jaarrapport
2011
INHOUD 1. Inleiding
10
2. Partners in het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker
12 12 12
2.1 De Vlaamse overheid 2.2 Centra voor borstkankeropsporing 2.2.1 2.2.2
Algemeen De medewerkers van de Centra voor borstkankeropsporing 2.2.2.1 Administratieve medewerkers 2.2.2.2 Tweede en derde lezers
2.3 Consortium 2.4 Mammografische eenheden 2.4.1 2.4.2 2.4.3
Algemeen Erkenningsprocedure 2.4.2.1 Bijkomende procedure voor aanvraag erkenning voor digitale screening Stand van zaken digitale screening
12 13 13 14
14 16 16 16 16 17
2.5 Fysisch-technische controle instanties 2.6 Andere partners
18 18
3. Resultaten
21 21
3.1 Participatiegraad 3.1.1 3.1.2
Algemeen Jaarlijkse en tweejaarlijkse cijfers 3.1.2.1 Uitnodigingen 3.1.2.2 Interval tussen deelnames 3.1.2.3 Participatiecijfers 3.1.2.4 Opkomst per spoor 3.1.2.5 Eerste deelname in Vlaanderen 3.1.2.6 Geografische spreiding van de participatie 3.1.2.7 Cijfers Brumammo vzw
3.2 Activiteiten eerste lezers 3.3 Activiteiten tweede en derde lezers 3.4 Kwaliteitsbewaking 3.4.1 Fysisch – technische kwaliteitscontrole 3.4.2 Feedback voor de ME en CBO 3.4.3 Overzicht in jaarrapport van het bevolkingsonderzoek 3.4.3.1 Technische heroproepproportie en compliance 3.4.3.2 Radiografisch goede kwaliteitsproportie 3.4.3.3 Recall rate (oproep voor opvolgingsproportie) 3.4.3.3.1 Eerste ronde 3.4.3.3.2 Vervolgronde 3.4.3.4 Concordantie met derde lezer 3.4.3.5 Gemiste kankers door één van de lezers 3.4.3.6 Verwerkingstijden van dossiers 3.4.3.7 Aanwezigheid van vroegere screeningsmammografieën 3.4.3.8 Samenvatting kwaliteitsbewaking 3.4.4 Klachtenregistratie
21 21 21 22 24 26 26 27 29
30 32 33 33 33 33 33 34 35 35 35 36 37 38 40 41 42
3.5 Resultaten van de opvolgingsonderzoeken 3.5.1 3.5.2 3.5.3 3.5.4 3.5.5 3.5.6 3.5.7 3.5.8
Percentage doorverwijzing voor verder onderzoek en gekende follow-up Kankerdetectiegraad en positief predictieve waarde Tumorkarakteristieken Tumorgrootte Klierstatus Stadiëring Heelkunde Samenvatting: resultaten van opvolgingsonderzoeken
4. Intervalkankers 4.1 Inleiding 4.2 Doelstelling koppeling databanken 4.3 Werkwijze 4.3.1 Koppeling van bestanden 4.3.1.1 Koppeling van “deelnemers” 4.3.1.2 Koppeling van “niet-deelnemers” 4.3.2 Datacleaning 4.3.3 Bepaling van screengedetecteerde kankers en intervalkankers 4.3.3.1 Bepaling van de interalkankers na een negatieve screeningsmammografie 4.3.3.2 Bepaling van de intervalkankers en screengedetecteerde kankers na een positieve screeningsmammografie 4.3.3.3 Vergelijking met vorige analyse 4.3.3.4 Selectie screeningsjaren en bepaling intervalkankerincidentieratio
4.4 Resultaten 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5 4.4.6 4.4.7
Follow-up na positieve mammografie Screengedetecteerde kankers Intervalkankers 4.4.3.1 Intervalkankers na negatieve screeningsmammografie 4.4.3.2 Intervalkankers na een positieve screeningsmammografie met negatief vervolgonderzoek 4.4.3.3 Totaal van intervalkankers na negatieve of positieve screeningsmammografie 4.4.3.4 Kans op intervalkanker na een negatief screeningsresultaat pTNM stadiëring Tumorgrootte Lymfeklierstatus Percentage screengedetecteerde kankers en intervalkankers
44 45 46 47 48 48 49 49 50
52 52 52 53 53 53 54 54 54 55 55 56 56
57 57 57 58 58 58 59 60 61 63 65 66
4.5 Suggesties en toekomstperspectieven
67
5. Sensibilisering
69
6. Lijst wetenschappelijke output 2010
77
7. Lijst met afkortingen
79
8. Samenvatting
81
Tabellen Tabel 1:
Tweede en derde lezers per CBO in 2011
14
Tabel 2:
Aantal deelnemers in 2008, 2009, 2010 en 2011 en onderverdeeld in 4 groepen volgens het aantal maanden sinds hun vorige deelname
23
Tabel 3:
Participatiecijfers, doelgroep en uitnodigingen per jaar en per twee jaar
25
Tabel 4:
Aantal vrouwen uit Vlaanderen die in een door de GGC erkende mammografische eenheid gescreend werden, 2010
29
Tabel 5:
Aantal vrouwen uit een regio buiten Vlaanderen die in een door de Vlaamse overheid erkende mammografische eenheid, 2011
30
Tabel 6:
Aantal eerste lezingen per jaar
30
Tabel 7:
Technische heroproepproportie.
33
Tabel 8:
Radiografisch goede kwaliteitsproportie.
34
Tabel 9:
Doorverwijspercentages van eerste lezers en tweede lezers in een eerste ronde.
35
Tabel 10:
Doorverwijspercentages van eerste lezers en tweede lezers in een vervolgronde.
35
Tabel 11:
Doorverwijspercentages van tweede lezers in een vervolgronde in functie van de aanwezigheid van vorige foto’s.
36
Tabel 12:
Concordantie conclusies tussen derde, eerste en tweede lezer
36
Tabel 13:
Het besluit van de afzonderlijke lezers bij screeningsgedecteerde kankers
37
Tabel 14:
Het meezenden van de vorige screeningsmammografieën
41
Tabel 15:
Percentage doorverwijzingen voor verder onderzoek nav screeningsmammografie per jaar in Vlaanderen
45
Tabel 16:
Kankerdetectie
46
Tabel 17:
Positief predictieve waarde
47
Tabel 18:
Aard van de gevonden kanker, percentages en detectiegraden
47
Tabel 19:
Grootte invasieve tumoren
48
Tabel 20:
Klierstatus
48
Tabel 21:
Stadiëring
49
Tabel 22:
Heelkunde
49
Tabel 23:
Overzicht van het BKS bestand, per categorie per jaar
53
Tabel 24:
Overzicht van alle koppelingen van alle mogelijk escreeningsdata met alle mogelijke incidentiedata.
53
Tabel 25:
Mogelijke resultaten van de follow-up onderzoeken na een positieve screeningsmammografie
54
Tabel 26:
Categorieën en grenzen voor de tijdspanne tussen de laatste negatieve screeningsmammografie en het moment van borstkankerdiagnose
55
Tabel 27:
Categorieën en grenzen voor de tijdspanne tussen de laatste positieve screeningsmammografie, waarbij RFA = 1, en het moment van borstkankerdiagnose
56
Tabel 28:
Categorieën en grenzen voor de tijdspanne tussen de laatste positieve screeningsmammografie, waarbij RFA = 0/2/x, en het moment van borstkankerdiagnose
56
Tabel 29:
Categorieën en grenzen voor de tijdspanne tussen de laatste positieve screeningsmammografie, waarbij RFA = 3/4/5, en het moment van borstkankerdiagnose
56
Tabel 30:
Overzicht van het aantal screengedetecteerde kankers per screeningsjaar
57
Tabel 31:
Kwaliteitsnormen O/E opgelegd door de Europese richtlijnen
58
Tabel 32:
Overzicht van het aantal intervalkankers, de geobserveerde intervalkankerincidentie (O) en de intervalkankerincidentieratio (O/E) na een negatieve screeningsmammografie
58
Tabel 33:
Overzicht van het aantal intervalkankers, de geobserveerde intervalkankerincidentie (O) na een positieve screeningsmammografie met negatief vervolgonderzoek
59
Tabel 34:
Overzicht van het aantal intervalkankers, de geobserveerde intervalkankerincidentie (O) en de intervalkankerincidentieratio (O/E) na een negatieve screeningsmammografie of een positieve screeningsmammografie met RFA = 1 of RFA = 0/2/x
59
Tabel 35:
% intervalkankers (IK) tijdens de 2 jaar volgend op een negatieve screeningsmammografie of een positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA = 1 of 0/2/x)
60
Tabel 36:
Overzicht van de pTNM stadia van screeningsgedetecteerde kankers, intervalkankers en kankers gediagnosticeerd buiten het screeningsprogramma
61
Tabel 37:
Europese normwaarden voor de stadiëring van de screengedetecteerde kankers
63
Tabel 38:
Overzicht van de pTNM stadia van de screengedetecteerde kankers na een eerst screening en na vervolgscreening
63
Tabel 39:
Europese norwaarden voor de tumorgrootte van de invasieve screengedetecteerde kankers
63
Tabel 40:
Tumorgrootte van de invasieve screengedetecteerde kankers
63
Tabel 41:
Overzicht van de pT van screengedetecteerde kankers, intervalkankers en kankers gediagnosticeerd buiten screening
64
Tabel 42:
Europese normwaarden voor de lymfeklierstatus van de invasieve screengedetecteerde kankers
65
Tabel 43:
Lymfeklierstatus van de invasieve screengedetecteerde kankers
65
Tabel 44:
Overzicht van de pN van invasieve screengedetecteerde kankers, intervalkankers en kankers gediagnosticeerd buiten screening
65
Tabel 45:
Samenvattende tabel 2010
81
grafieken Grafiek 1:
Aantal digitale screeningsmammografieën per jaar
17
Grafiek 2:
Uitnodigingspercentage en participatiecijfers per periode van twee jaar in Vlaanderen
22
Grafiek 3:
Aantal deelnemers in 2011, 2010, 2009 en 2008 verdeeld volgens het aantal maanden verlopen sinds hun vorige deelname
23
Grafiek 4:
Participatiecijfers per periode van twee jaar
24
Grafiek 5:
Deelname per spoor per periode van twee jaar
26
Grafiek 6:
Aandeel van elke leeftijdscategorie die in 2011 voor de eerste maal deelneemt in Vlaanderen
26
Grafiek 7:
Evolutie van de absolute aantallen per leeftijdscategorie van de eerste deelnemers van 2006 tot en met 2011
27
Grafiek 8:
Deelnamecijfers per provincie
27
Grafiek 9:
Aantal gemeenten per participatiepercentage in 2006-2011
29
Grafiek 10:
Vergelijking van de hoeveelheid eerste lezingen in de periode 2010-2011
31
Grafiek 11:
Aantal lezingen per tweede/derde lezer in 2010 -2011
32
Grafiek 12:
Percentage screeningsgedetecteerde kankers, gezien door de 1ste lezer, 2de lezer of beide
37
Grafiek 13:
Aantal kalenderdagen tussen nemen van de foto en het toekomen van het dossier in het CBO
38
Grafiek 14:
Aantal kalenderdagen tussen het toekomen van het dossier in het CBO en het versturen van de resultaatsbrief
39
Grafiek 15:
Aantal kalenderdagen tussen datum mammografie en resultaatsbrief
40
Grafiek 16:
Herkomst klacht
42
Grafiek 17:
Gebruikte kanaal van aanmelding
43
Grafiek 18:
Aard van de klacht
43
Grafiek 19:
Opvolging van de klacht
44
Grafiek 20:
Percentage van ontbrekende follow-up onderzoeken tov het toaal aantal positieve mammografieën
57
Grafiek 21:
Verdeling van de gekende pTNM stadia van screeningsgedetecteerde kankers, intervalkankers en kankers gediagnosticeerd buiten het screeningsprogramma
62
Grafiek 22:
Verdeling van de gekende pT van screengedetecteerde kankers, intervalkankers en kankers gediagnosticeerd buiten het screeningsprogramma
64
Grafiek 23:
Verdeling van de gekende pN van screengedetecteerde kankers, intervalkankers en kankers gediagnosticeerd buiten het screeningsprogramma
66
Grafiek 24:
Percentage screengedetecteerde en intervalkankers tov het globale aantal borsttumoren
66
Grafiek 25:
Verdeling van in situ en invasieve tumoren bij de screengedetecteerde kankers, de intervalkankers en bij de “niet-deelnemers”
67
Grafiek 26:
Borstkanker: incidendie en mortaliteit, Vlaanderen 1999-2009 en België 2004-2009
83
bijlagen Bijlage 1: Uitnodigingen 1.1 Uitnodigingen in Vlaanderen detail per jaar (jaarlijks en tweejaarlijks) 1.2 Uitnodigingen per CBO 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5
85 86
CBO Antwerpen CBO Brussel CBO Leuven CBO Brugge CBO Gent
Bijlage 2: Gegevens 0800 nummer per CBO
91
Bijlage 3: Participatiecijfers 3.1 Participatiecijfers per CBO 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5
3.2. Opkomst per spoor 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5
100
CBO Antwerpen CBO Brussel CBO Leuven CBO Brugge CBO Gent
3.4 Eerste deelname 2009 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4 3.4.5
97
CBO Antwerpen CBO Brussel CBO Leuven CBO Brugge CBO Gent
3.3 Interval tussen deelnames per CBO in 2008 en 2009 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.2.5
94
CBO Antwerpen CBO Brussel CBO Leuven CBO Brugge CBO Gent
CBO Antwerpen CBO Brussel CBO Leuven CBO Brugge CBO Gent
103
Bijlage 4: Kwaliteitsbewaking van het programma Tabel 1:
Radiografische goed kwaliteitsproportie. Screeningsmammografieën 2011
Tabel 2:
Recall rate van eerste lezers en tweede lezers in een eerste ronde. Screeningsmammografieën 2011
Tabel 3:
Recall rate van eerste lezers en tweede lezers in een vervolgronde. Screeningsmammografieën 2011
Tabel 4:
Recall rate van tweede lezers in een vervolgrone in functie van de aanwezigheid van vorige foto’s. Screeningsmammografieën 2011
Tabel 5:
Concordantie conclusies tussen derde, eerste en tweede lezer. Screeningsmammografieën 2011
Tabel 6:
Het meezenden van de vorige screeningsmammografieën
Grafiek 1:
Aantal kalenderdagen waarin de ME het dossier verwerkt
Grafiek 2:
Aantal kalenderdagen tussen toekomen van het dossier in het CBO en het versturen van de resultaatsbrief. Vlaanderen 2011
Grafiek 3:
Aantal kalenderdagen tussen datum SMX en resultaatsbrief. Vlaanderen 2011
Bijlage 5: Resultaten van opvolgingsonderzoeken Tabel 7:
Percentage doorverwijzingen voor verder onderzoek n.a.v. screeningsmammografie per jaar in Vlaanderen
Tabel 8:
Kankerdetectie
Tabel 9:
Tabel positief predictieve waarde
Tabel 10:
Aard van de gevonden kanker
Tabel 11:
Grootte invasieve tumoren
Tabel 12:
Klierstatus
Tabel 13:
Stadium op moment van diagnose
Tabel 14:
Heelkunde
Bijlage 6: Intervalkankers: flow chart datacleaning
106
110
120
hoofdstuk
1
1
inleiding
Borstkanker is in ontwikkelde landen en dus ook in België een frequente en ernstige aandoening. Uit recente cijfers van het SKR blijkt dat ons land met 140,4 borstkankers per 100.000 vrouwen (ESR ; voor leeftijd gecorrigeerde Europese standaardpopulatie) in 2009, nog steeds de hoogste incidentie heeft binnen de Europese Unie. Deze opmars is ongetwijfeld verbonden met de start van het Vlaams screeningsprogramma in juni 2001.(1) Dit programma van vroegtijdige opsporing van borstkanker met mammografie is conform met de Europese richtlijnen die vanaf 1988 ontwikkeld werden en bijgestuurd . De 4de en tot nu laatste editie van European Guidelines for Quality Assurance in Breast Cancer Screening and Diagnosis, dateert van 2006. Zij bevat een gedetailleerde beschrijving van de doelgroep en van de fysisch- technische, radiografische, radiologische en epidemiologische kwaliteitsparameters, waaraan moderne bevolkingsonderzoeken moeten voldoen om succesvol en kosteneffectief te zijn. Het programma van de Vlaamse Overheid richt zich tot symptoomloze, laagrisico vrouwen in de leeftijdsgroep van 50 tot en met 69 jaar, die sociaal verzekerd zijn in België. De tweejaarlijkse kwaliteitsgecontroleerde screeningsmammografie wordt aangeboden op een laagdrempelige wijze en zonder kosten voor de deelnemende vrouwen ( geen remgeld). De gezondheidsdoelstelling was van in het begin,een participatiegraad van 75%, tegen 2012 te realiseren. Het draaiboek van het programma met daarin de in Vlaanderen gehanteerde kwaliteitsparameters, zijn in detail consulteerbaar op de website van de overheid www.borstkankeropsporing.be . De 5 erkende regionale screeningscentra ( Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel en Leuven ) groepeerden zich in 2004 tot het Consortium van Erkende Regionale Screeningscentra van de Vlaamse Gemeenschap vzw. Deze samenwerking resulteerde in een uniformisering van de verschillende activiteiten qua sensibilisering, de uitnodigingsbrief en standaard operationele procedures .Door een open peer review is ook een verhoging van het kwaliteitsniveau bekomen. In 2011 stelde het Consortium zich kandidaat voor een beheersovereenkomst met de Vlaamse overheid als Partnerorganisatie en Organisatie met Terreinwerking voor het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Hierdoor zal nog een verdere integratie van de 5 afdelingen in één Centrum voor Kankeropsporing (ook de toekomstige benaming van de vzw) gebeuren. De data worden geregistreerd in een centrale Vlaamse databank ( Heracles) waaruit een gezamenlijke analyse en rapportering van de bekomen resultaten kan worden uitgevoerd . Deze publicatie is het 4de geproduceerde jaarverslag en behelst de screeningsactiviteiten en hun omkadering van de jaren 2007 – 2011. De rapportering van participatiegraad over een tweejaarlijkse periode corrigeert niet alleen voor jaarlijkse schommelingen bij cyclisch uitnodigen om de twee jaar in gemeenten met wisselende participatiegraad maar is ook inherent aan het advies om tweejaarlijks te screenen. In dit rapport worden opnieuw de proces en effect indicatoren en andere kwaliteitsparameters, zoals die in het draaiboek van de Vlaamse overheid voorzien zijn weergegeven (zie hoofdstuk 3). Naast participatiegraad door screeningsmammografie, kwaliteit van de apparatuur en de uitgevoerde mammografieën, eerste en tweede lezing, wordt ook de dienstverlening naar de deelnemende vrouwen geëvalueerd. Ook de meetbare epidemiologische kwaliteitsparameters zoals kankerdetectiegraad en positief voorspellende waarde worden besproken. Deze cijfers worden vergeleken met de prestaties over de voorgaande jaren zodat het behoud of het verbeteren van de kwaliteit nauwkeurig kan worden opgevolgd. Gezien het nog te voorbarig is om reductie in kankersterfte aan te tonen, dienen we ons voorlopig te beperken tot surrogaat parameters of tussentijdse indicatoren zoals het aantal kleine en vroegtijdige borstkankers en het aantal invasieve kankers met negatieve klieren . Dit rapport is gecreëerd samen met de Stichting Kankerregister waarmee sinds 2010 nauw wordt samengewerkt zodat ook de intervalkankers worden gerapporteerd en (zie hoofdstuk 4) bijkomende beoordeling van het kwaliteitsniveau van het programma van vroegtijdige opsporing van borstkanker in Vlaanderen kan gebeuren.
References (1) Belgian Cancer Registry 2011 Cancer incidence in Belgium 2008 . 10 years in Flanders 5 years in Belgium, Brussels and Wallonia.
10
hoofdstuk
2
Partners in het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker
2
In dit hoofdstuk wordt beschreven welke partners een rol spelen in het Vlaamse bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Aangezien dit rapport wordt opgesteld door de Centra voor borstkankeropsporing, wordt vooral hun rol uitgebreid beschreven. Voor de inhoudelijke en organisatorische ondersteuning en coördinatie van het bevolkingsonderzoek is de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek naar borstkanker opgericht. Deze werkgroep komt ongeveer zes keer per jaar samen. Alle partners die een rol spelen in het bevolkingsonderzoek zetelen in deze werkgroep.
2.1 De Vlaamse overheid De preventieve gezondheidszorg is een bevoegdheid van de Gemeenschappen. De kosten van de organisatie van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker worden in België dan ook gedragen door de Gemeenschappen. De Vlaamse overheid staat daarom garant voor het organiseren en de kwaliteitsbewaking van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in Vlaanderen. Voor de praktische uitvoering hiervan erkent zij de mammografische eenheden (ME) en centra voor borstkankeropsporing (CBO). Daarnaast roept zij de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek naar borstkanker samen en subsidieert zij de CBO, het Consortium, de Logo’s, Domus Medica, VIGeZ en de Stichting kankerregister voor de realisatie van een aantal opdrachten in het kader van het bevolkingsonderzoek.
2.2 Centra voor borstkankeropsporing 2.2.1 Algemeen De CBO zijn erkend door de Vlaamse overheid voor bepaalde opdrachten in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. De 5 erkende centra voor borstkankeropsporing zijn: Vroegtijdige Opsporing van Borstklierkanker (VOB) Ruddershove 4 - 8000 Brugge contactpersoon: Dr. Patrick Martens telefoon: 050-32 70 60 e-mail:
[email protected] Centrum voor Preventie en Vroegtijdige Opsporing van Kanker - Universiteit Gent Campus Proeftuinstraat Proeftuinstraat 86 - 9000 Gent contactpersoon: Dr. Luc Bleyen telefoon: 09-332 36 36 e-mail:
[email protected] Centrum voor Kankerpreventie Universiteit Antwerpen Universiteitsplein 1 - 2610 Wilrijk contactpersoon: Prof. Guido Van Hal telefoon: 03-265 25 59 e-mail:
[email protected] Dienst Kankerpreventie en Opsporing van de Vrije Universiteit Brussel Laarbeeklaan 101 - 1090 Brussel contactpersoon: Mevr. Marie-Eve Coelst telefoon: 02-477 56 16 e-mail:
[email protected]
12
Leuvens Universitair Centrum voor Kankerpreventie (LUCK) – UZ Leuven Kapucijnenvoer 33 - 3000 Leuven contactpersoon: Prof. dr. Erik Van Limbergen telefoon: 016-33 23 10 e-mail:
[email protected] De CBO staan in grote lijnen in voor: • de selectie, versturing en opvolging van de uitnodigingen van de vrouwen uit de doelgroep • het via een gratis telefoonlijn communiceren met de vrouwen uit de doelgroep om hen ondermeer toe te laten de afspraak uit de uitnodigingsbrief te annuleren of te wijzigen (zie jaarrapport 2007, bijlage 1) • de tweede (en eventueel derde) beoordeling en protocollering van de screeningsmammografieën (de zogenaamde tweede en derde lezing) • het versturen van de resultaatsbrieven aan de artsen en de vrouwen uit de doelgroep • de opvolging van de kwaliteit van de mammografische eenheden in hun werkgebied • het bewaken van de opvolging na een afwijkend screeningsresultaat • het registreren van alle relevante administratieve en medische gegevens met inbegrip van de gegevens over de opvolgingsonderzoeken van de follow-up gegevens in het registratieprogramma ‘Heracles’ De vijf Centra voor borstkankeropsporing nemen deel aan een aantal werkgroepen rond de verschillende aspecten van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker: • de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek naar borstkanker • de werkgroep technische commissie en de werkgroep dataset aangaande het beheer en gebruik van de screeningsgegevens in Heracles • de werkgroep “stuurgroep”, dit is een werkgroep met de ontwikkelaars van het systeem voor de registratie van de screeningsgegevens (Heracles) aangaande de werking en nodige aanpassingen aan het programma • de werkgroep onderzoek aangaande het beantwoorden van onderzoeksvragen en het opstellen van jaarrapporten • de werkgroep website • de werkgroep radiologie • de werkgroep monitoring • de werkgroep follow-up • de werkgroep beheer en evaluatie van de interactieve tentoonstelling De vijf CBO hebben zich gegroepeerd in een Consortium waarin afspraken worden gemaakt over uniforme werkwijze en gegevensuitwisseling.
2.2.2 De medewerkers van de Centra voor bortskankeropsporing 2.2.2.1 Administratieve medewerkers Op 1 januari 2011 werkten er in de CBO 53.02 FTE’s. Deze groep bestaat uit wetenschappelijk medewerkers, artsen, informatici en administratief personeel. Antwerpen: 16 FTE Brugge: 5.2 FTE Brussel: 5 FTE Gent: 14.9 FTE Leuven: 11.92 FTE
13
2.2.2.2 Tweede en derde lezers Gevormde, ervaren radiologen staan in voor de tweede en derde lezing van de screeningsmammografieën en voor de kwaliteitsbeoordeling ervan. In tabel 1 is vermeld welke radiologen verbonden zijn aan elk CBO. Tabel 1 . Tweede en derde lezers per CBO in 2011. CBO Antwerpen
Inge Verslegers; Peter Naudts; Martine Roose; Jacques Horn; Mireille Van Goethem; Hufkens Godelieve; Marcus Van De Hauwaert, Isabelle Biltjes; Kristel Vranken
CBO Brugge
Barbara De Clercq; Hilde Goris; Jan Morlion; Marc Vanfleteren
CBO Brussel
Cathérine Breucq; Vally De Wilde, Nathalie Hottat, Ann Schiettecatte
CBO Gent
Stefan Palmers; Els Vanherreweghe; Margarethe Mortier; Charles Van De Velde; Anne Lampaert; Hugo Lauwers; Marian Van Laere; Geert Villeirs ; Vally De Wilde
CBO Leuven
André Van Steen; Chantal Van Ongeval; Miriam Droessaert; Valerie Celis; Kirsten Joossens; Sandra Postema; Ilse Vervloesem
In de praktijk komt het voor dat er bepaalde lezers verbonden aan één CBO ook werkzaam zijn in een ander CBO. Om de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek te kunnen garanderen wordt aan de tweede en derde lezers een minimum van 5000 lezingen (eerste, tweede, derde en diagnostische) per jaar opgelegd. Heel wat tweede lezers zijn ook actief als eerste lezer en in het diagnostisch circuit waardoor zij waarschijnlijk de norm van 5000 lezingen per jaar halen, hoewel het CBO hier geen exacte cijfers over kan geven. Deze bijkomende taak is zeer zinvol om blijvend voeling te houden met de diagnostiek.
2.3 Consortium van erkende regionale screeningscentra van de Vlaamse Gemeenschap Om de gegevensuitwisseling te optimaliseren en de uniforme werking te bevorderen, vormen de erkende centra samen het Consortium van erkende regionale screeningscentra van de Vlaamse Gemeenschap (vzw), verder Consortium genoemd. Dit Consortium is opgericht op 6 december 2004. De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger van elk CBO. De taken van het Consortium zijn onder meer: • het beheer van Heracles: hosting, basisbeheer van de database, operationeel beheer van de database, actualisering, beveiliging, verzending via Medibridge • streven naar uniformiteit tussen alle CBO • realisatie van opdrachten aangestuurd door de Vlaamse overheid (vb. erkenningsvoorwaarden digitale screening, rapportering van cijfers in het kader van de jaarlijkse dag Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker, indiening van het jaarlijks financieel verslag, oplossen van epidemiologische en wetenschappelijke vragen,…) • deelnemen aan werkgroepen, subwerkgroepen en overlegvergaderingen over het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker (vb Logo’s, VIGeZ, Vlaamse werkgroep,…) • het beheer van de financiën van het Consortium
14
Het beheer van Heracles: Het registratieprogramma Heracles is sinds zijn ingebruikname in 2004 een belangrijke factor in de evolutie van het bevolkingsonderzoek. Het feit dat alle gegevens van het volledige Vlaamse bevolkingsonderzoek verzameld worden in één databank, is niet alleen een breuk met het verleden waar elk CBO zijn eigen verschillende databestand had, maar is ook een katalysator om uniform te werken en gezamenlijk verbeteringen te ontwikkelen. Sinds de oprichting van het Consortium is het beheer van dit registratieprogramma dan ook zijn hoofdtaak geworden. In 2011 waren er 4 stuurvergaderingen met Ebit en 8 technische werkgroep vergaderingen. Vier van de vijf CBO voeren rechtstreeks in in Heracles, één CBO maakt gebruik van een SOAP om de gegevens in Heracles te brengen. Heracles wordt gebruikt in verschillende fasen: van het selecteren van de doelgroep tot het evalueren van het bevolkingsonderzoek: • een personenbestand van de doelgroep wordt bijgehouden en regelmatig aangevuld • uitwisseling van dossiers tussen de CBO zodat bij verhuis of deelname buiten het eigen werkgebied geen gegevens verloren gaan • opmaken van een uitnodigingsbestand, rekening houdende met de datum van vorige deelname • registratie van de vrouwen die buiten de doelgroep vallen omdat ze niet wensen deel te nemen of omdat ze melden dat er minder dan 10 jaar geleden borstkanker bij hen werd vastgesteld • registratie van de lezingen met invoercontrole op fouten en volledigheid • automatisch vergelijken van de twee lezingen en eventueel beslissing tot een derde lezing • registratie van een derde lezing • versturen van de resultaatsbrieven naar de vrouw en de artsen zowel via de post als elektronisch via Medibridge • versturen van brieven naar de artsen om verdere informatie op te vragen na een positieve screening en dit volgens een individueel aangepaste timing • registeren van deze follow-up gegevens • basis van foutlijsten om verkeerde of onvolledige registratie recht te zetten • rapportering opmaken: - van elke vrouw ter evaluatie van het bevolkingsonderzoek - van elke ME voor kwaliteitsbewaking - van elke tweede lezing voor facturatie - per arts voor feedback - basis van dit jaarverslag • ondersteuning van de verdere digitalisering van het lezingsproces: - opmaak van werklijsten - controle aanwezigheid digitale foto na invoer van de eerste lezing - oproepen van desbetreffende digitale mammografie op het leesstation - rechtstreekse invoer door de tweede lezer met toegang tot de gegevens van vorige jaren - registeren en koppelen van de fysisch-technische controlegegevens met de kwaliteitsbeoordeling door de tweede lezer (actief in 2009) Bij de opbouw is zeer veel aandacht besteed aan zowel een vlotte toegankelijkheid als respect voor de veiligheid door uitgebreide afscherming van de omgeving en de bescherming van de privacy door middel van certificaten en beheer van erg gedetailleerde toegangsrechten. In de toekomst zal nog meer de nadruk liggen op verdere digitalisatie (het vermijden van papier). De nadruk wordt gelegd op een vlottere doorstroom (de tijd tussen aankomst dossier en volledig afwerken inkorten) en connectiviteit (met de eerste lezer) en op het regelmatig doorsturen van de radiografische kwaliteit van de ME via weekrapporten. Het Consortium vergoedt één halftijdse werknemer, Patrick Beyltjens. Zijn taak is hoofdzakelijk het basisbeheer van de database: • helpdesk voor de verschillende CBO • onderhoud basisregisters • ontwikkelen van foutlijsten en deze verbeteren • rapportering aan de centra ivm kwaliteit van de gegevens en de aangeleverde data • procedures ontwikkelen voor controle van geconverteerde gegevens • ter beschikking stellen van basisdata via FTP-site in het kader van de rapportering • controles op aangeleverde populatiebestanden • voorstellen maken tot verbetering van Heracles • bijwonen van de vergaderingen aangaande Heracles • meldingssysteem voor storingen aan Heracles gebruiken • een documentatie opstellen over Heracles Daarnaast heeft het Consortium ook één deeltijds (0.2 FTE) secretariaatsmedewerker in dienst. De raad van bestuur van het Consortium komt maandelijks bij elkaar. De algemene vergadering komt twee maal per jaar samen.
15
2.4 MammograFIsche eenheden 2.4.1 Algemeen Een mammografische eenheid (ME) is een radiologische dienst van een ziekenhuis, een vennootschap van radiologen, een eenpersoonsvennootschap of een zelfstandig radioloog die een erkenning heeft gekregen van de Vlaamse overheid na het bewijs te hebben geleverd een kwaliteitsvolle screening te kunnen aanbieden aan de doelgroep. In Vlaanderen zijn er ook drie mobiele mammografische eenheden (de mammobielen) erkend. Deze kunnen, volgens bepaalde criteria, ingezet worden in gebieden waar geen of onvoldoende andere mammografische eenheden aanwezig zijn. Ook als het in een bepaalde plaatselijke context door alle partijen opportuun wordt geacht om gebruik te maken van de mammobiel kan deze ingezet worden. De mammografische eenheid staat onder hoofdverantwoordelijkheid van een radioloog en kan bestaan uit één of meerdere radiologen die voldoende vorming hebben gevolgd om te kunnen deelnemen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. De mammografische eenheden staan in voor: • het nemen van de screeningsmammografie • het informeren van de vrouwen over de voor- en nadelen van mammografische screening en het verloop van het bevolkingsonderzoek en hierbij de aanbevelingen van de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek naar borstkanker volgen • het laten ondertekenen door de vrouw van het toestemmingsluik van het aanvraagformulier (indien dit nog niet bij de verwijzende arts gebeurde) (zie jaarrapport 2007, bijlage 2) • het systeem van derde betalende toepassen en geen remgeld aanrekenen • de vrouw die deelneemt aanmoedigen dit te blijven doen • de eerste beoordeling en protocollering (eerste lezing) • het versturen van de screeningsmammografieën en het resultaat van de eerste lezing naar het CBO • zonder bijkomende kosten voor de vrouw instaan voor het opnieuw nemen van de opnames indien het CBO besluit dat een technische heroproep aangewezen is • bijhouden en archiveren van de screeningsmammografieën en deze in een vervolgronde ter beschikking stellen voor vergelijking • streven naar het halen van de normen, opgelegd door de Vlaamse overheid • de kwaliteitscontrole van hun apparatuur • bijscholing van de medewerkers verbonden aan hun dienst Elke mammografische eenheid werkt samen met een CBO en sluit hiermee een samenwerkingsovereenkomst af. Op 1/09/2012 zijn er 175 erkende mammografische eenheden, de 3 mammobielen incluis. Een adressenlijst met de mammografische eenheden is te bekijken op www.borstkankeropsporing.be onder het deel “Laat je onderzoeken”. (bron: Agentschap Zorg en Gezondheid)
2.4.2 Erkenningsprocedure Vooraleer een ME kan deelnemen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker moet deze dienst voldoen aan een aantal voorwaarden. Hieronder volgt een korte beschrijving van de voorwaarden tot erkenning. De uitgebreide procedure wordt vermeld in de bijlagen van het jaarrapport 2007. Om een erkenningsdossier te kunnen openen, heeft het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid volgende gegevens nodig: de identificatiegegevens van de ME, de radiologen die zullen deelnemen aan de screening, het ingevuld formulier “aanvraag tot erkenning als mammografische eenheid” (zie jaarrapport 2007, bijlage 4), een attest fysisch-technische acceptatie (zie jaarrapport 2007, bijlage 5), twee attesten medisch-radiologische acceptatie (zie bijlage 6 jaarrapport 2007) en een samenwerkingsovereenkomst met een CBO (zie jaarrapport 2007, bijlage 7). Van elke wijziging die zich voordoet binnen de mammografische eenheid, moet het Agentschap Zorg en Gezondheid op de hoogte gebracht worden omdat deze wijziging een invloed kan hebben op de erkenning. Indien de ME na herhaalde feedback niet (meer) aan de vooropgestelde normen voldoet (ook al wordt dit toegeschreven aan een individuele radioloog), kan het Agentschap Zorg en Gezondheid de erkenning van de ME intrekken.
2.4.2.1 Bijkomende procedure voor aanvraag tot erkenning voor digitale screening Indien een ME digitaal wil screenen zijn er nog een aantal bijkomende voorwaarden: het digitaal mammografietoestel dient een typetoelating te hebben en moet daarna een acceptatietest doorlopen met positief resultaat. Ook wordt de samenwerkingsovereenkomst tussen de mammografische eenheid en het CBO aangepast met een addendum betreffende specifieke vereisten en afspraken in verband met de digitale screening. De radiologen moeten voor hun individuele erkenning bijkomende proeven afleggen, het zogenaamde proeflezen en de leestest. Dit geldt zowel voor de eerste, de tweede als de derde lezers.
16
2.4.3 Stand van zaken van de digitale screening Op 1 mei 2007 werd de eerste ME voor digitale screening erkend. In 2011 zijn er 43 erkenningen voor digitale mammografie bijgekomen wat het totaal van erkende digitale ME eind 2011 bracht op 130. (bron: Agentschap Zorg en Gezondheid) Deze diensten sturen hun digitale mammografieën door naar de Centra voor borstkankeropsporing via een snelle internetverbinding, een usb-stick of harde schijf. Een voordeel van digitale mammografie is de mogelijkheid om deze uit te wisselen zonder de originele gegevens te verliezen. Hiervoor is echter een eenduidige identificatie van elk onderzoek en een uniforme identificatie van elke vrouw noodzakelijk. Omdat op dit moment elke mammografische eenheid zijn eigen patiëntencode maakt was het nodig om dit om te vormen naar een eenduidige codering. Met behulp van het rijksregisternummer en de datum van het onderzoek wordt zowel een unieke code voor de vrouw als voor het onderzoek gemaakt. De technische uitwerking hiervan wordt beschreven in het addendum van de samenwerkingsovereenkomst betreffende digitale screening. Met behulp van deze codes kunnen digitale onderzoeken zonder identificatieproblemen uitgewisseld worden tussen de verschillende CBO en is het mogelijk om ten volle de interactie tussen het registratieprogramma Heracles en de leesstations te benutten. De Centra voor borstkankeropsporing werken volop aan de verdere automatisering van het screeningsproces. Zo zullen op korte termijn alle tweede en derde lezers hun protocol digitaal kunnen invoeren, zoals dit nu reeds gebeurt in het CBO Leuven en CBO Brugge. Op langere termijn zal ook het invullen en het doorsturen van het aanvraagformulier en de eerste lezing volledig gedigitaliseerd kunnen verlopen. Onderstaande grafiek geeft de toename van het aantal digitale screeningsmammografieën weer van 2006 tot 2011 per CBO en voor Vlaanderen. De meeste CBO vertonen een grote stijging van het aantal digitale mammografieën over de jaren heen. Grafiek 1: Aantal digitale screeningsmammografieën per jaar
In 2011 steeg het aantal digitale screeningsmammografieën met 50% tot bijna 80 % van het totaal aantal screeningsmammografieën.
17
2.5 Fysisch-technische controle instanties De mammografische eenheden doen een beroep op gemachtigde fysisch-technische controle-instanties voor de fysisch-technische kwaliteitsbewaking van de toestellen. Deze laatste rapporteren hierover aan de mammografische eenheden en aan de CBO. Het LUCMFR Leuven, QCC-Gent, Controlatom en VUB BEFY waren in 2011 gemachtigd voor de controle van de analoge en digitale apparatuur.
2.6 Andere partners Federale instanties Het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) betaalt sinds 15 juni 2001 de radiologische kosten van de screeningsmammografieën en tweede lezingen volgens het systeem derde betaler. Dit kan éénmaal per twee kalenderjaren voor vrouwen van 50 jaar tot en met 69 jaar. De screeningsmammografie is dus gratis voor de vrouw, wat drempelverlagend werkt. Via het intermutualistisch agentschap (IMA) leveren de ziekenfondsen ook informatie over de RIZIV-prestaties die nuttig zijn voor de evaluatie van het bevolkingsonderzoek. Daarnaast hebben de ziekenfondsen ten aanzien van hun leden ook een sensibiliserende rol. Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) kreeg van de federale overheid de opdracht om het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in heel België te evalueren. Brumammo vzw Omdat het onmogelijk is om te weten tot welke Gemeenschap een bepaalde inwoonster van het gebied Brussel-Hoofdstad zich wenst te richten is de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie opgericht. Voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker is tussen de verschillende gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een overeenkomst gesloten. Dit betekent dat voor de vrouwen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad de vzw Brumammo instaat voor het tweejaarlijks sturen van een tweetalige uitnodigingsbrief. De vrouwen uit de doelgroep Alle vrouwen van 50 jaar tot en met 69 jaar, die woonachtig zijn in het Vlaamse Gewest, en de Nederlandstalige vrouwen die verblijven in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad behoren tot de doelgroep van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. De vrouwen woonachtig in Brussel-Hoofdstad zijn niet opgenomen in dit rapport. Aan bepaalde risicogroepen (vrouwen met erfelijke belasting of met klachten die kunnen wijzen op borstkanker) wordt aangeraden niet deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek en hun arts te raadplegen voor specifieke opvolging. Ook voor vrouwen van 50 jaar tot en met 69 jaar die minder dan twee kalenderjaren geleden reeds een mammografie buiten het bevolkingsonderzoek lieten uitvoeren is een screeningsmammografie niet aangewezen. Beide groepen worden echter niet uitgesloten. Dit betekent dat als ze zich toch aanmelden, hun mammografie verwerkt wordt als een screeningsmammografie. Vrouwen die niet aangesloten zijn bij een Belgische ziekteverzekering, maar in het Vlaams Gewest wonen, worden ook uitgenodigd. Zij betalen de screeningsmammografie zelf en vorderen zo mogelijk het bedrag terug van hun verzekering. Vrouwen die illegaal in het Vlaamse Gewest verblijven, krijgen geen uitnodiging omdat ze administratief niet geregistreerd zijn. Huisartsen en Gynaecologen De huisartsen en de gynaecologen in de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek naar borstkanker respectievelijk vertegenwoordigd door Domus Medica en de VVOG (Vlaamse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie) zijn voor het Vlaamse bevolkingsonderzoek naar borstkanker heel belangrijke partners. Zij kunnen de vrouwen van 50 jaar tot en met 69 jaar uit hun patiëntenbestand informeren, motiveren en verwijzen naar een mammografische eenheid voor een screeningsmammografie. Bij een positieve screening worden zij, als behandelende arts, ingelicht door de CBO en verzorgen zij ook de verdere opvolging. Deze behandelende artsen zijn van cruciaal belang om de vrouw accuraat te begeleiden en te verwijzen indien er vervolgonderzoeken en/of behandelingen nodig zijn. Zij zijn ook het eerste aanspreekpunt voor de verantwoordelijke arts van de CBO die de gegevens van de vervolgonderzoeken opvraagt in het kader van de kwaliteitsbewaking.
18
Logo’s De Logo’s (Lokaal gezondheidsoverleg) zijn door de Vlaamse overheid gesubsidieerde netwerken inzake preventieve gezondheidszorg, en dit binnen een geografisch aaneengesloten gebied. Ze hebben de opdracht om de Vlaamse overheid bij te staan om de zes vooropgestelde gezondheidsdoelstellingen te realiseren. Eén van de doelstellingen waarrond zij werken is de sensibilisering inzake het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. De taak van de Logo’s is essentieel en bestaat er in om de vrouwen uit de doelgroep en de partners van hun netwerk te sensibiliseren voor de georganiseerde borstkankerscreening. VIGeZ VIGeZ is een expertisecentrum voor gezondheidspromotie en ziektepreventie. VIGeZ levert strategieën, advies, methodieken, ondersteuning bij implementatie en opleiding aan gezondheidswerkers en professionals. Aan iedereen die bezig is met gezondheidspromotie en ziektepreventie. Zowel praktijkwerkers als beleidsmakers. Vlaamse Liga tegen Kanker (VLK) Tweejaarlijks organiseert de Vlaamse Liga tegen Kanker de Kom Op tegen Kanker-campagne, gekoppeld aan fondsenwerving. Op geregelde tijdstippen plaatst de VLK deze massamediacampagne in het teken van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen in het algemeen en het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in het bijzonder. Dit gebeurde in 2001 en 2007 Provinciebesturen Eén van de vijf CBO (CBO Leuven) heeft een overeenkomst gesloten met de provinciale diensten voor Welzijn en Gezondheid van Limburg en Vlaams-Brabant. Die laatste beheren o.a. het uitnodigingssysteem en de 0800-telefoonlijn. De provincie Vlaams-Brabant ondersteunt ook het mammobielprogramma. Ebit en Fitit Deze twee firma´s (beide zijn een opdeling van het vroegere Fitit) zijn de partners waarmee het registratieprogramma Heracles werd ontwikkeld. Fitit staat hierbij in voor de beveiligde hosting van de hardware. Ebit staat in voor de ondersteuning, aanpassingen en ontwikkelen van nieuwe toepassingen van de webgebaseerde Heracles applicatie. Vragen en problemen worden door alle CBO doorgespeeld aan de beheerder van Heracles tewerkgesteld door het Consortium. De beheerder centraliseert deze vragen en geeft ze door aan Ebit of Fitit. Sinds 2007 is er een meldingssysteem zodat het vervolg van elk probleem kan opgevolgd worden. De aanpassingen of nieuwe toepassingen van Heracles worden eerst in een technische werkgroep van het Consortium besproken en uitgewerkt vooraleer ze worden uitgevoerd door Ebit.
19
hoofdstuk
3
3
resultaten
3.1 Participatiegraad 3.1.1 Algemeen Participatie is een belangrijk gegeven bij een bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Hoe meer vrouwen deelnemen, hoe meer kankers vroegtijdig kunnen worden opgespoord en hoe meer kans men heeft om de mortaliteit van de gehele populatie te beïnvloeden. Een participatie van minstens 75% is wenselijk voor een optimaal resultaat van het bevolkingsonderzoek. In het jaarverslag tot 2007 werden een aantal factoren besproken die van invloed zijn op het berekende participatiecijfer van de borstkankerscreening in Vlaanderen: • De bron van het personenbestand waaruit de uitnodigingen worden gehaald • De exclusiecriteria en problemen bij het opstellen van de uitnodiging De totale doelgroep waarop de participatie werd berekend, werd bepaald door de ADSEI gegevens van alle vrouwen die op 1/1/2011 50 tot en met 69 jaar zijn. Dit kan een kleine fout ( < 1%) veroorzaken,maar aangezien de gegevens van de 50 tot en met 69 jarigen op 1/1/2012 ( de juiste doelgroep) te laat bekend zijn om in dit jaarrapport te gebruiken en aangezien deze kleine fout om dezelfde reden elk jaar gemaakt wordt is dit een pragmatische keuze. Doordat elk jaar steeds dezelfde manier van berekenen wordt gebruikt is de evolutie van de participatie wel volledig correct. De andere evaluatiecijfers ( behalve de participatiecijfers ) worden hierdoor niet beïnvloed. Omdat de geregistreerde gegevens regelmatig op fouten worden aangevuld en gecontroleerd kunnen ze licht verschillen van het voorgaande jaarrapport 2010. Alle participatiecijfers werden herberekend volgens dezelfde ADSEI cijfers. In dit hoofdstuk worden de participatiecijfers weergegeven voor Vlaanderen. De gedetailleerde opsplitsing per CBO wordt in bijlage 3 vermeld.
3.1.2 Jaarlijkse en tweejaarlijkse cijfers 3.1.2.1 Uitnodigingen Doordat men bij de planning van uitnodigingen rekening moet houden met de vorige deelname en het gebruik van de mammobiel, waarbij op korte tijd iedereen uit een beperkt gebied wordt uitgenodigd, is het niet altijd mogelijk om de activiteit gelijkmatig te verspreiden over twee jaar. Zo zijn er grote verschillen mogelijk tussen twee opeenvolgende jaren. De CBO trachten deze variaties geleidelijk te verminderen. Zoals reeds in het vorig jaarverslag vermeld, zal men bij een gelijkmatige spreiding over twee jaar maximaal tussen de 52,5% en 50% per jaar van de doelgroep uitnodigen . Hierbij tellen we de uitnodigingen per brief (spoor 2) en die via verwijzing door een arts (spoor 1) samen. De vrouwen die in een vorige ronde deelnamen via spoor 1 (voorschrift arts) krijgen pas een uitnodigingsbrief indien ze 30 maanden na hun vorige deelname nog niet opnieuw hebben deelgenomen. Deze termijn kan door een CBO ingekort worden in overleg met zijn partners. De doelgroep waaruit de uitnodigingen in de praktijk werden geselecteerd is lichtjes kleiner dan de doelgroep die we hier gebruiken. Vrouwen die verhuizen uit Vlaanderen of die weigeren om uitgenodigd te worden of die geregistreerd werden met borstkanker (minder dan 10 jaar geleden) worden immers niet uitgenodigd. Ook het feit dat vrouwen die via spoor 1 deelnamen, slechts 30 maanden later een uitnodigingsbrief krijgen (als ze niet opnieuw via spoor 1 deelnemen) beïnvloedt het aantal uitnodigingen. Deze invloed is afhankelijk van het de grootte van spoor 1 en afhankelijk van de toepassing van deze regel. Men kan cijfers boven de 100% bekomen als men het percentage van elk jaar met elk 20 geboortejaren samentelt. Dit doordat in een periode van twee jaar eigenlijk 21 geboortejaren tot de doelgroep behoren (hiervan zijn er 2 geboortejaren die slechts 1 jaar tot de doelgroep behoren). Dit is mogelijk als men vrouwen uit beide geboortejaren die slechts 1 jaar tot de doelgroep behoren (voor de periode 2010-2011 zijn dit de geboortejaren °1961 en °1941) in één en dezelfde tweejaarlijkse periode uitnodigt en dus niet het jaar voor of na deze periode. De aansluitende periode van twee jaar zullen dan lagere cijfers vertonen. Voor Vlaanderen bereiken we in 2010-2011 101 % van de doelgroep. In de eerste jaren is er een gelijktijdige stijging in het percentage uitnodigingen ( uitnodigingen+ 1ste spoor) en de participatie. De laatste jaren blijft het percentage uitnodigingen vrijwel stabiel.
21
Grafiek 2: Uitnodigingspercentage en participatiecijfers per periode van twee jaar in Vlaanderen
De tabel met de gedetailleerde cijfers per CBO kan u vinden in bijlage 1.
3.1.2.2 Interval tussen deelnames Bij de berekening van de participatie wordt meestal over een periode van twee jaar gekeken. Deze wijze van berekening geeft geen problemen in een systeem waar vrouwen enkel kunnen deelnemen om de twee jaar. Als dit interval van twee jaar niet strikt opgelegd wordt zijn deze cijfers moeilijker te interpreteren. In het Belgische systeem kan een vrouw ook deelnemen op andere momenten dan de datum van de tweejaarlijkse uitnodiging. De uitnodigingsbrief is tot 2 kalenderjaren na de datum geldig en een vrouw uit de doelgroep kan ook altijd via verwijzing (spoor 1) deelnemen. De enige voorwaarde voor terugbetaling is dat er minstens 1 kalenderjaar tussen 2 deelnames zit. Omdat de participatie berekend wordt over exact twee jaar zal het feit dat vrouwen wat langer wachten of later (of zelfs vroeger) uitgenodigd worden, leiden tot een vertekening van de cijfers. Zelfs voor een vrouw die in twee opeenvolgende periodes van twee jaar deelneemt kan het interval variëren van 2 jaar tot maximum 4 jaar. In de volgende grafiek wordt de verdeling weergegeven van de tijd tussen deelname in 2011 en de vorige deelname en dit vergeleken met 2010, 2009 en 2008.
22
Grafiek 3: Aantal deelnemers in 2011, 2010, 2009 en 2008 verdeeld volgens het aantal maanden verlopen sinds hun vorige deelname
Zoals in voorgaande jaren is het interval tussen 2 deelnames in 2011 grotendeels gecentreerd rond 24m. het overgrote deel (80,9%) neemt deel tussen 21m-27m. De kleine pieken rond 30m en 48m blijven bestaan en geven de periode aan wanneer deelneemsters die voordien via spoor 1 deelnamen, worden uitgenodigd en wanneer een volgende ronde wordt gestart. Van alle vrouwen die in 2011 een vervolg screening hadden, was dit net zoals in voorgaande jaren voor 90 % binnen de 3 jaar (het Europees toegelaten interval). Tabel 2: Aantal deelnemers in 2008, 2009, 2010, 2011 onderverdeeld in 4 groepen volgens het aantal maanden tussen 2 deelnames. Maanden
2008
%
2009
%
2010
2011
%
%
13-20
7.352
5,5%
2792
2,0%
2792
1,9%
2121
1.3%
21-27
102.862
76,3%
112643
80,8%
113382
78,7%
131298
80,9%
28-36
11.795
8,7%
10677
7,7%
13348
9,3%
13140
8,1%
> 36
12.812
9,5%
13345
9,6%
14354
10,0%
15743
9.7%
Totaal
134.821
139457
144151
162305
Van de deelnemers in 2011 wacht 17,8 % langer dan 27 maanden om opnieuw deel te nemen.
23
3.1.2.3 Participatiecijfers Grafiek 4: Participatiecijfers per periode van twee jaar
24
Tabel 3: Participatiecijfers, doelgroep en uitnodigingen per jaar en per twee jaar Jaar
Doelgroep
Uitnodigingen
Opkomsten
Jaar
opk % tov doelgroep
2001
0
50832
2001
2002
685027
103789
2002
15,15%
2003
689879
119893
2003
17,38%
2004
696669
262748
127588
2004
18,31%
2005
704933
290996
134575
2005
19,09%
2006
715106
357833
163786
2006
22,90%
2007
725907
321599
165504
2007
22,80%
2008
736864
359253
175787
2008
23,86%
2009
747627
355854
182851
2009
24,46%
2010
760633
370016
183388
2010
24,11%
2011
776704
381201
202908
2011
26,12%
Participatie %
2002-2003
223682
2002-2003
2003-2004
247481
2003-2004
35,7%
2004-2005
262163
2004-2005
37,4%
2005-2006
298361
2005-2006
42,0%
2006-2007
329290
2006-2007
45,7%
2007-2008
341291
2007-2008
46,7%
358638
2008-2009
48,3%
366239
2009-2010
48,6%
386296
2010-2011
50,2%
2008-2009 2009-2010 2010-2011
32,5%
Eén van de gezondheidsdoelstellingen van de Vlaamse overheid is om tegen 2012 een participatie van minstens 75% te halen. Voor de periode 2010-2011 is de participatie momenteel 50%. Een groot deel van de vrouwen uit de doelgroep wordt dus nog steeds niet of niet regelmatig (binnen de 2jaar) bereikt. In de afgelopen jaren is er een geleidelijke stijging van de globale 2-jaarlijkse participatie maar deze stijging stagneert sinds 2006-2007. De participatie steeg in 2010-2011 opnieuw 2% ten opzichte van de voorgaande 2 jaar terwijl dit in de beginjaren nog 4% en 5% was. Er werden reeds een aantal factoren besproken die deze participatiecijfers beïnvloeden, maar een andere belangrijke reden die ook in 2011 een grote rol blijft spelen is dat een deel van de screening als diagnostische mammografieën worden geregistreerd en dus niet meetellen in de participatiecijfers. Dit aantal is bij de start van de screening in Vlaanderen sterk verminderd maar blijft sinds 2004 vrij stabiel. Volgens het zesde IMA rapport liet in de periode 2005-2006 nog 21% van de vrouwen in de doelgroep een diagnostische mammografie nemen. Er is slechts een beperkt percentage die in 2005-2006 overstapt van diagnostische naar screening (6.2%) en omgekeerd (4.5%). Indien deelname via het diagnostische circuit wel wordt meegeteld zou de dekkingsgraad het streefdoel veel dichter benaderen ( zei verder). Ook zouden sommige regionale verschillen in participatie veel kleiner zijn. Vooral in stedelijke gebieden wordt dit diagnostische circuit nog veel gebruikt. Een diagnostische mammografie moet echter niet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen en wordt niet geregistreerd zodat opvolging van de resultaten onmogelijk is zoals bij de screeningsmammografieën. Het stimuleren van de keuze voor screening is één van de grote uitdagingen om de participatiecijfers te verhogen. Dit kan ondermeer ondersteund worden door de terugbetaling van een diagnostische mammografie te koppelen aan het vermelden van de klacht zodat onterecht gebruik ontmoedigd wordt. Deze nomenclatuuraanpassing is in 2011 nog niet gerealiseerd. Er zijn diverse subgroepen zoals trouwe deelnemers, onregelmatige deelnemers, deelnemers die afhaken, vrouwen die een diagnostische mammografie laten nemen en vrouwen die nog nooit deelnamen. Als we de participatie en een regelmatige deelname willen bevorderen zullen we elke subgroep op een aangepaste manier moeten sensibiliseren. Hier is nog geen vooruitgang in geboekt.
25
3.1.2.4 Opkomst per spoor Het aandeel van spoor 2 ( deelname na een uitnodigingsbrief) stijgt in de periode 2010-2011 met 2% tot 46,1% van de doelgroep. De deelname via spoor 1 ( verwijzing door een arts) daalt nog lichtjes naar 3,7% Grafiek 5: Deelname per spoor per periode van twee jaar
3.1.2.5 Eerste deelname in Vlaanderen Als we de verdeling per leeftijdscategorie (per 5jaar) van de eerste deelname bekijken dan zien we dat nog steeds vrouwen uit de oudere leeftijdsgroepen beslissen om voor de eerste maal deel te nemen en niet alleen 50-jarigen die voor de eerste maal kunnen deelnemen. Dit aantal stabiliseert zich geleidelijk en is kleiner in de oudste leeftijdscategorie, maar blijft een belangrijk deel van de totale participatie. Grafiek 6: Aandeel van elke leeftijdscategorie in de groep die in 2011 voor de eerste maal deelneemt in Vlaanderen.
26
Grafiek 7: Evolutie van de absolute aantallen per leeftijdscategorie van de eerste deelnemers van 2006 tot en met 2011
3.1.2.6 Geografische spreiding van de participatie Het participatiepercentage voor 2010-2011 is 50,2%. Dit is een toename van 1.6% tegenover 2009-2010. We zien de laatste 5 jaar telkens een jaar met lichte stijging en dan een jaar met sterkere stijging. We moeten echter vaststellen dat de deelname aan het Vlaams Bevolkingsonderzoek naar Borstkanker de laatste jaren niet meer zo sterk stijgt als in het begin van het programma (gestart in 2001). Overal is er een stijging in vergelijking 2009-2010: Oost-Vlaanderen: 2.8% West-Vlaanderen: 1.8% Antwerpen: 1.4% Limburg: 1,2% Vlaams Brabant: 0.9% Limburg behoudt de hoogste deelnamegraad ( 61,4%) en Vlaams-Brabant de laagste (42,7%). Grafiek 8: deelnamecijfers per provincie
27
Waarom zijn de deelnamecijfers zo laag en zijn er regionale verschillen? Een deelnamecijfer van 50.2 % is te laag en ligt ver verwijderd van de doelstelling om in 2012 75% van de vrouwen uit de doelgroep te bereiken. Acties om de deelnamegraad te verhogen zijn dus zeker nodig. Maar als we deze gegevens naast de IMA data leggen 2002-2007 over het percentage vrouwen die minstens een mammografie kregen uit de doelgroep, dan zien we dat dit wel dicht de doelstelling benadert en dat de regionale spreiding totaal anders is. Een eenmalige screening is zeker niet voldoende voor een sluitende screening maar zolang de nomenclatuur niet verandert wordt ook een deel van de screening geregistreerd als diagnostische mammografie en valt dus buiten onze cijfers. Een diagnostische mammografie wordt niet onderworpen aan de strenge kwaliteitsvereisten van een screeningsmammografie en dit nomenclatuurnummer is eigenlijk niet bedoeld is om te screenen maar om de diagnose te stellen bij een vrouw met klinische symptomen: een massa, huidintrekking, tepelintrekking, tepelvochtverlies, huidveranderingen of een borstontsteking. Het screenen via een diagnostische mammografie gebeurt vooral in stedelijke regio’s. Alhoewel er reeds langere tijd besprekingen zijn, zijn de toepassingsvoorwaarden van dit nomenclatuurnummer nog niet aangepast zodat screeningscijfer geen juist beeld geven van de bereidheid om een mammografie te laten nemen. Percentage vrouwen uit de doelgroep die minstens één mammografie lieten nemen 2002-2007 (IMA data): Limburg: 74% Vlaams Brabant: 72% Antwerpen: 71% Oost-Vlaanderen: 71% West-Vlaanderen: 67% Participatie 2010-2011
Participatie 2008-2009
28
Aantal gemeenten per participatiegraad: Uit onderstaande grafiek blijkt dat het aantal gemeente boven 60% sterkt stijgt van 37 naar 55. Vijf gemeenten zitten minder dan 5% onder het streefdoel van 75%. Grafiek 9: Aantal gemeenten per participatiepercentage in 2006-2007; 2007-2008; 2008-2009; 2009-2010 en 20102011
3.1.2.7 Cijfers Brumammo vzw De vrouwen binnen de doelgroep in België mogen ook deelnemen in een regio waar ze geen inwoner van zijn. Zodoende kan het gebeuren dat vrouwen die in Vlaanderen wonen een screeningsmammografie laten nemen in een mammografische eenheid die door een andere gemeenschap wordt erkend. Om de uitwisseling van de gegevens tussen de uitvoerders van het borstkankeropsporingsprogramma van de verschillende gemeenschappen te verzekeren werd een protocolakkoord tot samenwerking tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap gesloten. Hiertoe wisselen het Consortium en Brumammo jaarlijks minimaal volgende gegevens uit van de vrouwen in kwestie: 1° identificatienummer Sociale Zekerheid; 2° postnummer; 3° datum screening in de mammografische eenheid; 4° resultaat screeningsmammografie. Brumammo leverde in 2011 aan het Consortium de screeningsgegevens voor het jaar 2010 van vrouwen die wonen in Vlaanderen, maar gescreend werden in een mammografische eenheid die enkel erkend is door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). In tabel 4 kunt u hiervan de gegevens lezen. Tabel 4: Aantal vrouwen uit Vlaanderen die in een door de GGC erkende mammografische eenheid gescreend werden (met uitzondering van het UZ Brussel), opgedeeld naar gelang screeningsresultaat en het centrum voor borstkankeropsporing waartoe hun postcode behoort. 2010 CBO Antwerpen
geen verder onderzoek nodig
verder onderzoek nodig
Totaal
2
1
3
Brugge
6
0
6
Brussel
77
4
81
Gent
3
0
3
Leuven
38
6
44
Totaal
126
11
137
29
Van vrouwen die in Vlaanderen wonen, maar in Brussel gescreend zijn, behoort, zoals te verwachten is, 91% tot een van de twee CBO’s welke hun werkgebied Brussel omsluiten (VUB en KUL). Het percentage van vrouwen dat verder onderzoek nodig heeft, is globaal 8% (met de geleverde gegevens niet verder op te delen in eerste of vervolg ronde). Dit cijfer kan niet per CBO berekend worden wegens de te kleine aantallen die tot een zeer breed betrouwbaarheidsinterval zou leiden. Op zijn beurt geeft het Consortium jaarlijks de gegevens door van de vrouwen die in Brussel wonen maar die zich in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende mammografische eenheid lieten screenen (zie tabel 5 voor de aantallen). Tussen het Vlaams bevolkingsonderzoek en het programma in Wallonië bestaat vooralsnog geen dergelijke gegevensuitwisseling. Tabel 5: Aantal vrouwen uit een regio buiten Vlaanderen die in een door de Vlaamse overheid erkende mammografische eenheid gescreend werden, 2011. Regio
geen verder onderzoek nodig
verder onderzoek nodig
Totaal
Brussel
195
4
199
Wallonië
227
11
238
Buiten België
13
0
13
3.2 Activiteiten eerste lezers In de mammografische eenheid worden de screeningsmammografieën beoordeeld door de eerste lezers. Tabel 6 geeft het aantal eerste lezingen weer in de erkende mammografische eenheden in 2010 en 2011 en het gemiddeld aantal lezingen per eerste lezer. Tabel 6: Aantal eerste lezingen per jaar Jaar
Aantal eerste lezingen
Aantal eerste lezers
Gemiddeld aantal lezingen per lezer
2010
183.360
368
498
2011
202.859
374
542
30
In onderstaande grafiek geven we een verdeling van het aantal eerste lezingen per 1e lezer in 2010 en 2011. Grafiek 10: Vergelijking van de hoeveelheid eerste lezingen per eerste lezer in de periode 2010-2011
Een groot aantal 1e lezers (203) lezen tussen de 0 en 800 screeningsmammografieën per 2 jaar. Ook de 1e lezers van de drie mammobielen zijn hierin opgnomen.
31
3.3 Activiteiten tweede en derde lezers In de CBO worden de screeningsmammografieën beoordeeld door erkende tweede lezers en in geval van discordantie ook nog door erkende derde lezers. Grafiek 11 geeft het aantal lezingen in 2011 weer per tweede/derde lezer. Een overzicht van de voorgaande jaren wordt weergegeven in het jaarrapport 2007. Grafiek 11: Aantal lezingen per tweede/derde lezer in 2010 -2011
Bovenstaande grafiek geeft weer dat er een grote variatie is in het aantal lezingen per tweede/derde lezer. De Vlaamse norm is dat er 5000 screeningsmammografieën op 2 jaar moeten gelezen worden.
32
3.4 Kwaliteitsbewaking Bij het opzetten van een bevolkingsonderzoek is het noodzakelijk om de kwaliteit van het programma te bewaken gedurende het hele screeningsproces. De indicatoren voor deze kwaliteitsbewaking zijn gebaseerd op de relevante Europese aanbevelingen en stemmen zo veel mogelijk overeen met de indicatoren die gebruikt worden in andere landen. Deze indicatoren worden in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker gebruikt in de volgende vormen van systematische kwaliteitsbewaking: • Fysisch-technische kwaliteitscontroles • Feedbackrapporten voor de mammografische eenheden en voor de CBO • Jaarlijkse bespreking van de feedbackrapporten met het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid • Overzicht in jaarrapport van het bevolkingsonderzoek
3.4.1 Fysisch-technische kwaliteitscontrole Uitvoerige informatie hierover is te lezen in het jaarrapport van het bevolkingsonderzoek 2007. Hierin werd o.a. gemeld dat er wordt gewerkt aan een procedure om deze informatie ook in te voeren in het registratiesysteem Heracles. Hoewel dit reeds gerealiseerd is, laat de performantie van dit systeem op dit ogenblik nog niet toe om de resultaten in het jaarverslag op te nemen.
3.4.2 Feedback voor de ME en CBO Uitvoerige informatie over de wijze waarop dit gebeurt is te lezen in het jaarrapport van het bevolkingsonderzoek 2007.
3.4.3 Overzicht in jaarrapport van het bevolkingsonderzoek 3.4.3.1 Technische heroproepproportie en compliance Voordat de tweede lezer beslist of er vervolgonderzoek nodig is, oordeelt hij of de foto van voldoende technische kwaliteit is. Indien dit niet het geval is, zal de tweede lezer vragen om de foto opnieuw te nemen. De ME en de vrouw zullen door het CBO hiervoor schriftelijk worden gecontacteerd maar de ME staat in voor het opnieuw uitnodigen van de vrouw. De aanvaardbare Europese norm voor dergelijke “technisch niet interpreteerbare” dossiers, bedraagt maximaal 3%, de wenselijke normwaarde is minder dan 1%. In tabel 7 is te zien dat de norm in 2011 in Vlaanderen met ruime marge gehaald wordt. In 2011 waren 102 dossiers technisch onvoldoende. Hiervan zijn er 52 hernomen. Overheen de laatste zes jaren is te zien dat de norm altijd goed behaald werd. Tabel 7: Technische heroproepproportie. Screeningsmammografieën Vlaanderen 2006-2011.
Jaartal
Analoge + digitale foto’s Aantal SMX
2006
119.781
TO* (%) 0,1%
Analoge foto’s Aantal SMX 119.311
Digitale foto’s
TO* (%) 0,1%
Aantal SMX
TO* (%)
470
0,0%
2007
112.488
0,1%
104.897
0,1%
7.591
0,1%
2008
175.176
0,2%
137.925
0,2%
37.251
0,1%
2009
182.853
0.1%
125.540
0.1%
57.313
0.1%
2010
183.377
0,04%
74.014
0,06%
109.363
0,03%
2011
202.897
0,05%
42.086
0,06%
160.811
0,05%
*technisch onvoldoende
33
Compliance technische heroproep is het percentage screeningsmammografieën dat werd hernomen van alle technisch onvoldoende foto’s. De Vlaamse norm bepaalt dat als er bepaalde foto’s niet worden hernomen, deze allemaal zullen worden verantwoord door de betrokken ME. Deze verantwoording gebeurt hoofdzakelijk tijdens bijeenkomsten met de ME.
3.4.3.2 Radiografische goede kwaliteitsproportie De foto’s die technisch van voldoende kwaliteit zijn worden door de tweede lezers ingedeeld op radiografische kwaliteit. Voor elk van deze foto’s is interpretatie mogelijk maar de foto kan soms beter. Categorieën: • Radiografische kwaliteit goed • Radiografische kwaliteit niet goed (door fysisch-technische aspecten en/of door positionering) • Radiografische kwaliteit niet goed, geen technische heroproep nodig (de mammografie in kwestie kan niet beter wegens omstandigheden buiten de radioloog om bv. een vrouw met rugklachten of pectus excavatum) De radiografische goede kwaliteitsproportie is het percentage screeningsmammografieën dat in de categorie “radiografische kwaliteit goed” valt. De Vlaamse norm bedraagt 85% of hoger. De norm wordt de laatste zes jaar gemakkelijk behaald. Het is echter duidelijk dat er verschillen bestaan tussen de verschillende CBO (zie bijlage 4). Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door variatie in de manier waarop de verschillende tweede lezers de foto’s beoordelen. Op 17 mei 2011 werd een overleg gehouden waarop alle tweede lezers werden uitgenodigd. Tijdens dit overleg werden volgende punten besproken: • Kwaliteitscriteria opgesteld door de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek naar borstkanker voor de tweede lezers • Overzicht evaluatie 2010 per tweede lezer • Resultaten van de testset van beelden, beoordeeld door alle tweede lezers, ter bevordering van de uniforme kwaliteitsbeoordeling Tabel 8: Radiografische goede kwaliteitsproportie. Screeningsmammografieën Vlaanderen 2006-2011 Analoge + digitale foto’s Jaartal
Totaal aantal SMX
Goede kwaliteit (%)
Analoge foto’s Totaal aantal SMX
Digitale foto’s
Goede kwaliteit (%)
Totaal aantal SMX
Goede kwaliteit (%)
2006
163.261
90,8%
160.166
90,6%
3.095
97,3%
2007
164.950
91,5%
150.271
91,2%
14.679
93,9%
2008
175.111
92,4%
137.869
92,9%
37.242
90,3%
2009
182.828
94,5%
99.633
93,7%
83.195
95,5%
2010
183.353
95,7%
73.999
94,7%
109.354
96,4%
2011
202.847
95,06%
42.072
94,97%
160.775
95,08%
In bijlage 4, tabel 1 zijn de cijfers per CBO terug te vinden. Als we per CBO kijken zien we dat de kwaliteit kan verschillen tussen de CBO. De norm wordt in elk CBO gehaald.
3.4.3.3 Doorverwijspercentage (Recall rate of oproep voor opvolgingproportie) Recall rate is het percentage van de gescreende vrouwen dat opgeroepen wordt voor opvolgingsonderzoek (eindbesluit is positief). De Europese aanbevelingen voor doorverwijspercentages zijn: • Eerste ronde (vrouwen die voor een eerste maal deelnemen): wenselijk: <5%; aanvaardbaar: <7% • Vervolgronde (vrouwen die komen voor een vervolg deelname): wenselijk: <3%; aanvaardbaar: <5% Voor de feedbackrapporten wordt gekeken wat de recall rate is van elke lezer afzonderlijk.
34
3.4.3.3.1 Eerste ronde Als we de cijfers voor heel Vlaanderen bekijken voor de eerste ronde, wordt de norm in 2011 door beide lezers behaald. Voor de analoge dossiers vertonen de recall rates in de eerste ronde in 2011 een licht stijgende trend in vergelijking met 2010. Bij het totaal van beide screeningstechnieken en bij de digitale techniek zien we een daling in 2011 in vergelijking met het jaar daarvoor. Overheen de jaren zien we in het globaal een daling in de recall rate. In bijlage 4, tabel 2 (opdeling per CBO in 2011) is te zien dat 3 CBO de aanvaardbare norm behalen. Voor de analoge foto’s behalen 4 CBO de aanvaardbare norm. Tabel 9: Doorverwijspercentage van eerste lezers en tweede lezers in een eerste ronde. Screeningsmammografieën Vlaanderen 2006-2011 Analoog + digitaal Jaartal
L1
L2
Analoog
Eindbesluit
L1
L2
Digitaal Eindbesluit
L1
L2
Eindbesluit
2006
7,3%
7,3%
6,8%
7.3%
7.3%
6.8%
5.3%
4.1%
3.0%
2007
7,0%
7,0%
6,5%
7,1%
6,9%
6,5%
6,4%
7,4%
6,1%
2008
7,0%
8,1%
7,5%
6,8%
8,0%
7,4%
7,4%
8,4%
7,7%
2009
7,0%
7,3%
6,5%
6,6%
7,4%
6,5%
7,4%
7,0%
6,4%
2010
6,1%
6,2%
5,5%
5,8%
5,8%
5,6%
6,4%
6,4%
5,5%
2011
5,9%
5,9%
5,3%
6,0%
6,3%
5,9%
5,9%
5,8%
5,1%
3.4.3.3.2 Vervolgronde Als we cijfers voor heel Vlaanderen bekijken voor de vervolgronden, wordt de norm zoals in de voorgaande jaren ook in 2011 gehaald door zowel eerste lezers, tweede lezers als voor het eindbesluit. We zien dat de recall rate daalt, zowel bij de eerste als bij de tweede lezers als voor analoge en digitale dossiers. We zien dan ook dat de wenselijke norm (<3%) voor het eerst werd behaald in 2011 bij alle screeningstechnieken en lezers. In bijlage 4, tabel 3 (opdeling per CBO in 2011) is te zien dat bij slechts één CBO de norm niet is behaald voor de eerste en tweede lezers bij de digitale foto’s. Bij zowel eerste als tweede lezers valt het op dat de digitale foto’s een hogere recall rate hebben. Dit verschil zwakt de laatste jaren af. Tabel 10: Doorverwijspercentage van eerste lezers en tweede lezers in een vervolgronde. Screeningsmammografieën Vlaanderen 2006-2011
Jaartal
Analoog + digitaal
Analoog
L1
L2
Eindbesluit
L1
L2
2006
4,0%
4,0%
3,5%
4,0%
4,0%
2007
3,3%
3,2%
3,9%
3,3%
2008
3,5%
3,8%
3,4%
3,3%
2009
3,2%
3,3%
2,9%
2010
3,1%
3,1%
2011
2,9%
2,8%
Digitaal
Eindbesluit
L1
L2
Eindbesluit
3,5%
3,2%
1,6%
1,5%
3,2%
2,9%
3,0%
3,6%
2,7%
3,6%
3,3%
4,1%
4,5%
3,8%
3,0%
3,2%
2,8%
3,4%
3,5%
2,9%
2,7%
2,7%
2,6%
2,3%
3,4%
3,5%
3,0%
2,4%
2,6%
2,4%
2,3%
2,9%
2,8%
2,4%
35
Invloed van vorige mammografieën op recall rate. De aanwezigheid van de vorige mammografieën zijn een belangrijk kwaliteitscriterium voor de ME. In tabel 11 is de relatie te zien tussen de recall rate van de tweede lezers en de aanwezigheid van vorige foto’s. Tabel 11: Doorverwijspercentage van tweede lezers in een vervolgronde in functie van de aanwezigheid van vorige foto’s. Screeningsmammografieën Vlaanderen 2006-2011 Analoog + digitaal Jaartal
Zonder vorige foto
Analoog
Met vorige foto
Zonder vorige foto
Digitaal
Met vorige foto
Zonder vorige foto
Met vorige foto
2006**
5,7%
4,2%
5,8%
4,2%
2,4%
1,5%
2007**
4,6%
3,9%
4,6%
3,8%
4,3%
5,0%
2008
8,1%
3,3%
8,1%
3,1%
8,1%
3,9%
2009
6,7%
2,9%
7,5%
2,9%
6,1%
3,1%
2010
6,6%
2,6%
4,4%
2,5%
5,4%
3,1%
2011
6,1%
2,5%
6,4%
2,2%
6,0%
2,6%
** geen registratie van het al dan niet aanwezig zijn van de vorige foto’s voor CBO Leuven In tabel 11 is te zien dat de recall rate van dossiers waar de vorige screeningsmammografie ontbreekt duidelijk hoger is. Wel moeten de resultaten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Het is namelijk niet met zekerheid te zeggen of het ontbreken van de vorige foto’s de oorzaak is van de hogere recall rate. In bijlage 4, tabel 4 (opdeling per CBO in 2011) is te zien dat de recall rate bij één CBO de norm niet overschrijden wanneer de foto’s wel of niet aanwezig zijn. Het verschil tussen het aanwezig of afwezig zijn is minimaal. De norm voor de recall rate van digitaal zonder foto is voor vier CBO overschreden. Hierbij zien we dat de recall rate bij afwezigheid van de vorige foto’s opmerkelijk hoger is dan wanneer de foto’s aanwezig zijn.
3.4.3.4 Concordantie met de derde lezer Als een derde lezing nodig is, wordt bekeken hoe vaak de derde lezer het met de eerste of tweede lezer eens is. Hiervoor bestaat geen norm. Bij het interpreteren van deze cijfers moet niet vergeten worden dat van het totale aantal screeningsmammografieën die genomen werden in 2011, de eerste en tweede lezer het eens waren in 96% van de gevallen . In tabel 12 is te zien dat de derde lezer het iets vaker eens is met de tweede lezer dan met de eerste lezer. Overheen de jaren is hier weinig verschil tussen te merken. Tabel 12: Concordantie conclusies tussen derde, eerste en tweede lezer. Screeningsmammografieën Vlaanderen 2006- 2011.
Jaartal
Conclusie L1 = conclusie L2
Analoog + digitaal
Analoog
Digitaal
conclusie derde lezer
conclusie derde lezer
conclusie derde lezer
gelijk aan L1
gelijk aan L2
Eens met L1
Eens met L2
Eens met L1
Eens met L2
2006
94%
39,0%
61,0%
39,1%
60,9%
29,8%
70,2%
2007
95%
37,8%
62,2%
37,5%
62,5%
41,9%
58,1%
2008
95%
39,0%
61,0%
37,9%
62,1%
43,1%
56,9%
2009
95%
40,4%
56,6%
39,3%
60,7%
41,8%
58,2%
2010
95%
39,6%
60,4%
37,8%
62,2%
40,8%
59,2%
2011
96%
39,6%
60,4%
37,4%
62,6%
40,1%
59,9%
In bijlage 4, tabel 5 (opdeling per CBO in 2011) is te zien dat de derde lezer het globaal iets vaker eens is met de tweede lezer, maar er bestaan verschillen tussen de CBO. Bij twee CBO volgt de derde lezer duidelijk vaker (>70%) het besluit van de tweede lezer.
36
3.4.3.5 Gemiste kankers door één van de lezers Van alle kankers die werden gedetecteerd (bevestiging door positieve follow-up gegevens) binnen het programma (invasieve en niet invasieve borstcarcinomen) wordt nagegaan door welke lezers ze vastgesteld werden. Als de kanker gemist wordt door de eerste of de tweede lezer, is ze per definitie wel door de andere gezien en bevestigd door de derde lezer. De meeste screeningsgedetecteerde kankers werden in 2011 door beide lezers gezien (71%). 10% werd alleen door de eerste lezer gezien en 18% alleen door de tweede lezer. In grafiek 12 is dit grafisch weergegeven. Gegevens over de intervalkankers (kankers die onterecht niet gedetecteerd werden binnen het screeningsprogramma) worden aangeleverd door de koppeling van de databank van het consortium met de databank van de Stichting Kankerregister (zie hoofdstuk ….). Tabel 13: Het besluit van de afzonderlijke lezers bij de screeningsgedetecteerde kankers. Screeningsmammografieën Vlaanderen 2009-2011.
Jaartal
Kanker ontdekt in screening Door beide lezers gezien
Alleen door L1 gezien
Alleen door L2 gezien
2009
72%
11%
17%
2010
74%
9%
16%
71%
10%
18%
2011
Meer informatie over de gevonden kankers is terug te vinden onder 3.5 resultaten van vervolgonderzoeken. Grafiek 12: Percentage screeningsgedetecteerde kankers, gezien door de 1ste lezer, 2de lezer of beide. Vlaanderen 2009-2011.
In bovenstaande grafiek zijn de door het programma niet ontdekte kankers niet weergegeven.
37
3.4.3.6 Verwerkingstijden van dossiers Vanaf de dag dat de screeningsmammografie wordt genomen, tot de dag dat de brief naar de arts van de vrouw vertrekt, zijn er meerdere belangrijke intervallen. De Vlaamse overheid stelt daarbij de volgende normen: Interval
Norm Vlaamse overheid
Aantal kalenderdagen waarin de ME het dossier aan het CBO bezorgt
90% binnen 7 kalenderdagen
Aantal kalenderdagen waarin het CBO het dossier verwerkt
90% binnen 7 kalenderdagen (gewenst) of 14 kalenderdagen (aanvaardbaar)
Aantal kalenderdagen waarin de vrouw op haar brief wacht
90% binnen 14d (gewenst) of 21 kalenderdagen (aanvaardbaar)
Het laatst genoemde interval is de optelsom van de twee vorige. Aantal kalenderdagen waarin de ME het dossier aan het CBO bezorgt. Grafiek 13: Aantal kalenderdagen tussen nemen van de foto en het toekomen van het dossier in het CBO. Vlaanderen 2006-2011
In deze grafiek is te zien dat de CBO jaar na jaar de dossiers sneller ontvangen van de ME. In 2011 werd de norm voor het tweede jaar op rij behaald. De ME worden onder andere op dit item gecontroleerd via de evaluatierapporten, wanneer de normen in het rapport niet behaald worden, kan het zijn dat de overheid de erkenning van de ME intrekt. In bijlage 4, grafiek 1 is te zien dat ook per CBO de norm van 7 dagen behaald wordt.
38
Aantal kalenderdagen waarin het CBO het dossier verwerkt Grafiek 14: Aantal kalenderdagen tussen toekomen van het dossier in het CBO en versturen van resultaatsbrief. Vlaanderen 2006-2011
In deze grafiek is te zien dat de norm van 14 dagen in 2011 nog niet behaald werd. In 2006 tot 2010 was er telkens verbetering op te merken in de verwerkingstijden van de CBO. In 2011 bleek er terug een sterke terugval in de verwerkingstijden door de CBO. In 2011 waren er 26 kalenderdagen nodig om 90% van de dossiers te verwerken (lezen, administratie, eventueel derde lezing, brieven versturen). Na 14 dagen werd 60% van de dossiers afgewerkt. Sinds 2009 nemen het aantal digitale screeningsdossiers sterk toe (zie grafiek 1). Problemen die te wijten zijn aan de overschakeling van analoog naar digitaal liggen mee aan de basis van de lange verwerkingstijden in de grotere centra. In bijlage 4, grafiek 2 is de opsplitsing per CBO te zien. Hierbij is te zien dat slechts één CBO de aanvaardbaarheidsnorm haalt.
39
Totale wachttijd resultaat Grafiek 15: Aantal kalenderdagen tussen datum mammografie en resultaatsbrief. Vlaanderen 2006-2011
Op grafiek 15 is te zien dat het in 2011 29 kalenderdagen duurde om 90% van de dossiers af te werken. Na 14 dagen is 45% van de dossiers verwerkt, na 21 dagen 71%. Tot 2011 vertoonde de totale wachttijd een dalende trend, in 2011 steeg de wachttijd terug naar het niveau van 2009. Vanaf 2012 gebeuren er maandelijks detail-analyses per CBO om de bottle-necks in het verwerkingsproces te identificeren om gerichte remediëring toe te laten. In bijlage 4 grafiek 3 is te zien dat één CBO de aanvaardbare norm van 21 dagen wel behaalt (90% wordt behaald na 16 dagen). De andere 4 CBO behalen de norm niet.
3.4.3.7 Aanwezigheid vroegere screeningsmammografieën De ME moet de vorige opnames meesturen met het screeningsdossier op voorwaarde dat de dame de vorige keer een screeningsmammografie heeft laten nemen in deze ME. De Vlaamse norm hiervoor bedraagt 97% (wenselijk) of 90% (aanvaardbaar). Deze cijfers zijn niet identiek aan de hoger vermelde cijfers omdat in dit geval alleen wordt gekeken naar de vervolgronden die plaats vinden in dezelfde ME. In 2011 was in 97% van de genoemde dossiers de vorige screeningsmammografie aanwezig. De aanvaardbare norm wordt met andere woorden gehaald (tabel 14). De laatste jaren worden er steeds meer vorige foto’s meegestuurd. In bijlage 4 tabel 6 is te zien dat alle CBO de norm halen. Bij de analoge foto’s wordt de wenselijke norm behaalt.
40
Tabel 14: Het meezenden van de vorige screeningsmammografieën. Screeningsmammografieën Vlaanderen 20062011 Analoog + digitaal Jaartal
Totaal aantal dossiers (N)
Analoog
Vorige foto erbij (%)
Totaal aantal dossiers (N)
Digitaal
Vorige foto erbij (%)
Totaal aantal dossiers (N)
Vorige foto erbij (%)
2006*
68.772
75%
68.443
75%
329
91%
2007*
74.376
90%
69.277
90%
5.099
85%
2008*
91.687
93%
72.616
93%
19.071
93%
2009
130.778
93%
72.390
95%
58.388
91%
2010
127.547
96%
54.570
97%
72.977
95%
2011
146.510
97%
31.216
98%
115.294
96%
*De cijfers i.v.m. vorige screeningsmammografieën zijn voor CBO Leuven niet beschikbaar in de dataset. De totalen weerspiegelen de totalen zonder de gegevens van CBO Leuven voor 2006-2008.
3.4.3.8 Samenvatting kwaliteitsbewaking De meeste Europese kwaliteitsnormen worden behaald binnen het bevolkingsonderzoek. Ook in het volgende hoofdstuk (resultaten opvolgingsonderzoeken) zal dit verder worden uitgewerkt. Voor technische heroproep en radiografische kwaliteit van de beelden wordt de norm gehaald. De kwaliteit is de laatste zes jaar gestegen. Wel is er te grote variatie in de manier waarop de verschillende tweede lezers deze laatste parameter beoordelen. Het verder uniformiseren van de beoordeling tussen de tweede lezers blijft een werkpunt. Wat het doorverwijzen van een vrouw voor verder onderzoek betreft zien we dat in 2011 voor de eerste ronde het percentage voor het tweede jaar op rij onder de maximale aanvaardbare norm valt, sinds 2008 is de recall rate aan het dalen. Wat betreft de vervolgronden wordt de maximum norm niet overschreden. Er is een dalende trend overheen de jaren zichtbaar, sinds 2011 zitten we onder de wenselijke norm op het vlak van de recall rate. Op niveau van CBO valt het op dat er twee CBO zijn die in de eerste ronde de norm overschrijden. Wat betreft de vervolgronden worden de normen overal behaald behalve bij één CBO (te hoge recall rate is bij de eerste en tweede lezers bij de digitale foto’s). Als we de gegevens bekijken van welke lezer de kanker ontdekt of gemist heeft, lopen de gegevens overheen de jaren ongeveer gelijk. De ME bezorgen de screeningsdossiers sneller aan de CBO voor verdere verwerking. In 2011 werd de norm behaald voor het tweede jaar op rij. De CBO hebben in 2011 de norm voor verwerkingstijd niet gehaald. De laatste jaren is er een verbetering opgetreden, met een kleine terugval in 2011. Er blijkt ook hier variatie tussen de centra te bestaan. De reden waarom de CBO de norm niet halen is deels te verklaren door de omschakeling van veel ME naar digitale screening (zie grafiek 1).
41
3.4.4 Klachtenregistratie Met een uniform, gestandaardiseerd registratieformulier en een begeleidend draaiboek hebben CBO binnenkomende klachten geregistreerd. Begrip Klacht De centra gaan uit van de volgende omschrijving van “klacht”: “Een klacht kan een uiting van onvrede zijn van of namens een klant van de dienstverlening. Deze onvrede kan gaan over de wijze waarop de instelling haar dienstverlening heeft georganiseerd of over de behandeling en/of bejegening door medewerkers van deze instelling.” (gebaseerd op de definitie van de Stichting bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuid, Nederland). Het doel van de uniforme, gestandaardiseerde registratie door de CBO is: • de klachten (en soorten klachten) in kaart te brengen, • de registratie als aanknopingspunt gebruiken voor de (interne) opvolging van het probleem, • interne bespreking en bijsturing van pijnpunten die uit de registratie naar voor komen, • terugkoppeling van de resultaten van de klachtenregistratie naar de partners en jaarlijkse rapportage. Registratie De volgende gegevens worden geregistreerd: • datum van de intake van de klacht, • wie meldt de klacht (vrouw, arts, ME), • hoe gebeurt de melding (telefonisch, schriftelijk of in persoon), • waarover gaat de klacht (basisprocedure van het Vlaams bevolkingsonderzoek, dienstverlening CBO of dienstverlening ME), • opvolging (afgehandeld, afgehandeld na opzoekwerk, klachtenformulier opgesteld). Resultaten Aantal geregistreerde klachten in 2011 In 2011 hebben we in totaal 143 klachten geregistreerd. Registratie door CBO Antwerpen (31), CBO Gent (48), CBO Leuven (26), CBO Brugge (26) en CBO Brussel (12). Herkomst van de klacht De meeste klachten kwamen van de vrouwen in de doelgroep (121), gevolgd door klachten van de ME (11) en van arts (6). Bij de overige 5 klachten werd geen bron aangeduid. Grafiek 16: Herkomst van de klacht
42
Gebruikte kanaal van aanmelding De meerderheid van de klachten is telefonisch binnengekomen: 104 telefonisch tegenover 27 via brief / fax / e-mail. 12 klachten werden geregistreerd zonder vermelding van hoe ze binnengekomen zijn. Grafiek 17: Gebruikte kanaal van aanmelding
Aard van de klacht De vrouwen uitten klachten over de algemene procedure van de screening (35), over het CBO (27) en over de ME (65). De meeste klachten hielden verband met de 0800-lijn(*) en de resultaatsmededeling. De overige klachten gingen over klantvriendelijkheid, het onderzoek en de afspraak bij de ME. De artsen hadden klachten over de algemene procedure van de screening en over de dienstverlening van het CBO. In beide gevallen ging het over de resultaatsmededeling. De ME hadden klachten over de procedure ( afspraak, resultaat), over het CBO (afspraak, foto’s en resultaat) en over een andere ME. (*) Omdat niet elke klacht over de 0800 lijn was geregistreerd, werd besloten om de klachten over de technische problemen 0800-lijn in Antwerpen niet te analyseren (alle klachten over de 0800-lijn werden weggelaten uit de analyse behalve één). Grafiek 18: Aard van de klacht
43
Opvolging van de klacht 78 klachten werden onmiddellijk afgehandeld. Voor 22 klachten werd er een klachtenformulier opgesteld met verdere opvolging. 11 klachten werden afgehandeld na het opzoeken van bijkomende informatie. Voor de overige 32 klachten werd er geen informatie ingevuld over de verdere opvolging. Grafiek 19: Opvolging van de klacht
Aandachtspunten voor de verdere registratie: • Er wordt algemeen verondersteld dat er ondergeregistreerd wordt. Meestal geeft de medewerker van het CBO prioriteit aan de afhandeling van de klacht tegenover de registratie. • De werkgroep streeft er enerzijds naar om de medewerkers verder te stimuleren om de klachten te registreren en anderzijds om de registratiedrempel te verlagen. Het is belangrijk om in de CBO alle medewerkers regelmatig te herinneren aan de registratie en aan het volledig invullen van de klachtenformulieren. Er kan overwogen worden om de klachtenregistratie te koppelen aan Heracles of Mamplanner. Hierbij moet echter de mogelijkheid voorzien worden van het registreren van anonieme klachten. • Soms brengt één technisch probleem een reeks klachten teweeg. Het is belangrijk om deze context bij de interpretatie van de registratie mee op te nemen (technische problemen 0800-lijn Antwerpen). • De klachten die samenhangen met de dienstverlening van het CBO worden intern opgevolgd en waar mogelijk verholpen.
3.5 Resultaten van opvolgingsonderzoeken In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van de vervolgonderzoeken die uitgevoerd werden naar aanleiding van een positief screeningsresultaat. Ten opzichte van het jaarverslag van vorig jaar kunnen de resultaten een klein verschil vertonen. Dit komt doordat de onvolledige gegevens gedurende het afgelopen jaar nog verder zijn aangevuld. In bijlage 5 staan de resultaten van deze paragraaf uitgesplitst per screeningscentrum.
44
3.5.1 Percentage doorverwijzing voor verder onderzoek en gekende follow-up Het aanvaardbare niveau van doorverwijzing bij vrouwen die voor het eerst deelnemen aan de screening ligt volgens de Europese richtlijnen op 7%, wenselijk is 5%. Voor vrouwen met een vervolgscreening ligt het aanvaardbare niveau van doorverwijzing op 5%, 3% is wenselijk. In de tabel hieronder is weergegeven hoeveel procent van de vrouwen die deelnamen aan de screening in Vlaanderen werd doorverwezen voor verder onderzoek. Tabel 15: Percentage doorverwijzingen voor verder onderzoek n.a.v. screeningsmammografie per jaar in Vlaanderen. 2006
2007
2008
2009
2010
2011
56.705
45.208
40.982
43.396
39.232
40.604
3.848
2.918
3.060
2.807
2.172
2.139
6,8
6,5
7,5
6,5
5,5
5,3
2.848
2.151
2.674
2.401*
1.880*
1.661*
Eerste screening Aantal gescreende vrouwen Aantal verwezen vrouwen Percentage doorverwijzing Aantal follow-up met verder onderzoek** Percentage follow-up met verder onderzoek Aantal follow-up met bekend resultaat*** Percentage follow-up met bekend resultaat
74,0
73,7
87,4
85,6*
86,6*
77,7*
2.812
2.091
2.464
2.294*
1.786*
1.580*
73,1
71,7
80,5
81,7*
82,2*
73,9*
107.098
120.335
134.821
139.457
3.740
3.476
4.617
3.982
Vervolgscreening Aantal gescreende vrouwen Aantal verwezen vrouwen Percentage doorverwijzing Aantal follow-up met verder onderzoek ** Percentage follow-up met verder onderzoek Aantal follow-up met bekend resultaat*** Percentage follow-up met bekend resultaat
144.151 162.305 3.900
3.819
3,5
2,9
3,4
2,9
2,7
2,4
2.902
2.623
4.151
3.561*
3.409*
3.156*
77,6
75,5
89,9
89,4*
87,4*
82,6*
2.863
2.566
3.951
3.404*
3.251*
3.030*
76,6
73,8
85,6
85,5*
87,3*
79,3*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig doordat bepaalde vervolgonderzoeken nog niet werden uitgevoerd of doordat we de resultaten van de vervolgonderzoeken nog niet hebben ontvangen., De komende jaren zullen deze gegevens stelselmatig aangevuld worden. Zo zal in het jaarrapport van 2012 het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2009 en 2010 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd. **) Follow-up onderzoeken waarbij we weten dat er verder onderzoek is uitgevoerd (omdat er bijvoorbeeld een datum van een onderzoek bekend is), maar waarbij we niet altijd het resultaat kennen van dit verder onderzoek. ***) Follow-up onderzoeken waarbij we het resultaat van het verder onderzoek kennen. Het percentage doorverwijzing bij vrouwen met een eerste screening is in 2011 met 5,3% opnieuw gedaald en benaderd hierdoor verder de wenselijke norm. Het percentage doorverwijzing bij vrouwen met een vervolgscreening ligt met 2,4% opnieuw binnen de wenselijke norm. Voor elke vrouw die werd doorverwezen voor verder onderzoek naar aanleiding van het resultaat van haar screeningsonderzoek wordt de uitslag van de vervolgonderzoeken opgevraagd. Dit wordt gedaan door het screeningscentrum waar de tweede lezing is gebeurd. Drie maanden na het versturen van de resultaatsbrief wordt een brief verzonden aan de arts die door de vrouw werd aangeduid op het aanvraagformulier. De respons van de artsen op de brief met het verzoek om informatie schommelt over de verschillende jaren rond 75%.
45
Om de ontbrekende gegevens te vervolledigen wordt momenteel samengewerkt met de Stichting Kankerregister. Ook gegevens over intervalkankers, die een belangrijke maatstaf zijn voor het screeningsprogramma maar die niet geregistreerd kunnen worden binnen het programma, zullen aangeleverd worden door de Stichting Kankerregister (zie verder). De resultaten van opvolgingsonderzoeken die in de paragrafen hieronder worden gegeven, zijn, door het ontbrekende deel van de gegevens, een conservatieve schatting van de werkelijke kankerdetectiegraad. Met andere woorden: in werkelijkheid zal het aantal gevonden kankers hoger liggen.
3.5.2 Kankerdetectiegraad en positief predictieve waarde De kankerdetectiegraad is het aantal gevonden kankers per 1000 gescreende vrouwen. Voor vrouwen die voor het eerst deelnemen aan de screening zou volgens de Europese richtlijnen een kankerdetectiegraad moeten worden gehaald van minstens drie maal de incidentiegraad (dit is de achtergrondincidentie in afwezigheid van screening, deze is ongeveer gelijk aan 1,25 per 1000 vrouwen*) . Dit komt neer op 3,75 ontdekte tumoren per 1000 gescreende vrouwen (> 3 x IR = 3,75). Voor vrouwen met een vervolgscreening moet een kankerdetectiegraad van minstens anderhalf maal de incidentiegraad worden gehaald. Dit komt neer op 1,8 ontdekte tumoren per 1000 gescreende vrouwen (> 1,5 x IR = 1,8). * Achtergrondincidentie gemeten in Nederland, voor de start van het bevolkingsonderzoek. Voor Vlaanderen is er geen betrouwbaar cijfer van de achtergrondincidentie van borstkanker beschikbaar. Het kankerregister registreerde in 2000 een incidentie van 3,9 per 1000 vrouwen in Vlaanderen. Dit cijfer is echter gecontamineerd met kankers die werden opgespoord via opportunistische screening en zal dus een overschatting zijn van de werkelijke achtergrondincidentie. De kankerdetectie in Vlaanderen komt verder grotendeels overeen met de aantallen die worden opgespoord in het Nederlandse bevolkingsonderzoek. Door het ontbreken van een deel van de resultaten van de vervolgonderzoeken is de beschreven kankerdetectiegraad in werkelijkheid een onderschatting. Tabel 16: Kankerdetectie. Jaartal
Eerste screening Aantal gevonden kankers
Vervolgscreening
Detectie /1000**
Aantal gevonden kankers
Detectie /1000**
2006
347
6,1
478
4,5
2007
243
5,4
496
4,1
2008
255
6,2
609
4,5
2009
250*
5,8*
658*
4,7*
2010
238*
6,1*
730*
5,1*
2011
223*
5,5*
742*
4,6*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, daardoor zal het aantal gevonden kankers en de kankerdetectie een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2009 en 2010 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd. **) Aantal gevonden borstkankers per 1000 gescreende vrouwen In tabel 16 zien we dat de detectiegraad in alle beschreven jaren voor zowel de vrouwen met een eerste screening als de vrouwen met een vervolgscreening aan de norm voldoet. Voor het jaar 2010 en 2011 zal de detectiegraad zeker nog stijgen naarmate meer resultaten van de vervolgonderzoeken gekend zijn. Bij screening wordt gewerkt met een populatie die in principe gezond is. Er moet worden voorkomen dat gezonde personen onnodig bijkomend onderzoek of zelfs behandeling moeten ondergaan. Van de personen aan wie verder onderzoek wordt aangeraden moet dus bij een zo groot mogelijk percentage daadwerkelijk sprake zijn van de op te sporen aandoening, in dit geval borstkanker. De positief predictieve waarde zegt bij welk percentage van de vrouwen die verder onderzoek aangeraden kreeg, daadwerkelijk borstkanker is vastgesteld. In de onderstaande tabel is de positief predictieve waarde weergegeven.
46
Aangezien niet alle resultaten van het verder onderzoek bekend zijn is een minimum- en maximumwaarde berekend voor de positief predictieve waarde. Bij de minimumwaarde zijn alle vrouwen bij wie een verder onderzoek aangeraden werd meegerekend in de noemer. Bij de maximumwaarde zijn alleen de vrouwen meegerekend in de noemer waarbij het resultaat van het verder onderzoek bekend is. Er is geen normwaarde voor deze parameter, het percentage moet zo hoog mogelijk liggen. Tabel 17: Positief predictieve waarde. Jaartal
Eerste screening PPW**minimum
Vervolgscreening
PPW** maximum
PPW** minimum
PPW** maximum
2006
9,0
12,2
12,8
16,5
2007
8,3
11,3
14,3
18,9
2008
8,3
9,5
13,2
14,7
2009
8,9*
10,4*
16,5*
18,5*
2010
11,0*
12,7*
18,7*
21,4*
2011
10,4*
13,4*
19,4*
23,5*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, daardoor zal de positief predictieve waarde een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2009 en 2010 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd. **)PPW minimum=Aantal gevonden kankers / totaal aantal verwezen vrouwen (n Ca / n Sc+). PPW maximum=Aantal gevonden kankers / aantal verwezen vrouwen waarbij het resultaat van het verder onderzoek bekend is.
3.5.3 Tumorkarakteristieken Een goed functionerend screeningsprogramma slaagt erin borsttumoren in een zo vroeg mogelijk stadium te ontdekken en daarbij zo weinig mogelijk onterechte oproepen voor verder onderzoek te doen. De opgespoorde borstkankers kunnen worden opgedeeld in carcinoma in situ en invasieve tumoren. Het gewenste aandeel invasieve tumoren ten opzichte van het totaal aantal tumoren is volgens de Europese aanbevelingen 80 tot 90 %. Een aandeel van 90% wordt wenselijk geacht (zowel voor een eerste- als een vervolgscreening). In tabel 18 is weergegeven hoe de verdeling is over deze twee types van tumoren. Ook is de detectie per type weergegeven. Tabel 18: Aard van de gevonden kanker, percentages en detectiegraden. Jaartal
Eerste screening INV % 1
DR CIS /1000
2
Vervolgscreening
DR Invasief /1000
3
INV % 1
DR CIS /10002 DR Invasief /10003
2006
79,5
1,3
4,9
79,7
0,9
3,6
2007
80,2
1,1
4,3
80,0
0,8
3,3
2008
76,1
1,5
4,7
81,6
0,8
3,7
2009
78,4*
1,2*
4,5*
81,5*
0,9*
3,8*
2010
79,8*
1,2*
4,8*
82,7*
0,9*
4,2*
2011
74,4*
1,4*
4,1*
86,0*
0,6*
3,9*
1) Percentage invasieve carcinoma ten opzichte van het totaal aantal gedetecteerde tumoren. 2) Detectie van carcinoma in situ per 1000 gescreende vrouwen 3) Detectie van invasieve tumoren per 1000 gescreende vrouwen *) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, daardoor zal de kankerdetectie een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2009 en 2010 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd. Het percentage invasieve borsttumoren voldoet voor de vrouwen die voor het eerst deelnemen niet aan de norm van minstens 80%, voor vrouwen die al eerder deelnamen voldoen de resultaten wel aan de normwaarde.
47
3.5.4 Tumorgrootte De grootte van de borsttumoren op het moment van opsporing is van groot belang voor het behandelplan (meer of minder ingrijpend voor de patiënte) en de kans op genezing. Bij screening moet worden gestreefd naar een zo groot mogelijk percentage invasieve tumoren kleiner dan 10 mm. De Europese richtlijnen stellen als wenselijk niveau voor tumoren bij vrouwen die voor de eerste keer deelnemen aan de screening minstens 25% invasieve tumoren van 10 mm of kleiner. Voor vrouwen met een vervolgscreening stellen de Europese richtlijnen minstens 25% invasieve tumoren kleiner of gelijk aan 10 mm als aanvaardbaar niveau. Minstens 35% wordt gesteld als wenselijk niveau. In de tabel hier onder zijn de resultaten voor de tumorgrootte weergegeven. Tabel 19: Grootte invasieve tumoren. Jaartal
Eerste screening < = 10 mm %
Vervolgscreening
< = 10 mm DR /1000
< = 10 mm %
< = 10 mm DR /1000
2006
29,0
1,3
37,9
1,3
2007
27,8
1,1
31,7
1,0
2008
26,4
1,1
35,7
1,2
2009
24,0*
1,0*
31,4*
1,1*
2010
27,0*
1,2*
26,5*
1,0*
2011
27,5*
1,0*
31,3*
1,1*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, daardoor zal de kankerdetectie een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2009 en 2010 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd. De resultaten voor tumorgrootte voldoen voor vrouwen met een eerste screening aan de norm. Voor vrouwen met een vervolgscreening voldoen de resultaten aan de aanvaardbare norm van minstens 25%.
3.5.5 Klierstatus Ook de klierstatus is van groot belang voor de prognose en behandeling. Bij screening moet een zo hoog mogelijk percentage van de gevonden invasieve kankers gepaard gaan met lymfeklieren zonder uitzaaiingen. De Europese richtlijnen stellen dat minstens 70% van de kankers gevonden bij vrouwen met een eerste screening klier-negatief moet zijn. Bij vrouwen met een vervolgscreening moet bij minstens 75% van de gevonden kankers sprake zijn van negatieve klieren. In de tabel hieronder zijn de resultaten voor de klierstatus weergegeven. Tabel 20: Klierstatus. Jaartal
Eerste screening
Vervolgscreening
N- (%)
N- (%)
2006
72,2
75,7
2007
70,9
77,4
2008
67,6
74,4
2009
65,7*
75,3*
2010
67,8*
73,6*
2011
70,1*
73,8*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2009 en 2010 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd.
48
De norm voor de eerste screening wordt net gehaald, de norm voor de vervolgscreening wordt net niet gehaald. In vergelijking met de normwaarden is het aandeel kankers met negatieve klieren dus te klein. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de invoering van de sentinel procedure. Dankzij deze procedure worden minder uitzaaiingen in de klieren gemist en worden er dus meer kankers gevonden waarbij de klieren positief zijn. De toepassing van deze procedure is nog niet in de Europese norm verwerkt.
3.5.6 Stadiëring Voor een goede prognose en weinig ingrijpende behandeling is een lage stadiëring wenselijk. Voor de borstkankers gevonden bij vrouwen die voor het eerst deelnemen aan de screening stellen de Europese richtlijnen dat maximum 30% van alle gevonden kankers (waarbij het stadium bekend is) van stadium II of hoger mag zijn. Voor de borstkankers gevonden bij vrouwen met een vervolgscreening wordt een maximum van 25% als norm aangehouden. In de tabel hieronder zijn de resultaten voor tumorstadiëring weergegeven. Tabel 21: Stadiëring Jaartal
Eerste screening
Vervolgscreening
Stage II+ (%)
Stage II+ (%)
2006
32,3
27,0
2007
34,5
27,3
2008
35,0
30,2
2009
37,0*
30,1*
2010
35,4*
32,3*
2011
34,0*
35,8*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2009 en 2010 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd. De resultaten voor 2011 overschrijden, net als in de voorgaande jaren, de Europese normwaarden. Aangezien de klierstatus wordt meegenomen bij het bepalen van de stadiëring is ook hier de invoering van de gevoeligere sentinelprocedure waarschijnlijk de reden waarom de normwaarde niet wordt gehaald en de percentages met hogere stadiëring elk jaar stijgen.
3.5.7 Heelkunde Eén van de doelen van borstkankerscreening is dat borstkanker met een minder intensieve en zware behandeling kan worden genezen. Het percentage mastectomieën moet dus zo laag mogelijk zijn. In de onderstaande tabel is weergegeven hoe het aantal borstsparende heelkundige ingrepen zich verhoudt tot het totaal aantal ingrepen. Tabel 22: Heelkunde Jaartal
Eerste screening
Vervolgscreening
Borstsparend (%)
Borstsparend (%)
2006
69,4
79,6
2007
68,3
79,5
2008
70,0
79,1
2009
68,4*
81,6*
2010
72,9*
79,4*
2011
78,4*
75,6*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011is nog onvolledig, In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2009 en 2010 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd.
49
In 2011 werd voor borstkankers gevonden bij vrouwen die voor het eerst deelnemen aan de screening in 78,4% van de gevallen een borstsparende ingreep uitgevoerd. Bij borstkankers gevonden bij vrouwen die een vervolgscreening lieten doen werd in 75,6% van de gevallen een borstsparende ingreep uitgevoerd. Per 1000 voor de eerste maal gescreende vrouwen werden in 2011 0,9 mastectomieën uitgevoerd. Per 1000 vrouwen die een vervolgscreening lieten doen werden hetzelfde aantal mastectomieën uitgevoerd.
3.5.8 Samenvatting: resultaten van opvolgingsonderzoeken De performantieparameters van het screeningsproces liggen grotendeels binnen de normen die op Europees niveau zijn vastgesteld. Het percentage doorverwijzing voor vrouwen die voor het eerst deelnemen aan de screening voldoet bijna aan de wenselijke normwaarde van 5%. Voor klierstatus en stadiëring wordt de norm (net) niet gehaald maar dit wordt waarschijnlijk verklaard door de invoering van de sentinelprocedure waarbij uitzaaiingen in de klieren met grotere nauwkeurigheid kunnen worden vastgesteld.
50
hoofdstuk
4
4
intervalkankers
Dit hoofdstuk is geschreven door Maaike Goekint, Annemie Haelens en Dr. Liesbet Van Eycken van de Stichting Kankerregister.
4.1. INLEIDING In het kader van de vroegtijdige opsporing van borstkanker, worden in Vlaanderen screeningsprogramma’s georganiseerd onder leiding van de Centra voor Borstkankeropsporing. Het uiteindelijke doel van de screeningsprogramma’s is het bereiken van een daling van de borstkankersterfte. Om de kwaliteit van de screening op te volgen zijn er performantie-indicatoren omschreven in de “European Guidelines for Quality Assurance in Breast Cancer Screening and Diagnosis” (4de editie, 2006). Een belangrijke parameter voor evaluatie van de kwaliteit en efficiëntie van een screeningsprogramma is de bepaling van het aantal intervalkankers. Een intervalkanker wordt volgens de ‘European Guidelines’ gedefinieerd als een primaire tumor die gediagnosticeerd wordt na een negatieve screeningsmammografie of na een afwijkende screeningsmammografie waarvoor geen maligniteit kon aangetoond worden in een vervolgonderzoek. Het tijdstip waarop deze kanker wordt vastgesteld, valt vóór de volgende screeningsronde of binnen het voorziene screeningsinterval indien de vrouw de maximale leeftijd voor deelname overschreden heeft. Om de intervalkankers op te sporen en te analyseren is een koppeling van de gegevens uit de screeningsdatabank van het Consortium met deze van de Stichting Kankerregister (SKR) onmisbaar. Het Consortium Borstkankerscreening bezorgde aan het Kankerregister de gegevens uit de Heracles databank. Enkel de vrouwen die toestemming gaven tot een verdere verwerking van hun gegevens en die een screening ondergingen in de jaren 2003 tot en met 2009 werden ingesloten in de analyse. Het Kankerregister kan door deze koppeling onderzoeken welke van de gescreende vrouwen als borstkankerpatiënten geregistreerd zijn. Zowel de carcinoma in situ als de invasieve tumoren worden hierbij in rekening genomen. Op basis van de koppelingsresultaten kunnen de intervalkankers bepaald worden. De SKR registreert alle nieuwe diagnoses van kanker over het volledige Belgische grondgebied. Wat betreft borstkanker, worden alle tumoren met gedrag /2 (carcinoma in situ) en /3 (invasieve tumor) geïncludeerd in de gegevensbank. Multipele tumoren worden ook afzonderlijk geregistreerd (bv. linker en rechter borsttumor, tumoren met een histologie afkomstig van verschillende groepen van Berg). Bijgevolg kan eenzelfde patiënt meer dan eenmaal voorkomen in de databank van het Kankerregister. Voor deze koppeling werden de kankergegevens van de incidentiejaren tot en met 2009 in rekening gebracht. Naast het bepalen van de intervalkankers kan ook de volledigheid van de databanken geanalyseerd worden, alsook de tumorkarakteristieken van de intervalkankers, de screengedetecteerde kankers en de kankers bij nietdeelnemers.
4.2 Doelstelling koppeling databanken De gegevens opgenomen in de BKS en SKR databank werden aan elkaar gekoppeld met het oog op volgende doelstelling: • Analyse van de intervalkankers • Volledigheid van beide databanken • Analyse van de tumorkarakteristieken van screengedetecteerde kankers, intervalkankers en kankers gedetecteerd bij niet-deelnemers (buiten screening).
52
4.3 Werkwijze 4.3.1 Koppeling van de bestanden De Heracles-databank 2003-2009 bevat 2.248.333 records afkomstig van vrouwen tussen de 50 en 69 jaar die tweejaarlijks worden uitgenodigd voor screening. De geteste vrouwen worden opgesplitst in positief (verder onderzoek nodig) of negatief (geen afwijkingen gedetecteerd) (Tabel 3). Tabel 23: Overzicht van het BKS bestand, per categorie en per jaar. 2003 pos_weigering
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Totaal
42
147
94
107
91
124
99
704
pos_gn_weigering
5.444
5.730
5.864
7.494
6.321
7.572
6.709
45.134
neg_weigering
20.002
1.539
1.386
2.148
1.625
2.195
1.944
30.839
neg_gn_weigering
94.558
120.413
127.506
154.387
157.859
166.296
174.464
995.483
nt_opgekomen
112.421
144.591
172.426
204.966
169.023
192.631
180.115
1.176.173
TOTAAL
232.467
272.420
307.276
369.102
334.919
368818
363.331
2.248.333
4.3.1.1 Koppeling van “deelnemers” De BKS bestanden “pos_gn_weigering” en “neg_gn_weigering” voor de screeningsjaren 2003 tot en met 2009 worden gekoppeld met de SKR databank tot en met incidentiejaar 2009. Na koppeling worden alleen die vrouwen weerhouden die geregistreerd werden als borstkankerpatiënt in het SKR bestand. Daarnaast wordt ook geverifieerd of alle screengedetecteerde tumoren uit de BKS-bestanden gekoppeld werden aan een tumor uit de SKR databank. Indien dit niet het geval is, zullen deze tumoren nog worden aangevuld. De aanvulling is in deze analyse nog niet gebeurd. Voor elk record of koppeling wordt het verschil in screeningsdatum (SD) en incidentiedatum (ID) berekend in aantal maanden. De incidentiedatum (ID) komt overeen met de datum van de eerste microscopische bevestiging van maligniteit zoals deze geregistreerd is bij SKR. SD is de datum van mammografie. Tabel 24: Overzicht van alle koppelingen van alle mogelijke screeningsdata met alle mogelijk incidentiedata o.b.v. INSZ van deelnemers, per screeningsjaar (2003-2009) en per screeningsresultaat (positief-negatief). Screeningsjaar
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Totaal
neg_gn_weigering
2.074
2.010
1.960
1.507
1.338
607
452
9.948
pos_gn_weigering
1.224
1.067
1.106
1.220
1.070
1.080
982
7.749
Totaal
3.298
3.077
3.066
2.727
2.408
1.687
1.435
17.697
In totaal zijn er 17.697 koppelingen of records en 11.344 verschillende INSZen. Dit bestand bevat dus een groot aantal multipele koppelingen te wijten aan multipele tumoren en/of meerdere screeningsrondes. Deze multipele koppelingen moeten gecleaned worden, zodat er maar 1 record of koppeling per INSZ overblijft. Elke patiënte - ongeacht of deze een bilaterale tumor heeft- wordt slechts eenmaal in rekening gebracht in deze analyse. De categorieën positief en negatief gescreende vrouwen die na koppeling en datacleaning weerhouden zijn, zullen nader onderzocht worden.
4.3.1.2 Koppeling van “niet-deelnemers” De BKS bestanden “nt_opgekomen” voor de screeningsjaren 2003 tot en met 2009 worden afzonderlijk gekoppeld aan de SKR databank tot en met incidentiejaar 2009 (CIB 2009). Na koppeling van de twee bestanden worden alleen die vrouwen weerhouden die geregistreerd zijn als borstkankerpatiënt in het SKR bestand met een incidentiedatum in het zelfde jaar als de uitnodiging. De multipele koppelingen voor de “niet-deelnemers” worden op dezelfde manier gecleaned als voor de “deelnemers”.
53
4.3.2 Datacleaning De datacleaning gebeurt volgens de flow chart in bijlage 6 («flow chart datacleaning»). Hierbij wordt onderstaand principe gehanteerd: Bij meerdere screeningsrondes wordt alleen de laatste screeningsronde voorafgaand aan de incidentiedatum weerhouden, bij multipele tumoren wordt enkel de ‘worst diagnose’ geselecteerd. Opmerking: er zijn ook koppelingen van screeningsdata met oude tumoren. Dit zijn tumoren waarbij de incidentiedatum vóór de screeningsdatum valt. Deze tumoren worden niet weerhouden. Enkel wanneer het verschil tussen beide data minder dan 6 maanden bedraagt en de geregistreerde follow-up de diagnose van kanker aangeeft (result further assessment = 3, 4 of 5), worden deze tumoren toch geregistreerd als screengedetecteerde tumoren, aangezien kleine variaties in incidentiedatum tussen beide databanken voor dit verschil kunnen zorgen.
4.3.3 Bepaling van screengedetecteerde kankers en intervalkankers Na de laatste stap wordt het aantal screengedetecteerde kankers en intervalkankers bepaald op basis van volgende criteria (zie Figuur 1): 1. Het resultaat van de laatste mammografie 2. Het verschil in maanden tussen SD en ID 3. Het resultaat van het vervolgonderzoek in geval van positieve mammografie (Result further assessment = RFA) (Tabel 25) Tabel 25: Mogelijke resultaten van de follow-up onderzoeken na een positieve screeningsmammografie (Result further assessment = RFA). RFA
Result further assessment
0 2 X
Resultaat onbekend Wellicht geen kanker, maar controle aangewezen Blanco
1
Geen kanker
3 4 5
In situ Invasieve borstkanker Invasieve andere tumor
54
Figuur 1: Schema voor het bepalen van de screengedetecteerde kankers en intervalkankers.
Volgens de Europese richtlijnen kan een intervalkanker zich zowel voordoen na een negatieve screeningsmammografie als na een positieve mammografie met een negatief vervolg onderzoek. Aangezien de resultaten van deze vervolgonderzoeken niet altijd gekend zijn en ook niet geweten is in hoe ver deze vrouwen opgevolgd worden in het diagnostische circuit, zijn deze cijfers moeilijk te interpreteren. Daarom zijn in de figuren de intervalkankers steeds opgesplitst in twee categorieën: na een negatieve mammografie en na een positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek.
4.3.3.1 Bepaling van de intervalkankers na een negatieve screeningsmammografie Er worden drie categorieën gedefinieerd voor de tijdspanne tussen de laatste negatieve mammografie (SD) en het moment van borstkankerdiagnose (ID) (zie bijlage 6 «flow chart datacleaning»). De grenzen voor deze categorieën zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 26: Categorieën en grenzen voor de tijdspanne tussen de laatste negatieve mammografie (SD) en het moment van borstkankerdiagnose (ID). 0-11 m
Verschil SD en ID ≥ 0 en < 12 maanden
Intervalkanker
12-23 m
Verschil SD en ID ≥ 12 en < 24 maanden
Intervalkanker
≥24 m
Verschil SD en ID ≥ 24 maanden
Valt buiten analyse
Alleen vrouwen in de categorieën ‘0-11m’ en ’12-23m’ worden weerhouden.
4.3.3.2 Bepaling van de intervalkankers en screengedetecteerde kankers na een positieve screeningsmammografie Voor de opsplitsing van het bestand “pos_gn_weigering” wordt rekening gehouden met de resultaten van de follow-up onderzoeken, geregistreerd in de Heracles databank. Hiervoor wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende mogelijke eindresultaten van de follow-up (RFA) en de tijdspanne tussen de laatste positieve mammografie (SD) en het moment van borstkankerdiagnose (ID) (zie bijlage 6 “flow chart datacleaning deelnemers”). Wanneer RFA = 1 worden drie categorieën gedefinieerd voor de tijdspanne tussen de laatste positieve mammografie (SD) en het moment van borstkankerdiagnose (ID). De grenzen voor deze categorieën zijn weergegeven in onderstaande tabel.
55
Tabel 27: Categorieën en grenzen voor de tijdspanne tussen de laatste positieve screeningsmammografie (SD), waarbij RFA=1, en het moment van borstkankerdiagnose (ID). 0-11 m
Verschil SD en ID ≥ 0 en < 12 maanden
Intervalkanker
12-23 m
Verschil SD en ID ≥ 12 en < 24 maanden
Intervalkanker
≥ 24 m
Verschil SD en ID ≥ 24 maanden
Valt buiten analyse
Wanneer RFA = 0 of 2 of X worden vier categorieën gedefinieerd voor de tijdspanne tussen de laatste positieve mammografie (SD) en het moment van borstkankerdiagnose (ID). De grenzen voor deze categorieën zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 28: Categorieën en grenzen voor de tijdspanne tussen de laatste positieve screeningsmammografie (SD), waarbij RFA=0/2/X, en het moment van borstkankerdiagnose (ID). 0-8 m
Verschil SD en ID ≥ 0 en < 8 maanden
Screengedetecteerde kanker
8-11 m
Verschil SD en ID ≥ 8 en < 12 maanden
Intervalkanker
12-23 m
Verschil SD en ID ≥ 12 en < 24 maanden
Intervalkanker
≥24 m
Verschil SD en ID ≥ 24 maanden
Valt buiten analyse
Wanneer RFA = 3 of 4 of 5 worden twee categorieën gedefinieerd voor de tijdspanne tussen de laatste positieve mammografie (SD) en het moment van borstkankerdiagnose (ID). De grenzen voor deze categorieën zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 29: Categorieën en grenzen voor de tijdspanne tussen de laatste positieve screeningsmammografie (SD), waarbij RFA=3/4/5, en het moment van borstkankerdiagnose (ID). ≥ -6m en < 0 m
Verschil SD en ID ≥ -6 en < 0 maanden
Screengedetecteerde kanker
≥0m
Verschil SD en ID ≥ 0 maanden
Screengedetecteerde kanker
4.3.3.3 Vergelijking met vorige analyse Na de datacleaning worden de resultaten van de koppeling tenslotte nog eens vergeleken met de resultaten van de vorige koppeling (2001-2008) om de resultaten te verifiëren (zodat bijvoorbeeld een intervalkanker van 2002 niet als een kanker van een niet-deelnemer in 2004 wordt gerekend).
4.3.3.4 Selectie screeningsjaren en bepaling intervalkankerincidentieratio Opsplitsing per screeningsjaar: 2003-2004-2005-2006-2007(-2008) (zie bijlage 6 «flow chart datacleaning). Voor het bepalen van de intervalkankers worden alleen de screeningsjaren 2003 tot 2007 in rekening genomen, aangezien de kankerregistratie en de screeningsdatabank volledig zijn tot en met het jaar 2009 en er telkens een volledige 2-jaar follow-up noodzakelijk is. Voor het bepalen van de screengedetecteerde kanker worden de screeningsjaren 2003 tot 2008 in rekening genomen, aangezien de kankerregistratie en de screeningsdatabank volledig zijn tot en met het jaar 2009 en er een follow-up tot 8 maanden noodzakelijk is voor het detecteren van een screengedetecteerde kanker binnen deze categorie. Voor de intervalkankers gebeurt een analyse van de geobserveerde intervalkankerincidentie (O) en van de intervalkankerincidentieratio (O/E). Geobserveerde intervalkankerincidentie (O): het aantal intervalkankers per 10.000 negatieve screeningen, met of zonder vervolgonderzoeken en per screeningsjaar (conform Europese richtlijnen) Intervalkankerincidentieratio (O/E): de verhouding van de geobserveerde intervalkanker-incidentie (O) tot de verwachte of onderliggende borstkanker incidentie (E). De onderliggende achtergrondincidentie wordt gedefinieerd als de incidentie in afwezigheid van screening voor dezelfde leeftijdsgroep. De borstkankerincidentie in Vlaanderen voor het jaar 2000 (leeftijdscategorie 50 tot 69) werd gekozen als achtergrondincidentie (388 per 100.000 vrouwen, inclusief in situ carcinomen). Het nadeel van deze keuze ligt in het feit dat er in het jaar 2000 locoregionale screeningsactiviteiten liepen in Vlaanderen. Echter vóór dit jaar was de registratie in Vlaanderen nog onvolledig en beschikten we niet over een betrouwbaar alternatief.
56
4.4 Resultaten 4.4.1 Follow-up na positieve mammografie Na een afwijkende mammografie wordt de vrouw in kwestie doorverwezen voor verder onderzoek. Dit follow-up onderzoek toont al of niet de aanwezigheid van een kanker aan en wordt in de BKS databank geregistreerd. Indien een in situ of invasieve kanker aanwezig blijkt, wordt dit in de BKS databank geregistreerd als een screengedetecteerde borstkanker. Helaas is voor een aantal van de follow up onderzoeken het eindresultaat niet gekend is. geeft per screeningsjaar het percentage weer van ontbrekende follow-up onderzoeken t.o.v. het totaal aantal positieve mammografieën. Grafiek 20: Percentage van ontbrekende follow-up onderzoeken t.o.v. het totaal aantal positieve mammografieën.
4.4.2 Screengedetecteerde kankers Als gevolg van de koppeling tussen de bestanden, kunnen we het aantal screengedetecteerde kankers bepalen per screeningsjaar. Het resultaat hiervan is terug te vinden in Tabel 30. Tabel 30: Overzicht van het aantal screengedetecteerde kankers per screeningsjaar. Screengedetecteerd kankers volgens databank Heracles*
Werkelijk aantal screengedetecteerde kankers na koppeling aan databank SKR RFA 3-4-5
RFA 0-2-X
Totaal
2003
-
327
589
916
2004
615
608
212
820
2005
760
747
137
884
2006
825
812
154
966
2007
739
733
161
894
2008
864
852
122
974
*cijfers uit: Jaarrapport 2009 + 2010 - Bevolkingsonderzoek naar borstkanker in Vlaanderen, Consortium van erkende regionale screeningscentra van de Vlaamse Gemeenschap
57
Het werkelijke aantal screengedetecteerde kankers blijkt dus hoger te liggen dan het aantal dat geregistreerd wordt in de Heracles databank. Onder andere de records met een positieve screeningsmammografie waarbij de follow-up niet gekend is, kunnen zorgen voor een onderschatting van het aantal screengedetecteerde kankers.
4.4.3 Intervalkankers Door koppeling van het BKS bestand met de databank van het kankerregister, is het ook mogelijk om het aantal intervalkankers te bepalen. In de Europese richtlijnen voor borstkankerscreening en -diagnose zijn gewenste normen vastgelegd voor de intervalkankerincidentieratio (O/E) (tabel 31). Tabel 31: Kwaliteitsnormen O/E opgelegd door de Europese richtlijnen O/E
Aanvaardbaar niveau
Gewenst niveau
0-11 m
30 %
< 30 %
12-23 m
50 %
< 50 %
4.4.3.1 Intervalkankers na negatieve screeningsmammografie De proportionele intervalkanker incidentie ratio, uitgedrukt als een proportie van de onderliggende (verwachte) borstkankerincidentie, werd berekend. De geobserveerde intervalkanker incidentie is het aantal intervalkankers per 10.000 negatieve screeningen (met of zonder vervolgonderzoeken) (O). De onderliggende incidentie wordt gedefinieerd als de incidentie die verwacht wordt in de afwezigheid van screening (E). We kozen de borstkanker incidentie van Vlaanderen van 2000: 388/100.000 (in situ en invasieve kankers gecombineerd). De resultaten werden gestratificeerd volgens de tijdsperiode van de laatste screeningsmammografie tot moment van borstkanker diagnose. De resultaten zijn terug te vinden in Tabel . Tabel 32: Overzicht van het aantal intervalkankers, de geobserveerde intervalkankerincidentie (O) en de intervalkankerincidentieratio (O/E) na een negatieve screeningsmammografie. Ruwe aantallen 0-11m 2003
114
12-23m 161
Aantal negatieve mammografieën 94.558
O 0-11m 12,1
O/E 12-23m 17,0
0-11m 31,1%
12-23m 43,9%
2004
111
191
120.413
9,2
15,9
23,8%
40,9%
2005
110
211
127.506
8,6
16,5
22,2%
42,7%
2006
127
247
154.387
8,2
16,0
21,2%
41,2%
2007
114
261
157.859
7,2
16,5
18,6%
42,6%
Wanneer voorgaande tabel wordt vergeleken met de vooropgestelde Europese normen, zien we dat deze normen worden behaald. Tijdens de jaren waarop een screening werd ingericht, behaalde de intervalkankerincidentieratio de gewenste norm van < 30% en < 50% tijdens respectievelijk het eerste en het tweede jaar na de screening. Enkel in het jaar 2003 werd nipt de 30% overschreden tijdens het eerste jaar na screening.
4.4.3.2 Intervalkankers na positieve screeningsmammografie met negatief vervolgonderzoek Wanneer een positieve screeningsmammografie verder wordt opgevolgd, wordt het resultaat van dit vervolgonderzoek geregistreerd. Zoals in de werkwijze beschreven, kunnen ook na een positieve mammografie intervalkankers geregistreerd worden. Dit is het geval wanneer het resultaat van het vervolgonderzoek vermeldt dat het gedetecteerde letsel geen kanker is (RFA=1). Ook wanneer het resultaat van het vervolgonderzoek aanduidt dat het “wellicht geen kanker is, maar controle aangewezen” (RFA=2), wanneer het resultaat van de follow-up onbekend (RFA=0) is of wanneer de follow-up niet werd geregistreerd (RFA=X) kan nadien toch nog een kanker worden gediagnosticeerd. Wanneer deze tussen 8 en 24 maand na de positieve screeningsmammografie met follow-up 0, 2 of X gediagnosticeerd wordt, wordt deze ook geregistreerd als een intervalkanker. De intervalkankers gedetecteerd na een positieve screeningsmammografie met negatief vervolgonderzoek worden weergegeven in Tabel 33.
58
Tabel 33: Overzicht van het aantal intervalkankers, de geobserveerde intervalkankerincidentie (O) na een positieve screeningsmammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA = 1 of RFA = 0/2/X). Ruwe aantallen
O
0-11m
12-23m
Aantal positieve mammografieën RFA=1 of RFA=0/2/X*
0-11m
12-23m
2003
20
34
4.522
44,23
75,19
2004
25
30
4.896
51,06
61,27
2005
24
21
4.961
48,38
42,33
2006
44
43
6.511
67,58
66,04
2007
42
26
5.411
77,62
48,05
* het totale aantal positieve screeningsmammografieën met RFA 1 + het totale aantal positieve screeningsmammografieën met RFA=0/2/X met exclusie van de screeningen waarbij een screengedetecteerde kanker werd vastgesteld. In Tabel 33 met het overzicht van de intervalkankers na een positieve screeningsmammografie met negatief vervolgonderzoek werd de intervalkankerincidentieratio niet berekend aangezien de kans op een tumor na een positieve mammografie zeer hoog is.
4.4.3.3 Totaal van intervalkankers na negatieve of positieve screeningsmammografie Wanneer we het totaal maken van alle intervalkankers, krijgen we een overzicht van de geobserveerde intervalkankerincidentie en de intervalkankerincidentieratio per screeningsjaar (Tabel 34). Deze kan dan worden vergeleken met de Europese aanbevelingen. Tabel 34: Overzicht van het aantal intervalkankers, de geobserveerde intervalkankerincidentie (O) en de intervalkankerincidentieratio (O/E) na een negatieve screeningsmammografie of een positieve screeningsmammografie met RFA = 1 of RFA = 0/2/X. Ruwe aantallen 0-11m
12-23m
Aantal negatieve mammografieën + positieve mammografieën RFA=0/1/2/X*
O 0-11m
O/E 12-23m
0-11m
12-23m
2003
134
195
99.080
13,5
19,7
34,9%
50,7%
2004
136
221
125.309
10,9
17,6
28,0%
45,5%
2005
134
232
132.467
10,1
17,5
26,1%
45,1%
2006
171
290
160.898
10,6
18,0
27,4%
46,5%
2007
156
287
163.270
9,6
17,6
24,6%
45,3%
* het totale aantal positieve screeningsmammografieën met RFA 1 + het totale aantal positieve screeningsmammografieën met RFA=0/2/X met exclusie van de screeningen waarbij een screengedetecteerde kanker werd vastgesteld. Wanneer we het totale aantal intervalkankers samen nemen (Tabel 34), ligt de intervalkankerincidentieratio iets hoger in vergelijking met de waarden na een negatieve screeningsmammografie (Tabel ). Ook met deze hogere waarden zien we dat tijdens de laatste drie screeningsjaren de gewenste Europese norm wordt behaald, zowel voor de intervalkankers tijdens het eerste jaar na de screening (gewenst niveau O/E < 30%) als tijdens het tweede jaar na screening (gewenst niveau O/E < 50%). Enkel voor het screeningsjaar 2003 valt de O/E boven het aanvaardbare niveau van respectievelijk 30 en 50%.
59
4.4.3.4 Kans op intervalkanker na een negatief screeningsresultaat Na een negatieve screeningsmammografie of na een positieve mammografie met een negatief vervolgonderzoek blijft er toch steeds een kleine kans bestaan dat er toch een borstkanker wordt gediagnosticeerd bij deze vrouwen vooraleer een volgende screening zou plaatsvinden. Op basis van het aantal intervalkankers en het aantal negatieve screeningen, kunnen we een berekening maken van het aantal vrouwen waarbij toch een borstkanker wordt gediagnosticeerd tijdens de periode van 2 jaar na de negatieve screening. De berekening van de kans op een intervalkanker na een negatieve screeningsmammografie of na een positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek is terug te vinden in onderstaande tabel. Tabel 35: % intervalkankers (IK) tijdens de 2 jaar volgend op een negatieve screeningsmammografie of een positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA = 1 of 0/2/X) (screeningsjaren 2003-2007). Screenings-jaar
Aantal intervalkankers na negatieve mammografie (0-23m)
Aantal negatieve mammografieën
% intervalkankers na negatieve mammografie (0-23m)
2003
275
94.558
0,29%
2004
302
120.413
0,25%
2005
321
127.506
0,25%
2006
374
154.387
0,24%
2007
375
157.859
0,24%
1.647
654.723
0,25%
TOTAAL Screenings-jaar
Aantal intervalkankers na positieve mammografie met negatief vervolg-onderzoek (0-23m)
Aantal positieve mammografieën met negatief vervolgonderzoek*
% intervalkankers na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (0-23m)
2003
54
4.522
1,19%
2004
55
4.896
1,12%
2005
45
4.961
0,91%
2006
87
6.511
1,34%
2007
68
5.411
1,26%
TOTAAL
309
26.301
1,17%
Screenings-jaar
2003
Aantal intervalkankers na negatieve mammografie of na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (0-23m) 329
Aantal negatieve mammografieën + positieve mammografieën met negatief vervolgonderzoek*
99.080
% intervalkankers na negatieve mammografie of positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (0-23m) 0,33%
2004
357
125.309
0,28%
2005
366
132.467
0,28%
2006
461
160.898
0,29%
2007 TOTAAL
443
163.270
0,27%
1.956
681.024
0,29%
* het totale aantal positieve screeningsmammografieën met RFA 1 + het totale aantal positieve screeningsmammografieën met RFA=0/2/X met exclusie van de screeningen waarbij een screengedetecteerde kanker werd vastgesteld.
60
4.4.4 pTNM stadiëring Na de bepaling van de screengedetecteerde kankers en de intervalkankers, werden de tumorkarakteristieken van deze twee groepen geanalyseerd en vergeleken met deze van tumoren gedetecteerd bij de “niet-deelnemers” (Tabel 36 ). De niet-deelnemers zijn de vrouwen die uitgenodigd zijn in een welbepaald screeningsjaar en waarbij in datzelfde jaar effectief een kanker vastgesteld wordt. Bij de vergelijking van de tumorkarakteristieken van de drie groepen, wordt gebruik gemaakt van de pTNM. Wanneer er een tumor gediagnosticeerd wordt, krijgt die een bepaalde pTNM classificatie. “T” beschrijft de karakteristieken van de primaire tumor, “N” de status van de regionale klieren, “M” geeft aan of er metastasen zijn verder van de tumor weg. De “p” in pTNM wil zeggen dat we de TNM classificatie genomen hebben op basis van het pathologisch verslag. Deze verschillende pTNM waarden worden gehergroepeerd tot stadia, gaande van 0 tot IV waarbij IV het meest vergevorderd stadium van de ziekte is. Tabel 36: Overzicht van de pTNM stadia van screengedetecteerde kankers, intervalkankers (na negatieve mammografie of na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA=1 of 0/2/X)) en kankers gediagnosticeerd buiten screeningsprogramma (niet opgekomen) (screeningsjaren 2003-2007).
Screen detected
Intervalkanker na positieve mammografie*
Intervalkanker na negatieve mammografie
Niet-deelnemers
0
679
62
99
322
I
2136
122
528
1204
IIA
821
48
431
767
IIB
242
12
205
387
IIIA
147
14
123
270
IIIB
9
1
9
56
IIIC
55
2
50
104
IV
12
4
22
66
Stadium niet gekend
379
44
180
602
* met negatief vervolgonderzoek
61
Grafiek 21: Verdeling van de gekende pTNM stadia van screengedetecteerde kankers, intervalkankers (na negatieve mammografie of na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA=1 of 0/2/X)) en kankers gediagnosticeerd buiten screeningsprogramma (niet opgekomen) (screeningsjaren 2003-2007).
Wanneer enkel naar de screengedetecteerde kankers wordt gekeken, worden voor de stadiëring volgende normen vooropgesteld: Tabel 37: Europese normwaarden voor de stadiëring van de screengedetecteerde kankers. Parameter
Aanvaardbaar niveau
Gewenst niveau
Aantal stadium II+ / Totaal aantal screengedetecteerde kankers – 1e screening – Na vervolgscreening
NA 25%
< 30% < 25%
Binnen deze analyse (koppeling BKS-SKR) bekomen we volgende waarden voor de screengedetecteerde kankers na een 1e screening en na vervolgscreening.
62
Tabel 38: Overzicht van de pTNM stadia van de screenge detecteerde kankers na een eerste screening en na vervolgscreening (screeningsjaren 2003-2008).
Stadium
Ruwe aantallen 1e screening
%
Vervolgscreening
1e screening
Vervolgscreening
0
422
414
17,1%
16,1%
I
1212
1393
49,2%
54,3%
IIA
509
510
20,6%
19,9%
IIB
168
134
6,8%
5,2%
IIIA
105
77
4,3%
3,0%
IIIB
7
4
0,3%
0,2%
IIIC
35
28
1,4%
1,1%
IV
7
6
0,3%
0,2%
Stadium niet gekend
253
170
4.4.5 Tumorgrootte Naast de algemene benadering volgens het stadium van de geregistreerde tumoren kunnen we ook kijken naar de tumorgrootte. DCIS of invasieve kankers met een tumorgrootte ≤10mm blijken een betere prognose te hebben in vergelijking met invasieve tumoren >10mm. De Europese richtlijnen stellen volgende normen voorop: Tabel 39: Europese normwaarden voor de tumorgrootte van de invasieve screengedetecteerde kankers. Parameter
Aanvaardbaar niveau
Gewenst niveau
Aantal invasieve kankers ≤10mm / totaal aantal invasieve kankers (screengedetecteerd) – Na 1e screening – Na vervolgscreening
NA ≥25%
≥25% ≥30%
Na analyse van de gegevens van de screengedetecteerde en de intervalkankers komen we voor deze parameter uit op de volgende waarden (Tabel40). Tabel 40: Tumorgrootte van de invasieve screengedetecteerde kankers (2003-2008).
Tumorgrootte
1e screening
Vervolgscreening
≤10 mm
29,2%
34,8%
63
Daarnaast kunnen we ook een analyse maken van de pT (Tabel 41 ). Tabel 41: Overzicht van de pT van screengedetecteerde kankers, intervalkankers (na negatieve mammografie of na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA=1 of 0/2/X)) en kankers gediagnosticeerd buiten screening (niet-deelnemers) (screeningsjaren 2003-2007). Ruwe aantallen pT
%
Intervalkan- IntervalkanScreen Niet-deelker na posi- ker na negadetected nemers tieve MX* tieve MX
Screen detected
Intervalkan- IntervalkanNiet-deelker na posi- ker na neganemers tieve MX* tieve MX
is
679
62
99
322
16,6%
23,6%
6,9%
10,3%
1
2652
141
741
1587
64,8%
53,6%
51,4%
50,8%
2
689
51
511
974
16,8%
19,4%
35,4%
31,2%
3
63
7
80
159
1,5%
2,7%
5,5%
5,1%
4
11
2
11
81
0,3%
0,8%
0,8%
2,6%
pT niet gekend
386
46
205
655
Grafiek 22: Verdeling van de gekende pT van screengedetecteerde kankers, intervalkankers (na negatieve mammografie of na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA=1 of 0/2/X)) en kankers gediagnosticeerd buiten screeningsprogramma (niet-deelnemers) (screeningsjaren 2003-2007).
64
4.4.6 Lymfeklierstatus Naast de tumorgrootte geven de Europese richtlijnen ook enkele normen voorop voor de lymfeklierstatus van de screengedetecteerde kankers: Tabel 42: Europese normwaarden voor de lymfeklierstatus van de invasieve screengedetecteerde kankers. Parameter
Aanvaardbaar niveau
Gewenst niveau
Aantal kankers met negatieve lymfeklieren / totaal aantal invasieve kankers (screengedetecteerd) – Na 1e screening – Na vervolgscreening
NA 75%
> 70% > 75%
Na analyse van de gegevens van de screengedetecteerde en de intervalkankers komen we voor deze parameter uit op de volgende waarden (Tabel 42). Tabel 43: Lymfeklierstatus van de invasieve screengedetecteerde kankers (screeningsjaren 2005-2008). Lymfeklierstatus
1e screening
Vervolgscreening
Negatief
85,8%
85,9%
De pN-verdeling van de invasieve borsttumoren bij gescreende en uitgenodigde vrouwen is terug te vinden in onderstaande tabel en grafiek. Hierbij bekijken we enkel de pN van de invasieve tumoren (gedrag /3). Tabel 44: Overzicht van de pN van invasieve screengedetecteerde kankers, intervalkankers (na negatieve mammografie of na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA=1 of 0/2/X)) en kankers gediagnosticeerd buiten screening (niet-deelnemers) (screeningsjaren 2003-2007). Ruwe aantallen
%
Intervalkan- IntervalkanIntervalIntervalNietNiet-deel- Screen kers na posi- kers na negakankers na kankers na deelnene-mers detected tieve MX* tieve MX positieve MX* negatieve MX mers
pN
Screen detected
0
1645
76
510
1579
86,3%
84,7%
76,0%
60,3%
1
233
11
128
759
11,0%
9,9%
17,9%
27,2%
2
44
6
30
241
2,1%
5,4%
4,2%
8,6%
3
14
0
14
107
0,7%
0,0%
2,0%
3,8%
pN niet gekend
1761
135
844
695
65
Grafiek 23: Verdeling van de gekende pN van screengedetecteerde kankers, intervalkankers (na negatieve mammografie of na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA=1 of 0/2/X)) en kankers gediagnosticeerd buiten screeningsprogramma (niet-deelnemers) (screeningsjaren 2003-2007).
4.4.7 Percentage screengedetecteerde kankers en intervalkankers Tenslotte berekenden we nog het percentage screengedetecteerde en intervalkankers t.o.v. het globale aantal borsttumoren (). Grafiek 24: Percentage screengedetecteerde en intervalkankers (na negatieve mammografie of na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA=1 of 0/2/X)) t.o.v. het globale aantal borsttumoren (in situ, invasief, totaal) (screeningsjaren 2003-2007).
Als we de gegevens over het gedrag van de tumor op een andere manier visualiseren kunnen we binnen elke categorie van kanker (screengedetecteerd, interval, niet opgekomen en totaal) nagaan wat het percentage in situ en invasieve kankers is.
66
Grafiek 25: Verdeling van in situ en invasieve tumoren bij de screengedetecteerde kankers, de intervalkankers (na negatieve mammografie of na positieve mammografie met negatief vervolgonderzoek (RFA=1 of 0/2/X)), bij de “niet-deelnemers” (niet opgekomen) en in totaal.
4.5 Suggesties en toekomstperspectieven Het koppelen van de screeningsdatabank van het Consortium aan de databank van de Stichting Kankerregister laat ons toe om het aantal en de kenmerken te bestuderen van screengedetecteerde kankers, intervalkankers en kankers bij niet-deelnemers. Deze descriptieve analyse geeft enerzijds veel informatie, maar anderzijds biedt dit ook de mogelijkheid om de resultaten terug te koppelen naar het screeningsprogramma toe. Voornamelijk binnen de groep van intervalkankers is het opportuun een retrospectieve opvolging te organiseren van deze casussen. Ook kan de gebruikte definitie van “intervalkanker” verder worden verfijnd, onder andere op het vlak van de gebruikte tijdsranges, ontbrekende follow-up gegevens en opvolging binnen het diagnostisch circuit. De analyse van screengedetecteerde kankers, intervalkankers en kankers bij niet-deelnemers is immers een dynamisch en continu proces. De analyses van de verschillende screeningsdatabanken toont daarnaast ook het belang aan van een uniformisering in de registratie van de screeningsgegevens. De variabele die aangeeft of het gaat om een 1e of vervolgscreening, bezorgt ons erg nuttige informatie bij het uitvoeren van de analyses en het toetsen van de resultaten aan de Europese richtlijnen. Daarnaast vragen we u ook om steeds een gedetailleerde verklaring van de verschillende variabelen mee te sturen bij het aanleveren van de databank. Het huidige verslag betreft voorlopige resultaten. Na feedback vanuit het Consortium met betrekking tot de borsttumoren die ontbreken in de databank van de Stichting Kankerregister, zullen deze resultaten verder worden aangevuld.
67
hoofdstuk
5
5
sensibilisering
De Centra voor Borstkankeropsporing en het Consortium hebben naast de organisatie van het bevolkingsonderzoek een aantal opdrachten op het vlak van bevordering en bewaking van de deelname van de doelgroep aan het programma. 75% deelname aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker is de doelstelling van de Vlaamse overheid en de gezamenlijke uitdaging van alle actoren in het bevolkingsonderzoek. Voor de 2-jaarsperiode 20082009 lag de participatiegraad op 48,3%, voor 2009-2010 op 48,6 % en voor 2010-2011 op 50,2%. Op 26 november 2011 werd door het Consortium in Brugge een Visiedag georganiseerd. De bedoeling was samen met de actoren en het Vlaams Agentschap Zorg- en Gezondheid van gedachten te wisselen over hoe het bevolkingsonderzoek verder kan geoptimaliseerd worden. Op het programma stond in eerste instantie een toelichting door de voorzitter van het Consortium bij de kandidatuur voor de beheersovereenkomsten voor partnerorganisatie en organisatie met terreinwerking. Nadien werden aan de hand van korte voorstellingen projecten en ervaringen toegelicht, met bijzondere aandacht voor evaluatie. Invalshoeken van de presentaties: initiatieven naar de doelgroep en de dienstverlening van de CBO, interventiemix en samenwerking met artsen. Tijdens de workshops gingen de 61 deelnemers aan de slag om tot concrete voorstellen te komen voor participatiebevorderende initiatieven in de toekomst. Globale conclusies waren: • Uit de ervaring van het project Mamma’Care blijkt dat projectmatig werken op drempels die de deelname kunnen bevorderen de meeste kans op slagen biedt, in het bijzonder om kansengroepen te bereiken. • Het belangrijkste actiepunt voor het Consortium om een participatieverhoging te verkrijgen is optimalisering van communicatie met en naar de doelgroep. • Werken aan kennisverhoging, bevorderen van betrokkenheid, motivatie en attitude van artsen zijn werkpunten. BKO zou moeten aan bod komen in de opleiding en in de navorming. • Verder ondersteunen van initiatieven van de overheid om de kwaliteitsnormen ivm preventie in de elektronische pakketten ( SMX in de pakketten) te bevorderen en ivm de aanpassing nomenclatuur (screeningsmammografie diagnostische mammografie). • Kleinschalige participatiebevorderende projecten met artsen kunnen succesvol zijn, wanneer ze in nauwe samenwerking met de artsen gebeuren en er een win/win ervaring is voor alle partijen. Uit een bevraging achteraf bleek dat de deelnemers de visiedag positief geëvalueerd hebben. De visiedag heeft duidelijk verwachtingen gewekt inzake het beleid inzake communicatie, sensibilisering en samenwerking. Het Consortium kreeg van de Vlaamse overheid de opdracht te fungeren als eindverantwoordelijke voor het programma borstkankeropsporing en dus ook voor sensibilisatie van de doelgroepen. De visie die het consortium ondersteunt om een toekomstig sensibilisatieprogramma voor borstkankeropsporing uit te werken omvat het volgende: • nieuwe projecten kennen eerst een proefperiode en worden na positieve evaluatie uitgerold over Vlaanderen, • elk nieuw project moet meetbaar zijn en geëvalueerd kunnen worden, • uniformiteit in gans Vlaanderen is belangrijk, • vroegere en lopende acties worden geëvalueerd en al of niet verlengd aan de hand van het nut of effect dat ze gehad hebben, • het is aanbevolen om doelgerichte acties op te zetten voor kwetsbare groepen, • optimalisatie van communicatie met de doelgroep via klassieke en nieuwe media. Het Consortium verkent de samenwerkingsmogelijkheden met VIGeZ en met andere relevante actoren. Samenwerking van de CBO met de Logo’s CBO en Logo’s hebben de opdracht om samen het bevolkingsonderzoek in hun werkregio te organiseren. De concrete uitwerking wordt tot 31 december 2011 geregeld via samenwerkingsovereenkomsten. In dit jaarrapport geven de CBO een globaal, niet exhaustief overzicht van hun eigen en gezamenlijke activiteiten. Contractuele samenwerkingsverbanden: CBO Antwerpen: Logo Antwerpen, Logo Kempen, Logo Mechelen CBO Brugge: Logo Brugge en Logo Oostende CBO Brussel: Logo Brussel, Logo Zenneland en Logo Dender CBO Gent: Logo Gezond+, Logo-Waasland, Logo Leieland, Logo Midden-West-Vlaanderen en Logo Dender. CBO Leuven: Logo Oost-Brabant, Logo regio Hasselt, Logo regio Genk, Logo Zenneland
69
Alle CBO hadden in 2011 meerdere overlegmomenten met de Logo’s. Dit gebeurt jaarlijks op niveau van het werkgebied (CBO Gent, CBO Brussel, CBO Brugge), op provincieniveau (CBO Leuven, CBO Antwerpen), op regioniveau (CBO Gent voor Logo Gezond+) of individueel. Ook in het overleg van het Logo met zijn partners worden de CBO actief betrokken (vb. werking naar kansengroepen, OCMW, stuurgroepen...). Sommige CBO zijn lid van de Algemene Vergadering van één of meerdere het Logo’s in hun werkgebied. Op de agenda van het overleg van de CBO en de Logo’s staat meestal: stand van zaken (participatie, uitnodigingen,…), planning van een actie in heel het Logo, planning van een actie in een bepaalde gemeente, strategiebepaling, andere agendapunten zoals pré-testen van actiemateriaal en dergelijke. Deelname van de CBO op het overleg op Vlaams niveau ivm sensibilisatie De CBO nemen op Vlaams niveau actief deel aan het overleg waarop de sensibilisatie aan bod komt. Een lid van de raad van bestuur van het consortium werd afgevaardigd naar de Stuurgroep Borstkankerscreening (VIGeZ).Dit overleg werd in 2011 opgeschort. Twee vertegenwoordigers van de CBO namen deel aan de vergaderingen van de ad hoc werkgroep Interactieve Tentoonstelling. (IT). Voor de ad hoc groep Geïnformeerde keuze werden twee vertegenwoordigers van de CBO aangeduid. Ook een medewerker van VIGeZ en de Stichting tegen Kanker maakten deel uit van deze werkgroep. Deze groep heeft zich in 2011 gebogen over de manier waarop geïnformeerde keuze van de vrouwen met de uitnodigingsbrief en de bijgevoegde folder kan bevorderd worden. Ook andere dragers ( bv brochure voor anderstalige en laaggeletterde vrouwen) zullen nog door deze werkgroep becommentarieerd worden. De werkgroep formuleerde aanbevelingen en rapporteerde via de vertegenwoordiger van VIGeZ regelmatig over haar activiteiten aan de Vlaamse Werkgroep Bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Op vraag van het Agentschap Zorg- en Gezondheid werden vertegenwoordigers van VIGeZ en van de CBO aangesteld om de website www.borstkankeropsporing.be te actualiseren. Aanpassingen gebeurden in nauw overleg. Activiteiten als spreker/voordrachtgever/expert van de CBO op activiteiten in verband met borstkanker of borstkankeropsporing. Alle CBO staan in voor presentaties over borstkanker en borstkankeropsporing voor het algemene publiek en het doelpubliek. De voordrachtgever is een expert van het CBO (CBO Brugge, CBO Brussel, CBO Brugge, CBO Antwerpen, CBO Gent, CBO Leuven), een door het CBO gevormde spreker of Logomedewerker (CBO Gent, CBO Leuven) of een externe (CBO Brussel, CBO Antwerpen). CBO Gent gaf in 2011 vorming aan 3 nieuwe sprekers in haar werkgebied. De infosessies werden o.a. georganiseerd door het Logo, de gemeente, een lokale organisatie, en vaak geïntegreerd in een bredere actie. Voor de infosessies gebruiken de CBO over het algemeen de consensuspresentatie in huisstijl. In 2011 werden in totaal door de CBO een 26 - tal infosessies gegeven, soms op kleine (20-tal deelnemers), soms op grote schaal (meer dan 100 deelnemers). Per werkgebied betekent dit: 11 door CBO Gent door de aan het CBO verbonden arts en externe gevormde sprekers, 10 door CBO Leuven (Dr.E.Kellen, Prof.dr.E.Van Limbergen, Dr.A.Van Steen en Dr.L.Verdonck), 4 door CBO Brugge (arts verbonden aan het CBO) en 1 door CBO Brussel (Prof.dr.J.De Grève). CBO Gent ging in op de uitnodiging van het Afrikaans Platform voor 2 infosessies in het Engels. Op verschillende algemene vergaderingen en op regioraden van Logo Gezond+ gaf CBO Gent een presentatie over het bevolkingsonderzoek en de participatie. In 2011 gaf CBO Gent op vraag van Logo’s 3 maal een presentatie over het bevolkingsonderzoek als introductie op Ladies Nights (Destelbergen, Herzele, Laarne). Naast voordrachtgevers voor de consensuspresentatie BK0 werden ook gidsen voor de interactieve tentoonstelling gevormd. Door CBO Brugge gebeurde dit 1 maal, door CBO Gent en de Logo’s 2 maal, waarvan een ism Kaho Sint-Niklaas. Symposia Experten van de CBO worden sporadisch uitgenodigd als spreker of moderator op symposia of studiedagen. Dit was ook zo in 2011. Zij namen deel aan panelgesprekken. Voor CBO Gent was dit ivm screening (Kruishoutem) en borstkankeropsporing (Deerlijk).
70
Medewerking aan activiteiten hogeschool of universiteit (begeleiding scriptie, thesis, les over borstkankeropsporing): In CBO Gent liepen kijkstages door een scriptiestudente psychologie UG, nieuwe medewerkers van de Logo’s en een student geneeskunde. Marieke Van Malderen verkende ‘Toegankelijkheid, klantgerichtheid en patiëntenrechten’ mbt het bevolkingsonderzoek in het kader van haar stage in Logo Gezond+. CBO Gent begeleidde scriptiestudenten in kader van het verkrijgen van een Master in Psychologie en een Bachelorpaper in de Sociologie ivm beïnvloedende factoren voor deelname aan het screeningsprogramma. Ook in CBO Antwerpen werden scripties in verband met het bevolkingsonderzoek begeleid. Studenten brachten in het kader van hun geïntegreerde proef (2) hun stage in het Logo (3) of een scriptie (1) een werkbezoek aan CBO Gent. Leerlingen uit het beroepsonderwijs kwamen op interview. Verder was er een weekstage van een Finse studente van de Arteveldehogeschool Gent. In CBO Leuven wordt regelmatig les gegeven over borstkankerscreening in de hogeschool, aan de universiteit en bijscholingen aan het personeel. Verder gaf Dr. A. Van Steen in 2011 in Griekenland en Kazachstan presentaties over het opstarten van een screeningsprogramma. In Italië gaf hij bijscholing over fysisch-technische en radiologische vereisten in een screeningsprogramma. In Oekraïne gaf hij een bijscholing over de digitale mammografie. Veerle Verschuere gaf een presentatie over het screeningsprogramma en de plaats van de digitale screeningsmammografieën op het Mammosymposium, georganiseerd door de Vereniging van Medische Beeldvormers Andere Alle CBO beantwoorden zowel schriftelijke als mondelinge vragen van vrouwen uit de doelgroep, de pers of andere partners over het bevolkingsonderzoek. CBO Leuven verleende zijn medewerking aan 5 mammoboxsessies in Limburg. CBO Gent ondersteunt verder de organisatie van mammoboxsessies door de Logo’s, geeft opleiding aan begeleiders van mammoboxsessies voor het prototype en vergoedde 2 sessies gegeven door de gevormde begeleidsters. In de loop van 2010 werd in het werkgebied van CBO Gent een adhoc werkgroep opgestart voor de actualisering en opfrissing van de het Mammoboxspel dat ontwikkeld werd door de provincie Limburg. In een latere fase stapten in deze werkgroep ook de Limburgse Logo’s, VIGeZ en Logo Zenneland in. Deze methodiek en de ondersteuningsmaterialen werden verder geconcretiseerd in 2011. Met een prototype gingen medewerkers van CBO Gent, de Logo’s en gevormde begeleidster aan de slag om alles uit te testen. Op basis van de feed-back uit deze prétesten werd het nieuwe mammoboxspel verder ontwikkeld. Het CBO Brugge nam in 2011 deel aan 2 LOKgroepen, CBO Brussel, CBO Leuven en CBO Gent elk aan 1 LOKgroep. Het doel is de artsen meer te betrekken en te sensibiliseren voor het bevolkingsonderzoek. CBO Brugge had overleg met een huisartsenkring in verband met een proefproject dat als doel had de participatie van vrouwen aan het bevolkingsonderzoek te verhogen. Een medewerker van CBO Brugge bracht in 2011 een individueel bezoek aan huisartsen en een gynaecoloog. Er werd ook een infosessie verzorgd op een meeting met gynaecologen. De resultaten van dit initiatief werden voorgesteld op de Visiedag van 26 november 2011. Er was overleg tussen het CBO Gent en de Wijkgezondheidscentra in Gent, met de bedoeling de resultaatsmededeling te optimaliseren en/of de koppeling te maken tussen hun patiëntenregister (EMD) en de data van het bevolkingsonderzoek om gerichte acties mogelijk te maken. In het kader van sensibilisatieactiviteiten hebben CBO Gent en de Logo’s in het kader van sensibiliseringsactiviteiten regelmatig contact met borstklinieken, borstverpleegkundigen en verpleegkundigen of technici die screeningsmammografieën nemen. In het kader van acties en op vraag van de Logo’s voorziet het CBO Gent naast kijkstages ook geleide bezoeken in het centrum. In 2011 waren er inleefdagen van een Logo-medewerker en een medewerker van de Gezondheidsdienst van de Stad Gent. In 2011 waren er 3 geleide bezoeken, namelijk de leden van de werkgroep ‘Meetjesland houdt van borsten’ en 2 groepen vrouwen uit de doelgroep afkomstig uit Destelbergen. CBO Antwerpen was nauw betrokken bij het sensibiliseringsproject Mamma’ care in de wijk postcode 2060 in Antwerpen. De mammobiel werd er ingezet om de participatie te verhogen. Het CBO was ook nauw betrokken bij het sensibiliseringsproject “Preventiebonus” bij huisartsen en gynaecologen in Logo Zuiderkempen. Hierbij konden de artsen een bonus verdienen per vrouw uit hun praktijk die deelnam aan het bevolkingsonderzoek. Over deze projecten werd gerapporteerd op de Visiedag van 26 november 2011.
71
Op basis van gesprekken in 2010 met experten communicatie (Prof. P. Vyncke - UG, Prof.V. Cauberghe - UG, Annick Vanhove – Memori en Brigitte Boonen - VIGeZ), met experten ivm communicatie met huisartsen (Prof. M. Deveugele – UG en Prof. S. Schol – VUB) en met een expert professionele interculturele communicatie (Ghislain Verstraete - UG) werd beslist om B-magazine niet meer uit te geven en de inspanningen van de 3 CBO en de Oosten West-Vlaamse Logo’s te concentreren op een gezamenlijke gecoördineerde actie in oktober 2012 met een mix van interventies. In 2012 hebben CBO Brugge, CBO Brussel en CBO Gent dit initiatief verder uitgewerkt. Drie belangrijke pijlers van dit visibiliteitsproject zijn: de lokale besturen, de warme bakkers (met subsidiëring door VLAM) en de mammografische eenheden. Voor deze actie wordt verdergebouwd op het bestaand actiemateriaal van Logo Zenneland. Door CBO Gent werd in 2011 van gedachten gewisseld over de evaluatie van sensibilisatie met Prof.L.Maes (Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde UG), over Service management en klantgerichtheid met Prof. dr. Bart Larivière (Vakgroep Management, Innovatie en Ondernemerschap UG) en over two-sided messages met de Vakgroep Communicatiewetenschappen UG in het kader van studentenoefeningen. Vertegenwoordigers van CBO Antwerpen en Gent namen deel aan het symposium ‘20 jaar Gezondheidspromotie in Vlaanderen’, georganiseerd door VIGeZ. Naar aanleiding van een vraag van het wijkcentrum De Kring (Eeklo) namen Logo Gezond+ en CBO Gent samen het initiatief voor een Rondetafelgesprek. Thema was de kosten die verbonden zijn aan borstkankeropsporing en de behandeling van borstkanker die een drempel zijn om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek. Het gemeentebestuur van de faciliteitengemeente Spiere-Helkijn nam stuurde in samenspraak met Logo Leieland en CBO Gent een brief naar de dames in de doelgroep. CBO Gent verkende samen met Logo Leieland de mogelijkheden van samenwerking met de Sociaal-Artisiteke Werkplaats WIT.H. VIGeZ en CBO Gent gaven op vraag van de Duitstalige Gemeenschap toelichting bij de aanpak van de sensibilisatie voor borstkankeropsporing in Vlaanderen. CBO Antwerpen heeft geregeld overleg gepleegd met de Logo’s en de Provincie Antwerpen over de verschillende vormen van kankeropsporing. Naast borstkankeropsporing waren ook dikkedarmopsporing en baarmoederhalskankeropsporing aan de orde, gezien de betrokkenheid van de Antwerpse Logo’s bij het proefonderzoek dikkedarmopsporing en de actieve rol van de Provincie Antwerpen in de baarmoederhalskankeropsporing. Het overleg wordt Bevolkingsonderzoek Antwerpen, verkort BOA, genoemd. Medewerkers van de CBO namen deel aan de Infodag Dikkedarmkanker, georganiseerd door de Stichting tegen Kanker. Medewerkers van CBO Gent namen deel aan de Studiedag ‘Overheidscommunicatie met mensen in armoede’, een initiatief van Memori en CIMIC en aan het symposium ‘Gezondheidsbarometer 2010: de patiënt informeren – verwachtingen en oplossingen voor de 21ste eeuw,’ georganiseerd door Itenera Institute. Verder werd door de CBO meegewerkt aan de actualisering van de folder over borstkanker van CM en werd de film “Mes deux seins” op vraag van NVR beoordeeld in het kader van de sensibilisering. Actiemateriaal aangemaakt, uitgegeven en/of verspreid door de CBO Folders De CBO sturen vrouwen die nog niet deelnamen via Spoor 1, een uitnodigingsbrief en een folder. De folder ‘Naar je borsten laten kijken? Zeker weten!’ wordt uitgegeven en ter beschikking gesteld door de Vlaamse overheid. Deze folder wordt zowel gebruikt door de CBO bij de uitnodigingsbrief als door de Logo’s, artsen en partners in het kader van sensibilisatieactiviteiten. Deze materialen werden in 2011 geëvalueerd. Voor een proefproject met de huisartsen in Brugge werd het patiëntenbestand van een aantal artsen gekoppeld aan de databank van het CBO. Aan de vrouwen die geen recente screeningsmammografie hadden werd een gepersonaliseerde uitnodiging gestuurd met vermelding van de naam van hun arts. De brochure voor anderstalige en laaggeletterde vrouwen en de vertaling ervan in het Engels, Turks, Frans, Russisch, Arabisch, Spaans en Italiaans beschikbaar wordt door VIGeZ ter beschikking gesteld aan de Logo’s. In december 2011 kreeg werd deze brochure aangepast waar nodig en kreeg een nieuwe lay-out. Op initiatief van Logo Zenneland werd in 2011 in de gemeenten die dat wensten bij de uitnodigingsbrief een kaartje meegestuurd. Hierop werd een korte boodschap gedrukt met de vermelding dat de gemeente het bevolkingsonderzoek en het initiatief ondersteunt.
72
CBO Leuven ontwikkelde en verspreidt ook nog de volgende folders: • ‘Als verder onderzoek nodig blijkt’. Deze folder wordt samen met de resultaatsmededeling en de screeningsmammografieën naar de artsen (huisartsen/gynaecologen) in Vlaams-Brabant en Limburg gestuurd wanneer de vrouw bijkomend onderzoek aangeraden krijgt. • ‘Waarom een mammografie en geen echo bij de screening’. Deze folder is bedoeld voor de vrouwen uit de doelgroep en wordt hoofdzakelijk verspreid via de ME in Limburg en Vlaams-Brabant. • ‘Een mammografie op regelmatige basis wordt NIET aanbevolen bij vrouwen jonger dan 50 jaar.’ Deze folder wordt verspreid via verschillende kanalen in het werkgebied van het CBO. CBO Antwerpen ontwikkelde en verspreidt de folder ‘Na de mammografie… Vragen die u zich wellicht nog stelt’ via de ME van de provincie Antwerpen. De vrouwen kunnen deze folder meenemen bij hun bezoek aan de ME. Deze folders zullen geëvalueerd worden en bekeken of ze ook op Vlaams niveau zullen geïmplementeerd worden. In samenspraak met de Logo’s worden voor lokale acties aanvraagformulieren voor screeningsmammografie en 2de lezing geleverd door het CBO of lokaal gedrukt met het actiebeeld op de keerzijde. Dit gebeurde onder andere voor Torhout, Langemark-Poelkapelle, Meulebeke en Destelbergen. Affiches De affiche met het beeld van de drie vrouwen ‘Laat naar je borsten kijken’ wordt nog steeds gebruikt. CBO Leuven ontwikkelt en verspreidt samen met partners de affiche ‘11 vragen en 11 antwoorden’, zowel in papieren als elektronische versie, in groot of klein formaat. De verdeling gebeurt om de twee jaar. Deze affiches zijn bedoeld voor de wachtzaal van de artsen, mutualiteiten enz. In verschillende gemeenten werd ook in 2011 een lokale variant aangemaakt ( Roeselare). CBO Gent maakte voor Logo Gezond + regio Meetjesland Logo een poster aan met de evolutie van de participatie aan het bevolkingsonderzoek. Deze poster wordt gebruikt bij sensibilisatieactiviteiten, zoals bv de interactieve tentoonstelling (IT). Nieuwsbrieven en mailing CBO Brussel en CBO Leuven richten om de twee jaar een rondschrijven naar huisartsen en gynaecologen met de planning van spoor 2 in hun gemeente. Sommige CBO sturen jaarlijks (bv CBO Antwerpen) of meerdere keren per jaar (bv 2x per jaar voor CBO Brugge) naar alle artsen feedback over de gescreende vrouwen in hun patiëntenpopulatie. De mailing geeft een overzicht van de vrouwen die zich lieten onderzoeken (CBO Antwerpen, CBO Brugge) of van de vrouwen uit hun patiëntenpopulatie die na twee jaar nog geen screeningsmammografie lieten nemen (CBO Brugge). In 2011 stuurde CBO Gent aan selecties van artsen een mailing met een vragenlijst. De vragen handelden onder meer over de resultaatsmededeling (elektronisch en/of schriftelijk) en polsten naar de behoefte om van het CBO een lijst met de namen te krijgen van de dames van wie zij de laatste twee jaar het resultaat van een screeningsmammografie ontvingen. CBO Antwerpen, CBO Gent en CBO Brugge sturen jaarlijks (en/of tussentijds) elektronisch een rapport over de borstkankerscreening naar de Logo’s in hun werkgebied. De verspreiding naar lokale partners gebeurt door de Logo’s. CBO Brussel stuurt om de twee jaar een verslag naar de gemeentebesturen, de artsen, de Logo’s en de ME. CBO Leuven stuurt in samenspraak met de partners, in Vlaams-Brabant en Limburg een jaarrapport naar de gemeenten, de ME, de Logo’s en de provinciebesturen. Documentatie- of vormingsmappen CBO Gent ontwikkelde samen met Logo-Waasland een vormingsmap voor maatschappelijk werkers in het OCMW en CAW. De inhoud is gebaseerd op consensusteksten en informatie op ‘www.borstkankeropsporing.be‘. Deze vormingsmap werd in 2011 verder aangepast en gebruikt in samenspraak met verschillende Logo’s. Interactieve tentoonstelling Onder impuls van de Logo’s, de CBO, de Vlaamse overheid en OCL vzw werd in de loop van 2008 een informatieve reizende tentoonstelling (IT) ontwikkeld. De ‘positieve’ en ‘interactieve’ invalshoek van de tentoonstelling moet de doelgroep ‘verleiden’ tot een bezoek. Deze methodiek heeft tot doel bij te dragen tot verhoging van de kennis van vrouwen (en mannen) over borsten en het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. De IT wil op deze manier rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot verhoging van de participatie aan het programma. De tentoonstelling wordt op locatie altijd gekaderd in een sensibiliseringscampagne en kan individueel of in groep bezocht worden.
73
2011 Januari
Kalmthout en Halle
Februari
Ichtegem, Halle en Aalst
Maart
Meulebeke en Malle/Zoersel
April
Langemark-Poelkapelle en Alveringem
Mei
Laarne, Beerse en Mol
Juni
Torhout en Londerzeel
September
Bilzen, Bonheiden, Vorselaar en Waregem
Oktober
Roeselare, Lebbeke en Houthalen-Helchteren
November
Genk, Sint-Truiden, Herentals en Stabroek
December
Wervik en Herzele
Totaal
27
Bron: VIGeZ 2012 - Kalender Interactieve tentoonstelling 2011 De geactualiseerde kalender voor 2012 staat op www.borstkankeropsporing.be. Het bezoek aan de IT kan op individuele basis of in groep gebeuren begeleid door gevormde begeleiders. De CBO zijn actief betrokken bij de vorming van deze gidsen (zie hoger). Meestal is er vertegenwoordiging van het CBO op de officiële opening van de IT (CBO Gent, CBO Brugge, CBO Leuven, CBO Brussel), wordt een presentatie gegeven of deelgenomen aan een panelgesprek (CBO Brussel, CBO Gent in en Oudenaarde). Voor de locale actie wordt soms specifiek actiemateriaal ontwikkeld, waaraan de CBO hun inhoudelijke medewerking verlenen. Presentaties De uitgebreide consensuspresentatie over borstkankeropsporing en het bevolkingsonderzoek die ontwikkeld door het Vlaams Sensibilisatieplatform Borstkankeropsporing wordt verder gebruikt. Waar nodig werd de presentatie geactualiseerd. In 2011 zijn medewerkers van VIGeZ en CBO Gent begonnen aan de integrale actualisering. Het uitgewerkte voorstel zal in 2012 voorgelegd worden aan de Logo’s en voor consensus aan het Consortium. Vertaling van actiemateriaal Vertalingen in het Frans van het ‘Aanvraagformulier voor screeningsmammografie/2de lezing’, de uitnodigingsbrief en de folder blijven beschikbaar voor de faciliteitengemeenten. Op uitdrukkelijk verzoek van vrouwen in de faciliteitengemeenten ontvangen zij het resultaat van de screeningsmammografie in het Frans. De vertaling van de brochure voor anderstalige en laaggeletterde vrouwen is via VIGeZ en de Logo’s in het Engels, Turks, Frans, Russisch, Arabisch, Spaans en Italiaans beschikbaar voor intermediairen. Andere Op vraag van de Logo’s geven de CBO inhoudelijk feedback op actiemateriaal dat lokaal aangemaakt wordt (flyers, persberichten, enz). CBO Brugge stelt wandpanelen ter beschikking van haar partners. CBO Gent en CBO Brugge bieden de cartoons van Ilah uit B-magazine aan voor gebruik op actiemateriaal, affiches en gadgets. In de mammobiel van CBO Leuven ontvangen de opgekomen vrouwen een magneetje met de tekst “Hou je gezondheid op temperatuur. Ik neem deel aan het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker.” Sprekers, gidsen van de interactieve tentoonstelling en medewerkers aan lokale acties ontvangen van CBO Gent een gepast buideltje met pin van het bevolkingsonderzoek en een roze lintje. CBO Gent ontwikkelde in de schoot van de website van de Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde UG ( namelijk www.publichealth.ugent.be) de eigen website www.cpvok.be die complementair is aan de Vlaamse website www.borstkankeropsporing.be. Ook CBO Leuven heeft een eigen webstek onder http://www.uzleuven.be/luck
74
Behoeftepeiling en evaluatie De CBO worden sporadisch door de Logo’s aangesproken om evaluatieprojecten uit te voeren die kaderen in de procesevaluatie van lokale acties. CBO Gent deed dit bijvoorbeeld voor de flyers met aanvraagformulier voor screeningsmammografie in het kader van de sensibiliseringsactie. CBO Antwerpen voor het bovenvermelde gelijkaardige flyerproject. CBO Gent verrichte samen met de Gezondheidsdienst van de Stad Gent onderzoek naar de deelname van bepaalde doelgroepen aan het bevolkingsonderzoek. Op basis van deze inzichten wordt een actieplan uitgewerkt. CBO Brussel en CBO Antwerpen startten een tevredenheidevaluatie die peilt naar de tevredenheid van de vrouwen over de bejegening in de mammografische eenheid bij het uitvoeren van de screeningsmammografie. Deze evaluatie liep verder in 2011. De eerste resultaten werden al voorgesteld op de Vlaamse Werkgroep. De sensibiliseringsprojecten “Preventiebonus” als het project ‘Mamma’Care’ werden door CBO Antwerpen gekoppeld aan evaluatie. Over dit initiatief werd gerapporteerd op de Visiedag van 26 november 2011.
75
hoofdstuk
6
6
lijst wetenschappelijk output 2011 François G, Hoeck S, Van Roosbroeck S, Markovskaia J, Van Hal G. A pivotal role for the general practitioner in a mixed mammographic screening model. Rev Epidemiol Sante 2012;60:150-6. K. Bock, B. Borisch, J. Cawson, B. Damtjernhaug, C. de Wolf, P. Dean, A. den Heeten, G. Doyle, R. Fox, A.F Per Skaane, L. Tabar, S. Tornberg, G. Ursin, E. Van Limbergen, A. Vandenbroucke, L.J. Warren, L. Warwick, M. Yaffe, M. Zappa. Effect of population-based screening on breast cancer mortality. Lancet. 11/2011, p. 1775-1776. C. Van Ongeval, S. Postema, A. Van Steen, G. Vande Putte, E. Van Limbergen, F. Zanca, H. Bosmans. Performance of computed radiography in a screening setting: effect on the screening indicators. Proceedings van de 11th International Workshop, IWDM 2012, Springer ISBN 978-3-642-31270-0 E. Van Limbergen (tekst: Steven de Bondt). Interview: Bent u 50 of ouder? Neem deel aan het gratis opsporingsprogramma voor borstkanker. Kankerinfo maart 2011, p. 16. E. Van Limbergen (tekst: Steven de Bondt). Interview: Bent u 50 of ouder? Neem deel aan het gratis opsporingsprogramma voor borstkanker. Kankerinfo maart 2011, p. 16. E. Van Limbergen. Borstkankerscreening: zin of onzin? InfuUZ, Magazine UZ Leuven november 2011, p. 4 – 6. K.N. Stevens, C.M. Vachon, A.M. Lee, S. Slager, T. Lesnick, C. Olswold, P.A. Fasching, P. Miron, D. Eccles, J.E. Carpenter, A.K. Godwin, E. Van Limbergen et.al. Common breast cancer susceptibility loci are associated with triple-negative breast cancer. Cancer Res. 2011 Oct 1;71(19):6240-9. Studies of onderzoeksvragen: Medewerking aan de vergelijkende studie CR-DR ( prof Bosmans en prof Thierens) door berekening van performantieparameters uit de gegevens van Heracles Proefproject: Invloed op participatie door het versturen van een extra uitnodigingsbrief door de huisarts ( met uitgebreide ondersteuning van het RSC) naar niet-deelnemers of vrouwen die al langer dan 4jaar niet deelgenomen hebben ( met een geldig GMD). Beantwoorde onderzoeksvragen: Zijn er voldoende mammografische eenheden waar men terecht kan na de kantooruren en wat is hun spreiding over Vlaanderen? Wat is het beste interval tussen het verzenden van de uitnodigingsbrief en de afspraak om een goede respons te bekomen?
77
hoofdstuk
7
7
lijst met afkortingen
CBO: Centrum voor borstkankeropsporing CIS: Carcinoma in situ CM: Christelijke Mutualiteit DR: Kankerdetectiegraad FTE: Full-time equivalent FTP: File Transfer Protocol IMA: Intermutualistisch agentschap INV: Invasief IR: Incidentie Ratio Logo: Lokaal Gezondheidsoverleg ME: Mammografische eenheid N-: kliervrij/klier-negatief NVR: Nederlandstalige Vrouwenraad OCL: Ondersteuningscel Logo’s PPW: Positief predictieve waarde RIZIV: Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering RX: Röntgenfoto VIGeZ: Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie VLK: Vlaamse Liga tegen Kanker VVOG: Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie WIV: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
79
hoofdstuk
8
8
samenvatting
Het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker in de doelgroep 50-69 jarigen is gestart op 15-06-2001 en loopt dus al 11 jaar. Uit de analyses in dit rapport blijkt dat de meeste kwaliteitsparameters (kwaliteit van de apparatuur, radiologische kwaliteit, doorverwijzingspercentages, kankerdetectiegraad en positief predictieve waarde) binnen de Europese normen vallen of niet ver afwijken van de norm (Tabel 45). Tabel 45: Samenvattende tabel 2011 Performantieparameter
Vlaanderen
Norm
Participatiegraad 2010-2011
50,2%
> 75% wenselijk (Vlaamse norm)
Technische heroproepproportie
0,05%
Aanvaardbaar < 3%, wenselijk < 1%
Radiografisch goede kwaliteitsproportie
95,06%
> 85%
Doorverwijzingspercentage: eerste ronde
5,3 %
Aanvaardbaar < 7%, wenselijk < 5%
Doorverwijzingspercentage: vervolgronde
2,4 %
Aanvaardbaar < 5%, wenselijk < 3%
Verwerkingstijd 90% van dossiers
29 d
90% binnen 14 dagen (wenselijk) of 21 (aanvaardbaar) kalenderdagen
Kankerdetectiegraad: eerste ronde
5,5/1.000
> 3 x IR (3,75)
Kankerdetectiegraad: vervolgronde
4,6/1.000
> 1.5 x IR (1,8)
Positief predictieve waarde: eerste ronde (max)
12,7 %
Geen norm
Positief predictieve waarde: vervolgronde (max)
23,5 %
Geen norm
% invasieve tumoren: eerste ronde
74.4%
80-90%
% invasieve tumoren: vervolgronde
86%
80-90%
% invasieve tumoren <= 10 mm: eerste screening
27,5%
> = 25%
% invasieve tumoren < =10 mm: vervolgscreening
31,3%
>= 25% (aanvaardbaar), >= 35% (wenselijk)
Klierstatus N-: eerste screening
70,1%
>= 70%
Klierstatus N-: vervolgscreening
73,8%
>= 75%
Stage II+: eerste screening
34%
<=30%
Stage II+: vervolgscreening
35,8%
<=25%
% borstsparend: eerste screening
78.4%
Geen norm
% borstsparend: vervolgscreening
75.6%
Geen norm
geobserveerde intervalkankerratio (2007) 0-11 md na negatieve screening
18.6 %
< 30 %
geobserveerde intervalkankerratio (2007) 12 -23 md na negatieve screening
42.6 %
< 50 %
81
In 2011 steeg het aantal digitale screeningsmammografieën tot bijna 80 % van het totaal aantal screeningsmammografieën. We zien een duidelijke daling in het doorverwijspercentage, wat vermoedelijk te verklaren is door het beëindigen van de leercurve die doorlopen wordt bij de overgang van analoge naar digitale apparatuur. Het doorverwijspercentage voor zowel eerste als vervolgrondes liggen nu voor Vlaanderen binnen de Europese normen. Wel zijn er nog individuele variaties tussen de 5 centra voor borstkankeropsporing (zie bijlagen) die verder moeten worden bijgesteld. Op het eerste zicht lijken de percentages van vrouwen met aangetaste okselklieren (en dus ook stadium II tumoren) te hoog. Dit komt doordat de Europese normen voor okselklieraantasting nog niet aangepast werden aan de routine uitvoering van sentinelklier procedures die veel gevoeliger zijn voor het opsporen van kleine okselkliermetastase dan de onderzoeksprocedure gebruikt bij een klassiek okselevidement. Na een negatieve screening voldoet het programma aan de Europese normen voor de intervalkankers. Tussen 2003 en 2007 daalde de geobserveerde intervalkankerratio na een negatieve screening van 31.1% tot 18,6% in de eerste 11 maanden na de screening (norm < 30%). In de periode 12 tot 23 maand na de screening (norm <50%) schommelde de intervalkankerratio tussen 43.9 en 40.9% . De cijfers zijn minder gunstig voor intervalkankers na een positief resultaat maar met negatief resultaat na diagnostische oppuntstelling. Dit suggereert dat binnen het diagnostisch circuit nog ruimte is om voor kwaliteitsverbetering te pleiten. Het heikel punt in het screeningsprogramma blijft de participatiegraad. De aanvankelijk lage participatiegraad van 32,5% in 2002 steeg met 3, 5 % per jaar tot 2007. Sindsdien zien we slechts een stijging van 1.1 % per jaar tot 50.2% in 2010-2011. De initieel beoogde participatiegraad van 75% is dus nog lang niet bereikt. Limburg heeft de hoogste deelnamegraad (61.4%) en Vlaams-Brabant de laagste (42.7%). Dit laatste hangt ongetwijfeld samen met het overmatig uitvoeren van diagnostische mammografieën in de Brusselse (francofone) rand waar het aanbieden van het Vlaams screeningsprogramma minder impact heeft op het voorschrijfgedrag van huisartsen en gynaecologen. Uit de IMA-rapporten 2000-2006 blijkt immers dat in het Vlaamse Gewest de diagnostische mammografieën in de screeningsdoelgroep zijn teruggelopen van 33% (2000-2001) naar 21% (20042005), terwijl in het Brusselse hoofdstedelijke (resp. 48% en 45%) en het Waalse Gewest (resp. 47% en 46%) deze verschuiving niet te zien is. Uit de IMA (Intermutualistisch Agentschap) cijfers 2002-2007, die de totale (screening + diagnostisch) dekkingsgraad per provincie tonen, blijkt dat de vooropgestelde norm van 75% deelname benaderd wordt Limburg: 74%, Vlaams Brabant: 72%, Antwerpen en Oost-Vlaanderen: 71% en West-Vlaanderen: 67%. Mits de heroriëntering van diagnostische mammografieën (annex echografieën) naar screeningsmammografieën voor symptoomloze dames van 50-69 jaar, zonder familiale of erfelijke belasting of individuele matig- tot hoogrisicofactoren voor borstkanker, kan in het Vlaamse Gewest de gewenste dekkingsgraad van 75% benaderd worden. Besprekingen met het RIZIV en het kabinet Onckelinx hebben geleid tot een voorstel van herziening van de nomenclatuur dat nu hopelijk op korte tijd kan worden geïmplementeerd. Een ander werkpunt blijft de verwerkingstijd van de dossiers en dus wachttijd voor de dame vooraleer ze haar resultaatsbrief ontvangt. Dankzij het stipt aanleveren van de dossiers door de meeste mammografische eenheden en de digitalisering wordt de norm (7dagen) voor de aanlevertijd door de mammografische eenheden behaald . Binnen de CBO’s blijft de verwerkingstijd echter te lang en werden in 2011 90% van de dossiers afgewerkt in 29 dagen, ipv in 21 dagen. Ook hier zal nog aan gewerkt moeten worden. Gegevens van het SKR (2008) tonen aan dat in het Vlaamse gewest sinds 2001 een significante daling van de kankersterfte van de voor leeftijd gestandardiseerde mortaliteit (wereldpopulatie standaardpopulatie) van 23.9 % tot 19.1% werd genoteerd. (zie grafiek 26)
82
Grafiek 26: Borstkanker: incidendie en mortaliteit, Vlaanderen 1999-2009 en België 2004-2009
83
Bijlagen
Bijlage 1 : Uitnodigingen 1.1 Uitnodigingen in Vlaanderen detail per jaar (jaarlijks en tweejaarlijks) Jaar
Doelgroep
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
Jaar
opk %
uitn %
tov doelgroep
tov doelgroep
2001
0
50832
40804
2001
0
2002
685027
103789
39733
2002
15,15%
2003
689879
119893
27902
2003
17,38%
2004
696669
262748
127588
28200
2004
18,31%
41,8%
2005
704933
290996
134575
22181
2005
19,09%
44,4%
2006
715106
357833
163786
20867
2006
22,90%
53,0%
2007
725907
321599
165504
21107
2007
22,80%
47,2%
2008
736864
359253
175787
18107
2008
23,86%
51,2%
2009
747627
355854
182851
16131
2009
24,46%
49,8%
2010
760633
370016
183388
14653
2010
24,11%
50,6%
2011
776704
381201
202908
13599
2011
26,12%
50,8%
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
opk %
2001-2002
154622
80538
2002-2003
223684
67636
32,5%
2003-2004
247483
56102
35,7%
uitn %
2004-2005
553744
262163
50381
37,4%
86,2%
2005-2006
648829
298361
43048
42,0%
97,4%
2006-2007
679432
329290
41974
45,7%
100,2%
2007-2008
680852
341291
39214
46,7%
98,4%
2008-2009
715107
358638
34238
48,3%
101,0%
2009-2010
725870
366239
30784
48,6%
100,3%
2010-2011
751217
386296
28252
50,2%
101,4%
85
1.2 Uitnodigingen per CBO 1.2.1 CBO Antwerpen ( % Uitnodigingen en Deelname tov de doelgroep per 2 jaar CBO Antwerpen )
Jaar
Doelgroep
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
Jaar
CBO Antwerpen 2001
18368
13178
2001
opk %
uitn %
tov doelgroep
tov doelgroep
2002
187263
31464
7432
2002
16,80%
2003
188556
29956
3574
2003
15,89%
2004
190499
78634
37718
3944
2004
19,80%
43,35%
2005
192831
87045
35297
3574
2005
18,30%
46,99%
2006
195640
93034
44179
3839
2006
22,58%
49,52%
2007
198398
88124
43292
3971
2007
21,82%
46,42%
2008
201313
98131
47666
3558
2008
23,68%
50,51%
2009
204251
95356
47818
3207
2009
23,41%
48,26%
2010
208348
98904
48227
2852
2010
23,15%
48,84%
2011
212951
103598
52796
2784
2011
24,79%
49,96%
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
opk %
uitn %
2004-2005
165679
73015
7518
38,1%
90,3%
2005-2006
180079
79476
7413
40,9%
96,5%
2006-2007
181158
87471
7810
44,4%
95,9%
2007-2008
186255
90958
7529
45,5%
96,9%
2008-2009
193487
95484
6765
47,1%
98,8%
2009-2010
194260
96045
6059
46,6%
97,1%
2010-2011
202502
101023
5636
47,9%
98,8%
86
1.2.2 CBO Brussel ( % Uitnodigingen en Deelname tov de doelgroep per 2 jaar CBO Brussel )
Jaar
Doelgroep
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
Jaar
CBO Brussel 2001
opk %
uitn %
tov doelgroep
tov doelgroep
1383
744
2001
2002
67231
9723
3464
2002
14,46%
2003
67560
5975
1379
2003
8,84%
2004
67909
27559
10974
2133
2004
16,16%
43,72%
2005
68475
22150
8698
1096
2005
12,70%
33,95%
2006
69354
37871
12751
1146
2006
18,39%
56,26%
2007
70405
26737
10476
1214
2007
14,88%
39,70%
2008
71462
41014
13799
1080
2008
19,31%
58,90%
2009
72412
27540
12256
983
2009
16,93%
39,39%
2010
73545
41480
15324
1138
2010
20,84%
57,95%
2011
75196
27469
12656
1006
2011
16,83%
37,87%
Jaar
Uitnodigingen
opkomsten
opk_SP1
opk %
uitn %
2004-2005
49709
19672
3229
28,9%
77,7%
2005-2006
60021
21449
2242
31,1%
90,2%
2006-2007
64608
23227
2360
33,3%
96,0%
2007-2008
67751
24275
2294
34,2%
98,6%
2008-2009
68554
26055
2063
36,2%
98,3%
2009-2010
69020
27580
2121
37,8%
97,3%
2010-2011
68949
27980
2144
37,7%
95,8%
87
1.2.3 CBO Leuven ( % Uitnodigingen en Deelname tov de doelgroep per 2 jaar CBO Leuven )
Jaar
Doelgroep
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
CBO Leuven 2001
16056
11880
opk %
uitn %
tov doelgroep
tov doelgroep
2002
164172
34517
9859
21,02%
2003
166000
28155
6775
16,96%
2004
168670
63475
35247
8759
20,90%
42,83%
2005
171538
83859
41763
6434
24,35%
52,64%
2006
174781
70743
39264
7037
22,46%
44,50%
2007
178281
92721
50886
5771
28,54%
55,25%
2008
181657
83722
43326
4636
23,85%
48,64%
2009
185218
95487
53354
4659
28,81%
54,07%
2010
189224
91077
48125
3949
25,43%
50,22%
2011
193559
99464
57785
3921
29,85%
53,41%
Jaar
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
opk %
uitn %
2004-2005
147334
77010
15193
45,2%
95,5%
2005-2006
154602
81027
13471
46,8%
97,1%
2006-2007
163464
90150
12808
51,0%
99,7%
2007-2008
176443
94212
10407
52,4%
103,9%
2008-2009
179209
96680
9295
52,7%
102,7%
2009-2010
186564
101479
8608
54,2%
104,3%
2010-2011
190541
105910
7870
55,3%
103,6%
88
1.2.4 CBO Brugge ( % Uitnodigingen en Deelname tov de doelgroep per 2 jaar CBO Brugge )
Jaar
Doelgroep
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
Jaar
CBO Brugge 2001
6042
6025
2001
opk %
uitn %
tov doelgroep
tov doelgroep
2002
76505
15711
6625
2002
20,54%
2003
77258
14782
6822
2003
19,13%
2004
78341
31295
15325
5698
2004
19,56%
47,22%
2005
79437
37500
17452
4552
2005
21,97%
52,94%
2006
80764
35141
17429
4502
2006
21,58%
49,08%
2007
82168
41106
21478
4616
2007
26,14%
55,64%
2008
83409
33157
18394
3855
2008
22,05%
44,37%
2009
84529
45395
23581
3830
2009
27,90%
58,23%
2010
85627
33809
19347
3166
2010
22,59%
43,18%
2011
87442
48244
25149
3201
2011
28,76%
58,83%
Jaar
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
opk %
uitn %
2004-2005
68795
32777
10250
41,5%
100,2%
2005-2006
72641
34881
9054
43,5%
102,0%
2006-2007
76247
38907
9118
47,7%
104,7%
2007-2008
74263
39872
8471
48,2%
100,0%
2008-2009
78552
41975
7685
49,9%
102,6%
2009-2010
79204
42928
6996
50,5%
101,4%
2010-2011
82053
44496
6367
51,4%
102,0%
89
1.2.5 CBO Gent ( % Uitnodigingen en Deelname tov de doelgroep per 2 jaar CBO Gent )
Jaar
Doelgroep
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
Jaar
CBO Gent 2001
opk %
uitn %
tov doelgroep
tov doelgroep
8983
8977
2001
12374
12353
2002
6,52%
2002
189856
2003
190505
41025
9352
2003
21,53%
2004
191250
61785
28324
7666
2004
14,81%
36,31%
2005
192652
60442
31365
6525
2005
16,28%
34,76%
2006
194567
121044
50163
4343
2006
25,78%
64,44%
2007
196655
72911
39372
5535
2007
20,02%
39,89%
2008
199023
103229
52602
4978
2008
26,43%
54,37%
2009
201217
92076
45842
3452
2009
22,78%
47,48%
2010
203889
104746
52365
3548
2010
25,68%
53,11%
2011
207556
102426
54522
2687
2011
26,27%
50,64%
Jaar
Uitnodigingen
Opkomsten
opk_SP1
opk %
uitn %
2004-2005
122227
59689
14191
31,1%
2005-2006
181486
81528
10868
42,1%
99,2%
2006-2007
193955
89535
9878
45,8%
104,3%
2007-2008
176140
91974
10513
46,5%
94,3%
2008-2009
195305
98444
8430
49,2%
101,8%
2009-2010
196822
98207
7000
48,5%
100,6%
2010-2011
207172
106887
6235
52,0%
103,8%
71,1%
90
Bijlage 2 : Gegevens 0800 nummer per CBO CBO Antwerpen Maand
Zonale gesprekken
Gesprekken vanuit mobiele netten
Totaal aantal gesprekken per maand
Januari
3463
788
4.251
Februari
3076
741
3.817
Maart
3070
705
3.775
April
2400
491
2.891
Mei
4125
964
5.089
Juni
1917
484
2.401
Juli
171
45
216
Augustus
1514
322
1.836
September
4005
969
4.974
Oktober
3876
964
4.840
November
4555
1123
5.678
December
2440
679
3.119
34.612
8.275
42.887
Totaal 2011
CBO Brugge Maand
Zonale gesprekken
Gesprekken vanuit mobiele netten
Totaal aantal gesprekken per maand
Januari
814
157
971
Februari
3.077
307
3.384
Maart
1.233
181
1.414
April
879
109
988
Mei
1.334
173
1.507
Juni
649
117
766
Juli
57
11
68
Augustus
750
137
887
September
2.029
273
2.302
Oktober
1.179
203
1.382
November
1.128
195
1.323
December
477
70
547
13.606
1.933
15.539
Totaal 2011
91
CBO Brussel Maand
Zonale gesprekken
Gesprekken vanuit mobiele netten
Totaal aantal gesprekken per maand
Januari
738
138
876
Februari
464
90
554
Maart
517
104
621
April
453
78
531
Mei
666
126
792
Juni
253
50
303
Juli
84
17
101
Augustus
659
122
781
September
779
150
929
Oktober
896
197
1.093
November
685
134
819
December
433
44
477
6.627
1.250
7.877
Totaal
CBO Leuven Maand
Zonale gesprekken
Gesprekken vanuit mobiele netten
Totaal aantal gesprekken per maand
Januari
2.703
409
3.112
Februari
2.771
418
3.189
Maart
3.002
467
3.469
April
2.252
327
2.579
Mei
1.823
331
2.154
Juni
1.251
198
1.449
Juli
1.980
276
2.256
Augustus
2.743
421
3.164
September
2.732
432
3.164
Oktober
2.644
417
3.061
November
2.565
396
2.961
December
1.623
296
1.919
Totaal
28.089
4.388
32.477
92
CBO Gent Maand
Zonale gesprekken
Gesprekken vauit mobiele netten
Totaal aantal gesprekken per maand
Januari
2.135
321
2.456
Februari
1.882
307
2.189
Maart
2.465
499
2.964
April
2.264
450
2.714
Mei
2.603
501
3.104
Juni
2.704
504
3.208
Juli
1.681
321
2.002
Augustus
2.872
487
3.359
September
2.678
459
3.137
Oktober
4.115
716
4.831
November
3.311
626
3.937
December
3.521
656
4.177
Totaal 2011
32.231
5.847
38.078
93
Bijlage 3 : Participatiecijfers 3.1 Participatiecijfers per CBO 3.1.1 CBO Antwerpen
3.1.2 CBO Brussel
94
3.1.3 CBO Leuven
3.1.4 CBO Brugge
95
3.1.5 CBO Gent
96
3.2 Opkomst per spoor per CBO 3.2.1 CBO Antwerpen
3.2.2 CBO Brussel
97
3.2.3 CBO Leuven
3.2.4 CBO Brugge
98
3.2.5 CBO Gent
99
3.3 Interval tussen deelnames per CBO in 2008 en 2009 3.3.1 CBO Antwerpen
-
3.3.2 CBO Brussel
100
3.3.3 CBO Leuven
3.3.4 CBO Brugge
101
CBO Gent
102
3.4 Eerste deelname 2009 3.4.1 CBO Antwerpen
3.4.2 CBO Brussel
103
3.4.3 CBO Leuven
3.4.4 CBO Brugge
104
3.4.5 CBO Gent
105
Bijlage 4 : Kwaliteitsbewaking van het programma Tabel 1: Radiografische goede kwaliteitsproportie. Screeningsmammografieën 2011 (opgedeeld per CBO).
Analoge + digitale foto’s Regio
Totaal aantal SMX
Goede kwaliteit (%)
Analoge foto’s Totaal aantal SMX
Digitale foto’s
Goede kwaliteit (%)
Totaal aantal SMX
Goede kwaliteit (%)
CBO Antwerpen
52.769
96,3%
19.891
96,6%
32.878
96,1%
CBO Brussel
12.655
97,9%
4010
98,1%
8645
97,8%
CBO Leuven
57.777
97,5%
6046
98,7%
51.731
97,3%
CBO Brugge
25.137
93,2%
3870
91,9%
21.267
93,4%
CBO Gent
54.509
91,5%
8255
88,3%
46.254
92,1%
Tabel 2: Recall rate van eerste lezers en tweede lezers in een eerste ronde. Screeningsmammografieën 2011 (opgedeeld per CBO). Analoog + digitaal Regio
Analoog
Eindbesluit
Digitaal
L1
L2
L1
L2
L1
L2
CBO Antwerpen
7,5%
8,0%
7,2%
7,2%
7,8%
Eindbesluit 7,2%
7,7%
8,2%
Eindbesluit 7,3%
CBO Brussel
7,9%
7,8%
7,4%
5,8%
6,1%
6,1%
8,6%
8,4%
7,9%
CBO Leuven
3,6%
2,4%
2,3%
3,7%
1,9%
1,7%
3,6%
2,5%
2,3%
CBO Brugge
5,7%
6,4%
6,1%
5,4%
6,3%
6,4%
5,8%
6,5%
6,0%
CBO Gent
5,9%
6,3%
5,2%
4,6%
5,8%
5,3%
6,1%
6,4%
5,2%
Tabel 3: Recall rate van eerste lezers en tweede lezers in een vervolgronde. Screeningsmammografieën 2011 (opgedeeld per CBO). Analoog + digitaal Regio CBO Antwerpen
L1
L2
3,5%
3,8%
Analoog
Eindbesluit 3,1%
L1
L2
2,8%
2,7%
Digitaal
Eindbesluit 2,5%
L1
L2
4,0%
4,4%
Eindbesluit 3,5%
CBO Brussel
4,5%
4,9%
4,3%
3,5%
3,8%
3,4%
5,0%
5,4%
4,7%
CBO Leuven
1,7%
1,1%
1,0%
1,8%
0,8%
0,8%
1,7%
1,1%
1,0%
CBO Brugge
3,1%
3,2%
2,8%
2,5%
2,5%
2,0%
3,2%
3,4%
3,0%
CBO Gent
3,0%
2,9%
2,5%
2,6%
2,3%
2,3%
3,1%
3,0%
2,5%
106
Tabel 4: Recall rate van tweede lezers in een vervolgronde in functie van de aanwezigheid van vorige foto’s. Screeningsmammografieën 2011 (opgedeeld per CBO) Analoog + digitaal Regio
Zonder vorige foto
Analoog
Met vorige foto
Zonder vorige foto
Digitaal
Met vorige foto
Zonder vorige foto
Met vorige foto
CBO Antwerpen
6,8%
3,4%
7,6%
2,5%
6,6%
4,0%
CBO Brussel
6,6%
4,6%
8,2%
3,5%
6,3%
5,3%
CBO Leuven
1,2%
1,1%
0,8%
0,8%
1,4%
1,1%
CBO Brugge
5,1%
3,1%
4,9%
2,3%
5,2%
3,3%
CBO Gent
6,6%
2,6%
7,7%
2,0%
6,4%
2,8%
* Zonder afronding is dit < 5% (4,95%) Tabel 5: Concordantie conclusies tussen derde, eerste en tweede lezer. Screeningsmammografieën 2011 (opgedeeld per CBO).
Regio
Analoog + digitaal
Analoog
Digitaal
conclusie derde lezer
conclusie derde lezer
conclusie derde lezer
gelijk aan L1
gelijk aan L2
Eens met L1
Eens met L2
Eens met L1
Eens met L2
CBO Antwerpen
41,5%
58,5%
41,1%
58,9%
41,7%
58,3%
CBO Brussel
27,9%
72,1%
27,2%
72,8%
28,1%
71,9%
CBO Leuven
26,7%
73,3%
16,7%
83,3%
27,9%
72,1%
CBO Brugge
46,2%
53,8%
42,8%
57,2%
46,8%
53,2%
CBO Gent
41,8%
58,2%
33,8%
66,2%
43,0%
57,0%
Figuur 1. Aantal kalenderdagen waarin de ME het dossier verwerkt. Vlaanderen 2011
107
Figuur 2. Aantal kalenderdagen tussen toekomen van het dossier in het CBO en het versturen van de resultaatsbrief. Vlaanderen 2011
Figuur 3. Aantal kalenderdagen tussen datum SMX en resultaatsbrief. Vlaanderen 2011
108
Tabel 6: Het meezenden van de vorige screeningsmammografieën. Screeningsmammografieën Vlaanderen 2011 (opgedeeld per CBO).
Analoog + digitaal Regio
Totaal aantal dossiers (N)
Vorige foto erbij (%)
Analoog Totaal aantal dossiers (N)
Digitaal
Vorige foto erbij (%)
Totaal aantal dossiers (N)
Vorige foto erbij (%)
CBO Antwerpen
38.069
93,7%
14.642
98,6%
23.427
90,7%
CBO Brussel
7.566
96,1%
2.911
98,7%
4.655
96,1%
CBO Leuven
42.776
99,2%
4.341
97,9%
38.435
99,3%
CBO Brugge
19.597
98,1%
3.041
97,4%
16.556
98,3%
CBO Gent
38.502
96,2%
6.281
97,1%
32.221
96,0%
109
Bijlage 5 : Resultaten van opvolgingsonderzoeken Tabel: Percentage doorverwijzingen voor verder onderzoek n.a.v. screeningsmammografie per jaar in Vlaanderen. CBO Antwerpen
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Eerste screening Aantal gescreende vrouwen
15904
12101
11713
11718
9783
11272
Aantal verwezen vrouwen
1004
840
1090
1029
906
825
Percentage doorverwijzing
6,3
6,9
9,3
8,8
9,3
7,3
Aantal follow-up met verder onderzoek***
705
624
940
868*
762*
609
Percentage follow-up met verder onderzoek**)
70,2
74,3
86,2
84,4*
84,1*
73,8*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
693
591
853
816*
698*
579*
Percentage follow-up met bekend resultaat
69,0
70,4
78,3
79,3*
77,0*
70,2*
Vervolg screening Aantal gescreende vrouwen
28291
31200
35956
35712
37591
40732
Aantal verwezen vrouwen
810
913
1378
1389
1520
1255
Percentage doorverwijzing
2,9
2,9
3,8
3,9
4,0
3,1
Aantal follow-up met verder onderzoek***
650
678
1029
1223*
1295*
948*
Percentage follow-up met verder onderzoek
80,2
74,7
89,0
88,0*
85,2*
75,5*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
644
668
1143
1138*
1200*
900*
Percentage follow-up met bekend resultaat
79,5
73,2
82,9
81,9*
78,9*
71,7*
CBO Brussel
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Eerste screening Aantal gescreende vrouwen
3158
3290
2873
3234
3788
3164
Aantal verwezen vrouwen
272
313
259
265
163
246
Percentage doorverwijzing
8,6
9,5
9,0
8,2
4,3
7,8
Aantal follow-up met verder onderzoek***
209
210
199
194*
124*
171*
Percentage follow-up met verder onderzoek
76,8
67,1
76,8
73,2*
76,1*
69,5*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
199
203
164
157*
108*
134*
Percentage follow-up met bekend resultaat
73,2
64,9
63,3
59,2*
66,3*
54,5*
Aantal gescreende vrouwen
6008
6097
7156
7677
9955
9513
Vervolg screening Aantal verwezen vrouwen
245
294
298
392
376
436
Percentage doorverwijzing
4,1
4,8
4,2
5,1
3,8
4,6
Aantal follow-up met verder onderzoek***
200
208
229
295*
284*
333*
Percentage follow-up met verder onderzoek
81,6
70,7
76,8
75,3*
75,5*
76,4*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
189
201
195
246*
247*
288*
Percentage follow-up met bekend resultaat
77,1
68,4
65,4
62,8*
65,7*
66,1*
110
CBO Leuven
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Eerste screening Aantal gescreende vrouwen
12603
12970
11270
10967
10634
10894
Aantal verwezen vrouwen
370
347
274
227
242
236
Percentage doorverwijzing
2,9
2,7
2,4
2,1
2,3
2,2
Aantal follow-up met verder onderzoek***
349
327
243
209*
216*
203*
Percentage follow-up met verder onderzoek
94,3
94,2
88,7
92,5*
89,3*
86,0*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
349
324
230
207*
210*
202*
Percentage follow-up met bekend resultaat
94,3
93,4
83,9
91,6*
86,8*
85,6*
30246
39021
35837
44190
40018
47751
Aantal verwezen vrouwen
378
392
323
410
425
467
Percentage doorverwijzing
1,2
1,0
0,9
0,9
1,1
1,0
Vervolg screening Aantal gescreende vrouwen
Aantal follow-up met verder onderzoek***
368
377
310
399*
407*
427
Percentage follow-up met verder onderzoek
97,4
96,2
96,0
97,3*
95,8*
91,4*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
359
373
255
399*
399*
421*
Percentage follow-up met bekend resultaat
95,0
95,2
78,9
97,3*
93,9*
90,1*
CBO Brugge
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Eerste screening Aantal gescreende vrouwen
5166
5110
4441
4418
4011
4199
Aantal verwezen vrouwen
456
422
438
367
298
247
Percentage doorverwijzing
8,8
8,3
9,9
8,3
7,4
5,9
Aantal follow-up met verder onderzoek***
289
252
405
331*
270*
237*
Percentage follow-up met verder onderzoek
63,4
59,7
92,5
90,2*
90,6*
96,0*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
284
249
397
328*
269*
233*
Percentage follow-up met bekend resultaat
62,3
59,0
90,6
89,4*
90,3*
94,3*
Vervolg screening Aantal gescreende vrouwen
12265
16376
13958
18990
15192
20705
Aantal verwezen vrouwen
461
575
644
636
593
588
Percentage doorverwijzing
3,8
3,5
4,6
3,3
3,9
2,8
Aantal follow-up met verder onderzoek***
276
370
576
598*
538*
559*
Percentage follow-up met verder onderzoek
59,9
64,3
89,4
94,0*
90,7*
95,1*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
269
364
570
592*
532*
551*
Percentage follow-up met bekend resultaat
58,4
63,3
88,5
93,1*
89,7*
93,7*
111
CBO Gent
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Eerste screening Aantal gescreende vrouwen
19874
11734
10685
13039
11008
11075
Aantal verwezen vrouwen
1746
996
999
919
563
585
Percentage doorverwijzing
8,8
8,5
9,3
7,0
5,1
5,3
1296
738
887
792*
502*
441*
Percentage follow-up met verder onderzoek
74,2
74,1
88,8
86,2*
89,2*
75,4*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
1287
724
855
779*
495*
432*
Percentage follow-up met bekend resultaat
73,7
72,7
85,6
84,8*
87,9*
73,8*
Aantal gescreende vrouwen
30288
27641
41914
32859
41374
43605
Aantal verwezen vrouwen
1846
1302
1974
1155
986
1073
Percentage doorverwijzing
6,1
4,7
4,7
3,5
2,4
2,5
Aantal follow-up met verder onderzoek***
Vervolg screening
Aantal follow-up met verder onderzoek***
1405
986
1818
1042*
885*
889*
Percentage follow-up met verder onderzoek
76,1
75,7
92,1
90,2*
89,8*
82,9*
Aantal follow-up met bekend resultaat****
1402
960
1788
1025*
873*
870*
Percentage follow-up met bekend resultaat
75,9
73,7
90,6
88,7*
88,5*
81,1*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, daardoor zal het aantal dossiers met bekend resultaat een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2010 en 2009 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd. **) De verschillen in percentage verzamelde follow-up gegevens tussen de screeningscentra zijn te wijten aan de verschillen in de wijze van opvragen van gegevens. tussen de screeningscentra. Dit verklaart mede het verschil in respons. Zo stuurt het centrum van Leuven een brief aan de arts waarin wordt vermeld dat de vrouw een brief met het verzoek om informatie zal ontvangen indien de arts niet reageert. De centra van Brugge en Gent vragen gegevens op bij de radioloog indien er geen respons komt van de opgegeven arts. ***) Follow-up onderzoeken waarbij we weten dat er verder onderzoek is uitgevoerd (omdat er bijvoorbeeld een datum van een onderzoek bekend is), maar waarbij we niet altijd het resultaat kennen van dit verder onderzoek. ****) Follow-up onderzoeken waarbij we het resultaat van het verder onderzoek kennen.
112
Tabel: Kankerdetectie. Eerste screening
Vervolgscreening
Aantal gevonden kankers
Detectie /1000*
Aantal gevonden kankers
Detectie /1000*
2006
84
5,3
117
4,1
2007
68
5,6
126
4,0
2008
63
5,4
156
4,3
CBO Antwerpen
2009
69*
5,9*
179*
5,0*
2010
50*
5,1*
194*
5,2*
2011
59*
5,2*
171*
4,2*
21
6,6
31
5,2
CBO Brussel 2006 2007
17
5,2
19
3,1
2008
19
6,6
17
2,4
2009
13*
4,0*
32*
4,2*
2010
23*
6,1*
41*
4,1*
2011
13*
4,1*
53*
5,6*
93
7,4
154
5,1
CBO Leuven 2006 2007
80
6,2
182
4,7
2008
82
7,3
155
4,3
2009
71*
6,5*
215*
4,9*
2010
65*
6,1*
222*
5,5*
2011
60*
5,5*
231*
4,8*
2006
24
4,6
43
3,5
2007
22
4,3
56
3,5
CBO Brugge
2008
28
6,3
71
5,1
2009
28*
6,3*
97*
5,1*
2010
30*
7,5*
79*
5,2*
2011
28*
6,7*
98*
4,7*
2006
125
6,3
133
4,4
2007
56
4,8
113
4,1
CBO Gent
2008
63
5,9
210
5,0
2009
69*
5,3*
135*
4,1*
2010
70*
6,4*
194*
4,7*
2011
63*
5,7*
189*
4,3*
*)Aantal gevonden borstkankers per 1000 gescreende vrouwen **) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, daardoor zal het aantal gevonden kankers en de kankerdetectie een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2010 en 2009 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd.
113
Tabel: Positief predictieve waarde. Eerste screening PPW* minimum
Vervolgscreening
PPW* maximum
PPW* minimum
PPW* maximum
CBO Antwerpen 2006
8,4
11,9
14,4
18,0
2007
8,1
10,9
13,8
18,5
2008
5,8
6,7
11,3
12,7
2009
6,7*
7,9*
12,9*
14,6*
2010
5,5*
6,6*
12,8*
15,0*
2011
7,2*
9,7*
13,6*
18,0*
CBO Brussel 2006
7,7
10,0
12,7
15,5
2007
5,4
8,1
6,5
9,1
2008
7,3
9,5
5,7
7,4
2009
4,9*
6,7*
8,2*
10,8*
2010
14,1*
18,5*
10,9*
14,4*
2011
5,3*
7,6*
12,2*
15,9*
2006
25,1
26,6
40,7
41,8
2007
23,1
24,5
46,4
48,3
2008
29,9
33,7
48,0
50,0
2009
31,4*
34,0*
52,4*
53,9*
2010
26,9*
30,1*
52,2*
54,5*
2011
25,4*
29,6*
49,5*
54,1*
2006
5,3
8,3
9,3
15,6
2007
5,2
8,7
9,7
15,1
2008
6,4
6,9
11,0
12,3
2009
7,6*
8,5*
15,3*
16,2*
2010
10,1*
11,1*
13,3*
14,7*
2011
11,3*
11,8*
16,7*
17,5*
2006
7,2
9,6
7,2
9,5
2007
5,6
7,6
8,7
11,5
CBO Leuven
CBO Brugge
CBO Gent
2008
6,3
7,1
10,6
11,6
2009
7,5*
8,7*
11,7*
13,0*
2010
12,4*
13,9*
19,7*
21,9*
2011
10,8*
14,3*
17,6*
21,3*
*)PPW minimum=Aantal gevonden kankers / totaal aantal verwezen vrouwen (n Ca / n Sc+). PPW maximum=Aantal gevonden kankers / aantal verwezen vrouwen waarbij het resultaat van het vervolgonderzoek bekend is. **) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, daardoor zal de positief predictieve waarde een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2010 en 2009 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd.
114
Tabel: Aard van de gevonden kanker. Eerste screening INV1 %
DR CIS /10002
Vervolg screening
DR Invasief /10003
INV1 %
DR CIS /10002
DR Invasief /10003
CBO Antwerpen 2006
81,0
1,0
4,3
75,2
1,0
3,1
2007
73,5
1,5
4,1
73,8
1,1
3,0
2008
61,9
2,0
3,3
80,1
0,9
3,5
2009
68,1*
1,9*
4,0*
78,2*
1,1*
3,9*
2010
74,0*
1,3*
3,8*
80,4*
1,0*
4,1*
2011
74,6*
1,3*
3,9*
80,7*
0,8*
3,4*
76,2
1,6
5,1
83,9
0,8
4,3
CBO Brussel 2006 2007
88,2
0,6
4,6
84,2
0,5
2,6
2008
84,2
1,0
5,6
94,1
0,1
2,2
2009
69,2*
1,2*
2,8*
78,1*
0,9*
3,3*
2010
87,0*
0,8*
5,3*
82,9*
0,8*
3,4*
2011
84,6*
0,6*
3,5*
81,1*
1,1*
4,5*
75,3
1,8
5,6
77,9
1,1
4,0
CBO Leuven 2006 2007
83,8
1,0
5,2
86,3
0,6
4,0
2008
78,0
1,6
5,7
83,2
0,7
3,6
2009
83,1*
1,1*
5,4*
85,6*
0,7*
4,2*
2010
81,5*
1,1*
5,0*
83,3*
0,9*
4,6*
2011
70,0*
1,7*
3,9*
84,0*
0,8*
4,1*
2006
79,2
1,0
3,7
81,4
0,7
2,9
2007
77,3
1,0
3,3
67,9
1,1
2,3
CBO Brugge
2008
75,0
1,6
4,7
84,5
0,8
4,3
2009
82,1*
1,1*
5,2*
82,5*
0,9*
4,2*
2010
66,7*
2,5*
5,0*
81,0*
1,0*
4,2*
2011
82,1*
1,2*
5,5*
93,9*
0,3*
4,4*
2006
82,4
1,1
5,2
84,2
0,7
3,7
2007
82,1
0,9
3,9
82,3
0,7
3,4
CBO Gent
2008
85,7
0,8
5,1
79,5
1,0
4,0
2009
84,1*
0,8*
4,4*
79,3*
0,9*
3,3*
2010
85,7*
0,9*
5,5*
85,1*
0,7*
4,0*
2011
73,0*
1,5*
4,2*
90,5*
0,4*
3,9*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, daardoor zal de kankerdetectie een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2010 en 2009 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd.
115
Tabel: Grootte invasieve tumoren. Eerste screening <= 10 mm %
Vervolgscreening
<= 10 mm DR /1000
<= 10 mm %
<= 10 mm DR /1000
CBO Antwerpen 2006
32,0
1,0
34,7
0,9
2007
22,5
0,7
31,7
0,8
2008
33,3
0,9
31,1
0,9
2009
31,0*
1,1*
30,3*
1,0*
2010
20,0*
0,7*
26,8*
1,0*
2011
30,0*
1,1*
36,3*
1,1*
CBO Brussel 2006
14,3
0,6
25,0
1,0
2007
33,3
1,5
13,3
0,3
2008
33,3
1,7
40,0
0,8
2009
37,5*
0,9*
45,5*
1,3*
2010
31,3*
1,3*
21,4*
0,6*
2011
30,0*
0,9*
37,8*
1,5*
CBO Leuven 2006
18,6
1,0
30,3
1,2
2007
28,4
1,5
34,4
1,4
2008
14,3
0,8
35,4
1,3
2009
13,6*
0,7*
24,6*
1,0*
2010
31,9*
1,4*
17,6*
0,8*
2011
25,0*
0,9*
21,6*
0,9*
31,3
1,0
37,5
1,0
CBO Brugge 2006 2007
7,1
0,2
33,3
0,6
2008
44,4
1,8
37,3
1,4
2009
33,3*
1,6*
31,9*
1,2*
2010
16,7*
0,7*
36,7*
1,4*
2011
26,3*
1,2*
38,8*
1,6*
36,8
1,8
51,4
1,8
CBO Gent 2006 2007
36,4
1,4
29,5
0,9
2008
28,6
1,3
38,0
1,4
2009
24,5*
1,0*
41,2*
1,3*
2010
29,3*
1,5*
33,3*
1,3*
2011
25,6*
1,0*
33,6*
1,1*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, daardoor zal de kankerdetectie een onderschatting zijn. In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2010 en 2009 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd.
116
Tabel: Klierstatus. Eerste screening
Vervolg screening
N- (%)
N- (%)
CBO Antwerpen 2006
67,3
78,5
2007
57,5
77,2
2008
74,2
69,1
2009
75,6*
76,5*
2010
74,3*
77,8*
2011
59,0*
74,1*
2006
78,6
87,5
2007
93,3
86,7
2008
66,7
76,9
2009
85,7*
65,2*
2010
60,0*
82,8*
2011
70,0*
78,9*
2006
71,0
70,9
2007
67,2
77,3
2008
59,7
69,1
2009
55,2*
73,0*
2010
74,5*
65,0*
2011
82,1*
69,0*
2006
88,2
67,6
2007
62,5
73,3
2008
88,2
78,0
2009
71,4*
75,4*
2010
47,4*
78,3*
2011
68,2*
79,1*
2006
71,9
79,0
2007
84,1
77,5
2008
66,7
80,6
2009
64,7*
79,8*
2010
66,7*
76,3*
2011
70,5*
75,2*
CBO Brussel
CBO Leuven
CBO Brugge
CBO Gent
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2010 en 2009 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd.
117
Tabel: Stadium op moment van diagnose. Eerste screening
Vervolg screening
Stage II+ (%)
Stage II+ (%)
CBO Antwerpen 2006
34,8
20,2
2007
33,9
21,4
2008
20,4
31,3
2009
22,2*
25,6*
2010
27,7*
23,7*
2011
32,7*
30,6*
CBO Brussel 2006
40,0
22,2
2007
23,5
38,9
2008
33,3
21,4
2009
18,2*
36,7*
2010
44,4*
28,6*
2011
38,5*
26,5*
31,5
32,5
CBO Leuven 2006 2007
40,3
33,5
2008
45,0
37,0
2009
47,9*
32,4*
2010
35,9*
42,6*
2011
29,9*
41,2*
14,3
31,7
CBO Brugge 2006 2007
52,6
25,5
2008
28,0
26,7
2009
44,4*
36,8*
2010
37,9*
29,3*
2011
46,4*
30,9*
2006
33,6
26,0
2007
24,1
22,0
CBO Gent
2008
38,3
26,2
2009
39,7*
26,0*
2010
36,8*
30,1*
2011
36,1*
38,4*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2010 en 2009 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd
118
Tabel: Heelkunde. Eerste screening Borstsparend (%)
Vervolgscreening
Mastectomie /1000*
Borstsparend (%)
Mastectomie /1000*
CBO Antwerpen 2006
58,7
1,6
86,0
0,4
2007
69,6
1,2
81,5
0,5
2008
77,8
0,7
76,1
0,8
2009
73,3*
1,0*
80,8*
0,6*
2010
83,3*
0,6*
86,5*
0,5*
2011
84,1*
0,6*
73,5*
0,7*
CBO Brussel 2006
83,3
0,6
79,2
0,8
2007
64,3
1,5
92,3
0,2
2008
78,6
1,0
86,7
0,3
2009
71,4*
0,6*
77,3*
0,7*
2010
56,3*
1,8*
71,4*
0,8*
2011
45,5*
1,9*
94,7*
0,2*
CBO Leuven 2006
71,0
1,6
75,4
1,0
2007
59,1
2,1
76,1
0,9
2008
57,1
2,4
77,2
0,8
2009
61,0*
2,1*
79,9*
0,8*
2010
67,3*
1,5*
76,2*
1,0*
2011
65,9*
1,3*
71,1*
1,1*
61,1
1,4
74,3
0,7
CBO Brugge 2006 2007
76,5
0,8
65,7
0,7
2008
77,8
0,9
84,9
0,6
2009
73,9*
1,4*
76,5*
0,8*
2010
72,2*
1,2*
74,6*
1,0*
2011
81,8*
1,0*
73,3*
1,1*
75,0
1,2
81,0
0,7
CBO Gent 2006 2007
79,1
0,8
86,8
0,4
2008
75,5
1,1
80,4
0,7
2009
69,8*
1,2*
90,1*
0,3*
2010
75,9*
1,3*
80,3*
0,7*
2011
90,9*
0,4*
79,2*
0,7*
*) Het cijfer m.b.t. het resultaat van het verder onderzoek voor 2011 is nog onvolledig, In het jaarrapport van 2012 zal het cijfer voor 2011 worden aangevuld. Om dezelfde reden wijkt het bovenstaande resultaat van het verder onderzoek voor 2010 en 2009 enigszins af van het resultaat dat in het jaarrapport van 2010 werd gerapporteerd.
119
Bijlage 6 : Intervalkankers : flow chart datacleaning
120
121
122
jaarrapport
2011
Uitgegeven door: Centrum voor borstkankeropsporing Verantwoordelijke uitgever: Prof. Guido Van Hal Auteursrecht voorbehouden: Gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld. Gehele of gedeeltelijke herdruk is alleen mogelijk na verkregen schriftelijke toestemming van de voorzitter van het consortium der regionale screeningscentra.
centrum voor kankeropsporing RUDDERSHOVE 4 - 8000 BRUGGE T 0800/60.160 www.BEVOLKINGSONDERZOEK.be
[email protected]