6. WETGEVING 6.1. Acties in het kader van het Vlaamse Klimaatsbeleidsplan 6.1.1. REG-decreet dd. 2 april 2004 Op 23 juni 2004 stond het REG-Decreet in het Belgische Staatsblad. Dit Decreet heeft tot doel de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest te verminderen door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteits-mechanismen (verhandelbare emissierechten) uit het Protocol van Kyoto. Om dat doel te verwezelijken voorziet het Deceet enerzijds in steunprogramma’s voor huishoudens en ondernemingen en anderzijds in energiebeleidsovereenkomsten en verplichtingen voor ondernemingen en brandstofleveranciers. Om het Decreet een praktische invulling te geven, nam de Vlaamse Regering een aantal besluiten. 6.1.1.1. Besluit Energieplanning dd. 14 mei 2004 Op 16 juli 2004 verscheen in het Belgische Staatsblad “het besluit van de energieplanning voor ingedeelde energie-intensieve inrichtingen”. Het besluit, volgend op het REG-decreet, trad in werking op 14 oktober 2004. Met het besluit wijzigde ook de Vlarem-reglementering. Het is van toepassing op energie-intensieve bedrijven vanaf een energieverbruik* van 0,1 PJ/jaar. Energieverbruik is het primaire elektriciteits- en energetische gebruik van energiedragers en niet het non-energetisch gebruik van energiedragers in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers. Het besluit wil dat nieuwe bedrijven bij de aanvraag van hun milieuvergunning een energiestudie toevoegen. Ook voor belangrijke wijzigingen moet een aparte energiestudie worden opgesteld. Voor bestaande inrichtingen vanaf 0,5 PJ/jaar volstaat een energieplan. Het doel van de energieplannen en -studies is, bedrijven te verplichten tot rationeel energieverbruik. In de onderstaande tabel staat welke bedrijven een energieplan of een energiestudie moeten opmaken. Energieplan
Energiestudie
Voor bestaande inrichtingen Bestaande inrichtingen vanaf 0,5 PJ/jaar
Tegen 01/01/2005 een conform verklaard energieplan door ANRE Tegen 30/10/2007 uitvoeren van alle rendabele maatregelen
Bij het indienen van een vergunningsaanvraag Voor een nieuwe inrichting vanaf 0,1 PJ/jaar Voor het veranderen van een inrichting vanaf 0,1 PJ/jaar Voor het hernieuwen van een vergunning vanaf 0,1 PJ/jaar
-
X
-
X
X
-
Het is een energiedeskundige die het energieplan en de energiestudie opstelt. Het energieplan bevat o.a. de resultaten van een analyse van het specifieke energieverbruik van de inrichting en de identificatie van mogelijke maatregelen om het verbruik te verminderen. Het energieplan is maar vier jaar geldig, daarna moet er opnieuw een plan worden opgesteld. Bij energiestudies is het de bedoeling dat ze aantonen dat de nieuwe inrichting de meest economische haalbare energie-efficiënte inrichting. De bedrijven met een goedgekeurd energieplan in het kader van de Energiebeleidsovereenkomst (zie verder), voldoen aan de bepalingen van dit Besluit. Opgelet: Volgens de bepalingen in Vlarem II dienen alle bedrijven met een totaal energiegebruik van 0,1 PJ per jaar elk jaar een milieujaarverslag in te dienen tegen 15/03. 6.1.1.2. Energiebeleidsovereenkomsten (convenanten) Convenanten zijn vrijwillige overeenkomsten tussen de bedrijven en de Vlaamse overheid. De Vlaamse Regering keurde op 29 november 2002 het convenant Benchmarking Energie-efficiëntie goed. Sinds dan konden de bedrijven toetreden tot het Convenant en daardoor ambities tonen op het gebied van energie-efficiëntie, met name “tot de besten ter wereld behoren wat energie-efficiëntie betreft”. Als tegenprestatie voor de inspanningen van de bedrijven garandeert de Vlaamse Overheid dat zij geen bijkomende maatregelen aan de bedrijven zal opleggen op het gebied van rationeel energiegebruik of CO2 (taksen of emissieplafonds). Het Benchmarkingconvenant is opgesteld voor grote energie-intensieve bedrijven (> 0,5 PJ/jaar), uit alle industriële sectoren. Het convenant loopt tot 2012. Medio 2004 waren 179 bedrijven toegetreden, samen goed voor 80% van het energieverbruik en van de CO2-emissies. Gezien de doelgroep van de grote energie-intensieve bedrijven buiten de scope valt van dit project, gaan we hier niet dieper op in.
Steek WATT in je zak
55
6.1.1.3. Besluit verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen Volgens de flexibliteitsmechanismen uit het Kyoto-protocol mogen landen een deel van de inspanningen voor uitstootvermindering in het buitenland realiseren. Er gaat over drie zogenaamde flexibiliteitsmechanismen. Ten eerste is er de internationale emissiehandel. Vervolgens zijn er de JI-(joint implementation)-projecten en CDM (Clean development mechanims). De instrumenten laten landen toe om schone projecten in het buitenland te realiseren en een deel van de daar gereduceerde emissies, onder strikte voorwaarden, aan zichzelf toe te kennen. Op 28 februari 2005 trad het Besluit inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen, een uitvoerings-besluit bij het REG-decreet, in werking. Het betreft hier een besluit van toepassing voor de grotere bedrijven. Gezien deze doelgroep buiten de scope valt van dit project, gaan we hier niet dieper op in. 6.1.2. Energieprestatiedecreet dd. 7 mei 2004 Het Energieprestatiedecreet kadert in de omzetting van een Europese richtlijn (dd. 16/12/2002). Op 7 mei 2004 bekrachtigde de Vlaamse regering het Energieprestatiedecreet (Belgisch Staatsblad 30 juli 2004). Dit decreet bepaalt onder meer uitvoerings- en handhavingsmaatregelen voor de energieprestaties en het binnenklimaat (EPB-eisen) van nieuwe en bestaande gebouwen. Het decreet legt ook de juridische basis voor de invoering van een ‘energieprestatiecertificaat’ (bij te voegen bij de verkoop en verhuur van gebouwen). Wat is energieprestatie? De energieprestatie van een gebouw drukt uit hoe goed een gebouw presteert op het vlak van energieverbruik. Dit hangt af van verschillende elementen: • de geleidingsverliezen (thermische isolatie) • de ventilatieverliezen • de interne warmtewinsten • de zonnewinsten • het rendement van de verwarmingsinstallatie • het rendement van de koelinstallatie (grote gebouwen) • het rendement van de warmwaterproductie • de verlichtingsinstallatie (bij niet-woongebouwen) • zonne-energiesystemen Bij het berekenen van de energieprestatie van een gebouw wordt het verbruik omgerekend naar primair energieverbruik. Het resultaat van de berekening is het peil van primair energieverbruik of E-peil. Minimumeisen aan het E-peil van een gebouw, beperken het energieverbruik ervan. Om het Decreet een praktische invulling te geven, nam de Vlaamse Regering een Uitvoeringsbesluit. 6.1.2.1. Ontwerp Energieprestatiebesluit Op 26 november 2004 keurde de Vlaamse regering het voorontwerp van het EnergiePrestatieBesluit (EPB) principieel goed. Het besluit zal in werking treden op 1 januari 2006. Het Energieprestatiebesluit legt eisen op aan alle nieuwe gebouwen en aan alle bestaande gebouwen die verbouwd, uitgebreid,… worden, met andere woorden gebouwen waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 1 januari 2006. De voorwaarde is wel dat het gebouw verwarmd of gekoeld wordt voor mensen die er wonen, werken, winkelen, sporten… en dat voor de werken een stedenbouwkundige vergunning nodig is. Naast eisen voor woongebouwen zijn er eisen voor kantoren, scholen, industriële gebouwen, handelszaken, horeca, sportfaciliteiten,…. Werken aan kleine gebouwen (< 3000 m3) waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd zonder de tussenkomst van een architect, zijn vrijgesteld. Voor beschermde monumenten en gebouwen, gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht of beschermd landschap, kunnen per gebouw uitzonderingen aangevraagd worden voor een of meer van de eisen. De EPB-eisen bestaan uit verschillende soorten eisen voor thermische isolatie, energieprestatie, zomercondities en ventilatievoorzieningen en zullen afhankelijk zijn van de aard van de werken en de bestemming van het gebouw. Na het beëindigen van de werken zal de bouwheer een “EPB-aangifte” opmaken die aantoont dat zijn gebouw voldoet aan de EPBeisen. Men kan dus de aangifte overeenkomstig de werkelijke uitvoering opstellen. De bouwheer behoudt de vrijheid om tijdens de uitvoering van de werken nog bepaalde keuzes (materialen, installaties,..) te veranderen, zolang het geheel maar blijft voldoen aan de eisen. De architect kan echter vanaf het ontwerp rekening houden met de EPB-eisen. Daarom wordt bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning een “EPB-voorstel” gevraagd, dat indicatief en beschrijvend weergeeft hoe het gebouw aan de EPB-eisen zal voldoen. De bouwheer zal voor de start van de werken een verslaggever aanstellen. Die zal tijdens de uitvoering alle zaken die de energieprestatie van het gebouw beïnvloeden, nauwkeurig bijhouden en op het einde van de werken de definitieve berekening voor de EPB-aangifte maken. De architect kan de functie van verslaggever vervullen, maar het kan ook iemand anders zijn die over het vereiste diploma (ingenieur) beschikt. Bij overtredingen van de EPB-eisen zal de bouwheer of de verslaggever een administratieve boete krijgen. MEER OVER DE ENERGIE-WETGEVING OP DE WEBSITE WWW.ENERGIESPAREN.BE
Steek WATT in je zak
56
6.2. Wetgeving rond specifieke thema’s in hoofdstuk 3 6.2.1. Verlichting 6.2.1.1. ARAB Het ARAB bevat volgende bepalingen met betrekking tot de verlichting op de werkplaatsen: • De werkplaatsen dienen steeds voldoende verlicht te zijn, tenzij het werk in het duister of met een aangepaste verlichting dient te gebeuren. Tijdens de dag, moeten de werkplaatsen voor het te leveren werk voldoende daglicht toelaten. Is dit niet mogelijk, mag er kusntlicht branden. • Er gelden minimumwaarden van de verlichtingssterkte in functie van de uit te voeren taak. Die waarden hebben betrekking op de verlichtingssterkte op het werkvlak of op een horizontaal vlak gelegen op 85 cm van de grond. De minimale verlichtingssterkte gaat in stijgende lijn voglens de vereiste nauwkeurigheid om de taak uit te voeren:
Vereiste Lux
Uit te voeren werken
20
Stations voor transformatie van elektrische stroom, Laad- en losplaatsen waar niet wordt gewerkt,…
50
Opslagplaatsen en magazijnen voor ruwe of omvangrijke materialen, Garages, Koelkamers, Werkzaamheden die geen enkele waarneming van de details vergen (vb. behandeling van grove materialen, ruwe sortering,…)
100
Machinekamers, stookplaatsen, personen- en goederenliften, pakkamers, lokalen voor ontvangst of verzending van goederen, laad- of losplaatsen waar gewerkt wordt, Kleedlokalen, toiletten, wasgelegenheden, eetvertrekken, Werkzaamheden die slechts een geringe waarneming van de details vergen (vb. ruwe assemblage,…)
200
Doorgangen in warenhuizen, Werkzaamheden die een matige waarneming van de details vergen (vb. inblikken van levensmiddelen, versnijden van vlees, bewerken van hout op werkbanken, walsen en knippen van werkstukken met grote afmetingen,…)
300
Schakelborden, weegtoestellen, toetsenborden,… Werkzaamheden die een tamelijk scherpe waarneming van de details vergen (vb. allerhande kantoorwerk, met inbegrip van intermitterend typewerk, gewoon werk aan machines, precisieproeven, en controle op de afwerking, herstellingen in garages,…)
500
Toonbanken Werkzaamheden die een scherpe waarneming van de details gedurende een lange tijd vergen (vb. fijn laswerk, permanent typewerk, nauwkeurige assemblage, tekenwerk,…)
700
Werkzaamheden die een zeer scherpe waarneming van de details vergen (vb. bewerken van geverfde katoen, wol, zijde en kunstvezels, teken- en mecanografiewerk, waarbij een bijzonder grote verlichtingssterkte nodig is)
1.000
Werkzaamheden die een uiterst nauwkeurige waarneming van de details vergen (vb. beproeven van zeer gevoelige instrumenten, juweliers- en horlogemakerswerk, zetwerk, nalezing van drukproeven in drukkerijen,…)
• Voor pleinen, opslagplaatsen en bouwplaatsen in open lucht is verlichting verplicht indien er na zonsondergang wordt gewerkt. Om de veiligheid van de werknemers niet in het gedrang te brengen, mag deze verlichting de kleurwaarneming van de veiligheidssignalisatie niet wijzigen. • Plaatsing van noodverlichting is verplicht om de evacuatie van de mensen toe te laten indien de kunstmatige verlichting uitvalt.
Steek WATT in je zak
57
6.2.1.2. Vlarem II (hoofdstuk 4.6) In Vlarem II staat vermeld dat er de nodige maatregelen moeten getroffen zijn om lichthinder of lichtvervuiling te voorkomen. Zo mag er alleen buitenverlichting omwille van veiligheidsredenen (zie ook ARAB) en klemtoonverlichting enkel gericht op de inrichting zelf. Lichtreclame mogen de normale intensiteit van de openbare verlichting niet overtreffen. 6.2.2. Elektrische installaties 6.2.2.1. AREI Elke elektrische installatie is wettelijk gezien onderworpen aan twee types van bezoeken: • een gelijkvormigheidsonderzoek voor de indienststelling • geregelde controlebezoeken na de indienststelling Een erkend organisme voert de bezoeken uit. Deze zijn hiertoe speciaal erkend door de overheid om binnen een welbepaald domein en op een duidelijk omschreven wijze, de controlefunctie van de overheid over te nemen. In België zijn dertien organismen erkend voor het uitvoeren van controles van elektrische installaties.
TIP De lijst van de erkende organismen staat op www.mineco.fgov.be.
Bij het gelijkvormigheidsonderzoek voor de indienststelling wordt nagegaan of de installatie wel voldoet aan de regels opgelegd door het AREI. Dit moet niet enkel gebeuren in het geval van nieuwe installaties, maar ook bij belangrijke wijzigingen of beduidende uitbreidingen van de bestaande installatie. Bij overtredingen moeten eerst de nodige aanpassingen uitgevoerd zijn, voor de indienstname. De frequentie van de regelmatige controlebezoeken hangt af van het spanningsniveau van de installatie: Voor laagspanningsinstallaties gelden de volgende frequenties: • om de 25 jaar voor huishoudelijke installaties; • om de 13 maanden voor foorinstallaties; • om de 5 jaar voor de overige installaties. In de meeste bedrijven zal dus een controle om de 5 jaar verplicht zijn. Toch laten heel wat bedrijven hun laagspanningsinstallatie elk jaar controleren. Een andere mogelijkheid, is om in eigen beheer tussenliggende periodieke controles uit te voeren, om de kans op opmerkingen vanwege het erkende organisme zo klein mogelijk te houden. Hoogspanningsinstallaties (transformatoren) moeten een jaarlijks controlebezoek ondergaan. 6.2.2.2. Vlarem I In de indelingslijst van Vlarem I staat een rubriek rond elektriciteit, rubriek 12. Deze rubriek omvat de exploitatie van o.a. transformatoren. De exploitatie van dergelijke inrichtingen is onderworpen aan de meldingsplicht of vergunningsplicht.
Rubriek
Omschrijving
Klasse
Formulier
Overheid
Transformatoren
12.2.1
100 kVA tot en met 1.000 kVA 3
Melding
12.2.2
Meer dan 1.000 kVA
Milieuvergunning
2
College van Burgemeester en Schepenen College van Burgemeester en Schepenen
Opmerking: van 2 transformatoren van 600 kVA mogen de vermogens niet samengeteld worden. Voor de transformatoren telt het individueel nominale vermogen. Rubriek 12.2.1 blijft van toepassing voor 2 x 600 kVA. 6.2.2.3. Vlarem II (hoofdstuk 5.12) In Vlarem II staan exploitatievoorwaarden waarin het transformatorlokaal moet voldoen, zoals brandweerstand RF _ h, brandblusvoorzieningen, enz. Verder dienen de nodige maatregelen getroffen te zijn om bodemverontreiniging te vermijden bij lekkage van di-elektrische vloeistof uit de transformator. Hiertoe moet onder de transformator een inkuiping zijn die de di-elektrische vloeistof kan opvangen.
Steek WATT in je zak
58
6.2.3. PCB-houdende apparaten (condensatoren, transformatoren,…) 6.2.3.1. Inleiding PCB's werden vooral toegepast in gesloten toepasingen zoals transformatoren en condensatoren. Transformatoren Op de eerste plaats zijn er de transformatoren die bewust met een PCB-vloeistof werden gevuld. Dit staat vermeld op de identificatieplaat (askarel, pyraleen, chlophen, ….) van het apparaat. Dit type transformatoren is trouwens sedert 1986 in België niet meer op de markt. Daarenboven mag een PCB-gevulde transformator niet overgenomen worden bij de overname, de verkoop enz. van een bedrijf. Daarnaast zijn er de transformatoren, gevuld met een PCB-vrije vloeistof (minerale olie), maar die tijdens het vullen of onderhoudswerkzaamheden door PCB's verontreinigd werden. De identificatieplaat maakt geen melding van de aanwezigheid van PCB's. Bij transformatoren met minerale olie zal men dus slechts na analyse van de vloeistof met zekerheid kunnen zeggen of die verontreinigd is en of de transformator bijgevolg PCB-houdend is. Condensatoren In talrijke toepassingen werd ook gebruik gemaakt van PCB-houdende condensatoren. Kleine versies ervan zijn terug te vinden in onder meer wit- en bruingoed of oude TL-armaturen, grote versies zijn terug te vinden in industriële toepassingen. 6.2.3.2. Verwijderingsplan • Apparaten met een inhoud van minder dan 1 liter Apparaten en onderdelen van toestellen die minder dan een liter PCB’s bevatten en bijgevolg niet moesten gemeld worden voor de inventaris van de OVAM tegen 01/01/1999, moeten op het einde van hun gebruiksduur verwijderd worden. • Apparaten met een inhoud van meer dan 1 liter Het PCB-verwijderingsplan bevat onder meer een afbouwplan voor de PCB-houdende apparaten met een inhoud van meer dan 1 liter in functie van het bouwjaar van de apparaten. Het afbouwplan bepaalt dat de geïnventariseerde apparaten gereinigd en/of verwijderd moeten worden vóór: BOUWJAAR
REINIGING EN/OF VERWIJDERING VÓÓR:
Onbekend
31/12/2000
< 1971
31/12/2000
< 1972
31/12/2001
< 1973
31/12/2002
< 1974
31/12/2003
< 1975
31/12/2004
Alle andere
31/12/2005
TIP De lijst van de erkende ophalers van PCB-houdende apparaten staat op www.ovam.be.
6.2.4. Verwarming 6.2.4.1. Vlarem I De exploitatie van een stookinstallatie staat gelijk aan een hinderlijke inrichting, in rubriek 43.1 van Vlarem-I ingedeeld als: “Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie (stookinstallatie e.d.)”. Zowel de stookinstallaties, gevoed met vaste brandstoffen (hout of kolen), vloeibare brandstoffen (stookolie of mazout) als aardgas, behoren tot deze rubriek, zowel bij de verwarming van gebouwen als bij procesinstallaties (droogkamers, naverbrandingskamers,…). Belangrijk hierbij is het warmtevermogen (niet het elektrische vermogen) van de stookinstallatie(s). Heeft een bedrijf verscheidenen stookinstallaties, telt het de verschillende warmtevermogens samen. Afhankelijk van de totaalsom van de warmtevermogens is er al dan niet een milieuvergunning nodig: Rubriek
Warmtevermogen
Klasse
Formulier
Overheid
43.1.1
300 kW tot en met 500 kW
3
Melding
College van Burgemeester en Schepenen
43.1.2
meer dan 500 kW tot en met 5.000 kW
2
Milieuvergunning
College van Burgemeester en Schepenen
43.1.3
Meer dan 5.000 kW
1
Milieuvergunning
Bestendige Deputatie Steek WATT in je zak
59
6.2.4.2. Vlarem II (hoofdstuk 5.43) Rookgasmetingen De rookgassen van een stookinstallatie met een warmtevermogen vanaf 300 kW dienen periodiek gemeten te worden. Onderstaande tabel geeft de periodiciteit weer. Warmtevermogen individuele stookinstallatie
Periodiciteit
< 300 kW
Geen metingen verplicht
300 kW – 1.000 kW
Ten minste om de 5 jaar
1.000 kW – 5.000 kW
Ten minste om de 2 jaar
5.000 kW – 100.000 kW
Ten minste om de 3 maanden
> 100.000 kW
Continue metingen
Het meten moet gebeuren door een erkend labo. Dat hanteert de parameters stof, koolstofmonoxide, zwaveldioxide en stikstofoxide. Voor gasgestookte branders dienen de parameters stof en zwaveldioxide niet gemeten te worden.
TIPS Tips voor een goede rookgasmeting: • Zorg ervoor dat de stookinstallaties vooraf een onderhoudsbeurt kregen. Let op! Deze onderhoudsbeurt stemt niet overeen met een meetcampagne omdat het geen zicht geeft op de concentraties van de rookgassen. • Veeg niet meteen het stooklokaal. Het dwarrelende stof in het lokaal geeft een vertekend beeld bij de stofmetingen in de rookgassen. • De exploitanten brengen de meetopeningen in het rookgaskanaal zelf aan. Neem contact op met het erkende labo dat de metingen komt uitvoeren voor de correcte uitvoering hiervan. Zorg er tevens voor dat de meetopeningen goed bereikbaar zijn. ∑ • De lijst van de erkende labo’s voor rookgasmetingen (“erkende deskundigen in de discipline lucht”) staat op www.mina.be.
Emissiegrenswaarden De resultaten van de voorgaande meetcampagne moeten getoetst worden aan emissie-grenswaarden. De emissiegrenswaarden zijn afhankelijk van een aantal factoren zoals het warmtevermogen van de stookinstallatie, de gebruikte brandstof en of het een nieuwe dan wel een bestaande installatie betreft. Zijn de normen overschreden, is bijregelen van de installatie nodig.
TIP De emissiegrenswaarden voor stookinstallaties kan nagegaan worden op de EMIS-website van het VITO (www.emis.vito.be -> Wetgeving -> Navigator milieuwetgeving -> milieuvergunning -> Vlarem 2 -> Hoofdstuk 5.43).
Verbodsbepalingen voor leidingen! Bij de opslag van meer dan 10 ton papier/karton, meer dan 10 ton rubber of meer dan 10 ton textiel in een lokaal is het verboden leidingen met brandbare gassen of ontvlambare vloeistoffen te leggen in het lokaal zelf, maar ook in de muren, de zoldering en de vloeren ervan (zie hoofdstuk 3, punt 3.3.1. directe verwarming). 6.2.4.3. Wijziging wetgeving periodieke keuringen stookinstallaties Bij een periodiek onderhoud wordt de stookinstallatie afgesteld. Een goede afstelling is belangrijk en zorgt voor een daling van het brandstofverbruik, minder luchtverontreiniging en een langere levensduur van de installatie. Het Koninklijke Besluit dd. 06/01/1978 onderwerpt de stookinstallaties die werken met vaste of vloeibare brandstoffen, aan een periodieke keuring en bepaalt welke proeven van goede werking nodig zijn. Stookinstallaties gevoed met aardgas vallen buiten dit toepassingsgebied, omdat de verbranding van aardgas geen zwarte rook met zich meebrengt. Tengevolge van de Europese Richtlijn dd. 16/12/2002 over de energieprestatie van de gebouwen zullen de bepalingen m.b.t. de periodieke keuringen uit het Koninklijke Besluit gewijzigd worden. In de nieuwe richtlijn staat o.a. dat CV-ketels die werken op niethernieuwbare, vloeibare of vaste brandstof en een nominaal vermogen hebben van 20 kW tot 100 kW, regelmatig (nog geen periodiciteit vermeld) gekeurd dienen te worden. Voor CV-ketels met een nominaal vermogen > 100 kW moet dit ten minste om de 2 jaar gebeuren. Voor gasketels kan deze periode verlengen tot 4 jaar. Tevens zijn verwarmingsinstallaties waarvan de ketel ouder is dan 15 jaar, tot een eenmalige totale keuring verplicht. Het is nog even afwachten hoe de Vlaamse Regering de bepalingen van de Richtlijn zal omzetten in Vlaamse wetgeving. De omzetting dient in ieder geval te gebeuren voor 4 januari 2006. Steek WATT in je zak
60
6.2.5. Koeling 6.2.5.1. Vlarem I Koelinstallaties voor het bewaren van producten en airconditioninginstallaties zijn hinderlijke inrichtingen die meldings- of vergunningsplichtig zijn vanaf 5 kW. Als vermogen geldt het elektrische vermogen en niet het koelvermogen. Deze inrichtingen horen thuis onder subrubriek 16.3 ‘Inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen’. Ook luchtcompressoren horen in deze subrubriek. Rubriek
Omschrijving
Klasse
Formulier
Overheid
16.3.1 Koelinstallaties voor het bewaren van producten, airconditioninginstallaties en luchtcompressoren
16.3.1.1
5 kW tot en met 200 kW
3
Melding
College van Burgemeester en Schepenen
16.3.1.2
Meer dan 200 kW
2
Milieuvergunning
College van Burgemeester en Schepenen
16.3.2 Andere inrichtingen dan 16.3.1 (vb. koelcompressoren koelcircuit, snelvriezers)
16.3.2.1
5 kW tot en met 10 kW
3
Melding
College van Burgemeester en Schepenen
16.3.2.2
Meer dan 10 kW tot en met 200 kW
2
Milieuvergunning
College van Burgemeester en Schepenen
16.3.2.3
Meer dan 200 kW
1
Milieuvergunning
Bestendige Deputatie
6.2.5.2. Vlarem II (hoofdstuk 5.16) Attest indienststelling Voor grote koelinstallaties moeten de bedrijven een attest, opgemaakt door de constructeur of erkend milieudeskundige, bijhouden. Dit attest bewijst dat de koelinstallaties bepaalde proeven hebben ondergaan en geconstrueerd zijn volgens de code van goede praktijk. Voor kleine installaties is dit attest niet vereist. Om na te gaan welke koelinstallaties onder de definitie ‘kleine installatie’ vallen, is de hoeveelheid en het type van koelmiddel van belang: • Koelmiddel zonder gevaarssymbool: - Met een thermostatisch of elektronisch expansieventiel: < 10 kg -> geen attest nodig - Met een capillair expansiesysteem: < 3 kg -> geen attest nodig • Koelmiddel met gevaarssymbool Xn (= schadelijk): < 2,5 kg -> geen attest nodig • Koelmiddel met gevaarssymbool T of T+ (= giftig of zeer giftig): < 1 kg -> geen attest nodig OPMERKING : ∑• Bovenstaande gegevens vind je meestal niet terug op de koelinstallaties zelf. Hiervoor raadpleeg je best de leverancier van de installatie. ∑ • Indien een bedrijf verschillende koelinstallaties exploiteert, geldt de hoeveelheid koelmiddel van elke individuele installatie en mogen de hoeveelheden dus niet samengeteld worden. Onderhoud Om lekverliezen te voorkomen, moet een bevoegd koeltechnicus alle koelinstallaties regelmatig onderzoeken. Vastgestelde lekkages moeten onmiddellijk hersteld worden. De resultaten van de onderzoeken worden in een register ingeschreven. Buitenbedrijfstelling koelinstallaties Indien koelinstallaties niet meer gebruikt worden, moet het koelmiddel binnen de maand uit de installatie verwijderd worden. Dit gebeurt door een erkend koeltechnicus. Die tapt koelmiddel af en vangt het op in speciale recipiënten. Ook bij herstellingen dient het koelmiddel eerst te worden afgetapt door een erkend koeltechnicus. Het koelmiddel mag terug gebruikt worden, maar enkel binnen dezelfde inrichting.
Steek WATT in je zak
61
Periodieke lekdichtheidscontroles en documentatie De koelinstallaties die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen (CFK’s en HCFK’s, zoals R22) en/of gefluoreerde broeikasgassen (HFK’s, zoals R-134a,R-404a) en die geen deel uitmaken van een hermetisch gesloten koelsysteem, zijn onderworpen aan periodieke lekdichtheidscontroles en administratie. VOOR DEZE KOELINSTALLATIES GELDEN VOLGENDE PERIODIEKE LEKDICHTHEIDSCONTROLES: • Koelmiddelinhoud > 3 kg -> 1 x jaar • Koelmiddelinhoud > 30 kg -> 2 x jaar • Koelmiddelinhoud > 300 kg -> 4 x jaar Van deze koelinstallaties moet een instructiekaart en een logboek bijgehouden worden. 6.2.6. Perslucht 6.2.6.1. Vlarem I Persluchtcompressoren horen thuis in dezelfde subrubriek als de airconditioninginstallaties en de koelinstallaties voor het bewaren van producten. Ook hier telt het elektrisch vermogen en dienen alle vermogens opgeteld te worden. Enkel luchtcompressoren die tijdelijk worden ingezet bij bouw –of sloopactiviteiten, tellen niet mee. Voorbeeld: Een bedrijf exploiteert 2 luchtcompressoren van respectievelijk 3 kW en 15 kW en 2 airconditioningsinstallaties van 2 x 10 kW. Rubriek 16.3.1.1 is dan van toepassing voor een totaal vermogen van 38 kW. 6.2.6.2. Vlarem II (hoofdstuk 5.16) Drukvat < 300 l Een drukvat met een waterinhoud < 300 l en die onder druk staat van meer dan 100 kPa moet voorzien zijn van een attest, opgesteld door de constructeur of erkend milieudeskundige. Dit attest bewijst dat het drukvat een waterdrukproef heeft ondergaan, de nodige veiligheidstoestellen bevat en dat het drukvat geconstrueerd is volgens de code van goede praktijk. Drukvat > 300 l Een drukvat met een waterinhoud > 300 l, onder druk van meer dan 100 kPa, moet voor de in dienstname, gecontroleerd zijn door een erkend milieudeskundige in de discipline toestellen en installaties onder druk (niet door de constructeur). De deskundige maakt hiervan een verslag op dat de exploitant moet bewaren. De deskundige slaat vervolgens de letter E, gevolgd met de datum van de waterdrukproef, in de identificatieplaat van de houder. Binnen de 3 jaar na indienststelling dient het drukvat gekeurd te worden door een erkend milieudeskundige in de discipline Toestellen en Installaties onder druk. Die maakt een certificaat op dat de uitgevoerde onderzoeken en gedane vaststellingen vermeldt. Vervolgens moeten de drukvaten om de 5 jaar gekeurd worden.
De lijst van de erkende deskundigen in de discipline “houders voor gassen en gevaarlijke stoffen” staat op www.mina.be. 6.2.7. Isolatie van gebouwen Het besluit van de Vlaamse Executieve van 18 september 1991 legt minimumeisen vast inzake thermische isolatie van woongebouwen. Dit besluit is dus niet van toepassing op vb. industriële gebouwen, kantoorgebouwen, schoolgebouwen … Dit ‘isolatiebesluit’ is vervangen door een decreet dat het algemene kader beschrijft en een uitvoeringsbesluit dat de concrete eisen vastlegt (zie Energieprestatiedecreet). MEER OVER DE WETTELIJKE VERPLICHTINGEN OP DE EMISWEBSITE WWW.EMIS.VITO.BE -> WETGEVING -> NAVIGATOR MILIEUWETGEVING
Steek WATT in je zak
62