27 Juli 1926
Adres voor Redactie en Administratie
Van Sllngelandtstraat 70 Den Haag
Redacteur: W. N. VAN DER HOUT
A D H E S V E R:A N D E R I N G E N . De Kringsecretaris doet verhuizen om hem toch geven. Het is voor hen hem veel overlast.
een ernstig beroep op de leden die tydig hun adresverandering op te een kleine moeite en het bespaart > •
INHOUD. Behandeling van vak-vraagstukken. — De vorming van den journalist. — Officieele Mededeelingen: De Najaarsledenvergadering ; Representatie; De Kringvoorzitter; Ledenlijst. _ Plaatselyke en Gewestelyke Vereenigingen: De A. P. op stap. — Algemeene belangen: Ons uitstapje naar Schoonhoven; Een noenmaal met Mr. A. R. Zimmerman; Het incident aan de Hoogovens; Geneeskundige journalistiek; Doctoraat voor de Pers; De Indische Journalistenkring. — Personalia en berichten.
Behandeling van vak-vraagstukken in plaatselijke en gewestelijke vereenigingen. In het mausoleum van den Kring prijken de namen van vele vak-vraagstukken. Het is in den loop der tijden verscheidene malen voorgekomen, dat in den Kring een belangrijk vraagstuk in het middelpunt der belangstelling kwam te staan. Het werd dan commissoriaal behandeld, in het Kringorgaan besproken (en bekibbeld) tot^ het ten slotte op een leden-vergadering aan de orde kwam en het daar . . . om hals werd gebracht. Na langer of korter tijd komt van zelf zoo'n vraagstuk weer eens op de proppen, hetgeen thans het geval is met dat der opleiding. Nu wij na vijftien jaar nog eens de gansche behandeling daarvan nagaan en het resultaat voorzoover dit er is, bezien, oordeelen wij natuurlijk alleen in het licht van heden en laten wij in het midden of het toen ter tijde mogelijk ware geweest tot een andere slotsom te komen. Men heeft indertijd twee vraagstukken tegelijk behandeld en ze daardoor eenigermate vermengd en doorééngehaspeld. Het ééne was de vraag hoe de grondslag der geestelijke ontwikkeling moet zijn voor jongelui die in ons vak wenschen te worden toegelaten en het andere was wat er gedaan zou kunnen worden om alsnog de basis der ontwikkeling te verbreeden van hen die reeds in ons vak werkzaam waren. Dit zijn gansch verschillende vraagstukken. Het eerste, dat thans aller belangstelling trekt, laten wij nu even rusten, Indertijd is het op een vergadering waar 20 leden tegenwoordig waren, met 15 tegen 4 stemmen (en 1 blanco) afgepoeierd met de uitspraak „dat geen enkele opleiding de waarborgen oplevert dat iemand een goed journalist is". Het tweede leidde tot de instelling van den bekenden hoogeschool-cursus, die spoedig verliep en tot een ontwerp voor plaatselijke cursussen dat het te Utrecht tot een begin van uitvoering bracht. De mislukking van deze cursussen heeft mij nimmer verwonderd. Zonder in een gedetailleerde psycho-analyse te treden, wil ik volstaan met te zeggen dat de ervaring mij heeft geleerd dat dergelijke cursussen niet harmonieeren met den aard en het karakter van een groot deel der journalisten. Wel mogelijk en dringend noodzakelijk lijkt het mij dat het thans door den Haag gegeven voorbeeld worde gevolgd en in de wintermaanden voordrachten over vak-vraagstukken
Dit blad verschijnt ten minste éénmaal per maand
worden gehouden in de plaatselijke en gewestelijke vereenigingen. 't Is vroeger al eens hier en daar geprobeerd en niet al te best geslaagd maar aan eenige der toen ondervonden bezwaren meen ik dat tegemoet gekomen kan worden. De organisatie ervan moet centraal worden opgezet en voorbereid en daarna gedecentraliseerd toegepast. Ik stel me voor dat het aldus zal gaan: het Kringbestuur noodigt twee collega's uit ieder een vraagstuk in studie te nemen. Met die collega's kan over het onderwerp overleg gepleegd worden. Elk 'van hen heeft een eigen onderwerp. Deze collega's verklaren zich bereid in den loop van den winter in ieder der pi. en gew. vereenigingen op te treden ter behandeling van dat onderwerp. Uit de Kringkas worden de reiskosten vergoed en de pi. of gew. vereeniging heeft dus niets anders te doen dan een vergadering te beleggen en haar leden op te roepen. Die collega's gaan dus eenige malen daarvoor op reis. Natuurlijk is iedere vereeniging volkomen vrij om beide collega's al dan niet te inviteeren, maar men heeft niet meer de moeilijkheid om een spreker en een onderwerp te vinden en dat ernstige bezwaar is dus weggenomen. De voordeden aan dit systeem verbonden, vallen aanstonds op: de spreker ziet de moeite van voorbereiding van zijn voordracht beloond door de omstandigheid dat hij deze eenige malen houdt en dus een veel grooter aantal Kringleden bereikt dan dit op eenige andere wijze mogelijk is. Hij leert daar de discussies over opvattingen van allerlei aard kennen; hij brengt leven in de vereenigingen en contact tusschen de collega's over het grootste deel van het land. Misschien werkt zijn rede uit, dat meer eensgezindheid in opvattingen over vak-vraagstukken ontstaat. Van de zijde der vereenigingen zijn er deze voordeden aan verbonden: veel meer leden dan ooit ter Kringvergadering kunnen komen, zullen nu de voordrachten kunnen bijwonen; het bezwaar van de Zondag-vergadering vervalt; kosten zijn zeer gering; de moeite om een spreker te vinden is verdwenen. Tenslotte nog dit voordeel: indien de beide sprekers na afloop van den winter hun voordracht, eventueel omgewerkt in verband met hetgeen zij uit de gehouden discussies hebben geleerd en vernomen, in het Orgaan publiceeren, ontstaat geleidelijk eenige lectuur over deze vraagstukken. Kort geleden heeft het Kringbestuur besloten, bij wijze van proef, een najaarsvergadering van den Kring te houden ter behandeling van eén of ander vak-onderwerp. Ik heb tegenover dit denkbeeld het hierboven uitgewerkte verdedigd en er op gewezen dat aan het bestuursvoorstel allerlei nadeden verbonden waren die het mijne misten. Een dergelijke Kringvergadering kan nu eenmaal niet anders gehouden worden dan in één der centra van de journalistenwereld en zoodra dit geschiedt, is het overgroote deel der aanwezigen afkomstig uit de plaats waar de vergadering wordt gehouden. Klein is het aantal uit andere plaatsen. Voor de behandeling van Kringzaken is dit al een bezwaar maar veel grooter is het bezwaar als het er juist om te doen is zooveel mogelijk personen bijeen te hebben. Men kan het behartigen der Kringzaken desnoods overlaten aan vertrouwensmannen en bij voorbaat aannemen dat zij wel in staat zijn tot het beste te besluiten, maar wanneer het gaat om kennis te nemen van een voordracht over een vak-onderwerp, moet men zelf aanwezig zijn. Bovendien geldt tegen de Kringvergadering
38
D E g J CTU I T N . A L I S ' T
juist in dit opzicht het Zondag-bezwaar in bizondere mate. Van de hooge kosten van zoo'n ledenvergadering zullen wij maar niet spreken. Naast dit m. i. weinig effectieve voorstel is uitvoering van het mijne in elk geval onverminderd mogelijk en ik zou dit gaarne aan de plaatselijke en gewestelijke vereenigingen in overweging geven. Mochten er collega's zijn die bereid zijn een voordracht te houden, dan wil ik gaarne hun naam met het onderwerp op een sprekerslijstje in het Orgaan publiceeren. De H. J. V. heeft met haar voordrachten een toenemend succes gehad en bij de laatstgehouden voordracht van collega VAN DE POL bleek duidelijk dat er heusch veel belangstelling is te vinden. Voor de pi. en gew. vereenigingen ligt hier een breed en dankbaar arbeidsveld open. Ik meen dat het door mij ontwikkelde plan alle moeilijkheden, die tot nu toe op dit gebied bestonden, wegneemt. Waarschijnlijk beschikt de Kring niet over een groot aantal leden die een grondige studie hebben gemaakt van vak-vraagstukken maar wanneer eenmaal een begin is gemaakt met voordrachten zullen ongetwijfeld anderen zich ook met studie gaan bezighouden. Collega H. H. J. VAN DE POL is bereid in den aanstaanden winter voor de aangesloten vereenigingen te komen spreken over de vorming van den journalist. Mogen, met mij, nog andere collega's zich eveneens beschikbaar stellen voor het houden van een inleiding.
Post, zich bereid verklaard als inleiders over dat onderwerp op te treden.
Representatie. In de laatste maanden heeft de Kringvoorzitter, en (of) hebben andere leden van het Dagelijksch Bestuur den Kring wederom bij allerlei gelegenheden vertegenwoordigd. De voorzitter heeft thans o. a. zitting genomen in het eere-comité tot oprichting van een monument voor wijlen den grooten bouwmeester CUYPERS.
De Kringvoorzitter verzoekt, wegens vacantie, hem tot 23 Augustus geen correspondentie over spoedeischende aangelegenheden te zenden.
Ledenlijst. Adresver ander inge7i: H. W. C. DOUWENS naar Borssenburgplein 21, Amsterdam. B. VAN EIJSSELSTEIJN naar Prinsestraat 99, Den Haag. J. M. A. KROES naar Blois van Treslongstraat 43, Den Haag. J. H. RITMAN naar Van Heutzboulevard 30, Weltevreden. J. DE RUYTER naar Postjesweg 43 s , Amsterdam. ARN. S. VAS DIAS naar Jaagpad Omval C 86, Amsterdam. Onbekende adressen: Wij ontvingen gaarne de nieuwe adressen van de leden: J. W. FRANKENHUYZEN, Den .Haag. R. W. LAMMERS, Amsterdam. A. P. C. SEYFFERT, Amsterdam. J. VONK, Amsterdam. G. A. WILLINGE, Almelo. W. A. ZUURBIER, Rotterdam.
De vorming van den journalist. Met zeer groote belangstelling heb ik kennis genomen van hetgeen collega VAN DE POL heeft gezegd èn in zijn lezing voor de H. J. V. èn in zijn artikelen. Niemand zal zich over die belangstelling verbazen. In de eerste plaats de voorzitter verheugt zich boven-mate, als er in den Kring leven op een bepaald punt ontstaat. En dan : reeds verscheidene jaren geleden heb ik aandeel genomen in de behandeling van het Opleidingsrapport, toen dit aan heb ik reeds vroeg betoogd; het toenmalige bestuur, onder leiding van collega PLEMP, zag dit evenzeer in. Een voorstel van mij, om — naast de hoogeschool-cursussen — ooYplaatselijke ontwikkelings-cursussen op te richten, werd aangenomen. Ingevolge opdracht van het bestuur stelde ik een schema voor die cursussen samen, dat eveneens werd aanvaard. Er is toen zelfs (in 1912,) een begin van uitvoering geweest. Ik herinner aan dit alles, om even te doen uitkomen, dat het onderwerp in den Kring geenszins verwaarloosd is en reeds vroeger aan de orde was, en dat, zoo ik de discussie van thans met belangstelling volg, dit niet alleen een plichtmatige belangstelling is, maar ook één die in verband staat de orde was. De noodzakelijkheid van verdere ontwikkeling met mijn vroegere actie op dit punt, toen ik nog „gewoon" bestuurslid was. Maar: dit tusschen haakjes. Doel van dit stukje is verder alleen om mede te deelen, dat ik mij voorstel na de vacantie ook eenige beschouwingen aan het onderwerp te wijden, en eenigszins uitvoeriger op de zaak in te gaan. Ik hoop intusschen, dat verschillende leden hun licht over deze zaak zullen laten schijnen. D. H.
Officiëele Mededeelingen. De Najaars-ledenvergadering. De behandeling van het voorstel inzake de toelating van directeuren-hoofdredacteuren werd op de Jaarvergadering uitgesteld ten einde het oordeel van den Kringraad te hooren. Nu dat is geschied besloot het Bestuur deze zaak in het • najaar af te doen en tevens besloot het de daarna te houden ledenvergadering te koppelen aan een vergadering waarin een onderwerp op ons vak betrekking hebbende zal behandeld worden. In begin October zullen in Den Haag deze vergaderingen gehouden worden. Op den eersten dag (avondvergadering) zal worden behandeld het bestuursvoorstel tot wijziging der statuten, waarvan de strekking is directeuren-hoofdredacteuren van dagbladen voortaan weer tot het gewone lidmaatschap toe te laten. De tweede dag zal gewijd zijn aan de Indische Journalistiek, haar karakter, haar positie en haar beteekenis (ideëel en economisch). Op uitnoodiging van het Bestuur hebben de heeren A. J. LIEVEGOED, oud-hoofdredacteur van De Locomotief, en jhr. JAN FEITH, hoofdredacteur van De Didische
Locale en Gewestelijke Vereenigingen. De A. P. op stap. De onvergetelijke wijze, waarop de Amsterdamsche Pers haar jubileum heeft herdacht deed bij velen de vraag rijzen op welke wijze de band tusschen de leden onderling kon worden versterkt en nadat de groote feestcommissie onder uitbundigen dank ontbonden was, werd een andere commissie, wier werkzaamheden op bescheidener terrein zouden liggen, benoemd om dit vraagstuk onder de oogen te zien. Zij bestond uit de collegas SCHOTEL, KNAP en D E VRIES en mej.
VAN MEERREN, die een programma met vele punten opstelden, waarvan er één was: het maken van uitstapjes. Besloten werd op uiterst bescheiden schaal te beginnen en onder de rook van Amsterdam te blijven. En zoo werd de vlieghaven Schiphol als doel gekozen. Is Schiphol den verslaggevers maar al te goed bekend, minder is dat het geval met de redacteuren der bladen bij wie zich het nieuws concentreert en die alle evenementen slechts op papier meemaken. Ofschoon de vrije Zaterdagmiddag een uitvinding is, welke niet voor ons vakgenooten werd gedaan, verzamelden zich op Zaterdag 3 Juli des middags om twee uur een groep van dertig personen — allen collega's met hun dames — aan de Schinkelkade, waar SCHOTEL een boot had ontdekt, welke o. m. de eigenschap had naar Schiphol te varen. De zon verleende op sympathieke wijze haar medewerking en zoo kwamen we door het drabbige Schinkelwater, waaide matrassen en citroenschillen zusterlijk op de golven wiegen en via de vroolijke Nieuwe meer, die ons vanwege den sluisbouw al heel wat primeurs bezorgd heeft, op het vliegveld. De gemeentelijke luchthavenmeester de heer DELLAERT en de ingenieur der K. L. M. de heer SPIT vertelden ons belangwekkende bijzonderheden en tenslotte vertegenwoordigden de collega's
KOUWENAAR
en
HIRSCH
in
een
der
groote
F VII toestellen de A. P. op 4 a 500 meters boven A. P. Collega HIRSCH had eenig verschil van meening met de bumpings der machine, welke zich in verband met het warme weer voordeden, doch in het kleine appartementje van de F VII waarop twee lettertjes prijken en dat van een knip is voorzien werd, naar men zegt, de kwestie spoedig, zeer ten genoegen van onzen collega bijgelegd. Nadat alles bezichtigd was, wat men gemeenlijk op een vliegveld in oogenschouw pleegt te nemen, w.erd gekampeerd op het terras van het restaurant. Tenslotte bracht de boot ons weer naar honk terug. Moge deze uitstekend geslaagde trip een aanmoediging voor de commissie zijn haar aandacht spoedig opnieuw aan een dergelijk experiment te wijden. J. C. E. S.
DE
J O U R N A L I S T
Algemeene belangen. Ons uitstapje naar Schoonhoven. Het reisje van Zaterdag 10 Juli was een propaganda-tocht; een soort reclame-aanbieding van den Kring, om zooveel mogelijk journalisten, die de aparte genoegens van het jaarlijksch uitstapje nog niet kennen, te verlokken tot een proef. Werkzaamheden zullen, jammer genoeg, velen verhinderd hebben eraan deel te nemen. We waren met zestig dames en heeren op de boot. Het begon niet heel best. 't Regende stevig toen we om half tien van wal staken; ik vermoed dat een enkele bijgeloovige onder de dames dit misschien in verband gebracht heeft met de aanwezigheid van ds. HULSMAN; er wordt wel eens beweerd dat een geestelijke aan boord den voorspoed van de vaart niet bevordert; het is ook al niet meer dan een praatje. Ds. HULSMAN was opgetogen, en zijn opgetogenheid werkte aanstekelijk, zijn zonnige kijk op het leven in zijn onmiddellijke nabijheid gaf ons ausdauer om met meer dan gewone overtuiging volgens de Coué methode de wolken te verdrijven. Zoo'n boot vol menschen die allen met blije gezichten beweren: „het weer wordt beter" oefent een aandrang uit waaraan zelfs zware wolken geen weerstand blijken te kunnen bieden. We hebben de zon extra schoon gepoetst en haar op een plaats in een stuk prachtig blauwe lucht gehangen. Verder werd de jolijt bevorderd door „the travelling Jazz-band from Rotterdam" — de naam is in elk geval niet onaardig — een orkestje dat aanvankelijk door velen overbodig werd geacht; maar muziek hoort bij een gepavoiseerde boot en overigens kwam zij vooral op den terugweg goed van pas. De boot hield zich boven verwachting; er zijn met uiterlijk schoon karig bedeelde menschen die bij nadere kennismaking uitstekende eigenschappen blijken te bezitten. Daaraan deed onze boot denken. De vlaggen hadden inderdaad wat kleur, al was dit door langdurig gebruik niet onmiddellijk te zien; men heeft blijkbaar geweten dat journalisten zich weten aan te passen en gedacht dat zij daarom het gemis aan tafeltjes niet al te pijnlijk zouden voelen. De koffie was zelfs voor maaglijders niet al te schadelijk; daarentegen vond men het Victoriawater best en er waren beneden in de boot enkele merkwaardigheden waarover hier helaas niet uitgeweid kan worden. De tocht op de Lek, onder den druk uit van Rotterdam, machtige havenstad met haar breede rivier, vooral onder de dreiging van zware luchten van onvergelijkelijke schoonheid en majesteit, tusschen een vlottende gemeenschap van schepen langs de groene, Oude Plantage, Kralingsche Veer en het langs het water gerekte Lekkerkerk met zijn hoogen wal, zijn typische huisjes en het mooie torentje, aan den anderen kant IJselmonde, het oude landgoed van de Groeninx van Zoelen's waarvan de nazaten nog altijd de tradities van hun stand ophouden, de molens van Elshout, waarachter in de grijze veste de fijne kop van den Dordrechtschen toren staat, en verder naar Schoonhoven, is een vaart van ruim twee uur. Toen wij er bij twaalven aankwamen, stonden voor het restaurant Belvédère ter begroeting gereed de burgemeester, mr. F. L. J. E. RAMBONNET, de wethouders, de voorzitter van Vreemdelingenverkeer, de heer L. STOKVIS, en collega J. VAN OOSTENDE, van de Schoonh. Crt. Een Utrechtsche collega sloot zich met zijn vrouw bij ons aan, en collega HAMBURGER, die onder het pseudoniem HERMAN DE MAN veel over de Lekstreek geschreven heeft, was uit Vianen gekomen om mee van de partij te zijn. Collega VAN OOSTENDE ging ons voor op de wandeling door Schoonhoven. Het carillon van het met de driekleur getooide stadhuis zong ons een vriendelijk welkom toe; daarna liepen we door het kunstig aangelegde plantsoen en stonden toen op eens voor het huis van den heer L. STOKVIS, die ons met zijn vrouw en dochter een charmante ontvangst bereidde. De eerste bezienswaardigheid — vooral voor de dames — was de spiegel in den gang, doch vooral merkwaardig vond men den grooten en uitstekend verzorgden tuin met zijn bloeiende struiken, zijn menigte vruchtboomen en de plantenkas met exotische gewassen. Rechts in den hoek ontdekten de gasten onder een schaduwrijken boom een zitje aan het water. In dit roerlooze Lac d'amour of Minnewater dreven blanke zwanen (eenden, volgens anderen, maar bij het Lac d'amour behoort de blanke zwaan, „die zwierig aan komt zweven"). De eerewijn werd aangeboden, en de heer STOKVIS sprak den gasten vriendelijke woorden toe, die door den voorzitter werden beantwoord. Lang mocht het bezoek niet duren. Linea recta moesten we naar Belvédère terug, waar een noenmaal werd aangeboden: één van de hoofdschotels was
39
zalm, wat men sedert eeuwen in Schoonhoven den vreemdeling als specialité de la ville pleegt aan te bieden, 't Werd als voortreffelijk geroemd. De heer RAMBONNET hield een geestige tafelrede die culmineerde in een heildronk op den voorzitter en zijn echtgenoote, collega HANS heeft daarop met een speech die zeer werd gewaardeerd geantwoord en op het welzijn van Schoonhoven en zijn burgemeester een dronk uitgebracht; daarna heeft de heer NIEKERK een van de Schoonhovensche gasten, den bijna tachtigjaren heer HAAXMAN hulde gebracht, waarna deze den uitgever van de Schoonhovensche Courant nog eens dankte voor zijn aardige verrassing — de ontvangst ten huize van den heer STOKVIS was een extra-nummer van het programma — en zijn spijt uitdrukte ook niet een plattelands-journalist en bezitter van een zoo'n magnifiek huis geworden te zijn. Na de lunch bezochten we de Groote Kerk, waarvan de toren erg scheef staat. (Dit is inderdaad juist, wij hadden het reeds voor de lunch geconstateerd). M. i. maakt Schoonhoven veel te weinig reclame met dien scheeven toren; de mensch, vooral de tourist, en speciaal de Amerikaansche sight-seeing men en women jagen op het uitzonderlijke, en zoo'n scheeve toren is iets heel ongewoons. Het interieur van de kerk is al even merkwaardig. De heer C. L. VAN WILLEMSWAARD was zoo vriendelijk ons er een en ander van te vertellen. Vervolgens werd een bezoek gebracht aan de toonkamers van de Zilverfabriek van Gebr. NIEKERK, waar vooral de dames genoten, en daarna aan de expositie van kunstnijverheid op de Veerpoort. Hier werd collega HANS een zilveren boek-opener aangeboden, mevr. HANS een zilveren bladwijzer, en den anderen gasten een aschbakje geoffreerd. Na een bezoek aan den Watertoren wachtte het slot van het programma ons in het mooie, zeventiende eeuwsche raadhuis. Ervóór werd een muziekuitvoering gegeven. Er in was een historische tentoonstelling georganiseerd met tal van merkwaardige dingen. De gemeente-archivaris, de heer LUGARD, gaf daarbij de noodige toelichting. Tegen vijf uur had de ontvangst in de raadszaal plaats r De burgemeester wees er op dat dit bezoek waarschijnlijk het laatste was in dit raadhuis in zijn tegenwoordigen staat. Het wordt nl. gerestaureerd. Hij bracht in herinnering welke rol de stad Schoonhoven in de geschiedenis gespeeld heeft en vergeleek daarbij de positie die het thans inneemt, om ten slotte de hoop uit te spreken dat het gezelschap er een prettigen indruk van mocht hebben gekregen. Onze voorzitter vergeleek de wijze, waarop de vroede vaderen van Schoonhoven in de achttiende eeuw de pers behandelden (in 1793 werd den courantier J. H. REISSIG zijn octrooi ontnomen en hemzelf het verblijf in de stad ontzegd) en die waarop de burgemeester thans de pers een ontvangst had bereid. We zijn thans quitte, zei de voorzitter; HANS vroeg daarop den burgemeester verlof namens den Kring iets te mogen schenken in het stadhuis, wanneer het gerestaureerd zal zijn, hetgeen mr. RAMBONNET zei met erkentelijkheid te accepteeren. Na de thee, die ons namens den burgemeester aangeboden werd, bracht de muziek ons naar de boot; hartelijk was het afscheid na deze prettige kennismaking en lang nog werd er van den wal en de boot gewuifd. De terugtocht, op dien zonnigen namiddag, was een genot. Plotseling kregen een paar menschen het in hun hoofd te gaan dansen, en nauwelijks was het sein gegeven, of meerderen draaiden mee — een prestatie op een boot, waarop zoo weinig ruimte is! Vóór we het wenschten waren we in Rotterdam, en dus genoodzaakt afscheid te nemen. Jammer. Ik geloof dat er geen gelegenheid is elkaar beter te leeren waardeeren dan het jaarlijksch uitstapje; wat voor een groot deel te danken is aan het feit dat zooveel journalisten vergezeld zijn van hun dames. Ik durf er mijn hand op geven, dat er het volgend jaar meer deelnemers zullen zijn. C. DE R.
Een noenmaal met Mr. A. R. Zimmerman. 't Was iets nieuws in de journalisten-kringen van ons land, iets nieuws dat in tal van andere landen al lang iets ouds en dus doodgewoons is geworden: een noenmaal aangeboden aan een belangrijk persoon, die de gelegenheid, gezellig bijéén te zijn, te baat kan nemen om eens het een en ander te vertellen. Iets nieuws voor ons land en dus, aan kritiek geen gebrek. Dat weten wij vooruit en . . . daar komen we over heen. Nu het nieuwe voorbij is en het allerwege geprezen wordt, nu is het al weer oud en een volgende maal zijn de critici waarschijnlijk enthousiast. Een noenmaal met Mr. A. R. ZIMMERMAN. Als er ooit een gelegenheid zich aanbood om het buitenlandsche voorbeeld eens te volgen, dan was het nu. Het Kringbestuur greep de gelegenheid, had succes, het nieuwe slaagde boven verwach-
DE
40
J O U R N A L I S T
ting en tal van bladen brachten het bestuur hulde voor zijn initiatief. Zeer vereerd! In Hotel Paulez, Dinsdag 20 Juli tegen éénen. Acht en dertig journalisten, waarvan drie vrouwelijke, zijn bijéén. In de vestibule wacht het Dagelijksch Bestuur op den gast, die klokslag één uur verschijnt. Gewone plichtplegingen, Mr. ZIMMERMAN beweegt zich genoegelijk tusschen de journalisten. Een foto wordt gemaakt en daarna aan tafel. De directeur van Paulez heeft zijn allerbeste beentje voorgezet, 't ziet er alles tip-top uit. Er heerscht een gezellige, opgewekte stemming. We zien niets dan bekende gezichten, geen enkele vreemde, wij zijn onder ons met onzen gast. Onmiddellijk bij den aanvang van de tafel houdt onze Voorzitter de volgende rede: „Het is mij een voorrecht, dat ik u een woord van hartelijk welkom mag toeroepen in ons midden. Het Bestuur van den Nederlandschen Journalisten-Kring is u in hooge mate erkentelijk, dat u zijn verzoek, u dit noenmaal te mogen aanbieden, hebt ingewilligd, en dat u zich bereid hebt verklaard hier een redevoering uit te spreken. Het verheugt er zich over, dat verschillende vertegenwoordigers van andere vereenigingen op ons gebied en dat tal van vooraanstaande journalisten, representeerende bladen van allerlei richting en uit alle deelen van het land, hier aanwezig zijn. Wij hebben behoefte gevoeld, u, voor uw vertrek naar Amerika, dit eenvoudige bewijs van onze waardeering te geven. Waarom juist wij, Nederlandsche journalisten? Zie, u bent in uw rijke en werkzame leven voortdurend in aanraking geweest met de vertegenwoordigers der pers; u hebt altijd getoond ons genegen te zijn; al hebt ge ons nu en dan op onze plichten gewezen, gij hebt steeds onbewimpeld onze rechten erkend; nimmer hebben wij, als wij voor ons werk of ons blad uwe medewerking behoefden, vruchteloos een beroep op u gedaan; het Journalistiek Congres in 1920 hebt gij te Rotterdam luisterrijk helpen ontvangen en in de laatste jaren waart gij, al vertoefdet gij dan ook elders, zoo vaak het middelpunt van onze beschouwingen en onze berichten, en hebt gij zoo ruimschoots getoond dat gij zelf in den vreemde uw vrienden onder de Hollandsche journalisten op belangrijke oogenblikken van hun leven niet hadt vergeten, dat wij er prijs op stelden u thans eens in levenden lijve bij ons te hebben. Enkelen alleen: bij ons. Ik weet wel, dat gij ook uit onze rijen wel eens critiek hebt moeten hooren; dat er wel meeningsverschil heeft bestaan over bepaalde punten van uw beleid, een meeningsverschil dat juist wij, in onzen Kring, waarin alle richtingen der pers zijn vereenigd, ten allen tijde dienen te respecteeren — maar over die verschillen van opvatting heen zien wij u als een vaderlandsche figuur, die een internationale vermaardheid heeft gekregen, en als zoodanig wilden wij u vandaag in ons midden hebben. Veroorloof mij, dat ik even in gedachten terugga naar de maand Mei 1906, toen Rotterdams nieuwe burgemeester werd beëedigd. Het moment staat mij levendig voor den geest. Daar kwam een jonge-man de raadszaal binnen, een kloeke, zelfbewuste figuur, wiens donkere oogen ieder schenen te doorschouwen, en die al dadelijk den burgemeesters-zetel, vele jaren zoo waardig door de decoratieve figuur van s' JACOB bezet, stoffeerde. Wat is er veel gebeurd in die twintig jaren. Na een langdurige ambtsvervulling, die in Rotterdam, waar men landgenoot en vreemdeling de scheppingen van uw hand aanwijst, niet spoedig zal worden vergeten en die u een nationale faam als regenten-figuur heeft bezorgd, naamt gij afscheid, niet om rust te vinden, maar om u, op verzoek van de organisatie der volkeren, te wijden aan een werk van ontzaglijken omvang en inhoud en van schier tragische beteekenis. Professor VAN VOLLENHOVEN, in de laatste jaren voor den oorlog mét zijn prachtige en geestdriftig-geschreven brochures onze natie opwekkend tot deelneming aan het internationale leven, wierp de vraag op, of ons volk zich tevreden zou stellen met op vredes-conferenties bloemen te schikken en thee te serveeren. Het antwoord is spoediger gekomen, dan de hoogleeraar zelf zal hebben verwacht. Holland is in meer dan één opzicht centrum van wereldactie geworden. En wij hebben onze beste mannen afgestaan voor het internationale werk, voor den weder-opbouw van de geslagen wereld. Het buitenland heeft hen weten te vinden. Ik volsta met, in vrije volgorde, eenige namen te noemen : VAN KARNEBEEK, LODER, STRUYCKEN,
V A N EYSINGA,
NOLENS, LOUDON, LIMBURG; ik
nieuwe banen te wijzen, was geweldig. Maar het was juist iets voor u. Gij zijt geschapen om groot werk te doen. Gij zijt een architect van groote dingen. En gij hebt overwonnen. Uw hand is dikwijls straf en streng geweest, maar gij hebt uw grootschen arbeid neergelegd onder het eenparig en dankbaar getuigenis van de beste staatslieden ter wereld en van het Oostenrijksche volk, dat gij geslaagd zijt, dat gij een natie in de crisis van haar bestaan naar den schoonen dag der weder-opstanding hebt geleid. Wij hebben u met spanning en met trots gevolgd, want het was een Hollander die daar werkte, en zegevierde. En nu, aan het eind van die twintig jaar sinds uw komst te Rotterdam, zijt gij, de jonge burgemeester, snel gegroeid tot een internationale figuur, in wiens vermaarden naam ons volk zich nieuwe lauweren ziet gevlochten. Met de hoogste onderscheidingen beloond zijt gij naar het vaderland teruggekeerd. Wij achten het een bijzondere eer, dat gij vandaag in ons midden zijt willen komen, dat gij heden de gast zijt der Nederlandsche journalisten. Over eenige uren vertrekt gij naar Amerika. Men wil u daar zien en hooren. Onze hartelijke wenschen voor een goede reis neemt gij mede. Succes toe-wenschen doen wij niet, omdat wij weten dat gij het u verwerven zult, daar staat heel de tintelende energie van uw figuur ons borg voor. Wanneer ik echter ten besluite van dit woord van welkom één hoop mag uitspreken, dan is het deze, dat in de toekomst ons vaderland nog veel zal mogen profiteeren van uwe eigenschappen, die met elkander de draagsters zijn van de beste tradities en deugden van ons geslacht en die de wereld bewonderend waardeert." Hartelijk applaus. Toen wij genaderd waren tot het dessert, verhief Mr. ZIMMERMAN zich en hield een interessante voordracht. De dagbladen brachten alle uitvoerig verslag en wij mogen daarnaar verwijzen. Citeeren wij alleen wat Mr. Z. van de pers hier en in Oostenrijk zeide. De spreker dacht terug aan de goede verstandhouding, waarin hij in Rotterdam met de pers leefde en samenwerkte, aan zijn studententijd, toen banden hem aan de journalistiek bonden, den tijd toen hij onder naam en naamloos zich wel verstoutte te schrijven in verschillende organen. Onder journalisten voelde spr. zich dan ook in zekeren zin als vakman onder vakmannen. Maar wat vooral den doorslag had gegeven bij zijn besluit om de uitnoodiging aan te nemen was de waardeering, die men voor de Nederlandsche pers krijgt als men in andere landen de pers heeft leeren kennen. Spr. dacht aan de stad, die hij had verlaten, waar hij meermalen het mikpunt was van persaan vallen. Dat was niet erg; ieder openbaar persoon staat er aan bloot en niemand kan van de pers eisenen, dat zij onpartijdig is. Maar wat zij niet mag en nooit mag, dat is haar groote macht dienstbaar maken aan laster en baatzucht. In de stad, die spr. verlaten had, komen dagelijks organen uit, die helaas dien goeden stelregel uit het oog verliezen, bladen, die men chantage-, revolver-, rioolbladen zou kunnen noemen. Erg is het, dat deze organen door ieder gelezen worden en nog erger, dat daaruit soms berichten worden overgenomen uit Weenen door Nederlandsche bladen. Niet alle bladen in Weenen zijn gelukkig zoo, er is ook een hoogstaande pers. Doch, wanneer men de Nederlandsehe pers vergelijkt met de buitenlandsche, dan mag men trotsch zijn op de onze. En ook daarom had spr. met vreugde de uitnoodiging aangenomen. Daarin had hij een bewijs van waardeering gezien voor het moeilijke werk, dat in Weenen is volbracht. Na de rede, die met de grootste aandacht werd gevolgd, bracht onze Voorzitter Mr. ZIMMERMAN hartelijk dank. Korten tijd was het gezelschap nog ongedwongen in de koffiekamer bijeen. Toen vertrok onze gast. Met bizondere voldoening mag op deze eerste maal, dat wij het buitenlandsche voorbeeld volgden, worden teruggezien en het was vooral opvallend dat tal van collega's bij hun afscheid hun groote ingenomenheid betuigden en het Kringbestuur dank zegden voor het initiatief. Vermelden wij nog dat behalve vele Kringbestuursleden en gedelegeerden bij het K. B. aanwezig waren vertegenwoordigers van de pi. of gew. Tereenigingen: A. P., H. J. V., R. J. V., O. P., van de R. K. Journalistenvereeniging, de Buitenlandsche Persvereeniging, voorts onze eerevoorzitter en tal van collega's of vertegenwoordigende hun blad of uit persoonlijke belangstelling.
herinner er aan dat anderen nog tot werk van specialen aard geroepen werden: BRUINS, T E R MEULEN, TREUB, V A N G I J N .
De lijst is niet volledig. En dan bovenal de naam van vandaag: ZIMMERMAN. De taak, die u op de schouders werd gelegd, gansch een volk te leiden in zijn worsteling om er bovenop te komen, en het
Het Kringbestuur heeft, door de aanbieding van het noenmaal aan mr. A. R. ZIMMERMAN, en door diens bereidwilligheid om daar een rede uit te spreken, een goede beurt in een groot deel der vaderlandsche pers. De N. R. Crt. somt verschillende voorbeelden uit het
DE
JOURNALIST
buitenland op en maakt met instemming melding van het „novum" voor ons land; het Handelsblad noemt het noenmaal „als zoodanig een nieuw verschijnsel in ons openbare leven"; de Nieuwe Courant prijst „de goede gedachte" van het Kringbestuur „en hoopt dat andere groote corporaties zijn voorbeeld zullen volgen"; de Residentiebode acht de gebeurtenis „een nieuwe mijlpaal in de geschiedenis van de Nederlandsche journalistiek", somt de voordeden er van op, wijst op de onderscheiding die de Kring genoot en brengt hulde aan het Bestuur; en zoo zijn er meer pers-stemmen die wij zouden kunnen citeeren. En schier alle bladen wijzen op het groote belang van de door mr. ZIMMERMAN gehouden rede. Zoodat het Kringbestuur zeker niet zonder voldoening mag terugzien op dezen eersten stap op een nieuw gebied.
Het incident aan de Hoogovens. Men heeft in de couranten, althans in verschillende couranten, kunnen lezen, dat er zich tijdens het jongste bezoek van de Koninklijke familie aan het Hoogovenbedrijf te IJmuiden een incident heeft voorgedaan, een incident met de pers. De behandeling welke de verslaggevers ondervonden was van zoodanigen aard, dat zij hieruit de conclusie moesten trekken dat wij geene welkome gasten waren en daarom gezamenlijk heengingen. De ingenieur die door de directie met de leiding van het geheele bezoek belast was, scheen namelijk het standpunt intenemen dat het persbezoek aan het bedrijf geheel los moest staan van dat der Koningin. De verslaggevers volgden dan ook niet de vorstelijke bezoekers, maar werden langs een anderen weg geleid; wij begonnen waar de Koningin mede eindigde. De regelaar scheen niet te begrijpen, of niet te willen begrijpen, dat de pers niet was gekomen voor de bezichtiging van het bedrijf, hoe interresant dat overigens mocht wezen, maar voor het bezoek van de Koningin aan het bedrijf. Duidelijk kwam dit uit, toen op een gegeven oogenblik de verslaggevers, die onder een bijzonder geleide, om niet te zeggen bijzondere bewaking, waren gesteld, den weg kruisten van de Koningin. Hare Majesteit was nog in de gieterij, toen de verslaggevers daar aankwamen. En toen werden onmiddellijk pogingen aangewend om hen weder „weg te bonjouren", zooals dat populair genoemd wordt. Het lag in de bedoeling van het bestuur van de Amsterdamsche Pers zich te dezer zake met eene klacht te wenden tot de directie van het Hoogovenbedrijf, van wie bij het vóórbezoek dat de voorzitter der A. P. aan het bedrijf had gebracht alle mogeiijke medewerking was verkregen en bij wie men slechts welwillendheid had ontmoet. Aan de directiezélve heeft het dan ook niet gelegen! Dit bleek ook hieruit, dat nog vóórdat het bestuur van de A. P. van zijn voornemen had kunnen gevolg geven, de directie van het Hoogovenbedrijf een onderhoud met den voorzitter vroeg. Dit heeft dezer dagen te Ameterdam plaats gehad, en had een bevredigenden afloop. Het lid der directie, Ir. INGEN HOUSZ, verzekerde dat het allerminst in de bedoeling van de directie heeft gelegen de journalisten als onwelkome gasten te bejegenen, dat deze indruk bij de verslaggevers op een misverstand berust, en dat de eenigszins zonderlinge houding van den betrokken ingenieur geweten moet worden aan diens zenuwachtigheid, een gemoedsgesteldheid waarvoor de heer INGEN Housz verschillende verklaringen gaf, die nu minder ter zake doen. Hoofdzaak is dat het bestuur van de Amsterdamsche Pers, vertegenwoordigd in deze door zijn voorzitter, voldoening heeft gekregen van de zijde van de directie van het Hoogovenbedrijf. Onder deze omstandigheden besloot het bestuur der A. P. geen verder gevolg aan deze zaak te geven. KOUWEN AAR.
Geneeskundige journalistiek.
41
zich heeft. De verlangens van het publiek naar meer kennis mogen niet genegeerd worden. De medici moeten zich aan voorlichting niet onttrekken, al was het alleen reeds hierom, omdat zij minder deskundige of minder loyale collega's tot het overnemen van deze taak zouden brengen. Met afbrekende kritiek op personen, verhoudingen, geneeswijzen en geneesmiddelen kan men z. i. niet voorzichtig genoeg wezen. De strijd der meeningen op medisch gebied behoeft niet voorhet publiek verborgen te blijven, maar men moet niet eenerzijds vermijden en anderzijds in de hand werken wat men bevestigen wil. De maatschappij tot bevordering der geneeskunst, zoo concludeert de schrijver, is tot dusverre in gebreke gebleven eenige leiding aan publicistischen arbeid te geven; noch heeft zij door de voetangels en klemmen op dit gebied te signaleeren er toe bijgedragen dat de medische journalistiek in nieuwe en ethisch juiste banen geleid werd. Het is een fout geweest, meent hij, dat toen in 1909 door de afd. Rotterdam en omstreken voorgesteld werd dat het Hoofdbestuur zich ter zake in verbinding zou stellen met den Nederlandschen Journalisten-Kring, daarvan afgezien is omdat daarvan weinig of geen resultaat verwacht werd. Het is een nog grooter fout geweest, dat sedert nooit met de steeds groeiende schare van hen, die de geneeskundige journalistiek als onderwerp der geneeskunst op min of meer specialistische wijze beoefenen, overleg gepleegd is. Het verdient aanbeveling, dat thans, nu de boven omschreven gevaren en bezwaren zich steeds duidelijker openbaren, het Hoofdbestuur of de organen der Maatschappij het vraagstuk alsnog in studie nemen en naar een voor alle partijen bevredigende oplossing streven.
Doctoraat voor de Pers. In De Standaard
van 14 September 1900 schreef Dr. A.
KUYPER het volgende:
De herhaalde denkbeelden op het Journalistencongres en nu weer in Engeland, ter sprake gekomen, om tot een weigefundeerde opleiding van de journalisten te geraken, leden dusver schipbreuk, en we betwijfelen, of ze ooit zullen slagen. Er moet, dunkt ons, een geheel andere weg worden ingeslagen: ' het moet komen tot de instelling van een Doctoraat voor de Pers. De tegenwoordige toestand is onhoudbaar. De pers was steeds lang, en wordt steeds meer, een der groote machten, die den gang van het politieke en sociale leven beheerscht; en terwijl voor elk ander vak in behoorlijke opleiding voorzien wordt, leeft de pers nog steeds a la fortune du pot, en mist goed geordende diplomeering. Toch lijdt het geen tegenspraak, dat ook de journalistiek eigenaardige vorming, voorbereiding en opleiding eischt. Ze onderstelt deugdelijke, wetenschappelijke kennis van een bepaalde groep vakken, die onder geen ander doctoraat aldus gegroepeerd verschenen. Het is onjuist te zeggen, dat een meester in de rechten in alle hier bepaaldelijk vereischte vakken behoorlijk is ingeleid. Zelfs een doctor in de staatswetenschap weet volstrekt niet alles wat een kundig journalist weten moet. Bovendien ligt ook in het diploma een niet te miskennen kracht. Nu voor elk leidend orgaan van het hoogere leven diploma's worden uitgereikt, is het beneden de waardigheid der pers, dat haar alleen deze officieele erkenning van haar beteekenis onthouden wordt. Land en volk hebben hoog belang bij de degelijkheid der pers. Een pers, die niet soliede is, kan zoo onnoemelijk veel kwaad stichten. We zijn daarom allen geroepen om de waardigheid, de eere, het karakter der pers te helpen verheffen. Hoe hooger ze staat, hoe veiliger de publieke opinie geleid wordt. Dat daartoe de aanstelling bij de juridische faculteit van eigen hoogleeraar voor de journalistiek eisch zou zijn, spreekt.vanzelf, doch voor het overige ware van andere colleges profijt te trekken. En de kleine kosten die het oprichten van zulk een katheder zou vorderen, daar uiteraard de journalistiek geen peperdure laboratoria van noode heeft, zou ruimschoots worden opgewogen door het hoogere karakter, dat de leiding der publieke opinie er door erlangen zou.
Dr. W. SCHUURMAN STEKHOVEN, die buitengewoon Kringlid
is, wijdt in de Geneeskundige Gids van 21 Mei jl. een artikeltje aan volksvoorlichting en geneeskundige journalistiek. Hij wijst daarin op de gevaren van populaire geneeskundige voorlichting o. a. door het wekken van verwachtingen, door het wegnemen van verwachtingen, door het wekken van „candidaten-ziekten", door het kweeken van eigenwijze opvattingen, diagnostisch en therapeutisch. Feitelijk, zegt hij, behoort geneeskundige journalistiek vóór alles het doel te hebben juist dit alles te bestrijden. Men moet daarbij rekening houden met het publiek dat men voor
In Vragen
van den Dag, December 1903, schreef JAN
VAN OUDTS:
De journalist van het heden en van de toekomst kan evenmin als de arts, de advocaat, de ingenieur, de chemicus en zoovele vakmannen van het raderwerk van de wereld een oppervlakkig man blijven met een kennis als die van de middelmatige meerderheid; hij dient een expert en een specialiteit te worden, dóór en dóór onderricht en zooveel doenlijk volmaakt in de bijzondere lijn, waarop hij is aangewezen. Eer wij een geslacht verder zijn, is de „doctor in
D E J O CE N A L I S T
42 de journalistiek" een perswereld.
onmisbare
Prof. dr. J. H. VALCKENIER
schakel
KIPS
geworden
schrijft
op
in de
— In Leipzig verschenen omstreeks het jaar '70 toen de stad 67.000 inwoners had 12 dagbladen. Thans nu de stad 680.000 inwoners telt men er maar 5.
pag. 87 in
Over Couranten: En toch zal het den weg der diploma's op moeten. Niet als zou men zonder diploma, enkel krachtens zelfoefening en zelfstudie, geen goed journalist kunnen zijn. Het valt zelfs moeilijk den weg voor het onbemiddelde talent door hindernissen te verzwaren. Doch diploma's zullen meer en meer onmisbaar blijken als maatschappelijke basis voor der journalisten sociale positie.
De Indische Journalistenkring. Collega CRAYÉ te Bandoeng blijft zich inspannen om den Ind. Journalistenkring te doen slagen. Het is bijna hopeloos werk. In no. 7 van de Mededeelingen dat in Mei verscheen (no. 6 verscheen 18 Juli 1925) deelt hij het een en ander mede omtrent het gemis aan medewerking. Zoo is o. a. bijna f 400 van de contributie-kwitantiën die tot Mei 1925 loopen, onbetaald gebleven. „En noemt men de beste namen", . . . dan vindt men daarin meer dan men zou verwachten in den bundel onbetaalde kwitanties, zoo schrijft hij. Wie de tableaux de la troupe van de Ind. bladen van juni 1924 (toen tot de oprichting van den Kring besloten werd) vergelijkt met die van vandaag, die zou de zonderlingste veranderingen zien. Daar zijn er als bv. N. v. d. Dag en Preangerbode waar alles hetzelfde gebleven is. Daar zijn er echter ook, waar „geen steen op den anderen" gebleven is, waar de „staf" soms tot tweemaal toe geheel vernieuwd is. De orde der trekvogels is onder ons sterk vertegenwoordigd en het getal der „beunhazen" — vandaag ambtenaar, morgen journalist", overmorgen in het particuliere — is van een verrassende uitgebreidheid. Dat wijst op zeer ongewenschte toestanden. Gebrek aan geld was óók oorzaak, dat de Kring herhaaldelijk onmachtig was om op te treden, zelfs dat hij aan de plichten van representatie, waartoe menigerlei gelegenheid han bestaan niet kan voldoen. „Ik moet dus, schrijft CRAYÉ, een duidelijk en klaar antwoord hebben van de leden: wilt gij de zaak bestendigen? Zoo ja, dan behoeft gij geen brief te schrijven, maar: zend geld." Wel zeer betreuren wij het dat ook deze poging om de Indische collega's bijeen te brengen zoo op punt van mislukken staat. Voor CRAYÉ die zich krachtig heeft ingespannen, onze hulde. Hopen wij dat hij alsnog slagen moge!
Personalia en Berichten. — De Deventer Courant, een weekblad, heeft met 1 Juli haar verschijning gestaakt. Het blad was in zijn 90 en jaargang. -»- Eén der bekendste Vlaamsche journalisten, NICOLAAS PROSPER BOEGHENS, jarenlang hoofdredacteur van Het Laatste Nieuws, is overleden. — De Belgische Organisatie van de dagbladpers organiseert in het Instituut van Kunst en Nijverheid La Lainère, een tentoonstelling van slecht geschreven manuscripten der Belgische journalisten. Men wil het publiek eens laten zien hoe vermijding van drukfouten onmogelijk is. — De machinefabriek Augsburg-Nurnberg heeft voor een kranten-drukkerij in Rijnland een rotatie-machine afgeleverd die de grootste der wereld heet te zijn. Ze is 41 Meter lang en heeft een capaciteit van 225.000 16-zijdige exemplaren per uur. — Op initiatief van den burgemeester van Keulen, Dr. ADENAUER, heeft de Vereeniging van Duitsche Dagbladuitgevers te Keulen besloten in het jaar 1928 een internationale perstentoonstelling te organiseeren. Reeds zijn met eenige buitenlandsche organisaties onderhandelingen aangeknoopt om deze tentoonstelling voor te bereiden. In de vergadering, in welke het besluit genomen werd, verklaarde Dr. ADENAUER, „dat het in onzen tijd de grootsche taak der pers is den weg naar den vrede in het binnenland en naar verzoening met het buitenland te banen en te vinden."
— Vóór het uiteengaan van den Duitschen Rijksdag is een wetsontwerp ingediend om den opzegtermijn voor werknemers vast te stellen. Zij die tenminste vijf jaar in een bedrijf werkzaam zijn mogen slechts met tenminste drie maanden worden opgezegd en dat wel tegen den eersten dag der kwartalen. Van 5-8 dienstjaren 4 maanden, na 10 jaar 5, na 12 jaar 6 maanden. — We lezen in de Maasbode: Op 29 Augustus aanstaande zaljhel 400 jaar geleden zijn, dat de Hongaarsche strijdkrachten door lui, Turksche leger ouder bevel van sultan Soliman werden vernietigd in den slag bij Mohacs, de groote nationale catastrofe van Hongarije, welke gevolgd werd door de bezetting van het grootste gedeelte van het land. Deze gebeurtenis heeft toentertijd aanleiding gegeven tot de verschijning van de eerste Hongaarsche courant. Op 27 September 1626 verscheen het eerste nummer van de Newzeytung, een geregeld verschijnend blad van acht pagina's in de Duitsche taal. Pas 82 jaar daarna vei'Beheen de eerste Duitsche taal courant in Duitschland; de Frankfurter Novelle. Het eerste nummer van de Newzeytung bevatte een levendige beschrijving door een „oorlogscorrespondent", die ooggetuige van den slag was geweest, van de groote verliezen, welke de Hongaren hadden geleden en den tragischeu dood van hun koning Lodewijk II. Ter herinnering aan dit feit, zal er, naar de Hongaarsche bladen melden, in het begin van 1927 te Boedapest een historische tentoonstelling van de Hongaarsche pers worden gehouden in het Nationale Museum te Boedapest. De kern van deze tentoonstelling zal worden gevormd door de beroemde Hungaria-collectie van graaf Alexander Apponyi die een bijna compleet overzicht geeft van alle nieuwsbladen welke in Hongarije zijn verschenen en alle buitenlandsche periodieken, handelende over Hongarije. — De Deensche regeering heeft 10.800 kronen beschikbaar gesteld als reis-beurzen voor journalisten. — In Italië is thans bepaald dat geen blad meer dan zes pagina's mag hebben en dat het formaat niet vergroot mag worden. — De journalisten in Boekarest zijn ontstemd over het feit, dat men hun het recht heeft ontzegd de couloirs van de Kamer te betreden en als protest daartegen publiceerden ze in de bladen niet meer de namen der ministers en der sprekers van de regeeringspartij, die aan het woord waren geweest. De regeering dreigde met maatregelen tegen de bladen, als daarin geen verandering kwam en als protest is thans de staking afgekondigd. — Na Rusland en Italië schijnt Portugal aan de beurt te komen voor de vernietiging van de persvrijheid. De dictator daar te lande, zoo meldden de bladen, zal een nieuwe perswet afkondigen, waarbij zware straffen worden gesteld op beleedigingen in geschrifte van den staatspresident, van monarchen en andere hoofden van vreemde naties, alsmede van diplomatieke vertegenwoordigers. Eveneens zal zwaar worden gestraft het opwekken van Portugeesche burgers tot militaire dienstweigering, voorts aanslagen op de integriteit des lands, het verwekken van panieken e. d. — Het Zuid-Afrikaansche Parlement heeft een wet aangenomen, volgens welke gedurende de verkiezingen geen artikel, geen bericht, geen ingezonden stuk enz. zonder den naam van den schrijver verschijnen mag. Een dergelijke bepaling bestaat reeds in Australië waar ze reeds drie maanden voor iedere verkiezing begint te werken. — Het Pennsylvanie-Hotel in New-York geeft een krant uit. lederen middag verschijnt die, ze brengt allerlei berichten van heel de wereld, er is een aparte redactie. De krant wordt onder de deuren der 2200 kamers van het hotel geschoven. — In Canada bestaan 98 dagbladen, waarvan 5 tweemaal per dag verschijnen. Het grootste dagblad is het Fransche La Presse te Quebec met een oplage van ruim 150 duizend. Het grootste Engelsche is de Star in Toronto met 135 duizend oplage. Verder verschijnen in Canada 748 weekbladen en 175 tijdschriften, waaronder het landbouwblad Family Herald met 150 duizend exemplaren het grootste is.
Gedrukt bij A. de la Mar Azn., Amsterdam