16 juli 2013
Pensioen Flash
Wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en wetsvoorstel Wet pensioenaanvullingsregelingen / Marianne Meijer-Zaalberg Wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen Het voorstel voor de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen is op 15 april 2013 bij de Tweede Kamer ingediend. In dit wetsvoorstel wordt het Witteveenkader met ingang van 1 januari 2015 aangepast, inhoudende dat de fiscaal maximale opbouwpercentages voor aanvullende pensioenregelingen verlaagd worden met 0,4% (middelloonregelingen) en 0,35% (eindloonregelingen). Dit betekent dat voor pensioen op basis van het middelloonstelstel het maximumopbouw¬percentage per dienstjaar 1,75% wordt en voor pensioen op basis van het eindloonstelsel het jaarlijks opbouwpercentage maximaal 1,55% wordt. Tevens wordt in dit wetsvoorstel de pensioenopbouw boven een pensioengevend jaarsalaris van € 100.000 afgetopt. Sociaal akkoord en wetsvoorstel Wet pensioenaanvullingsregelingen In het sociaal akkoord hebben sociale partners aangegeven in overleg met het kabinet naar een alternatief te willen zoeken voor de aanpassing van het Witteveenkader. Het kabinet heeft de sociale partners tot 1 juni 2013 de gelegenheid gegeven om met een alternatief te komen. In het sociaal akkoord is afgesproken dat het alternatief binnen een maximaal budgettair beslag van € 250 miljoen structureel dient te blijven. Sociale partners zijn met een voorstel gekomen om per 1 januari 2015 een spaarfaciliteit in te voeren, waardoor in totaal een opbouw kan worden gerealiseerd vergelijkbaar met een bruto uitkering van 1,85%, ook over het pensioengevend salaris boven € 100.000. Daarbij geldt dat de aanvulling gespaard wordt uit het netto inkomen. Deze aanvulling kan zowel in een pensioenexcedentregeling als in een lijfrente-excedentregeling worden ondergebracht. Dit voorstel is opgenomen in het wetsvoorstel Wet pensioenaanvullingsregelingen.
Pensioenexcedentregelingen Pensioenexcedentregelingen zijn aanvullende regelingen voor (optopping van) ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. De omkeerregeling (premie-inleg onbelast, pensioenuitkeringen belast) geldt niet zoals bij pensioen in de tweede pijler, er wordt gespaard uit het nettoloon. Er is evenwel geen box-3-heffing verschuldigd over het opgebouwde vermogen en de uitkeringen blijven onbelast. Het opgebouwde vermogen wordt dus niet als bezitting in aanmerking genomen voor de box-3-heffing. Als hoofdregel zouden pensioenexcedentregelingen bij een aparte rechtspersoon moeten worden ondergebracht. Het is nog onzeker of op deze hoofdregel, op basis van zgn. ringfencing (gescheiden vermogens), uitzonderingen zullen worden gemaakt. Het zal niet mogelijk zijn pensioenexecent-regelingen in eigen beheer uit te voeren. De mogelijkheid zal bestaan om bij CAO deelname aan een pensioenexcedentregeling verplicht te stellen. Lijfrente-excedentregelingen Lijfrente-excedentregelingen zijn vrijwillige oudedagsvoorzieningen die in de 3de pijler de mogelijkheid bieden om aanvullend te sparen. Voor het deel van het inkomen tot en met de aftoppingsgrens van € 100.000 kan worden gespaard in een basislijfrente-excedentregeling en voor het deel van het inkomen boven deze aftoppingsgrens in een optoppingslijfrente-excedentregeling. Ook bij lijfrente-excedentregelingen geldt dat deze niet als bezitting voor de box-3heffing in aanmerking worden genomen. Stand van zaken wetsvoorstellen Beide voormelde wetsvoorstellen zijn inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen en liggen nu bij de Eerste Kamer. De planning is dat de plenaire behandeling en de stemming over de wetsvoorstellen op 10 september a.s. worden gehouden. Onder meer vanwege de relatief hoge uitvoeringskosten is het wetsvoorstel niet onomstreden.
Wet versterking bestuur pensioenfondsen / Marianne Meijer-Zaalberg Het voorstel voor de Wet versterking bestuur pensioenfondsen is reeds op 22 februari 2012 bij de Tweede Kamer ingediend. De aanleiding voor het indienen van het wetsvoorstel waren de conclusies van de Commissie Frijns (Commissie Beleggingsbeleid en risicobeheer) en van Goudswaard (Commissie Toekomstbestendigheid Aanvullende pensioenregelingen), dat versterking van deskundigheid, intern toezicht en adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers nodig waren. Tevens bleek uit een onderzoek van de Sociaal Economische Raad (SER) dat stroomlijning van taken en organen van pensioenfondsen nodig was. De behandeling in de Tweede Kamer heeft ruim een jaar in beslag genomen. Op 28 mei 2013 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer aangenomen en ter behandeling aan de Eerste Kamer voorgelegd. Op 9 juli jl. is het wetsvoorstel door de Eerste Kamer aangenomen. Bij het debat in de Eerste Kamer bleek duidelijk de behoefte te bestaan om de positie van een raad van toezicht te versterken. Staatssecretaris Klijnsma heeft de Eerste Kamer toegezegd om met een algemene maatregel van bestuur te komen waarin nadere regels worden opgenomen over de rol van de raad van toezicht bij benoeming en ontslag van bestuurders. Tevens meldde de staatssecretaris dat de mogelijkheid van een visitatiecommissie als intern toezichthouder drie jaar na inwerkingtreding van de wet komt te vervallen. Het bestuur In de wet zijn vijf bestuursmodellen opgenomen. 1. Het paritair bestuursmodel met vertegenwoordigers van werkgever(s), werknemers en pensioengerechtigden. 2. Het onafhankelijke bestuursmodel met ten minste twee bestuurders, die geen directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
2
3. Het paritair gemengd model met uitvoerende bestuurders die vertegenwoordigers zijn van belanghebbenden bij het fonds en ten minste drie niet-uitvoerende bestuurders die niet directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. 4. Het onafhankelijk gemengd model met ten minste drie niet uitvoerende bestuurders en ten minste twee uitvoerende bestuurders. De uitvoerende bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. 5. Het omgekeerd gemengd model met ten minste twee uitvoerende bestuurders die niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het fonds zijn en drie niet uitvoerende bestuurders die directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het fonds. Dit bestuursmodel heeft een onafhankelijke voorzitter die geen vertegenwoordiger is van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het intern toezicht Bij het paritair model en het onafhankelijk model vindt het intern toezicht plaats door de raad van toezicht of de visitatiecommissie. Beide organen dienen uit ten minste drie onafhankelijke personen te bestaan. Bedrijfstakpensioenfondsen zijn verplicht een raad van toezicht in te stellen. Visitatie dient jaarlijks plaats te vinden. In de drie varianten van het gemengd model, ook wel one tier board genoemd, wordt het intern toezicht uitgeoefend binnen het bestuur door de niet uitvoerende bestuurders. Het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan Een pensioenfonds met een paritair bestuur, een paritair gemengd bestuur of een omgekeerd gemengd bestuur dient een verantwoordingsorgaan in te stellen. In het verantwoordingsorgaan zijn de deelnemers en pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. Als een ondernemingspensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor meerdere ondernemingen of groepen, wordt elke onderneming of groep door ten minste een deelnemer en een gepensioneerde vertegenwoordigd. Standaard is de werkgever niet vertegenwoordigd in dit nieuwe verantwoordingsorgaan, maar indien gewenst kan de werkgever in het verantwoordingsorgaan vertegenwoordigd zijn. Het verantwoordingsorgaan heeft zowel verantwoordings- als adviestaken. Een pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur of een onafhankelijk gemengd bestuur dient een belanghebbendenorgaan in te stellen. Het belanghebbendenorgaan heeft dezelfde taken als het verantwoordingsorgaan, maar daarnaast over een aantal belangrijke onderwerpen ook goedkeuringsrechten. Onder meer met betrekking tot de overdracht door of overname van de verplichtingen van het fonds, het strategische beleggingsbeleid, de premie, het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid, het vaststellen van een korte- en langetermijnherstelplan en het korten van pensioenaanspraken en –rechten. De inwerkingtreding van de wet Oorspronkelijk was beoogd de wet in zijn geheel in werking te laten treden met een overgangsperiode van twee jaar, waarin de pensioenfondsen de tijd kregen om de organen van het fonds en de statuten in overeenstemming te brengen met de wet. Omdat dit zou leiden tot het vervallen van de advies-rechten van de huidige deelnemersraad, terwijl de bestuursdeelname van pensioengerechtigden mogelijk nog niet gerealiseerd zou zijn, is voor uitgestelde inwerkingtreding gekozen voor bepalingen betreffende de organen van het fonds. Daardoor wordt ook gewaarborgd dat pensioengerechtigden via de adviesrechten van de huidige deelnemersraad of via bestuursdeelname invloed kunnen uitoefenen op de keuze voor een bepaald bestuursmodel of een bepaalde vorm van intern toezicht. Uiterlijk op 1 juli 2014 dienen de pensioenfondsen volledig te voldoen aan de wet.
3
Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris gezegd welke zaken wel en niet al geregeld kunnen worden in de opmaat naar 1 juli 2014. Pensioengerechtigden kunnen nu al een plaats in het bestuur krijgen en er kan ook al een raad van toezicht worden ingesteld. Tevens kan er een paritair gemengd bestuur worden ingesteld. Er kan nog geen onafhankelijk bestuur worden ingesteld. Ook is het niet mogelijk om de taken en bevoegdheden van de huidige deelnemersraad te verminderen. Verhouding van de wet met initiatiefwet Koşer Kaja/Blok Staatssecretaris Klijnsma heeft in haar brief van 17 juni 2013 nog getracht de Eerste Kamer te bewegen het wetsvoorstel op een zodanig moment te behandelen en ermee in te stemmen, zodat de wet op 1 juli 2013 in werking zou kunnen treden. Daarmee zou voorkomen zijn dat de initiatiefwet Koser Kaya/Blok, waarin de medezeggenschap van pensioengerechtigden in pensioenfondsbesturen wordt geregeld, per 1 juli 2013 in werking is getreden. Daardoor moeten pensioenfondsen in de periode tot 1 juli 2014 rekening houden met zowel de initiatiefwet Koşer Kaya/Blok, als met de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Deels overlappen en deels conflicteren beide wetten en fondsen moeten wettelijk voor beide regelingen voorbereidingen treffen. De staatssecretaris kondigde bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer aan om De Nederlandse Bank te vragen om in de periode tot 1 juli 2014 uit te gaan van de normen van de wet versterking bestuur pensioenfondsen, voor zover er verschillen bestaan met de initiatiefwet.
Wijziging Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen / Petra van Straten Staatssecretaris Klijnsma heeft een ontwerp voor wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (“Besluit ftk”) opgesteld. Reden voor de aanpassing van het Besluit ftk is het wetsvoorstel Wet versterking bestuur pensioenfondsen, het Besluit beheerst beloningsbeleid Wft en de inwerkingtreding van de Wet Bestuur en Toezicht per 1 januari 2013. Het Besluit ftk geeft een nadere invulling aan het beheerste beloningsbeleid van een pensioenfonds. Het beloningsbeleid moet niet aanmoedigen tot het nemen van meer risico’s dan voor het pensioenfonds aanvaardbaar is en dit geldt evenzeer voor het beloningsbeleid bij de derde waaraan werkzaamheden van het pensioenfonds zijn uitbesteed. Verder geeft het Besluit ftk nadere regels voor het toetsen van de geschiktheid en betrouwbaarheid van pensioenfondsbestuurders, maar ook de leden van een visitatiecommissie kunnen worden getoetst. De Wet Bestuur en Toezicht geeft een maximering van het aantal bestuursposities en toezicht¬houdende functies dat een bestuurder of commissaris mag bekleden bij grote rechtspersonen (N.V., B.V. of stichting). De gedachte daarachter is dat het, gelet op de tijd welke een behoorlijke vervulling van iedere functie vraagt, niet mogelijk moet zijn een onbeperkt aantal bestuursfuncties en/of commissariaten te aanvaarden. Dit is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Vanwege de bijzondere bestuurs- en toezichtfuncties bij een pensioenfonds vergen deze een ander tijdsbeslag. In verband daarmee worden de bepalingen daarover in het Burgerlijk Wetboek in de Pensioenwet uitgesloten voor bestuurders en leden van de raad van toezicht van een pensioenfonds en is voor hen een specifieke regeling in het Besluit ftk opgenomen. Uitgangspunt is dat een persoon maximaal 1 fulltime functie (“fte”) aan bestuurs- en toezichtfuncties kan vervullen, waarbij de weging als volgt is: Rechtspersoon, niet pensioenfonds: - Bestuursvoorzitter of bestuurder minimaal 0,6 fte - Voorzitter toezichthoudend orgaan minimaal 0,4 fte - Lid toezichthoudend orgaan minimaal 0,2 fte
4
Grote pensioenfondsen (beheerd vermogen meer dan 10 miljard): - Bestuursvoorzitter minimaal 0,6 fte - Bestuurder minimaal 0,4 fte - Voorzitter raad van toezicht minimaal 0,2 fte - Lid raad van toezicht minimaal 0,1 fte Kleine pensioenfondsen (beheerd vermogen minder dat 10 miljard): - Bestuursvoorzitter minimaal 0,3 fte - Bestuurder minimaal 0,2 fte - Voorzitter raad van toezicht minimaal 0,2 fte - Lid raad van toezicht minimaal 0,1 fte Een visitatiecommissie wordt niet aangemerkt als een toezichthoudend orgaan, met name vanwege het feit dat de visitatiecommissie slechts gedurende een aantal weken per jaar bij het fonds is betrokken.
Code Pensioenfondsen / Marianne Meijer-Zaalberg De Pensioenfederatie, in 2010 voortgekomen uit de samenwerking van de pensioenkoepels voor ondernemingspensioenfondsen (OPF), beroepspensioenfondsen (UvB) en bedrijfstakpensioenfondsen (VB), heeft samen met de Stichting van de Arbeid (STAR) een concept voor een nieuwe code voor pensioenfondsen opgesteld. De eerdere code van 16 december 2005, de Principes voor goed pensioenfondsbestuur, was opgesteld door de pensioenkoepels, het Verbond van Verzekeraars en de STAR. In de Principes waren ook bepalingen opgenomen voor verzekeraars. Dat is niet meer het geval in de nieuwe code. Verzekeraars hebben zelf een code opgesteld die op 1 januari 2011 in werking is getreden. De Code Pensioenfondsen zal van toepassing zijn op alle in Nederland gevestigde pensioenfondsen, zowel bedrijfstak-, als ondernemings- en beroepspensioenfondsen. De Code zal -evenals dat het geval was bij de Principes voor goed pensioenfondsbestuur- wettelijk verankerd worden. Op de naleving is het pas-toe-of-leg-uit-beginsel van toepassing. Er zal ook een Monitoringcommissie worden ingesteld die toezicht houdt op de naleving van de Code en jaarlijks rapporteert over haar bevindingen. Ook zal deze commissie aanbevelingen doen over aanpassing van de Code. Wanneer de Code Pensioenfondsen in werking zal treden is nog niet bekend. De Code vervangt voor pensioenfondsen de Principes voor goed pensioenfondsbestuur en sluit nauw aan bij de hiervoor beschreven Wet versterking bestuur pensioenfondsen en het Besluit ftk. Te verwachten is dan ook dat de Code binnenkort aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Stand van zaken nieuw pensioenstelsel / nieuw financieel toetsingskader / Marianne Meijer-Zaalberg en Petra van Straten In Pensioenflash 2012, nr. 2 berichtten we al over de stand van zaken omtrent een nieuw pensioenstelsel in Nederland. Een nieuw financieel toetsingskader voor pensioenfondsen is de eerste stap naar het nieuwe stelsel dat inmiddels als beoogde inwerking-tredingsdatum 1 januari 2015 heeft. Het wetsvoorstel voor het nieuwe financiële toetsingskader zou in juni 2013 ter consultatie worden voorgelegd, zodat in het vierde kwartaal van 2013 een wetsvoorstel richting de Tweede Kamer zou worden gestuurd. Maar tegen vele verwachtingen in besloot de ministerraad op 5 juli 2013 het wetsvoorstel aan te houden, wel is er overeenstemming bereikt over het consultatiedocument.
5
Prudent person regel / Kitty Lieverse De Rechtbank Rotterdam heeft op 25 april 2013 (JOR 2013/178, m.nt. Voerman en Kuijper) uitspraak gedaan over de invulling van de prudent person regel. In de uitspraak is het uitgangspunt bevestigd dat de prudent person regel een open normstelling behelst, waarbinnen aan pensioenfondsen de nodige beleggingsvrijheid toekomt. Dit uitgangspunt is ook aan de orde geweest in de situatie waarin een pensioenfonds een relatief groot gedeelte van de portefeuille in één waarde (namelijk goud) had belegd (zie Rechtbank Rotterdam 11 april 2011, JOR 2011/120, m.nt. Roth en Rechtbank Rotterdam 24 november 2011 en 15 maart 2012, JOR 2012/153, m.nt. Affourtit). In dit specifieke geval gaat het om Stichting Pensioenfonds Johnson & Johnson die in overwegende mate belegt in aandelen. Aanvankelijk belegt het pensioenfonds voor 70% in zakelijke waarden (aandelen), en voor 30% in vastrentende waarden (obligaties). Na bezwaren van DNB was de beleggingsmix aangepast naar 60% in zakelijke waarden en 40% vastrentende waarden. Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds kende een zekere samenhang met de “bijstortingsplicht” van de werkgever. De werkgever had zich tot een ruimere bijstorting verbonden, die zou komen te vervallen als het pensioenfonds voor minder dan 60% in zakelijke waarden zou beleggen. Dit beleggingsbeleid stuitte op bezwaren van DNB. DNB had met name bezwaar tegen de afspraak met de werkgever, die erop neerkwam dat slechts zou worden bijgestort door de werkgever onder de voorwaarde dat de beleggingsmix niet verder werd aangepast. DNB meende dat het pensioenfonds door een dergelijke afspraak te maken zich te veel afhankelijk had gemaakt van de werkgever en kennelijk in overwegende mate zou handelen in het belang van de werkgever. Daarmee zou de evenwichtige belangenbehartiging zoals vereist in artikel 105 lid 2 van de Pensioenwet niet zijn gewaarborgd. De rechtbank heeft deze beoordeling door DNB in stand gelaten. Op basis van de genoemde uitspraken blijft staan de regel dat het in eerste instantie aan het pensioenfonds zelf is om de prudent person regel uit te leggen, en dat DNB met oog voor de specifieke positie van het pensioenfonds tot het oordeel kan komen dat toch niet voldaan is aan de prudent person regel. De prudent person regel geeft het pensioenfonds weliswaar de nodige vrijheid, maar geen carte blanche. Behalve de al bestaande beperkingen (zoals de beperking dat een pensioenfonds ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel mag beleggen in de bijdragende onderneming), onderstreept de onderhavige uitspraak de beperking die verplichting tot belangenbehartiging met zich meebrengt. Het belang van de werkgever mag wel een rol spelen, maar de afweging mag niet eenzijdig op het belang van de werkgever zijn gericht.
Overnameprijs pensioenverplichtingen / Matthijs van Tol De overdracht van in eigen beheer gehouden pensioenverplichtingen aan een gelieerde BV of stichting dient fiscaalrechtelijk plaats te vinden op basis van de waarde in het economische verkeer van deze pensioenverplichtingen. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij de koopsom die zou moeten worden betaald bij overdracht van die pensioenverplichtingen aan een verzekeringsmaatschappij. Bij de berekening van deze koopsom zal een verzekeringsmaatschappij uitgaan van de marktrente ten tijde van de overdracht van de pensioenverplichtingen. Gelet op de huidige lage rente zal dat veelal minder zijn dan 4 procent. De Belastingdienst neemt het standpunt in dat indien de koopsom voor de overname van een pensioenverplichting wordt berekend op basis van een rente van minder dan 4 procent, een deel van de koopsom (het verschil tussen de gehanteerde rekenrente en een rekenrente van 4 procent) betrekking heeft op toekomstige loon-en prijsontwikkelingen. Dat deel van de koopsom zou dan voor de heffing van de inkomsten- en vennootschapsbelasting in beginsel niet direct aftrekbaar zijn.
6
De Gerechtshoven in Den Haag en Den Bosch hebben op 8 mei 2013 respectievelijk op 13 juni 2013 de Belastingdienst op dit punt in het ongelijk gesteld (zie Gerechtshof Den Haag, 8 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1431 en ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1432 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3888). De beslissingen komen er op neer dat bij de berekening van een koopsom voor pensioenverplichtingen op basis van een marktconforme rente er géén verband aanwezig is met toekomstige loon-en prijsontwikkelingen. Bij een rekenrente van minimaal 4 procent wordt een verband met toekomstige loon-en prijsontwikkelingen niet aanwezig geacht, maar dat betekent niet dat bij een lagere rekenrente dan 4 procent een zodanig verband per definitie wel aanwezig is. Ook bij een lagere rekenrente dan 4 procent kan aannemelijk worden gemaakt dat er geen verband met toekomstige loon-en prijsontwikkelingen aanwezig is. Gelet op het grote financiële belang van deze beslissingen mag worden aangenomen dat deze kwestie aan de Hoge Raad zal worden voorgelegd.
Round tables Het Team Pensioenen & Pensioenfondsen organiseert regelmatig ‘tailormade’ round tables voor pensioenfondsen, pensioenbeheerders en pensioenuitvoerders over de voor u relevante juridische, regulatoire en fiscale aspecten. Onderwerpen in deze kleinschalige (ook in-house) bijeenkomsten kunnen bijvoorbeeld zijn de juridische, regulatoire en fiscale aspecten van beleggen & vermogensbeheer, due diligence van investeringsmogelijkheden, pension fund governance, aansprakelijkheid en risico’s voor pensioenbestuurders, werkingssfeer van pensioenregelingen, en premie pensioeninstellingen. Nieuw zijn de round tables “Wijzigen pensioenregeling”, “Liquidatie van pensioenfondsen” en “Nieuwe bestuursstructuur voor pensioenfondsen”. Voor meer informatie over onze round tables kunt u contact opnemen met Marianne Meijer-Zaalberg.
7
Colofon De Pensioen Flash is een uitgave van het Team Pensioenen & Pensioenfondsen van Loyens & Loeff. Dit team bundelt de specialistische kennis op fiscale, juridische en regulatoire aspecten en adviseert pensioenfondsen, uitvoeringsorganisaties en aangesloten instellingen als werkgevers en werknemersorganisaties. Voor meer informatie over ons team, klik hier. Redactie: Marianne Meijer- Zaalberg
Disclaimer Hoewel deze publicatie met grote zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaarden Loyens & Loeff N.V. en alle andere entiteiten, samenwerkingsverbanden, personen en praktijken die handelen onder de naam ‘Loyens & Loeff’, geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder hun medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene informatie en kan niet worden beschouwd als advies.
www.loyensloeff.com