Rijksuniversiteit Groningen Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Onderzoeksvoorstel AIO-plaats
Algemene gegevens: Vakgroep
: Privaatrecht en Notarieel Recht
Naam aanvrager
: Prof. mr. M.H. ten Wolde
Wordt het onderzoek ingebracht in CRBS : Ja Zo ja, welk thema
: Functionaliteit van rechtsvormen
Aanvangsdatum
: 1 januari 2005
Naam promotor
: Prof. mr. M.H. ten Wolde
Naam AIO
: mr. A. Mens
Tussen haakjes staan mogelijke aandachtspunten Gegevens onderzoek: 1. Voorlopige werktitel: De internationale adoptie in Europees perspectief. Een onderzoek naar de wenselijkheid en mogelijkheden van een bijzondere ipr-regeling voor inter-Europese adopties.
2. Wetenschappelijk belang Op 1 januari 2004 is voor Nederland de Wet van 3 juli 2003, houdende regeling van het conflictenrecht inzake adoptie en de erkenning van buitenlandse adopties (Wet conflictenrecht adoptie; WCAd) in werking getreden. De WCAd geeft een regeling ten aanzien van het toepasselijke recht op adopties. Daarnaast bevat de wet regels betreffende de erkenning van buitenlandse adopties welke buiten het toepassingsgebied vallen van het Haags Adoptieverdrag 1993. Laatstgenoemd verdrag is namelijk uitsluitend van toepassing op adopties van kinderen met gewone verblijfplaats in een verdragsstaat. De WCAd is de eerste wettelijke regeling van internationaal privaatrecht in Nederland inzake adoptie. Vóór de inwerkingtreding van de WCAd was het Nederlandse conflictenrecht ten aanzien van buitenlandse niet-verdragsadopties ongeschreven recht. In de rechtspraak werd sterk verschillend omgegaan met het toepasselijke recht op en de erkenning van een buitenlandse adoptie. De WCAd maakt een einde aan deze situatie en regelt zowel welk recht op een interlandelijke adoptie van toepassing is als de voorwaarden voor de erkenning van een buitenlandse niet-verdragsadoptie. Nu de WCAd een jaar in werking is worden de eerste toepassingsvragen van deze wet in de jurisprudentie zichtbaar. Met het oog hierop zal worden onderzocht welke redenen aan de totstandkoming van de WCAd ten grondslag hebben gelegen. Welke problemen beoogde men op te lossen? Worden deze problemen opgelost en/of roept de WCAd nieuwe vragen/problemen op?
1
Een andere vraag is of de regelingen uit het Haags Adoptieverdrag 1993 en de Wet conflictenrecht adoptie voldoende onderscheiden tussen adopties welke plaatsvinden in de lidstaten van de EU en adopties die zich voltrekken buiten Europa. Voldoet de WCAd voor internationale/Europese gevallen? Is een Europese regeling van de adoptie wenselijk? Het is dan ook de vraag of de Wet conflictenrecht adoptie als sluitstuk van de ontwikkelingen is te beschouwen, danwel juist het startpunt is van nieuwe ontwikkelingen op dit gebied. Hoewel de internationale adoptie niet als concreet actiepunt is opgenomen in het nieuwe vijfjarenplan van de Europese Unie (the Hague program paragraaf 3.4) is al in 1996 door het Europees Parlement een Resolutie aangenomen waarin wordt aangedrongen op verbetering van het recht en de samenwerking tussen lidstaten op het gebied van de adoptie van minderjarigen. Het ligt dan ook in de verwachting dat het volgende vijfjarenplan van de EU zich ook zal richten op de internationale en inter-Europese adoptie. Centrale onderzoeksvragen zullen dan ook zijn of het wenselijk is dat een Europese adoptieverordening tot stand komt en wat de aard en functie van een dergelijke verordening zou moeten zijn. Er is geen dissertatie-onderzoek voorhanden betreffende het Nederlandse internationaal adoptierecht. Ook onderzoek naar de noodzaak, wenselijkheid en mogelijkheden van een bijzondere regeling voor inter-Europese adopties ontbreekt. Het doel van het onderzoek is om deze ontwikkelingen in kaart te brengen en een bijzondere regeling te ontwerpen voor interEuropese adopties.
3. Centrale probleemstelling: (Heldere uitwerking van de problemen die in het onderzoek aan de orde worden gesteld, zowel op zichzelf beschouwd als in relatie tot het theoretisch kader en de opzet van het onderzoeksprogramma als geheel. De in de probleemstelling geformuleerde vragen zijn onderzoekbaar en methodisch-technisch aan te pakken. Het onderwerp van het voorgestelde onderzoek is voldoende afgebakend.)
Het onderzoek richt zich op de vraag of de regelingen uit het Haags Adoptieverdrag 1993 en de Wet conflictenrecht adoptie voldoende instrumenten bieden om de problemen die zich voor 1 januari 2004 in de rechtspraktijk voordeden op te lossen. Daarnaast richt het onderzoek zich op de vraag of een bijzondere regeling voor inter-Europese adopties noodzakelijk, wenselijk en mogelijk is en zo ja hoe deze regeling dan vorm zou moeten krijgen. Om deze tweehoofdvraag te kunnen beantwoorden richt het onderzoek zich op een aantal deelonderwerpen/deelvragen. In de eerste plaats worden de ontwikkelingen in het ongeschreven Nederlandse internationaal adoptierecht geschetst door middel van een uitgebreide beschrijving en analyse van de rechtspraak en literatuur over het toepasselijke recht op een internationale adoptie en de erkenning van buitenlandse adopties. Vóór de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht adoptie was het Nederlandse internationaal adoptierecht ongeschreven recht. De Nederlandse rechtspraak heeft altijd zeer terughoudend gestaan tegenover het rechtsinstituut van de internationale adoptie. Dit blijkt met name uit het terughoudende erkenningsbeleid dat de Nederlandse rechtspraak geruime tijd heeft gekenmerkt. Lange tijd, tot in de jaren zeventig, was onomstreden dat buitenlandse adopties (waarbij een Nederlander was betrokken) niet erkend konden worden. De voornaamste reden hiervoor was dat in veel gevallen een conflictenrechtelijke toets werd aangelegd. Deze conflictenrechtelijke toets hield in dat erkenning van een buitenlandse adoptie werd geweigerd indien niet aan alle eisen van het Nederlandse adoptierecht werd voldaan. In de meeste gevallen werd niet voldaan aan de verplichte verzorgingstermijn van een jaar dat het Nederlandse adoptierecht kent (artikel 1:228, lid 1, sub f, BW). Het gevolg was dat, na de verzorgingstermijn van een jaar, een nieuwe Nederlandse adoptieprocedure moest worden doorlopen om een geldige adoptie tot stand te brengen. Pas vanaf de jaren tachtig kwam hierin enige wijziging. Steeds vaker
2
woerden buitenlandse adopties in Nederland erkend. In sommige gevallen wordt een beperkte conflictenrechtelijke toets aangelegd, in andere gevallen ging de Nederlandse rechter zelfs geheel voorbij aan het feit dat niet was voldaan aan alle voorwaarden van het Nederlandse adoptierecht. Steeds vaker werd hierbij de nadruk meer gelegd op de bevoegdheid van de rechter en de zorgvuldigheid van de buitenlandse adoptieprocedure. Er vond derhalve een verschuiving plaats van een conflictenrechtelijke toets naar een meer processuele toets. Toch volgde de rechtspraak geen vaste lijn. Hoewel een milder erkenningsklimaat leek te zijn ontstaan, zijn de laatste tien jaren toch weer uitspraken gedaan die vasthouden aan een terughoudend (niet-)erkenningsbeleid. Het Nederlandse internationaal adoptierecht heeft derhalve een soort golfbeweging doorgemaakt. Het onderzoek richt zich in dit kader op de vraag waarom deze ontwikkeling (golfbeweging) in de rechtspraak heeft plaatsgevonden en welke knelpunten bestonden. Daarna volgt een bespreking en analyse van de regeling en achtergronden van het Haags adoptieverdrag van 1993 en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Vervolgens vindt een uitvoerige bespreking plaats van de achtergronden, wetsgeschiedenis, totstandkoming, uitgangspunten van de huidige wettelijke regeling, de nieuwe Wet conflictenrecht adoptie. Hierbij komt een aantal vragen aan bod: Waarom is de Wet conflictenrecht adoptie tot stand gebracht? M.a..w. welke problemen beoogde men op te lossen? Is de regeling van de WCAd een logische stap in de ontwikkelingen, of niet? Daarna wordt onderzocht hoe men thans in de praktijk omgaat met de nieuwe wet. Zijn de problemen die bestonden in de oude rechtspraktijk opgelost? Doen zich nieuwe problemen voor? Hierna wordt besproken of de nieuwe wet als sluitstuk van de ontwikkelingen op dit terrein is te beschouwen danwel als draaipunt voor nieuwe Europese ontwikkelingen. Is een eigen Europese regeling betreffende het toepasselijk recht op en de erkenning van adopties binnen de lidstaten wenselijk? Welke redenen liggen ten grondslag aan de eerder genoemde Resolutie van het Europees Parlement? Vooralsnog lijkt het aannemelijk dat een eigen Europese regeling inderdaad wenselijk wordt aangemerkt. Alsdan rijst de vraag hoe een Europese adoptieverordening moet worden vormgegeven. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is rechtsvergelijkend onderzoek naar de ipr-stelsels van een aantal Europese landen noodzakelijk. In het onderzoek zullen de ontwikkelingen en wettelijke regelingen van internationaal adoptierecht in België, Duitsland en Italië worden onderzocht. In deze landen zijn bovendien vrij recentelijk nieuwe ipr-wetten tot stand gekomen. Ook de Zwitserse (niet-Europese) ipr-wet zal op dit punt worden onderzocht nu deze wet algemeen wordt aangemerkt als een van de meest geavenceerde ipr-wetten ter wereld. In dit kader zullen de achtergronden en aard van de genoemde wetten aan een analyse worden onderworpen. Vragen die in dit kader aan de orde komen zijn: welke conflict- en erkenningsregels hanteert men in deze landen en bieden deze regels oplossingen voor in Nederland bestaande problemen? Bovendien zullen mede aan de hand van deze wetten nieuwe inter-Europese adoptieregels moeten worden geformuleerd.
4. Originaliteit (Vernieuwende en originele probleemstelling.Vernieuwende onderzoeksmethoden. Nieuwe toepassing bestaande methoden.)
theorievorming.
Ontwikkeling
nieuwe
Dissertatie-onderzoek op het te onderzoeken gebied is niet voorhanden. Ander onderzoek beperkt zich tot enkele tijdschriftartikelen. 5. Methodisch-technische opzet (De voorgestelde methoden en technieken zijn geschikt om de vragen in de probleemstelling te beantwoorden. De gekozen methodisch-technische opzet wordt voldoende gemotiveerd. De genoemde bronnen zijn beschikbaar/toegankelijk.)
3
Het onderzoek vangt aan met een beschrijving en een analyse van de ontwikkelingen van het (ongeschreven) Nederlandse internationaal adoptierecht (hoofdstuk 2). De ontwikkelingen in de rechtspraak en literatuur worden besproken. Hierbij kom het toepasselijke recht op een internationale adoptie en de erkenning van buitenlandse adopties en de rechtsgevolgen daarvan in Nederland aan de orde. Zoals reeds eerder is aangegeven wordt onderzocht waarom het (ongeschreven) Nederlandse internationaal adoptierecht een soort golfbeweging heeft doorgemaakt. Daarnaast worden de knelpunten die in de Nederlandse rechtspraak bestonden in kaart gebracht en geanalyseerd. Daarna wordt het Haags Adoptieverdrag van 1993 en de uitvoeringsregeling van het verdrag besproken (hoofdstuk 3). De vraag die hierbij met name aan de orde komt is de betekenis van het Haags adoptieverdrag voor het Nederlands internationaal privaatrecht. Ook de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie vindt in hoofdstuk 3 bespreking. Vervolgens wordt de wettelijke regeling van de Wet conflictenrecht adoptie besproken (hoofdstukken 4 en 5). Hierbij wordt met name aandacht besteed aan de hiervoor genoemde onderzoeksvragen. Wat is de ratio van de WCAd? Hoe is deze nieuwe wet tot stand gekomen? Waarom is gekozen voor de wettelijke regeling zoals die in de WCAd is neergelegd. Wat zijn de knelpunten van de nieuwe regeling? De antwoorden op deze vragen zullen later in het onderzoek worden gebruikt bij de bepaling van een bijzondere regeling voor inter-Europese adopties. Vervolgens wordt rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar het internationaal adoptierecht in een aantal andere Europese landen, te weten: België, de Bondsrepubliek Duitsland, Italië en Zwitserland (hoofdstukken 6, 7, 8 en 9). In deze landen zijn recentelijk nieuwe ipr-wetten totstandgekomen. Het doel is om het instrumentarium te verzamelen voor het beantwoorden van de vraag of het noodzakelijk, wenselijk en mogelijk is om bijzondere regeling te vervaardigen voor inter-Europese adopties. Tevens zal in het kader van dit rechtsvergelijkende onderzoek een globaal overzicht tot stand worden gebracht van de conflict- en erkenningsregels van alle lidstaten binnen de EU. Met het oog hierop is rechtsvergelijkend onderzoek aan het Max Planck Institut für Auslandisches und Internationales Privatrecht te Hamburg en onderzoek bij de Europese Commissie zeer wenselijk Tot slot staat in hoofdstuk 10 de vraag naar de noodzaak, wenselijkheid en mogelijkheden van een bijzondere regeling van inter-Europese adopties centraal. Met behulp van de verzamelde informatie en de analyse daarvan uit de vorige hoofdstukken wordt geprobeerd te komen tot een bijzondere regeling voor inter-Europese adopties. . 6. Haalbaarheid (De onderzoeksopzet is consistent en wordt voldoende verantwoord en geëxpliciteerd. Het werkplan is goed doordacht. De fasering is adequaat. De promotor/begeleiders beschikken over ervaring op het desbetreffende onderzoeksterrein.) Het onderzoek vangt aan met het verzamelen en bestuderen van de bronnen. In het kader van het schrijven van mijn afstudeerscriptie is reeds een gedeelte van de benodigde informatie verzameld en geanalyseerd. In het eerste jaar wordt ook een aanvang gemaakt met het schrijven van de eerste drie hoofdstukken. Het tweede en de volgende jaren zullen voorts hoofdzakelijk worden gebruikt voor het analyseren van de bronnen en het schrijven van het proefschrift. Prof. mr. M.H. ten Wolde is deskundig op het gebied van het internationaal privaatrecht in het algemeen en heeft vanuit zijn vroegere praktijk ruime ervaring met het Nederlandse internationaal
4
adoptierecht. 7. Maatschappelijke relevantie (Het beoogde resultaat is toepasbaar buiten het betreffende vakgebied. De onderzoeker beoogt met de onderzoeksresultaten antwoord te geven op vragen van bepaalde groepen in de samenleving.)
Het (ongeschreven) Nederlandse internationaal adoptierecht is lange tijd een bron van rechtsonzekerheid geweest. In de Nederlandse rechtspraak bestond geen vaste lijn ten aanzien van de erkenning van buitenlandse adopties en het toepasselijk recht op een buitenlandse adoptie. Het is daarom voor de rechtspraktijk van groot belang dat de Wet conflictenrecht adoptie tot stand is gebracht. Het onderzoek tracht in ieder geval een overzicht te geven van de ontwikkelingen die het Nederlandse internationaal adoptierecht heeft doorgemaakt en voorziet in een uitvoerige bespreking van de wettelijke regeling van de Wet conflictenrecht adoptie. Het is echter de vraag of de Wet conflictenrecht adoptie een oplossing biedt aan alle knelpunten die er bestonden. Het onderzoek richt zich daarom mede op de vraag of de WCAd geen nieuwe vragen/problemen oproept, en, indien zulks het geval is, hoe deze nieuwe vragen/problemen beantwoord/opgelost zouden kunnen worden. Daarnaast is het voor de rechtspraktijk van groot belang dat de mogelijkheden van een bijzondere Europese regeling van inter-Europese adopties onderzocht worden. Het doel van het internationaal privaatrecht is immers het bevorderen van een soepel lopend internationaal (Europees) rechtsverkeer. Dit kan onder meer door het bewerkstelligen van eenheid in de ipr-regelgeving in de verschillende landen, bijvoorbeeld door het opstellen van een Europese richtlijn of verordening. Het onderzoek beoogt mede de praktijk een helder overzicht van de problematiek en de oplossingen te bieden.
8. Werkplan voor 4 jaren: Jaar 1: Het eerste jaar zal besteed worden aan het inventariseren en analyseren van de ontwikkeling die het Nederlandse internationaal adoptierecht heeft doorgemaakt. Een aanvang zal worden gemaakt met het schrijven van het eerste, tweede en derde hoofdstuk. Indien zulks haalbaar is zal in het eerste jaar rechtsvergelijkend onderzoek worden gedaan bij het Max Planck Institut te Hamburg. Zo mogelijk zal in het eerste jaar de CRBS-cursus rechtsvergelijking worden gevolgd. Jaar 2: Het tweede jaar zal worden benut voor de bespreking van de achtergronden, wetsgeschiedenis, totstandkoming, uitgangspunten en wettelijke regeling van de Wet conflictenrecht adoptie (hoofdstukken 4 en 5). Jaar 3: Het derde jaar richt het onderzoek zich op rechtsvergelijking. Het Nederlandse internationaal adoptierecht wordt vergeleken met het internationaal adoptierecht van België (hoofdstuk 6), Duitsland (hoofdstuk 7), Italië (hoofdtuk 8) en Zwitserland (hoofdstuk 9). Jaar 4: Na een beschrijving en analyse van de in de vorige jaren verzamelde informatie, richt het onderzoek zich in het afsluitende jaar op beantwoording van de centrale vraag naar de noodzaak, wenselijkheid, en mogelijkheden van een bijzondere regeling voor inter-Europese adopties (hoofdstuk 10) en wordt het slothoofdstuk geschreven met daarin de conclusie en aanbevelingen (hoofdstuk 11). 9. Globale hoofdstukindeling:
5
Hoofdstuk 1: Inleiding: probleemstelling Hoofdstuk 2: Ontwikkelingen in het (ongeschreven) Nederlandse internationaal adoptierecht Hoofdstuk 3: Het Haags Adoptieverdrag van 1993 en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie Hoofdstuk 4: De Wet conflictenrecht adoptie Hoofdstuk 5: Knelpunten Wet conflictenrecht adoptie Hoofdstuk 6: Internationaal adoptierecht in België Hoofdstuk 7: Internationaal adoptierecht in de Bondsrepubliek Duitsland Hoofdstuk 8: Internationaal adoptierecht in Italië Hoofdstuk 9: Internationaal adoptierecht in Zwitserland Hoofdstuk 10: De adoptie in Europees perspectief Hoofdstuk 11: Conclusie en aanbevelingen
10. Opleiding van de promovendus. De promovendus volgt de opleiding van het CRBS. Zo niet, geef aan welke onderdelen dienen te vervallen en op welke wijze in vervanging/aanvulling zal worden voorzien. De promovendus zal de opleiding van het CRBS volgen. 11. Overige opmerkingen Datum: 6 december 2004
6