Lezen: I Samuël 17:55- 18:30 Tekst: I Samuël 18:3 en 9 Zingen: Psalm118:1.3.5 (na votum en groet) Lied 328 (gebed om opening van Gods Woord) Psalm 56:1.3.4 (na de Schriftlezing) Gezang 14 (na de preek) Gezang 163 (na de collecte) Leek, 24 juni 2007 Gemeente van onze Here Jezus Christus! Het Bijbelboek waarin we vanmiddag lezen is genoemd naar Samuël. Hij was de laatste richter van Israël. Toch is hij niet de hoofdrolspeler in dit Bijbelboek. En ook niet in het 2e boek dat naar hem genoemd is. Hoofdpersonen zijn Saul en David. De eerste twee koningen van Israël. Als Samuël een ouwe man geworden is, benoemt hij z’n zonen als z’n opvolgers. Maar die bakken er niet veel van. Corruptie en eigenbelang typeren hun regime. Vandaar bij Gods volk die roep om een koning. Een sterke leider, net zoals de volken in de buurt. Dat zinde Samuël maar niks, die wens om een koning. God ook niet. ’t Voelde bij God alsof ze Hem als koning verworpen hadden (8,7). Toch gaf God aan hun verlangen toe. Ze wílden een koning – ze krégen een koning. Saul krijgt de primeur. De eerste koning. Hij mag laten zien wat ’t is om koning te zijn, zoals God ’t bedoelt. Dat je koning bent ónder God, de Koning van hemel en aarde. In dienst van God. En dat je beleid gericht moet zijn op ’t heil van je onderdanen. Daarom kreeg een koning in Israël ook zo’n bijzondere titel mee: de gezalfde van de Heer, Messias. Als koning wijd je je leven aan God en aan zijn volk. In ’t begin ging dat best wel goed met Saul. Maar al gauw zie je bij hem hoe kwetsbaar een mens kan zijn, als je van God een hoge positie krijgt. Macht corrumpeert, bederft een mens. Saul ontwikkelt zich in negatieve richting. Hoe langer hoe meer wordt hij een anti-Messias. Een koning die om God niks geeft, om zijn volk niet, maar vooral veel met zichzelf bezig is. ’t Wordt zelfs zo erg dat God ‘em zijn koningschap afneemt. Er komt een ander in zijn plaats: David. Een echte Messias. In wie je al trekjes ziet van die Messias bij uitstek: Jezus Christus. David – man naar Gods hart. Ook al kun je ook van hem niet zeggen dat hij ’t perfect heeft gedaan. Saul en David – twee Messiassen, maar toch twee tegenpolen. Een verschil van dag en nacht. En dan loopt er in dit hoofdstuk ook nog een prins rond, die geen Messias wílde worden. Jonathan. Hij zag Góds werk in David en daarom stond hij zíjn plaats aan hém af. Saul, David en Jonathan. Misschien herkennen we ons wel niet direct in hen. Hun verhaal speelt immers ook al zo lang geleden. Bovendien zijn het mensen aan de top. Een koning, een kroonprins en een toekomstige koning. Niemand van ons is thuis in die wereld van de ‘high society.’ Maar: ook mensen van de top zijn gewone mensen. Niets menselijks is hun vreemd. Dat was bij de top in Bijbelse tijden ook zo. En daarom valt er hopelijk toch iets te leren van dat oude verhaal van Saul, David en Jonathan. 1. David hééft iets... Als ze in de tijd van David een journaal hadden, zou je misschien dezelfde beelden zien als vandaag van ’t Midden-Oosten. Hamas, Palestijnen. Het nieuws in de tijd van de jonge David werd beheerst
- I Sam.18: 3 en 9-
1
door de conflicten met de Filistijnen. Elke dag was ’t wel weer ergens raak. Koning Saul zat er middenin en hij wist zich er óók geen raad mee. En toen ze hun reus Goliath naar voren schoven, zat ie helemaal met de handen in ’t haar. Omdat ie God vergeten was. En daarom ook niet meer wist dat vertrouwen op God je sterk maakt. Saul werd steeds minder geschikt om een instrument in Gods hand te zijn. Om Israël te verlossen. En daarom komt God met een ander. God schuift David naar voren. De oude Samuël moest ‘em tot koning zalven. Niet omdat ’t zo’n indrukwekkende verschijning was. Zoals Saul, die een kop boven iedereen uitstak. Maar omdat hij z’n hart op de goede plek had. Zijn hart was bij de Here. Iedereen is als de dood voor Goliath, maar David is de rust zelve. Omdat ie op God vertrouwt. Met een slinger en een steen en een hart vol Godsvertrouwen krijgt hij Goliath klein. Die kleine David, die hád iets. Iets dat Saul miste. En dat heeft Saul denk ik zélf ook pijnlijk diep gevoeld. Saul zág hoe de Here met David bezig was. Dat God mét hem was. Zoals de Bijbel zegt dat God met Jozef was, aan het Egyptische hof. Ook Saul zag het dat God met David aan iets nieuws in Israël begon. En dat deed hem ook wel wat. Daar was ie van onder de indruk. En misschien was ie diep in z’n hart wel jaloers ook. Want gaandeweg was koning Saul God kwijtgeraakt in z’n leven. Dat kwam door z’n eigenzinnigheid. Z’n koppigheid, z’n niet-naar-God-willen-luisteren. Z’n band met God was losser geworden en z’n geloof brandde op een laag pitje. En dan is daar ineens die David. Die zo open voor z’n geloof uitkomt. En zo kinderlijk op God vertrouwt in dat duel met Goliath. Die David hééft wat, dat merkte Saul. Daarom staat er in ’t begin van hs 18 ook dat Saul David bij zich wilde houden. Op de één of andere manier kon ie niet van David los komen. Misschien zit daarin wel iets dat je bij jezelf herkent. Dat je ziet dat bij iemand anders ’t geloof wél leeft, terwijl je dat bij jezelf vaak mist. Bij jezelf is ’t zo dor en doods allemaal, ’t zegt je soms zo weinig. Wat die ander wél heeft, dat ben jij op de één of andere manier kwijtgeraakt. En dan wil je je wel aan die ander óp trekken, alsof hij of zij jou dat ook kan geven. Dat kan natuurlijk niet, want dat kan God alleen geven. Maar God kan daar wel mensen voor gebruiken. En soms gebeurt dat dan ook. Dat God mee door die ander iets nieuws in je leven tot stand brengt. Want wat God in ’t leven van een ander kan, dat wil en kan Hij ook in jouw leven. Van Gods werk in ’t leven van een ander kan ook een signaalwerking uitgaan naar je eigen leven met de Here. Saul wilde David graag bij zich houden. Omdat ie bij hem iets zag, wat ie bij zichzelf steeds minder zag. Geloofsvuur, Godsvertrouwen. ‘Met mijn God spring ik over een muur’, dicht David later in een psalm. In de confrontatie met David klopt God op de deur van Sauls hart. Dat hart dat in de loop van de tijd voor God op slot is gegaan. Zal het voor God weer open gaan? Het wordt steeds duidelijker dat Saul een keuze zal moeten maken. Geeft hij zich eindelijk echt aan de Here over? Is hij bereid om in die jonge David zijn toekomstige opvolger te zien? De gezalfde van de Here, die recht heeft óók op het respect van koning Saul? Dat betekent dat Saul moet zeggen: ik moet nu een stap terug doen. Ik moet God laten werken en zijn Geest niet tegenstaan. Ik moet mezelf overgeven, om de weg te gaan die de Here wijst. Dan dien ik zijn koninkrijk. Saul is niet geslaagd in zijn missie als eerste koning van Israël. Zijn falen had te maken met zijn hartfalen voor God. Maar zijn mislukking als koning is ’t ergste niet. God weet wel raad met onze mislukkingen. Erger is het als Saul van zijn mislukkingen niet leren wil. Zich niet bekeren wil. Als z’n hart op slot blijft voor God. Wie is God voor u? Wie is Hij voor jou? Heb je je echt aan hem overgegeven? Staat je hart open voor Hem, zodat God met zijn Geest in je kan werken? Dat houdt in dat je dan Gods aanspraken op je leven erkent. En dat je dan leert om je daar steeds meer aan gewonnen te geven. En dat moet ook groeien in je leven, zegt de Bijbel. Groeien in geloof noemt de Bijbel dat. Dat is: Jezus Christus steeds meer in je leven erkennen. Jezelf aan Hem prijsgeven, zodat zijn invloed op je leven toeneemt. Leren achter Hem aan te gaan, onze grote Messias. Jezus Christus volgen in een leven van dienen en zelfverloochening.
- I Sam.18: 3 en 9-
2
2. Reactie van koning Saul Terug naar Saul en David. David hád iets over zich en Saul mérkte dat. Toch gaat ie geen millimeter opzij voor die nieuwe Messias van God. Ben je gek, ík ben toch de baas? Met als gevolg dat ie zichzelf geestelijk kapot maakt, omdat hij Gods werk in David niet ziet. Die behaalt ’t ene militaire succes na ’t andere. ‘Alle veldtochten die David in opdracht van Saul ondernam, bracht hij tot een goed einde’, staat er in vs 5. God was mét David, met zijn zegen. Dat kon je duidelijk zien. Maar Saul wílde ’t niet zien. Bij hem is er alleen maar wrok en jaloezie op David. En dan gaat ‘t van kwaad tot erger. Totdat de bom barst. Met al die wrok en jaloezie van binnen is Saul net een wandelend kruidvat. Je hoeft er maar een lucifer bij te houden en de boel ontploft bij ‘em. Nou, en dat gebeurt ook. Die lucifer – dat is dat lied dat de vrouwen zingen als David na dat duel met Goliath terugkomt. ‘Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden!’ Dat zóngen ze om koning Saul feestelijk in te halen, vs 6. Maar die heeft ’t heel anders opgevat. Alsof ze hém wilden kleinéren. ‘David krijgt tienduizenden en ik maar duizenden.’ Ja, en dan zijn de rapen gaar bij ‘em. Dan barst de bom. Hij voelt dat dit ’t moment is waar Samuël ’t over gehad heeft. ‘God zal ’t koningschap van u afnemen en aan een ander geven.’ ‘Nog even en ze geven ‘em ook nog ’t koningschap’, horen we Saul zeggen. Logisch toch dat ie zo reageert? Stel je voor: je bent al jaren koning. Met succes. De mensen dragen je op handen. Dan komt daar ineens zo’n snotneus en jan en alleman valt voor ‘em: ‘mensen, dát is ‘em. David, dat is onze nieuwe man! De koning die we van God krijgen!’ Dat is toch ook om laaiend van te worden, of niet? Dat gebeurt dan ook. Saul is wóedend. En voortaan bekijkt ie David met andere ogen. ‘Vanaf die dag begon Saul David te wantrouwen.’ Je kan zeggen dat hier voor David zijn lijdensweg begint. De haat en agressie van Saul die David opjaagt als een veldhoen. Daar zit iets in van ’t lijden van die grote Messias, Jezus van Nazareth. ‘Op dat moment maakte Jezus zijn discipelen duidelijk dat Hij veel moest lijden en overgeleverd worden in de handen van zijn vijanden.’ Door haat verblind geeft Saul zich over aan demonische machten. Z’n hart raakte leeg voor God. Maar als je hart leeg is voor God, zegt Jezus, daar komt de duivel om de lege plek op te vullen. Saul heeft de duivel een plek in z’n hart gegund. En daarom ‘had de Geest van de Here Saul verlaten en was er een kwade geest in hem, die hem kwelde’ hs 16. Op een dag speelt David weer ‘es voor Saul op z’n harp. Tegen die kwade geest, die Saul zo kwelt. Muziek kan immers kalmerend werken, kan je opvrolijken. Dat doet uzelf ook wel ‘es, denk ik. Een CD opzetten, als je je niet zo happy voelt. En dat kan je dan wel ‘es helpen. Maar bij Saul hielp ’t helemaal niet. Hij wordt alleen maar nóg fanatieker in z’n haat tegen David. Als een dolle stier rent ie met z’n speer op David af om ‘em aan de muur te spietsen. Tot twee keer toe mist ie ‘em. Gods hand beschermt zijn gezalfde. Tegen de haat en woede van deze anti-Messias. Want dát wordt Saul..steeds duidelijker: een anti-Messias – een antichrist. Omdat hij een gezworen vijand is van David, die hoe dan ook toch de gezalfde van de Here is. En omdat Saul niet bereid is zijn plaats af te staan aan die nieuwe gezalfde van de Here. Koste wat kost wil Saul z’n plek op het pluche van de troon vasthouden en David er van af drukken. Saul is nog wel de gezalfde koning van Israël. Maar hoe langer hoe meer is hij dat op de plek van Gods gezalfde. De man van Gods keus, David. En daarom anti-Messias. Saul is geen psychiatrisch patiënt, die misschien wat kalmer wordt op de tonen van muziek. Maar een zondaar, die zich bekeren moet van z’n hoogmoed en koppigheid. Iemand die niet eerst het koninkrijk van God zoekt, maar zichzelf. En die daarom op den duur ook alles kwijtraakt. Laten we daar samen en ieder voor zich ook ‘es goed over nadenken. Omdat díe houding van Saul óók iets is dat je bij jezelf kunt herkennen. Je kan ’t mooie van de doorwerking van Gods koninkrijk in je eigen leven en bij een ander ook tegenwerken. Als je geen oog hebt voor de Bijbelse opdracht om het belang te zoeken van de ander en niet van jezelf. Om de ander uitnemender te achten dan jezelf. Zoals Jezus Christus, de grote Messias, ons juist dat heeft laten zien. Het anti-Messiaanse zoals je dat bij Saul ziet, zit dichterbij je dan je
- I Sam.18: 3 en 9-
3
denkt. Als alles in je leven alleen maar om je zelf draait. Je eigen ik, je eigen ideeën, jouw gelijk, jouw wensen en verlangens. Als je maar steeds op dat eigen plekje van je blijft zitten en ’t vertikt om er af te komen, dan hou je Gods koninkrijk bij jezelf tegen. En bij een ander. Voor wie weet hoe lang. Zoals ook Saul jarenlang Gods koninkrijk tegenhield in zijn haat tegen David. Hij won er niks mee. Maar verloor uiteindelijk alles. In zijn dood zelfs de vrede met God. Jezus waarschuwt ons nóg: ‘Als je bereid bent je leven om Mij te verliezen, zul je het behouden. Maar als je ’t voor jezelf wilt houden, zul, je je leven verliezen.’ 3. De keus van kroonprins Jonathan Saul werd een vijand van David. Hij leek de sterkere, maar was de mindere. Toch een zielige figuur. Want wie is in dit verhaal bang voor wie? David voor Saul, zou je zeggen. Als die speer op je afvliegt. En als je van hem ’t oorlogsgeweld in moet, met de bedoeling dat je ergens sneuvelt. Maar ’t gekke is: er staat tot drie keer toe dat Sául bang was voor David! Dus net andersom! Niet David is bang voor Saul, maar Saul is bang voor David! En waarom? ‘Toen begon Saul bang te worden voor David, omdat hij merkte dat de Heer hem verlaten had en David bijstond.’ Saul was bang voor David, omdat hij merkte dat God met hem was. Agressie, haat en vijandschap tegen Gods kinderen is eigenlijk alleen maar een masker voor de angst die er bij Gods vijanden is. Want de boze geesten geloven ook dat God bestaat en ‘zij sidderen’, zegt de Bijbel (Jak.2:19). Saul had geen vijand van David en van God hóeven worden. Als hij zich maar geschikt had in de plek die God hem wees en afstand deed van zichzelf. Er was iemand aan het hof van de koning die dat wél deed. De kroonprins zelf nota bene. Jonathan. De eerste die voor troonsopvolging in aanmerking kwam. Hij zag wél wat Gods werk met David was. En hij ging er voor aan de kant. Dat doet ie heel letterlijk. De symbolen van z’n koninklijke waardigheid staat hij aan David af: zijn mantel, zwaard, boog en z’n koppelriem. Jonathan had een hart dat openstond voor God. En daarom was ’t ie niet zo bezig met zichzelf en met z’n eigen positie, zoals z’n vader. Hij zocht eerst het koninkrijk van God; het volk van God. Daarom keek hij anders tegen David aan. ‘Dit is wat Gods volk nodig heeft! Iemand die de mensen voor God brengt.’ ‘Saul, je hoeft niet in een neerwaartse spiraal terecht te komen! Kijk naar je zoon en zie dat ’t ook anders kan. Kijk hoe God met David zijn werk voortzet!’ En niemand hier in de kerk hoeft in een neerwaartse spiraal terecht te komen in z’n leven. Er is altijd weer een weg naar boven toe. Als je maar naar Jezus Christus kijkt. De grote Messias, die God ons gegeven heeft. Hij wil je altijd helpen. Als je maar wilt zien dat Hij gekomen is om je leven te verlossen. Van alles wat je dwars kan zitten. Hij geeft zich aan je met al zijn liefde en trouw. Geef je zelf dan aan Hem. Zet je hart open voor zijn werk in je leven. Kom af van dat troontje in je leven en laat Jezus Christus je Heer en Meester zijn. Je zag in David niet meteen dat het de gezalfde van God was. Daar moest de Heilige Geest je ogen voor openen. Zo gaat het ook met het zien van Jezus Christus, de grote Messias. De Heilige Geest moet je ogen openen om in Hem de Verlosser en de Koning van je leven te zien. Dat is ook een kwestie van groeien, heb ik aan ’t begin gezegd. Als je bv. pas bij de kerk bent, hoe ging dat dan? Eerst zag je er misschien wel niet veel in. In die verhalen over Jezus. Die zeiden je niet veel. Maar later werd ’t anders. Je ging je ervoor interesseren. En van interesse werd ’t meer. Je ging in Hem geloven. Je ging steeds duidelijker zien dat je niet zonder Hem kan. Zo gaat ’t met de kinderen in de kerk. Met de tieners en de pubers. Als je met de Bijbel bezig blijft en God om zijn Geest bidt om Jezus Christus te mogen zien. Dan zul je Hem zien in je leven en ook steeds duidelijker zien. Zo werkt God. Ik wil dat ook zeggen tegen die mensen in de kerk die een geloofsworsteling meemaken. Die, toen het over Saul ging, misschien wel iets hadden van: ‘lieve help, dat gaat over mij!’ Mensen, die het gevoel kunnen hebben dat Gods Geest bij hen weggaat. Hen in de steek laat. Mensen, die ’t idee hebben dat ze iets wezenlijks in hun geloofsleven zijn kwijtgeraakt.
- I Sam.18: 3 en 9-
4
Dat het dor en doods is bij je. Het zegt je allemaal niet zoveel meer. Je wordt er niet meer heet of koud van als ’t over God en geloof gaat. Mensen met twijfels en vragen, waar ze met geen mogelijkheid uit komen. Tegen zulke mensen wil ik zeggen: vraag je eerst ‘es eerlijk af waar dat gevoel vandaan komt. Sta je jezélf ook in de weg, omdat je hart toch niet helemaal bij de Here is? Heb je om je hart misschien een muur heen gebouwd, zodat zelfs God er moeilijk bij kan? Bespreek je je problemen met God? Heb je ’t er wel eens over met een goede vriend of vriendin? Of met je ouderling of diaken. En verder..als je in een crisis zit: er is altijd weer een weg omhoog. God wil je altijd weer omhoog trekken. Dat merkte ook David in die diepe crisis van zijn leven. ‘Here, neem uw Geest niet van mij’, bad hij. Dat is de weg omhoog: blijven bidden om de Geest van God, een open Bijbel en een open hart. Vertrouwend op die belofte van Jezus Messias dat zijn ‘Vader in de hemel de heilige Geest zál geven aan wie hem erom vragen.’ Dan zúl je Jezus Christus, je Verlosser zien. Wie weet, voor het eerst. Of weer opnieuw. En als je Hem eenmaal écht gezien hebt, zal Hij je altijd bij blijven. Amen.
- I Sam.18: 3 en 9-
5