ORGAAN
VAN
JIHÏIUST
HET V E R B O N D V A N N E D E R L A N D S C H E
JOURNALISTEN
Verantwoordelijk redacteur 3, JLearbuch
Adres voor Redactie en Administratie:
Dit blad verschijnt eenmaal per maand
Bezuidenhout 75. Den H a a g , tel. 720O7Ot
4e JAARGANG, No. 6 Nadruk,
JULI
iHD^
ook van gedeelten, slechts geoorloofd na toestemming
1944
van de redactie
DE VRIJHEID VAN HET WOORD Vóór de politieke gedaante van Europa als een duidelijke realiteit uit den chaos te voorschijn zal treden, moet het nieuwe rijk in alle gebieden van den geest gestalte hebben gekregen. Een deel van die vormgeving rust op de schrijvers van den dag. En al kunnen zij zeer moeilijk uitmaken, welke beteekenis aan hun werk mag worden toegekend, toch dienen zij zélf hun plaats zoo nauwkeurig mogelijk te bepalen. Overschatten zij hun taak, dan volgt onvermijdelijk onderschatting door anderen. Zouden zij evenwel hun eigen waarde slechts afmeten naar den huidigen toestand — waarin alleen al de papiernood een heel wat grootere belemmering voor hen vormt dan bijvoorbeeld hun plicht om rekening te houden met bepaalde militaire belangen — dan zou die kleinmoedigheid nog noodlottiger zijn. Om hun plaats zoo goed mogelijk te leeren kennen, ook voor later, zullen zij zich allereerst moeten afvragen, hoe het is gesteld met de vrijheid waarop hun woord van nature aanspraak mag maken. „Het is — zoo schrijft Ernst Bertram in zijn „Von der Freiheit des Wortes" — een fundamenteele dwaling, te gelooven, dat de vrijheid van het woord iets is, dat gegeven wordt, evenals een van die zoogenaamde „burgerlijke vrijheden", en ook ontnomen gelijk deze. Een dergelijke opvatting gaat in tegen de waardigheid van het woord. Want de wezenlijke vrijheid van het woord is niet afhankelijk van iemands toestemming, maar zij is een inzetting van den geest. Zij is er, wanneer de ziel spreekt en wanneer een geloof wordt beleden. Hebben onze voorvaderen, wier nagedachtenis wij eeren, lang gejammerd over de hun ontbrekende vrijheid van het woord? Zij zeiden hetgeen zij te zeggen hadden en waartoe zij zich innerlijk
gerechtigd wisten: daarmee was de vrijheid er. Namelijk de vrijheid, invloed te oefenen en uit te stralen, wat men, krachtens haar wezen deze uitstraling niet kan beletten". Bertram legt in zijn boekje, waarvan dezer dagen een Nederlandsche vertaling bij „De Schouw" is verschenen, allen nadruk op de persoonlijke, de innerlijke verantwoordelijkheid. Ware vrijheid van het woord kan inderdaad slechts heersenen waar een persoonlijkheid achter 't woord staat. Zij is geen „recht" in den zin dien men daaraan sinds de Fransche revolutie is gaan hechten. En zeker geen „gelijk recht voor allen". Het woord kan slechts waarlijk vrij zijn bij de gratie van de persoonlijkheid, die tegenover zich zelf èn tegenover anderen de verantwoordelijkheid er voor op zich durft te nemen. Deze vrijheid is dan ook iets geheel anders dan de anarchie, waarbij het iedereen vrij staat om voor ieder forum alles te zeggen wat hem voor den mond komt. Vrijheid beteekent hier geen veiligheid, maar gevaar. Ik denk daarbij aan een uitspraak van Hrabanus, den Duitschen geleerde uit den tijd van Karel den Groote, welke Bertram tot motto koos: „Naar zijn aard is het woord onder de scheppingen van den geest de grootste vrijheid deelachtig, maar het staat daarom ook het meest aan gevaren bloot en is zelf het gevaarlijkst. In het tijdschrift „De Waag" van 23 Juni 1944 is een artikel verschenen van Bob ter Schiphorst over „Journalistiek anno 1944." Drs. W. Goedhuys zal iii het eerstvolgende nummer van De Nederlandsche Journalist hierover een beschouwing publiceeren.
Derhalve heeft het woord wachters noodig. Maar wie zijn dat? Ik heb'hen mijn leven lang gezocht". Natuurlijk ontbrak het in dien tijd allerminst aan censoren. Hrabanus moet dan ook hebben bedoeld, dat hij steeds vergeefs naar de allerbeste wachters van het woord heeft gezocht. Maar wie kan een betere wachter zijn dan hij, die waakt over zijn eigen woord, in het volle bewustzijn van een vrijwillig aanvaarde verantwoordelijkheid ? Dat het woord vrij (dat is: machtig) zou kunnen zijn zonder dat hij, die zich er aan waagt daarvoor ook volledig, en zelfs met zijn leven, zou borg staan, is de waan van een onmachtigen tijd, die slechts machtelooze woorden kende. In groote tijden — en dat zijn altijd die waarin een groote politiek alle leven bezielend doordringt — is, in de Germaansche wereld, het woord steeds een even gevaarlijke en geweldige kracht geweest. Machtig en gevaarlijk in spreken èn in zwijgen, in aanvallen en verdedigen, in verheerlijking en in verachting. Zulke tijden verstaan weer de stemmen van eenzame roependen uit het verleden, die hen tot daden aansporen. En waar zij in een woord van het heden een macht ten goede erkennen, weten zij moedig de toekomst daarnaar te richten.
Groote tijden deelen echter ook van hun grootheid mee aan het woord van minderen, die zij opwaarts willen stuwen naar hoogten, waar tevoren slechts de groot eenzamen elkander ontmoetten. Dat omhoog heffen, óók van het kleine, is juist de zin van alle waarlijk groote politiek, maar daarvoor zijn tucht en rangorde noodig. Is het woord weer het machtige, prachtige en gevaarlijke wapen geworden dat het zijn kan, dan mag het niet aan iedereen en ook niet aan allen onder dezelfde voorwaarden worden toevertrouwd. Dan vraagt het soldaten, vrijwilligers van het woord, die, in het besef van het groote dat zij dienen, gehoorzamen kunnen zonder vernedering te gevoelen. Soldaten van verschillenden rang, met verschillende rechten en plichten, maar nimmer te onderscheiden in starre kasten van bonzen en slaven van het woord, doch alleen in groote en minder groote persoonlijkheden, die meer of minder vrijheid voor hun woord mogen en durven nemen. Dit inimers is de geheime kracht van het woord: dat het zich zélf baan breekt, wanneer het werkelijk van een groote persoonlijkheid uitgaat en dat, wie aan de grootheid van zijn tijd méér macht voor zijn woord tracht te ontleenen dan hij dragen kan, onder eigen last moet bezwijken. CHR. DE GRAAFF.
Een filmcristisch misverstand met Krachttermen In een naschrift bij mijn artikel „De taak van den modernen filmcriticus", in „De Nederlandsche Journalist" van de vorige maand, heeft de redactie van het verbondsorgaan zich veroorloofd een vrij scherpe critiek op eenige mijner, in genoemde beschouwing gelanceerde stellingen, uit te oefenen. Mijns inziens berust deze critiek eenerzijds. op eenige beslist ongemotiveerde conclusies, anderzijds echter ook op een, volgens mijn inzicht wat geforceerde en buiten de feiten staande opvatting inzake de filmcritiek. De redactie van het verbondsorgaan verklaart in het bedoelde naschrift om te beginnen het volgende: „De meeste filmcritici zullen zich, na lezing van het bovenstaande artikel, de oogen uitwrijven en zich afvragen, of het „Vox populi-Vox Dei", dat in waarheid slechts de roep om geld is, thans als axioma voor de filmkunst moet gaan gelden". Laat ik eerlijk bekennen, dat ik bij het lezen van deze aantijging, mij ook eens terdege de oogen heb moeten uitwrijven, aangezien ik mij er met den besten wil en de rijkste fantasie van de wereld niet bewust van kon worden, ergens in mijn artikel te hebben beweerd, dat de traditioneele filmproductiewet „Vox populi-
2
Vox Dei" als axioma 'voor de filmkunst moet gaan gelden. Ik heb alleen bestaande filmproductiefeiten geconstateerd en vervolgens eenige richtlijnen aangegeven, om binnen het kader van deze feiten met de filmcritiek iets positiefs te verrichten, hetgeen in dit geval wil zeggen, het beïnvloeden van het niveau der filmproductie door het beïnvloeden van den filmsmaak van het publiek, daadwerkelijk de eenig practisch uitvoerbare en doeltreffende manier om tot de betere en werkelijk in ieder opzicht hoogstaande film te komen. Overigens ben ik het ook niet onverdeeld eens met de door de redactie van het verbondsorgaan geponeerde stelling, dat het „Vox populi-Vox Dei", in waarheid slechts de roep om geld zou zijn; tenslotte houdt iedere kunstuiting rekening met de wenschen, opvattingen en eisenen van het groote publiek en ontleent zelfs iedere kunstuiting haar eigenlijke sociale en moreele waarde pas aan de mate van haar nuttigheid ten opzichte van de volksgemeepschap. Wanneer de redactie dan vervolgens schrijft: „Wij dachten dat de tijd voor een definitieve afrekening met de kapitalistische exploitatie van een kunstgenre eindelijk was aangebroken, maar neen: van een
zijde, waarvan men het allerminst zou mogen verwachten, wordt de brandkast-cultus weer tot de alleenzaligmakende verheven", dan moet het mij toch wel van het hart, dat zooiets toch alleen geschreven kan worden door menschen, die zoo heerlijk naïef en onwetend tegenover de feitelijkheden in het filmproductiebedrijf staan en die ook alleen daarom zoo gemakkelijk kunnen denken en schrijven over een aangelegenheid, die zoo oneindig moeilijk is en die zich zoo, als het ware met een aangeboren hardnekkigheid tegen alle hervormingspogingen verzet. Zou men een oogenblik kunnen denken, dat een kunstuiting als de film, die temidden van het meest toegespitste kapitalisme geboren werd en opgroeide, die daarenboven reeds onmiddellijk in handen van gewetenlooze kultuurspeculanten viel en vrijwel uitsluitend werd aangewend als 'n massa-verstrooiings-, vermaak- en zinnenprikkelend middel, dat een dergelijke kunstuiting, die bovendien, meer dan welke andere kunstuiting dan ook, door technische en ook commerciëele faktoren bepaald en beheerscht wordt, zoo maar in een handomdraai van deze kapitalistische tendenzen vrij gemaakt zou kunnen worden ? Zou men misschien een oogenblik de moeite willen nemen, zich in te denken, dat het mislukken van een normale speelfilm (hiermede wordt bedoeld, het geval, dat het publieke succes van een film uitblijft of zeer gering is, iets dat bij het niet rekening houden met den publieken smaak
zeer goed mogelijk is en logischerwijze door alle filmproducenten zeer wordt gevreesd) in ieder geval op minstens eenige honderdduizenden guldens komt te staan, zoo zal men zich ook kunnen realiseeren, hoe schromelijk overdreven het gezwam over „Kapitalistische exploitatie van een kunstgenre" en „de brandkastcultus" in feite is. Werkelijk, de tijd voor een definitieve afrekening met de kapitalistische exploitatie van een kunstgenre (welk een kolossaal groot en gewichtig klinkend woord overigens!) is nog niet aangebroken. De term „definitieve afrekening", die aan iets gewelddadigs en iets dat snel en forceerend werkt doet denken, is hierop ook in het geheel niet van toepassing, het is integendeel veel meer een uiterst langzaam evolueerend, proces, een zuiverings- en veredelingsproces, waaraan de filmcriticus richtinggevend, beïnvloedend en de goede tendenzen stimuleerend mede kan werken. Dat ik het niet erg zou vinden als de filmproducent terwille van den publieken smaak, dus terwille van het geld, den filmsmaak ten slechte beïnvloedt, als de filmcriticus maar werkelijk verhelderende, opvoedende filmcritieken (eventueel op slechte films zoowaar!) levert, om zoodoende den publieken filmsmaak om te vormen en te veredelen, zooals de redactie van „De Nederlandsche Journalist" mij in de schoenen schuift, het is natuurlijk volkomen onzin en ik ben ervan overtuigd, dat zoowel degenen die mijn publicaties (ook in andere bladen) geregeld volgen, alsook degenen die het artikel „De taak van den modernen filmcriticus" goed lezen, de ongerijmdheid van deze aantijging zullen inzien. De zaak staat nu eenmaal zoo, dat de filmproducenten feitelijk alles doen terwille van den publieken smaak (uitzonderingen, die hier evenals overal elders den regel bevestigen, daargelaten). Vraagt het publiek slechte films, zoo krijgt het die, vraagt het goede, zoo krijgt het die ook/ waarbij men wel moge bedenken, dat het begrip goede en slechte film zeer betrekkelijk is en in hooge mate afhankelijk van de aangelegde maatstaven, zoodat b.v. een zeer inhoudsvolle film, technisch slecht kan zijn en een pretentielooze amusements- of sensatiefilm, qua techniek bewonderenswaardig. Het is en blijft echter een onomstootelijk feit, dat de filmcriticus den publieken smaak kan beïnvloeden, kan omvormen en veredelen, en dat hij op deze wijze op de hedendaagsche en vooral de toekomstige filmproductie en hare ontwikkelingstendenzen kan inwerken. Ik herhaal met nadruk: „Het publiek moet worden opgevoed tot een gemeenschap van op filmgebied hooge en hoogstaande eischen stellende individuen, om het ideaal van de hoogstaande film, d.w.z. de werkelijke filmkunst, te kunnen verwezenlijken". Hieraan kan iedere filmcriticus zijn steentje bijdragen, door verhelderende en opvoedende
Willem Hielkema f
M
N den namiddag van Donderdag, 15 Juni, na het afsluiten van de krant, hadden wij nog een langdurige bespreking, waarbij Hielkema het idee opperde, een artikel te schrijven naar aanleiding van een verslag, dat dien dag was binnengekomen. En hoewel het geen haast had, zette hij zich onmiddellijk a a n den arbeid. Want hij was een man, die volbracht, en liefst zoo gauw mogelijk volbracht, wat hij voornemens was. Nadat hij het artikel gereed had, kwam hij nog even bij mij cploopen. Met een „tot morgen!" nam hij afscheid. Helaas, den volgenden morgen bereikte ons het bericht van zijn overlijden. Op 56. jarigen leeftijd is hij heengegaan en sedert hij in 1906 als journalist zijn intrede deed bij het Nieuwsblad van Friesland te HeeI renveen, had hij zich ontwikkeld tot een der besten onder de Friesche journalisten. Dat hij met zijn breede eruditie en zijn vaardige pen steeds aan de provinciale pers verbonden bleef, had zijn oorzaak. Hielkema toch was „bodenstandig" als haast geen \5_ andere Fries. Friesche taal, cultuur, volkskunde en historie hadden zijn groote belangstelling. Daarbij zag hij het specifiek Friesche steeds in het raam van een Nederlandsen en Germaansch" geheel. Alle provincialisme en particularisme was hem vreemd. Vooral nadat hij in 1926 als Leeuwarder redacteur van het Nieuwsblad van Friesland en tevens als redacteur van het Leeuwarder Nieuwsblad was benoemd, heeft hij enorm veel gepresteerd. In beide organen vindt men een groot aantal artikelen en beschouwingen van hem, waaraan ongetwijfeld een geweldige arbeid ten grondslag ligt. Want als Hielkema's belangstelling voor een of andere materie gewekt was, rustte hij niet, voordat hij deze materie doorwerkt en doorleefd had. Een der beste Friesche karaktertrekken, het rusteloos zoeken naar wat recht en waar is, leefde heel sterk in hem. Dit streven heeft zijn leven moeilijk maar mooi gemaakt. Nadat hij in 1937 benoemd was tot hoofdredacteur van het Nieuwsblad van Friesland, trad hij na de persreorganisatie van 1942 toe als plaatsvervangend hoofdredacteur van de Friesche Courant, waarin waren opgenomen Leeuwarder Courant en Leeuwarder Nieuwsblad. 't Was voor mij, die de moeilijke taak van hoofdredacteur van het nieuwe blad op mij genomen had, een veilig gevoel, door een alleszins bekwaam journalist als Hielkema ter zijde te worden gestaan, vooral, toen deze gedurende de eerste maanden wegens mijn ziekte practisch de gehesle leiding van de courant had. Ook later hebben wij steeds in de beste harmonie samengewerkt. Sedert 1941 was Hielkema tevens voorzitter van het gewest Friesland van het Verbond van Nederlandsche Journalisten. Hoewel deze functie oogenschijnlijk weinig werk met zich bracht, toonde hij door zijn grondige kennis van het Journalistenbesluit, de salarisregeling en de arbeidsvoorwaarden der journalisten, dat hij ook het vervullen van dezen vertrouwenspost met grooten ernst opvatte. Thans is onverwacht aan zijn werkzaamheden in de journalistiek en voor de journalisten een einde gekomen Wij kunnen ons nauwelijks realiseeren, dat men niet meer bij moeilijke kwesties zijn raad kan "inwinnen, die steeds zeer bereidwillig gegeven werd en dank zij zijn groote kennis en. ervaring vaak van zoo hooge waarde was. Het weten, dat Hielkema door zijn werk op journalistiek en ander gebied een blijvend aandeel had in de ontwikkeling van het cultureele leven in Friesland, moge hun, die achterbleven, tot troost zijn. S. D. DE JONG.
(Vervolg op bladz. 4)
KRING AMSTERDAM:
Nico
de H a a s over „Ambtenaar, kunstenaar en criticus
De kring Amsterdam heeft op 22 Juni j.1. een druk bezochte bijeenkomst gehouden van vakgenooten, die bijzondere belangstelling hebben voor de nieuwe kultuurpolitiek. Nico de Haas, de hoofdredacteur van het volkskundige maandblad „Hamer", sprak over: „Ambtenaar, kunstenaar en criticus".*) Hij werd ingeleid door onzen kring-voorzitter Hendrik Lindt, die pas was teruggekeerd van een reis naar Weenen. De ervaringen, die Lindt tijdens deze reis opdeed, zijn niet zonder zin. Het wa*s voor hem een vreemde gewaarwording, toen hij juist bij aankomst in Weenen te hooren kreeg, dat de invasie een feit was geworden. De lang-verwachte gebeurtenis viel samen met de ter viering van den tachtigsten verjaardag van Richard Strauss te Weenen georganiseerde muziekweken. Dindt noemde het een treffend samengaan. „De leerzame wil van de historie is het, dat wij ten tijde van een naderende beslissing in de grootste worsteling aller eeuwen, ons bezinnen op onze grootsche Europeesche kultuurwaarden. Ook deze bijeenkomst van den Kring getuigt van dezen wil; terwijl rondom ons iedereen praat
(Vervolg van bladz. 3) critieken en beschouwingen, waarbij het beste uit de goede films als voorbeeld gesteld dient te worden, maar waarbij ook op duidelijke wijze het slechte van de slechte films aan de kaak moet worden gesteld, (moge de geachte redactie overigens wel bedenken, dat zelfs over een uitgesproken slechte film, beschouwingen kunnen worden geschreven, die in hun uitwerking op het publiek verhelderend en opvoedend zijn). Laat ik besluiten met de hoop uit te spreken, dat de redactie van het verbondsorgaan zich de oogen eens zal uitwrijven en in het vervolg niet meer zoo ongefundeerd critiek zal plegen en ook niet zoo kwistig met krachttermen als „kapitalistische exploitatie" en „alleenzaligmakende brandkast-cultus" in het rond zal strooien, zoodat -ik bij machte zal zijn mijn artikelen-serie over de vraagstukken der moderne filmtechniek, waarover naar mij gebleken is in vakkringen veel oprechte belangstelling bestaat, zonder stagnatie voort te zetten. SNITGER
4
over de invasie, willen wij ons bezighouden met practische kultuurpolitiek" Nico de Haas zeide, dat er nimmer te voor zooveel kans was op wrijvingen tusschen ambtenaar en kunstenaar als in dezen tijd, nu de „nieuwe" kultuurpolitiek volgens „volksche" opvattingen belooft te worden uitgestippeld. De kunstenaar voelt zijn scheppingsvrijheid belaagd en de ambtenaar voelt zijn voorschriften en verordeningen ondermijnd door het ongrijpbare karakter van vele kunstwerken. Kunst is niet zoo gemakkelijk onder een dogmatisch hoedje te vangen als sommigen wel meenen. Slechts een wijze kultuurpolitiek kan de kloof overbruggen tusschen de wereld van den kunstenaar en die van den ambtenaar. De toepassing van dé programmatische beginselen berust op paragrafen, die echter nimmer naar de letter mogen worden genomen^ Het laatste woord dient de kultuurpoliticus te hebben, die in hooger instantie ook hooger .verantwoordelijkheid draagt. Spr. ging na welke moeilijkheden zich voordoen bij kunstuitingen, die neg verbonden zijn met officieel overwonnen gezichtspunten. Het volkomen „volksche" of „nieuwe" kunstwerk is nog nergens geschreven. Wat zich als zoodanig aandient is hol conjunctuurgeknoei met een dun vernisje van volksche gemeenplaatsen. Hij onderwierp de hedendaagsche film-productie aan een critische beschouwing, waarbij hij aantoonde hoe moeilijk het is om een maatstaf aan te leggen voor het ideologisch waardevolle. „Volksch") is een ander woord voor „Germaansch" of voor „ras-gebonden". Het begrip .volksch" vormt een tegenstelling tot het begrip „humanistisch", want het humanisme stelde het antieke Zuiden ten voorbeeld aan de heele menschheid. De volksche gedachte stelt den Noordschen erfaanleg als eeuwige waarde in het centrum van een nieuw rasbewustzijn. Volksche kunst is dan ook niet een kunst voor de botte massa, maar de wezenseigen uitdrukkingsvorm die door een naar het erfgoed uitgele-
zen élite doorvoeld kan worden. Er is geen aristocratischer vorm van kunst-beschouwen dan de volksche. De ambtenaar zal slechts in zeer extreme gevallen kunnen beslissen over het karakter van een kunstwerk, temeer omdat hij over het Germaansche karakter waarschijnlijk zeer eenzijdig en programmatisch is ingelicht. Hij is in den regel geheel gedresseerd naar het kinderlijke rijtje der „Germaansche" deugden: moed, er, trouw enz. Echter: de werkelijke Germaansene mensch is goed èn slecht, lui én dapper, trouw èn verraderlijk, apoilinisch èn dyonisch. Een subtiel stijlgevoel mogen wij noch bij den ambtenaar, noch bij den partij-functionaris verwachten, maar slechts bij den begaafden en geschoolden criticus. Helaas heeft juist de criticus in den afgeloopen systeemtijd zich niet doen kennen als een bijzonder betrouwbare persoonlijkheid Een ware ontluisteringswoede, een vertwijfeld ongeloof in volk en cultuur, een pathetisch heimwee naar een gedroomd humanisme en een ontstellend gebrek aan bekwaamheid, vakkennis en goede trouw kenmerken een groot deel dezer parasieten op de kunst. Nico de Haas besloot zijn voor* dracht met de samenvatting, dat de kunstenaars een andere instantie voor hun belangen behoeven dan een louter ambtenaren-apparaat. Ons spiegelend aan Duitsche ervaringen hebben wij dan ook niet alleen een Kultuurkamer, maar bovendien een Kultuurraad, die op niet-ambtenaarlijke wijze een aantal kunstcritici en kunstenaars in zich vereenigt met mannen van de wetenschap en uit de kultuurpolitiek. De toekomst moet ieeren of dit controleerende en adviseerende orgaan voldoende in staat zal zijn de belangen van den kunstenaar en van de kunst te beschermen tegen burocratie en miskenning-. In ieder geval wordt hier een ernstige poging voorbereid om kunstenaar, criticus en ambtenaar tot elkaar in de juiste verhouding te brengen. Deze voor ieder geval opnieuw te bepalen is de moeilijke en ondankbare taak van den kultuurpoliticus. Op de voordracht van De Haas volgde een levendige discussie. PIET DONKER. *) De voordracht zal in het maand-"blad „Groot Nederland" binnenkort in druk verschijnen.
IIKT P I I O I U J J i U W „OPJI l i l t f f OlDER 11K HUIDIGE O.IIMT.I^UI€IIIE»f]l Het beeld van de krant is zeer vaak in tegenstelling tot den inhoud Enkele aanwijzingen om tot betere resultaten te komen
WAT DE PRACTIJK r
n
LEERT
vrsö.'
^
U E opmaak van de kranten staat op het oogenblik wel in het middelpunt der belangstelling. Veel is hierover den laatsten tijd reeds gesproken en geschreven. Het is daarom gewenscht uitvoeriger op dit probleem in te gaan. De schrijver van nevenstaand artikel, collega H. A. Goedhart, die bijzondere belangstelling heeft voor den opmaak, <jeeft er zijn visie over.
K.
. _
J
F JJJR is den laatsten tijd nog al eens gesproken en geschreven over het typografisch samenstellen van de krant en uit den toon, waarop de verschillende meeningen kenbaar gemaakt zijn, blijkt steeds opnieuw, dat de opmaak van de meeste dagbladen geen bevrediging schenkt. Verwondering behoeft zulks ook niet te wekken, want voor het grootste deel zien de bladen er inderdaad onverzorgd uit. Het is een goede gedachte van het Verbond van Nederlandsche Journalisten geweest de kwestie van den „Opmaak", dus van het typografische uiterlijk van de krant, aan een uitvoerige bespreking te onderwerpen; immers de typografische verzorging van de bladen vormt onder de huidige omstandigheden een belangrijk onderdeel van de volksvoorlichting. Niet aan ieder blad kunnen dezelfde hooge technische eisenen worden gesteld, aangezien de inrichting van het bedrijf een zeer belangrijke rol speelt bij het bereiken van het beoogde doelDie bladen echter, die over een tot in de puntjes verzorgd machinepark en goed gesorteerd lettermateriaal beschikken, kunnen 'eiken dag goede voorbeelden van journalistiek-typografisch vakwerk laten zien. Vastgesteld moge worden, dat de bedrijven, die momenteel belast zijn met de uitgifte van dag- of nieuwsbladen, voor verreweg het grootste , deel over een zeer behoorlijke technische outillage beschikken en daarom ook geacht kunnen worden in staat te zijn een behoorlijk product te leveren. Zoowel door de voormalige Commissie voor Persreorganisatie, als door het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten en het Persgilde van de Nederlandsche Kultuurkamer is daaraan de volle aandacht besteed. Dit is op zichzelf een voor de Nederlandsche Perswereld verheugend verschijnsel, want hierdoor kan geconstateerd worden, dat
*u
.*% T.
1) Een voorbeeld van overdadig gebruik van lijnen: liefst drie 2-koloms koppen, die werden afgelijnd. Verder staan hier twee kaders temidden van lijnen. De opmaker houdt vast aan leesteekens in de koppen, doch in de koppen ,,De N.A.D. legt dijken a a n " en „De Zweedsche kogellagerleveranties" was er blijkbaar geen ruimte meer voor een punt.
de leiders dezer bedrijven in het verleden zaken hebben opgebouwd, welke op één lijn gesteld kunnen worden met de beste buitenlandsche dagbladbedrijven. In het bezit van een dergelijken rijkdom aan materiaal is het voor den Nederlandschen journalist een eerezaak dagelijks een dagblad te laten uitkomen, dat uitmunt in beeld en druk. Vóór de ingrijpende papierbeperking was het vraagstuk van het typografisch „beeld van de krant" niet zoo moeilijk als thans het geval is. Men had destijds meer pagina's ter beschikking en het is nu eenmaal gemakkelijker 3, 4 of meer pagina's op te maken dan 1 of l1/», aangezien men bij de eerste opgave te werk kan gaan volgens belangrijkheid, rubriek en „precies-passen", terwijl men in het laatste geval het geheel — dus rekening houdend met alle factoren —
5
De Nieuwe Koerier KwefftujöZSH
'
:
•
' • = •
•••.
nadruk, waarmede de aandacht op de interessantste gebeurtenis van den dag wordt gevestigd, en voorts op de uitvoerige behandeling van de dingen, waarover de menschen op dat oogenblik spreken onder verwaarloozing van het volledig weergeven van op zichzelf wellicht belangrijke, maar de meeste menschen momenteel niet boeiende berichten." De journalistiek van 1944 kent deze regels niet; zij heeft 'n volksvoorlichtende taak welke haar stempel op de krant behoort te drukken. Alleen deze norm moet aangelegd worden, bij de samenstelling van de bladen. De betrouwbaarheidsfactor wordt er ten zeerste door vermeerderd. En vooral onder de huidige omstandigheden is dit van groot belang, immers het aantal geruchten neemt met den dag toe. Bovendien is een niet goed afgewerkt product steeds als een onding te beschouwen. Wanneer men als particulier drukwerk laat vervaardigen, stelt men hooge eischen aan het eindproduct en waarom zou men zulks niet doen aan een dagblad? Een niet goed afgewerkt product is daarom als een beleediging te beschouwen voor de redactie, dus voor de krant. Evenzeer is het een aureool van slordigheid en gemakzucht voor den dagbladuitgever, die vroeger blijkbaar aan vorm-
Twentsch Nieuwsblad «jbiad VOO» ÏWB<
a Qos!-Gtld«3eatf
irrertfe gevechten in' hei dan, tmt in hef Oost«:;:
2) Een pagina, waaraan totaal geen zorg werd besteed. Men lette vooral op de rubriekhoofdjes, de vette kapitaaljes boven de vele berichten en het niet vol-loopen v a n de 2-koloms koppen. Wie spreekt hier over een goede witverdeeling"?
practisch op één pagina moet onderbrengen. Het is te begrijpen, dat bij den huidigen omvang van de bladen dé opmaakproblemen veel grooter zijn, omdat behalve aan een indeeling naar belangrijkheid en-rubriek ook aan de grootte en de zetwijze der artikelen en berichten veel meer aandacht moet worden besteed. Verschillende kranten hebben een inhoud waarop niets valt aan te merken, doch de wijze waarop deze bladen dien inhoud aanbieden, is in een dusdanige tegenstelling tot de kwaliteit van dien inhoud, dat deze laatste er aanmerkelijk aan waarde door vermindert. Hieruit kan men dus zonder meer de conclusie trekken, dat de taak van den redacteur veel verder reikt dan het schrijven of bewerken van zijn artikel en bericht. De bewerking van de artikelen en berichten dient evenwel niet te geschieden volgens het z.g. Amerikaansch recept: sensationeele opmaak. In Frankrijk en Engeland en later in Nederland zijn in het laatst van de vorige eeuw bladen ontstaan, die op een bijzondere wijze op de massa werkten. De sensatie was het uiterlijke stempel, dat op deze bladen drukte. Een speciale studie, 1 ) welke jaren geleden verscheen, sprak van „opmaak, die gebruik maakte van vele opschriften en kernzinnen, verschillende soorten zetsel, den sterken
6
3) Hier is het evenwicht in de pagina volkomen verloren. Had de. opmaker in de 6de en 7de kolom een 2-kolóms kop geplaatst, ongeveer iets boven de helft v a n de pagina, dan was het resultaat beter geweest. Verder misstaat de afscheiding met de twee lijnen boven „Het wereldgebeuren". Men lette voorts op de vette lijnen van het kader over deverduistering.
geving en druk van de krant meer aandacht besteedde dan nu het geval is, waaruit dus een voor de huidige tijdsomstandigheden absolute negativiteit naar voren komt. Het kan toch niet de bedoeling zijn, dat het zetsel met de koppen en de plaatjes in de vormen wordt „gesmeten". De opmaak vereischt de grootste zorg en is een vak op zichzelf, waarvan blijkbaar maar weinige onzer Nederlandsche Journalisten zijn doordrongen; als bewijzen daarvan kunnen tientallen dagbladen worden overgelegd. Men vraagt zich wel eens af of de hoofdredacteur en de redacteuren op bepaalde tijdstippen met elkander overleg plegen over het beeld van de krant. Men kan zich helaas niet aan het gevoel onttrekken, dat er maar weinigen zijn, die ambitie hebben voor een bevrediging der aesthetische gevoelens.
Ofa*Ja* 23 Mel '1SM
De Gooi- en Eemlander I>e üuiische luchtverdediging zeer actie*
;
BBoOwuimE wegens ver 2BS tfooöyofinïssBn" botten kerft *3ftmyailje! wegens sabotage
Bewiwm nissen wi sabotage
&fcaN
H OE
moet dan wel opgemaakt worden, zal men zich afvragen. Richtlijnen zijn hiervoor niet te geven, omdat men eiken dag weer voor volkomen andere omstandigheden komt te staan, en opmaak een vak apart is. Wèl zijn er
DE KOERIER Extra -fceuritiget!
5) Bladen met een verkleind formaat hebben groote mogelijkheden bij den opmaak, doch hier werden deze mogelijkheden niet benut. Men lette vooral op de 3de, 4de en 5de kolom onderaan de pagina; deze tekst had met een aardigen kop, „gebroken" moeten worden. Verder misstaan de twee koppen betreffende de doodvonnissen wel heel erg.
<•*•%»-
40 Het beeld van een pagina wordt volkomen bedorven door groote witte stukken n a a s t het cliché. De eenige 2-koloms kop op de voorpagina boven het kaartje is, wat de verdeeling betreft, wel bijzonder mislukt. Men lette voorts op den laatsten regel onder het kaartje.
natuurüjk enkele regels, die men in acht kan nemen. Het is nu eenmaal noodzakelijk, dat de journalist-opmaker een vrij behoorlijke kennis van de typografie bezit en daarnaast dynamisch moet kunnen werken. Gevoel voor goede typografische verhoudingen moet hem zijn aangeboren. In de eerste plaats draagt men er zorg voor, dat het beeld van de krant rustig blijft en dit kan men bereiken door: 1. Bij 2-koloms-koppen hoofdzakelijk kapitale letters te gebruiken; De regels te laten vol-loopen en ze niet te uitvoerig te maken; Alle leesteekens, zooals punten, uitroepteekens, vraagteekens, enz., zooveel mogelijk te vermijden; 4. Achterwege laten van tè vette letter-typen; 5. Alleen het allernoodzakelijkste in den tekst 7 of 8 punts vet te laten zetten en/of te laten inspringen; 6. Nimmer 2-koloms-koppen in de tweede kolom „af te lijnen"; 7. Bij rubriekhoofdjes, zooals „stadsnieuws", „sport", „omtrek", e.a. hoogstens 10 pnt. 7
8. 9. 10
11 12 13.
onderkast of kapitaal cursief met lijntje (haarlijn) te gebruiken; Bij het plaatsen van berichten enz. in kader, de omlijning zoo mogelijk met 1 punts lijntjes te laten uitvoeren; De afscheiding over 1, 2 of 3 kolommen slechts met één lijn te laten uitkomen; De 7 of 8 punts vet-kapitaal-kopjes boven kleine berichten te laten vervallen en hiervoor 10 punts onderkast te nemen of andere typen naar gelang de belangrijkheid; De lijntjes tusschen koppen en berichten weg te laten; Een nieuwe kolom op de voorpagina steeds met een kop of een plaatje te openen; Te smalle cliché's niet te plaatsen met een groote witte ruimte.
NIEUWE -BRARANTSCHE COURANT
N, OG veel meer aanwijzingen zouden opgenoemd kunnen worden, doch de practijk wijst steeds uit wat het beste is. Zoo geeft dei practijk direct te zien, dat men een kaderstukje nimmer onder of boven een lijn mag plaatsen, want dan raakt men verstrikt in een veelheid van lijnen. De practijk wijst ook uit, dat men nimmer stukken van 1 volle kolom moet plaatsen, doch dat deze met een bericht van 20 of meer regels moet worden onderbroken. Ja, wat kan verder nog gedaan worden? Begin b.v. eens met 5 tweekoloms koppen op de voorpagina te plaat-
,:
•
• • > ' ^;:..:.^;.:-v,
•
(
f lETVABEIULlN 7) Hier valt direct het interview op. Het wordt zelfs nog verlevendigd met enkele illustraties, hetgeen met vier pagina's ook mogelijk was.
6) Het belangrijkste nieuws voor het binnenland is ongetwijfeld het interview dat de Rijkscommissaris den Duitschen journalist toestond. De opmaak is hier niet in verhouding tot de belangrijkheid van den inhoud.. Dit was wel mogelijk omdat dit blad dien dag met vier pagina's verscheen.
8
sen en de kleinere berichten en plaatjes er netjes boven bouwen, zonder dat er twee koppen precies naast elkaar komen te staan. Begin eens met de pagina onderaan te breken door er een carré op andere zetwijze, een tweekolomscliché enz. in te plaatsen. Bij deze samenstelling dient het evenwicht van de geheele pagina niet uit het oog verloren te worden. De ruimte, zoo zal men zeggen, komt bij dit systeem wel in de verdrukking. De practijk heeft echter ook weer uitgewezen, dat zulks nogal meevalt. Ondanks dezen opmaak blijft er nog voldoende ruimte over voor eigen werk en overzichten. Alle 'woorden, die den laatsten tijd zijn gewijd aan het vraagstuk van ruimte, blijken dan overbodig te zijn. Het is alleen de gemakzucht van velen, die het woord plaatsruimte maar als verontschuldiging gebruiken, om zich te kunnen onttrekken aan dat eigen werk. Zij, die beweren geen ruimte te hebben voor eigen werk, moeten eens een nauwkeurig onderzoek instellen naar de werkwijze der eigen redactie, want dan zal hun blijken, dat daar iets hapert. H. A. GOEDHART. "•) Uitgave „Keesing" N.V. te Amsterdam.
RENNGASSE RECIPIEERT wier pa zoo goed geboerd Een muziekfeest en een journalisten£_l 0 0 omstreeks den veelheeft bij de devaluatie bijeenkomst in \ \ eenen besproken „dag D", terwijl van Colijn's onkreukbaren aan de Atlantische kust de gulden en die (dat nichtje nog altijd) met voorliefde naar muziekfeesten hel openbrak, heeft Weenen zich ondergedomreist, omdat je er achteraf zoo denderend-intelpeld in een muziekfeest van twee volle weken: lectueel over praten kunt. een feest ter gelegenheid van Richard Strauss' tachtigsten verjaardag. Strauss, Zondags-kind Naar dit muziekfeest trokken helaas evenmin der hedendaagsche muziek, ging zelf met zijn uit zes Nederlandsche steden zestien Nederonverwoestbare breede gestalte en zijn onverlandsche muziekjournalisten. Zij staken elkaar woestbare goede humeur van feestgebeurtenis niet de loef af in deskundigheid en vernuft. tot feestgebeurtenis, liet zich virtuoos vertolZij verdrongen elkaar niet voor een Weensche ken en virtuoos bejubelen, ontbrak geen enketelefooncel om vooral eerder dan een ander die len avond in de Weensche Staatsopera en stond bloeiende hooge noot van Maria Reining in de zoowaar nog een vereenzaamd interview toe krant te hebben. Laten wij plechtig rouwen om bovendien. Zoo min als het hart kan ophouden de sportieve reportersrivaliteit, die tijdelijk ruste kloppen zonder dat zich uit dat feit beslisten moet. Laten wij echter tegelijk eerlijk erkennen, dat de kuituur zélf zoo zonder toerisme sende gevolgtrekkingen voor 's menschen peren reclame opvallend zuiver aandeed. Laten wij soonlijken staat opdringen, zoo min- zwijgt de trachten, het als een symbool te zien: dit kleine harteklop der kunsten, ^zonder den dood der collectief van journalistieke zendboden uit alle volkeren te verraden. Europeesche landen. Voor dit muziekfeest hingen géén kleurige Herr Muller haalt mij van het Westbahnhof plakkaten op vijftig Nederlandsche- en vijfen het klopt op ongedroomde wijze. De trein is honderd andere Europeesche spoorwegstations, op de minuut nauwkeurig en in Weenen weet gelijk weleer. Naar dit muziekfeest reisden géén men een feilloos middel om Nederlandsche jourvacantiegangers met een gros hoteletiketten op nalisten te herkennen: men houdt een bordje elk van hun koffers. Zelfs mijn nichtje niet, met de letters U.N.J. (Union Nationaler Journalisten verbande) in de uitgestrekte hand omhoog. Wie er op afkomt, is de gezochte gast! m i. Dat gebeurt om half negen in den ochtend Maar zelfs dan is er in het Palais Schönborn Vier Jahre IJeïchskommissariat ih tien ïXlederlanden aan de Renngasse al een vriendelijk welkom en een weivoorziene leestafel. Er volgt een reeks charmante ontmoetingen. Dr. Max Freiherr du Prei, secretaris-generaal van de -Union Nationaler Journalistenverbande, is de beminnelijke, hoffelijke, behulpzame gastheer, wiens organiseerende, zorgende wezen de journalistieke sfeer in en om deze imposante barok-zalen bepaalt. Door die zalen glijdt de heer Kosta Bojiloff, die zich in de persclub verdienstelijk maakt, en schrijdt de heer Moncherio, die het Italiaansche lectoraat voor zijn rekening heeft. Zij beiden helpen de idee van een inter-Europeesche werkgemeenschap vestigen. En Fraulein Somplatzki, die het Hauptreferat vertegenwoordigt, omringt in oprechte vriendelijkheid den stoffigen nieuwaangekomene met-alle aanwijzingen voor zijn lichamelijk en geestelijk welzijn. Die nieuwaangekomene voelt zich geen vijf minuten onwennig en hij vergeet, dat hij langzaam aan in geen zes-en-dertig uur geslapen heeft. Hij zal later nog de leidster van de persclub leeren kennen: Frau Von Wikullil-Freyler, — en de weelde van het koude buffet, dat onder haar toezicht bloeit. Hij zal de goede zorgen bevroeden, die Dr. Werner Meyer aan het archief der Union geworden doet. Hij zal zich een hotelkamer bevechten en terug in een heuschelijken slaapwagen reizen met den steun van Herrn .8) Ook de „Deutsche Zeitung" plaatste het interview met Peter, secretaris van de verkeersafdeeling. En den Rijkscommissans op een aantrekkelijke wijze.
9
hij zal, tusschen zoo-en-zooveel opera's van Richard Strauss en een paar voorstellingen van het Burgtheater door, van harte gaarne telkens weer inkeeren tot de Renngasse, het journalistieke haardvuur waarin men Weensche beminnelijkheid stookt. Palais Schönborn, de benijdenswaardige zetel van de Union Nationaler Journalistenverbande, is een juweel. Van architectuur, van inrichting, van kuituur, van sfeer. Twee bouwmeesters hebben met hun barok-scheppingen in de achttiende eeuw het aangezicht van Weenen bepaald: Fischer von Erlach en Lukas von Hildebrandt. Mijn „Grieben" die weliswaar van 1931 stamt maar toch vele jaren na den bouw van het Palais Schönborn gedrukt is, schrijft dit bouwkunstige meesterwerk aan Lukas von Hildebrandt toe. Journalisten weten alles beter. En dus houd ik het bij mijn journalistieke vrienden in de Renngasse, die uitvoerig en onaanvechtbaar hebben vastgesteld, dat Fischer von Erlach de schepper van Palais ^Schönborn is. Tweemaal waren deze pompeuze zalen, waarin prins Eugenius van Savoye met voorliefde verkeerde en die men uit vrees voor Napoleon's al te baatzuchtige kunstliefde eenmaal met een grijze verflaag bedekte, tijdens de Straussfeesten getuige van een gedenkwaardig journalistiek samenzijn. De eerste maal was het plechtig en officieel, de tweede maal gemoedelijk en kultureel, — als ik het zoo karakteriseeren mag. Een karakteristiek zonder de geringste nevenbedoelingen en met een aanzienlijk tekort. Want ook het officieele is in Weenen gemoedelijk en ook het gemoedelijke heeft er stijl. De Reichsstatthalter van Weenen, Reichsleiter Baldur von Schirach, zette door zijn eerste
bezoek aan den zetel van de Union luister bij aan de officieele journalisten-reünie. Op die reünie ontmoetten elkaar de zendboden van ongeveer alle Europeesche landen voornoemd, de in Weenen gevestigde vertegenwoordigers van de buitenlandsche pers, en de meest vooraanstaande Weensche journalisten. Het kreeg een hoogeren zin, dat dit veeltalige gezelschap bijeenkwam, terwijl ginds in het westen de kustIn de prachtige zalen van het Palais Schönborn te Weenen kwamen vertegenwoordigers der Europeesche journalistiek bijeen naar aanleiding van een muziekfeest ter eere van Richard Strauss. (Boven).
De dank der Europeesche journalisten iverd aan den . Reichsstatthalter van Weenen en aan de Union Nationaler Journalistenverbande overgebracht door den Nederlandschen vertegenwoordiger op deze bijeenkomst, Hendrik Lindt. Rechts: de Reichsstatthalter, Reichsleiter Baldur von Schirach en de secretaris-generaal der Union, dr. Max Freiherr du Prei. (Foto's Hoffmann)
10
batterijen daverden en de luchteskaders hun bommentapijt afwierpen, — terwijl de aanval op het Europeesche continent begon. In zijn lange en veelzijdige rede betrok Reichsleiter Baldur von Schirach die brandende actualiteit terdege. Het ware een kwaüjke navolging van den „Vogel Strauss" om op dit oogenblik slechts van Richard Strauss te spreken, zoo meende hij. Maar ook in den politieken samenhang der dingen vond hij gelegenheid, de plaats van Weenen en van het muziekfeest te bepalen. Aan den Nederlandschen vertegenwoordiger in dit journalistieke kader viel de taak te beurt, uit naam der Europeesche collega's te antwoorden. Hij deed dit met een verwijzing naar den zin, dien men uit het samentreffen van een hoogtepunt der militaire gebeurtenis-
sen met dit hoogtepunt der kuituur aflezen kon. En hij verzuimde de kansen niet, de Union Nationaler Journalistenverbande t e danken voor haar toegewijde organisatie. Een volgende avond bracht door een ongedwongen samenzijn de Europeesche journalisten in Palais Schönborn in persoonlijk contact met de besten der Weensche tooneelspelers en Weensche letterkundigen. Een even leerrijke als aantrekkelijke bijeenkomst, die onder meer bewees, hoe ver Weenen helaas van Den Haag en Amsterdam verwijderd is. De Union toonde zich een voorbeeldige gastvrouw, de Weensche ontmoeting zelf bleek een aantrekkelijke bijdrage tot een waarlijk Europeesche journalistiek. HENDRIK LINDT.
onsterfelijke „Kippeveer" zegt de schrijI Nverhetergens, dat als Baron Landek een zakelijk
geweest, waar ongenadig met het glaasje en het hapje werd gewerkt, met geen ander doel, gesprek voerde, hij dat gaarne een „conferendan de menschen van de krant mild te stemmen tie" noemde. Mijn trouwe Koenen zet achter ten aanzien van een reclame-object en een behet woord conferentie: beraadslaging, samenspreking daarvan in het redactioneele gedeelte komst, onderhoud om overvan de krant te krijgen. leg te plegen en uw neefje Dat het aanzien W / A T I Q PTPTIM van de uit de eerste klas van V V / v J 1LJ> IL El IN pers daaronder te lijden het nei gymnasium gymnasium kan Kan U u nad behoeft behoeft geen geen betoog betoog had vertellen, dat „conferre" PFR SC^ONFFR FNTIF e n h e t was dus goed, dat , L j samenbrengen beteekent, * « - H V - ^ ^ W J n van overheidswege werd besloten, d a t voortaan vergaderen. persconferenties de goedkeuring behoefden van We hebben er, juist als Baron Landek, het Departement van Volksvoorlichting en allengs een gewoonte van gemaakt, een samenKunsten. spraak, een kleine vergadering, een „conferenIntusschen brengt de practijk ook hier moeitie" te noemen, en juist omdat het woord tot lijkheden, die bij het treffen van den maatregel, 'n nogal veelomvattend begrip is geworden, gehierboven genoemd, wel niet voorzien zullen bruiken we het gaarne, al zou menigmaal een zijn. Als een persconferentie een samenkomst der hierboven genoemde synoniemen beter is, die op de een of andere wijze verband houdt passen. met wat er in de krant zal komen... dan vallen Zoo spreken we dan ook al sinds jaar en we, in het bijzonder de verslaggevers, om zoo dag over een persconferentie en verstonden er te zeggen dagelijks van de eene persconferentie tot dusver onder... ja, eigenlijk van alles. Een in de andere. Het politierapport behoort er toe samenkomst, die op de een of andere wijze en het onderhoud met den wethouder, de inforverband hield met de kjjant, om ' t even of de matie bij den directeur van een bedrijf of bij journalist dan wel de betrokkene er het initiaden voorzitter van een vereeniging. Het doet tief toe nam, was een persconferentie. er weinig toe, of het een conferentie is van twee of van twintig man. Zou voor al deze Maar het Departement van Volksvoorlichting samenkomsten voorafgaande toestemming van en Kunsten heeft ook in dezen de puntjes op het departement noodig zijn? Het is duidelijk, de „i" willen zetten en zonder twijfel bestond dat letterlijke toepassing hier tot het absurde daartoe gereede aanleiding. Want ieder jourzou leiden. nalist weet, dat de persconferentie dikwijls het Men zal zeggen, dat klaarblijkelijk samenaanloopje was, om op een gemakkelijke wijze komsten bedoeld zijn, die niet op initiatief van de aandacht van het krantenlezend publiek op de krant worden gehouden, samenkomsten dus, de meest uiteenloopende objecten te vestigen. waartoe de vertegenwoordigers van een of Wie iets „in de krant" wilde hebben hoodigde meer bladen worden uitgenoodigd. Maar ieder een aantal journalisten uit, stak een verhaaltje af over de zaak, die hem ter harte ging en had een of twee dagen later het voordeeltje van Zelfstandig Journalist, een onbetaalde reclame. De vorm kon varieeren: velen van ons hebben persconferenties meegezes jaar als zoodanig werkzaam, zag zich maakt, waar behoorlijk inlichtingen werden gaarne geplaatst op REDACTIE. verstrekt en ingewonnen, maar niet minder (Provincie N.-H. of Friesland) talrijk zijn de persconferenties in het verleden Brieven onder no 67 Bureau van dit Blad. 11
*
weet, dat net voor een journalist of voor een paar journalisten een klein kunstje is, een gegadigde te bewegen, de pers tot een „conferentie" uit te noodigen, zoodat het weinig zin zou hebben, tot zulk een beperking over te gaan. Er is nog iets, dat klaarheid vergt. Wie of wat bepaalt den omvang van een persconferentie? Het is in het verleden dikwijls voorgekomen, dat het eene blad wel, het andere niet tot een persconferentie werd uitgenoodigd, dikwijls uit overwegingen van volkomen persoonlijken aard. Zulk een gepasseerde redactie kon er dan hooghartig het zwijgen toe doen, met dat al miste zij dikwijls ook voor haar lezerskring begeerenswaardige kopij. Ik weet niet, of zooiets tegenwoordig nog gebeurt, maar denkbeeldig is het geval niet. Ge ziet, er zit aan die persconferenties nogal het een en ander vast, zoodra de overheid er haar eischen aan gaat stellen. Zoodat voor alles de wenschelijkheid dient betoogd van een bondige officiëele verklaring, waarin het begrip wordt gedefinieerd en de noodige beperkingen worden getroffen. Ik wil best weten, dat ik niet gaarne tot dien arbeid zou worden geroepen. Want er is nu eenmaal een theorie en een practijk en de practijk zegt, dat als de verslaggever of als twee of drie verslaggevers zich tot den burgemeester wenden met het verzoek, hun eens wat te vertellen omtrent een nieuwe verordening, dit geen persconferentie in den gebruikelijken zin van het woord is. En wanneer deze drie verslaggevers de lucht hebben van een primeur en daartoe gedrieën op bezoek gaan bij den directeur van het gasbedrijf met welbewuste uitsluiting van de overige collega's, dan zal niemand onzer dat een persconferentie willen noemen (behalve misschien de collega's, die een minder fijnen neus hadden en dë primeur misten). En toch heeft men hier conferenties die verband houden met de berichtgeving en die men dus op goede gronden als „persconferenties" zou kunnen aanmerken. Het komt mij voor, dat om te beginnen een strakke scheidingslijn zal moeten worden getrokken tusschen het initiatief, dat in dezen van de krant en dat, hetwelk van den betrokkene uitgaat. Ieder onderhoud, dat met informatorische bedoelingen op initiatief van de krant plaats vindt, blijve vrij en alleen de bekende richtlijnen voor de scheiding van nieuws en advertenties mogen daarbij den journalist richtsnoer zijn bij het schrijven van zijn artikel. Zulk een onderhoud valt dus buiten het begrip „Persconferentie". Waaruit volgt, dat een persconferentie het initiatief veronderstelt van een instantie, die een haar betreffende publicatie in het redactioneele gedeelte van de Nederlandsche pers noodzakelijk of gewenscht acht. Dat deze conferenties de goedkeuring van het Departement
behoeven zal niemand in onze dagen betwisten. De verkapte persconferentie zou hiermede van de baan zijn. Wanneer de voorzitter van een vereeniging diverse malen door verschillende kranten wordt aangeklampt om mededeelingen over een aangelegenheid, zijn vereeniging betreffend, staat het hem vrij, dezen kranten hetzij afzonderlijk, hetzij in vereeniging te woord te staan. Doch zoodra hij, om welke redenen daargelaten, er de voorkeur aan geeft, de persvertegenwoordigers tot het geven van een uiteenzetting bij zich te ontvangen... dan betreedt hij het terrein van de persconferentie en dient de daarvoor dienende regelen te volgen. In de eerste plaats verzekere hij zich dus van de toestemming van het Departement, Doch daarnaast zou ik een andere verplichting willen bepleiten en wel deze, dat ieder, die een persconferentie organiseert, gehouden is, alle bladen, die redelijkerwijs geacht kunnen worden, belang bij zijn uiteenzetting te hebben, tot de conferentie uitnoodigt op de daartoe geëigende wijze. Onlangs is er een noot verschenen, die ook excursies van de goedkeuring van het Departement afhankelijk stelt. De scheidingslijn, hierboven aangeduid, ware ook hier te trekken. Een of meer journalisten, die een reportage in den vorm van een excursie op touw zetten, moeten hiertoe onder de bekende reserves de vrijheid hebben. Maar zoodra de ondernemer, de industrieel, de instelling het initiatief nemen, kan het niet anders dan ten goede werken, dat de overheid een oog in het zeil houdt en dat niet enkele maar alle daarvoor in aanmerking komende bladen in de gelegenheid worden gesteld, hun lezerspubliek van voorlichting te dienen. Een korte gedachtenwisseling, dezer dagen over dit onderwerp gehouden, was aanleiding, tot het schrijven van het bovenstaande. Wie der collega's wil er het zijne eens over te berde brengen? D. Zoo
juist
verschenen: Bijdrage tot liet
Pers w e t e n schappelijk O n d e r z o e k in
Nederland
door
Dr. W . BRAUKSIEPE Een
verhandeling
wezen,
met
de
over de studie van eenige, tot
nu
toe
net
kranten
in - N e d e r l a n d
verschenen volledige bibliographic, bijgewerkt tot heden
Prijs f 1.75 Verkrijgfcaar bij Ket V E R B O N D . V A N
NEDERLANDSCHE
J O U R N A L I S T E N , Bezuidenhout 75, 's Gravenfcage. Giro 39431 7
Verantwoordelijk redacteur: J. LEARBUCH te 's-Gravenhage. — Uitgever en d r u k k e r : N.V. De Residentiebode, Rlviervlsohmarkt 2, 's-Gravenhage. — Verschijnt maandelijks. — Geen abonnementsprijs. P 2087/1 K 1128
12