Onderwijs- en examenregeling 2007 - 2007
Bacheloropleiding Notarieel recht per 1 september 2007 Deze Onderwijs- en examenregeling is opgesteld overeenkomstig artikel 7.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en is aangevuld met kwaliteitskenmerken zoals vastgelegd in het kaderdocument Leids universitair Register Opleidingen. Versie 27 augustus 2007 -
Versie 2*
* Op 05-12-2007 is in dit document bij de artikelen 5.1.1 en 5.10.1.2 een aanvullende noot opgenomen. [NB Deze twee noten hebben geen afzonderlijk nummer gekregen doch alleen een asterisk teneinde de oorspronkelijke nummering van de noten te handhaven.
Inhoud: 1. Algemene bepalingen 2. Beschrijving van de opleiding 3. Opbouw van de opleiding 4. Onderwijs 5. Tentamens, examen en vervolgopleiding 6. Vooropleiding en toelating 7. Studiebegeleiding en studieadvies 8. Overgangsbepalingen 9. Slotbepalingen Bijlage – onderwerpen die verwijzen naar secundaire documenten
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen art. 1.1 – Toepasselijkheid van de regeling Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding notarieel recht, hierna te noemen: de opleiding. De opleiding wordt verzorgd door de departementen en het onderwijsinstituut genaamd Cleveringa Instituut; dit maakt deel uit van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, hierna te noemen: de faculteit. art. 1.2 – Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW); b. student: degene die is ingeschreven aan de Universiteit Leiden voor het volgen van het onderwijs en het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding; c onderwijseenheid (of ‘onderdeel’): een onderwijseenheid van de opleiding als bedoeld in artikel 7.3 van de wet. De studielast van elke onderwijseenheid wordt uitgedrukt in gehele studiepunten. Aan elke onderwijseenheid is een tentamen verbonden; d. [vervallen]; e. praktische oefening: een praktische oefening, als bedoeld in art. 7.13 van de wet, in één van de volgende vormen: - het maken van een werkstuk of een proefontwerp, - het maken van een scriptie, - het uitvoeren van een onderzoeksopdracht, - het deelnemen aan een excursie, - het doorlopen van een stage, - het maken van een tussentijds schriftelijk werk of - het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit die gericht is op het verwerven van bepaalde 1
vaardigheden; f. propedeuse: de propedeutische fase van de opleiding, als onderdeel van de opleiding (het zgn. eerste jaar van de opleiding), en genoemd in artikel 7.8 van de wet; g. opleiding: de driejarige bacheloropleiding; h. examen: de vaststelling door de examencommissie dat alle tentamens van de tot de opleiding of de propedeutische fase van de opleiding behorende onderwijseenheden met goed gevolg zijn afgelegd (krachtens artikel 7.10 van de wet); i. het Leids universitair register opleidingen: het onder verantwoordelijkheid van het College van Bestuur gehouden register 1 van de door de Universiteit Leiden verzorgde opleidingen; j. doctoraalprogramma: de opleiding voor het doctoraalexamen zoals bedoeld in de wet (WHW); k. examencommissie: de examencommissie van de opleiding; ingesteld krachtens artikel 7.12 van de Wet; dwz. de commissie ten behoeve van het afnemen van examens en ten behoeve van de organisatie en de coördinatie van tentamens; l. examinator: degenen die door de examencommissie wordt aangewezen ten behoeven van het afnemen van tentamens, krachtens artikel 7.12 van de Wet; m. tentamen: een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de studenten met betrekking tot een bepaalde onderwijseenheid, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek (krachtens artikel 7.10 van de wet) door ten minste één daartoe aangewezen examinator; n. [vervallen]; o. [vervallen]; p. studiepunt: de eenheid waarmee volgens de wet de studielast van een onderwijseenheid wordt uitgedrukt; volgens het European Credit Transfer System (ECTS) is één studiepunt gelijk aan 28 uren studie; q. niveau: het niveau van een onderwijseenheid volgens de abstracte structuur zoals omschreven in het kaderdocument Leids Universitair Register Opleidingen; r. Pre-University-College: een onderwijsprogramma van de Universiteit voor een selecte groep van leerlingen uit de twee hoogste klassen van het VWO; s. studiegids: de papieren en/of digitale (facultaire) gids bevattende specifieke informatie over de opleiding; t. werkdag: maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van de erkende feestdagen en verplichte ADVdagen waarop de facultaire gebouwen gesloten zijn en de periode van de facultaire Kerstvakantie; u. ECTS: het European Credit Transfer System; v. de overige begrippen hebben de betekenis die de Wet daaraan toekent. Art. 1.3 - Gedragscode ICT en Onderwijs Op het onderwijs van de opleiding zijn van toepassing de regels zoals vastgelegd in de (universitaire) Gedragscode ICT en Onderwijs 2 alsmede de (aanvullende) facultaire gedragsregels 3 .
Hoofdstuk 2 – Beschrijving van de opleiding 1
Het kaderdocument ‘Leids universitair register opleidingen’ is te vinden op www.bamainfo.leidenuniv.nl De gedragscode docenten en studenten binnen ICT en onderwijs is vastgesteld door het College van Bestuur op 26 mei 2005 en is te vinden op www.ictbeleid.leidenuniv.nl 3 De facultaire gedragscode is gepubliceerd op de facultaire website. 2 2
art. 2.1 – Doel van de opleiding Met de opleiding wordt beoogd: • verwerven van kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van het notariële recht in brede zin; • academische vorming; • voorbereiding voor een verdere wetenschappelijke studieloopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding notarieel recht; • voorbereiding op een maatschappelijke loopbaan. art. 2.2
[niet van toepassing]
art. 2.3.– Eindkwalificaties/eindtermen (bacheloropleiding notarieel recht) Primair doel van de opleiding is de bachelor uit te rusten met de kennis, inzicht en vaardigheden die noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot de master notarieel recht. Academische houding 1. De bachelor heeft kennis van en inzicht in het geldende recht alsmede de systematiek (waaronder de grondslagen en dragende beginselen) ervan. 2. De bachelor is vertrouwd met de grondslagen van het recht, van de metajuridische aspecten daarvan, en heeft besef van de eigen aard van de rechtsbeoefening. 3. De bachelor is in staat het recht te begrijpen als discursieve grootheid en heeft inzicht in de wijze waarop het systeem van het recht en het recht met elkaar verbonden zijn. 4. De bachelor is in staat om vanuit het systeem van het recht kritisch te reflecteren op het recht – mede gelet op de grenzen van (deel)vakgebieden - en heeft inzicht in de maatschappelijke en ethische context waarin het recht zich ontwikkelt en manifesteert. Juridische kennis en professionele vaardigheden 5. De bachelor heeft grondige kennis van en inzicht in het notariële recht (met name de wet op het Notarisambt), de Europeesrechtelijke aspecten van het recht en de volgende deelgebieden van het burgerlijk recht, mede in hun onderlinge samenhang: a. het ondernemingsrecht, in het bijzonder het rechtspersonen- en vennootschapsrecht, b. het vermogensrecht, in het bijzonder het recht met betrekking tot registergoederen c. het erfrecht, d. het executierecht. 6. De bachelor heeft kennis van en inzicht in: a. het burgerlijk procesrecht, en het beslag- en faillissementsrecht b. het bestuursrecht, c. de bedrijfseconomie, alle voor zover van belang van de notariële praktijkuitoefening. 7. De bachelor heeft voorts basiskennis van de deelgebieden staatsrecht, straf- en strafprocesrecht, rechtsfilosofie en geschiedenis van het Europese privaatrecht. 8. De bachelor is in staat om juridische teksten waaronder jurisprudentie en wetgeving, te begrijpen en te analyseren, en voor niet-juridische lezers toegankelijk te maken. 9. De bachelor is in staat om een eenvoudig juridisch onderzoek te doen, heeft zich daartoe geoefend in het (snel) verzamelen en interpreteren van juridische informatie, zowel in papieren als in digitale versies, is getraind in het scherp leren onderscheiden van feiten en meningen, en in beantwoording van gestelde vragen. 10. De bachelor is in staat een juridisch gefundeerd antwoord te formuleren op vragen uit de praktijk in schriftelijke en mondelinge vorm. 11. De bachelor is in staat om een beargumenteerde positie in te nemen in een juridisch debat, en om een standpunt te verwoorden met kracht van argumenten. art. 2.4 – Inrichting/vorm van de opleiding De opleiding wordt zowel in voltijdse als in deeltijdse vorm verzorgd. Er wordt binnen deze opleiding geen avondonderwijs gegeven. art. 2.5 – Studielast De opleiding bestaat uit 180 studiepunten. De propedeutische fase heeft een studielast van 60 studiepunten en is een integraal onderdeel van de opleiding. 3
art. 2.6 – Jaarindeling Het cursorisch onderwijs van de opleiding is ingericht volgens een semesterindeling. art. 2.7 - Voertaal Met inachtneming van de Gedragscode voertaal 4 zijn de voertalen binnen de opleiding Nederlands en soms Engels. De student wordt geacht de gebruikte voertalen binnen de opleiding voldoende te beheersen. art. 2.8 – Examens van de opleiding art. 2.8.1 In de opleiding kunnen de volgende examens worden afgelegd: a. het propedeutisch examen, b. het bachelorexamen. art. 2.8.2 Alvorens het bachelorexamen afgelegd kan worden, dient het propedeutisch examen met goed gevolg te zijn afgelegd. art. 2.9 – Kwaliteit De opleiding voldoet aan de kwaliteitseisen die op nationaal en internationaal niveau aan opleidingen worden gesteld. Ook voldoet de opleiding aan de kwaliteitsstandaarden voor het onderwijs die zijn vastgelegd in het kaderdocument Leids Universitair Register Opleidingen.
Hoofdstuk 3 – Opbouw van de opleiding art. 3.1 – (de monodisciplinaire variant) de opleiding bachelor notarieel recht art. 3.1.1 De opleiding omvat een programma van verplichte onderdelen, met een studielast van 175 ects-punten. Voor zover het gaat om de vrije keuzeruimte in het derde jaar van de opleiding, komen in aanmerking - onder goedkeuring van de examencommissie - vakken met een studielast van 5 ects-punten die niet voorkomen in het verplichte studieprogramma van de bacheloropleiding notarieel recht en die ook geen significante mate van overlap vertonen met vakken uit dit verplichte programma*. * Of er een significante mate van overlap bestaat, is af te leiden uit het feit of het betreffende vak al dan niet recht geeft op een (gedeeltelijke) vrijstelling voor een vak uit de opleiding notarieel recht en/of vice versa. Bij welke vakken dit het geval is, is te lezen in de overlapstencils die verkrijgbaar zijn bij de studieadviseur. art. 3.1.2 Naast de aan deze universiteit gedoceerde onderwijseenheden komen voor de vrije keuzeruimte ook in aanmerking onderwijseenheden verzorgd door een andere Nederlandse of buitenlandse universiteit dan wel een bekostigde of aangewezen Nederlandse instelling voor hoger beroepsonderwijs, zulks na goedkeuring van de examencommissie. Art. 3.2 [niet van toepassing] art. 3.3 [niet van toepassing] Art. 3.4 [niet van toepassing]
Hoofdstuk 4 – Onderwijs art. 4.1 – Propedeuse
4
De Gedragscode voertaal is op 11 juli 2002 vastgesteld door het College van Bestuur en is te vinden op www.reglementen.leidenuniv.nl 4
art. 4.1.1 De onderwijseenheden van de onderwijsprogramma’s van de propedeuse zijn benoemd in de studiegids 5 ; per onderwijseenheid is de studielast (in studiepunten) en het niveau vermeld. 6 + 7 art. 4.1.2 In de studiegids worden de inhoud en de onderwijsvorm van de onderwijseenheden van de onderwijsprogramma’s nader omschreven. Art. 4.2 Verplichte onderwijseenheden in het tweede en derde jaar 8 art. 4.2.1 De verplichte onderwijseenheden van de onderwijsprogramma’s van het tweede en derde jaar zijn benoemd in de studiegids; per onderwijseenheid is de studielast (in studiepunten) en het niveau vermeld. art. 4.2.2 In de studiegids worden de inhoud en de onderwijsvorm van de onderwijseenheden van de onderwijsprogramma’s nader omschreven. art. 4.3 – Praktische oefeningen 9 Een aantal vakken van het programma voor de bacheloropleiding kan een praktische oefening bevatten (zie art. 1.2 lid e). Deze vakken zijn als zodanig aangeduid in de (facultaire) studiegids en omvatten een oefening volgens de daarbij gegeven specificatie van aard en omvang van de werkzaamheden van de student. Zij kennen een aanwezigheidsplicht en/of een deelnameplicht. (vgl. art. 5.1.2) art. 4.4 - Deelname aan een onderwijseenheid Deelname aan een onderwijseenheid vindt plaats in de volgorde van inschrijving, met dien verstande dat voor de bij de opleiding ingeschreven studenten plaatsing gegarandeerd is bij de onderwijseenheden die behoren tot (het verplichte deel van) de opleiding. Art. 4.5 Eindwerkstuk (indien de variant scriptie wordt gekozen bij ‘keuzevak of scriptie’) In de studiegids staan omvang en studielast van het eindwerkstuk beschreven; daarbij zijn de normen vermeld waaraan het werkstuk moet voldoen en de gang van zaken rond de begeleiding. 10
Hoofdstuk 5 – Tentamens, examens en vervolgopleiding art. 5.1 – Tentamengelegenheid art. 5.1.1 Twee maal per studiejaar wordt de gelegenheid geboden tot het afleggen van het tentamen verbonden aan elk van de onderwijseenheden. Toelating tot een tentamengelegenheid kan aan voorwaarden verbonden zijn.* art. 5.1.2 Indien een onderwijseenheid een praktische oefening omvat, dan staat deelneming aan een tentamen als bedoeld in 5.1.1 uitsluitend open voor degenen die met goed gevolg aan de praktische oefening heeft deelgenomen, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie om anders te besluiten. art. 5.1.3. [niet van toepassing] art. 5.1.4 Conform art. 7.13h van de wet zijn in de (digitale) studiegids de tentamendata opgenomen. 11 + 12 5
Zie tevens de Bijlage van dit OER onder de nummers 1 t/m 5. Het in het programma genoemde niveauvereiste geldt niet voor keuzevakken die worden aangeboden buiten deze faculteit. – zie o.a. stukken Faculteitsraad van 25 juni over ‘Inhoudelijke wijzigingen OER-en voor 2007-2008’. 7 Het derde studiejaar van de bacheloropleiding Notarieel recht kent een (afsluitend) keuzevak; het niveau hiervan mag 300 en 400 zijn. [Toelichting In de oude OER-en was het niveau van dit afsluitende, laatstejaars keuzevak oorspronkelijk vastgesteld op niveau 400. In de praktijk bleek echter dat er bijzonder weinig keuzevakken van dit niveau geschikt waren voor de bachelor studenten notarieel recht. Vandaar dat door de Examencommissies tot uitdrukking is gebracht dat keuzevakken van zowel niveau 300 als 400 mogen worden gevolgd. Bij de registratie hiervan is verwarring en onduidelijkheid ontstaan, mede omdat de curricula niet meer in de OER-en zijn opgenomen maar in de studiegids. In het format van diverse bestanden kan slechts één aanduiding (van enkele cijfertekens) worden opgenomen en in enkele daarvan is ten onrechte het niveau 400 opgenomen in plaats van “(minimal) 300”. Zie stukken faculteitsraad 25 juni 2007 over ‘Inhoudelijke wijzigingen Onderwijs- en Examenregelingen voor 2007-2008’]. 8 Zie tevens de Bijlage van dit OER onder de nummers 2 t/m 5 9 Zie tevens de Bijlage van dit OER onder de nummer 3. 10 Zie tevens de Bijlage van dit OER onder de nummer 6. * Zie art. 5.1.2 van het onderhavige OER en de artt. 4.3.1.3 en 4.3.1.4 van de ‘Regels en Richtlijnen Tentamens en Examens bacheloropleidingen FdR’. 5 6
art. 5.2 – Verplichte/aanbevolen volgorde art. 5.2.1 Onder voorwaarden is de student gerechtigd deel te nemen aan tentamens uit het tweede en derde jaar van de bachelorfase indien hij/zij het propedeutisch examen niet heeft gehaald. Deze voorwaarden zijn: Zonder een voldoende voor het propedeuse-vak: Propedeutisch examen
Inleiding Burgerlijk Recht
Romeins recht
mag niet aan onderstaande onderdelen van het tweede en derde jaar worden deelgenomen: Scriptie (althans in het geval van zgn. ‘uitstromers’ – zie programma 3e jaar; vgl. art. 4.2.1) Verbintenissenrecht Goederenrecht Ondernemingsrecht Geschiedenis van het Europees privaatrecht Burgerlijk procesrecht Geschiedenis van het Europees privaatrecht
Voor deelname aan tentamens uit het derde jaar van de bachelorfase gelden de volgende voorwaarden: Zonder een voldoende voor het vak (de Mag niet aan onderstaande onderdelen van vakken) het tweede en derde jaar worden deelgenomen Inleiding burgerlijk recht Goederenrecht Burgerlijk procesrecht Verbintenissenrecht Inleiding staats- en bestuursrecht Bestuursrecht (algemeen) Bestuursrecht (bijzonder) van de vakken ‘Verbintenissenrecht’ en Huwelijksvermogensrecht Onroerend goedrecht ‘Goederenrecht’ moet één van de twee vakken met een voldoende zijn behaald Erfrecht Notariële wetgeving en voor het andere vak moet tenminste het cijfer vier zijn behaald van de vakken ‘Verbintenissenrecht’ en Vennootschapsrecht c.q Vennootschapsrecht ‘Goederenrecht’ moet één van de twee en rechtspersonenrecht vakken met een voldoende zijn behaald en voor het andere vak moet tenminste het cijfer vier zijn behaald; en daarnaast moet voor het vak ‘Ondernemingsrecht’ tenminste het cijfer vier zijn behaald
art. 5.2.2 – Deelname tentamens 2e en 3e jaar Met inachtneming van het in 5.2.1 gestelde kan aan de tentamens van onderwijseenheden uit het tweede of derde jaar worden deelgenomen voordat het propedeutisch examen is behaald. art. 5.3 – Vorm van de tentamens 11
De tentamendata zijn te vinden op de facultaire website, bij ‘studenten’ onder het kopje ‘tentamenkalender’. Zie tevens de Bijlage van dit OER onder de nummer 7. 12 Schriftelijk af te nemen tentamens worden afgenomen op data en tijdstippen die zoveel mogelijk aan het begin van het studiejaar zijn vastgesteld en gepubliceerd (op de facultaire website in de tentamenkalender), maar die ten minste twee maanden tevoren door het onderwijsinformatiecentrum, de examencommissie en het onderwijsbestuur in gemeen overleg worden vastgesteld en ten minste een maand tevoren bekendgemaakt; mondeling af te nemen tentamens worden afgenomen op data en tijdstippen die door de examinator worden vastgesteld. 6
art. 5.3.1 In de studiegids staat vermeld of het tentamen van een onderwijseenheid schriftelijk of mondeling dan wel door middel van een vaardigheidstest wordt afgelegd. 13 (Deel-)tentamens kunnen, na goedkeuring van het Onderwijsbestuur en de examencommissie, digitaal worden afgenomen. De betreffende studenten dienen hiervan tijdig op de hoogte te worden gebracht. art. 5.3.2 In bijzondere gevallen kan op verzoek van de student de examencommissie toestaan dat een tentamen op een andere wijze wordt afgelegd, dan bepaald is in het eerste lid. art. 5.3.3 Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen. [vgl. art. 7.5] art. 5.3.4 De tentaminering vindt plaats in het Nederlands of, met inachtneming van de Gedragscode voertaal, in een andere taal. art. 5.3.5 Er vindt een individuele beoordeling plaats in geval van presentaties, onderzoek, verslagen of andere onderwijsprestaties die in groepsverband worden verricht. art. 5.4 – Mondeling tentamens art. 5.4.1 Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie of de examinator anders heeft bepaald. art. 5.4.2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt de tentaminering van de in de (facultaire) studiegids genoemde onderdelen plaats in groepsverband. (Zie echter art. 5.3.5) art. 5.4.3 Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt. Art. 5.5 Fraude, regels examencommissie 14 art. 5.5.1 Conform artikel 7.12, vierde lid van de wet heeft de examencommissie in de ‘Regels en richtlijnen voor de examens’ de maatregelen vastgelegd die worden genomen in geval van fraude, waaronder begrepen het plegen van plagiaat. art. 5.5.2 Conform artikel 7.12, vierde lid van de wet stelt de examencommissie regels vast met betrekking tot de goede gang van zaken tijdens de tentamens en met betrekking tot de in dat verband te nemen maatregelen. Zij draagt er zorg voor dat het recht van de student om beroep in te stellen tegen beslissingen van de examencommissie of de examinatoren is gewaarborgd; daartoe stelt zij ten minste regels vast met betrekking tot a. de verstrekking van kopieën van beoordeeld schriftelijk werk; b. de waarborging van de rechtszekerheid bij mondeling afgenomen tentamens, bij voorbeeld door deze te registreren of door een tweede examinator te laten bijwonen. art. 5.6 – Oordeel art. 5.6.1 De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondeling tentamen het oordeel vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit. art. 5.6.2 Binnen vijftien werkdagen na de dag waarop dit is afgenomen stelt de examinator het oordeel over een schriftelijk of op andere wijze afgenomen tentamen vast en verschaft de administratie van de opleiding de nodige gegevens ten behoeve van de uitreiking van een schriftelijk bewijsstuk van het oordeel aan de student. 15 In afwijking van het voorgaande geldt voor de bachelorscriptie een termijn van maximaal twintig werkdagen. art. 5.6.3 Wanneer bij een tentamen de cijfers niet op tijd bij het Onderwijs Informatie Centrum kunnen worden aangeleverd dan wel het OIC niet in staat is op tijd de cijfers bekend te maken, dan wordt door de vakcoördinator of 13
Zie tevens de Bijlage van dit OER onder de nummer 4. Zie tevens de Bijlage van dit OER onder de nummer 9. 15 Toelichting bij art. 5.6.2 - nakijktermijn tentamens (zie tevens § 4.3.7 Handboek docenten alsmede § 6.1.1) Volgens de interne regels van de FdR impliceert deze bepaling dat uiterlijk op de 14e werkdag na de dag van het tentamen het cijfer moet worden bekend gemaakt. In verband met de verwerking van de cijfers door het Onderwijs Informatie Centrum moeten de cijfers op de 13e werkdag bij het OIC worden aangeleverd. In verband met wettelijke verplichtingen geldt dat in sommige situaties de nakijktermijn korter is dan hiervoor genoemd (denk aan afsluiten studiejaar) – de termijnen die gelden in die situaties worden door het Onderwijs Informatie Centrum bekend gemaakt aan de secretariaten van de afdelingen en/of de vakcoördinatoren. 7 14
de examinator respectievelijk het hoofd van het OIC in een zo vroeg mogelijk stadium een gemotiveerd verzoek om uitstel ingediend bij de directeur Onderwijs. Wanneer dit wordt gehonoreerd moet de vakcoördinator of examinator of afdeling waarbij het tentamen wordt afgenomen de student(en) uiterlijk op de veertiende werkdag na het tentamen hiervan op de hoogte stellen alsmede van de dan geldende procedure. art. 5.6.4 Op de schriftelijke of digitale verklaring van het oordeel over een tentamen dan wel bij of op het tentamen dan wel in de Blackboard omgeving van de betreffende onderwijseenheid, wordt de student gewezen op het inzagerecht bedoeld in artikel 5.8 en op de bezwaar- of beroepprocedure. art. 5.7 – Geldigheidsduur art. 5.7.1.a Het propedeutisch examen kent een onbeperkte geldigheidsduur. art. 5.7.1.b De tentamens in de propedeutische fase behouden voor voltijdstudenten hun geldigheid tot het einde van het 2e (tweede) academische jaar en voor deeltijdstudenten tot het einde van het 3e (derde) academische jaar, volgend op het jaar waarin deze vakken met goed gevolg zijn afgelegd, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie de geldigheidsduur te verlengen. In afwijking van het voorstaande geldt als overgangsregeling voor studenten die vóór 1 september 2005 een aanvang met de studie hebben gemaakt dat de tentamens in de propedeutische fase hun geldigheid behouden tot het einde van het 4e (vierde) academische jaar, volgend op het jaar waarin deze vakken met goed gevolg zijn afgelegd, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie de geldigheidsduur te verlengen. art. 5.7.1.c De tentamens van het tweede en derde jaar van de Bachelor behouden voor voltijdstudenten hun geldigheid tot het einde van het 5e (vijfde) academische jaar en voor deeltijdstudenten tot het einde van het 7e (zevende) academische jaar, volgend op het jaar waarin deze vakken met goed gevolg zijn afgelegd, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie de geldigheidsduur te verlengen. In afwijking van het voorstaande geldt als overgangsregeling voor studenten die vóór 1 september 2005 een aanvang met de studie hebben gemaakt dat de tentamens van het tweede en derde jaar van de Bachelor hun geldigheid behouden tot het einde van het 7e (zevende) academische jaar, volgend op het jaar waarin deze vakken met goed gevolg zijn afgelegd, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie de geldigheidsduur te verlengen. art. 5.7.2 De examencommissie kan voor een onderwijseenheid van de opleiding, waarvan de tentamenstof en dus het tentamen verouderd is, een aanvullend dan wel een vervangend tentamen opleggen. art. 5.8 – Inzagerecht en nabespreking art. 5.8.1 Gedurende ten minste dertig dagen direct na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen heeft de student recht op inzage in zijn/haar beoordeeld werk. De examinator heeft de bevoegdheid te bepalen dat de inzage collectief dan wel individueel plaatsvindt en hij kan tevens een plaats en tijdstip bepalen waarop dit geschiedt. art. 5.8.2 Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan een belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede zo mogelijk van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. art. 5.8.3 Op verzoek van de student dan wel op instigatie van de examinator vindt een nabespreking plaats. Deze mogelijkheid wordt tegelijkertijd met de uitslag of ten tijde van de uitslag van het tentamen bekendgemaakt, bijvoorbeeld via de Blackboard omgeving van het desbetreffende vak. art. 5.8.4 De examinator heeft de bevoegdheid te bepalen of de nabespreking collectief dan wel individueel plaatsvindt. art. 5.8.5 De nabespreking geschiedt op een door de examinator te bepalen plaats en tijdstip. Inzage en nabespreking kunnen samenvallen. art. 5.8.6 Indien de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest, dan wordt hem/haar een andere mogelijkheid geboden, zo mogelijk binnen de in het eerste lid genoemde termijn. art. 5.9 – Vrijstellingen van tentamens en/of praktische oefeningen art. 5.9.1 De examencommissie kan de student op diens verzoek, gehoord de desbetreffende examinator, vrijstelling verlenen van het afleggen van één of meer tentamens of van deelneming aan praktische oefeningen, indien de student: a. hetzij een qua inhoud, niveau en studielast overeenkomstige onderwijseenheid van een universitaire of hogere beroepsopleiding heeft voltooid; b. hetzij aantoont, al dan niet in aanvulling op het onder a. genoemde, door werk- of beroepservaring over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken met betrekking tot de desbetreffende onderwijseenheid, 8
c. hetzij met goed gevolg het Pre-University College heeft voltooid; de examencommissie bepaalt in dit geval of en zo ja voor welke onderwijseenheid of welke onderwijseenheden vrijstelling wordt verleend. art. 5.9.2
[niet van toepassing]
art. 5.10 – Examen 16 art. 5.10.1.1 De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast wanneer de student de bewijzen overlegt van door hem/haar behaalde tentamens. De student dient hiertoe een aanvraag in te dienen bij het Onderwijs Informatie Centrum van de faculteit. art. 5.10.1.2 Voor propedeuse voltijdstudenten die zich met ingang van 1 september 2007 voor de opleiding hebben ingeschreven geldt: Leiden Law Practices* is een eis voor het propedeutisch examen. Een student moet 80% (tachtig procent) van de bijeenkomsten van het eerste semester en 80% (tachtig procent) van de bijeenkomsten van het tweede semester feitelijk hebben bijgewoond en, voor zover van toepassing, hebben voorbereid en in de bijeenkomsten actief hebben deelgenomen, alvorens hij het propedeutisch examen kan afleggen. Indien een student niet 80% van de bijeenkomsten van Leiden Law Practices van het eerste en/of tweede semester heeft gevolgd, voorbereid en actief deelgenomen, wordt de gelegenheid geboden in het daaropvolgende studiejaar het desbetreffende eerste en/of tweede semester van Leiden Law Practices opnieuw af te leggen c.q. te herkansen. * Nadere informatie over Leiden Law Practices is o.a. te vinden in de syllabus/handleiding ‘Faculteit der Rechtsgeleerdheid Leiden Law Practices 2007-2008’. art. 5.10.1.3 De propedeuse deeltijdstudenten en de voltijdstudenten die vóór 1 september 2007 zijn begonnen met de bacheloropleiding maar die nog niet het propedeutisch examen zoals bedoeld in art. 2.8.1 onder letter a hebben afgelegd (ook wel aangeduid als herkansers), zijn vrijgesteld van deelname aan de Leiden Law Practices, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie om in bijzondere gevallen anders te besluiten. art. 5.10.1.4 Voor voltijdstudenten die zich pas in de maand september 2007 inschrijven voor de opleiding, geldt een afzonderlijk regiem met betrekking tot de Leiden Law Practices van het eerste semester. De Examencommissie, gehoord hebbende het Onderwijsbestuur en/of de directeur Onderwijs, beslist - afhankelijk van de omstandigheden en mogelijkheden van het geval - dienaangaande ad hoc over de inhoud van het te volgen Leiden Law Practices en de 80%-eis in art. 5.10.1.2. art. 5.10.1.5 Voor een zogenoemde ‘zij-instromer’ (dat wil zeggen een student die zich inschrijft voor de opleiding en die voor de propedeuse één of meer vrijstellingen krijgt) geldt naar gelang de inschrijving als voltijd- of deeltijdstudent, de regeling van art. 5.10.1.2 respectievelijk 5.10.1.3, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie om in bijzondere gevallen anders te besluiten. art. 5.10.2 Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen, kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen om te beoordelen of de student voldoet aan de eindtermen van de opleiding. art. 5.10.3 Het examen kan iedere maand gedurende het studiejaar worden afgelegd. art. 5.11 – Graadverlening art. 5.11.1 Aan degene die het bachelorexamen notarieel recht met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de titel 'Bachelor of Laws (notarieel recht)' verstrekt. art. 5.11.2 De verleende graad wordt op het diploma-supplement of het getuigschrift van het examen aangetekend. art. 5.11.3 Aan het diploma wordt een supplement toegevoegd dat voldoet aan de richtlijnen van de wet en aan de richtlijnen zoals vastgelegd in het kaderdocument Leids Universitair Register Opleidingen.. art. 5.12 – Vervolgopleiding art. 5.12.1 Degene aan wie de graad bachelor is verleend (zoals bedoeld in art. 5.11) heeft voldaan aan de toelatingseis van de masteropleiding notarieel recht aan de juridische faculteit Leiden. art. 5.12.2 Indien een masteropleiding niet aansluit op de opleiding, dan kunnen er eisen worden gesteld aan de toelating. Deze eisen zijn vermeld in de Onderwijs- en examenregeling van de masteropleiding.
Hoofdstuk 6 – Vooropleiding en toelating tot de opleiding 16
Zie voor een toelichting op de artikelen 5.10.1.2 t/m 5.10.1.3 het document ‘ (Juridische) regeling van Leiden Law Practices en van het terugdringen van vrijblijvendheid in het propedeuseonderwijs per 1 september 2007’; te vinden op www.law.leidenuniv.nl/studenten – Studenten – Regelingen. 9
Paragraaf 6.1
Rechtstreekse toegang
Artikel 6.1.
Rechtstreekse toegang
Voor de bepalingen omtrent de rechtstreekse toegang tot de opleiding wordt verwezen naar de artikelen 7.24 en 7.25 van de wet. Paragraaf 6.2.
Niet-rechtstreekse toelating
Artikel 6.2
[niet van toepassing]
Artikel 6.3 Nederlandse taal 6.3.1. Bezitters van een buiten Nederland afgegeven diploma voldoen aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal voldaan door het met goed gevolg afleggen van het examen niveau 3 van de cursus Nederlandse als Tweede Taal georganiseerd door de Universiteit Leiden. 6.3.2. De examencommissie kan in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen van het onder 6.3.1 bedoelde examen. Artikel 6.4
[niet van toepassing]
Artikel 6.5 Colloquium doctum Het toelatingsonderzoek, bedoeld in artikel 7.29 van de wet, heeft betrekking op de volgende vakken op het daarbij vermelde niveau: vak niveau Engels vwo-eindexamen of IELTS 6.0 Frans of Duits vwo-eindexamen Nederlandse tekstverklaring vwo-eindexamen Geschiedenis vwo-eindexamen.
Hoofdstuk 7 – Studiebegeleiding en studieadvies art. 7.1 – Studievoortgangadministratie art. 7.1.1 De opleiding c.q. het Onderwijs Informatie Centrum registreert de individuele studieresultaten van de studenten. art. 7.1.2 De opleiding verschaft elke student ten minste eenmaal per jaar een overzicht van de behaalde studieresultaten, in die zin dat een student het gehele jaar door via U-twist de studieresultaten kan inzien en, indien nodig, op zijn/haar verzoek een uitdraai wordt gegeven. art. 7.1.3 Indien, naar het inzicht van de opleiding, de student ernstige studievertraging oploopt ten opzichte van de nominale studievoortgang, attendeert de opleiding de student op de mogelijkheid ondersteuning te krijgen bij het opstellen van een studieplan. art. 7.2 – Introductie en studiebegeleiding art. 7.2.1 De opleiding draagt zorg voor de introductie en de studiebegeleiding van de studenten, die voor de opleiding zijn ingeschreven, mede ten behoeve van hun oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding. art. 7.2.2 De opleiding biedt de student de mogelijkheid minimaal één maal per jaar, met een studieadviseur of mentor of tutor de studievoortgang te bespreken. art. 7.3 – Studieadvies eerste jaar propedeuse 17 art. 7.3.1 In het jaar van zijn of haar eerste inschrijving krijgt elke student schriftelijk advies over de voortzetting van zijn of haar opleiding. Voor informatie over het aantal malen dat en de tijstippen waarop dit gebeurt, alsmede
17
Zie tevens de Bijlage van dit OER onder de nummer 10. 10
voor de consequenties die daaraan worden of kunnen worden verbonden, zij verwezen naar het Studentenstatuut als bedoeld in art. 7.59 van de wet zoals dat geldt in het betrokken studiejaar. 18 art. 7.3.2 [niet van toepassing] art. 7.3.3 De studieadviezen worden uitgebracht onder verantwoordelijkheid van de examencommissie van de opleiding. art. 7.3.4 Een bindend negatief advies geldt uitsluitend voor de opleiding waarvoor de student ingeschreven staat en niet voor de minor die eventueel van de propedeuse deel heeft uitgemaakt. art. 7.3.5 Desgevraagd krijgt de student een mondelinge toelichting op het advies en informatie over de voortzetting van zijn studie in of buiten de faculteit en over eventuele andere ontwikkelingsmogelijkheden. art. 7.4 – Topsport Aan studenten die topsport bedrijven, wordt de gelegenheid geboden het onderwijs c.q. hun studie zoveel mogelijk aan de eisen van hun sportieve bezigheden aan te passen. De opleiding hanteert voor het bepalen van degenen die tot deze categorie behoren, de richtlijnen van het College van Bestuur. art. 7.5 – Duurzame functiestoornis Aan studenten met een handicap of met een chronische ziekte wordt de gelegenheid geboden het onderwijs c.q. hun studie, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, aan de beperkingen die de functiestoornis met zich meebrengt aan te passen.
Hoofdstuk 8 - Overgangsbepalingen 8.1 Einddatum doctoraal en 8.2 Overstap van doctoraalprogramma van bacheloropleiding Studenten die zich voorbereiden op het doctoraal examen kunnen in door de examencommissie te bepalen gevallen en onder door de examencommissie vast te stellen voorwaarden overstappen naar de bacheloropleiding. Deze voorwaarden worden gesteld met het doel de gestelde eindtermen en het beoogde civiele effect van het bachelordiploma te waarborgen. Daarbij zal worden getracht studievertraging zoveel mogelijk te beperken. Voor studenten die vóór 1 september 2002 een aanvang met de studie hebben gemaakt geldt voor hun doctoraalprogramma de regeling zoals die is opgenomen in: de ‘Overgangsregeling invoering bachelor/masterstructuur’ van de faculteit der Rechtsgeleerdheid Leiden, vastgesteld door het faculteitsbestuur op 11 juni 2002’ met de bijbehorende “Conversietabellen opleidingen ‘oude stijl’” 19 . Deze regeling is ook van toepassing voor; Studenten die in het studiejaar 2002/2003 zijn ingestroomd en die op grond van hun vooropleiding/ervaring een vaststaand verkort doctoraalprogramma van ten hoogste 3 jaar volgen; Studenten die in het studiejaar 2003/2004 zijn ingestroomd en op grond van hun vooropleiding/ervaring een vaststaand verkort doctoraalprogramma van ten hoogste 2 jaar volgen;
18
Het betreft hier oa. het bindend studieadvies. Na de invoering van de bachelor/masterstructuur zijn de ‘oude’ propedeuse- en doctoraalprogramma’s en de daarbij horende vakken opgeheven. De tabellen in het document ‘Conversietabellen’ geven aan welke bachelor- en mastervakken corresponderen met de vakken uit de ‘oude’ programma’s of door welke bachelor- en mastervakken de ‘oude stijl’-vakken worden vervangen als er geen corresponderend vak is (zie ook de artikelen 5 en 6 van de Overgangsregeling). Zowel de ‘Overgangsregeling’ van 11 juni 2002 als de ‘Conversietabellen opleidingen oude stijl’ zijn te vinden op: www.law.leidenuniv.nl/studenten onder ‘regelingen’). De conversietabellen in dit document zijn een bijgewerkte versie van (en vervangen derhalve) de volgende (oude, eerder gebruikte) conversietabellen: 1. de conversietabellen ‘Propedeuse’ en ’Basisdoctoraal’ van 11/17 juni 2002; 2. de conversietabellen ‘Differentiatiefases’ van april 2004; 3. de aanvullingen van april 2005 (getiteld: ‘Aanvulling op de overgangsregeling met conversietabel van 11 juni 2002, en de conversietabel van april 2004’). 4. de ‘Conversietabellen opleidingen ‘oude stijl’ - 2006/07’ de versies van 1 september en 5 oktober 2006. Zie tevens de Bijlage van dit OER onder de nummer 8. 11 19
Studenten die in het studiejaar 2004/2005 zijn ingestroomd en op grond van hun vooropleiding/ervaring een vaststaand verkort doctoraalprogramma van ten hoogste 1 jaar volgen. art. 8.3
[niet van toepassing]
Hoofdstuk 9 – Slotbepalingen art. 9.1 – Wijziging art. 9.1.1 Wijzigingen van deze regeling worden door het faculteitbestuur na voorafgaande instemming van de faculteitsraad bij afzonderlijk besluit vastgesteld. art. 9.1.2 Wijzigingen in deze regeling die van toepassing zijn voor een bepaald studiejaar moeten voor de aanvang van dat studiejaar zijn vastgesteld en op de daarvoor bepaalde wijze zijn gepubliceerd. Hiervan kan uitsluitend worden afgeweken als een snellere invoering van een wijziging strikt noodzakelijk is en als daarbij de belangen van de studenten redelijkerwijs niet worden geschaad. art. 9.1.3 Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige beslissing welke krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student. art. 9.1.4 Uitzonderingen op deze regeling - die niet ten nadele van studenten mogen gaan - kunnen slechts op grond van bijzondere omstandigheden worden gemaakt door de voorzitter van de examencommissie. art. 9.2 – Bekendmaking art. 9.2.1 De opleiding draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling en van de regels en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld, alsmede van elke wijziging van deze stukken. art. 9.2.2 Indien de regels en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld voor de major afwijken van die van de minor dan dient de student daar in de regelingen op gewezen te worden. art. 9.3 – Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 september 2007.
Bijlage (Overzicht van) onderwerpen waarbij in onder andere de genoemde artikelen verwezen wordt naar nadere informatie: 0.
De Onderwijs- en examenregeling; deze is te vinden op: www.law.leidenuniv.nl/studenten – Regelingen – ‘Onderwijs- en examenregelingen’.
1.
Onderwijseenheden (vakken) van het onderwijsprogramma van de propedeuse - inclusief studielast en niveau (artikel 4.1). 2. Verplichte onderwijseenheden (vakken) in het tweede en derde jaar – inclusief studielast en niveau (artikel 4.2). [NB 1 + 2 tezamen bevatten het curriculum] 3. Onderwijseenheden (vakken) die een praktische oefening omvatten (artikel 4.3 en art. 1.2 onder de letter e). 4. Vorm van de tentamens (artikel 5.3). 5. Onderwijseenheden (vakken) waarbij mondelinge tentaminering in groepsverband plaatsvindt (artikel 5.4). Ad 1 t/m 5: de informatie van 1 en 2 is te vinden op: www.studiegids.leidenuniv.nl/rechten – en dan klikken op het jaar van de desbetreffende opleiding. De informatie van 3, 4 en 5 is opgenomen in de vakbeschrijvingen van onderwijseenheden, te vinden: www.studiegids.leidenuniv.nl/rechten – klikken op het jaar van de desbetreffende opleiding – klik op het desbetreffende vak. 6.
Bepalingen inzake het eindwerkstuk c.q. de scriptie (artikel 4.5). Deze informatie is primair opgenomen in de ‘Scriptiehandleiding voor Bachelor- en Masterscriptie’; 12
te vinden op: www.law.leidenuniv.nl/studenten – Studieinformatie – A-Z index – letter S – scriptiehandleiding, Ba & Ma.; daarnaast zijn bepalingen van de Examencommissie van kracht zoals bedoeld in de Regels en richtlijnen voor de tentamens en examens (zie hieronder onder 9.). 7.
Tentamendata (artikel 5.1); Deze is te vinden op: www.law.leidenuniv.nl/studenten – Roosteraanmelding – Tentamenkalender.
8.
Overgangsregeling en omzettingstabel betreffende overstap van doctoraal naar bachelorprogramma (artikel 8.2). Deze informatie is te vinden op: www.law.leidenuniv.nl/studenten – Regelingen – Conversietabellen (‘oude stijl’)
9.
Regels en richtlijnen voor de tentamens en examens (artikel 5.5.1 en 5.5.2). Deze informatie is te vinden op: www.law.leidenuniv.nl/studenten – Studenten – Regelingen – Regels en richtlijnen tentamens en examens.
10.
Bindend studieadvies (artikel 7.3), de ‘Regeling bindend studieadvies Universiteit Leiden’; te vinden op: www.bsa.leidenuniv.nl EINDE
13