoon (de liaison) als belangrijkste voordeel beschouwen. Vervolgens werden de meeste punten toegekend aan het feit dat een traject op maat van de cliënt kan worden uitgestippeld. Ook de intensievere opvolging en snellere reactie wanneer het fout dreigt te gaan vinden de deelnemers een belangrijk voordeel. Tot slot zien we op de vierde plaats het ‘korter op de bal spelen’ en op de vijfde plaats ‘aandacht voor alle levensdomeinen’ terugkeren. Wat betreft de vijf grootste nadelen merken we op dat de deelnemers vooral verwijzen naar structurele nadelen. Zo halen ze als grootste nadeel de beperkte capaciteit in de hulpverlening aan. Op de tweede plaats klagen ze de gebrekkige strafuitvoering aan, wat zorgt voor een gebrek aan alternatieven. Vervolgens wordt achtereenvolgens verwezen naar de afwezigheid van gesuperviseerde urinecontroles, het feit dat bepaalde hulpverleningssettings weigerachtig staan tegenover de behandeling of begeleiding van ex-gedetineerden of personen onder elektronisch toezicht en de afwezigheid van een overkoepelende DBK-coördinator. Tabel 6: Top vijf voor- en nadelen aangegeven door deelnemers focusgroep Voordelen
Nadelen
• Aanwezigheid verbindingspersonen (liaisons) • Op maat van de cliënt • Intensievere opvolging: snellere reactie wanneer het fout loopt • Korter op de bal spelen: cliënt sneller en efficiënter in de hulpverlening + bijsturing • Aandacht voor alle levensdomeinen
• Beperkte capaciteit van de hulpverlening • Gebrek aan alternatieven door gebrekkige strafuitvoering • Afwezigheid van gesuperviseerde urinecontroles • Sommige hulpverleningscentra weigerachtig tegenover begeleiding ex-gedetineerden of personen onder elektronisch toezicht • Afwezigheid overkoepelende DBK-coördinator
74
66
Hiermee wordt een aspect van de Nominal Group Technique ingebracht in de focusgroepmethodiek; VANDER LAENEN, F., The Nominal Group Technique, a participative research technique holding great potential for criminology, in COOLS, M., DE KIMPE, S., DE RUYVER, B., EASTON, M., PAUWELS, L., PONSAERS, P., VANDER BEKEN, T., VANDER LAENEN, F., VANDE WALLE, G., VERMEULEN, G. (eds.), Gofs Research Paper Series, Contemporary Issues in the Empirical Study of Crime, Maklu, Antwerpen, 2009, 109-134
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
3.3. De mening van DBK-cliënten
2d
e
Alle bevraagde DBK-cliënten (n=5) beschouwen de DBK voornamelijk als een kans. Deze term wordt door de diverse respondenten op verschillende manieren geïnterpreteerd. Zo zien bepaalde personen het voornamelijk als een kans om een gevangenisstraf te vermijden. Door een andere respondent wordt aangehaald dat de DBK een kans is om zijn/haar leven terug op het juiste spoor te krijgen en iets te maken van zijn toekomst. Nog een andere respondent wijst op de kans die hij krijgt om zichzelf te bewijzen, zowel ten aanzien van de rechtbank als ten aanzien van zijn familie. Als reden om te willen veranderen, geeft deze respondent aan dat hij vader is van twee kinderen en daarom zijn justitiële en hulpverleningstraject tot een goed einde wil brengen. Geen enkele respondent beschouwt de DBK als een straf. “De DBK is voor mij een springplank naar de toekomst” 75 De meeste bevraagde respondenten kregen ooit bepaalde probatiemaatregelen opgelegd. Zelf ervaren ze grote verschillen tussen beide procedures. Zo wijst een respondent op het feit dat de rechter en de parketmagistraat in interactie treden met de beklaagde, wat een grote indruk nalaat. Ook wijzen bepaalde respondenten op het strakke toezicht die zij in het kader van de DBK ondervonden in tegenstelling tot de – naar hun aanvoelen – eerder lakse opvolging door het justitiehuis. Alle bevraagde cliënten ervaarden tijdens het DBK-traject druk van de rechtbank om bewijzen en attesten voor te leggen. Dit was minder of helemaal niet het geval bij probatiemaatregelen. Zo meent een respondent dat hij in het kader van probatie geen bewijzen moest voorleggen aan de justitieassistent en dat deze hem op zijn woord geloofde. Bovendien stonden zij eerder terughoudend ten aanzien van een justitieassistent, omdat zij voor de rechtbank werken en controle uitvoeren. Volgens een bepaalde respondent kan hierdoor moeilijk een vertrouwensrelatie uitgebouwd worden. “[…] Probatie is iets helemaal anders. Dat is echt justitie die u controleert. Die komen controleren, maar die vragen niet die bewijzen. Die geloven u op uw woord, maar die gaan u ook niet verdedigen op de rechtbank.” 76 In tegenstelling tot de figuur van de justitieassistent staan alle respondenten positief tegenover de figuur van de liaison. DBK-cliënten verwijzen vooral naar de raad en hulp die ze van de liaison kunnen krijgen. Vooral het feit dat deze figuur onafhankelijk is van justitie zorgt er naar hun aanvoelen voor dat er een vertrouwensband opgebouwd kan worden. Eén respondent beschouwt de liaison zelfs als een vriend en is dankbaar voor de hulp die hij gekregen heeft.
75
76
Interview DBK-cliënt Interview DBK-cliënt
Maklu
67
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
“[…] Ik kan zeggen: ik heb geen enkele vriend gehad waarbij het niet om drugs ging. De liaison en alle anderen die mij hebben geholpen, ik ben hen echt dankbaar. Nu het proces is afgelopen, zijn het nog vrienden.” 77
2d
e
Een andere respondent geeft aan dat hij in eerste instantie wat wantrouwig stond tegenover de DBK. Vooral de vele zittingen leken voor hem ondoenbaar en onverenigbaar met zijn werksituatie. Maar door een gesprek met de liaison is deze persoon toch in het traject gestapt. Zelf is hij nu zeer tevreden dat de liaison hem toen overhaalde om deel te nemen aan het project. Wat de rol van de rechter betreft, merken de bevraagde DBK-cliënten ook hier een verschil met een rechter tijdens een traditionele zitting. Zo ervaren ze de rechter meer als een begripvol persoon. Naar hun aanvoelen werden ze respectvol behandeld en werd voldoende rekening gehouden met hun druggebruik. Eén respondent geeft aan dat door de menselijke behandeling voor de rechtbank, hij meer gemotiveerd was te werken aan zijn problematiek. “Nu wordt er echt geluisterd en het menselijk aspect komt meer naar voor.” 78 “Hij was niet te streng. Hij was vriendelijk en dit heeft invloed gehad op mijn motivatie. Het was niet op de manier van: omdat je dit gedaan hebt, moet je gestraft worden. “ 79 Ondanks de overwegend positieve ervaringen met de DBK, wijzen de cliënten toch op een beperking. Zo geven ze aan dat ze op de rechtbank onvoldoende werden ingelicht over de werking van de DBK. De bevraagde cliënten meenden in eerste instantie niet te weten wat er van hen verwacht werd. Deze lacune werd naar hun aanvoelen opgevuld door de liaison die hen naderhand alles nog eens grondig uitlegde. De korte informele gesprekken met cliënten (n=13) na afloop van de DBK-zittingen van april 2010 tonen gelijkaardige resultaten. De meeste cliënten kiezen in eerste instantie voor een DBK-traject omwille van de kans op strafvermindering en het vermijden van een gevangenisstraf. Pas na enige tijd zien zij hierin ook een kans om hun problemen aan te pakken. Heel wat cliënten geven aan dat ze eigenlijk geen keuze hebben gehad om al dan niet voor de DBK te verschijnen. “Anders zou ik een grotere straf gekregen hebben via correctionele. Zo’n kans laat je niet liggen, om door controle mij te bewijzen. Het is een schone kans.” De meeste cliënten zijn dan ook tevreden dat hun zaak voor de DBK is gekomen.
77
79 78
68
Interview DBK-cliënt Interview DBK-cliënt Interview DBK-cliënt
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
“Ze zijn hard en daardoor kan ik er meer aan doen. Anders lukt dit toch nooit.” “Ik heb mijn leven terug in handen.”
2d
e
“Ik heb de keuze kunnen maken om TG te doen. Dit loopt goed nu.” Twee cliënten zien ook het relatieve in van de kans die ze krijgen. “Zolang ik mijn best doe, zal het goed zijn.” Door de controle vanuit de DBK hebben cliënten het gevoel dat ze meer kunnen realiseren en ondernemen ze ook meer. Het kan voor hen een moment zijn om volledig met hun gebruik te stoppen. Het DBK-traject loopt echter niet altijd over rozen. Negen van de 13 respondenten maken melding van ervaren moeilijkheden. Zo vinden drie personen het moeilijk om de vele afspraken bij te houden, vooral als ze werken. Dit is een probleem dat vooral in het begin van het traject de kop op steekt. Na verloop van tijd wennen de cliënten aan de vele afspraken. Één cliënt ervaart de urinecontroles als een financiële last doordat zowel de dokter, het labo als de voorziening waar deze test wordt afgenomen, betaald moeten worden. Nog andere redenen die door cliënten werden opgegeven, zijn het feit dat het dikwijls niet gemakkelijk blijkt om de afgesproken regels te volgen of om met onverwachte tegenslagen om te gaan. Het opstellen van het stappenplan wordt eveneens als een moeilijke opgave gezien. Voor een aantal cliënten is de confrontatie met de eigen daden op zich een belangrijke beproeving. “Nuchter onder ogen komen wat je uitgestoken hebt, dat vond ik het moeilijkste. Als je gebruikt interesseert u dat niet wat je gedaan hebt.” Ook het feit dat men tijdens het DBK-project gecontroleerd en door de rechter aangesproken wordt op de gemaakte afspraken speelt een belangrijke rol. “Als je nog gebruikt, is het moeilijk om naar hier te komen. Je mag er niet over liegen.” Tijdens het korte gesprek werden cliënten ook gevraagd of ze andere gebruikers in een gelijkaardige situatie als hen zouden aanraden om een DBK-traject te starten. Alle bevraagde cliënten waren ervan overtuigd dit te doen. “Het gaat om helpen en laten helpen. Veel mensen hebben er een verkeerd beeld van, omdat het met het gerecht is.” Cliënten wijzen echter op een belangrijke voorwaarde om dergelijk traject te starten. Gebruikers moeten echt willen stoppen en echt gemotiveerd zijn. Één van de respondenten voor wie de week erop een eindzitting gepland was, gaf aan dat
Maklu
69
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
hij trots was op zichzelf omdat hij het traject goed had afgerond. Hij had door zijn eigen inspanningen ook een vriend kunnen aansporen om te stoppen met gebruik.
e
“Mijn vriend is zelf gestopt door mij. Hij zag hoeveel vooruitgang ik maakte. Door DBK ben ik ook kunnen stoppen.”
2d
Tenslotte werden cliënten gevraagd hoe zij de rol van de liaison ervaren hebben. Van de 13 respondenten waren er slechts twee die beweerden dat zij het op eigen houtje, zonder hulp van de liaison ook gekund zouden hebben. De overige 11 cliënten waren ervan overtuigd dat de liaison een cruciale rol vervult in de DBK. De redenen hiervoor zijn erg divers. Één cliënt benadrukte de onafhankelijke positie van de liaison in de rechtbank en daarbuiten. Als iets voor een cliënt tijdens de zitting niet duidelijk is, kan de liaison dit verder toelichten. “Je kan de rechter niet contacteren om uitleg te vragen. Daarom is de liaison wel goed.” De liaison geeft cliënten verder raad en gaat ook samen met hen op zoek naar oplossingen voor problemen die zich stellen. Verder vindt men het ook belangrijk dat de liaison hen bijstaat bij het opstellen van hun stappenplan en hen in contact brengt met voorzieningen. Tenslotte gaven zes cliënten aan dat de liaison voor hen een belangrijke gesprekspartner is. “Het is gemakkelijk praten met hem. Hij is soms wel hard maar ik begrijp dat na al die jaren met zo’n mensen werken.” “Hij steekt mij een hart onder de riem. Hij komt soms op bezoek.” 3.4. Dossierstudie De bespreking van de resultaten van deze dossierstudie wordt aangevat met een beschrijving van enkele karakteristieken van de onderzochte steekproef. Gezien dit een steekproef betreft, gelden deze karakteristieken niet vanzelfsprekend voor de gehele populatie van cliënten in de DBK. Vervolgens wordt ingegaan op de voornaamste problemen en hulpverleningscontacten van DBK-cliënten op de verschillende levensdomeinen. 3.4.1. Karakteristieken van de steekproef De steekproef (cfr. tabel 7) bestaat uit 38 dossiers van cliënten die voor de DBK kwamen tussen mei 2008 en december 2009. De leeftijd van de geselecteerde cliënten varieert van 20 tot 43 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 29.3 jaar. De steekproef bestaat voornamelijk uit mannen (4/5); er zijn 30 mannen en slechts acht vrouwen opgenomen in de steekproef.
70
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
In 11 gevallen werd het traject afgerond, bij 19 personen werd dit vroegtijdig stopgezet en 8 trajecten zijn nog lopende. Onder ‘afgerond’ wordt begrepen dat de rechter de cliënt in staat achtte om zijn/haar traject zelfstandig verder te zetten – eventueel met controle door een justitieassistent – en dat op basis daarvan de eindzitting werd ingezet. ‘Vroegtijdig stopgezet’ wijst op cliënten die het traject niet hebben afgewerkt zoals van hen verwacht werd en wijst met andere woorden op drop-out. Dit kan te wijten zijn aan het niet nakomen van afspraken, de cliënt die zelf tot eindzitting wil overgaan, de cliënt die weigert een traject op te stellen, overlijden tijdens het traject, … De lopende trajecten werden opgestart in de periode tussen de start van de DBK op 1 mei 2008 en 31 december 2009 en waren nog niet afgerond op het moment dat de gegevensverzameling stopgezet werd (30 april 2010). Wel dient opgemerkt te worden dat de acht lopende trajecten één voor één goed tot heel goed op weg zijn naar een positieve afronding van het dossier. De tijd (in weken) van het DBK-traject blijkt sterk te variëren. In de meeste gevallen (n=9) blijkt dit traject tien tot 19 weken te duren80. Er werd besloten ook de mediaan te nemen van het aantal weken dat men in de DBK doorbrengt omwille van de sterke uitlopers die aanwezig zijn en het gemiddelde kunnen vertekenen. Gemiddeld duurde een DBK-traject 23.5 weken, de mediaan voor het aantal weken in DBK kwam op 28 weken. Nauw verbonden met de duur van het DBK-traject is het aantal zittingen dat de cliënt en/of zijn/haar advocaat moeten bijwonen: 5 cliënten moesten op één à vier zittingen aanwezig zijn. De meeste cliënten (18/30) woonden vijf à negen zittingen bij, terwijl zes cliënten werden verwacht op tien à 14 zittingen. Eén persoon diende zelfs 16 zittingen bij te wonen. Gemiddeld woonden cliënten 7.43 zittingen bij; de mediaan voor het aantal zittingen lag op zeven. De dossierstudie maakt duidelijk dat in drie van de 38 gevallen besloten werd geen traject op te stellen. Bij de 35 overige dossiers was dit wel het geval. Enkel deze 35 dossiers worden opgenomen in de trajectanalyse (behalve bovenste gedeelte tabel 7, beschrijving karakteristieken steekproef). In de meeste gevallen werd slechts één trajectplan opgemaakt (n=27), bij zeven cliënten werden twee trajectplannen opgemaakt en in één geval werden zelfs zes trajectplannen opgesteld.
80
In deze berekening werden enkel afgeronde en vroegtijdig stopgezette trajecten opgenomen. Lopende dossiers werden omwille van het nog niet afgeronde traject terzijde gelaten.
Maklu
71
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
Tabel 7: Karakteristieken van de steekproef Percentage
Geslacht (N=38) Vrouwelijk Mannelijk
8 30
21.1 78.9
Leeftijd (N=37) Gemiddelde a Bereik
29.3 20-43
2d
e
Aantal
Dossiers (N=38) Afgerond Vroegtijdig stopgezet Lopende
11 19 8
28.9 50.0 21.1
Deelname DBK (N=38) Geen traject opgesteld 1 traject opgesteld 2 trajecten opgesteld ≥ 2 trajecten opgesteld
3 27 7 1
7.9 71.1 18.4 2.6
Tijd in DBK (enkel indien afgerond of vroegtijdig stopgezet) (N=30) Aantal weken in DBK 1-9 10-19 20-29 30-39 40-49 50+ Gemiddelde Mediaan
3 9 8 7 1 2 23.5 28
10.0 30.0 26.7 23.3 3.3 6.7
5 18 6 1 0 7.43 7
16.7 60.0 20.0 3.3 0
Aantal zittingen in DBK (N=30) 1-4 5-9 10-14 15-20 20+ Gemiddelde Mediaan
a Gemiddelde leeftijd bij de eerste zitting in de DBK
3.4.2. Het Traject Het traject dat de cliënt – in samenspraak met de liaison – uitstippelt, omvat meestal doelstellingen op verschillende levensdomeinen (cf. tabel 8). Er wordt rekening gehouden met de individuele situatie van cliënten om een omvattend hulpverle-
72
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
ningsplan op te stellen. De ernst van de feiten speelt hierbij geen rol. Inspanningen die cliënten leveren op specifieke domeinen, kunnen op hun beurt bijdragen tot hun sociale re-integratie en strafvermindering. De cliënt is zelf verantwoordelijk om voor elke stap die op dit vlak ondernomen wordt een aanwezigheidsattest te laten afstempelen door de begeleidende (hulpverlenings)instantie. Tabel 8: Vooropgestelde doelstellingen m.b.t. de 12 levensdomeinen Vooropgestelde doelstellingen op de 12 levensdomeinen Steekproef (N=35) a b Levensdomein Drugs Justitie Psychische gezondheid Schulden Tewerkstelling Administratie Inkomen Alcohol Huisvesting Lichamelijke gezondheid Familie Tijdsbesteding
DoelDoelPercentage Percentage stelling(en) stelling(en) niet ingevuld vermeld niet vermeld vermeld
Totaal (percentage)
34 33 30
97.1 94.3 85.7
1 2 5
2.9 5.7 14.3
35 (100.0) 35 (100.0) 35 (100.0)
29 24 21 20 19 17 14
82.9 68.6 60.0 57.1 54.3 48.6 40.0
6 11 14 15 16 18 21
17.1 31.4 40.0 42.9 55.7 51.4 60.0
35 (100.0) 35 (100.0) 35 (100.0) 35 (100.0) 35 (100.0) 35 (100.0) 35 (100.0)
14 13
40.0 37.1
21 22
60.0 62.9
35 (100.0) 35 (100.0)
Enkel cliënten die een traject opstartten, werden opgenomen in de trajectanalyse (N=35) Indien bij cliënten meer dan één trajecten opgesteld werd, werd gekeken naar alle doelstellingen op alle domeinen.
a
b
In wat volgt, wordt meer in detail ingegaan op de voornaamste bevindingen en hulpverleningscontacten (cf. tabel 9) per levensdomein. 3.4.2.1. Drugs, alcohol en psychische gezondheid Druggebruik blijkt bij bijna alle cliënten – net als alcohol en psychische gezondheid – een prioritair domein om aan te werken. Vaak worden deze drie domeinen aangepakt tijdens een ambulante of residentiële begeleiding. Pas als op dit vlak resultaten worden geboekt, wordt er ook gekeken naar andere levensdomeinen. Slechts één persoon had geen probleem met illegale drugs, maar voornamelijk met alcohol. Meer dan de helft van de steekproef (54.3%) had problemen met alcohol en illegale drugs. Slechts in vijf dossiers werden geen doelstellingen geformuleerd op het vlak van psychisch welzijn.
Maklu
73
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
De meeste cliënten gebruiken nog op het moment van de eerste zitting. In die gevallen is het meestal aangewezen om een begeleiding op te starten die het gebruik afbouwt, bijvoorbeeld een methadonbehandeling. Andere cliënten staan bij de start van hun DBK-traject al op een onderhoudsdosis methadon of volgen een ambulante of residentiële drugvrije behandeling. Indien de lopende begeleiding/ behandeling vlot verloopt, kan deze voortgezet worden, zo niet gaat de liaison op zoek naar een alternatief. Uit de dossierstudie komt naar voor dat van de 35 cliënten die een traject opstelden, 20 personen een ambulante behandeling volgden en dat 15 DBK-cliënten residentieel opgenomen werden. In drie dossiers wordt gemeld dat de cliënt de initiële bedoeling van het plan (ambulante begeleiding) voor korte tijd wijzigde in een crisisopname.
Ambulante drughulpverlening In functie van ambulante drughulpverlening kwamen DBK-cliënten in contact met het MSOC Gent, het dagcentrum van De Sleutel, CGG Eclips (CAT), CGG DE Spiegel, El Wahda/De Eenmaking en het ambulant centrum De Kiem. In totaal werd er door 30 cliënten een beroep gedaan op één van deze diensten voor ambulante drughulpverlening. Het dagcentrum van De Sleutel werd door 15 cliënten gecontacteerd in functie van oriëntatie naar geschikte hulpverlening, motivatiebevordering, abstinentie, afname van urinecontroles, psychische begeleiding, substitutiebehandeling en het afbouwen van methadon, … Zeven van de 35 personen die een traject opstelden, volgden een begeleiding in het MSOC Gent. Dit gebeurde vooral in het kader van substitutiebehandeling met methadon. Het MSOC hielp hen ook bij het zoeken naar een geschikte huisarts en voorzag psychosociale begeleiding. Enkele cliënten benutten de diensten van het MSOC in het kader van urinecontroles en medische begeleiding. Het ambulant centrum van De Kiem werd door vier cliënten gecontacteerd in functie van psychosociale begeleiding en het bereiken van abstinentie. Deze ondersteuning omvat meestal verschillende levensdomeinen. Het CAT werd door twee cliënten geraadpleegd voor drug- en alcoholbegeleiding. In het kader van ambulante drugbegeleiding is er meestal ook aandacht voor administratieve en juridische ondersteuning en voor ondersteuning bij het zoeken naar werk.
74
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
Uit zes dossiers blijkt dat DBK-cliënten een beroep deden op een privé-psychiater, huisarts, een CGG of dagcentrum van een psychiatrisch ziekenhuis in functie van ambulante gezondheidszorg.
2d
e
Twee personen hadden contact met een centrum algemeen welzijnswerk (CAW): één persoon deed dit in het kader van drugbegeleiding en de heropbouw van de communicatie met de jeugdrechtbank, een andere cliënt nam contact in functie van het verminderen van zijn/haar druggebruik en het leren omgaan met agressie.
Residentiële drughulpverlening In ongeveer één op drie gevallen (n=12) deden DBK-cliënten een beroep op de gespecialiseerde residentiële drughulpverlening met een RIZIV-conventie, o.a. TG De Kiem (n=3), Katarsis (n=2), TG De Sleutel (n=1), CIC De Sleutel (n=5) en Kompas (n=1). Dit kan zowel een kortdurende als langdurige opname zijn. Tijdens een langdurige residentiële behandeling wordt de opvolging van de verschillende levensdomeinen meestal van de liaison overgenomen door de behandelende voorziening. Dit wordt ook zo in het trajectplan opgenomen. Daarnaast werden 23 DBK-cliënten tijdelijk opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, dikwijls in functie van een crisisopname en/of omwille van een dubbele diagnose (psychische problemen naast alcohol- en drugproblemen). Het betreft onder meer opnames in Ontwenningskliniek De Pelgrim (n=2), PC Sint-Jan-Baptist Zelzate (n=7), PZ Sint-Camillus Sint-Denijs Westrem (n=3), PZ Sint-Amandus Beernem (n=1), PZ Sint-Jan Eeklo (n=3), PC Sleidinge (n=4) en UPSIE UZ Gent (n=1). 3.4.2.2. Justitie Van bijna alle cliënten (33 van de 35) wordt verwacht dat ze regelmatig contact onderhouden met de liaison, bij voorkeur wekelijks of minimum om de 14 dagen. Op die manier blijft een goede informatie-uitwisseling behouden. Van cliënten wordt verwacht dat zij zelf initiatief nemen tot contact met de liaison en hem op de hoogte houden van de stand van zaken van de door hen ondernomen stappen in relatie tot hun traject. Sommige cliënten kwamen al eerder in contact met justitie en kregen als gevolg van een eerder vonnis een justitieassistent toegewezen. Er wordt van hen verwacht dat zij ook met deze persoon op regelmatige basis contact houden en hun afspraken met hem nakomen. 3.4.2.3. Schulden De meeste cliënten (82.9%) die een DBK-traject opstarten hebben voor zichzelf als doelstelling vooropgesteld om hun schulden te verminderen. Deze schulden
Maklu
75
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
zijn meestal het gevolg van niet betaalde rekeningen, openstaande penale boetes, burgerlijke partijen die moeten worden betaald, …
2d
e
In enkele gevallen betreft dit het voortzetten van een lopende schuldenregeling. Voor sommigen moet echter nog budgetbegeleiding of budgetbeheer opgestart worden. Dit gebeurt in samenspraak met de behandelende voorziening en wordt vaak opgenomen door gespecialiseerde diensten. Bij cliënten met een overmatige schuldenlast zullen budgetbeheer en budgetbegeleiding onvoldoende zijn. Zij zullen hun toevlucht moeten zoeken in een collectieve schuldenregeling (CSR). Meer algemeen blijkt ‘administratie’ een levensdomein waar 21 van de 35 cliënten nood hadden aan ondersteuning. Deze bijstand wordt veelal geboden door OCMW, CAW of de sociale dienst van de behandelende voorziening. 3.4.2.4. Tewerkstelling De levensdomeinen ‘inkomen’ en ‘werk’ zijn nauw met elkaar verbonden. Om (opnieuw) tot tewerkstelling te komen kan zich een langdurig proces aftekenen. De dossierstudie toont aan dat men initieel meestal op zoek gaat naar een nuttige dagbesteding. Als de cliënt zich klaar voelt om te werken of als de residentiële behandeling is afgerond, kan gekeken worden naar een sociale werkplaats of vrijwilligerswerk van waaruit men kan doorschuiven naar tewerkstelling, bv. via artikel 60. Dit houdt in dat het OCMW optreedt als werkgever van de cliënt, zodat de betrokkene kan komen tot het gewenst aantal arbeidsdagen in functie van de sociale zekerheid en zijn/haar kansen op de reguliere arbeidsmarkt vergroot worden. Niet alle cliënten leggen het traject op die manier af. Sommigen hebben een vaste baan bij de start van hun traject. Zij moeten het aantal gewerkte dagen laten attesteren voor de rechtbank. Anderen kenden een korte periode van werkloosheid en schrijven zich in bij een interim-kantoor om werk te vinden. Cliënten die zich klaar voelen om in het reguliere arbeidscircuit in te stappen, kunnen terecht bij de VDAB, Instant A en Randstad. Het project ‘Perspectief’ van het OCMW Gent en de VDAB trajectbegeleiding kunnen samen met de cliënten een traject opstellen dat leidt naar tewerkstelling. Een aantal initiatieven zoals de Sociale Werkplaats De Sleutel richt zich specifiek op de opleiding en tewerkstelling van (ex-)druggebruikers. 3.4.2.5. Inkomen Uit één op vijf geselecteerde dossiers bleek dat DBK-cliënten bij aanvang van hun traject niet de uitkeringen ontvangen waar ze wettelijk recht op hadden. Dit is meestal een gevolg van onvoldoende opvolging van administratieve zaken en van een gebrek aan kennis over financiële ondersteuningsmogelijkheden. Een werkloosheidsuitkering aanvragen, een invaliditeitsuitkering regelen, een leefloon aanvragen, … zijn bijgevolg enkele van de acties die ondernomen worden op het levensdomein ‘inkomen’. In functie hiervan zijn er contacten met OCMW, CAW 76
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
of de sociale dienst van voorzieningen waar de drugbehandeling plaatsvindt. De advocaat van de cliënt is soms ook betrokken bij het aanvragen van bijvoorbeeld een leefloon.
2d
e
3.4.2.6. Huisvesting Bij heel wat cliënten (48.6%) wordt het zoeken naar huisvesting mee opgenomen in het DBK-traject. Sociale verhuurkantoren, sociale woonvoorzieningen, OCMW Dienst Woonbegeleiding, het woonfonds, bijstandsteam, … behoren tot de ondersteunende instanties die cliënten bijstaan in het zoeken en aanbieden van huisvesting. De meeste cliënten (51.4%) moeten bij hun vrijlating of bij de start van het DBKtraject echter geen woonst zoeken, maar kunnen terecht bij familie of in een eigen (huur)huis. 3.4.2.7. Lichamelijke gezondheid Dit domein heeft betrekking op lichamelijke gezondheidsproblemen, waarvoor ondersteuning aangewezen kan zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan over vaccinaties, orthopedische ondersteuning en tandverzorging. Vaak zijn dit dringende problemen die echter naar de achtergrond verdwijnen door de ernst van de verslaving. Soms worden ook een bloedonderzoek of urinecontroles vermeld, die bij een arts of in een wijkgezondheidscentrum uitgevoerd worden. Bij de meeste cliënten (60.0%) bleek op dit levensdomein geen actie noodzakelijk. Voor vragen en problemen op het vlak van lichamelijke gezondheid raadplegen cliënten meestal een arts. Een andere optie is het wijkgezondheidscentrum, waar een multidisciplinair team aanwezig is en dat voor de meeste druggebruikers minder financiële drempels kent dan een reguliere huisartsenpraktijk. 3.4.2.8. Familie Jarenlang druggebruik heeft meestal nefaste gevolgen voor de relaties met familie en vrienden. Heel wat DBK-cliënten hebben bijgevolg in geen maanden of jaren contact gehad met hun kinderen of ouders. Het heropbouwen van dit contact kan in het trajectplan opgenomen worden. In sommige gevallen bemiddelt de liaison zelf tussen verschillende partijen om bijvoorbeeld bezoekrecht te verkrijgen voor ouders die hun kinderen al enige tijd niet meer gezien hebben. In andere gevallen wordt deze taak opgenomen door een ervaren bemiddelaar met kennis van zaken binnen dit domein. Ongeveer 40% van de cliënten stelde op dit levensdomein één of meer doelstellingen voorop.
Maklu
77
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
3.4.2.9. Tijdsbesteding
2d
e
Verveling is een factor die kan bijdragen tot herval. Daarom is het van belang om aansluitend bij de interesses en mogelijkheden van de cliënt een gepaste tijdsbesteding te zoeken. Uit de dossierstudie blijkt dat 13 van de 35 cliënten doelstellingen hebben geformuleerd op het vlak van ‘tijdsbesteding’. In geval van een langdurige residentiële behandeling wordt de invulling hiervan opgenomen door de begeleidende instantie. Andere cliënten hebben al een vorm van tijdsbesteding (lopen, zwemmen, tennissen,…), maar vermelden dit als doelstelling om deze hobby verder te zetten. Tabel 9: Hulpverleningsactoren per levensdomein DBK Gent – Dossierstudie (n=35) Domein Lichamelijke gezondheid
78
Netwerk • • • • • •
Op maat van de cliënt Huisarts Wijkgezondheidscentrum De Kaai Wijkgezondheidscentrum Merelbeke AZ Jan Palfijn Gent Sint-Lucas Gent
• • • • • • • • • • •
MSOC Gent (7) Dagcentrum De Sleutel (15) CAT Curatiehuis Gent (2) Ambulant Centrum De Kiem (4) De Eenmaking/El Wahda (2) Privé-psychiater (2) CGG De Spiegel, Oudenaarde (1) CAW De Visserij (1) CAW Artevelde (1) Dagbehandeling PC Sint-Jan Eeklo (2) Huisarts (1)
• • • • • • • • • • • •
TG De Kiem (3) TG De Sleutel (1) TG Katarsis Genk (2) CIC Kompas Kortrijk (1) CIC De Sleutel (5) Ontwenningskliniek De Pelgrim (2) Sint-Jan-Baptist, afdeling VITA (7) Sint-Camillus , afdeling crisisunit (3) Sint-Amandus, afdeling Sint-Jozef (1) Sint-Jan Eeklo (5) UPSIE (1) PC Sleidinge (4)
Maklu
oe f pr
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
DBK Gent – Dossierstudie (n=35)
Domein
• • • • • • • • • • •
Sociale verhuurkantoor Nieuw Gent Sociale woonvoorzieningen Gespecialiseerde centra voor drughulpverlening OCMW Dienst Woonbegeleiding Woonfonds Bijstandsteam Sociowoningen Sint-Jan Eeklo CAW Artevelde: Klemenswerk en Home Prins Albert Beschut Wonen Home@14 De Volkshaard Woonbegeleiding Justitieel Welzijnswerk Gent
Inkomen
• • • •
OCMW Gent CAW De Visserij CAW Artevelde Sociale diensten van drughulpverleningscentra
Tewerkstelling
• • • • • • • • • • •
OCMW Gent, project Perspectief Werkwinkel VDAB Sociale Werkplaats De Sleutel Compagnie De Sporen De Sprong, Geel Lokaal werkgelegenheidsbureau VDAB Instant A Randstad VSPW Syntra
Schulden
• • • • •
OCMW Gent CAW De Visserij CAW Artevelde Sociale dienst van drughulpverleningscentra Advocaat
Administratie
• • • • •
OCMW Gent OCMW Merelbeke CAW De Visserij CAW Artevelde Sociale dienst van drughulpverlening
Vrijetijdsbesteding
• Sportverenigingen • Fitnesscentra • Poco Loco, Gent
Justitie
• Justitieassistent/Justitiehuis Gent
Familie
• Professioneel bemiddelaar
2d
e
Huisvesting
Netwerk
Maklu
79
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
3.4.3. Knelpunten
De dossierstudie, en meer specifiek de analyse van de trajecten van DBK-cliënten, heeft ook enkele knelpunten aan het licht gebracht.
e
3.4.3.1. Wachtlijsten
2d
Uit de geselecteerde dossiers blijken de lange wachtlijsten in hulpverleningsinstellingen een belangrijk knelpunt. Dit bemoeilijkt een vlotte doorverwijzing van cliënten en maakt dat het feitelijke traject vaak afwijkt van het wenselijke traject. Wachtlijsten kunnen ervoor zorgen dat problemen niet aangepakt worden op het moment dat cliënten hiervoor open staan, wat een verdere escalatie van het probleemgebruik en ermee gepaard gaande drugdelicten tot gevolg kan hebben. Door de lange wachtlijsten trekken sommige cliënten van de ene voorziening naar de andere, in afwachting van bijvoorbeeld een langdurige residentiële opname zoals voorzien in hun traject. Dit bemoeilijkt ook de opvolging van het traject omdat de cliënt slechts voor een korte periode in deze voorziening in begeleiding blijft. De liaison moet dan veel intensiever met deze cliënt aan de slag om de hulp- en dienstverlening naadloos op elkaar te laten aansluiten. Wachtlijsten houden ook een risico in op misbruik door cliënten. Indien een residentiële opname deel uitmaakt van het trajectplan, kunnen DBK-cliënten zich in enkele voorzieningen op de wachtlijst laten plaatsen en ondertussen ergens ambulante begeleiding volgen. Op het moment dat er plaats vrijkomt voor een residentiële opname, kunnen ze beslissen dat ze toch liever in een andere voorziening opgenomen worden en kunnen ze zich daar op de wachtlijst laten plaatsen. Aldus kunnen ze een geplande residentiële behandeling gedurende lange tijd ontlopen. Uit één van de dossiers kwam deze vorm van oneigenlijk gebruik van de wachtlijsten duidelijk naar voor. 3.4.3.2. Communicatie tussen hulpverleners en liaisons Meestal lijkt de communicatie tussen hulpverleners en liaisons vlot te verlopen. Liaisons worden over het algemeen op tijd ingelicht over de vooruitgang van hun cliënt en ze worden op de hoogte gebracht indien aanpassingen aan het traject vereist zijn. Uit sommige dossiers blijkt echter dat de liaison pas als één van de laatste te horen kreeg dat een cliënt zonder enig overleg uit de voorziening vertrokken was. In andere gevallen brengen hulpverleners wijzigingen in het traject van cliënten aan, maar informeert men de liaison hier niet over. Als de betreffende cliënt niet zelf op de zitting aanwezig moet zijn, kan deze informatie ook niet doorgegeven worden aan de DBK. Het is tenslotte belangrijk in dit verband de deelname van de liaisons aan het regionaal cliëntenoverleg te vermelden, welke de samenwerking met de lokale hulpverleningsactoren vereenvoudigt.
80
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
pr
3.4.3.3. DBK en de gevangenis
2d
e
Eén van de doelstellingen van de DBK is om het aantal gedetineerden met drugproblemen in de gevangenis te verminderen. Sommige cliënten die een DBK-traject starten, zitten op dat moment nog in de gevangenis. Heel wat hulpverleningsinstanties blijken niet te staan springen om met deze cliënten te werken en de dossierstudie maakt duidelijk dat sommige voorzieningen een doorverwijzing vanuit de gevangenis weigeren. De voornaamste redenen hiervoor zijn het veiligheidsrisico voor hulpverleners en andere cliënten. Wanneer dit gepaard gaat met elektronisch toezicht, brengt dit bovendien heel wat administratieve rompslomp met zich mee. Tevens blijkt het voor hulpverleners vaak niet duidelijk wat gerapporteerd moet worden aan justitie en hoe dit in overeenstemming te brengen is met hun beroepsgeheim. De dossierstudie maakt duidelijk dat dit een belangrijk aandachtspunt is, gezien in 15 van de 38 geselecteerde dossiers sprake is van een eerdere of lopende gevangenisstraf. 3.4.3.4. Financiële consequenties Een aantal DBK-cliënten zit in een precaire financiële situatie en de dossiers maken duidelijk dat een traject met heel wat kosten gepaard kan gaan. Urinecontroles kunnen vrij duur uitvallen, gezien men er een doktersconsult moet voor betalen, het labo moet vergoed worden en de voorziening waar men de urinetest laat afnemen is meestal ook niet gratis. Een andere kost die snel kan oplopen is de betaling van een advocaat. DBK-cliënten die werken bij de start van de DBK-zittingen hebben geen recht op een ‘pro deo’-advocaat. Als zij echter zelf een advocaat moeten betalen, kan dit een zware last worden. Zeker omdat de zaak enkele maanden hangende gehouden wordt, waardoor de advocaat – net als de cliënt –regelmatiger ter zitting moet verschijnen. 3.4.3.5. Drop-out en retentie in de DBK
Drop-out Uit de dossierstudie komt naar voor dat 19 van de 38 cliënten uit de steekproef hun DBK-traject vroegtijdig beëindigden. Het traject van deze cliënten duurde tussen vier en 32 weken en hierbij werd verwacht dat zij twee tot 13 zittingen bijwoonden. Het gemiddeld aantal zittingen per cliënt was 6.6. In drie van de 38 gevallen werd geen traject opgesteld. Toch bleven deze cliënten 4 tot 10 weken in de DBK en moesten ze twee à vier keer voorkomen. De redenen waarom geen trajectplan werd opgemaakt, waren uiteenlopend. Één cliënt besloot, bij nader inzien, om zonder hulp van buitenaf aan zijn problemen te werken. Een andere beklaagde kwam voor omwille van dealen en was al enige tijd clean en bij een derde was een residentiële opname aangewezen, maar deze cliënt wilde hier niet op ingaan. Maklu
81
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
Van de 19 drop-outs hebben negen cliënten geen enkele actie ondernomen om aan de doelstellingen van hun plan tegemoet te komen. In tabel 10 wordt naar deze cliënten verwezen onder de noemer ‘ondernam niets’. Het gemiddeld aantal zittingen waarop deze cliënten verschenen, was 7.5 gespreid over gemiddeld 21 weken. Eén van de redenen waarom de periode binnen DBK toch zo lang duurt, is dat cliënten soms pretenderen dat het goed gaat en de gevraagde attesten kunnen voorleggen aan de rechter. Omdat het voor de rechter aldus niet meteen duidelijk is dat dit niet met echte gedragsveranderingen gepaard gaat, kunnen cliënten soms nog enige weken de schijn hoog houden voordat ze door de mand vallen. Daarnaast worden heel wat andere redenen voor een vroegtijdig onderbroken traject vermeld in het dossier. Zo vroegen twee cliënten zelf de eindzitting aan, omdat de druk voor hen te groot was geworden. Eén persoon wou het na veel vallen en opstaan op zichzelf proberen, terwijl een andere zaak vooral om dealen ging met een beperkte onderliggende drugproblematiek, waardoor het snel tot een eindzitting kwam. Tenslotte overleed één cliënt tijdens het DBK-traject. Tabel 10: Kenmerken van DBK-trajecten die vroegtijdig afgebroken werden (n=19) Drop-out (N=19) Aantal opgestelde trajectplannen
Aantal zittingen Periodea
Leeftijd
b
Reden
c
Aantal
Percentage
0
3
15.8
1
13
68.4
2
3
15.8
Range
2-13
Gemiddelde
6.6
Range
4-48
Gemiddelde
19
Mediaan
19
Range
20-39
Gemiddelde
28.3
Cliënt ondernam niets
9
Geen traject opgesteld
3
Andere
7
Periode in DBK in weken Leeftijd bij de inleidende zitting c Reden, aanleiding, … tot drop-out a b
82
Maklu
oe f
Kwalitatieve evaluatie van het pilootproject Drugbehandelingskamer
2d
e
pr
Hoewel hun traject vroegtijdig werd beëindigd, boekten negen cliënten toch (kleine) vooruitgang op enkele levensdomeinen. Zo startten er zes cliënten een methadonbehandeling, drie personen begonnen met ambulante drugbegeleiding en vier personen werden kortdurend residentieel opgenomen. Verder begon één persoon te werken en ondernamen twee personen acties om hun schulden af te betalen. Anderzijds blijkt uit de dossierstudie dat drie personen afhaakten, omdat de verstrekte hulpverlening niet aan hun noden en behoeften beantwoordde. Eén persoon had ernstige psychische problemen, maar gedurende een periode was daar geen geschikte begeleiding beschikbaar. Een andere cliënt vond dat alles te snel ging, terwijl de aangeboden sociale tewerkstelling voor een derde cliënt te weinig uitdagingen bood. Verder haakten twee cliënten af, omdat ze niet konden stoppen met gebruiken en een andere cliënte was weinig gemotiveerd.
Retentie Elf cliënten (cf. tabel 11) hadden op het moment van het afronden van de dossierstudie hun traject met succes beëindigd, in overeenstemming met de vooropgestelde doelstellingen. De duur van het DBK-traject van deze personen in duidelijk langer (tussen 15 en 114 weken). Het gemiddeld aantal weken in de DBK is 43.6 (de mediaan bedroeg 3581). Dit gemiddelde ligt beduidend hoger dan het gemiddeld aantal weken dat drop-outs in de DBK doorbrengen. Gemiddeld dienden cliënten met een succesvol traject op 8.8 zittingen te verschijnen, variërend van vijf tot 16 zittingen per cliënt. Het valt op dat de gemiddelde leeftijd van deze cliënten (31.6) iets hoger ligt dan deze van cliënten die vroegtijdig afhaakten (28.4). Tenslotte dient opgemerkt te worden dat de dossiergegevens van acht DBK-cliënten niet verwerkt konden worden in deze analyses, gezien hun traject op het einde van de onderzoeksperiode nog niet afgerond was. Tabel 11: Kenmerken van volgehouden DBK-trajecten (n=11) Retentie in DBK (N=11) Aantal opgestelde trajectplannen
Aantal zittingen
81
Aantal
Percentage
1
8
72.7
2
2
18.2
+3
1
9.1
Range
5-16
Gemiddelde
8.8
Omdat er enkele cliënten een erg lang DBK-traject kenden, berekenden we naast het gemiddelde ook de mediaan.
Maklu
83
oe f
pr
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
Retentie in DBK (N=11)
Aantal opgestelde trajectplannen
2d
e
Periodea
84
Leeftijd
Aantal Range Gemiddelde Mediaan
b
Percentage
15-114 43.6 35
Range
23-43
Gemiddelde
31.64
a Periode in DBK in weken b Leeftijd bij de start van de DBK
Maklu
oe f pr e
2d
Hoofdstuk 3
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers Saaske De Keulenaer Stefan Thomaes
1. Doelstelling De kwanitatieve evaluatie van het pilooptproject DBK heeft tot doel cijfermatig een beeld te geven van de dossiers die door de DBK zijn behandeld.
2. De database 2.1. Opbouw Om de kwantitatieve evaluatie van het pilootproject DBK te kunnen realiseren werd door de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid een database DBK opgesteld in samenspraak met de magistraten, rechters en de liaison hulpverlening die zijn betrokken bij het project. Als basis voor de database werd teruggegrepen naar de database van het project proefzorg1. Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie van het DBK-project in juli 2009, werden een aantal variabelen aangepast of toegevoegd. De database DBK is opgebouwd uit een aantal rubrieken van variabelen die hieronder kort worden besproken.
Identificatie dossier De rubriek ‘identificatie dossier’ omvat de variabelen DBK-nummer, notitienummer, gevoegd met dossier, oud DBK-nummer, aantal dossiers per persoon, aantal beklaagden in dossier, de variabelen beklaagde 1, 2, 3 en 4 om aan te duiden over welke beklaagde het gaat in het dossier en de variabele definitieve registratie. Deze variabelen komen niet aan bod in de evaluatie van het project. Zij werden enkel benut bij de registratie en het verwerken van de gegevens.
1
De Ruyver, B., Colman, C., De Wree, E., Vander Laenen, F., Reynders, D., Van Liempt, A. & De Pauw, W., Een brug tussen Justitie en Drughulpverlening. Een evaluatie van het proefzorgproject, Antwerpen, Maklu, 2008, 199p.
Maklu
85
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
Doorstroom
2d
e
In de rubriek ‘doorstroom’ is een aantal data opgenomen, met name de datum van het aanvankelijk proces-verbaal, de datum van aankomst van het aanvankelijk proces-verbaal op het parket, de datum van aanhangigmaking voor de DBK, de datum van de inleidingszitting, de data van de oriëntatiezittingen en opvolgzittingen, de datum van de eindzitting en de datum van het eindvonnis. De datum van aankomst van het aanvankelijk proces-verbaal op het parket en de datum van de inleidingszitting werden benut om na te gaan hoelang het duurt alvorens een dossier voor de DBK wordt gebracht. Hierbij werd niet gekeken naar de datum aanhangigmaking voor de DBK daar deze datum enkel verwijst naar het ogenblik dat het dossier een DBK-nummer heeft gekregen en niet wanneer het dossier een aanvang neemt voor de DBK. De datum van de inleidingszitting en de datum van het eindvonnis werden benut om na te gaan hoe lang een dossier loopt voor de DBK. De verschillende data van oriëntatiezittingen en opvolgzittingen werden benut om het aantal zittingen weer te kunnen geven. De datum van het aanvankelijk proces-verbaal, de datum van aanhangigmaking voor de DBK en de datum van de eindzitting werden bijgevolg niet benut in de evaluatie van het project.
Wijze aanhangigmaking De rubriek ‘wijze aanhangigmaking’ omvat als variabelen de vier verschillende wijzen waarop een dossier aanhangig kan gemaakt worden voor de DBK: rechtstreekse dagvaarding, dagvaarding na verwijzing door de raadkamer, vrijwillige verschijning en verzet. Wanneer in de database verzet wordt aangeduid, betreft het een rechtstreekse dagvaarding in een dossier waarin de beklaagde reeds verstek heeft laten gaan en waartegen hij nu verzet aantekent. Bij de verwerking van de gegevens werden bijgevolg de verzetdossiers bij de rechtstreekse dagvaardingen geteld. Er is sprake van een vrijwillige verschijning wanneer de beklaagde zelf vraagt om voor de DBK te verschijnen. Een vrijwillige verschijning gaat steeds gepaard met een rechtstreekse dagvaarding of een dagvaarding na verwijzing door de raadkamer. Na de tussentijdse evaluatie werden in deze rubriek nog de variabele ‘verzet notitienummer’ en ‘verzet DBK-nummer’ toegevoegd.
Advocaat Deze rubriek omvat enkel de variabele ‘bijstand advocaat’. Daar echter niet goed werd geregistreerd of er al dan niet bijstand van een advocaat aanwezig was, is deze variabele niet opgenomen in de evaluatie van het project.
86
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
Voorlopige hechtenis
2d
e
De rubriek ‘voorlopige hechtenis’ omvat enerzijds variabelen aangaande de aanhouding, met name de variabelen niet aangehouden, aangehouden ter zake, datum aanhouding ter zake, en aangehouden om andere redenen. Met aangehouden ter zake wordt de aanhouding naar aanleiding van de gepleegde feiten bedoeld. Aangehouden om andere reden wijst erop dat de beklaagde reeds is aangehouden. Anderzijds omvat de rubriek enkele variabelen die verband houden met de vrijheid onder voorwaarden (VOV). Het betreft de variabele datum VOV, voorwaarden verbonden aan VOV, datum nieuw bevel tot aanhouding, datum nieuwe VOV en voorwaarden verbonden aan nieuwe VOV. Of er al dan niet voorwaarden zijn verbonden aan de VOV of de nieuwe VOV wordt niet in de evaluatie van het project opgenomen daar VOV steeds aan voorwaarden wordt verbonden en deze variabelen dus overbodig zijn. Bij de verwerking van de gegevens zijn de variabelen datum aanhouding ter zake, datum VOV, datum nieuw bevel tot aanhouding en datum nieuwe VOV aan elkaar gekoppeld om de duur van de voorlopige hechtenis en de VOV in kaart te brengen. De datum van de aanhouding ter zake en de VOV werden tevens gekoppeld aan de datum van de inleidingszitting.
Reden verwijzing DBK Deze rubriek geeft aan om welke redenen een dossier voor de DBK wordt gebracht. Elke reden is als variabele opgenomen. Zo is er de variabele mislukte proefzorg, mislukte bemiddeling, verslaafde die ernstige druggerelateerde criminaliteit heeft gepleegd en drugdelict. Deze laatste variabele is pas toegevoegd op het ogenblik van de datacontrole. Er bleek toen een categorie te ontbreken. Dit werd vastgesteld door het feit dat voor heel wat dossiers geen enkele categorie was aangeduid. Ook de variabele openstaande gerechtelijke statuten en de variabelen welk statuut en welk statuut bis zijn in deze rubriek opgenomen. Indien er sprake is van openstaande statuten kan aangeduid worden of het gaat om probatie, voorwaardelijke invrijheidstelling, vrijheid onder voorwaarden, werkstraf, elektronisch toezicht, gedwongen opname, internering, bemiddeling in strafzaken, ter beschikking stelling van de regering of een ander gerechtelijk statuut.
Persoonsgegevens In de rubriek ‘persoonsgegevens’ zijn de variabelen sekse, geboortejaar, taal en huisvesting opgenomen. Onder taal wordt de taal verstaan die werd gesproken in de rechtszaal of de taal van het proces-verbaal. Als categorieën zijn de talen Nederlands, Frans, Engels, Arabisch, Turks of andere opgenomen. Met de variabele huisvesting wordt gepolst naar het al dan niet hebben van een vaste verblijfplaats.
Maklu
87
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
In de registratie is deze vraag bevestigend beantwoord indien er sprake was van een referentie-, verblijfs- of domicilieadres.
Antecedenten
2d
e
In de rubriek ‘antecedenten’ zijn zeven variabelen opgenomen, met name vroegere rechterlijke beslissingen drugdelicten, vroegere rechterlijke beslissingen andere misdrijven, criminologische recidive drugs, criminologische recidive andere dan drugs, vroegere veroordeling voor de DBK, vroegere probatiemaatregelen en herroeping probatie. Enkel de variabele vroegere veroordeling voor de DBK is niet opgenomen in de evaluatie van het project daar deze variabele niet goed werd geregistreerd.
Drugdelict als huidig delict In deze rubriek wordt een aantal drugdelicten als variabele opgenomen. Het betreft het drugdelict bezit, verkoop, invoer, uitvoer, vervaardigen, vervoer, aanschaf, teelt en andere. Ook de variabelen verzwarende omstandigheden ten aanzien van minderjarigen en verzwarende omstandigheden omwille van de gevolgen voor de gezondheid zijn in deze rubriek opgenomen.
Druggerelateerde criminaliteit als huidig delict De delicten die hier zijn opgenomen als variabelen zijn: diefstal, diefstal met braak, diefstal met geweld, slagen en verwondingen, afpersing en andere.
Product volgens PV In deze rubriek wordt op basis van de informatie uit de processen-verbaal weergegeven welke producten de beklaagden gebruiken. De volgende producten werden als variabele in de database opgenomen: cannabis, cocaïne, heroïne, LSD, amfetamines, XTC, vloeibare XTC, alcohol, medicatie en andere.
Gebruik volgens PV Ook in de rubriek ‘gebruik volgens PV’ wordt de informatie verzameld aan de hand van de processen-verbaal. Het druggebruik van de beklaagden wordt door middel van 3 variabelen besproken, met name door de variabele frequentie van gebruik, voornaamste wijze van gebruik en duurtijd van gebruik. De duurtijd van gebruik wordt uitgedrukt in maanden. Voor de wijze van gebruik zijn de categorieën slikken of drinken, snuiven, inhaleren of roken, spuiten en andere voorzien. De frequentie van gebruik is uitgesplitst naar de categorieën minder dan eens per maand, één keer per week of minder, twee tot zes dagen in de week, dagelijks en andere.
88
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
Verloop hulpverleningstraject
De variabelen in deze rubriek werden na de tussentijdse evaluatie van het project aan grondige wijzigingen onderworpen.
2d
e
Aanvankelijk werden volgende variabelen in de rubriek ‘verloop hulpverleningstraject’ opgenomen: datum eerste contact liaison hulpverlening, soort interventie hulpverlening met als categorieën ambulant en residentieel, aantal contacten tussen liaison hulpverlening en beklaagde, naleving van de voorwaarden en antecedenten hulpverlening. Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie is de variabele ‘soort interventie hulpverlening’ vervangen door ‘aantal contacten tussen hulpverlening en beklaagde uitgedrukt in code’. Volgende codes zijn voorzien: A = ambulant parcours – dagelijks contact met één voorziening, B = ambulant parcours – wekelijks contact met één voorziening, C = ambulant parcours – wekelijks contact met één voorziening, regelmatig contact met een andere voorziening, D = ambulant parcours – wekelijks contact met één voorziening, dagelijks contact met de andere voorziening, E = residentieel parcours (is sowieso dagelijks contact), F = overgang van ambulant naar residentieel parcours, G = overgang van residentieel naar ambulant parcours, O = geen hulpverleningsplan. Aan de variabele aantal contacten tussen liaison hulpverlening en beklaagde wordt ‘in uren’ toegevoegd waardoor niet meer het aantal contacten wordt geteld maar het aantal uren dat er contacten zijn geweest. De variabele antecedenten hulpverlening wordt opgesplitst naar de variabelen antecedenten verleden en antecedenten huidig. Door middel van de eerste variabele wordt nagegaan of de beklaagde reeds vroeger een programma binnen de drughulpverlening heeft gevolgd. Met de variabele antecedenten huidig wordt gepolst naar een lopend programma binnen de drughulpverlening. Verder werden naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie enkele nieuwe variabelen toegevoegd. In eerste instantie zijn de verschillende domeinen waarrond binnen het hulpverleningstraject kan gewerkt worden als nieuwe variabelen opgenomen. Het betreft de domeinen fysieke gezondheid, drugs/alcohol/medicatie, psychische gezondheid, woonst, inkomen, werk, schulden, administratie, justitie en familie. Verder is de variabele aantal partners binnen de hulpverlening toegevoegd alsook de mogelijkheid om de partners bij naam te vermelden. De variabele naleving van de voorwaarden, is niet in de evaluatie van het project opgenomen daar deze variabele voor te veel verwarring zorgde met de variabele bereidheid tot medewerking en naleving van de voorwaarden in de rubriek uitspraak naar aanleiding van.
Maklu
89
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
Burgerlijke partij
e
In de rubriek ’burgerlijke partij’ wordt weergegeven of er al dan niet sprake is van een burgerlijke partij, of de burgerlijke partij gedeeltelijk, volledig of niet werd vergoed en of er sprake is geweest van herstelbemiddeling.
2d
Uitspraak naar aanleiding van De rubriek ‘uitspraak naar aanleiding van’ omvat als variabelen de redenen waarom wordt overgegaan tot een eindvonnis, met name niet aanvaarding door de rechtbank op de inleidings- of oriëntatiezitting, verstek op inleidingszitting, pleit onschuldig op inleidingszitting, geen bereidheid om hulpverleningstraject op te starten, bereidheid om mee te werken en naleving voorwaarden en bereidheid om mee te werken en niet-naleving voorwaarden.
Soort en inhoud uitspraak Als laatste rubriek is er de soort en de inhoud van de uitspraak. Met soort uitspraak wordt verstaan of er sprake is van een uitspraak op tegenspraak (de beklaagde is aanwezig), op verstek (de beklaagde is niet aanwezig) of op verzet (de uitspraak is op tegenspraak maar in het kader van een verzetdossier). Met betrekking tot de inhoud van de uitspraak zijn als variabelen de verschillende mogelijke uitspraken en straffen opgenomen. Zo zijn er de variabelen vrijspraak, opschorting met als categorieën gewone of probatie-opschorting, herroeping, gevangenisstraf in maanden, geldboete in euro, vervangende gevangenisstraf (in geval van geldboete) in maanden, werkstraf in uur, vervangende gevangenisstraf (in geval van werkstraf) in maanden, verbeurdverklaring en strafvordering onontvankelijk. Verder wordt voor de gevangenisstraf, de geldboete en de werkstraf weergegeven of er sprake is van uitstel met als categorieën geen, volledig en gedeeltelijk en of er sprake is van gewoon uitstel of probatie-uitstel. Ook voor de verbeurdverklaring wordt weergegeven of er sprake is van volledig, gedeeltelijk of geen uitstel. Daar de vervangende gevangenisstraffen die worden uitgesproken in geval van een geldboete of een werkstraf vastliggen, is het weinig zinvol deze informatie in de database op te nemen en te vermelden in de evaluatie van het project. De variabelen herroeping en strafvordering onontvankelijk werden pas na de tussentijdse evaluatie in de database opgenomen.
Bijkomende variabelen aangemaakt tijdens de verwerking van de gegevens Tijdens de verwerking van de gegevens zijn nog een aantal variabelen aangemaakt op basis van reeds opgenomen variabelen in de database. Zo werden de volgende variabelen gecreëerd: aantal gepleegde delicten, aantal gepleegde drugdelicten, aantal 90
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
gepleegde druggerelateerde delicten, soort delict (met als categorieën drugdelict, druggerelateerde criminaliteit en beide) en de variabele aantal opgelegde straffen. 2.2. Registratie
2d
e
De registratie van de gegevens in de database heeft een aanvang genomen vanaf de start van het project (mei 2008) en is sinds begin 2010 tijdelijk stopgezet. Het invoegen van de gegevens in de elektronische database is gebeurd door een medewerker van het parket. Deze medewerker vulde op basis van het dossier en de informatie die de magistraten op de kaft van het dossier vermelden, de volgende rubrieken in: identificatie dossier, doorstroom, wijze aanhangigmaking, voorlopige hechtenis, reden verwijzing naar DBK, persoonsgegevens, antecedenten, huidig delict en product volgens PV. De parketmagistraten controleerden deze informatie en vulden aan indien nodig. Zelf stonden de parketmagistraten in voor de registratie van de rubriek bijstand advocaat en gebruik volgens PV. De rechters stonden in voor de registratie van de rubrieken burgerlijke partij, uitspraak naar aanleiding van en soort en inhoud uitspraak. Zowel de parketmagistraten als de rechters registreerden op papieren drager en maakten dit vervolgens over aan de parketmedewerker die op zijn beurt de informatie invoerde in de elektronische databank. De rubriek verloop hulpverleningstraject werd ingevuld door de liaisons hulpverlening die de gegevens bij het aflopen van het hulpverleningstraject elektronisch overmaakten aan de parketmedewerker om deze in de elektronische databank in te voeren. Zoals reeds eerder vermeld, hebben naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie van het project in juli 2009 de variabelen met betrekking tot het hulpverleningstraject grondige wijzigingen ondergaan. De liaisons hulpverlening hebben ook voor de dossiers die dateren van voor de tussentijdse evaluatie de informatie verzameld voor de gewijzigde en nieuwe variabelen zodat ook voor de dossiers van 2008 alle gegevens voorhanden zijn. 2.3. Controle van de data In eerste instantie werden een aantal dossiers uit de database verwijderd. De dossiers die eind 2009 nog maar enkel een DBK-nummer hadden of waarin nog maar enkel een inleidingszitting plaatsvond, werden verwijderd. Ook verstekdossiers waarvan reeds een verzetdossier aanwezig was in de database, werden verwijderd. Concreet houdt dit in dat de verstekdossiers waartegen eind 2009 nog geen verzet werd aangetekend in de database zijn opgenomen en de verstekdossiers waartegen wel reeds verzet werd aangetekend, werden verwijderd. Deze dossiers hebben immers betrekking op dezelfde persoon en dezelfde feiten en mogen dus slechts één keer worden geteld. Verder werden wanneer sprake was van gevoegde dossiers de dochterdossiers verwijderd en enkel het moederdossier behouden. Informatie over de gepleegde delicten en de antecedenten van de dochterdossiers werden in de database bij het moederdossier toegevoegd teneinde een volledig beeld van het totale dossier te verkrijgen. Maklu
91
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
Vervolgens werd gestart met de controle van de geregistreerde data. Eerst werd nagegaan of de registratie voor de verschillende opgenomen variabelen vrij volledig was. Voor de meerderheid van de variabelen was dit het geval, doch voor enkele variabelen waren toch een aantal missings aanwezig, meer bepaald voor de variabelen die verband houden met soort en inhoud uitspraak, burgerlijke partij, verloop hulpverleningstraject en product en gebruik volgens pv. Wat betreft soort en inhoud uitspraak en het verloop van het hulpverleningstraject werd aan de betrokken actoren gevraagd de ontbrekende informatie alsnog aan te leveren. Wat de overige variabelen betreft, hebben we ons neergelegd bij het ontbreken van de informatie. Na de controle op de volledigheid van de data, werd nagegaan of de variabelen correct zijn ingevuld. Met andere woorden, werden de juiste codes gebruikt en zijn geen inconsistenties waar te nemen tussen de verschillende variabelen. Zo werd ondermeer vastgesteld dat bij de codering van het geslacht van de beklaagden heel wat fouten werden gemaakt. Het geslacht van elke beklaagde werd dan ook opnieuw gecontroleerd. Ook kwam tijdens de controle naar voor dat in heel wat dossiers voor alle variabelen in de rubrieken uitspraak naar aanleiding van en reden verwijzing DBK de code 0 werd ingevuld, wat in principe niet kan. Aangezien beide rubrieken heel belangrijk zijn voor de evaluatie van het project werden al deze dossiers opnieuw voorgelegd aan de betrokken actoren met het oog op het verhelpen van deze fouten in de registratie. Uiteindelijk werd in de rubriek reden verwijzing DBK een nieuwe variabele drugdelict toegevoegd. Tevens werd vastgesteld dat er sprake was van een slechte registratie van de variabele bijstand advocaat en vroegere veroordeling voor de DBK. Er werd, in samenspraak met de betrokken actoren, beslist deze variabelen te verwijderen uit de database. De controle van de data heeft heel wat tijd in beslag genomen en heel veel werk gevergd zowel voor de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid als voor de betrokken actoren bij het project. Daar de werklast van de betrokken parketmagistraten en rechters te hoog lag om alle te controleren dossiers opnieuw te bekijken, werd beslist de dossiers die dateren van 2008 en geen hulpverleningstraject hebben, niet meer te controleren. Om die reden zijn deze dossiers, met uitzondering van punt 3.1., niet opgenomen in de evaluatie van het project. (zie infra) In laatste instantie werden nog enkele variabelen uit de database verwijderd die weinig meerwaarde opleveren voor de evaluatie van het project, met name de variabelen voorwaarden verbonden aan VOV, voorwaarden verbonden aan nieuwe VOV, vervangende gevangenisstraf (in geval van geldboete) in maanden en vervangende gevangenisstraf (in geval van werkstraf) in maanden. Ook werd de variabele naleving van de voorwaarden uit de database verwijderd aangezien deze variabele voor te veel verwarring zorgt met de variabele bereidheid tot medewerking en naleving van de voorwaarden in de rubriek uitspraak naar aanleiding van.
92
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
3. Evaluatieperiode en onderzoekspopulatie 3.1. Evaluatieperiode
2d
e
Het pilootproject DBK is opgestart in mei 2008 en loopt nog tot eind 2012. De registratie is gelijktijdig met de opstart van het project gestart. Voor de evaluatie is de databank afgesloten op 31 december 2009. De evaluatie van het project betreft dus de periode mei 2008 – december 2009. 3.2. Onderzoekspopulatie Welke dossiers in beschouwing zijn genomen voor de evaluatie hangt af van de te bespreken variabelen. In punt ‘3.1. De drugbehandelingkamer: succesvol of niet?’ zijn alle afgesloten dossiers die werden aangemaakt in 2008 en 2009 in rekening genomen. Tevens zijn alle lopende dossiers waarin een hulpverleningstraject aanwezig is, in beschouwing genomen. Lopende dossiers waarin bv. nog maar enkel een inleidingszitting plaatsvond, werden buiten beschouwing gelaten. Verder dient opgemerkt dat indien dossiers werden gevoegd, enkel het moederdossier wordt weerhouden. In totaal gaat het om 280 dossiers. In alle navolgende punten zijn enkel volgende dossiers in rekening genomen: – De dossiers van 2008 waarin een hulpverleningstraject is opgestart. Het betreft dossiers waarin het hulpverleningstraject is afgelopen en dossiers die eind 2009 nog lopende waren. De dossiers van 2008 waarin geen hulpverleningstraject plaatsvond, zijn niet meer in beschouwing genomen daar geen controle van de data heeft kunnen plaatsvinden. – Alle afgesloten dossiers van 2009. Het betreft enerzijds dossiers waarin geen hulpverleningstraject is opgestart en anderzijds dossiers waarin dit wel het geval is. – Alle lopende dossiers van 2009 waarin een hulpverleningstraject is opgestart. De lopende dossiers van 2009 waarin dit niet het geval is, bv. dossiers waarin enkel nog maar een inleidingszitting heeft plaatsgevonden, zijn niet in beschouwing genomen. – In totaal gaat het om 234 dossiers. In punt ‘3.11. Verloop hulpverleningstraject’ worden enkel de afgesloten dossiers van 2008 en 2009 waarin een hulpverleningstraject plaatsvond (148-57=91), besproken. De lopende dossiers van 2008 en 2009 worden niet in beschouwing genomen daar nog geen informatie over het hulpverleningstraject van deze dossiers aanwezig is. Bovendien dient opgemerkt dat wanneer een persoon meerdere dossiers heeft waarin een hulpverleningstraject aanwezig is, dit traject steeds hetzelfde is. Om die
Maklu
93
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
reden zijn deze trajecten dan ook slechts eenmaal geteld. Concreet brengt dit met zich mee dat van de 91 dossiers er 78 hulpverleningstrajecten worden besproken.
2d
e
In punt ‘3.2. Wie komt voor de DBK?’ wordt niet naar dossiers gekeken maar naar personen. Er is immers gebleken dat de 234 dossiers afkomstig zijn van 195 personen. Om de personen die meerdere dossiers hebben niet te laten doorwegen in de evaluatie, wordt dus voor de persoonsgegevens gekeken naar de persoon in plaats van naar het dossier. In punt ‘3.12. Soort en inhoud uitspraak’ wordt geen uitspraak gedaan over 234 dossiers maar over 177 dossiers. De lopende dossiers (57 dossiers) worden niet in beschouwing genomen daar in deze dossiers nog geen vonnis is uitgesproken. Ook in punt ‘3.10. Burgerlijke partij’ wordt enkel gekeken naar de 177 afgesloten dossiers daar zich in de lopende dossiers nog steeds een burgerlijke partij kan aanmelden.
4. De cijfers: een beschrijving 4.1. De drugbehandelingskamer: succesvol of niet? In de periode mei 2008 – december 2009 werden in totaal 280 dossiers voor de DBK gebracht. Het betreft zowel afgesloten als lopende dossiers. Lopende dossiers die eind 2009 nog maar net waren opgestart2, werden niet in beschouwing genomen omdat over het verloop van deze dossiers nog niets kan worden verteld. Wanneer sprake was van voegingen werd enkel het moederdossier weerhouden. De informatie over de gepleegde delicten en de antecedenten van de dochterdossiers werden in de database bij het moederdossier gevoegd teneinde een volledig beeld van het totale dossier te verkrijgen. In 148 dossiers (53%) werd een hulpverleningstraject opgestart. In 132 dossiers (47%) was dit niet het geval. Slechts in 12 van deze 132 dossiers (9%) was de beklaagde niet bereid om op het hulpverleningsaanbod in te gaan en in 26 dossiers (20%) besliste de rechter op de inleidings- of oriëntatiezitting dat de beklaagde toch niet in aanmerking kwam om voor de DBK te verschijnen. Deze beslissing kan ingegeven worden door: 1. de vaststelling dat de beklaagde tijdens de inleidings- of oriëntatiezitting toch onvoldoende bereidheid vertoont om in een hulpverleningstraject te stappen; 2. het gegeven dat er geen hulpvraag is, maar dat er bijvoorbeeld louter uit winstbejag werd gedeald en 3. de situatie dat de beklaagde wel een hulpverleningstraject wil maar eigenlijk niet echt een probleem heeft. In 76 van de 132 dossiers of bijna 60% kon geen hulpverleningstraject worden aangeboden daar de beklaagde verstek liet gaan op de inleidingszitting. In één dossier pleitte de beklaagde onschuldig waardoor één van de voorwaarden om voor de DBK te verschijnen, niet was voldaan. 2
94
Het betreft dossiers waarin nog maar enkel een inleidingszitting plaatsvond of die nog maar enkel een DBK-nummer hadden gekregen.
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
2d
e
pr
Van de 148 DBK-dossiers met een opgestart hulpverleningstraject waren er eind 2009 nog 57 lopende3. Van de 91 beëindigde hulpverleningstrajecten kenden 41 dossiers een positieve afloop in de zin dat de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject werden nageleefd. In 30 dossiers werd het hulpverleningstraject voortijdig stopgezet wegens niet naleving van de vooropgestelde voorwaarden. Opmerkelijk is de vaststelling dat in 20 van deze 30 dossiers (67%) 4 of meer DBK-zittingen hebben plaatsgevonden (in de dossiers met naleving voorwaarden gaat het om 63%), waaruit kan worden opgemaakt dat in heel wat dossiers het traject eerst een lange tijd goed loopt, maar dat de beklaagde in de loop van het traject afhaakt. In 6 dossiers werd aanvankelijk een hulpverleningstraject opgestart, maar is gebleken dat de beklaagde toch niet bereid was zich in te schrijven in de hulpverlening. Tot slot werd in 14 dossiers niet geregistreerd of de voorwaarden al dan niet werden nageleefd. Op basis van deze laatste cijfers kan gesteld worden dat iets meer dan de helft van de opgestarte hulpverleningstrajecten (53% of 41 van 77 dossiers) een goede afloop kennen. Tabel 8: Overzicht van de dossiers die zijn verschenen voor de DBK Dossiers zonder hulpverleningstraject
132
Geen bereidheid om hulpverleningstraject op te starten
12
Niet aanvaarding door de rechtbank op inleidings- of oriëntatiezitting
26
Verstek op inleidingszitting
76
Pleit onschuldig op inleidingszitting
1
Reden onbekend
17
Dossiers waarin een hulpverleningstraject (HV) is opgestart
148
Afgesloten dossiers
91
Naleving voorwaarden
41
Niet naleving voorwaarden
30
Hulpverleningstraject opgestart maar toch geen bereidheid tot hulpverlening
6
Onbekend of voorwaarden al dan niet werden nageleefd
14
Lopende dossiers
57
Totaal
280
Indien de verstekdossiers (76) buiten beschouwing worden gelaten, blijkt dat in ongeveer 70% van de dossiers die voor de DBK worden gebracht een hulpverleningstraject wordt opgestart en dat deze hulpverleningstrajecten in ongeveer de helft van de gevallen een positieve afloop kennen in de zin dat de voorwaarden worden nageleefd. Worden de voorwaarden niet nageleefd, dan blijkt dat de beklaagde in 2/3 van de dossiers pas naar het einde toe van het traject afhaakt. Een eerste stap naar de drughulpverlening werd dus zeker reeds gezet. 3
Het betreft 15 dossiers die dateren van 2008 en 42 dossiers die werden aangevat in 2009.
Maklu
95
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
4.2. Wie komt voor de drugbehandelingskamer?
2d
e
Om een antwoord op deze en volgende vragen te formuleren wordt beroep gedaan op 234 dossiers. Het betreft alle dossiers waarin een hulpverleningstraject is opgestart (148) en de dossiers zonder hulpverleningstraject van 2009 (86). De dossiers zonder hulpverleningstraject die dateren van 2008 (46) worden verder niet meer in beschouwing genomen aangezien geen datacontrole kon plaatsvinden.
Geslacht De 234 dossiers zijn afkomstig van 195 personen, meer bepaald 37 vrouwen en 158 mannen. Dit komt neer op een verhouding van 1 op 4. Meerdere personen hebben bijgevolg meer dan één dossier lopen voor de DBK. Het gaat om 21 mannen en 3 vrouwen. Wat de mannen betreft, hebben 14 mannen 2 dossiers, 4 mannen 3 dossiers, 2 mannen 4 dossiers en heeft 1 man 5 dossiers lopen voor de DBK. 2 van de 3 vrouwen hebben elk 3 dossiers en 1 vrouw heeft er twee. Belangrijk om te onderstrepen is dat het hier gaat om afzonderlijk van elkaar bestaande dossiers. Gevoegde dossiers worden hier niet in beschouwing genomen. Indien er sprake is van voegingen is immers enkel het moederdossier in de database opgenomen.
Leeftijd Ongeveer 83% (162 van de 195) van de beklaagden die voor de DBK komt is ouder dan 21 en jonger dan 41 jaar. 44.6% van de beklaagden situeert zich in de leeftijdscategorie 21 <…≤ 30. Wanneer de leeftijd wordt opgesplitst naar geslacht, blijkt uit de tabel dat de categorie man ouder dan 21 jaar en jonger dan 31 jaar, het meest vertegenwoordigd is. 35.9% van het totaal aantal beklaagden is met name mannelijk en bevindt zich in deze leeftijdscategorie. Het aantal vrouwen is gelijk verdeeld over de leeftijdscategorie 21 <…≤ 30 en 30 <…≤ 40. Opmerkelijk is ook dat bijna 10% van de beklaagden jonger is dan 21 jaar. Tabel 9: Leeftijd van de beklaagden die voor de DBK verschijnen Leeftijd
96
Frequentie Man (N:158)
Frequentie Vrouw (N:37)
Frequentie Totaal (N:195)
≤ 21
16 (8.2%)
2 (1%)
18 (9.2%)
21<…≤ 30
70 (35.9%)
17 (8.7%)
87 (44.6%)
30<…≤ 40
58 (29.7%)
17 (8.7%)
75 (38.5%)
>40
14 (7.2%)
1 (0.5%)
15 (7.7%)
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
Taal
2d
e
192 beklaagden die voor de DBK zijn verschenen, spreken Nederlands. 2 beklaagden spreken Frans en 1 beklaagde sprak een andere taal die niet nader werd gespecificeerd4. Het gaat hier om de taal die in de rechtbank wordt gesproken of de taal in de PV’s.
Woonplaats Uit de registratie is gebleken dat 172 beklaagden die voor de DBK zijn verschenen een vaste verblijfplaats hebben en dat dit bij 23 beklaagden niet het geval is. Belangrijk om hier te vermelden is dat vaak het referentieadres van een OCMW, een behandelingscentrum of een gevangenis is opgegeven als vaste verblijfplaats. Het gaat hier dus om een referentie-, verblijfs- of domicilieadres.
Antecedenten Om de antecedenten in kaart te brengen is enerzijds een onderscheid gemaakt naar vroegere rechterlijke beslissingen naar aanleiding van drugdelicten, vroegere rechterlijke beslissingen naar aanleiding van andere misdrijven, criminologische recidive drugs en criminologische recidive andere dan drugs. Anderzijds is er geregistreerd of vroeger reeds sprake is geweest van probatiemaatregelen en herroeping probatie. 6 beklaagden die voor de DBK zijn verschenen, hadden nog geen antecedenten. Het gaat om 3 mannen en 3 vrouwen. Bij 37 beklaagden was enkel sprake van criminologische recidive. Concreet hadden 5 beklaagden (allen mannen) enkel een criminologische recidive drugs; 8 beklaagden (4 mannen en 4 vrouwen) enkel een criminologische recidive andere dan drugs en hadden 24 beklaagden (20 mannen en 4 vrouwen) een criminologische recidive voor beide categorieën. Tabel 10: Antecendenten van de beklaagden die voor de DBK verschijnen Antecedenten
4
Frequentie Man (N:158)
Frequentie Vrouw (N:37)
Frequentie Totaal (N:195)
Geen antecedenten
3
3
6
Enkel criminologische recidive
29
8
37
Enkel criminologische recidive drugs
5
0
5
Enkel criminologische recidive andere dan drugs
4
4
8
Het is geenszins Engels, Arabisch of Turks daar deze als categorie in de database zijn opgenomen.
Maklu
97
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
Frequentie Man (N:158)
Frequentie Vrouw (N:37)
Frequentie Totaal (N:195)
Zowel criminologische recidive drugs als andere dan drugs
20
4
24
Vroegere rechterlijke beslissingen
126
26
152
Enkel rechterlijke beslissingen n.a.v. drugdelicten
12
7
19
Enkel rechterlijke beslissingen n.a.v. andere misdrijven
44
6
50
Rechterlijke beslissing voor beide categorieën
70
13
83
2d
e
pr
Antecedenten
152 van de 195 beklaagden die voor de DBK zijn verschenen, hadden vroeger reeds een rechterlijke beslissingen opgelopen. Bij meer dan de helft ervan (83 beklaagden waaronder 70 mannen en 13 vrouwen) was zelfs sprake van zowel een rechterlijke beslissing naar aanleiding van een drugdelict als van een rechterlijke beslissing naar aanleiding van een andere misdrijf. 19 beklaagden (12 mannen en 7 vrouwen) hadden enkel een rechterlijke beslissing opgelopen naar aanleiding van een drugdelict en 50 beklaagden (44 mannen en 6 vrouwen) hadden enkel een rechterlijke beslissing opgelopen naar aanleiding van een ander misdrijf. Wanneer sprake is van een rechterlijke beslissing is ook steeds sprake van criminologische recidive. Vroegere probatiemaatregelen komen voor bij 56 beklaagden die voor de DBK zijn verschenen. Het gaat hierbij om 49 mannen en 7 vrouwen. Bij 23 beklaagden, waaronder 3 vrouwen komt herroeping probatie voor.
Samenvattend De beklaagde die voor de DBK verschijnt, is doorgaans een man die ouder is dan 21 en jonger is dan 41, Nederlands spreekt, een vaste verblijfplaats heeft en vroeger reeds een rechterlijke beslissing heeft opgelopen. 4.3. Waarom wordt een dossier aanhangig gemaakt voor de drugbehandelingskamer? Een beklaagde wordt verwezen naar de DBK naar aanleiding van een mislukte proefzorg-behandeling, een mislukte bemiddeling, het plegen van een drugdelict en/ of omdat de beklaagde een verslaafde is die ernstige druggerelateerde criminaliteit heeft gepleegd. In 206 dossiers is één reden opgegeven voor de verwijzing naar de DBK. In 3 dossiers is de reden voor verwijzing onbekend en in 25 dossiers werden 2 redenen opgegeven ter verklaring van de aanhangigmaking voor de DBK.
98
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
2d
e
pr
Dat de beklaagde een verslaafde is die ernstige druggerelateerde criminaliteit heeft gepleegd (100 dossiers), is de belangrijkste reden om een dossier aanhangig te maken voor de DBK. Ook het plegen van een drugdelict (76 dossiers) en een mislukte proefzorg-behandeling5 (74 dossiers) komen heel vaak voor. Een reden die quasi niet voorkomt is de mislukte bemiddeling (6 dossiers). Tabel 11 : Reden voor verwijzing naar DBK Reden voor verwijzing naar DBK
Frequentie (N:234)
Verslaafde die ernstige druggerelateerde criminaliteit heeft gepleegd
100
Drugdelict
76
Mislukte proefzorg
74
Mislukte bemiddeling
6
Missing
3 2 redenen voor de verwijzing naar DBK
Frequentie
Drugdelict en Verslaafde die ernstige druggerelateerde criminaliteit heeft gepleegd
10
Mislukte proefzorg en Drugdelict
6
Mislukte proefzorg en Verslaafde die ernstige druggerelateerde criminaliteit heeft gepleegd
4
Mislukte proefzorg en Mislukte bemiddeling
3
Mislukte bemiddeling en Verslaafde die ernstige druggerelateerde criminaliteit heeft gepleegd
2
Van de 76 dossiers waarin de beklaagde naar de DBK werd verwezen naar aanleiding van een drugdelict, is in 25 dossiers enkel sprake van drugbezit. Er werden met andere woorden in deze dossiers geen andere drugdelicten of druggerelateerde delicten geleegd en er was evenmin sprake van een mislukte proefzorgbehandeling of mislukte bemiddeling. De beklaagden werden dus enkel omwille van drugbezit voor de DBK gebracht. Dit lijkt misschien met de Ministeriële omzendbrief van 16 mei 2003, betreffende vervolgingsbeleid inzake het bezit van en de detailhandel in illegale verdovende middelen6 in gedachten, een opmerkelijke vaststelling. De database registreert niet over welke drug het gaat, maar wanneer in deze dossiers gekeken wordt naar het soort drugs dat door de beklaagden wordt gebruikt, blijkt dat slechts in één dossier melding wordt gemaakt van het gebruik van cannabis. In de overige dossiers gaat het voornamelijk om heroïne al dan niet gecombineerd met cocaïne of LSD en amfetamines. We kunnen dan ook veronderstellen dat het 5
6
De doelstelling van Proefzorg bestaat erin het parket reeds op het echelon van de opsporing en vervolging armslag te geven om de delinquent – die bekent feiten te hebben gepleegd en bij wie een verslavingsverschijnsel of ziekte aan de grondslag van de feiten ligt – vlot, efficiënt en adequaat naar de hulpverlening te kunnen sluizen. B.S. 2 juni 2003
Maklu
99
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
drugbezit eerder betrekking zal hebben gehad op deze soorten drugs dan op cannabis en de voormelde ministeriële richtlijn voorziet enkel een specifieke aanpak voor het bezit van cannabis. Verder blijkt dat in 18 van de 25 dossiers sprake is van openstaande gerechtelijke statuten en/of herroeping probatie en dat in 20 van de 25 dossiers reeds sprake is van vroegere rechtelijke beslissingen. Deze vaststellingen zouden een mogelijke verklaring kunnen zijn waarom louter bezit voor de rechtbank wordt gebracht. 4.4. Hoe wordt het dossier aanhangig gemaakt voor de drugbehandelingskamer? Een dossier kan op 3 manieren aanhangig gemaakt worden voor de DBK, met name door een rechtstreekse dagvaarding – al dan niet in het kader van een verzetdossier -, een dagvaarding na verwijzing door de raadkamer en een vrijwillige verschijning. Er is sprake van een vrijwillige verschijning wanneer de beklaagde zelf vraagt om voor de DBK te verschijnen. Een vrijwillige verschijning gaat steeds gepaard met een rechtstreekse dagvaarding of een dagvaarding na verwijzing door de raadkamer. Tabel 12: Wijze van aanhangigmaking voor DBK Wijze aanhangigmaking voor DBK Rechtstreekse dagvaarding waarvan i.k.v. verzetdossier
Frequentie (N:234) 193 24
Dagvaarding na verwijzing door de raadkamer
40
Vrijwillige verschijning
9
Missing
2
In de meeste dossiers (193 van de 234 of 82%) wordt de beklaagde rechtstreeks gedagvaard voor de DBK. In 40 dossiers werd de beklaagde voor de DBK gedagvaard na verwijzing door de raadkamer. Vrijwillige verschijning komt voor in 9 dossiers. In 6 dossiers komt de vrijwillige verschijning voor bij een dagvaarding na verwijzing door de raadkamer en in 1 dossier gaat het om een rechtstreekse dagvaarding i.k.v. een verstekdossier. In 2 dossiers werd niet aangegeven met wat voor dagvaarding de vrijwillige verschijning gepaard ging en in nog 2 andere dossiers is onbekend hoe de beklaagde voor de DBK werd gedagvaard. 4.5. Voorlopige hechtenis en vrijheid onder voorwaarden (VOV) In 48 van de 234 dossiers is de beklaagde aangehouden. Er is dus slechts in een vijfde van de dossiers sprake van voorlopige hechtenis. In 46 dossiers gaat het om een aanhouding ter zake, waarmee een aanhouding naar aanleiding van de gepleegde feiten wordt bedoeld. In 7 van deze dossiers is tevens aangehouden om andere redenen in de database geregistreerd. In 2 dossiers is alleen sprake van een
100
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
aanhouding om andere redenen en in 1 dossier is niet gekend of de beklaagde al dan niet werd aangehouden.
2d
e
In 45% van de dossiers met voorlopige hechtenis (19) vindt de inleidingszitting plaats binnen de 2 maand na de aanhouding. In 76% van de dossiers is dit binnen de 3 maand. In 2 dossiers vindt de inleidingszitting voor de aanhouding plaats. Dit kan te wijten zijn aan een fout in de registratie, maar komt in uitzonderlijke gevallen voor, met name bij het niet naleven van opgelegde voorwaarden of bij het plegen van nieuwe feiten. In 4 lopende en één afgesloten dossier ontbreekt deze informatie. Tabel 13: Duurtijd uitgedrukt in maanden tussen de aanhoudingsdatum ter zake en de datum van de inleidingszitting7 Duurtijd in maanden tussen datum aanhouding ter zake en datum inleidingszitting7
Frequentie (N:46)
Cumulatieve frequentie
Relatieve cumulatieve frequentie
< 1 maand
10
10
24%
< 2 maand
9
19
46%
< 3 maand
12
31
76%
< 4 maand
3
34
83%
< 5 maand
3
37
90%
< 7 maand
1
38
93%
< 9 maand
1
39
95%
De aanhouding vindt binnen de maand na de inleidingsdatum plaats
1
40
98%
De aanhouding vindt binnen de 2 maand na de inleidingsdatum plaats
1
41
100%
Missing
5
46
Van de 48 beklaagden in voorlopige hechtenis zijn er 24 die vrijgelaten worden onder voorwaarden (VOV). Opgemerkt dient te worden dat 6 van de 48 dossiers waarin de beklaagde was aangehouden, eind 2009 nog lopende waren. Bij het afsluiten van de database was in deze dossiers nog geen vrijheid onder voorwaarden uitgesproken.
7
Het betreft hier enkel de dossiers waarin sprake is van een aanhouding ter zake. Voor de aanhouding om andere redenen werd geen aanhoudingsdatum genoteerd.
Maklu
101
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
Tabel 14: Duurtijd uitgedrukt in maanden tussen de aanhoudingsdatum ter zake en de datum van de VOV Cumulatieve frequentie
Relatieve cumulatieve frequentie
2d
e
Duurtijd in maanden tussen datum aanhouding ter zake en datum VOV
Frequentie (N:24)
< 1 maand
3
3
13%
< 2 maand
4
7
30%
< 3 maand
9
16
70%
< 4 maand
4
20
87%
< 5 maand
1
21
90%
< 6 maand
1
22
100%
Missing
2
24
In 16 van de 24 dossiers of 70% vindt de VOV binnen de drie maand na de aanhouding plaats. In 1 dossier is de datum van de aanhouding ter zake niet gekend en in een ander dossier vond een foute registratie plaats waardoor de termijn niet kon berekend worden. Wanneer gekeken wordt naar de datum van de VOV en de datum van de inleidingszitting, blijkt dat in 6 dossiers de beklaagde reeds vrij is onder voorwaarden voordat de inleidingszitting plaatsvindt en dat in één dossier beide op dezelfde dag vallen. Verder blijkt dat in ongeveer de helft van de dossiers VOV wordt uitgesproken binnen de maand te rekenen vanaf de datum van de inleidingszitting en een derde van de dossiers binnen de 3 maand. Tabel 15: Duurtijd uitgedrukt in maanden tussen de datum van de inleidingszitting en de datum van de VOV Duurtijd in maanden tussen datum inleidingszitting en datum VOV
Frequentie (N:24)
Cumulatieve frequentie
Relatieve cum frequentie
De VOV vindt plaats op dezelfde dag als de inleidingszitting
1
1
4%
< 1 maand
12
13
54%
< 2 maand
4
17
71%
< 3 maand
1
18
75%
De VOV vindt plaats voor de inleidingszitting
6
24
100%
102
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
2d
e
pr
Van de 24 beklaagden die onder voorwaarden werden vrijgelaten, zijn er 5 die opnieuw werden aangehouden. In 2 dossiers gebeurde dit binnen de maand. In de overige dossiers gebeurde dit respectievelijk binnen de 2 maand, 4 maand en 9 maand. In 4 van de 5 dossiers werd uiteindelijk opnieuw een vrijheid onder voorwaarden uitgesproken, met name 1 keer binnen de maand, 1 keer binnen de 2 maand en in 2 dossiers binnen de 3 maand. 4.6. Openstaande gerechtelijke statuten? In 97 van de 234 dossiers of 41% is sprake van openstaande gerechtelijke statuten. In 1 dossier is deze informatie onbekend. Doorgaans (90 van de 97 dossiers) gaat het om één openstaand gerechtelijk statuut, maar in 7 dossiers is sprake van twee openstaande statuten. Het meest voorkomend openstaand gerechtelijk statuut is probatie, gevolgd door vrijheid onder voorwaarden. Verder komt ook de werkstraf en het elektronisch toezicht voor als openstaand gerechtelijk statuut. Tabel 16: Openstaande gerechtelijke statuten Openstaande gerechtelijke statuten Dossiers met openstaande gerechtelijke statuten Welke statuten?
Frequentie (N:234) 97 Frequentie
Probatie
51
Vrijheid onder voorwaarden
30
Werkstraf
14
Elektronisch toezicht
9
Missing
1
In 7 dossiers was sprake van 2 openstaande statuten. Probatie en elektronisch toezicht en probatie en vrijheid onder voorwaarden kwamen elk 2 maal samen voor. Probatie en werkstraf kwam in 3 dossiers samen voor. 4.7. Naar aanleiding van welke misdrijven komt men voor de drugbehandelingskamer? Wanneer een beklaagde voor de DBK verschijnt, kan dit zijn voor het plegen van drugdelicten, druggerelateerde criminaliteit of beide. In 120 dossiers diende de rechtbank zich enkel uit te spreken over één of meerdere drugdelicten. In 35 dossiers was enkel sprake van druggerelateerde criminaliteit en in 76 dossiers was sprake van beide delicten. In 3 dossiers is deze informatie onbekend.
Maklu
103
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
De drugdelicten onder de loep genomen
e
Wanneer het drugdelict in detail wordt bekeken, blijkt dat het delict drugbezit 196 keer voorkomt. Dit betekent dat in elk dossier waar een drugdelict voorkomt (120+76) er steeds sprake is van bezit. Het delict bezit komt ook alleen voor. In 85 dossiers komt de beklaagde enkel en alleen voor het bezit van drugs voor de DBK8.
2d
Na bezit is verkoop het meest voorkomende drugdelict (49). Dit delict komt in 43 dossiers enkel met bezit voor en in 6 dossiers met één of meerdere andere drugdelicten. In 15 dossiers komt dit drugdelict voor in combinatie met druggerelateerde criminaliteit (al dan niet met andere drugdelicten). De drugdelicten invoer, teelt, vervaardiging en uitvoer komen in veel mindere mate voor en dit doorgaans samen met een ander drugdelict en/of druggerelateerde criminaliteit. Tabel 17: Gepleegde drugdelicten Huidig delict drugdelict
Frequentie (N:234)
Bezit
196
Verkoop
49
Invoer
5
Teelt
1
Vervaardiging
1
Uitvoer
1
Andere
1
Missing
3
De druggerelateerde criminaliteit onder de loep genomen In 35 dossiers komt de beklaagde enkel voor het plegen van druggerelateerde criminaliteit voor de DBK. In 76 dossiers dient de rechtbank zich uit te spreken over zowel druggerelateerde criminaliteit als drugdelicten. De druggerelateerde criminaliteit die het frequentst voorkomt is diefstal (49). Verder komt diefstal met braak 31 keer voor en diefstal met geweld 17 keer. Ongeveer 2/3de van de druggerelateerde criminaliteit (97 van de 152 druggerelateerde delicten) gaat met andere woorden over diefstal. Verder komen ook slagen en verwondingen (11), afpersing (7) en andere niet nader bepaalde vormen van druggerelateerde criminaliteit (37) voor.
8
104
Het gaat hier zowel over mislukte proefzorgdossiers als dossiers die voor de drugbehandelingskamer verschijnen naar aanleiding van het plegen van een drugdelict.
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
Tabel 18: Gepleegde druggerelateerde criminaliteit
2d
e
Huidig delict druggerelateerde criminaliteit
Frequentie (N:234)
Diefstal
49
Diefstal met braak
31
Diefstal met geweld
17
Slagen en verwondingen
11
Afpersing
7
Andere criminaliteit
37
Missing
3
Het aantal en de aard van de misdrijven per dossier In 109 dossiers heeft de beklaagde slechts 1 delict gepleegd. Het gaat in 85 gevallen om een drugdelict en in 24 gevallen om een druggerelateerd misdrijf. In 84 dossiers is sprake van 2 delicten. In 32 gevallen gaat het om 2 drugdelicten, in 44 gevallen om een drugdelict en een druggerelateerd misdrijf en in 8 dossiers gaat het om 2 druggerelateerde misdrijven. Dat de beklaagde 3 delicten heeft gepleegd, komt voor in 25 dossiers. In 11 dossiers is sprake van 4 gepleegde delicten en in 2 dossiers is sprake van 5 gepleegde misdrijven. Hoe de verdeling is over de drugdelicten en druggerelateerde misdrijven is af te lezen in onderstaande tabel. Tabel 19: Aantal drug en/of druggerelateerde delicten per dossier Aantal delicten (drug en/of druggerelateerd) per dossier
Maklu
Frequentie (N:234)
1
109
Enkel drugdelict
85
Enkel druggerelateerde criminaliteit
24
2
84
2 drugdelicten
32
1 drugdelict + 1 druggerelateerd misdrijf
44
2 druggerelateerde misdrijven
8
3
25
3 drugdelicten
2
1 drugdelict + 2 druggerelateerde misdrijven
11
2 drugdelicten + 1 druggerelateerd misdrijf
10
3 druggerelateerde misdrijven
2
105
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
Aantal delicten (drug en/of druggerelateerd) per dossier
Frequentie (N:234) 11
1 drugdelict + 3 druggerelateerde misdrijven
6
2d
e
4
2 drugdelicten + 2 druggerelateerde misdrijven
2
3 drugdelicten + 1 druggerelateerd misdrijf
2
4 druggerelateerde misdrijven
1
5
2
3 drugdelicten + 2 druggerelateerde misdrijven
1
5 drugdelicten
1
Missing
3
4.8. Welke drugs worden door de beklaagden gebruikt? De informatie over het druggebruik van de beklaagden, werd verzameld aan de hand van de processen-verbaal. Dit houdt in dat wanneer in de processen-verbaal niet is weergegeven welke drug door de beklaagde wordt gebruikt, deze informatie niet in de database is opgenomen. Indien de informatie ontbrak, werden geen andere wegen bewandeld om alsnog aan de informatie te komen. Concreet werd in de processen-verbaal van 33 dossiers geen melding gemaakt van het soort druggebruik. De meest voorkomende drug is heroïne. Heroïnegebruik wordt gemeld in 113 van de 234 dossiers. Bovendien blijkt uit de processen-verbaal dat in 72 dossiers de beklaagden enkel heroïne gebruiken en zich niet zouden teniet doen aan andere soorten drugs. Cocaïnegebruik komt voor in 60 dossiers en amfetaminegebruik in 43 dossiers. In 34 dossiers is sprake van cannabis en in 15 dossiers van XTC. Vloeibare XTC, LSD, alcohol en medicatie komen quasi niet voor in de processen-verbaal. Tabel 20: Gebuikte drugs volgens het proces-verbaal Frequentie (N:234)
Frequentie exclusief gebruik
Heroïne
113
72
Cocaïne
60
17
Amfetamines
43
22
Cannabis
34
8
XTC
15
2
Vloeibare XTC
7
2
LSD
7
3
Gebruikt product volgens PV
106
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
Frequentie exclusief gebruik
Alcohol
6
2
Medicatie
3
0
Andere
4
1
Onbekend
33
33
Totaal
292
129
pr
Frequentie (N:234)
2d
e
Gebruikt product volgens PV
In de processen-verbaal van 129 van de 234 dossiers wordt slechts melding gemaakt van één soort drug. Zo is, zoals reeds aangegeven, in 72 dossiers enkel sprake van heroïnegebruik. Amfetaminegebruik komt alleen voor in 22 dossiers en cocaïnegebruik komt alleen voor in 17 dossiers. In 8 dossiers wordt enkel melding gemaakt van het gebruik van cannabis. In de overige 72 dossiers (234-129-33=72) wordt melding gemaakt van 2 of meerdere soorten drugs. Zo komt bijvoorbeeld in 25 dossiers zowel heroïne- als cocaïnegebruik voor. 4.9. Wat is de frequentie, voornaamste wijze en duurtijd van gebruik? Ook voor het verkrijgen van informatie over de frequentie, de voornaamste wijze en de duurtijd van het druggebruik, werd beroep gedaan op de processen-verbaal. Hier geldt dus hetzelfde principe als in punt 4.8. Indien in de processen-verbaal geen melding werd gemaakt van de frequentie, voornaamste wijze en duurtijd van gebruik, werd deze informatie niet opgenomen in de database. De informatie werd evenmin achterhaald op een alternatieve manier. Concreet werd in de processenverbaal van 92 dossiers geen melding gemaakt van de frequentie van het gebruik. Was voor 144 dossiers geen informatie gekend over de voornaamste wijze van gebruik en ontbreekt in 72 dossiers de informatie over de duurtijd van het gebruik. Tabel 21: Frequentie en voornaamste wijze van gebruik volgens het proces-verbaal Frequentie van gebruik volgens PV
Frequentie (N:234)
Voornaamste wijze van gebruik volgens PV
Frequentie (N:234)
Dagelijks
84
Inhaleren of roken
34
2 tot 6 dagen per week
46
Spuiten
30
1 keer per week of minder
10
Snuiven
18
Minder dan eens per maand
2
Slikken of drinken
8
Onbekend
92
Onbekend
144
In bijna 40% van de dossiers kan dus niets verteld worden over de frequentie van het druggebruik. Op basis van de overige 60% (142) van de dossiers blijkt dat meer dan de helft van de beklaagden dagelijks gebruikt en 1/3de 2 tot 6 dagen in de week gebruikt. Wat de voornaamste wijze van gebruik betreft, kan geen informatie gegeven
Maklu
107
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
worden in ongeveer 60% van de dossiers. Uit de overige 40% van de dossiers blijkt dat vooral inhaleren of roken, en spuiten vaak voorkomt.
2d
e
Over de duurtijd van het gebruik kan niets verteld worden in ongeveer 30% van de dossiers. Op basis van de overige 70% van de dossiers kan gesteld worden dat de overgrote meerderheid (bijna 70%) 5 jaar of minder gebruikt. Tabel 22: duurtijd van gebruik volgens het proces-verbaal Duurtijd gebruik volgens pv
Frequentie (N:234)
Cumulatieve Frequentie
Relatieve cumulatieve frequentie
≤ 1 jaar
33
33
20%
1 jaar < ≤ 2 jaar
28
61
38%
2 jaar < ≤ 3 jaar
20
81
50%
3 jaar < ≤ 4 jaar
16
97
60%
4 jaar < ≤ 5 jaar
17
114
70%
5 jaar < ≤ 6 jaar
7
121
75%
6 jaar < ≤ 7 jaar
1
122
75%
7 jaar < ≤ 8 jaar
4
126
78%
8 jaar < ≤ 9 jaar
2
128
79%
9 jaar < ≤ 10 jaar
12
140
86%
>10 jaar
22
162
100%
Onbekend
72
234
4.10. Komt burgerlijke partijstelling voor? In dit punt wordt enkel gekeken naar de 177 afgesloten dossiers daar zich in de lopende dossiers nog steeds een burgerlijke partij kan aanmelden. Slechts in 25 van de 177 dossiers of in 14% is sprake van een burgerlijke partij. Dit lage percentage kan enerzijds verklaard worden door het feit dat heel wat drugdelicten slachtofferloos zijn. Anderzijds is gebleken dat heel wat slachtoffers van druggerelateerde criminaliteit het niet de moeite vinden om zich burgerlijke partij te stellen daar zij ervan uitgaan dat de kans op een vergoeding klein is. In 9 van de 25 dossiers werd het slachtoffer vergoed. Het ging in 4 dossiers om een gedeeltelijke vergoeding en in 5 dossiers om een volledige vergoeding. In 11 dossiers was geen sprake van een vergoeding van het slachtoffer en in 5 dossiers is niet gekend of er al dan niet een vergoeding heeft plaatsgevonden. In geen enkel dossier was sprake van herstelbemiddeling en in 3 dossiers was deze informatie onbekend. 108
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
4.11. Hoe is het hulpverleningstraject verlopen?9
Wat is de duurtijd van de contacten tussen de liaison-officier en de beklaagde?
2d
e
Voor dit onderdeel werd de frequentie nagegaan van de contacten die de liaisonofficier met de DBK-cliënten had. Het aantal contacten is uitgedrukt in uur. De contacten hebben zowel betrekking op face-to-face gesprekken, telefoongesprekken als mails. Uit onderstaande tabel blijkt dat de duurtijd van de contacten tussen liaison-officier en DBK-cliënt heel uiteenlopend kan zijn. Ze variëren immers van 1 uur tot zelfs 30 uur in één specifiek geval. In ongeveer 60% (45 van 77) van de hulpverleningstrajecten heeft het contact tussen de liaison-officier en de beklaagde in totaal minder dan 10 uur geduurd Naar de werklast van de liaison-officier kan meegedeeld worden dat de liaisonofficier in totaal voor de 77 gekende hulpverleningstrajecten 764 uur heeft besteed aan contacten met de beklaagden die een dossier hebben lopen voor de DBK. Dit komt neer op een gemiddelde van 10 uur per hulpverleningstraject. Tabel 23: Aantal contacten tussen liaison en beklaagde uitgedrukt in uur
9
Relatieve Cumulatieve frequentie cumulatieve frequentie
Aantal contacten tussen liaison en beklaagde uitgedrukt in uur (N=78, 1missing)
Frequentie
1
4
4
5,2%
2
8
12
15.6%
3
4
16
20.8%
4
7
23
29.9%
5
2
25
32.5%
6
4
29
37.7%
7
5
34
44.16%
8
3
37
48.1%
9
1
38
49.4%
10
7
45
58.4%
11
4
49
63.6%
In dit onderdeel worden enkel de afgesloten dossiers van 2008 en 2009 besproken waarin een hulpverleningstraject plaatsvond (148-57=91). De lopende dossiers van 2008 en 2009 worden niet in beschouwing genomen daar nog geen informatie over het hulpverleningstraject van deze dossiers gekend is. Bovendien dient opgemerkt dat wanneer een persoon meerdere dossiers heeft waarin een hulpverleningstraject aanwezig is, dit traject steeds hetzelfde is. Om die reden worden deze trajecten dan ook slechts eenmaal geteld, wat met zich brengt dat van de 91 dossiers er in dit onderdeel 78 unieke hulpverleningstrajecten worden besproken.
Maklu
109
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
Frequentie
12
6
55
71.4%
13
5
60
77.9%
15
4
64
83.1%
17
2
66
85.7%
18
1
67
87%
19
1
68
88.3%
21
1
69
89.6%
22
3
72
93.5%
25
2
74
96.1%
26
1
75
97.4%
27
1
76
98.7%
30
1
77
100%
2d
e
pr
Aantal contacten tussen liaison en beklaagde uitgedrukt in uur (N=78, 1missing)
Totaal aantal uur
Cumulatieve Relatieve frequentie cumulatieve frequentie
764
Is sprake van ambulante of residentiële hulpverlening? Naast de contacten tussen de liaison-officier en de beklaagde, werd in de evaluatie tevens het soort contact tussen de hulpverlening en de beklaagde bestudeerd. Onderstaande tabel leert ons dat in 15 gevallen geen hulpverleningsplan werd opgemaakt. In 40 gevallen is de hulpverlening ambulant, tegenover 11 gevallen waarbij er sprake is van een residentieel parcours. Voor wat betreft het ambulant parcours kan een onderscheid worden gemaakt tussen dagelijks contact met één voorziening (2), wekelijks contact met één voorziening (14), wekelijks contact met één voorziening, regelmatig contact met andere voorzieningen (14) en wekelijks contact met één voorziening en dagelijks contact met andere voorzieningen (10). In enkele specifieke gevallen werd een overgang vastgesteld van een ambulant naar een residentieel parcours en omgekeerd. Tabel 24: Soort hulpverleningstraject Soort HV-traject (N=62 want 15 geen HV-plan, 1 missing)
Frequentie
Ambulant parcours – dagelijks contact met één voorziening
2
Ambulant parcours – wekelijks contact met één voorziening
14
Ambulant parcours – wekelijks contact met één voorz., regelmatig contact met andere voorz.
14
110
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
Frequentie
Ambulant parcours – wekelijks contact met één voorz., dagelijks met de andere voorz.
10
Residentieel parcours met dagelijks contact
11
2d
e
pr
Soort HV-traject (N=62 want 15 geen HV-plan, 1 missing)
Overgang van ambulant naar residentieel parcours
5
Overgang van residentieel naar ambulant parcours
1
Overgang van ambulant naar residentieel parcours en van residentieel naar ambulant parcours
4
Geen hulpverleningsplan
15
Missing
1
Rond welke thema’s wordt gewerkt in de verschillende HV-trajecten In de DBK-dossiers waarin een hulpverleningstraject werd opgesteld, wordt gewerkt rond verschillende thema’s. Deze thema’s worden in onderstaande tabel opgelijst en hebben betrekking op fysieke en psychologische aspecten tot meer praktische, financiële en administratieve aangelegenheden. Vanzelfsprekend wordt in alle gevallen gewerkt rond de specifieke verslavingsproblematiek van de cliënt (alcohol, drugs en/of medicatie, 61). Verder kan vastgesteld worden dat ook veel geïnvesteerd wordt in de psychologische gezondheid van de betrokkenen (54), in justitiële aangelegenheden (46) en in financiële thema’s als schulden (52), werk (42) en inkomen (42). Ook aan administratie wordt in bijna tweederde van de hulpverleningstrajecten (38 van 62) aandacht besteed. De fysieke gezondheid en de sociale thema’s woonst en familie komen in ongeveer de helft van de hulpverleningstrajecten aan bod. De minste aandacht wordt besteed aan tijdsbesteding (23). Tabel 25: Opgenomen thema’s in het hulpverleningstraject Hulpverleningstraject: thema’s (N=62 want 15 geen HV-plan, 1 missing) Fys. gezondheid
Drugs/alc./ medic.
Psych. gezondheid
Woonst
Inkomen
Werk
28
61
54
32
42
42
Schulden
Administratie
Tijdsbesteding
Justitie
Familie
52
38
23
46
31
Welke (hulpverlenings)partners worden betrokken bij de uitvoering van de HV-trajecten? Met het oog op de realisatie van het hulpverleningstraject wordt contact opgenomen met één of meerdere partners binnen de hulpverlening. Zowel het aantal partners als het soort partners werd in kaart gebracht.
Maklu
111
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
Voor de 62 hulpverleningstrajecten waarin een hulpverleningsplan is opgesteld, werden in totaal 242 (hulpverlenings)partners geëngageerd. Dit komt neer op een gemiddelde van 3.9 partners per hulpverleningsplan. Onderstaande tabel toont aan dat voor de realisatie van ongeveer de helft van de hulpverleningsplannen op 1, 2 of 3 partners beroep werd gedaan. In 3/4de van de dossiers gaat het om maximum 5 partners. Voor het uitwerken van 2 hulpverleningsplannen werd contact opgenomen met 10 (hulpverlenings)partners. Tabel 26: Aantal hulpverleningspartners betrokken bij de uitvoering van het hulpverleningstraject Aantal (hulpverlenings) partners (N=62 want 15 geen HV-plan, 1 missing)
Frequentie
Cumulatieve Relatieve Frequentie cumulatieve frequentie
1
11
11
17.7%
2
10
21
32.3%
3
12
33
53.2%
4
7
40
64.5%
5
7
47
75.8%
6
4
51
82.3%
7
4
55
88.7%
8
5
60
96.8%
9
0
60
96.8%
10
2
62
100%
In de registratie werd niet alleen het aantal (hulpverlenings)partners genoteerd, maar werden ook alle betrokken partners bij naam vermeld. Van al deze partners werd een oplijsting gemaakt. De verschillende partners werden gegroepeerd om de tabel te verduidelijken. Zo werd een onderscheid gemaakt tussen volgende categorieën: ambulante drughulpverlening, minderheden en drughulpverlening, residentiële behandeling van drugverslaafden, diensten verbonden aan justitie of actief binnen het gevangeniswezen, huisvesting, tewerkstelling en activering, medische sector, financieel beheer en de restcategorie ‘andere partners’.
112
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
Tabel 27: Overzicht van de betrokken (hulpverlenings)partners
Indeling (hulpverlenings)partners Ambulant centrum De Kiem (Gent, Ronse, Geraardsbergen)
6
Dagcentrum De Sleutel (Gent, Antwerpen, Mechelen, Brugge, Brussel)
23
Medisch Sociaal Opvangcentrum Gent (MSOC)
15
Centrum Geestelijke Gezondheidszorg (Gent: CAT)
3
Case Management (module binnen het zorgcircuit middelenmisbruik Oost-Vlaanderen
2
De Spiegel (Asse)
1
Minderheden en drughulpverlening
El Wahda Gent (ook genoemd de Eenmaking)
6
Residentiële behandeling van drugverslaafden
Crisis- en oriëntatie
2d
e
Ambulante drughulpverlening
Frequentie
De Sleutel CIC (Gent, Wondelgem)
9
Kompas (Kortrijk)
3
Antwerps Drug Interventiecentrum
1
Katarsis Genk
2*
De Spiegel (Kessel-Lo, Leuven)
1*
Afdelingen voor verslaafden in psychiatrische ziekenhuizen Psychiatrisch Centrum Sint-Jan De Deo Gent
1
Psychiatrisch Centrum Sleidinge
3
Psychiatrisch Ziekenhuis Sint-Camillus Gent
7
Psychiatrisch Centrum Sint-Jan Baptist Zelzate(VITA versl.)
8
Psychiatrisch Centrum Sint-Amandus Beernem
1
Ontwenningskliniek De Pelgrim (Scheldewindeke)
3
Therapeutische gemeenschappen
Maklu
De Kiem (Gavere)
2
De Sleutel
1
Katarsis Genk
2*
De Spiegel (Kessel-Lo, Leuven)
1*
113
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
Indeling (hulpverlenings)partners
2d
e
Diensten verbonden aan Justitie / actief in gevangenissen
Huisvesting
Tewerkstelling en activering
Medisch Financieel beheer
Andere
114
Frequentie
Justitiehuis
11
Dienst Justitieel Welzijnswerk
9
Psychosociale dienst in gevangenis
3
Centraal Aanmeldpunt voor druggebruikers in de gevangenis
8
Jeugdrechtbank
2
Advocaat
1
Groep intro
3
Woonbegeleiding
1
Klemenswerk (mannenopvangcentrum)
1
t Eilandje
1
CAW (oikonde)
3
Opleidings- en tewerkstellingscentrum (OTC)
6
VDAB
7
Perspectief (trajectbegeleiding)
8
Sociaal uitzendkantoor voor jongeren (InstantA)
3
Ateljee
1
Sociale werplaats De Sleutel
2
Kromme Boom (zorgproject mensen in nood)
1
Dokter/huisarts
4
Jan Palfijn
3
Wijkgezondheidscentrum
1
Bewindvoerder
1
Collectieve schuldenregeling (CSR)
1
Schuldbemiddeling
3
Straathoekwerk
4
OCMW
27
Psychologische dienst OCMW
1
VZW Touché
1
Recherche
2
FOD Buitenlandse Zaken
1
Homes
2
VZW Jong
1
Privébedrijf
1
Centrum Algemeen Welzijnswerk
14
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
2d
e
pr
Wat onmiddellijk opvalt in deze tabel is de enorme verscheidenheid aan partners waarop beroep kan gedaan worden als (hulpverlenings-)partner in een hulpverleningstraject. Wat betreft de drughulpverlening kan vastgesteld worden dat in 50 gevallen geopteerd werd voor ambulante drughulpverlening, waarbij het meest beroep gedaan werd op Dagcentrum De Sleutel (23) en op het Medisch Sociaal Opvangcentrum Gent (15). Binnen het hulpverleningstraject werd de residentiële drughulpverlening 42 keer ingeschakeld. Hierbij kwamen de crisisinterventie (16, vooral De Sleutel CIC) en de afdelingen voor verslaafden in psychiatrische ziekenhuizen (20, vooral Psychiatrisch Ziekenhuis Sint-Camillus Gent en Psychiatrisch Centrum Sint-Jan Baptist Zelzate) het vaakst aan bod. In het kader van de drughulpverlening dient te worden opgemerkt dat in een aantal gevallen uit de registratie niet kon worden opgemaakt of de hulpverlening ambulant dan wel residentieel is. Dit is het geval voor De Kiem (4) en De Sleutel (2). Deze aantallen werden bijgevolg niet in de tabel opgenomen. Bij de residentiële drughulpverlening kon uit de database niet met zekerheid afgeleid worden of Katarsis (2) en De Spiegel (1) onder de noemer vallen van de crisisinterventie of van de therapeutische gemeenschappen. Deze 3 partners werden daarom in beide rubrieken opgenomen (beiden aangeduid met een *). Naast de specifieke drughulpverlening wordt ook vaak een beroep gedaan op een aantal diensten die geen specifieke hulpverleningspartner zijn, maar die gerelateerd zijn aan justitie of die actief zijn in de gevangenissen. Regelmatig worden zo de justitiehuizen (11), de Dienst Justitieel Welzijnswerk (9) en het Centraal Aanmeldpunt voor druggebruikers in de gevangenis (8) ingeschakeld in het hulpverleningstraject van de DBK-cliënt. In het kader van het hulpverleningstraject wordt vaak samengewerkt met diensten actief in de sector van tewerkstelling en activering. Binnen deze categorie gaat het dan vooral over trajectbegeleiding (8), de VDAB (7) en het Opleidings- en tewerkstellingscentrum (6). Andere thema’s waarrond gewerkt of waar een beroep op wordt gedaan in het kader van het DBK-traject zijn huisvesting (6), de medische sector (8) en financieel beheer (5). De restcategorie ‘andere’ omvat partners die niet in de andere categorieën konden worden ondergebracht. Hier springen het OCMW (27) en het Centrum Algemeen Welzijnswerk (14) er bovenuit.
Is er bij de DBK-cliënten sprake van antecedenten binnen de drughulpverlening? In het kader van de hulpverlening werden ook de antecedenten van de DBK-cliënt bestudeerd in de drughulpsector. Hierbij werd een onderscheid gemaakt naar vroegere antecedenten en huidige antecedenten. Er is sprake van vroegere antecedenten wanneer de DBK-cliënt voor de start van het DBK-project reeds gevolgd werd door een programma binnen de drughulpverlening. Uit de database blijkt dat dit van toepassing is voor 55 van de 77 unieke hulpverleningstrajecten. Huidige antecedenten verwijst naar drughulpverleningsprogramma’s die nog lopende zijn Maklu
115
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
bij de start van het DBK-traject. Dit is van toepassing voor ongeveer een derde van de hulpverleningstrajecten.
2d
e
Tabel 28: Huidige en vroegere antecendenten binnen de drughulpverlening
4.12.
Frequentie antecedenten drughulpverlening
Frequentie (N: 77, 1 missing)
Vroegere antecedenten
55
Huidige antecedenten
28
Welk vonnis wordt door de rechter uitgesproken?
Daar 57 van de 234 dossiers eind 2009 nog lopende waren, kan enkel in 177 dossiers iets verteld worden over de soort uitspraak, met name of het gaat om een uitspraak op verstek of om een uitspraak op tegenspraak, en over het vonnis dat door de DBK werd uitgesproken.
Soort uitspraak In ongeveer de helft van de dossiers (95 van 177 of 53%) is de beklaagde aanwezig bij de behandeling van de zaak ten gronde. In deze dossiers is met andere woorden sprake van een uitspraak op tegenspraak. 19 van deze 95 dossiers zijn verzetdossiers, dus dossiers waarin de beklaagde verzet heeft aangetekend tegen een verstekvonnis. In de overige 74 dossiers liet de beklaagde verstek gaan op de eindzitting. Dit betekent dat de beklaagde niet aanwezig was bij de behandeling van de zaak ten gronde. In 8 dossiers is niet gekend om wat voor soort uitspraak het ging. Tabel 29: Soort uitspraak door de DBK Soort uitspraak Op tegenspraak Waarvan op verzet
Frequentie (N:177) 95 19
Op verstek
74
Missing
8
Inhoud uitspraak In 8 van de 177 dossiers is geen informatie voorhanden over het uitgesproken vonnis. In 1 dossier heeft de rechter de beklaagde vrijgesproken en in 19 dossiers sprak de rechter een opschorting uit. Het ging in 14 gevallen om een gewone opschorting en in 5 dossiers om een probatie-opschorting. In 1 dossier werd de strafvordering
116
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
pr
onontvankelijk verklaard en in 18 dossiers was sprake van een herroeping van een reeds vroeger uitgesproken vonnis.
2d
e
In de overige dossiers sprak de rechter een werkstraf, gevangenisstraf, geldboete en/of verbeurdverklaring uit. In 20 dossiers werd 1 straf uitgesproken, met name 6 keer een werkstraf, 10 keer een gevangenisstraf en 4 keer een verbeurdverklaring. In 93 dossiers sprak de rechter twee straffen uit. In 71 dossiers ging het om een gevangenisstraf en een geldboete en in 19 dossiers ging het om een geldboete en een werkstraf. Een gevangenisstraf in combinatie met een verbeurdverklaring kwam voor in 2 dossiers en in 1 dossier sprak de rechter een werkstraf en een verbeurdverklaring uit. Dat de rechter 3 straffen uitspreekt, komt voor in 20 dossiers. In 19 dossiers gaat het om een gevangenisstraf, geldboete en verbeurdverklaring en in één dossier werd een gevangenisstraf uitgesproken samen met een geldboete en een werkstraf. Tot slot werd in 2 dossiers zowel een gevangenisstraf, als een geldboete, een werkstraf en een verbeurdverklaring opgelegd. In totaal werd door de rechter in 31 van de 177 dossiers een werkstraf uitgesproken, met als minimum 46 uur en maximum 300 uur. De modus of het meest voorkomend aantal opgelegde uren is 100. Doorgaans wordt geen uitstel gegeven. De rechter heeft immers slechts in 4 van de 31 dossiers een gedeeltelijk uitstel toegekend. In 2 dossiers werd dit uitstel verbonden aan voorwaarden (probatie-uitstel). Een gevangenisstraf werd in totaal uitgesproken in 103 dossiers. De duur van de gevangenisstraf varieert tussen 2 maand en 49 maand. Een gevangenisstraf van 6 maand wordt het meeste uitgesproken (modus). Ongeveer de helft van de gevangenisstraffen wordt uitgesproken zonder uitstel (56 van de 105). Indien uitstel wordt toegekend gaat het ongeveer in 2/3 van de gevallen om een volledig uitstel en in 1/3 van de dossiers om een gedeeltelijk uitstel. Is er sprake van gedeeltelijk uitstel dan wordt dit uitstel bijna nooit aan voorwaarden verbonden. Gaat het echter om volledig uitstel dan wordt in bijna 40% van de dossiers het uitstel aan voorwaarden verbonden (probatie-uitstel). Een geldboete werd uitgesproken in 112 dossiers. De minimum opgelegde geldboete bedraagt €26. Het hoogste bedrag dat werd opgelegd en dat bovendien ook het meeste voorkomt (modus) is €1000. Dit is het wettelijk minimum dat kan worden opgelegd voor de meeste drugdelicten en dit vóór toepassing van de opdecimen. Om het werkelijk te betalen bedrag te kennen dient het uitgesproken bedrag te worden vermenigvuldigd met 5,5. De meest voorkomende geldboete bedraagt bijgevolg €5500. In tegenstelling tot de werkstraf en de gevangenisstraf is in bijna 60% van de dossiers (65 van 112) waarin een geldboete wordt opgelegd, uitstel verleend. In ongeveer 2/3 van de gevallen gaat het om een gedeeltelijk uitstel. Probatie komt hier bijna niet voor.
Maklu
117
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
Tot slot is er nog de verbeurdverklaring. Deze straf komt in totaal voor in 28 dossiers waarvan slechts in 9 dossiers sprake is van uitstel, 6 keer gedeeltelijk uitstel en 3 keer volledig uitstel.
e
Tabel 30: Inhoud van de uitspraak door de DBK
2d
Inhoud uitspraak
Freq. Totaal (N:177)
Freq. Freq. Freq. Freq. Freq. Freq. Geen HV-traject HV-traject HV-traject al dan niet HV-traject HV-traject totaal + naleving + nietnaleving gestart (N:86) (N:91) vw naleving vw – niet (N:41) vw (N:14) bereid HV (N:30) te volgen (N:6) 1 1 0 0 0 0 0 19 3 16 (84.2%) 13 (68.4%) 1 1 1 14 1 13 10 1 1 1
Vrijspraak Opschorting (15.8%) Gewone opschorting Probatie5 opschorting Herroeping 18 Strafvordering 1 onontvankelijk Werkstraf 31 Minimum: 46 uur Zonder uitstel 27 Met gedeeltelijk 4 uitstel Gewoon uitstel 2 Probatie-uitstel 2 Gevangenisstraf 103 Minimum: 2 maand Zonder uitstel 56 Met gedeeltelijk 15 uitstel Gewoon uitstel 13 Probatie-uitstel 2 Volledig uitstel 32 Gewoon uitstel 20 Probatie-uitstel 12 Geldboete 112 Minimum: € 26 Zonder uitstel 48 Gedeeltelijk 40 uitstel Gewoon uitstel 37 Probatie-uitstel 1 Onbekend 2 Volledig uitstel 24 Gewoon uitstel 17 Probatie-uitstel 7
118
2
3
3
0
0
0
9 (50%) 1
9 (50%) 0
4 (22%) 0
5 (28%) 0
0 0
0 0
10 (32.3%) 21 (67.7%) 6 (19.4%) Maximum: 300 uur 9 18 4 1 3 2
9 (29%) 9 0
4 (12.9%) 2 (6.4%) Modus: 100 uur 4 1 0 1
1 1 1 0 0 0 0 2 1 0 0 1 63 (61.2%) 40 (38.8%) 17 (16.5%) 16 (15.5%) 5 (4.9%) 2(1.9%) Maximum: 49 maand Modus: 6 maand 37 19 6 11 2 0 8 7 1 2 2 2 6 7 1 2 2 2 2 0 0 0 0 0 18 14 10 3 1 0 14 6 3 2 1 0 4 8 7 1 0 0 64 (57.1%) 48 (42.9%) 18 (16.1%) 18 (16.1%) 8 (7.1%) 4 (3.6%) Maximum: € 1000 Modus: € 1000 28 20 3 11 5 1 27 13 5 4 2 2 24 1 2 9 6 3
13 0 0 15 11 4
5 0 0 10 7 3
4 0 0 3 3 0
2 0 0 1 1 0
2 0 0 1 0 1
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
Freq. Totaal (N:177)
2d
e
pr
Inhoud uitspraak
Verbeurdverklaring Zonder uitstel Gedeeltelijk uitstel Volledig uitstel Missing
28
Freq. Freq. Freq. Freq. Freq. Freq. Geen HV-traject HV-traject HV-traject al dan niet HV-traject HV-traject totaal + naleving + nietnaleving gestart (N:86) (N:91) vw naleving vw – niet (N:41) vw (N:14) bereid HV (N:30) te volgen (N:6) 8 (28.6%) 20 (71.4%) 10 (35.7%) 8 (28.6) 1 1
19 6
3 4
16 2
8 1
7 0
1 0
0 1
3 8
1 1
2 7
1 2
1 0
0 4
0 1
In de tabel zijn naast de totaalfrequenties tevens deelfrequenties weergegeven. Op basis van deze deelfrequenties kan worden gesteld dat de rechter vooral een opschorting uitspreekt wanneer de voorwaarden van het hulpverleningstraject werden nageleefd. 13 van de 19 opschortingen of bijna 70% werd uitgesproken in dossiers waarin de voorwaarden werden nageleefd. Tevens kan opgemerkt worden dat de werkstraf in verhouding veel meer voorkomt in dossiers waar een hulpverleningstraject werd opgestart (67.7%), dan in dossiers waarin geen hulpverleningstraject plaatsvond (32.3%). Ook de verbeurdverklaring komt in verhouding veel meer voor indien er sprake was van een hulpverleningstraject (71.4% versus 28.6%). De omgekeerde vaststelling kan gemaakt worden voor de gevangenisstraf en de geldboete. Indien geen hulpverleningstraject is opgestart komt de geldboete en de gevangenisstraf in verhouding meer voor dan indien er wel een traject heeft plaatsgevonden. Voor de gevangenisstraf gaat het om 61.2% versus 38.8% en voor de geldboete 57.1% versus 42.9%. Het al dan niet plaatsvinden van een hulpverleningstraject vindt dus zijn weerspiegeling in de uitspraak. De rechter houdt rekening met de inspanningen die door de beklaagde werden geleverd in de zin dat een mildere straf (opschorting, werkstraf, verbeurdverklaring) wordt uitgesproken. De beklaagde ontloopt zijn straf dus niet. 4.13. Hoe lang loopt een dossier voor de drugbehandelingskamer? Om na te gaan hoe lang een dossier voor de DBK loopt, kan enerzijds gekeken worden naar het aantal zittingen dat heeft plaatsgevonden. Anderzijds kan gekeken worden naar de tijd die verstreken is tussen de datum van de inleidingszitting en de datum van het eindvonnis. 4.13.1. Aantal oriëntatie- en opvolgzittingen Een eerste indicatie voor de duurtijd van een dossier is dus het aantal zittingen dat heeft plaatsgevonden. In elk dossier vindt een inleidingszitting plaats. Afhankelijk van het verloop van deze zitting, vinden vervolgens nog één of meerdere oriëntatieen opvolgzittingen plaats. Deze zittingen worden tweewekelijks of maandelijks op
Maklu
119
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
de rol geplaatst. Een dossier wordt steeds afgesloten met een eindzitting, gevolgd door een datum van eindvonnis.
2d
e
In onderstaande tabel wordt het aantal oriëntatie- en opvolgzittingen samen weergegeven. Zowel de inleidingszitting als de eindzitting (indien reeds plaatsgevonden) en de datum van het eindvonnis zijn niet in de tabel opgenomen. Het gaat met andere woorden enkel om het aantal oriëntatie- en opvolgzittingen. In de tabel worden de frequenties opgesplitst weergegeven naar dossiers waarin geen hulpverleningstraject heeft plaatsgevonden en dossiers waarin dit wel het geval was. De dossiers met hulpverleningstraject zijn op hun beurt verder opgedeeld naar hulpverleningstraject met naleving voorwaarden, hulpverleningstraject zonder naleving voorwaarden, al dan niet naleving van de voorwaarden, hulpverleningstraject gestart maar toch geen bereidheid om hulpverlening te volgen en nog lopend hulpverleningstraject. Tabel 31: Aantal oriëntatie- en opvolgzittingen voor de DBK Aantal Oriëntatieen opvolgzittingen
Freq Geen HV-traject (N:86)
Freq Afgelopen HV-traject (N:91)
Freq HV-traject + naleving vw (N:41)
Freq HV-traject + niet naleving vw (N:30)
Freq Al dan niet naleving vw (N:14)
Freq HV-traject niet bereid HV te volgen (N:6)
Freq Nog lopend HV-traject (N:57)
0
80
4
1
2
0
1
0
1
6
9
3
1
2
3
4
2
0
11
6
2
1
2
1
3
0
10
5
5
0
0
4
4
0
12
7
4
1
0
5
5
0
13
9
3
1
0
6
6
0
9
3
6
0
0
8
7
0
3
1
1
1
0
6
8
0
5
0
3
2
0
4
9
0
6
3
0
3
0
2
10
0
1
0
0
1
0
1
11
0
2
0
2
0
0
3
12
0
1
0
0
1
0
4
13
0
1
0
0
1
0
1
14
0
1
1
0
0
0
0
15
0
1
1
0
0
0
2
16
0
1
1
0
0
0
1
17
0
1
0
1
0
0
1
120
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
Freq Geen HV-traject (N:86)
Freq Afgelopen HV-traject (N:91)
Freq HV-traject + naleving vw (N:41)
Freq HV-traject + niet naleving vw (N:30)
Freq Al dan niet naleving vw (N:14)
Freq HV-traject niet bereid HV te volgen (N:6)
Freq Nog lopend HV-traject (N:57)
18
0
0
0
0
0
0
1
19
0
0
0
0
0
0
1
20
0
0
0
0
0
0
1
Missing
0
0
0
0
0
0
1
2d
e
pr
Aantal Oriëntatieen opvolgzittingen
Dat in 93% van de dossiers zonder hulpverleningstraject (80 van de 86 dossiers) geen sprake is van oriëntatie- en opvolgzittingen en dat slechts in 6 dossiers 1 zitting plaatsvond, is logisch. Wanneer de beklaagde verstek laat gaan op de inleidingszitting, vindt immers onmiddellijk daarna de eindzitting plaats. Daarnaast is het zo dat de beslissing van de rechtbank om de beklaagde toch niet te aanvaarden voor de DBK en de beslissing van de beklaagde om zich niet in te schrijven in de hulpverlening, in principe worden genomen tijdens de inleidingszitting of de eerste oriëntatiezitting. Bij 70% (64 van 91 dossiers) van de dossiers met een afgesloten hulpverleningstraject varieert het aantal oriëntatie- of opvolgzittingen tussen 1 en 6. In 4 dossiers was helemaal geen sprake van oriëntatie- en opvolgzittingen. Bij 3 dossiers is dit te verklaren door het feit dat deze 3 dossiers afkomstig zijn van 2 personen die nog een dossier lopen hebben voor de DBK waarin het hulpverleningstraject in een afsluitende fase verkeerde. De betrokkenen hadden met andere woorden bijna hun hulpverleningstraject afgerond. Het zou dan ook vreemd zijn hen opnieuw een hulpverleningstraject te laten volgen. In het andere dossier heeft de beklaagde na de inleidingszitting enkele contacten gehad met de hulpverlening waarna hij op de volgende zitting voor de DBK heeft meegedeeld toch niet bereid te zijn een hulpverleningstraject te volgen. Deze laatste zitting fungeerde dan ook als eindzitting waardoor geen oriëntatie- of opvolgzittingen hebben plaatsgevonden. Bij de afgelopen hulpverleningsdossiers met naleving van de voorwaarden (N:41) zijn de hoogste frequenties waarneembaar bij 2, 3, 4 en 5 oriëntatie- of opvolgzittingen. Het aantal oriëntatie- of opvolgzittingen varieert dan ook tussen 2 en 6 in 66% van deze afgelopen hulpverleningsdossiers (27 van 41 dossiers). In 24% van deze dossiers vonden 6 of meer oriëntatie- of opvolgzittingen plaats. Wanneer naar de afgelopen hulpverleningsdossiers wordt gekeken waarin de voorwaarden niet werden nageleefd (N:30) blijkt dat in 20 van deze 30 dossiers (67%) 4 of meer oriëntatie- of opvolgzittingen plaatsvonden. Dit percentage ligt iets hoger dan bij de dossiers met naleving voorwaarden, waar 26 van de 41 dossiers of 63% 4 of meer oriëntatie- of opvolgzittingen heeft gehad. Uit deze vaststelling kan worden opgemaakt dat in heel wat dossiers met niet naleving voorwaarden Maklu
121
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
het traject eerst een bepaalde tijd goed verloopt en dat de beklaagde dus eerder pas naar het einde van de behandeling afhaakt.
2d
e
Wanneer de lopende dossiers met hulpverleningstraject onder de loep worden genomen, blijkt dat in 82.5% (47 dossiers) van deze dossiers eind 2009 reeds 4 of meer oriëntatie- of opvolgzittingen hebben plaatsgevonden. Dit percentage ligt heel wat hoger dan bij de afgesloten dossiers met (63.4%) en zonder (66.7%) naleving van de voorwaarden, niet tegenstaande deze dossiers nog lopende zijn en dus nog zittingen zullen plaatsvinden. Meer nog, 36 van de 57 lopende dossiers (63.2%) had eind 2009 reeds 6 of meer oriëntatie- of opvolgzittingen terwijl bij de afgesloten hulpverleningsdossiers met naleving van de voorwaarden de hoogste frequenties waar te nemen zijn tussen 2 en 5 oriëntatie- of opvolgzittingen. Slechts 10 van de 41 afgesloten hulpverleningsdossiers met naleving van de voorwaarden (24%) heeft 6 of meer oriëntatie-of opvolgzittingen gehad. 4.13.2. Duurtijd tussen inleidingszitting en eindvonnis Om de duurtijd van een dossier voor de DBK te bepalen, kan tevens gekeken worden naar de tijd tussen de datum van de inleidingszitting en de datum van het eindvonnis. In onderstaande tabel wordt de tijd uitgedrukt in maanden. Tabel 32: Duurtijd tussen de datum van de inleidingszitting en het eindvonnis Tijd tussen Totaal datum inlei- afgelopen dingszitting (N:177) en eindvonnis
≤ 1 maand 1m < ≤ 2m 2m < ≤ 3m 3m < ≤ 4m 4m < ≤ 5m 5m < ≤ 6m 6m < ≤ 7m 7m < ≤ 8m 8m < ≤ 9m 9m < ≤ 10m 10m < ≤ 11m 11m < ≤ 12m 12m < ≤ 13m 14m < ≤ 15m 16m < ≤ 17m 18m < ≤ 19m
122
Geen HVtraject (N:86)
Afgelopen HVtraject (N:91)
HVtraject + naleving vw (N:41)
Freq Cum Freq Cum Freq Cum Freq Cum % % % % 85 48 77 89.5 8 8.8 2 4.9 14 55.9 5 95.3 9 18.7 3 12.2 5 58.8 1 96.5 4 23.1 1 14.6 17 68.4 1 97.7 16 40.7 6 29.3 14 76.3 2 100 12 53.8 7 46.3 11 82.5 0 11 65.9 5 58.5 4 84.7 0 4 70.3 2 63.4 12 91.5 0 12 83.5 7 80.5 4 93.8 0 4 87.9 2 85.4 1 94.4 0 1 89 1 87.8 1 94.9 0 1 90.1 0 87.8 3 96.6 0 3 93.4 1 90.2 2 97.7 0 2 95.6 1 92.7 1 98.3 0 1 96.7 0 92.7 2 99.4 0 2 98.9 2 97.6 1 100 0 1 100 1 100
HVAl dan HVtraject + niet niet traject nalenalegestart ving vw ving vw maar (N:30) (N:14) niet bereid HV (N:6) Freq Cum Freq Freq % 2 6.7 2 2 1 10 1 4 3 20 0 0 9 50 1 0 5 66.7 0 0 4 80 2 0 0 80 2 0 2 86.7 3 0 1 90 1 0 0 90 0 0 0 90 1 0 2 96.7 0 0 0 96.7 1 0 1 100 0 0 0 0 0 0 0 0
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
2d
e
pr
Ongeveer 90% van de dossiers dat voor de DBK verschijnt, krijgt een eindvonnis binnen de 8 maand na het plaatsvinden van de inleidingszitting. Betreft het dossiers waarin geen hulpverleningstraject heeft plaatsgevonden dan wordt het dossier in 95% van de gevallen (82 van 86 dossiers) afgesloten binnen de 2 maand. Indien er wel sprake is van een hulpverleningstraject dan is in de meerderheid van de dossiers (83.5%) het eindvonnis uitgesproken binnen de 8 maand nadat de inleidingszitting heeft plaatsgevonden. Wordt een opsplitsing gemaakt naar het al dan niet naleven van de voorwaarden, dan blijkt dat 65.9% (80.5%-14.6%) van de hulpverleningsdossiers met naleving voorwaarden een duurtijd kende tussen de 3 en de 8 maand en dat 60% (80%-20%) van de dossiers waarin de voorwaarden niet werden nageleefd een looptijd kende tussen de 3 en de 6 maand. De 6 dossiers waarin aanvankelijk een hulpverleningstraject werd opgestart maar waar de beklaagde toch niet bereid bleek te zijn zich in te schrijven in de hulpverlening, werden tevens binnen de 2 maand afgesloten. 4.14. Hoeveel tijd verstrijkt er tussen aankomst van het aanvankelijk proces-verbaal op het parket en de inleidingszitting voor de drugbehandelingskamer? Het is tevens interessant in kaart te brengen hoeveel tijd er verloopt tussen de aankomst van het aanvankelijk proces-verbaal op het parket en de datum van de inleidingszitting op de DBK. Tabel 33: Duurtijd tussen de aankomst van het aanvankelijk proces-verbaal op het parket en de datum van de inleidingszitting Tijd tussen datum aankomst APV parket en inleidingszitting
Totaal (N:234) Freq
%
Mislukte proefzorg dossiers (N:74) Freq
%
Andere (N:157) Freq
%
0m < ≤ 6m
90
40%
8
11.1%
82
53.6%
6m < ≤ 12m
66
29.3%
24
33.3%
42
27.4%
12m < ≤ 24m
47
20.9%
32
44.4%
15
9.8%
> 24m
22
9.8%
8
11.1%
14
9.2%
Missing
9
2
4
Uit de tabel is af te lezen dat in 40% van de dossiers de inleidingszitting plaatsvindt binnen de 6 maand nadat het aanvankelijk proces-verbaal op het parket is toegekomen. In bijna 30% is dit tussen de 6 en de 12 maand. De inleidingszitting vindt dus in 70% (156) van de dossiers plaats binnen het jaar na binnenkomst van het aanvankelijk proces-verbaal op het parket. Bij de overige dossiers (69 of 30.7%) duurt het 1 jaar of langer alvorens de inleidingszitting plaatsvindt. De detailcijfers voor de mislukte proefzorgdossiers tonen aan dat 40 van deze 69 dossiers waarin het langer dan een jaar duurt alvorens de inleidingszitting plaatsvindt, mislukte proefzorgdossiers zijn. De langere duurtijd is dus in bijna 60% van de dossiers
Maklu
123
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
te verklaren door het feit dat gedurende maanden een proefzorgbehandeling heeft gelopen of dat er heel wat tijd is verstreken om na te gaan of de betrokkene kan worden bereikt om een proefzorgbehandeling op te starten. Verder toont de opdeling naar mislukte proefzorgdossiers (74) en andere dossiers (157) aan dat de inleidingszitting slechts in 11% van de mislukte proefzorgdossiers plaatsvindt binnen de 6 maand nadat het aanvankelijk proces-verbaal is toegekomen op het parket terwijl dit 53.6% is voor de andere dossiers.
5. De cijfers: mogelijke significante verbanden?
Met het oog op de kwantitatieve evaluatie van het pilootproject werd niet alleen door middel van frequentietabellen een beschrijving gegeven van de verschillende variabelen die in de database DBK zijn opgenomen, maar werd tevens nagegaan of er een verband bestaat tussen bepaalde variabelen en het al dan niet naleven van de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject.10 Daar de meerderheid van de variabelen opgenomen in de database een nominale schaal11 hebben, diende hiertoe een beroep gedaan te worden op de Chi2-toets. De Chi2-toets is een niet-parametrische toets die nagaat of er een significant verschil bestaat tussen het waargenomen aantal objecten in de verschillende categorieën van de variabelen en het verwachte aantal volgens de nulhypothese. De nulhypothese gaat er van uit dat er bijvoorbeeld geen verschil is tussen het al dan niet naleven van de voorwaarden en de wijze van aanhangigmaking voor de DBK. Indien de waarde voor de Chi2observed groter is dan de waarde van de Chi2expected of indien P<0.05 dan kan de nulhypothese worden verworpen en kan dus gesteld worden dat er een significant verband bestaat tussen de wijze van aanhangigmaking voor de DBK en het al dan niet naleven van de voorwaarden of dat er dus wel degelijk een significant verschil bestaat voor deze variabele tussen de groep die de voorwaarden naleeft en de groep die dit niet doet. De Chi2-toets laat echter niet toe causale verbanden aan te tonen – er kan enkel gesteld worden dat er een verband is – en kan enkel correct worden toegepast indien in elke cel van de kruistabel minstens 5 eenheden voorkomen. Concreet werd nagegaan of er een significant verband bestaat tussen: – De wijze van aanhangigmaking voor de DBK (rechtstreekse dagvaarding of dagvaarding na verwijzing door de raadkamer) en het al dan niet naleven van de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject (Chi2 observed, vrijheidsgraden=1 = 1.46 – P=0.23 dus nulhypothese (H0) aanvaarden) 10
11
124
De dossiers zonder hulpverleningstraject (N:86) worden hier buiten beschouwing gelaten daar het reeds bij 52 van de 86 dossiers gaat om een verstek op inleidingszitting (wat inhoud dat geen hulpverlening kon worden aangeboden) en de aantallen van de overige categorieën te klein zijn om aan een toets te onderwerpen. De categorieën van de variabele kunnen niet op een voor de hand liggende manier in een getal worden weergegeven, ze hebben geen logische, natuurlijke volgorde en kunnen bijgevolg niet geordend worden. Op nominale variabelen kunnen enkel niet-parametrische toetsen worden toegepast.
Maklu
oe f
Kwantitatieve evaluatie – het pilootproject drugbehandelingskamer in cijfers
2d
e
pr
– Het al dan niet aangehouden zijn en het al dan niet naleven van de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject (Chi2 observed, vrijheidsgraden=1 = 5.10 – P=0.02 dus H0 verwerpen) – Het geslacht en het al dan niet naleven van de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject (Chi2 observed, vrijheidsgraden=1 = 4.65 – P=0.03 dus H0 verwerpen, maar niet alle cellen van de kruistabel heeft 5 eenheden dus Chi2-toets niet correct) – Het huidig delict dat werd gepleegd (drugdelict, druggerelateerde criminaliteit of beide) en het al dan niet naleven van de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject (Chi2 observed, vrijheidsgraden=2 = 2.76 – P=0.25 dus H0 aanvaarden) – De aanwezigheid van antecedenten (geen antecedenten, enkel criminologische recidive en reeds rechterlijke beslissingen) en het al dan niet naleven van de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject (Chi2 observed, vrijheidsgraden=2 = 2.62 – P=0.27 dus H0 aanvaarden) – De reden voor verwijzing naar de DBK (mislukte proefzorg, drugdelict en verslaafde die druggerelateerde criminaliteit heeft gepleegd) en het al dan niet naleven van de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject (Chi2 observed, vrijheidsgraden=2 = 3.17 – P=0.20 dus H0 aanvaarden) – De aanwezigheid van openstaande gerechtelijke statuten en het al dan niet naleven van de voorwaarden verbonden aan het hulpverleningstraject (Chi2 observed, vrijheidsgraden=1 = 0.26 – P=0.61 dus H0 aanvaarden) Er werd slechts één significant verband waargenomen, met name voor het al dan niet aangehouden zijn en het al dan niet naleven van de voorwaarden. Aangezien P= 0.02 en dus kleiner is dan de vooropgestelde overschrijdingskans van 0.05, kan de nulhypothese verworpen worden en kan gesteld worden dat de waargenomen verschillen tussen de twee groepen slechts in 2% van de gevallen te wijten zijn aan toeval. Er is dus een significant verschil tussen de groep die de voorwaarden naleeft en de groep die dat niet doet. Wanneer naar onderstaande tabel wordt gekeken, is te zien dat in de groep die de voorwaarden heeft nageleefd, meer beklaagden niet werden aangehouden dan in de groep die de voorwaarden niet heeft nageleefd. Waarom dit zo is kan niet worden verteld daar met de Chi2-toets geen causale verbanden kunnen worden aangegeven. Tabel 34: Verband tussen aanhouding en naleving voorwaarden Aangehouden
Niet aangehouden
Totaal
Naleving voorwaarden
6 (14.6%)
35 (85.4%)
41
Niet-naleving voorwaarden
11 (36.7%)
19 (63.3%)
30
17
54
71
Totaal
Maklu
125
e
2d oe f
pr
oe f pr e
2d
Besluit
Freya Vander Laenen Wouter Vanderplasschen Brice De Ruyver Charlotte Colman Eric Broekaert Saaske De Keulenaer Stefan Thomaes
Het doel van dit onderzoek is een evaluatie van het in mei 2008 gestarte pilootproject rond de DBK te Gent. De vakgroepen Strafrecht en Criminologie (IRCP) en Orthopedagogiek van de Universiteit Gent voerden een procesevaluatie uit. De Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid stond in voor de kwantitatieve evaluatie van dit pilootproject.
1. Kwalitatieve evaluatie Centraal binnen de kwalitatieve procesevaluatie staat de beleving van de verschillende actoren van het DBK-project. Het eerste deel gaat bijgevolg na wat hun percepties zijn rond hun rol binnen het project. Tevens ligt de focus op de manier waarop deze actoren naar de structuur en het opzet van het project kijken. Hierbij komen specifieke voor- en nadelen aan bod en worden aanbevelingen ter optimalisatie van het project geformuleerd. Deze kwalitatieve procesevaluatie heeft een aantal beperkingen. De resultaten van het onderzoek zijn gebaseerd op de persoonlijke en subjectieve beleving van de betrokken actoren. Het betreft ook een procesevaluatie en geen effectevaluatie; uitspraken over de effectiviteit van het project zijn op basis van deze evaluatie niet mogelijk. Bovendien werd slechts een beperkt aantal DBK-cliënten bevraagd; ten slotte werden respondenten bevraagd die op het moment van de bevraging in een lopend DBK-traject zaten; gebruikers die geen DBK-traject (willen) volgen of uitvallers (drop-out) uit het project, die misschien een andere perceptie hebben over het DBK-project, werden niet bevraagd. Een belangrijke meerwaarde van een procesevaluatie is dat knelpunten en heikele thema’s in een vroeg stadium geïdentificeerd kunnen worden, zodat hiervoor oplossingen kunnen geformuleerd worden voor het vervolg van het project. Deze procesevaluatie identificeert daarenboven essentiële randvoorwaarden die aanwezig moeten zijn, vooraleer een eventuele uitbreiding naar andere gerechtelijke arrondissementen kan worden overwogen.
Maklu
127
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
Op basis van deze evaluatie blijkt alvast de manifeste meerwaarde van het DBKproject. Daarnaast worden een aantal bedreigingen en knelpunten vastgesteld, waarvoor we aanbevelingen formuleren.
e
Alle betrokken actoren zijn globaal tevreden over de DBK, maar zijn niet blind voor bepaalde knelpunten
2d
Bij de analyse van de ervaringen van de actoren over hun kerntaken valt op dat alle betrokkenen over het algemeen tevreden zijn met hun opdracht binnen de DBK. De meeste actoren percipiëren hun taak als noodzakelijk voor de goede werking van het project. Soms blijkt dit echter een zoektocht of zelfs een evenwichtsoefening. Dit resulteert enerzijds in een intensieve opdracht, anderzijds omschrijven de respondenten dit als een boeiend gegeven met ruimte voor continue opvolging en bijsturing. Uit de procesevaluatie blijkt dat de inschatting van de context en situatie van de beklaagde door de betrokken actoren, in het bijzonder de justitiële actoren, meestal vlot verloopt en dat men hierbij vooral aandacht heeft voor de motivatie van de cliënt. Uiteraard kan elke actor hierbij gebruik maken van elementen uit het dossier1, zodat zij een doordachte afweging/keuze kunnen maken. Het voordeel van de DBK is dat men cliënten beter kan inschatten en sneller kan bijsturen wanneer nodig. Een nieuwe actor, de liaison, vormt zonder twijfel de hoeksteen van het DBK-project. Zij zorgen dat – naast de drugproblematiek – voldoende aandacht gaat naar de verschillende levensgebieden (werk, woonst, schulden, …), waardoor een behandeling op maat kan uitgewerkt worden. De liaisons trachten het persoonlijke verhaal van de cliënt een centrale plaats te geven en houden rekening met de recidiverende aard van drugsproblemen. Tenslotte hebben liaisons een beroepsgeheim, wat het opbouwen van een vertrouwensband met de DBK-cliënten bevordert. De rechter, de advocaat en de cliënt nemen een actievere rol op binnen het DBKproject dan bij de klassieke manier van werken op het niveau van de straftoemeting. Deze actieve relatie met cliënten zorgt ervoor dat men nauwer betrokken is bij de verschillende levensdomeinen. Deze actieve houding merken we ook in de relatie naar andere actoren. Verschillende respondenten verwijzen naar de meerwaarde van het in contact komen met verschillende visies, daar deze hen vaak tot nieuwe invalshoeken brengen. Door de DBK leren justitie en hulpverlening elkaar beter kennen. Dit leidt tot wederzijds begrip, respect en inzicht in elkaars werkterrein. Tegelijkertijd merken we dat deze relatie niet altijd een evidentie is en moet groeien. We kunnen hier bijvoorbeeld verwijzen naar de aanvankelijk gespannen relatie tussen de functie van de liaisons en deze van de justitieassistenten. Ook de 1
128
Voorbeelden hiervan zijn: het PV dat de parketmagistraat een eerste zicht op de problematiek geeft; het standaardformulier waarin de liaisons de verschillende levensdomeinen registreren; het gebruik van specifieke methodieken van hulpverlening door de liaisons (i.c. motiverende gespreksvoering, case management).
Maklu
oe f
Besluit
2d
e
pr
doorstroming van informatie tussen verschillende overlegstructuren verloopt soms minder vlot. Het gevaar bestaat dat men vanuit een ander referentiekader vertrekt, waardoor eenzelfde begrip een andere invulling kan krijgen per actor. Als belangrijk knelpunt duikt de taakomschrijving van de liaisons op: de afstemming ervan met andere actoren en het beroepsgeheim van liaisons blijkt niet altijd even duidelijk. De DBK-cliënten staan globaal genomen positief tegenover het nieuwe project en tegenover de liaisons, niet in het minst omwille van de vertrouwensrelatie die met de liaison kan uitgebouwd worden. Ze zien de DBK als een kans die ze krijgen om hun leven terug in orde te krijgen. Ook het menselijke gezicht van de rechter kunnen de DBK-cliënten appreciëren. Verschillende justitiële respondenten verwijzen naar een grotere tijdsinvestering in de DBK-zittingen in vergelijking met de tijd die bij klassieke zittingen aan eenzelfde type dossier (in het bijzonder bij probatie) wordt besteed. Tegelijk ervaart men deze tijdsinvestering als een nuttige besteding, daar men werkt aan voordelen op langere termijn. We zouden kunnen stellen dat deze zichtbare tijdsinvestering in de DBK het project kwetsbaarder maakt. Daartegenover staat dat, wanneer we een vergelijking maken tussen de opvolgingstermijn van een DBK-dossier en van een probatiedossier, de opvolgingstermijn bij probatie langer is. Dit verschil in tijdsinvestering geeft aan dat het moeilijk in te schatten is welke vorm van afhandeling, klassiek dan wel DKK, uiteindelijk meer tijd en energie vraagt; daarenboven kunnen we op basis van een procesevaluatie geen uitspraken doen over de kosten-effectiviteit van het DBK-project. Verder brengt de grote caseload enkele discussiepunten aan het licht. Deze ligt nu vaak boven de 30 personen per halftime liaison, terwijl uit de praktijk blijkt dat 15 cliënten per halftime liaison een meer optimale caseload is. Vooral in de beginfase van het traject, bij het opstellen van het behandelingsplan merken we een grote werklast bij de liaisons. Toch ervaren de liaisons hun taak als erg zinvol, aangezien men op die manier beter hulp op maat kan bieden. Er worden geen holle standaardvoorwaarden opgesteld, maar er wordt aan een duidelijk, concreet en transparant plan gewerkt voor elke cliënt. Verschillende partijen worden hierbij aan het woord gelaten, terwijl dit bij een klassieke zitting niet het geval is. Het probleem van de hoge caseload gaat hand in hand met capaciteitsproblemen binnen de (drug)hulpverlening. Verscheidene actoren wezen tijdens deze evaluatie op het probleem van de wachtlijsten (oa. in de ambulante en residentiële drughulpverlening, bij het CAP). Een ander knelpunt betreft het steeds weer doorlopen van dezelfde of een gelijkaardige intakeprocedure bij een doorverwijzing naar een andere voorziening. Deze structurele problemen kunnen een nefaste invloed hebben op een vlot verloop van het DBK-traject. Ook een gebrekkige strafuitvoering kan het project ondermijnen. Zo worden korte gevangenisstraffen niet uitgevoerd, zodat een klassiek vonnis weinig invloed heeft.
Maklu
129
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
e
pr
Bovengenoemde positieve elementen en knelpunten mogen niet verhullen dat de voorlopige eindbalans van dit project positief wordt ingeschat door de verschillende betrokken actoren. De motivatie om de praktijk in het kader van de DBK verder te optimaliseren blijft dan ook groot.
2d
2. Kwantitatieve evaluatie In de periode mei 2008 – december 2009 werden in totaal 280 dossiers voor de DBK gebracht. In 148 dossiers (53%) werd een hulpverleningstraject opgestart. In 132 dossiers (47%) was dit niet het geval. Slechts in 12 van deze 132 dossiers (9%) was de beklaagde niet bereid om op het hulpverleningsaanbod in te gaan en in 26 dossiers (20%) besliste de rechter op de inleidings- of oriëntatiezitting dat de beklaagde toch niet in aanmerking kwam om voor de DBK te verschijnen. In 76 van de 132 dossiers of bijna 60% kon geen hulpverleningstraject worden aangeboden daar de beklaagde verstek liet gaan op de inleidingszitting. In één dossier pleitte de beklaagde onschuldig waardoor aan één van de voorwaarden om voor de DBK te verschijnen, niet was voldaan. Van de 148 DBK-dossiers met een opgestart hulpverleningstraject waren er eind 2009 nog 57 lopende. Van de 91 beëindigde hulpverleningstrajecten kenden 41 dossiers een positieve afloop en werd in 30 dossiers het hulpverleningstraject voortijdig stopgezet wegens niet naleving van de vooropgestelde voorwaarden. Opmerkelijk is de vaststelling dat in 20 van deze 30 dossiers (67%) 4 of meer DBK-zittingen hebben plaatsgevonden (in de dossiers met naleving voorwaarden gaat het om 63%), waaruit kan worden opgemaakt dat in heel wat dossiers het traject eerst een lange tijd goed loopt, maar dat de beklaagde in de loop van het traject afhaakt.
Wie? De beklaagden die voor de DBK verschijnen zijn voornamelijk mannen (158 mannen versus 37 vrouwen), die ouder zijn dan 21 jaar en jonger zijn dan 41 jaar. De overgrote meerderheid spreekt Nederlands, heeft een vaste verblijfplaats en werd voorheen al onderworpen aan een rechterlijke beslissing. In 40% van de dossiers (97 van de 234 dossiers) heeft de beklaagde een openstaand gerechtelijk statuut. In de meeste gevallen gaat het om probatie of vrijheid onder voorwaarden, in mindere mate gaat het om een werkstraf of elektronisch toezicht. De meest voorkomende drug die door de beklaagden wordt gebruikt is heroïne, gevolgd door cocaïne, amfetamines en cannabis. Vloeibare XTC, LSD, alcohol en medicatie komen quasi niet voor. Op basis van de aanwezige informatie2 blijkt dat 2
130
Frequentie van gebruik: informatie onbekend in 40% van de dossiers – voornaamste wijze van gebruik: informatie onbekend in 60% van de dossiers – duurtijd van gebruik: informatie onbekend in 30% van de dossiers.
Maklu
oe f
Besluit
2d
e
pr
meer dan de helft van de beklaagden dagelijks gebruikt en 1/3de van de beklaagden twee tot zes dagen in de week gebruikt. Verder blijkt dat inhaleren of roken, en spuiten de voornaamste wijzen van gebruik zijn en dat de duurtijd van gebruik bij de overgrote meerderheid van de beklaagden kan gesitueerd worden tussen minder dan één jaar en vijf jaar.
Waarom? De doorverwijzing van beklaagden naar de DBK geschiedt vooral naar aanleiding van de vaststelling dat de beklaagde een verslaafde is die ernstige druggerelateerde criminaliteit heeft gepleegd (100 dossiers), de beklaagde een drugdelict heeft gepleegd (76 dossiers) of er sprake is van een mislukte proefzorg-behandeling (74 dossiers).
Waarvoor? Beklaagden verschijnen voor de DBK voor het plegen van drugdelicten, druggerelateerde criminaliteit of beide. In ongeveer de helft van de dossiers (120 dossiers) diende de rechtbank zich enkel uit te spreken over één of meerdere drugdelicten. Verder was in een derde van de dossiers (76 dossiers) sprake van één of meerdere drugdelicten in combinatie met druggerelateerde criminaliteit. Ook louter druggerelateerde criminaliteit komt in 15% van de dossiers (35 dossiers) voor. Wanneer de drugdelicten in detail worden bekeken, blijkt dat in elk dossier waar een drugdelict voorkomt er steeds sprake is van bezit. Na bezit is verkoop het meest voorkomende drugdelict. De druggerelateerde criminaliteit die het frequentst voorkomt is diefstal, meer bepaald gewone diefstal, diefstal met braak en diefstal met geweld.
Hoe verloopt het hulpverleningstraject? De kwantitatieve studie omvat ook een analyse van de hulpverleningstrajecten. Er is sprake van 78 unieke trajecten. Eerst en vooral werd de frequentie nagegaan van de contacten (telefoongesprekken, mails, persoonlijke contacten, …), uitgedrukt in uren, die de liaison-officier met de DBK-cliënten had. Voor 60% van de trajecten geldt een maximum van 10 contacturen tussen de liaison-officier en de beklaagde. Naast de contacten tussen de liaison-officier en de beklaagde, werd in de evaluatie tevens het soort contact tussen de hulpverlening en de beklaagde bestudeerd. Dit leert ons dat in 40 gevallen de hulpverlening ambulant is, tegenover 11 gevallen waarbij er sprake is van een residentieel parcours. In 15 gevallen werd geen hulpverleningsplan opgemaakt. Verder werd nagegaan rond welke thema’s er gewerkt wordt in het kader van een hulpverleningstraject. Naast de specifieke verslavingsproblematiek van de cliënten, dat in elk traject aan bod komt, wordt ook vaak geïnvesteerd in de psychologische
Maklu
131
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
gezondheid van de betrokkenen (87% van de trajecten), in justitiële aangelegenheden (75%) en in financiële thema’s als schulden (84%), werk (68%) en inkomen (68%).
2d
e
Met het oog op de realisatie van het hulpverleningstraject wordt in het kader van de DBK contact opgenomen met één of meerdere partners binnen de hulpverlening. Voor de 62 hulpverleningstrajecten waarin een hulpverleningsplan is opgesteld, werden in totaal 242 (hulpverlenings)partners geëngageerd. Dit komt neer op een gemiddelde van 3.9 partners per hulpverleningsplan. Er wordt beroep gedaan op een enorme verscheidenheid aan partners. Zo werd een onderscheid gemaakt tussen volgende categorieën: ambulante drughulpverlening, minderheden en drughulpverlening, residentiële behandeling van drugverslaafden, diensten verbonden aan justitie of actief binnen het gevangeniswezen, huisvesting, tewerkstelling en activering, medische sector, financieel beheer en de restcategorie ‘andere partners’.
Welk vonnis? De meest voorkomende straffen zijn de geldboete, de gevangenisstraf, de werkstraf en de verbeurdverklaring. Opschorting komt voor in ongeveer 10% van de dossiers. Op basis van de beschikbare cijfergegevens blijkt dat de rechter vooral een opschorting uitspreekt wanneer de voorwaarden van het hulpverleningstraject werden nageleefd. De opschorting werd met name uitgesproken in 13 van de 41 dossiers waarin de voorwaarden werden nageleefd tegenover 6 dossiers op de overige 136 dossiers. Tevens kan opgemerkt worden dat de werkstraf in verhouding veel meer voorkomt in dossiers waar een hulpverleningstraject werd opgestart, dan in dossiers waarin geen hulpverleningstraject plaatsvond (68% versus 32%). Ook de verbeurdverklaring komt in verhouding veel meer voor indien er sprake was van een hulpverleningstraject (71% versus 29%). De omgekeerde vaststelling kan gemaakt worden voor de gevangenisstraf en de geldboete. Indien geen hulpverleningstraject is opgestart komt de geldboete (57% versus 43%) en de gevangenisstraf (61% versus 39%) in verhouding meer voor dan indien er wel een traject heeft plaatsgevonden.
Hoe lang? In de studie werd ook nagegaan hoe lang een dossier voor de DBK loopt. Hierbij werd gekeken naar het aantal zittingen die hebben plaatsgevonden en naar de tijd die verstreken is tussen de datum van de inleidingszitting en de datum van het eindvonnis. Bij 70% van de dossiers met een afgesloten hulpverleningstraject varieert het aantal zittingen tussen 1 en 6. Wanneer meer specifiek naar de dossiers wordt gekeken met een afgesloten hulpverleningsdossier maar waarin de voorwaarden niet werden nageleefd, blijkt dat in ongeveer 2/3 van deze dossiers 4 of meer oriëntatie- of opvolgzittingen plaatsvonden. Hieruit kan worden opgemaakt dat in heel wat dossiers het traject eerst goed loopt en dat de beklaagden dus eerder pas naar het einde van de behandeling afhaken. Wanneer de lopende dossiers met hulpverleningstraject onder de loep worden genomen, blijkt dat 82.5% van deze dossiers eind 2009 reeds 4 of meer oriëntatie- of opvolgzittingen heeft gehad. Dit 132
Maklu
oe f
Besluit
pr
percentage ligt heel wat hoger dan bij de afgesloten dossiers met en zonder naleving van de voorwaarden, niettegenstaande deze dossiers nog lopende zijn en bijgevolg de kans groot is dat er nog zittingen zullen volgen.
2d
e
Om de duurtijd van een dossier voor de DBK te bepalen, werd tevens gekeken naar de tijd tussen de datum van de inleidingszitting en de datum van het eindvonnis. Hieruit bleek dat 83.5% van de dossiers waarin een hulpverleningstraject werd opgestart een eindvonnis krijgt binnen de 8 maand na het plaatsvinden van de inleidingszitting. Betreft het dossiers waarin geen hulpverleningstraject heeft plaatsgevonden dan wordt het dossier in 95% van de gevallen afgesloten binnen de 2 maand.
Een geslaagd project! Op basis van de kwantitatieve analyse kan besloten worden dat het pilootproject DBK zijn doel heeft bereikt en bijgevolg een meerwaarde betekent binnen de strafrechtsbedeling. Uit de cijfers blijkt immers dat in ongeveer 70% van de dossiers die voor de DBK worden gebracht – de verstekdossiers buiten beschouwing gelaten – een hulpverleningstraject wordt opgestart en dat deze hulpverleningstrajecten in ongeveer de helft van de gevallen een positieve afloop kennen in de zin dat de voorwaarden worden nageleefd. Wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd, blijkt dat in 2/3 van de dossiers de beklaagden eerder pas naar het einde van het traject afhaken. Wij zijn dan ook van mening dat het nuttig zou zijn de DBK verder te laten functioneren.
3. Aanbevelingen in functie van de verdere uitbouw en evaluatie van de DBK Op basis van de procesevaluatie van het pilootproject DBK kunnen enkele aanbevelingen worden geformuleerd naar de toekomst. 3.1. Heb aandacht voor alle leefgebieden Middelenafhankelijkheid wordt in de internationale wetenschappelijke literatuur meer en meer beschouwd als een “chronisch, recidiverende hersenziekte”3, gekenmerkt door herval en problemen op verschillende leefgebieden, maar waarbij herstel (recovery) wel degelijk mogelijk is4. Uit de dossierstudie is gebleken dat bij DBK-cliënten meestal sprake is van een complexe problematiek, waarbij drugs- en psychische problemen zeer vaak samen voorkomen (comorbiditeit). Het is uitermate 3
4
VAN DEN BRINK, W. Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte. Verslaving: Tijdschrift over Verslavingsproblematiek, 2005, 1, 3-14. MCLELLAN, A.T. Have we evaluated addiction treatment correctly? Implications from a chronic careperspective. Addiction, 2002, 97(3), 249-252; DE LEON, G. Integrative recovery: A stage paradigm. Substance Abuse, 1996, 17(1), 51-63.
Maklu
133
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
e
pr
belangrijk om binnen het DBK-project met deze inzichten rekening te houden, zowel bij het opstellen van het traject als bij de procesopvolging. Naast de behandeling van de middelenafhankelijkheid en de psychische problematiek dient ook aandacht te gaan naar meer ‘basale’ noden zoals schulden, tewerkstelling,5 huisvesting en dagbesteding. Indien dit niet gebeurt, dreigt elk succes op één leefgebied immers gecompromitteerd te worden door een achteruitgang op een ander leefgebied.
2d
Uit de dossierstudie en interviews met verschillende betrokkenen is duidelijk gebleken dat de problemen van cliënten op diverse levensdomeinen vaak onderling sterk samenhangen. Naar de domeinen ‘drugs’, ‘alcohol’ en ‘psychische gezondheid’ gaat de voornaamste aandacht uit. Als deze niet worden aangepakt, dreigen geleverde inspanningen op andere domeinen een maat voor niets te worden. Dit betekent echter niet dat belangrijke aspecten op deze levensdomeinen niet kunnen aangepakt worden, zonder dat men stappen ondernomen heeft op de domeinen drugs, alcohol en psychische gezondheid. Zo zal men eerst de ziekteverzekering van een cliënt in orde moeten brengen, voordat een residentiële opname gerealiseerd kan worden. De onderlinge samenhang tussen de verschillende leefgebieden wordt in figuur 4 verduidelijkt. Onderzoek van Freeman 6 heeft aangetoond dat middelenafhankelijke beklaagden in een drug court vaak een zwakke psychische gezondheid hebben. Zij vond dat cliënten die tussen de vier en twaalf maanden in behandeling blijven een significante verbetering kennen op het vlak van (psychisch) welzijn. Daarom is het aangewezen voldoende aandacht te besteden aan de psychische gezondheid van DBK-cliënten. De dossierstudie maakte duidelijk dat minstens 30 van de 38 geselecteerde personen nood hadden aan psychische ondersteuning. Screening – en afhankelijk van het resultaat hiervan een uitgebreide assessment – van psychische problemen, lijkt ons dan ook noodzakelijk. Aldus kan hier adequaat op ingespeeld worden tijdens de behandeling en wordt voorkomen dat deze psychische problemen de vooruitgang op andere leefgebieden teniet doen. Daarom wordt het domein ‘psychische gezondheid’ ook centraal geplaatst in Figuur 4, naast ‘alcohol’ en ‘drugs’. Deze drie levensdomeinen worden beïnvloed door externe factoren en noodzakelijke bewerkingen. Deze drie domeinen beïnvloeden op hun beurt andere domeinen. Enkele daarvan werden gegroepeerd, omdat ze heel nauw met elkaar verbonden zijn.
5
6
134
Uit onderzoek is daarenboven gebleken dat tewerkstelling, of het niet hebben van werk een bepalende factor is, zowel wat betreft drop-out tijdens de DBK als wat betreft recidive van voormalige DBK-cliënten, wat verder het belang van deze ‘basale’ nood illustreert. BROWN, R., Drug Courts: Outcomes. Associations With Substance Abuse Treatment. Completion Among Drug Court Participants. Substance Use & Misuse, 2010, 45:1874–1891. FREEMAN, K. Health and well-being outcomes for drug-dependent offenders on the NSW Drug Court Programme, Drug and alcohol review, 2003, 22, 409-416.
Maklu
oe f
Besluit
2d
e
pr
Figuur 4: Samenhang tussen de verschillende levensdomeinen
Een eenzijdige focus op middelengebruik kan ertoe leiden dat cliënten minder aandacht hebben voor lichamelijke gezondheidsproblemen7. Lang niet bij alle DBK-cliënten vergt het domein ‘lichamelijke gezondheid’ echter specifieke aandacht. Het hebben van schulden hangt onder meer samen met een slordige administratie en een beperkt inkomen. Bovendien is druggebruik een dure activiteit. Het stoppen of verminderen van het illegaal druggebruik en het toewerken naar sociale re-integratie, zorgen voor minder uitgaven en hebben ook indirect een positief effect op andere leefgebieden8. Tewerkstelling en tijdsbesteding worden samen besproken, omdat het hebben van een baan in belangrijke mate iemands tijdsbesteding bepaalt. Heel wat problematische druggebruikers die zich (al dan niet vrijwillig) aanbieden voor behandeling zijn werkloos9. Het mag dan ook niet verwonderen dat twee op drie DBK-cliënten stappen ondernam op het domein werk. Familie is vaak één van de laatste domeinen die door cliënten aangepakt worden. Zij willen eerst alles op een rijtje zetten, alvorens de banden met familie en vrienden terug aan te halen. 7
8
9
WENZEL, L., LONGSHORE, D., TURNER, S. & RIDGLEY, S. (2001). “Drug courts a bridge between criminal justice and health services”, Journal of Criminal Justice, 29, 241-253. MAKKAI, T. (2002). “The emergence of drug treatment courts in Australia”, Substance Use and Misuse, 37(12&13), 1567-1594. EMCDDA (2009). Stand van zaken in de drugsproblematiek in Europa. Jaarverslag 2009. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie.
Maklu
135
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
De grenzen van de domeinen in het schema vallen samen om de wisselwerking tussen deze domeinen te benadrukken. Het domein ‘justitie’ wordt in verband gebracht met alle levensdomeinen, omdat de justitiële problemen de problemen op andere leefgebieden beïnvloeden.
e
3.2. Voorzie voldoende opvolging
2d
Uit deze evaluatie is gebleken dat de liaisons aandacht hebben voor problemen op verscheidene leefgebieden en voor het uitwerken van een traject op maat van de cliënt. Het is echter belangrijk dit systematisch te (blijven) doen en het persoonlijke verhaal van de cliënt hierin een centrale plaats te geven, ondanks de groeiende caseload van de liaisons. Bovendien dient op gepaste wijze omgegaan te worden met herval. In veel gevallen blijkt één enkele behandelingsepisode immers onvoldoende om (blijvende) verandering teweeg te brengen10. Vanuit die vaststelling is het aangewezen opvolging en zorgcontinuïteit te voorzien over een voldoende lange termijn, eventueel voorbij de grenzen van het DBK-traject. We denken hierbij zowel aan het voortzetten van de gevolgde behandeling op vrijwillige basis, als aan de voorwaarden die door de procureur gevorderd worden op de eindzitting. Een opvallende vaststelling op basis van de dossierstudie is dat ongeveer de helft van de vooropgestelde trajecten eenzijdig en vroegtijdig afgebroken wordt door cliënten. Uit de kwantitatieve evaluatie blijkt dat het gaat over ongeveer een derde van de trajecten. Deze bevinding maakt duidelijk dat hier snel en kordaat op ingespeeld moet worden, wil men de geloofwaardigheid van de DBK niet op het spel zetten. Immers, in heel wat gevallen blijkt dat het traject al enige tijd weinig vooruitgang boekt, voordat het uiteindelijk stopgezet wordt. Daarom lijkt het ons aangewezen hier nog beter op te anticiperen en eventueel bijkomende controlemechanismen in te bouwen in het gebruikte systeem van attestering (bv. door diensten en voorzieningen beter te informeren over dit systeem, door dit te beperken tot een aantal bevoorrechte partners). Anderzijds is drop-out een gekend fenomeen in de zorg bij middelenafhankelijkheid11 en betekent een afgebroken traject niet noodzakelijk een mislukt traject12. Het lijkt ons een belangrijke uitdaging na te denken over hoe het DBK-traject aantrekkelijker kan gemaakt worden voor cliënten (bv. aantal zittingen, moment van de zitting, duur van het traject), maar ook hoe het bestaande zorgaanbod beter afgestemd kan worden op de noden en verwachtingen van de verschillende DBK-actoren (oa. rechters, liaisons, parketmagistraten) en op die van cliënten die afhaken uit het DBK-traject.
10
11
12
136
HSER, Y.I., ANGLIN, M.D., GRELLA, C., LONGSHORE, D., & PRENDERGAST, M.L. Drug treatment careers: a conceptual framework and existing research findings. Journal of Substance Abuse Treatment, 1997, 14(6), 543-558. Zie voetnoot 116. VANDERPLASSCHEN, W., BLOOR, M. & MCKEGANEY, N. Long-term outcomes of aftercare participation following various forms of drug abuse treatment in Scotland. Journal of Drug Issues, 2010, 40(3), 703-728.
Maklu
oe f
Besluit
pr
3.3. Schakel de DBK in in het regionale netwerk van hulpverleningsinitiatieven voor druggebruikers
2d
e
De verschillen in visie, cultuur, verwachtingspatronen en aanpak tussen justitie en hulpverlening zijn al uitvoerig beschreven in de literatuur13, maar ook tussen hulpverleningscentra onderling gaapt soms een diepe kloof. De voorbije tien jaar zijn in de provincie Oost-Vlaanderen verscheidene initiatieven genomen om de samenwerking en coördinatie binnen de drughulpverlening te verbeteren. We denken hierbij aan de implementatie van case management, het opstarten van regelmatig cliëntenoverleg en het uitbouwen van een zorgcircuit middelenmisbruik14. Doorheen deze verschillende samenwerkingsvormen is het van cruciaal belang gebleken dat partners elkaar (leren) kennen en respecteren. Zowel formeel georganiseerde overlegstructuren (bv. netwerkcomité, cliëntenoverleg) als meer informele contacten en overlegmomenten hebben hiertoe bijgedragen15. Ook de liaisons participeren aan dit cliëntenoverleg, wat een belangrijke factor is gebleken in het opzetten en opvolgen van hulpverleningstrajecten van DBK-cliënten. 13
14
15
Onder andere: BULL, M. A comparative review of best practice guidelines for the diversion of drug related offenders. International journal of drug policy, 2005, 223-234; EDMUNDS, M. HOUGH, M., TURNBULL, P. & MAY, T. Doing Justice to Treatment: referring offenders to drug services, Criminal Policy Research Unit South Bank University, 1999; Hough, M. Drug user treatment within a criminal justice context. Substance use & misuse, 2002, 985-996; HARMAN, K. & PAYLOR, I. An evaluation of the carat initiative. The Howard Journal, 2005, 44 (4), 357-373; MCSWEENEY,T., HOUGH, M. & TURNBULL, P Review of the research evidence of drug treatment in a criminal justice context, London, Criminal policy Research unit, 2002; MCSWEENEY, T., STEVENS, A. & HUNT, N. The quasi-compulsory treatment of drug-dependent offenders in Europe. Final National Report – England, 2006. A report prepared for the European Commission by the Institute for Criminal Policy Research, King’s College London and European Institute of Social Services, University of Kent; MEARS, D.P, WINTERFIELD, L., HUNSAKER, J., MOORE, G.E. & WHITE, R.M. Drug Treatment in the Criminal Justice System, The Current State of Knowledge, Washington D.C., Urban institute Justice policy center, 2002, 104pp; MEYVIS, W. Hulpverlening en strafuitvoering: tussen praktische reflecties en reflectieve praktijk, Panopticon, 2001, 299-316; MINKES, J., HAMMERSLEY, R. & RAYNOR. P. Partnership in working with young offenders with substance misuse problems. Howard Journal, 2005, 44, 254-268; NASH, B. Developing drug service policies. Briefing no. 8: Working in partnership, London, Drugscope, 2005; PETERS, R. & WEXLER, H. Substance abuse treatment for adults in the criminal justice system. US department of health and human services. Rockville, 2005; ROELANDT, M. Justice et thérapie ou l’impossible alliance, Les Cahiers de Prospective Jeunesse – Cahier n°1 (Des pratiques judiciaires en matière de consommation de produits illicites), 1996, 13-17 ; VAN CAUWENBERGHE, K. ‘Geef hulpverlening wat ruimte’, Orde van de dag, 2004, x; WENZEL, S.L, LONGSHORE, D.,TURNER, S., RIDGELY, M.S. Drug courts – A bridge between criminal justice and health services. Journal of criminal justice, 2001, 29 (3) p241-253. DE MAEYER, J., COLE, S., FRANSSEN, A. & VANDERPLASSCHEN, W. Kwalitatieve evaluatie van 10 jaar zorgcoördinatie en case management in de Oost-Vlaamse drughulpverlening: een rondvraag bij hulpverleners en cliënten (Orthopedagogische Reeks Gent, Nr. 29). Gent, Vakgroep Orthopedagogiek, 2007. VANDERPLASSCHEN, W., LIEVENS, K., MOSTIEN, B. & FRANSSEN, A., Tien jaar netwerkvorming en case management in de Oost-Vlaamse drughulpverlening: zorgen dat circuits net werken. Psychiatrie & Verpleging, 2009, 85(4), 200-210. VANDERPLASSCHEN, W., LIEVENS, K., MOSTIEN, B. & FRANSSEN, A., Tien jaar netwerkvorming en case management in de Oost-Vlaamse drughulpverlening: zorgen dat circuits net werken. Psychiatrie & Verpleging, 2009, 85(4), 200-210.
Maklu
137
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
Naar analogie met de verbeterde samenwerking binnen de hulpverlening, dient ook de samenwerking tussen justitie en hulpverlening verder vorm te krijgen. Hierbij moet voldoende ruimte voorzien worden om elkaar tijdens formele en meer informele contacten in een ongedwongen sfeer (nog) beter te leren kennen. Op dit vlak heerst dikwijls nog wat koudwatervrees. Zo bestaan momenteel drie stuurgroepen (één vanuit de hulpverlening, één vanuit de rechtbank en één vanuit de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid) die het DBK-project elk op hun manier aansturen. Het lijkt dan ook aangewezen om deze stuurgroepen samen te voegen tot één stuurgroep waarin alle relevante actoren vertegenwoordigd zijn. Naast het samenbrengen van beleidsactoren lijkt het ons cruciaal tevens regelmatig overleg te voorzien tussen de actoren die dagelijks bij de werking van de DBK betrokken zijn. Aldus kunnen onduidelijkheden of knelpunten sneller en gemakkelijker opgelost worden en wordt tevens een kanaal gecreëerd om vorming en supervisie te voorzien. Om de samenwerking tussen justitie en de hulpverlening verder te formaliseren, is een samenwerkingsprotocol aangewezen, waarin globale, duidelijke afspraken gemaakt worden rond het verloop van de samenwerking tussen justitie en hulpverlening (bv. op het gebied van informatie-uitwisseling, bescherming van de persoonlijke levenssfeer). Idealiter gaat dergelijk protocol gepaard met specifieke richtlijnen over het verloop van de behandeling of te volgen procedures binnen de betrokken zorgeenheden of justitiële instanties. Uiteindelijk zal het belangrijk zijn een duidelijke link te creëren tussen de DBK en het regionale zorgcircuit middelenmisbruik, gezien de DBK verantwoordelijk is voor een niet geringe instroom in de zorgeenheden die deel uitmaken van dit netwerk. Door concrete samenwerkingsafspraken te maken, kunnen binnen het zorgcircuit alternatieven gezocht worden voor de bestaande capaciteitsproblemen. 3.4. Vrijwaar de capaciteit van de hulpverlening Het hulpverleningsaanbod in de Gentse regio wordt gekenmerkt door een groot aantal (residentiële) voorzieningen voor druggebruikers, gaande van laagdrempelige ambulante zorg tot langdurige residentiële behandeling16. Sinds een aantal jaren worden we echter geconfronteerd met de grenzen van dit ruime en gedifferentieerde aanbod, wat zich vertaalt in wachtlijsten en wachttijden in crisiscentra en residentiële centra en een beperking van het aantal nieuwe intakes in bepaalde ambulante centra. Mogelijke verklaringen voor het dichtslibben van de hulpverlening zijn onder meer een vlottere instroom en een langere retentie in behandeling er maar twee zijn. Er zijn heel wat oplossingen voor dit probleem te bedenken. De uitbreiding van de bestaande capaciteit is de meest voor de hand liggende oplossing. Het lijkt 16
138
VANDERPLASSCHEN, W., COLPAERT, K., LIEVENS, K., & BROEKAERT, E. De Oost-Vlaamse drughulpverlening in cijfers: kenmerken, zorggebruik en uitstroom van personen in behandeling (Orthopedagogische Reeks Gent Nummer 15). Gent: Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek, 2003.
Maklu
oe f
Besluit
2d
e
pr
echter weinig waarschijnlijk dat er op korte termijn een forse uitbreiding van het beschikbare aanbod te verwachten valt. De oplossing dient dan ook eerder in het bestaande netwerk van zorgeenheden gezocht te worden. Zo zou een deel van de wachtende cliënten via gerichte doorverwijzingen naar andere zorgeenheden binnen of buiten het netwerk sneller geholpen kunnen worden of zouden de meest acute noden en behoeften beter beantwoord kunnen worden via een herschikking van bestaande bedden en plaatsen. Op dit moment ontbreekt echter informatie over de noden en zorgbehoeften van druggebruikers die op een wachtlijst terecht komen en over hoeveel van hen een hulpvraag stellen in meer dan één voorziening. Het DBK-project en de bijhorende noodzaak om op korte termijn een behandelingstraject uit te stippelen samen met de cliënt, heeft de capaciteitsproblemen in de Oost-Vlaamse drughulpverlening duidelijk blootgelegd. Door de installatie van de DBK worden immers veel meer druggebruikers naar de hulpverlening georiënteerd en dit in een vroeger stadium van de rechtsgang. Indien dit capaciteitsprobleem niet op korte termijn opgelost raakt, dreigt het DBK-project slachtoffer te worden van haar eigen succes. Een goede werking van de DBK (en andere justitiële doorverwijzingprojecten zoals o.a. Proefzorg) hangt immers voor een belangrijk gedeelte af van de snelheid en kwaliteit van doorverwijzen. Momenteel hebben verschillende centra voor gespecialiseerde drughulpverlening te kampen met wachtlijsten, die een gerichte doorverwijzing van cliënten vanuit het DBK-project kan belemmeren. Dit strookt niet met de doelstelling van de DBK om een snelle en efficiënte doorverwijzing naar de hulpverlening te realiseren. Een mogelijke oplossing zou er kunnen in bestaan om in een aantal zorgeenheden een aantal DBK-bedden te voorzien, zodat in die centra steeds plaats is voor DBK-cliënten. Op momenten dat deze plaatsen niet ingevuld zijn door DBK-cliënten gaat dit echter nog meer ten koste van de beschikbare capaciteit voor niet-DBK cliënten. Een andere mogelijkheid bestaat erin een soort ‘wachtkamer’ of ‘wachtmodule’ te creëren, waarbij cliënten al bepaalde vormen van ondersteuning krijgen in afwachting van een plaats die vrijkomt in de voorziening waar ze op de wachtlijst staan. Hoewel dit zeker een tijdelijke oplossing kan vormen voor een aantal DBKcliënten en ook toelaat om tijdens die periode motivationeel te werken, worden de wachtlijsten aldus geïnstitutionaliseerd. Een laatste mogelijkheid die we hier willen vermelden, is het– naar Canadees voorbeeld (Vancouver, Toronto) – uitbouwen van een DBK-hulpverleningscentrum, uitsluitend bestemd voor DBK-cliënten. Dit biedt het voordeel dat de behandeling specifiek afgestemd kan worden op het doelpubliek, maar heeft als nadeel dat aldus geen gebruik gemaakt wordt van het bestaande hulpaanbod en dit verder versnipperd wordt. Deze opzet kan bovendien stigmatiserend werken voor cliënten die er gebruik van maken. Overeenstemming over een ‘ideale’ oplossing bestaat op dit moment niet tussen de betrokken actoren. Het lijkt ons aangewezen om één of meer van deze opties verder te verkennen om aldus aan de capaciteitsproblemen in de drughulpverlening tegemoet te komen.
Uit deze evaluatie is gebleken dat de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het hulpverleningsnetwerk een belangrijke randvoorwaarde vormt voor een adequate Maklu
139
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
doorverwijzing vanuit justitie naar de hulpverlening. De jarenlange traditie van samenwerking in de Oost-Vlaamse drughulpverlening en de goodwill om het DBK-project te doen slagen zijn in dit opzicht belangrijke succesfactoren geweest. Anderzijds kan niet voorbijgegaan worden aan de fundamentele vraag wie de meerkost van dit project dient te betalen. Ook op dit vlak zijn goede afspraken nodig tussen volksgezondheid en justitie, maar het is duidelijk dat de vereiste financiële inspanningen niet van één kant kunnen komen. Tenslotte maken de capaciteitsproblemen in de drughulpverlening in de Gentse regio, die in vergelijking met andere regio’s een vrij uitgebreid hulpverleningsnetwerk heeft, duidelijk dat arrondissementen met een beperkt drughulpverleningsaanbod een eventuele bijkomende instroom van DBK-cliënten niet zullen kunnen dragen. Voordat sprake kan zijn van een succesvolle uitbreiding van de DBK naar andere arrondissementen zal in regio’s met een beperkt hulpverleningsaanbod wel eerst een reorganisatie of uitbreiding van het bestaande drughulpverleningsaanbod gerealiseerd moeten worden. 3.5. Baken de taken van de liaisons duidelijk af Met de functie van de liaison werd een nieuwe actor geïntroduceerd in het werkveld. Logischerwijze heeft dit bij verschillende partners op het terrein geleid tot een aantal vragen en bedenkingen over de rol van deze actor. Gezien de liaison zich op het grensgebied beweegt tussen justitie en hulpverlening en gezien zijn/haar opdracht kan interfereren met die van bepaalde justitiële en hulpverleningsactoren, is het noodzakelijk het takenpakket van de liaison duidelijk te omschrijven. De afstemming en samenwerking tussen de liaisons en justitieassistenten bleek in de beginperiode van het DBK-project moeizaam te verlopen. Een verklaring hiervoor was het ontbreken van duidelijke taakafspraken, waardoor bij justitieassistenten de idee ontstond dat zij niet langer gemandateerd waren om hun cliënt op te volgen wanneer die voor de DBK verscheen, terwijl bij cliënten met een dubbel statuut (DBK en probatie) nood was aan opvolging door de justitieassistent voor wat betreft hun probatievoorwaarden. Nochtans is de rol van een liaison en een justitieassistent duidelijk verschillend: justitieassistenten controleren de voorwaarden opgelegd door justitie en hebben rapporteringplicht tegenover justitie17, terwijl liaisons hulpverleners zijn die volgens de deontologie van de hulpverlening werken en met de cliënt een hulpverleningsplan opstellen. Verder kan een tempoverschil vastgesteld worden in de werkwijze van de liaisons en justitieassistenten: liaisons moeten in een zo kort mogelijke periode een hulpverleningstraject opstellen en de 17
140
GEENENS, K. COLPAERT, K., BALTHAZAR, T., VANDER LAENEN, F., en DE RUYVER, B. “Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in GEENENS, K., VANDERPLASSCHEN, W., BROEKAERT, E., DE RUYVER, B. en ALEXANDRE, S. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie in: Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005.
Maklu
oe f
Besluit
2d
e
pr
cliënt proberen doorverwijzen, terwijl justitieassistenten doorgaans tijdens een veel langere periode kunnen werken waarin de maatregelen gelden. Toch is afstemming en overleg tussen de liaison en de justitieassistent noodzakelijk. Een aantal DBKcliënten hebben immers een justitieel traject lopen (VOV, probatie) naast de DBK, waarbij justitieassistenten betrokken zijn. Wanneer een onderzoeksrechter een maatschappelijke enquête laat uitvoeren door een justitieassistent én een beroep doet op de liaison hulpverlening (in functie van een anamnestische bevraging met aandacht voor de verschillende leefgebieden) dreigt echter dubbel werk. Om aan bovenstaande knelpunten tegemoet te komen, zijn tijdens dit proefproject een aantal structurele afspraken gemaakt met het justitiehuis, waarbij de taken van de liaisons en justitieassistenten in het DBK-project duidelijk afgebakend worden. Na de tussentijdse evaluatie werd onder meer gestart met een tweewekelijks cliëntoverleg tussen liaisons en justitieassistenten rond gezamenlijke dossiers. Wat betreft de uitwisseling van informatie tussen de justitieassistent en de liaisons, is het wel degelijk aangewezen dat de liaison bepaalde zaken niet zegt aan de justitieassistent. Deze eerste is immers gebonden aan zijn beroepsgeheim. Omgekeerd is ook de justitieassistent gebonden door beroepsgeheim tegenover de hulpverlening. Om toch een werkbaar overleg mogelijk te maken, kan men zich beroepen op het transparantiebeginsel van de justitieassistent. Dit houdt in dat de cliënt zijn/ haar geïnformeerde toestemming geeft wanneer informatie wordt meegedeeld door de justitieassistent aan de hulpverlener. De informatie-uitwisseling dient zo transparant mogelijk gehouden te worden, daarom geniet een driehoeksgesprek tussen de cliënt, de justitieassistent en de betrokken externe dienst de voorkeur. 18 Ook de samenwerking met de hulpverlening dient blijvend bewaakt te worden. Ook daar zal het belangrijk zijn om samenwerkingsafspraken af te sluiten met bepaalde partners in functie van een vlotte doorverwijzing. Bijzondere aandacht zal hierbij moeten gaan naar de problematiek van het beroepsgeheim, gezien de vrees van een aantal hulpverleningsactoren dat liaisons geen beroepsgeheim zouden hebben, geleid heeft tot weerstand om met de liaisons samen te werken. De deelname van de liaisons aan het driewekelijks cliëntenoverleg is een belangrijke stap in de goede richting gebleken en biedt daarenboven een meerwaarde voor een efficiënte planning en opvolging van het behandelingstraject. Een duidelijke taakafbakening van de functie van “liaison” draagt niet alleen bij tot een betere afstemming tussen de verschillende betrokken actoren, maar ook tot het beperken van diens caseload. Nu vormt de liaison de rode draad doorheen het DBK-traject van de cliënt, maar er dient gestreefd te worden naar een optimale afstemming met andere betrokken hulpverleningsinstanties (zoals het CAW en/of
18
GEENENS, K., VANDERPLASSCHEN, W., BROEKAERT, E., DE RUYVER, B. & ALEXANDRE, S., Tussen droom en daad: implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie, Gent, Academia Press, 2005, 296 p.
Maklu
141
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
ambulante drughulpverlening), zodat zij de vrijwillige begeleiding en opvolging kunnen overnemen als het DBK-traject afgelopen is.
2d
e
Tenslotte is midden 2010 een oplossing gevonden voor het onzekere tewerkstellingsstatuut van de liaisons; het arbeidscontract van de liaisons loopt samen met de duur van het DBK-project. Gezien het belang van het aanwerven van liaisons met voldoende expertise en een goede kennis van het hulpverleningslandschap, is het belangrijk hen een arbeidscontract te kunnen aanbieden zolang het DBK-project loopt. Aldus gaat de verworven expertise niet verloren en kan de continuïteit van het proefproject en de opgestarte hulpverleningstrajecten verzekerd worden. 3.6. Behoud de justitiële drang Behandeling na justitiële doorverwijzing heeft, in tegenstelling tot de klassieke juridische reactie, zijn effectiviteit al voldoende bewezen19. Een justitieel contact houdt immers ook opportuniteiten in en kan een keerpunt betekenen in het leven van een druggebruiker. Binnen de “ultimum remedium”-filosofie werden verschillende projecten opgestart waarbij druggebruikers door middel van justitiële drang naar de hulpverlening worden doorgestuurd.20 Het DBK-project past volledig binnen deze justitiële drangfilosofie. Dit is een belangrijke meerwaarde, gezien we ons met het DBK-project in de fase van de straftoemeting bevinden. Door de manier van werken en door de zaak hangende te houden en tegelijk ook frequent zittingen te houden (elke 14 dagen), wordt de justitiële drang gemaximaliseerd. De beoogde doelgroep van probleemgebruikers heeft bovendien nood aan dergelijke frequente opvolging en bijsturing. 3.7. Stel een overkoepelende DBK-coördinator aan In het oorspronkelijke DBK-protocol21 werd voorzien in de aanstelling van een coördinator. Deze persoon fungeert als aanspreekpunt voor alle betrokken actoren en staat verder in voor het aansturen van de liaisons, de contacten met de hulpverlening, het signaleren van eventuele knelpunten en problemen en het verkennen van nieuwe samenwerkingsmogelijkheden.
19
20
21
142
DE RUYVER, B., PONSAERS, P. & LEMAÎTRE, A., Effecten van alternatieve afhandeling voor druggebruikers, Gent, Academia Press, 2007, 319 p.; BELENKO, S. en PEUGH, J., ‘Fighting crime by treating substance abuse’, Issues in science and technology, 1999, 53-60. Hough, M. (2004). Drug user treatment within a criminal justice context. Crime and deliquency, 88-107. STEVENS, A., BERTO, D., KERSCHL, V., OEUVRAY, K., VAN OOYEN, M., STEFFAN, E., HECKMANN, W. & UCHTENHAGEN, A. (2003) Summary literature review: the international literature on drugs, crime and treatment [WWW]. QCT Europe Partners: www.kent.ac.uk/eiss/documents/pdf_docs/ QCT%20Europe%20summary%20lit%20review.pdf, geraadpleegd juni 2009. Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek, BS 19/1/2001. Pilootproject Drugbehandelingskamer: Samenwerkingsprotocol tussen de Minister van Justitie, vzw PopovGGZ, Procureur des Konings te Gent, Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Gent en Stafhouder van de balie te Gent.
Maklu
oe f
Besluit
2d
e
pr
Het eerste werkingsjaar en de niet evidente samenwerking met bepaalde actoren heeft de nood aan een dergelijke DBK-coördinator duidelijk aangetoond. Dankzij middelen van de Provincie Oost-Vlaanderen kan de provinciale coördinator case management hier momenteel deeltijds voor vrijgesteld worden en het Provinciebestuur heeft ook de intentie uitgesproken om dit in de toekomst te blijven doen. Omdat de coördinator case management echter tot de hulpverleningssector behoort, heeft hij niet het mandaat om bepaalde taken van de overkoepelende DBK-coördinator daadwerkelijk uit te oefenen. In functie van de verdere uitbouw en optimalisatie van het DBK-project lijkt het ons aangewezen alsnog een DBK-coördinator aan te stellen en ook tot een duidelijke omschrijving te komen van diens takenpakket. De meerwaarde van een DBKcoördinator zou alvast zijn dat hij/zij zich kan toespitsen op vragen, frustraties of onduidelijkheden van zowel de justitiële als de hulpverleningsactoren. Gezien de beperkte schaal van dit pilootproject lijkt een 0.5 VTE DBK-coördinator ons voldoende om in deze opdracht te voorzien. Bij een eventuele uitbreiding van het DBK-project naar andere gerechtelijke arrondissementen is het aangewezen dat éénzelfde persoon de projecten coördineert; dit zal de uniformiteit van het project zeker ten goede komen. 3.8. Maak het project duidelijk kenbaar aan alle betrokkenen Om samenwerking tussen justitie en hulpverlening mogelijk te maken en te optimaliseren dienen niet alleen voldoende middelen voorzien te worden, maar moet ook voldoende kennis aanwezig zijn binnen beide sectoren over het project. De complexe problematiek van DBK-cliënten en de noodzakelijke aandacht voor verschillende leefgebieden (zie aanbeveling 1) maakt alvast duidelijk dat de hulpverlening een breed domein bestrijkt: naast de drugspecifieke hulpverlening, maken ook het welzijnswerk, de sociale werkplaatsen, de sociale voorzieningen, … deel uit van het hulpverleningsnetwerk. Kennis van elkaars mogelijkheden en beperkingen is een randvoorwaarde om te evolueren naar een goede onderlinge samenwerking. Hoewel de meeste actoren verwijzen naar de doorgaans vlotte samenwerking met andere betrokken actoren, zien we in het bijzonder binnen de hulpverlening soms verwarring optreden rond de structuur en het opzet van het project. Sommige hulpverleners gaan er verkeerdelijk vanuit dat het traject dat de cliënt en de liaison opstellen, niet kan aangepast worden, waardoor de hulpverleners in de voorziening geen inhoudelijke richting (meer) zouden kunnen geven aan de behandeling. Er zijn tot nog toe onvoldoende afspraken gemaakt tussen hulpverleners en de liaisons wat betreft afwijkingen van het vooropgestelde hulpverleningstraject door DBK-cliënten (o.a. bij afwezigheid, beperkte motivatie, …). Daarnaast merken we verwarring rondom het beroepsgeheim van de liaisons enerzijds en de verwachtingen van justitie over rapportage vanuit de hulpverlening anderzijds. Deze vaststellingen wijzen erop dat de communicatie en het overleg tussen de betrokken actoren binnen de DBK nog kan verbeterd worden. Een gebrekkige comMaklu
143
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
municatie zorgt nog te vaak voor misverstanden, wat kan leiden tot frustraties bij zowel de liaisons als bij de hulpverleners zelf. Het strekt dan ook tot de aanbeveling om het DBK-project beter kenbaar te maken binnen alle (geledingen van) hulp- en dienstverleningsinstellingen in de regio en voldoende communicatie op te zetten om bestaande frustraties en misverstanden snel weg te werken. De aanstelling van een DBK-coördinator met een gedegen kennis van de werking en finaliteit van justitie én kennis van de werking en doelstellingen van de hulpverlening zou zeker bijdragen tot het gericht communiceren over de structuur en opzet van het project naar hulpverleningsactoren. Uit de bevraging van de DBK-cliënten blijkt tenslotte dat de uitleg door de rechter over de doelstellingen van de DBK en de betekenis van een DBK-traject tijdens de aanvangszitting niet steeds voldoende begrepen en ingeschat worden door potentiële cliënten. De rechter geeft wel degelijk toelichting, maar deze blijft erg abstract en is soms moeilijk te vatten voor cliënten. Ook advocaten hebben niet steeds een concreet zicht op de doelstellingen en het concrete verloop van de zittingen binnen de DBK. Een aantal cliënten geeft bijgevolg toestemming voor een DBK-traject zonder echter goed te beseffen waartoe ze zich verbinden. Het wordt voor de cliënten pas concreet wanneer zij samen met de liaison afspraken maken. Het is dan ook aangewezen om cliënten en advocaten beter te informeren over de concrete werking van de DBK. De DBK-rechters zouden er zich tevens meer van moeten vergewissen of cliënten inderdaad de impact van een DBK-traject hebben begrepen. 3.9. Zorg dat een justitieassistent aanwezig is op de zitting In de loop van de procesevaluatie werd duidelijk dat het verschil in taken tussen justitieassistenten en liaisons niet altijd voldoende afgebakend was. Bovendien zagen we dat, ondanks het feit dat het justitiehuis in eerste instantie niet werd betrokken bij het proefproject, de cruciale rol van de justitieassistent door verschillende actoren wordt benadrukt. Door tijdens de DBK-zitting een justitieassistent toe te laten, zou de justitiële drang gemaximaliseerd kunnen worden wat ook een grote meerwaarde zou kunnen betekenen naar opvolging toe (zie aanbeveling 7). De aanwezigheid van justitieassistenten tijdens de zittingen zal tevens de kennis van het dossier vergroten, waardoor de eventueel voorgestelde probatiemaatregelen kunnen aangepast worden aan de noden van de betrokkene. Anderzijds verliest men aldus na de eindzitting de cliënt niet meteen uit het oog en kan voorkomen worden dat men de cliënt niet meer kan bereiken. Dit voorstel brengt zonder twijfel een extra praktisch-organisatorische belasting mee voor het justitiehuis. Toch pleiten wij voor een constructieve oplossing, zodat cliënten intensief kunnen blijven opgevolgd worden. Dit komt niet alleen de cliënt zelf ten goede, maar kan ook een grote meerwaarde betekenen naar de relatie tussen de verschillende betrokken actoren.
144
Maklu
oe f
Besluit
pr
3.10. Bewijs de meerwaarde van de DBK aan de hand van concrete uitkomst indicatoren
2d
e
De voortzetting of uitbreiding van het DBK-project zal in belangrijke mate afhangen van concrete ‘bewijzen’ van de meerwaarde van de DBK. Hiervoor is zowel nood aan kwantitatieve indicatoren als meer kwalitatief onderzoek naar de perceptie van de verschillende betrokken actoren. We denken in eerste instantie aan het bijhouden van het aantal succesvolle doorverwijzingen naar de hulpverlening, het aantal stopzettingen van behandelingstrajecten, de wijze waarop het traject op de eindzitting wordt geëvalueerd door cliënt en liaison of welke eventuele bijkomende voorwaarden worden gevorderd22. Een grondige effectevaluatie, naar analogie met het onderzoek ‘Effecten van alternatieve afhandelingsmodaliteiten voor druggebruikers’23, vereist echter een vergelijkend (longitudinaal) wetenschappelijk onderzoek dat in dit stadium van het proefproject en gezien de beperkte financiële middelen niet mogelijk was. Tevens wordt in functie van het assessment en het opmaken van een behandelingsplan best met gestandaardiseerde instrumenten gewerkt, zodat die voor alle betrokken eenvoudig interpreteerbaar zijn en niet steeds opnieuw bij cliënten dienen afgenomen te worden bij een nieuwe intake. Het toegankelijk maken van deze informatie aan de hand van een elektronisch cliëntvolgsysteem is in deze allicht nog een verre droom24, maar wordt gezien de toenemende samenwerking op cliëntniveau steeds prangender. Tenslotte mag in functie van deze informatieuitwisseling niet voorbijgegaan worden aan de geïnformeerde toestemming van de cliënt en de regelgeving betreffende (gedeeld) beroepsgeheim. 3.11. Efficiënte registratie van gegevens in een database Daar een goede registratie van fundamenteel belang is voor het realiseren van een vlotte en degelijke evaluatie, zijn enkele aanbevelingen met betrekking tot de opbouw en de registratie van de database op hun plaats. De huidige evaluatie heeft aan het licht gebracht dat de registratie van de gegevens in de database vrij omslachtig is verlopen en bijgevolg op een meer efficiënte manier zou kunnen gebeuren. Zo lijkt het aangewezen dat elke partner zelf zijn gegevens
22
23
24
Op basis van de kwantitatieve evaluatie kan reeds zicht verkregen worden op de wijze waarop het traject op de eindzitting wordt geëvalueerd en welke verdere voorwaarden worden gevorderd. Naar de toekomst toe dienen deze uitkomstindicatoren echter aangevuld te worden. DE RUYVER, B., PONSAERS, P., LEMAITRE, A., MACQUET, C., DE WREE, E., HODEIGE, R., PIETERS, T., CAMMAERT, F. & SOHIER, C. Effecten van alternatieve afhandeling voor druggebruikers, Gent, Academia Press, 2007, 317p. COLPAERT, K., VANDERPLASSCHEN, W., & GEENENS, K. Mogelijkheden en voorwaarden inzake de implementatie van een Gemeenschappelijk Elektronisch Zorgdossier: de verslavingszorg in de provincie Oost-Vlaanderen als casus (Orthopedagogische Reeks Gent, Nummer 21). Gent, vzw OOBC,2005.
Maklu
145
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
elektronisch ingeeft in de database. Op die manier wordt dubbel werk vermeden en wordt de kans op registratiefouten verkleind.
2d
e
Met het oog op een correcte en uniforme wijze van registreren, kunnen enkele aanbevelingen worden geformuleerd om de database gebruiksvriendelijker te maken. Zo zouden voor elke variabele in de database vaste velden kunnen worden voorzien zodat de invoerder enkel het toepasselijke veld dient aan te klikken. Op die manier worden coderingsfouten verholpen en is uniformiteit in de registratie verzekerd. Hier wordt zeker gedacht aan een vaste lijst van hulpverleningspartners daar in de huidige registratie is gebleken dat vaak een andere notatie wordt gebruikt en heel veel verschillende partners aan bod komen. Daarnaast kan de mogelijkheid worden onderzocht om een veiligheid in de Excel-file in te bouwen die aangeeft wanneer velden worden aangeklikt die niet met elkaar verenigbaar zijn. Tevens lijkt het wenselijk de database te beperken tot enkel die variabelen waarover men graag informatie zou verkrijgen in een volgende evaluatie van de DBK teneinde de werklast veroorzaakt door de registratie te verminderen. In laatste instantie lijkt het aangewezen dat indien de registratie opnieuw wordt opgenomen, een korte toelichting wordt gegeven bij de aangepaste database om het belang van een correcte registratie te benadrukken en de nodige uitleg bij de registratie te verschaffen.
146
Maklu
oe f pr
Referenties
ANGLIN, M. D., & HSER Y. I. ‘Criminal justice and the drug-abusing offender. Policy issues of coerced treatment’, Behavioral Science and the Law, 1991, 243-267.
2d
e
Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek, B.S. 19/01/2001. BELENKO, S. & PEUGH, J., ‘Fighting crime by treating substance abuse’, Issues in science and technology, 1999, 53-60. BEST, D., MAN, L.H., GOSSOP, M., HARRIS, J., SIDWELL, C., & STRANG, J., ‘Understanding the developmental relationship between drug use and crime: are drug users the best people to ask?’ Addiction Research & Theory, 2001, (9), 151-164 BILLIET, J., Cycli in het empirisch onderzoek. In: Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, BILLIET, J. en WAEGE, H., (eds.), Antwerpen, De Boeck, 2006, 34-64. BROWN, R., ‘Drug Courts: Outcomes. Associations With Substance Abuse Treatment. Completion Among Drug Court Participants.’ Substance Use & Misuse, 2010, 45:1874–1891. BULL, M., ‘A comparative review of best practice guidelines for the diversion of drug related offenders’, International journal of drug policy, 2005, 223-234. COLMAN, C., DE WREE, E. & DE RUYVER, B., Alternatieve afhandelingen: keerpunten voor druggebruikers? In: PAUWELS, L. & VERMEULEN, G. (eds.) Actualia in het strafrecht en criminologie, 287-312. COLMAN, C., VANDER LAENEN, F. & DE RUYVER, B., De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie. In: PAUWELS, L. & VERMEULEN, G. (eds.) Actualia in het strafrecht en criminologie, 313-342 COLPAERT, K., VANDERPLASSCHEN, W., & GEENENS, K., Mogelijkheden en voorwaarden inzake de implementatie van een Gemeenschappelijk Elektronisch Zorgdossier: de verslavingszorg in de provincie Oost-Vlaanderen als casus (Orthopedagogische Reeks Gent, Nummer 21). Gent, vzw OOBC, 2005. DE LEON, G., ‘Integrative recovery: A stage paradigm’. Substance Abuse, 1996, 17(1), 51-63. DE MAEYER, J., COLE, S., FRANSSEN, A. & VANDERPLASSCHEN, W., Kwalitatieve evaluatie van 10 jaar zorgcoördinatie en case management in de Oost-Vlaamse drughulpverlening: een rondvraag bij hulpverleners en cliënten (Orthopedagogische Reeks Gent, Nr. 29). Gent, Vakgroep Orthopedagogiek,2007.
Maklu
147
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
DE RUYVER, B., COLMAN, C., DE WREE, E., VANDER LAENEN, F., REYNDERS, D., VAN LIEMPT, A. en DE PAUW, W., Een brug tussen justitie en drughulpverlening. Een evaluatie van het proefzorgproject, Antwerpen, Maklu, 2008, 199 p.
e
DE RUYVER, B., LEMAITRE, A., BORN, M., COLMAN, C., PIRENNE, C. & VANDAM, L., Definiëring en meting van druggerelateerde criminaliteit, Gent, Academia Press, 2008, 266p.
2d
DE RUYVER, B., LEMAITRE, A., SCHOENAERS, F. VANDER LAENEN, F., PONSAERS, P., PAUWELS, L., LEGRAND, SA., DE SCHEEMAEKER, C., COLMAN, C., MOES, A., DELVAUX, D., FINCOEUR, B. Onderzoek naar essentiële en bijkomende randvoorwaarden voor een interactie justitie en de drughulpverlening, Gent, Academia Press, 2009, 370p. DE RUYVER, B., VANDERPLASSCHEN, W., VANDER LAENEN F., COLMAN, C., GOOSSENS, K., TAVERNIER, L., BOONE, L. BROEKAERT, E. De Drugbehandelingskamer. Tussentijdse evaluatie. 49p. DE RUYVER, B., PONSAERS, P. & LEMAÎTRE, A., Effecten van alternatieve afhandeling voor druggebruikers, Gent, Academia Press, 2007, 319 p. DE RUYVER, B., VAN DAELE, L. & VANDER BEKEN, T. (1997). Toepassing van de alternatieve afdoening. Een oriënterende studie, onderzoek in opdracht van de Koning Boudewijnstichting. DE WREE, E., DE RUYVER, B. & PAUWELS, L. (2008) ‘Criminal justice responses to drug offences: Recidivism following the application of alternative sanctions in Belgium’, Drugs: education prevention and policy, 1-11. DE WREE, E., DE RUYVER, B., VERPOEST, K. & COLMAN, C., ‘All in favour? Attitudes of Stakeholders and Drug Users Towards Judicial Alternatives’, European journal on criminal policy and research, 2008, 14, 431-440. EDMUNDS, M. HOUGH, M., TURNBULL, P. & MAY, T., Doing Justice to Treatment: referring offenders to drug services, Criminal Policy Research Unit South Bank University, 1999. EMCDDA, Stand van zaken in de drugsproblematiek in Europa. Jaarverslag 2009. Luxemburg, Bureau voor publicaties van de Europese Unie. FREEMAN, K., ‘Health and well-being outcomes for drug-dependent offenders on the NSW Drug Court Programme’, Drug and alcohol review, 22, 2003, 409-416. GEENENS, K., VANDERPLASSCHEN, W., BROEKAERT, E., DE RUYVER, B. & ALEXANDRE, S., Tussen droom en daad: implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie, Gent, Academia Press, 2005, 296 p. GLASER, B.G. & STRAUSS, A.L., The discovery of grounded theory. Chicago, Aldine Publishing Compagny, 1967.
148
Maklu
oe f
Referenties
pr
GOSSOP, M., TRAKADA, K., STEWART, D. & WITTON, J., ‘Reductions in criminal convictions after addiction treatment: 5-year follow-up’. Drug and alcohol dependence, 2005, 295-302.
2d
e
HARMAN, K. & PAYLOR, I., ‘An evaluation of the carat initiative.’ The Howard Journal, 2005, 44 (4), 357-373. HOUGH, M., ‘Drug user treatment within a criminal justice context’. Substance use misuse, 2002, 985-996. HSER, Y.I., ANGLIN, M.D., GRELLA, C., LONGSHORE, D., & PRENDERGAST, M.L., ‘Drug treatment careers: a conceptual framework and existing research findings’. Journal of Substance Abuse Treatment, 1997, 14(6), 543-558. Interne beleidsnota parket Gent inzake drugdelicten en druggerelateerde feiten, 3 p. Interne brochure inzake de voorstelling van de ‘Drugbehandelingskamer’: pilootproject Drugs in 3D in de Gentse rechtbank van eerste aanleg: de Drugbehandelingskamer (DBK), 16 p. JANSSENS, F., ‘Betrouwbaarheid en validiteit in interpretatief onderzoek’. Pedagogisch tijdschrift, 10 (3), 1985, 149-161. KUCKARTZ, U., Winmax, Scientific Text Analysis For the Social Sciences (User’s Guide), London, Sage Publications, 1998. LO, C.C. & STEPHANS, R.C., ‘Drugs and Prisoners: Treatment Needs on Entering Prison’. American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 2000, 26, 229-245. MAKKAI, T., ‘The emergence of drug treatment courts in Australia’, Substance Use and Misuse, 2002, 37(12&13), 1567-1594. MCLELLAN, A.T., ‘Have we evaluated addiction treatment correctly? Implications from a chronic care perspective’. Addiction, 2002, 97(3), 249-252. MCSWEENEY, T., STEVENS, A. & HUNT, N., The quasi-compulsory treatment of drug-dependent offenders in Europe. Final National Report – England, 2006. A report prepared for the European Commission by the Institute for Criminal Policy Research, King’s College London and European Institute of Social Services, University of Kent. MCSWEENEY,T., HOUGH, M. & TURNBULL, P., Review of the research evidence of drug treatment in a criminal justice context, London, Criminal policy Research unit, 2002. MEARS, D.P., WINTERFIELD, L., HUNSAKER, J., MOORE, G.E. & WHITE, R.M., Drug Treatment in the Criminal Justice System, The Current State of Knowledge, Washington D.C., Urban institute Justice policy center, 2002, 104p. MEESE, J., VAN IMPE, K. & DE RUYVER, B., ‘De relatie tussen strafrechtsbedeling en drughulpverlening: op dreef of op drift?’, Panopticon, 2000, 304-345.
Maklu
149
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
MEYVIS, W., ‘Hulpverlening en strafuitvoering: tussen praktische reflecties en reflectieve praktijk’, Panopticon, 2001, 299-316.
e
Ministerieel besluit van 23 juni1999 tot vaststelling van de functiebeschrijvingen en -profielen voor het personeel van de buitendiensten van de Dienst Justitiehuizen van het Ministerie van Justitie, B.S. 29 juni 1999. URL: http://www.ejustice.just. fgov.be/doc/rech_n.htm
2d
MINKES, J., HAMMERSLEY, R. & RAYNOR, P., ‘Partnership in working with young offenders with substance misuse problems’. Howard Journal, 2005, 44, 254-268. NASH, B., Developing drug service policies. Briefing no. 8: Working in partnership, London, drugscope, 2005. PETERS, R. & WEXLER, H., Substance abuse treatment for adults in the criminal justice system. US department of health and human services. Rockville, 2005. Pilootproject Drugbehandelingskamer: Samenwerkingsprotocol tussen de Minister van Justitie, VZW POPOV GGZ, Procureur des Konings te Gent, Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Gent en Stafhouder van de balie te Gent. Pilootproject Proefzorg: Samenwerkingsprotocol tussen de Minister van Justitie, het Netwerk Zorgcircuit Middelenmisbruik Oost-Vlaanderen en de Procureur des Konings te Gent. POPOVGGZ Netwerkcomité Zorgcircuit Middelenmisbruik, Tussentijdse evaluatie Drugbehandelingskamer. Kwalitatieve elementen vanuit de hulpverlening, tussentijdse nota, 2009, 7p. PLOURDE, C. & BROCHU, S., ‘Drugs in prison: a break in the pathway’. Substance Use & Misuse, 2002, 37, 47-63. ROELANDT, M., ‘Justice et thérapie ou l’impossible alliance’, Les Cahiers de Prospective Jeunesse – Cahier n°1 (Des pratiques judiciaires en matière de consommation de produits illicites), 1996, 13-17. SAUNDERS, M., LEWIS, P. & THORNHILL, A., Methoden en technieken van onderzoek, Amsterdam, Pearson Education Benelux, 2004, 523 p. SERLIPPENS A. en DANGREAU, J., ‘Drugwetgeving’, NJW, 2007, 482-489. STEVENS, A., BERTO, D., KERSCHL, V., OEUVRAY, K., VAN OOYEN, M., STEFFAN, E., HECKMANN, W. & UCHTENHAGEN, A., (2003) Summary literature review: the international literature on drugs, crime and treatment [WWW]. QCT Europe Partners: www.kent.ac.uk/eiss/documents/pdf_docs/QCT%20Europe%20 summary%20lit%20review.pdf, geraadpleegd juni 2009. SWANBORN, P.G. Evalueren. Amsterdam, Boom, 2007. VAN CAUWENBERGHE, K., ‘Geef hulpverlening wat ruimte’, Orde van de dag, 2004, 27-35.
150
Maklu
oe f
Referenties
2d
e
pr
VANDER LAENEN, F., The Nominal Group Technique, a participative research technique holding great potential for criminology, In: COOLS, M., DE KIMPE, S., DE RUYVER, B., EASTON, M., PAUWELS, L., PONSAERS, P., VANDER BEKEN, T., VANDER LAENEN, F., VANDE WALLE, G., VERMEULEN, G. (eds.), Gofs Research Paper Series, Contemporary Issues in the Empirical Study of Crime, Maklu, Antwerpen, 2009, p. 109-134. VANDER LAENEN, F., ‘Focusgroepen’, In: Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, ZAITCH, D. en DECORTE, T., (eds.), Leuven, Acco, 229-256. VANDER LAENEN, F., VANDAM, L., COLMAN, C., Met velen aan de tafel: goede voorbeelden van een integraal en geïntegreerd drugbeleid. Tijdschrift Verslaving, 2010, 6, 54-71. VANDER LAENEN, F., VANDAM, L., COLMAN, C. & DE RUYVER, B., Do’s en dont’s van een integraal en geïntegreerd drugbeleid, In: PAUWELS, L. & VERMEULEN, G. (eds.) Actualia in het strafrecht en criminologie, 247-264. VANDERPLASSCHEN, W., COLPAERT, K., LIEVENS, K., & BROEKAERT, E., De Oost-Vlaamse drughulpverlening in cijfers: kenmerken, zorggebruik en uitstroom van personen in behandeling (Orthopedagogische Reeks Gent Nummer 15). Gent, Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek, 2003. VAN DEN BRINK, W., ‘Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte’. Verslaving: Tijdschrift over Verslavingsproblematiek, 2005, 1, 3-14. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en Internationaal Strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2003, 1191p. Van Deun, P., (2005). VLIS registratie 2005. Presentatie registratiegegeven. Gent, VVBV. VAN OOYEN-HOUBEN, M., ‘Drang bij criminele harddruggebruikers. Een onderzoek naar de toepassing van drang in Nederland’, Tijdschrift voor criminologie, 2004, 233-248. VANDERPLASSCHEN, W., BLOOR, M. & MCKEGANEY, N., Long-term outcomes of aftercare participation following various forms of drug abuse treatment in Scotland, Journal of Drug Issues, 2010, 40(3), 703-728. VANDERPLASSCHEN, W., COLPAERT, K., LIEVENS, K., & BROEKAERT, E. De Oost-Vlaamse drughulpverlening in cijfers: kenmerken, zorggebruik en uitstroom van personen in behandeling (Orthopedagogische Reeks Gent Nummer 15). Gent: Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek,2003. VANDERPLASSCHEN, W., LIEVENS, K., MOSTIEN, B. & FRANSSEN, A., Tien jaar netwerkvorming en case management in de Oost-Vlaamse drughulpverlening: zorgen dat circuits net werken. Psychiatrie & Verpleging, 2009, 85(4), 200-210.
Maklu
151
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
VANDERPLASSCHEN, W., RAPP, R.C., WOLF, J., & BROEKAERT, E., ‘The development and implementation of case management for substance use disorders in North America and Europe’. Psychiatric Services, 2004, 55(8), 913-922.
e
WENZEL, S.L, LONGSHORE, D.,TURNER, S. & RIDGELY, M.S., ‘Drug courts – A bridge between criminal justice and health services’. Journal of criminal justice, 2001, 29 (3), 241-253.
2d
YARDLEY, L. ‘Dilemmas in qualitative health research.’ Psychology and Health, 2000, 15, 215-228.
152
Maklu
oe f
2d
e
pr
Summary: Evaluation of the pilot project ‘Drug Treatment Court’ at the Ghent Court of First Instance
1. Introduction On 1 May 2008 the Ghent Court of First Instance introduced the pilot project ‘Drug Treatment Court’ (DTC) with the consent of the former Minister of Justice. This project centralizes all drug-related cases and is aimed at problematic drug users who also committed drug-related crime. The Institute for International Research on Criminal Policy (IRCP), integrated in the Department of Criminal Law and Criminology, and the Department of Orthopedagogy of the Ghent University carried out a process evaluation of this pilot project. In addition to this, the section Research & Development of the Service on Criminal Policy carried out a quantitative evaluation. 1.1. Why a Drug Treatment Court? Through the years, it became clear that a reaction from the police, the Public Prosecutor’s Office and the courts towards drug users should be the ultimum remedium (last resort). They are, after all, not the appropriate actors to provide solutions for a social phenomenon such as drug use. Besides, they are no longer capable of doing so due to the growing overload of the criminal law system in general and the prisons in particular. Alternative measures should therefore refer as many drug users as possible to (drug) treatment, where the root of the problem can be tackled. Therefore, several referral possibilities for (drug) treatment were established at different levels of the criminal justice system. In 2005, the court district Ghent introduced the project Proefzorg at the Prosecution level whereas the Drug Treatment Court was introduced at sentencing level (court) in 2008. 1.2. How does the Drug Treatment Court work? The Drug Treatment Court is a specialized chamber within the Court of First Instance that offers the accused the possibility to work on his/her (drug) issues under supervision of that chamber. Within the Drug Treatment Court, the Public Prosecutor’s Office and the judge are specialized in drug issues and each hearing is attended by a liaison. That liaison is a social worker who establishes a link between the justice department and the (drug) rehabilitation services. The liaison assists the Maklu
153
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
accused/client to find the most appropriate type of rehabilitation. The liaison also assists the client in his/her referral within the drug treatment domain.
e
A case is monitored through different hearings: an introductory hearing, an orientation hearing, a follow-up hearing and a closing hearing.
2d
The accused is summoned to an introductory hearing. When the accused recognizes the accusation and the drug issue itself, the judge examines whether the accused is willing to take on his problem. If not, the case will be prosecuted. Otherwise, an appointment will be made with the liaison attending the hearing on the day of the introductory hearing. Together with the liaison, and with or without additional support from the justice centre, the accused/client has to develop a treatment programme that focuses on the drug issue as such and on all relevant life domains (such as work, debts, residence). The liaison informs the accused/client about the existing drug treatment possibilities (e.g. ambulatory or residential) and together they develop a treatment programme adjusted to the specific needs of the accused/client. Two weeks after the introductory hearing, the accused/client attends an orientation hearing during which he presents and clarifies the elaborated treatment programme. All actors involved will discuss and evaluate this programme. If the programme is accepted by the Court, the execution of the programme will be monitored. The liaison will continue to assist the accused/client during the execution of the programme. The accused/client has to appear before Court at least every two weeks during the first month. After the first month, he has to appear at least once a month, during the follow-up hearings. Those hearings allow the actors (judge, Public Prosecutor’s Office, lawyer) to closely monitor the accused/client during a six to ten month period. The treatment programme can be adjusted to the needs of the accused/ client or adapted when the programme is not working properly. The sentence, and the conditions that can be imposed, are determined during the final hearing.
154
Maklu
oe f
Summary
2d
e
pr
2. Process evaluation results
Departments of Penal Law and Criminology: Brice De Ruyver, Freya Vander Laenen and Charlotte Colman Departments of Orthopedagogy: Wouter Vanderplasschen
2.1. Method The qualitative evaluation of the project consists of a process evaluation. After all, the DTC implies a new approach because the experiences and the perspectives of all parties concerned are important. The process evaluation is based on four methods: a literature study, a case study, interviews and a focus group. Based on this first evaluation, we can describe the experiences of all parties involved and identify the strengths and weaknesses of the project. Since this is no impact evaluation, we can neither judge the effectiveness of the DTC project nor make a comparison with probation, which is situated on the same level of the criminal justice system. 2.2. Process evaluation results Overall, all actors concerned are satisfied with the DTC but they recognise some weaknesses.
Strengths The professionals and the clients of the DTC are satisfied An analysis of the actors’ experiences with regard to their core tasks shows that all parties are satisfied with their role within the DTC. Moreover, the DTC project encourages the relationship between the justice department and the treatment services. In general, the clients of the DTC hold a favourable view of the project as well. They consider the DTC to be an opportunity to get their lives back on track. They emphasize the interactive character of the DTC. The clients of the DTC also appreciate the humanity of the judge. Finally, they attach great importance to the liaison, especially because of the relationship of mutual trust they can establish with that liaison.
Maklu
155
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
The liaison is the cornerstone of the DTC project The new actor, the liaison, is without a doubt the cornerstone of the DTC project; without which the project would never succeed.
2d
e
The interviews with all parties concerned show that the position as ‘liaison’ constitutes an important link between the justice department and the (drug) treatment services. The liaison ensures that the judge imposes conditions adjusted to the possibilities of the client or the treatment services. After all, the liaison and the client prepare an individual programme taking the latter’s specific situation into account. The drug use as such as well as problems affecting other aspects of life (that maintain or even strengthen the drug use) are dealt with. The complexity of the clients’ problems requires a versatile approach A case study of one out of three DTC cases shows that the treatment programme covers multiple aspects of life. Apart from having problems with illegal drugs and alcohol, many clients are unemployed, have mental health problems and debts. The steps taken by the clients towards treatment and counselling (e.g. starting ambulatory drug treatment, following a training course with the Flemish Public Employment Service (VDAB) and accepting debt mediation) help to diminish their problems, contribute to their social reintegration and could lead to a reduced sentence. Clients are responsible for proving those commitments before the judge by presenting attendance certificates. Successfully executing the predetermined programme is difficult: about one in three initiated DTC programmes have a positive outcome. Although this might seem limited, it does indicate that the DTC has improved the lives of a substantial number of problematic drug users that otherwise would have received a traditional judgement. In this respect, we believe it would be of interest to carry out comparative research into the effects of a traditional settlement in court compared with an alternative settlement in the DTC in the future. The justice department takes the reality of drug use into account Unlike in traditional court hearings, the judicial actors also take into account the reality of drug use and the possibility of relapse during a drug treatment programme. After all, relapse is inherent to the drug issue. Through the DTC, the judge tries to actively counter the periods of relapse that problematic users experience, keeping in mind that a relapse does not necessarily entail an immediate suspension of the DTC programme.
156
Maklu
oe f
Summary
pr
Weaknesses
DTC requires more time at short notice, but will probably gain time on the long term
2d
e
Throughout the interviews and the focus group, the different actors stress that they spend more time on a case during DTC hearings than during traditional hearings (especially in case of probation). Nevertheless, this is considered to be meaningful given its long-term effects (decrease of drug use and crime, improvement of other aspects of life). However, a comparison of the follow-up periods of probation and DTC cases has shown that the follow-up period applied for probation is longer than the one for DTC cases. This difference indicates that it is difficult to estimate which form of settlement, traditional or probation, will require more time and energy in the end. The task of the liaisons is not sufficiently clear The tasks of the liaisons should be more clearly described: its harmonization with the other actors and especially with the social workers of the Justice House, does not always provide sufficient clarity for the actors in the field. The same goes for the professional secrecy of the liaisons in relation to the social workers of the Justice House and the judge. Some care providers wonder which information the liaisons (might) pass on to the justice department. Moreover, we notice the heavy workload of the liaisons, especially during the early stages of the programme when the treatment plan is being drafted. Still, the liaisons consider their task to be worthwhile, precisely because it allows for a personalized assistance. The DTC project – unintentionally – further pressurizes the capacity of the treatment services For some years now, the Ghent region is confronted with the limitations of its already extensive rehabilitation possibilities. The referrals proceeding from the DTC project further pressurize the treatment capacity. Currently, several drug treatment centres are faced with waiting lists, which might hamper the referral of clients of the DTC project. This contradicts the aim of the DTC to realize a speedy and efficient referral procedure. If the capacity issue cannot be solved in the short term, the DTC project could become a victim of its own success. After all, the efficiency of the DTC is depending on the speed and the quality of its referrals.
Maklu
157
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
What have we learned?
Can the DTC project be extended to other court districts?
2d
e
The process evaluation has shown that the availability and the accessibility of the treatment network constitutes an important precondition for adequate referrals from the justice department to the (drug) treatment services. The current capacity issues that these services face in the Ghent region, indicate that districts with limited (drug) rehabilitation possibilities will not be able to handle a possible additional influx of DTC clients. These regions therefore need to expand their existing drug rehabilitation possibilities before the DTC project can be extended to other districts. More and clearer communication, especially about the role of the liaisons Both at the start and during the project, there is extensive communication between the justice department and the (drug) treatment services. Nevertheless, we notice that some uncertainty still exists about the structure and the aim of the project and about the role of the liaisons in particular, especially within the (drug) treatment services. Many care providers do not (yet) consider the liaisons to be care providers, which has led to confusion about the professional secrecy of the liaisons. These conclusions indicate that both the communication and the consultation between the concerned actors within the DTC can be improved. Therefore, all treatment services in the region should be informed about the DTC project even more thoroughly. It is important that the information is extended beyond the management level, and filters through to the care providers dealing with DTC clients. The social workers of the Justice House play an important role The quantitative part shows that 40% of the cases have (a) pending judicial measure(s) (mostly probation or conditional release). It is therefore important to actively involve the social worker of the Justice House in the DTC project since they monitor probation and conditional release. Moreover, the attendance of this actor during the hearings of the DTC would stimulate the cooperation with the liaisons and would avoid overlap in the assistance of the client. Moreover, would this social worker of the Justice House attend the final hearing, the proposed probation measures could be adapted to the needs of the client and it could give the social workers of the Justice House the opportunity to continue monitoring the clients after the final hearing.
158
Maklu
oe f
Summary
pr
A positive first evaluation
2d
e
The process evaluation shows strengths and weaknesses. It is clear that the different actors assess the DTC project positively. Consequently, there is still a lot of motivation to continue and optimize the project. Nevertheless we would like to stress the explorative nature of this evaluation. Further research and especially an impact assessment are indispensable to judge the effectiveness of the DTC project.
3. Quantitative evaluation Criminal Policy Department: Saaske De Keulenaer and Stefan Thomaes The quantitative evaluation of the pilot project has been realized by the Direction Research, Development and Statistics of the Service on Criminal Policy. The evaluation was carried out by means of a database composed in consultation with the actors involved in the pilot project. 3.1. A successful project? Between May 2008 and December 2009, 280 cases were presented in the Drug Treatment Court (DTC)1. For 148 cases (53%) a rehabilitation programme was initiated. This did not happen in 132 cases (47%). In only 12 of those 132 cases (9%) the accused was unwilling to accept the rehabilitation offer and in 26 cases (20%) the judge decided during the introductory or orientation hearing that the accused was not eligible to appear before the DTC. In 76 of the 132 cases or almost 60%, no rehabilitation programme could be offered since the accused was absent during the introductory hearing and in one case the accused pleaded innocent, which meant that one of the conditions for appearing before the Drug Treatment Court was not met. 57 out of the 148 DTC cases with an active rehabilitation programme were still ongoing at the end of 2009. Moreover, 41 out of the 91 completed rehabilitation programmes had a positive outcome while 30 cases saw their rehabilitation programme prematurely suspended because the predetermined conditions were not respected. It is remarkable that in 20 out of the 30 cases (67%) four or more DTC hearings did take place (63% in the cases where the conditions were respected), so it can be concluded that in many cases the programme is working well for a 1
Ongoing cases that were started at the end of 2009 were not taken into consideration since no information is available on the progress of those cases. In case of joined cases, only the main case will be taken into account.
Maklu
159
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
2d
e
pr
long time but that the accused pulls out along the way. In six cases a rehabilitation programme had been initiated, but it turned out that the accused was not willing to subscribe to rehabilitation. Fourteen cases did not provide any information on whether the conditions were respected or not. Cases without a rehabilitation programme
132
Unwilling to initiate a rehabilitation programme
12
Not accepted by the Court during the introductory or orientation hearing
26
Absent during the introductory hearing
76
Pleaded innocent during the introductory hearing
1
Reason unknown
17
Cases with a rehabilitation programme Closed cases
148 91
Conditions respected
41
Conditions not respected
30
Rehabilitation programme initiated but lack of willingness
6
No information on whether the conditions were respected or not
14
Ongoing cases
57
3.2. Who appears before the DTC?2 The persons accused appearing before the Drug Treatment Court are mainly males (158 men against 37 women) who are older than 21 and younger than 41 years. The great majority speaks Dutch, has a permanent residence and was already subject to a judgement in the past. In 40% of the cases (97 of the 234 cases) the persons accused have an open judicial status. In most of the cases, this concerns probation or conditional release and to a lesser degree community service or electronic monitoring. The drug that is most commonly used by the persons accused is heroin, followed by cocaine, amphetamines and cannabis. Liquid XTC, LSD, alcohol and medication hardly appear. Information concerning the frequency, the principal methods and the duration of use is not provided for all cases, since only the information included in the official reports has been taken into account for these variables. The available
2
160
The data below refer to 234 cases. 46 cases from 2008 without a rehabilitation programme were not taken into account since the data could not be verified.
Maklu
oe f
Summary
pr
information3 shows that more than half of the persons accused use daily and onethird use two to six days per week. Moreover, inhaling or smoking and injecting are the most commonly used methods and the overall majority of the persons accused use between less than a year and five years.
2d
e
3.3. Why is a case brought to the DTC?
The referral of an accused to the Drug Treatment Court is mainly a result of the conclusion that the accused is an addict who committed serious drug-related crime (100 cases); that the accused committed a drug offence (76 cases) or that the Proefzorg-treatment failed4 (74 cases). The Drug Treatment Court is only referred to in 6 cases as a result of failed negotiations. 5 3.4. Why does an accused appear before the DTC? An accused appears before the DTC after committing drug offences, drug-related crime or both. In about 50% of the cases (120 cases) the court only had to give its judgement on one or more drug offences. Furthermore, one-third of the cases (76 cases) consisted of one or more drug offences combined with drug-related crime. In 15% of the cases (35 cases) only drug-related crime occurred. When looking at the drug offences in detail, it becomes clear that in every drug offence case, drug possession occurs as well. Possession is followed by dealing as the most common drug offence The most common drug-related crime is theft, and particularly normal theft, burglary and robbery. 3.5. How does the rehabilitation programme work? The quantitative study also comprises an analysis of the rehabilitation programmes (78 unique programmes). For this, only the closed cases of 2008 and 2009 were taken into account seeing that no information was available for rehabilitation programmes of the ongoing cases. First of all, the frequency of the contacts between the liaison officer and the DTC client (telephone conversations, e-mails, personal contacts, ...) expressed in hours were analysed. A maximum of ten contact hours between the liaison officer and the accused is applied in 60% of the programmes. Apart from the contacts between the liaison officer and the accused, the evaluation also studied the type of contacts between the rehabilitation services and the accused. In 40 cases ambulatory reha3
4
5
Frequency of use: information unknown in 40% of the cases – most commonly used method: information unknown in 60% of the cases – duration of use: information unknown in 30% of the cases. Proefzorg aims at giving the Public Prosecutor’s Office more scope to channel the offender – who confesses the facts committed on the basis of an addiction or an illness – to the assistance in a smooth, efficient and adequate way. In a number of cases, a combination of the reasons for referral to the DTC as mentioned above are given.
Maklu
161
oe f
De Drugbehandelingskamer: een andere manier van afhandelen
pr
bilitation is concerned, while 11 cases follow a residential track. In 15 cases, no rehabilitation programme was developed.
2d
e
The study also looked at the subjects that were tackled during the rehabilitation programme. Besides the client’s specific addiction issue, which occurs in every programme, a reasonable amount of time is also invested in the psychological health of the person involved (87% of the plans), in judicial matters (75%) and in financial subjects such as debts (84%), employment (68%) and income (68%). In order to realize the rehabilitation programme, one or more partners within the rehabilitation field are contacted in the framework of the Drug Treatment Court. In total 242 rehabilitation partners were engaged in 62 rehabilitation programmes. This equals an average of 3.9 partners for each rehabilitation programme. An appeal is made to a wide variety of partners. A distinction is made between the following categories: ambulatory drug rehabilitation, minorities and drug rehabilitation, residential treatment of drug addicts, services linked to the justice department or active within prisons, housing, employment and activation, the medical sector, financial control and the remainder category ‘other partners’. 3.6. Which judgement is pronounced? The most common sentences are: fines, imprisonment, community service and confiscation. About 10% of the cases is suspended. The available data show that the judge very often suspends the case when the conditions of the rehabilitation programme have been respected. 13 out of the 41 cases in which the conditions were respected have been suspended, compared to 6 out of the remaining 136 cases. It should also be noted that community service occurs much more in cases with a rehabilitation programme (68% compared to 32%). Confiscation also occurs much more often when a rehabilitation programme existed (71% against 29%). The inverse conclusion holds true for imprisonment and fines. If no rehabilitation programme exists, fines (57% against 43%) and imprisonment (61% against 39%) occur much more frequently. 3.7. Duration of a DTC case This study also examined the duration of a DTC case. The number of hearings and the time passed between the date of the introductory hearing and the date of the final judgement have been looked at as well. In 70% of the cases with a completed rehabilitation programme, the number of hearings vary from one to six. When looking more closely at the cases with a completed rehabilitation programme during which the conditions were not respected, it becomes clear that in about two-thirds of those cases four or more orientation or follow-up hearings took place. It can therefore be concluded that in many cases the programme is working well and that the persons accused drop out more towards the end of their treatment. A study of the ongoing cases with a rehabilitation programme shows that 82.5% 162
Maklu
oe f
Summary
pr
of those cases already had four or more orientation or follow-up meetings by the end of 2009. This percentage is much higher in comparison with the closed cases whether the conditions were respected or not, notwithstanding the fact that those cases are still ongoing and that it is very likely that more hearings are still to come.
2d
e
To determine the duration of a DTC case, the time between the date of the introductory hearing and the date of the final judgement was taken into account as well. In 83.5% of the cases with a rehabilitation programme, the final judgement follows 8 months after the introductory hearing. 95% of the cases without a rehabilitation programme are closed within 2 months. 3.8. Conclusion On the basis of the quantitative analysis it can be concluded that the pilot project ‘Drug Treatment Court’ has reached its goal and can therefore be considered as an added value within the criminal justice system. The data show that in about 70% of the cases dealt with by the Drug Treatment Court – leaving defaults out of consideration – a rehabilitation programme is developed and that those programmes are successfully completed in about 50% of the cases in the sense that the conditions are respected. When the conditions are not respected, the persons accused drop out more towards the end of the programme in two-thirds of the cases. We therefore believe that it would be useful to continue the work of the Drug Treatment Court.
Maklu
163
e
2d oe f
pr