>
april 2011
context voor het voortgezet onderwijs
Emrys Huntington
Nieuwe kijk op cultuuronderwijs
In dit nummer o.a. Ondernemend onderwijs Bèta in beweging
tie eer informa Kijk voor m rojectonderwijs .nl/p op www.slo
n e k a m s je projectHoe geef u d r e onderwijs vorm in de s i o t o f praktijk? n e t s k e t
Handboek projectonderwijs biedt helpende hand SLO heeft een handboek ontwikkeld voor schoolleiders en docenten die het projectonderwijs op hun eigen school willen opzetten of verstevigen. In het handboek wordt antwoord gegeven op veelgestelde vragen over projectonderwijs. Ook bevat het adviezen van pilotscholen en instrumenten die door hen zijn uitgeprobeerd. Aan het handboek zijn bovendien schoolvoorbeelden toegevoegd.
Fotografie: Ebo Fraterman
Inhoud Ondernemend onderwijs… een kreet die de laatste tijd regelmatig opduikt en waar verschillende instanties zich hard voor maken, zo ook SLO. In opdracht van verschillende ministeries heeft SLO een training ontwikkeld die het ondernemersvuur bij scholen en leraren zal aanjagen. 'De kracht van ondernemend onderwijs ligt besloten in het omzetten van ideeën naar daden, kansen zien en kansen benutten' lees ik in de folder over deze training en 'samen met partners op zoek gaan naar realistische toepassingsmogelijkheden van onderwijs'. Al lezende realiseer ik me dat dat uiteraard niet alleen voor scholen geldt, maar voor alle denkbare organisatievormen. Ook voor een organisatie als SLO is een ondernemende instelling essentieel om kwaliteit te kunnen leveren. Goede leerplankaders, handreikingen en voorbeeldlesmaterialen ontwikkelen, kan onmogelijk vanachter het bureau. Het is een continu proces van samenwerking en afstemming met beleidsmakers, (pilot)scholen, leraren, vakverenigingen, lerarenopleiders, onderzoekers, toetsontwikkelaars e.d. Vertrekpunt van die samenwerking is weten waar we naartoe willen, op landelijk niveau maar ook op het niveau van de school, klas of leerling. Dat vraagt om een gemeenschappelijk gedragen, samenhangend leerplankader. Maar ook om monitoring en analyse van de huidige situatie om te kunnen bepalen welke stappen moeten worden genomen om de gewenste situatie te bereiken. SLO onderneemt op beide vlakken activiteiten en zoekt - samen met partners - hierin de juiste weg. In deze SLO Context worden daar weer diverse voorbeelden van beschreven. Veel leesplezier! Jessica van der Veen Hoofdredacteur SLO Context
[email protected]
p
SLO heeft een zestal speerpunten van beleid, programmalijnen genoemd. Ze komen in SLO Context wisselend aan bod.
4
Ondernemend onderwijs
8
De Stelling
10 Bèta in beweging 13
Technologie in onderbouw VMBO
10
14 Kenniscentrum leermiddelen
16 Leerplan in beeld 19 Vakvernieuwing bewegingsonderwijs onderbouw vo 20 Publicaties
22 Nieuwe kijk op cultuuronderwijs
16
25 Verkenningscommissie Klassieke Talen 26 Websites/Agenda
22
Colofon
SLO Context is een uitgave van SLO © 2011, Enschede. ISSN 1878-7339
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze opgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige
Bestel- & informatieadres SLO
Postbus 2041
7500 CA Enschede
wijze, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
T 053 4840 840
Redactie: Monique van der Hoeven, Hetty Mulder,
E
[email protected]
Jessica van der Veen
Ontwerp: Axis Media-ontwerpers, Enschede Druk: Te Sligte, Enschede
Met dank aan: Roel van Daalen, Ilse van Eekelen, Hannie Gnodde, Barend van Heusden, Wim Horsch, Emrys Huntington, Jan
Huurnink, Jessie Jager, Jos van Meegen, Leon Muilwijk, Henk van Netten, Han Nijboer, Stijn Ockeloen, Cor van der Schaft, Ineke Sluiter, Bas Waaijer, Suzanne Weusten.
F 053 4307 692
www.slo.nl
Ondernemend onderwijs
4
Kansen zien, kansen benutten Het runnen van een school is een hele onderneming. Daarvoor zijn competenties nodig als creatief zijn, kansen benutten, initiatief tonen, zoeken naar vruchtbare samenwerking binnen en buiten de school. Iedere docent heeft wel eigenschappen van een ondernemer in zich. Vanuit die gedachte ontstond het project Ondernemend onderwijs, waarin docenten, schoolleiders en managers getraind worden in ondernemend denken en handelen. De training wordt verzorgd door SLO, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en valt binnen het kader van het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen. Een van de initiatiefnemers is Eric Welp, die namens SLO de projectleiding voert: “Het project is erop gericht om de buitenwereld meer te betrekken bij de school en de school meer te betrekken bij de buitenwereld: wat kunnen zij voor elkaar betekenen?”
“Er moet wel sprake zijn van duurzame leeropbrengsten.”
Ondernemerschap en onderwijs, gaat dat samen? Zeker wel, vindt Welp: “Op een school met ondernemende docenten gaan de leerlingen vaker naar buiten en gaat het boek wat vaker dicht. Ze zien waar ze de aangeleerde kennis voor kunnen gebruiken en voor nodig hebben. Nu, maar ook later op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld. Het is aan het schoolmanagement om deze ondernemende houding in woord en daad te faciliteren en te zorgen voor een inspirerende leeromgeving voor docenten en leerlingen. Een omgeving waarin talenten worden gestimuleerd en ontwikkeld. Daarbij maken we geen onderscheid tussen basisonderwijs, voortgezet
Eric Welp >
Tekst: René Leverink • Fotografie: Jan Schartman
onderwijs of het beroepsonderwijs. Dat is het aardige van dit traject. We kijken over de muren van de eigen onderwijssector heen en stellen de vraag hoe we een bijdrage kunnen leveren aan het lerende kind, de lerende docent en de lerende school. Dat vraagt om een ondernemende houding.”
Ondernemend onderwijs is iets wat zich in eerste instantie afspeelt op het niveau van de klas, de leerlingen, de docent. De training is dan ook primair Aantrekkelijk werkgeverschap Er kunnen verschillende redenen zijn om te kiezen voor bedoeld voor docenten en is gericht op het ontwikkelen van initiatieven die snel en zonder omhaal in praktijk een positionering als ondernemende school. Bijvoorgebracht kunnen worden. Welp: “Het gaat er vooral om beeld het streven naar aantrekkelijk werkgeverschap. dat je op een kleinschalige manier laat zien hoe je je Welp: “In een tijd van lerarentekorten en vergrijzing is het belangrijk als school boeiend te zijn. Leraren worden lessen slimmer kunt inrichten en betekenisvoller kunt maken. Het is echt niet de bedoeling dat alles op de kop enthousiast van een vernieuwend, onderscheidend gaat. De training is zeer praktisch en praktijkgericht van schoolplan. Daar willen ze graag een bijdrage aan leveren. Op die manier oefen je ook aantrekkingskracht aard. De cursisten gaan zo snel mogelijk zelf aan de slag, waarbij de trainers het ondernemende vuur bij de uit op nieuwe docenten. Een andere overweging kan deelnemers aanwakkeren. Kansen zien, kansen een teruglopend leerlingenaantal zijn. Een ondernebenutten. De kracht van ondernemend onderwijs zit mend profiel heeft zijn uitwerking in de omgeving, echt in het omzetten van ideeën in daden. Er zijn vaak vooral ook omdat ondernemend onderwijs zich vaak ideeën genoeg op een school, maar het blijven ideeën. buiten de school afspeelt. Een school die midden in de Uit behoudzucht, tijdgebrek, onzekerheid, bureaucratie samenleving staat en waar leerlingen opvallende of starheid in de organisatie. Een ondernemende docent dingen doen, heeft in de plaatselijke publieke opinie al laat het daar niet bij zitten, net zomin als echte gauw een streepje voor.” ondernemers zich bij het uitvoeren van hun ideeën door de eerste de beste beperking of tegenslag uit het veld Kosten en baten laten slaan.” Anderzijds hoort bij zo’n school ook dat het management de pedagogisch-didactische opbrengsten Bruidsmode afweegt tegen de financieel-economische lasten. Hoe Met het oog op een zo breed mogelijke verspreiding van kan die afweging gemaakt worden? Welp: “Er moet het ondernemend onderwijs-concept heeft SLO ervoor natuurlijk wel sprake zijn van een duurzame leeropgekozen een train-de-trainerprogramma te faciliteren, brengst: een zogenaamde win-winsituatie. Je moet waarbij diverse partijen worden ingeschakeld, zoals De geen dingen doen alleen maar omdat ze ‘leuk’ zijn. Argumentenfabriek/De Denkacademie (zie kader). De Leerlingen met een obligaat vragenlijstje door een museum sturen, is niet bepaald een rendabele leeracti- trainingen sluiten zoveel mogelijk aan bij de bekende, dagelijkse lessituatie, legt Welp uit: “Het startpunt kan viteit. Het is de taak van de schoolleiding om te vragen een onderdeel uit het lesboek zijn. Deelnemers krijgen wat er tijdens zo’n excursie precies gaat gebeuren en de opdracht na te gaan wie van buiten (of binnen) de wat dit aan leeropbrengst oplevert en dat af te zetten tegen de investering in middelen en opgeofferde lestijd. school ze daarbij als partner zouden inschakelen. Stel dat in een willekeurige klas in het primair onderwijs het Het gaat om het maken van verantwoorde keuzes. Je thema ‘trouwen’ aan de orde is. Dan kun je met de klas moet niet iets ad hoc doen. Je moet de cultuur van de naar een bruidsmodezaak gaan, of naar een drukkerij school en van de mensen aanpakken. Je moet je als voor trouwkaarten. Maar hoe pak je dat aan? Wie moet schoolleiding realiseren dat het voor iedereen in de je hebben, en hoe krijg je diegene zover dat hij of zij organisatie consequenties heeft als je kiest voor dit medewerking verleent? Gaandeweg leren de deelneconcept. Er zijn nu al scholen waar we straks meer dan mers waarom de ene manier wel werkt, en de andere honderd docenten gaan trainen.” niet. Of waarom het bij de ene ondernemer wel lukt, en bij de andere niet. Een onderdeel van de training is een Snel in praktijk competentietest die aangeeft hoe de mate van Maar lang niet alle scholen kiezen voor het totaalcon‘ondernemendheid’ van een docent is.” cept met trainingen voor schoolleiders en docenten.
p
> slo programmalijn > samenhang in het leerplan
De programmalijn ‘samenhang in het leerplan’ heeft als doel meer afstemming en samenhang in het leerplan van de school te realiseren.
55
Wim Horsch >
Helder leren denken
SLO heeft De Denkacademie gevraagd een training voor schoolleiders over ondernemend onderwijs te verzorgen. De Denkacademie is de trainingentak van De Argumentenfabriek, een onafhankelijk analysebedrijf dat organisaties helpt bij complexe problemen door het visualiseren van informatie. Zij biedt haar klanten een training in helder denken, gebruikmakend van het visuele denkgereedschap van De Argumentenfabriek. In welke zin past ondernemend onderwijs in de bedrijfsfilosofie van De Denkacademie? Directeur Suzanne Weusten: “Onze missie is: mensen helder leren denken. In onze training leer je systematisch nadenken over vraagstukken uit je eigen praktijk. De training is bedoeld voor professionals, in dit geval onderwijsmanagers, die grip willen krijgen op complexe vraagstukken en die daar in hun dagelijkse jachtige praktijk te weinig tijd voor hebben. Professionals die zich realiseren dat het hebben van overzicht cruciaal is voor het nemen van een goede beslissing, kunnen in deze training hun vaardigheden ontwikkelen.
6
Ondernemend onderwijs vraagt van onderwijsmanagers een andere manier van denken. Wat is in dit verband het belangrijkste wat u uw cursisten tracht mee te geven? “Wie ondernemend onderwijs wil faciliteren, moet goed weten wat hij wil bereiken, met welke visie, met welke organisatiecultuur en met welke mensen. Wij bieden een gestructureerde aanpak om goed over ondernemend onderwijs na te denken. Ik wil dat de cursisten concreet kunnen formuleren wat ondernemend onderwijs in hun praktijk betekent, dat ze weten hoe ze eraan moeten werken om dat te bereiken op hun school. Dat het een houding is en dat ze die houding zelf uitdragen en instrumenten hebben om hun docenten daarbij te ondersteunen. En uiteindelijk betekent dit dat ze anderen moeten kunnen overtuigen van de noodzaak om zelf in beweging te komen.” Ondernemerschap ‘live’ Wim Horsch is beleidsadviseur van het College van Bestuur van SVO|PL (Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg, het bevoegd gezag over acht scholen voor voortgezet onderwijs in Parkstad Limburg): “Parkstad Limburg is een regio waar de krimp hard toeslaat. Daarnaast hebben we te maken met relatief hoge werkloosheid, een groter aandeel van lager opgeleiden in de beroepsbevolking en een lager inkomen per inwoner. SVO|PL neemt haar maatschappelijke verantwoordelijkheid als stichting voor voortgezet onderwijs en wil een bijdrage leveren aan de regionale ontwikkeling. Dat doen we door onze leerlingen naast kwalitatief hoogstaand onderwijs wat
extra’s te bieden, te weten maximale talentontwikkeling en ondernemendheid.” Ondernemend onderwijs past volgens Horsch heel goed in de onderwijsfilosofie van SVO|PL: “Ondernemendheid betekent voor ons dat we leerlingen in een contextrijke omgeving leren hun creatieve ideeën om te zetten in succesvolle acties en dat we – samen met regionale ondernemers – met name de houdingsaspecten hierin vormen. Daarnaast vinden we dat we hoogstaand onderwijs in de schoolse context kunnen leveren, maar dat dit lang niet alle leren van de leerlingen en daarmee ook hun talentontwikkeling omvat. Daarom organiseren wij contextrijke omgevingen waarin leerlingen geïnspireerd worden om hun talenten te ontdekken en maximaal te ontwikkelen. Wij erkennen dat leerlingen óók bijzonder waardevolle leerervaringen hebben die wij niet organiseren, die echter wel belangrijk zijn voor hun – schoolse – ontwikkeling. Begrippen als meervoudige intelligentie en informeel leren spelen een belangrijke rol, we leren leerlingen om in groepen met elkaars sterke kanten om te gaan en daar een optimaal groepsresultaat uit te halen.” Ondernemend onderwijs vraagt van onderwijsmanagers en docenten een andere manier van denken. Wat is in dit verband het belangrijkste wat u uw leidinggevenden en docenten tracht mee te geven? “We merken dat er bij onze leidinggevenden en docenten al een bepaalde mate van ondernemendheid aanwezig is. Krimp leidt tot toenemende concurrentie en dat vraagt om slimme oplossingen vanuit een ondernemende houding. Om het ondernemerschap verder aan te
scherpen, zullen een groot deel van de leidinggevenden en een groot aantal docenten door SLO verder in aspecten van ondernemendheid getraind worden.” Ondernemend onderwijs is voor een deel al gemeengoed op de SVO|PL scholen, aldus Horsch: “Op al onze vmbo-afdelingen draaien programma’s binnen het Onderwijsnetwerk Ondernemen Denk, Durf, Doe uit de eerste tranche. Daarin staat de ontwikkeling van een ondernemende houding in een Euregionale context centraal. Leerlingen stichten in groepjes minibedrijven, worden begeleid door de Kamer van Koophandel en ondernemers. Op het Sintermeertencollege is een heus leerlingenbedrijf gestart, dat betaalde diensten verricht aan de school.” Welk advies heeft Horsch voor scholen die zich oriënteren op ondernemend onderwijs? “Ondernemerschap is leuk, maar als je het aanbiedt als een nieuwe module in het reguliere lesprogramma, mis je mijns inziens de essentie. Het gaat bij ondernemer-
Kansen die over elkaar heen buitelen
Leon Muilwijk, werkzaam voor EDU-ART, traint docenten in ondernemend onderwijs. EDU-ART is een van de partners waar SLO mee samenwerkt. De organisatie is specialist in cultuur en onderwijs en adviseert scholen, culturele aanbieders en gemeenten. Muilwijk: “Wij werken met gemeenteambtenaren, culturele aanbieders, bovenschoolse managers, leerkrachten en docenten op verschillende manieren samen aan een omgeving waarin kinderen en jonge mensen leren de wereld om hen heen te begrijpen en betekenis te geven door middel van cultuureducatie.” Ondernemend onderwijs past naadloos in onze onderwijsfilosofie, aldus Muilwijk: “Als adviesorganisatie op het gebied van cultuureducatie hechten wij veel belang aan het stimuleren van creativiteit: uitgaan van het talent en de passie van de docent, die dat vervolgens moet aanwakkeren in zijn leerlingen. Er is een sleutelrol voor de leerkracht, die vanuit de directie gefaciliteerd moet worden. Wij willen onderwijs verbinden met de (culturele) omgeving, en dat sluit dus perfect aan bij deze training.” Ondernemend onderwijs vraagt van docenten een andere manier van denken. Wat is in dit verband het
schap natuurlijk om kennis en vaardigheden, maar ook – heel belangrijk – om de houding. Daarvoor moet je een gedeelte van je ondernemerschapsonderwijs “live” organiseren, liefst in een omgeving met ondernemers. Laat ook je docenten meegaan in de ondernemerschapsontwikkeling, het biedt vaak een mooie aanvulling op de reguliere onderwijspraktijk en het is als docent altijd geweldig als je ziet dat je leerlingen boven zichzelf uitstijgen. Ondernemend onderwijs is geslaagd als door de hele schoolgemeenschap een dynamiek ontstaat, waarbij docenten en leerlingen hun creativiteit durven te delen en ontwikkelen. Met als basis een ijzersterk inhoudelijk verhaal, dat niet vanuit het aanbod en door de methode wordt bepaald, maar vanuit de leervragen die leerlingen ontwikkelen tijdens hun ondernemende activiteiten. Dat gaat vaak om dezelfde inhoud, alleen zal de vraaggerichte aanpak ervoor zorgen dat de inhoud beter beklijft bij de leerlingen.”
belangrijkste wat Muilwijk de cursisten tracht mee te geven? Muilwijk: “Begin bij jezelf als leerkracht/ docent, zoek naar ondernemend gedrag en wakker dat aan, doe dat vervolgens ook bij kinderen. Het tweede is: kom in beweging, doe elke dag iets wat over de muur van de school ligt, dat doen geeft energie en vertrouwen. De training is gericht op vindingrijkheid, de kunst van het zien en aangrijpen van mogelijkheden. Dat is enorm stimulerend als groepsproces: geen bepekingen of problemen of ingewikkelde doelen die gehaald moeten worden. En ook: doe het niet alleen, in creatieve samenwerking met de buitenwereld ontstaat iets nieuws. Dat maakt het spannend. De inhoud van onze training is goed doordacht, ook dankzij de ontwerpmethodiek van SLO.” Wanneer is een training ondernemend onderwijs geslaagd? “Op korte termijn als er een bruisende school is ontstaan, waar de kansen over elkaar heen buitelen, en ook praktisch zichtbaar zijn in de school. Op lange termijn als er spannende partnerschappen tussen scholen en bedrijven en instellingen zijn gekomen, zodat een leven lang leren een gedeeld project is geworden.”
7
De Stelling
In iedere leraar zit een ondernemer verscholen Ondernemend onderwijs staat volop in de belangstelling. Via het Agentschap NL kunnen scholen er extra geld voor krijgen. Scholen die ondernemerschap prominent op de agenda zetten, kunnen zich daarmee onderscheiden. De meeste leerlingen houden wel van de praktische aanpak en leren graag ‘buiten het boekje’. Misschien koesteren zij zelfs de droom om later een eigen bedrijf te starten. De link met de beroepspraktijk is in het vmbo of mbo natuurlijk per definitie snel gemaakt. Maar wat betekent die focus op ondernemerschap voor leraren op havo/vwo-scholen? Hoe ondernemend moeten zij zelf zijn en als ze het niet zijn, kunnen ze het dan worden? Wat is er voor nodig dat te stimuleren? De hamvraag: zit er in iedere
8
leraar een ondernemer? Drie meningen uit de onderwijspraktijk.
De locatiedirecteur:
De coördinator:
De lerares:
“Ondernemende competenties moet je borgen in je docentencorps”
“Laat docenten zelf ervaren wat ondernemen is”
“Je moet het wel durven”
Han Nijboer
Jos van Meegen
Jessie Jager
“Ondernemendheid heeft te maken met creativiteit, met talent ontwikkelen en daar ruimte voor geven. We moeten jongeren goed voorbereiden op hun taak in de samenleving. Wij maken dat concreet door een persoonlijk programma voor de bovenbouw van havo en vwo aan te bieden. Onderdeel van het profielwerkstuk is bijvoorbeeld een stage, binnen of buiten de school. Dat maakt de rol van docenten anders. Zij moeten zelf ook mogelijkheden zien, voorbij de horizon kijken en creatief zijn. Die competentie noem ik ondernemendheid. Dat kun je als school stimuleren. Je kunt mensen enthousiasmeren. Maar afdwingen, dat werkt niet. Met die focus op ondernemen zijn we drie jaar geleden gestart. Nu zijn tien tot vijftien docenten heel erg geïnteresseerd in deze manier van werken. Ze voelen zich uitgedaagd. Wie meedoet, krijgt een eigen budget om in te zetten. De crux is: ondernemende competenties moet je borgen in je docentencorps. Scholing hoort daar ook bij: we hebben er een Educatieve Taskforce ondernemend leraarschap voor opgericht. Voordeel van het Actieprogramma is dat we ons met de subsidie sneller kunnen ontwikkelen. Voorwaarden zijn dat de schoolleiding open en eerlijk is, ook als iets niet lukt. Verder moet je heel veel vertrouwen hebben in docenten. Zij zijn bijna altijd heel erg begaan met hun vak én met de leerlingen. Ook leerlingen moet je veel vertrouwen geven. We kiezen voor onze eigen inrichting van het onderwijs en bieden zo iets extra’s. Net als de kers op het bakje appelmoes dat je in sommige restaurants krijgt.”
“Nederland kan internationaal gezien nog meer innovatieve kennis omzetten naar economisch en maatschappelijk nut. Een ondernemende houding, ondernemendheid, is daarbij van groot belang. Het Actie programma wil daarom ondernemendheid van onderwijsinstellingen stimuleren in hun beleid en lesprogramma. Een derde van de scholen die subsidie aanvraagt - dat waren er dit jaar 175 - kunnen we honoreren. Een van de eisen die we stellen is bijvoorbeeld dat scholen minimaal vier partners vinden om mee samen te werken. Niet iedere leerling hoeft een eigen bedrijf te starten, maar ze moeten wel ondernemender worden. Dat heeft te maken met houding en gedrag. Die competenties, zoals initiatief nemen, kansen zien en benutten, zijn zowel voor werkgevers als werknemers belangrijk. Er is wel behoefte aan scholing op dit gebied. Duw leraren maar eens uit hun ‘comfortzone’, zodat ze ontdekken wat nodig is om ondernemend te zijn. Belangrijk is dat ze kansen leren zien in contacten met bedrijven en de maatschappij. Leraren vragen van leerlingen dat ze op een bedrijf afstappen als ze een stage zoeken of iets willen weten. Het is goed als ze zelf ook ervaren wat ondernemendheid is. Het is deels wel iets persoonlijks, de een zal ondernemender zijn dan de ander. Dat is ook goed, want een onderwijsteam moet gevarieerd zijn. Als school is het positief om te laten zien dat je ondernemend bent. Als je een succesvol project presenteert aan de buurt, met bijvoorbeeld de burgemeester erbij, heeft dat grote uitstraling en motiveert het de leerlingen en de school. Je moet het zo praktisch mogelijk benaderen. Ik heb er hoge verwachtingen van.”
“Per definitie moet je als leraar een ondernemende houding hebben, want je moet het vermogen hebben iets over te brengen, leerlingen te stimuleren en een voorbeeld voor hen zijn. Echte ondernemendheid gaat een stapje verder. Dan ga je op zoek naar nieuwe ervaringen en laat je een oude werkwijze los of voeg je er iets aan toe. Dat moet je wel durven. Enthousiaste collega’s kunnen helpen om dit op school te ontwikkelen. Voor mij is het juist die ondernemende houding die ertoe doet op school, voor de leerlingen én voor mijzelf. Ik heb een cursus gevolgd die mij heeft geholpen meer ondernemendheid in de school te brengen. Ik heb geleerd in drie minuten mijn verhaal neer te zetten en een ondernemingsplan te presenteren aan collega's. Ik ben toen de boer opgegaan met mijn plan om een productiebureau voor leerlingen te beginnen. Onze school doet namelijk veel aan kunst en cultuur. De (bovenbouw)leerlingen van het productiebureau verzorgen dan bijvoorbeeld de catering en het geluid bij een optreden of evenement. Dat is een mooie uitdaging voor leerlingen die liever achter de schermen werkzaam zijn. Zo leren ze van alles te organiseren, mensen aan te spreken en ook zelf aanspreekpunt te zijn voor opdrachtgevers. Volgend jaar willen we proberen ook jongere leerlingen erbij te betrekken. De oudere leerlingen kunnen dan misschien opdrachten van buiten de school aannemen. We zijn van plan ze een certificaat te geven als bewijs van hun prestaties. Verder hoop ik meer collega’s te enthousiasmeren om een ondernemende houding bij leerlingen te ontwikkelen.”
Tekst: Carolien Nout • Fotografie: Jan Schartman
Locatiedirecteur Twents Carmelcollege, Oldenzaal
Coördinator Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen, Den Haag
Lerares lichamelijke opvoeding Nijmeegse Scholengemeenschap Groenewoud
9
Idee voor een volgende stelling? Stuur uw tip naar
[email protected]
Minister positief over concept-examenprogramma’s
Bèta in beweging
er in grote lijnen veranderen als de voorstellen worden overgenomen? En wat betekent dat in de praktijk voor scholen en docenten? De vernieuwing van de bètavakken in havo en vwo is geen haastklus. Sinds de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen in 2003 de aanbeveling deed te gaan werken met ‘robuuste vakconcepten’ in wisselende contexten, zijn geleidelijk steeds meer vernieuwingscommissies met hulp van scholen begonnen aan de vernieuwing van het examenprogramma voor hun vak. Scheikunde was zelfs al eerder begonnen, in 1999. Inmiddels hebben de commissies voor biologie, natuurkunde, scheikunde en natuur, leven & technologie (nlt) hun voorstellen aangeboden aan de minister. Alleen wiskunde komt later: eind 2012. Het idee is dat de examenprogramma’s in 2012 (nlt) of 2013 (bi/na/sk) in het vierde leerjaar worden ingevoerd. Invoeringsplan Alle scholen hebben de voorstellen inmiddels in huis of ontvangen deze binnenkort. Te zijner tijd volgen de bijbehorende syllabi (voor het centraal examen) en handreikingen (voor het schoolexamen). Daarnaast heeft SLO samen met Platform BètaTechniek en de vakvernieuwingscommissies een invoeringsplan geschreven, dat onder meer voorziet in scholing voor
docenten en de inrichting van regionale steunpunten. SLO vervult sinds 2008 bij de vakvernieuwing een coördinerende rol. Dat blijft zo: conform de nieuwe ‘leidraad vakvernieuwing’ hoort regie over vakvernieuwing voortaan tot het vaste takenpakket van SLO. De regie over de vakvernieuwing voor de bètavakken lag de laatste tijd in handen van de stuurgroep ‘Vakvernieuwing B5’ (B voor bèta, 5 voor het aantal vakken). Wat zijn volgens stuurgroepvoorzitter Berenice Michels de grote lijnen in de voorstellen? “Vooraf wil ik benadrukken dat het echt gaat om nieuwe examenprogramma’s. Docenten blijven zelf hun didactische keuzes maken”, zegt Michels. “Kijkend naar de vier adviezen valt op dat ze allemaal ingaan op het belang van meer samenhang tussen de bètavakken. Ook is er bij alle vier aandacht voor de kwaliteitsborging van het schoolexamen. Verder zeggen de commissies unaniem dat het welslagen van de vernieuwing staat of valt met een goede implementatie en ondersteuning van docenten. De vierde rode draad is dat de commissies vinden dat het nieuwe programma niet mag leiden tot een nieuwe status quo: er moet doorgaande vernieuwing en evaluatie zijn.”
Tekst: Suzanne Visser • Fotografie: Jan Schartman
10
Voor vier bètavakken liggen nieuwe examenprogramma’s havo/vwo in concept klaar. Wat gaat
< Roel van Daalen
In vogelvlucht Op www.betanova.nl staat een overzicht van de belangrijkste vernieuwingen per vak. In het kort zitten bij biologie de veranderingen vooral in de structuur. Het nieuwe programma is opgebouwd als een systeemmatrix, met 6 systeemconcepten op 7 organisatieniveaus. Zo leidt het concept ‘evolutie’ op molecuulniveau tot het onderwerp ‘mutatie’ en op het niveau ‘systeem aarde’ tot ‘biodiversiteit’. Inhoudelijk is het programma volgens het advies minder eenzijdig gericht op de mens; er is meer aandacht voor gedragsbiologie en evolutie is een rode draad.
“Het gaat echt om nieuwe examenprogramma’s. Docenten blijven zelf hun didactische keuzes maken.” Bij scheikunde ligt er meer nadruk op de rol van chemie in maatschappij en industrie, inclusief aandacht voor ‘groene’ chemie. Het programma bestaat uit zeven domeinen: één met vakvaardigheden, drie met ‘robuuste vakconcepten’ (bijvoorbeeld kennis van stoffen en materialen) en drie met toepassingen in contexten (bijvoorbeeld maatschappij, chemie en technologie). Bij natuurkunde moest de verhouding schoolexamen (SE)/centraal examen (CE) gelijk worden getrokken met andere vakken: 40/60. Verder werkt het schoolexamen voortaan met keuzedomeinen. Er zijn er vier, daarvan kiezen leerlingen er twee. Optica is uit het centraal examen verdwenen, maar voor havo als keuzedomein in het SE opgenomen. Erbij gekomen zijn onder meer: zonnestelsels en heelal (havo, CE), materialen (havo, SE), kwantumfysica (vwo, CE) en relativiteit (vwo, SE). Ook heeft zowel havo als vwo nu een domein onderzoeken & ontwerpen (SE). Het nog vrij nieuwe vak natuur, leven & technologie (nlt) blijft een keuzevak met alleen een schoolexamen. Het telt voortaan drie verplichte inhoudelijke domeinen voor havo en vier voor vwo. Er is ook een nieuw domein, exacte wetenschappen & technologie. Dit bevat de kern van nlt: interdisciplinariteit en de wisselwerking tussen natuurwetenschap en technologie. Vanwege de relatief beperkte veranderingen is voorgesteld het nieuwe nlt-programma al in 2012 in te voeren. Dat spreidt de werkdruk voor docenten.
p
> slo programmalijn >vakvernieuwing
Niet budgettair neutraal Veel zal afhangen van de ontvangst die de examenprogramma’s in Den Haag en bij de scholen te beurt valt. Manager tweede fase Hetty Mulder verwacht geen grote verrassingen. “De roep om actualisering komt van alle kanten. Wetenschappers zien een grote kloof tussen de bètavakken en de bètawetenschappen. Industrie en vervolgonderwijs willen de terugloop van het aantal bètastudenten stoppen. En in het onderwijs zelf vinden ook velen dat de bètavakken aantrekkelijker kunnen. Gezien de hoeveelheid mensen die al is geraadpleegd, kunnen de voorstellen eigenlijk niet meer als een verrassing komen. Wel is het belangrijk dat docenten weten dat het niet gaat om een verplichte didactiek. Het gaat om examenprogramma’s. Een andere vraag is of de minister bereid is alle middelen uit te trekken die voor een goede invoering nodig zijn. Budgettair neutraal kan het niet. Je kunt niet van docenten verwachten dat ze een nieuw examenprogramma invoeren zonder te investeren in regionale steunpunten en in scholing. Dat wordt nog wel spannend.” Drie docenten, drie vakken, drie vernieuwingen Jan Huurnink, docent natuurkunde van CSG Dingstede in Meppel: “Onze school is vanaf het begin bij de vakvernieuwing natuurkunde betrokken geweest. Toen biologie volgde, zijn we ook gaan meedoen aan de multipilot: een groep scholen die onder leiding van SLO intern bètavernieuwingen op elkaar afstemt. Die afstemming komt nu op gang. Terug naar natuurkunde: ook het oude examenprogramma vond ik wel oké. Maar dat kwam vooral door onze eigen invulling: we deden al jaren mee aan Moderne Natuurkunde. Dat project bracht de twintigste eeuw de school in. Als leerlingen in
Berenice Michels
11
“Als leerlingen in de krant lezen over deeltjesversnellers en nanotechnologie kunnen wij toch niet zeggen: te ingewikkeld, doen we niet!” de krant lezen over deeltjesversnellers en nanotechnologie kunnen wij toch niet zeggen: te ingewikkeld, doen we niet! Idem voor sterrenkunde, een onderwerp dat enorm aanspreekt. In het nieuwe examenprogramma komen die moderne onderwerpen aan bod. Dat dit ten koste gaat van wat mechanica, vinden de leerlingen prima en ik ook. Het nieuwe programma is beter in evenwicht. Ook al is de context-conceptaanpak
De programmalijn 'vakvernieuwing' heeft als doel om voor de verschillende vakken onder andere kerndoelen, examenprogramma's en voorbeeldmateriaal te ontwikkelen.
didactisch gezien geen 'must', voor sommige docenten zal het nieuwe programma op zich al een hele verandering zijn. Met goede docentenhandleidingen komt dat echter wel goed. Er ligt al veel voorbeeldmateriaal en de uitgevers komen hopelijk snel met nieuwe boeken.” Henk van Netten, docent biologie en directe collega van Jan Huurnink: “Vooral bij biologie hebben de pilotscholen, waaronder de onze, meer gedaan dan het nieuwe examenprogramma testen; ze hebben ook lesmateriaal meeontwikkeld. Voor biologie geldt dat de grootste verandering eigenlijk niet zit in de inhouden. Het is meer dat het vak door het nieuwe programma concreter wordt; leerlingen moeten kennis meer in contexten kunnen toepassen. Verder is het programma actueler en dat was nodig. Ik verwacht dat het in Den Haag goed wordt ontvangen. Alleen hoop ik dat ook de aanbevelingen eromheen het halen: de extra scholing voor docenten, de hulp via regionale steunpunten. Alleen dan komt de vernieuwing goed van de grond.”
“Het viel mij enorm mee dat de leerlingen zo vlot wenden aan de nieuwe inhouden en manier van werken.” kan dus. Of de leerlingen beter worden voorbereid op het vervolgonderwijs? Ik denk van wel. De basiskennis is grosso modo hetzelfde, maar er is meer aandacht voor vaardigheden die ze in het vervolgonderwijs echt nodig hebben. Een ander voordeel is dat leerlingen tijdens de les bewuster met het vak bezig zijn. Zelf heb ik vooral veel aan het overleg met andere scholen, regionaal en landelijk.”
“Het biologieprogramma is actueler en dat was nodig.”
12
Roel van Daalen, docent scheikunde van Schoter Scholengemeenschap in Haarlem: “Jarenlang was er voor scheikunde eigenlijk weinig veranderd. Leerlingen waren wel steeds moeilijker bij de les te houden. Daarom ben ik in de havo-klassen met experimenten gaan werken. Later koos onze school voor een bètaprofilering en daarmee lag het voor de hand dat ik onze school aanmeldde voor de vakvernieuwing scheikunde. Twee lichtingen havo-leerlingen hebben inmiddels les gehad met nieuwe modules en vervolgens examen gedaan, met goede resultaten. Het viel mij enorm mee dat de leerlingen zo vlot wenden aan de nieuwe inhouden en manier van werken. Ook heb ik gemerkt dat de didactische visie achter de leerlijnen geen keurslijf is; ik ben nog vrij sturend in mijn aanpak en dat
Reactie van de minister
Op 1 februari nam minister Van Bijsterveldt de voorstellen voor natuurkunde, scheikunde, biologie en nlt in ontvangst. Haar eerste reactie op de voorstellen was enthousiast: "De vernieuwingscommissies hebben belangrijk werk gedaan. Gelukkig stijgt de belangstelling voor de bètavakken dankzij inspanningen van onder andere de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen en het Platform Bètatechniek de laatste jaren weer.
Henk van Netten (l.) en Jan Huurnink (r.)
Niet-westerse economieën dreigen ons echter op bètagebied in te halen en dus moeten we de interesse van jongeren voor de bètavakken blijven stimuleren." De minister wil vaart maken met de invoering van de voorgestelde examenprogramma’s en zal daarover advies inwinnen bij SLO, het College voor Examens en de Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen.
Technologie in onderbouw vmbo
Link met buitenschoolse praktijk motiveert enorm Het intersectorale programma Technologie in de onderbouw van het vmbo maakt leerlingen ICT-vaardiger, zorgt voor een betere aansluiting op de bovenbouw en helpt bij hun loopbaanoriëntatie. “Leerlingen die technologie hebben gehad, kiezen bewuster voor een
Tekst: Femke van den Berg
vervolgopleiding aan het roc.” “Technologie riekt naar techniek. Maar het is veel breder.” Cor van der Schaft laat er geen misverstand over bestaan. De voorzitter van het Platform Technologie (een vereniging van scholen die technologie geven) stelt dat het bij het programma technologie draait om een brede oriëntatie op diverse werkvelden. “Zo krijgen vmboleerlingen goed zicht op de rol die technologie speelt in de samenleving.” Hannie Gnodde, ontwikkeldocent technologie bij CSG Het Streek, locatie Bennekom, geeft een voorbeeld: “Laatst zijn we met leerlingen uit de tweede naar het Heerenstraat Theater in Wageningen geweest. Ter voorbereiding op het bezoek aan dit filmtheater hadden de leerlingen zelf filmpjes gemaakt. Vervolgens verdiepten zij zich in analoge en digitale filmtechnieken, vertelde de theaterdirecteur iets over de financiële bedrijfsvoering en oefenden de leerlingen met klantvriendelijkheid achter de bar. Ook ontwierpen ze reclameposters.” Basiskennis Technologie in de onderbouw van het vmbo is tot stand gekomen op verzoek van scholen die sinds 2002 technologie geven in de bovenbouw van de gemengde en theoretische leerweg. “Zij hadden behoefte aan een doorlopende leerlijn”, vertelt Van der Schaft. “Ze constateerden dat leerlingen in het derde jaar onvoldoende ICT-vaardig waren om direct de diepte in te kunnen met technologie. Zo wisten sommigen niet hoe je een Word-bestand meestuurt met een e-mail.” Het onderbouwprogramma van technologie werd in 2009 in de steigers gezet door een enthousiaste groep ontwikkeldocenten (afkomstig van tien verschillende vmbo-scholen), SLO en het Platform Technologie, met een subsidie van het Platform Betà Techniek. De groep ontwikkelde 36 uitgebreide lesopdrachten en een leerplan, waarbij is uitgegaan van de kerndoelen van de onderbouw, het examenprogramma technologie GL en de opleidingsdomeinen van het mbo. Virtuele stad Alle lesopdrachten zijn gekoppeld aan objecten in een virtuele stad: een school, ziekenhuis, fabriek, kantoor, winkel, dierentuin, boerderij, gemeentehuis. Leerplanontwikkelaar Jan van Hilten (SLO): “Ieder object bevat een aantal opdrachten. Stel, een leerling kiest het ziekenhuis. Dan krijgt hij eerst informatie over beroepen in het
ziekenhuis, via tekst, animaties, een filmpje. Daarna komt hij op het niveau waar kennis wordt overgedragen. Vervolgens kan hij verder gaan met lesopdrachten, die zijn toegevoegd door de school. Tot slot komt hij op het buitenschoolse niveau en gaat hij een kijkje nemen in een echt ziekenhuis.” Gnodde: “Dankzij de verschillende objecten, vindt in de lessen technologie een oriëntatie plaats op diverse sectoren: zorg & welzijn, economie, techniek. Door deze contextrijke en praktische manier van leren krijgt de leerling bovendien een beter beeld van wie hij is, wat hij wil en wat hij kan. Zeker als deze ervaringen gekoppeld worden aan reflectieve loopbaangesprekken. Dat helpt bij het bewuster kiezen van een vervolgopleiding. Verder blijkt de pedagogisch-didactische aanpak van het gehele programma technologie een goede voorbereiding op het competentiegericht onderwijs van het mbo.” Nieuwe methodes Op dit moment volgen zo'n 10.000 leerlingen van 115 vmbo-locaties het programma technologie in het derde en vierde leerjaar. Zij sluiten dit af met een landelijk examen. Sinds augustus 2009 geven tien vmbo-scholen daarnaast wekelijks twee uur technologie in de onderbouw. “De ICT-vaardigheden van de onderbouwleerlingen zijn sindsdien zienderogen toegenomen. Maar ook algemene vaardigheden als samenwerken, zelfstandig werken, presenteren en communiceren verbeterden”, constateert Gnodde. “De leerlingen zijn enthousiast over het programma. De link die steeds gelegd wordt met verschillende beroepsperspectieven motiveert hen enorm. Alleen het reflecteren is voor veel leerlingen nog lastig.” Ook uitgevers hebben het technologieprogramma omarmd. “Inmiddels zijn drie uitgeverijen bezig met het ontwikkelen van methoden”, vertelt Van Hilten. “In augustus 2011 komen deze beschikbaar voor de markt. Scholen kunnen dan aan de slag met de implementatie van het programma: inrichten van lokalen, scholing, netwerkbijeenkomsten. We hopen en verwachten dat vanaf volgend schooljaar veel meer scholen starten met technologie in de onderbouw.” eer informatie: Jan van Hilten, M
[email protected].
13
nn en hap en het ter. Zowel
Kenniscentrum Leermiddelen Kenniscentrum Leermiddelen (KCL) heeft als doel overzicht te bieden in het aanbod en kennis te vergaren over de ontwikkeling, de invoering en het gebruik van leermiddelen. Op deze plaats voorziet het KCL u van informatie over recente ontwikkelingen. Voor de meest actuele informatie hierover kunt u terecht op www.slo.nl of www.leermiddelenplein.nl.
Is er een beleid t.a.v. de inzet van leermiddelen? (PO) 100
%
75
50
Leermiddelenmonitor 10/11:
Verwachtingen over digitalisering hoger dan werkelijkheid
Leermiddelenmonitor 10/11
Leraren in het primair en voortgezet onderwijs verwachten dat door de digitalisering veel nieuwe ontwikkelingen plaats zullen vinden op het gebied van leermiddelen. Maar de jaarlijkse Leermiddelenmonitor van SLO laat zien dat die ontwikkelingen zich in werkelijkheid nauwelijks voordoen.
eelt lingen n een p een et
Gebruik, ontwikkelen, kwaliteit en beleid
Tekst: René Leverink
SLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling
14
25
0 ja
nee
weet ik niet
Sinds 2007 doet SLO onderzoek naar de vraag: hoe gebruikt de leraar zijn gereedschap, de leermiddelen? Hierbij worden leraren in het primair, speciaal en voortgezet onderwijs bevraagd op gebruik, trends, kwaliteit, verwachtingen en ontwikkelingen rond (digitale) leermiddelen. De resultaten worden vastgelegd in de Leermiddelenmonitor. De Leermiddelenmonitor is bedoeld om zicht te krijgen op wat er in onderwijs gebeurt op het gebied van leermiddelen. Chantal Blockhuis, die namens SLO samen met Marieke ten Voorde het onderzoek coördineerde: “Leermiddelen zijn het belangrijkste gereedschap van de leraar. Er wordt veel over gesproken en gepubliceerd, maar niet altijd op basis van feiten. Die proberen wij vast te stellen, en dat elk jaar opnieuw, zodat je trends en ontwikkelingen kunt waarnemen. Daarnaast richten we ons elk jaar op een aantal specifieke zaken. Dit jaar waren dat onder andere de verwachtingen van leraren ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen, het al of niet aanwezig zijn van leermiddelenbeleid op scholen en de mogelijke effecten van de invoering van gratis schoolboeken.”
Beperkte stijging De verwachtingen van leraren ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen hebben vooral betrekking op digitale leermiddelen. Al een aantal jaren verwacht de gemiddelde leraar dat het aandeel van digitale leermiddelen in vijf jaar zal stijgen tot rond de vijftig procent. Maar het actuele gebruik is de laatste drie jaar slechts licht gestegen, van 19% naar 23% in het primair onderwijs en van 22% naar 26% in het voortgezet onderwijs. Ten Voorde: “Die stijging is dus minder groot dan leraren verwachten. En misschien wel hopen. Dat ze wel degelijk toe zijn aan veranderingen in het leermiddelenaanbod, blijkt uit het feit dat ze op vrij grote schaal zelf (digitaal) lesmateriaal ontwerpen en dat graag delen met anderen, ook al zijn dat meestal de eigen collega’s. Ruim 80% van de respondenten in het voortgezet onderwijs en bijna 58% van de respondenten in het primair onderwijs ontwikkelt zelf lesmateriaal. In het voortgezet onderwijs ontwikkelt een derde hiervan zelfs 'heel vaak', in het primair onderwijs is dit ongeveer een zesde van de 58%. Ze doen dat onder meer om meer te kunnen differentiëren. De behoefte aan nieuw, (digitaal) lesmateriaal is er dus, maar belangrijke randvoorwaarden die deze behoefte ondersteunen, ontbreken vaak.
(Verwachte) aandeel digitale leermiddelen (VO)
(Verwachte) aandeel digitale leermiddelen (PO)
100
%
100
75
75
50
50
25
25
0 2008 / 2009 Nu Over 5 jaar
2009 / 2010
2010 / 2011
%
0 2008 / 2009 Nu Over 5 jaar
2009 / 2010
2010 / 2011
> kijk ook op leermiddelenplein.nl Is er een beleid t.a.v. de inzet van leermiddelen? (VO) 100
%
aal voor publicatie geredigeerd wordt, zoals op de Belgische portaalsite klascement.be. Ook vinden leraren moeilijk hun weg in het woud van digitale leermiddelenwebsites. De leraar die zijn lesmateriaal met anderen wil delen, ziet door de bomen het bos niet meer.”
75
50
25
0 ja
nee
weet ik niet
Aantrekkelijker “Jammer,” vindt Blockhuis, “want de inzet van open lesmateriaal, aanvullend op de methode, biedt scholen en leraren de kans onderwijs op maat te bieden en werk te maken van bijvoorbeeld talentontwikkeling. Ook is het zelf ontwikkelen en verspreiden van lesmateriaal met name in het voortgezet onderwijs een manier om het beroep aantrekkelijker te maken. Een belangrijke voorwaarde is echter wel een actief schoolbeleid dat het ontwikkelen en delen van leermiddelen ondersteunt en een impuls geeft. De vraag is dan ook: is er op scholen beleid ten aanzien van leermiddelen? Ja, zegt bijna 70% van de po-leraren en bijna 50% van de vo-leraren. Maar dat beleid beperkt zich in de meeste gevallen tot de vraag of er nieuwe leermiddelen aangeschaft worden. Het zijn vervolgens meestal het team of de vaksecties die bepalen wélke leermiddelen er gekocht worden. Ongeveer 75% van degenen die vinden dat hun schoolleiding leermiddelenbeleid ontwikkelt, is van mening dat dit beleid stuurt op de inzet van ict. En dan gaat het vooral om het gebruik van hulpmiddelen als een elektronische leeromgeving en digibord en in mindere mate om het gebruik van digitale leermiddelen. De ict-investeringen zijn kennelijk meer gericht op de infrastructuur dan op de content.” Ict-beleid Volgens de SLO’ers zou het beter zijn als scholen een nóg gerichter en duidelijker omlijnd ict-beleid zouden ontwikkelen, waarin meer aandacht is voor de didactiek van ict: “Organiseer bijvoorbeeld regelmatig bijeenkomsten op school waarop leraren het ict-lesmateriaal dat ze hebben ontwikkeld aan collega’s demonstreren. Relevant Er is nog een mogelijke oorzaak van de discrepantie tussen enerzijds het enthousiasme waarmee leraren zelf digitaal lesmateriaal ontwikkelen en anderzijds het feit dat de daadwerkelijke beschikbaarheid van digitale leermiddelen daarbij achterblijft. Ten Voorde: “Leraren zijn nogal huiverig om hun eigengemaakte lesmateriaal voor iedereen beschikbaar te stellen. Ze weten niet zeker of hun materiaal voor andere leraren wel relevant en goed genoeg is. Wie weet helpt het als hun materi-
Leerlijn De vraag is natuurlijk ook: hoe schuif je eigengemaakt of gevonden lesmateriaal in de leerlijn? Hoe zorg je ervoor dat de leermiddelen logisch passen bij andere leermiddelen die je inzet? Bijna driekwart van de po-respondenten en de helft van de vo-respondenten geeft aan daarin ondersteund te willen worden. Het liefst in de vorm van ict-hulpmiddelen, maar ook hulp van experts wordt op prijs gesteld. Op dit moment is het nog zo dat ruim 40% van de respondenten bij het inzetten van open, aanvullend lesmateriaal de leerlijn als uitgangspunt neemt. Gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs Even terug naar het leermiddelenbeleid op school. Vanaf het schooljaar 2009-2010 worden in het vo de schoolboeken niet meer door de ouders, maar door de school betaald. Heeft dat tot drastische veranderingen in het schoolbeleid geleid, met name wat betreft de inzet van open lesmateriaal? Maar liefst 67% van de respondenten is van mening dat dit niet het geval is: "Al voor de invoering van de gratis schoolboekenmaatregel werd ik gestimuleerd om vrij beschikbare leermiddelen te gebruiken. De invoering van die maatregel heeft daar niets aan veranderd.” Iets meer dan een derde van de respondenten geeft te kennen dat de maatregel wel een stimulans is geweest om vrij beschikbare leermiddelen te gebruiken. Invloed gratis schoolboekenmaatregel (VO) 100
%
75
50
25
0 Al voor de invoering van deze maatregel werd ik gestimuleerd om vrij beschikbare leermiddelen te gebruiken. Ik werd al gestimuleerd om vrij beschikbare leermiddelen te gebruiken maar deze maatregel heeft daar een extra impuls aan gegeven. De invoering van deze maatregel is voor mij aanleiding geweest om vrij beschikbare leermiddelen te gebruiken.
Meer informatie: Chantal Blockhuis,
[email protected] Marieke ten Voorde,
[email protected]
15
Leerplan in beeld Kerncurricula en doorlopende leerlijnen
16
Basisschool, onderbouw, bovenbouw, ze hebben allemaal hun eigen manier om de vakinhouden te ordenen. Wat betekent dit voor de continuïteit van de leerlijnen? Weten de betreffende docenten wat voor en na hen gebeurt? Zien de leerlingen de samenhang? En hoe zit het met de vaardigheden? Met het project Kerncurricula en doorlopende leerlijnen zorgt SLO voor zicht op aansluiting.
Op de basisschool krijgen de leerlingen bij Oriëntatie op jezelf ‘de hoofdzaken van de Nederlandse staatsinrichting’. In de onderbouw leren ze in het leergebied Mens en maatschappij ‘op hoofdlijnen hoe het Nederlandse bestel als democratie functioneert’. In de bovenbouw komt hier weer een vervolg op bij maatschappijleer en geschiedenis. Het lijkt een mooie opbouw van kennis, maar hoe zit het met de samenhang? Aansluiting Het ministerie van OCW gaf SLO opdracht de landelijke kaders van de voorgeschreven kennis en vaardigheden van primair onderwijs tot en met de bovenbouw van
Tekst: René Leverink • Fotografie: Jan Schartman
< Ilse van Eekelen
het voortgezet onderwijs in doorlopende leerlijnen samen te vatten. Projectleider Lieke Meijs: “Toen de globale kerndoelen voor de onderbouw werden ingevoerd, konden de scholen zelf bepalen hoe ze hun onderwijsvisie vorm wilden geven. Sommige scholen kozen voor leergebieden, andere voor projecten naast de vaklessen. In de bovenbouw bleef het vakmatig onderwijs overeind. Dit zorgt nog steeds voor aansluitingsproblemen. Niet alleen inhoudelijk, maar ook op het gebied van vaardigheden. Wij hebben gezocht naar een middel waarmee docenten snel kunnen zien wat leerlingen in eerdere jaren hebben gehad, en wat ze in latere jaren zullen krijgen.”
helpen bij het maken van een goede keuze bij het inrichten van hun onderwijs. Als scholen bijvoorbeeld in de onderbouw kiezen voor een projectmatige aanpak, dan kunnen ze in de gaten houden dat de kern van de bij de projecten betrokken vakken in elk geval aan de orde komt. Daarnaast hebben scholen sinds de invoering van de globale kerndoelen veel vrijheid om hun onderwijs zelf in te vullen. Punt is alleen dat van die vrijheid lang niet altijd gebruik wordt gemaakt. Vaak is de methode leidend, en die methode bevat gewoon dezelfde hoeveelheid stof als vroeger. Juist door die grote vrijheid ontstaat er behoefte aan een duidelijk onderscheid tussen wat moet en wat mag.”
Overzichten Voor alle leergebieden werden overzichten gemaakt van vakoverstijgende onderwerpen en vaardigheden en werd beschreven welke kerndoelen daarmee werden afgedekt. Meijs: “Ook hebben we uitgezocht wat je in de bovenbouw van zo’n onderwerp terugvindt. Inmiddels hebben we al deze overzichten niet alleen per leergebied, maar ook per vak gemaakt, voor zowel vmbo als havo en vwo. De behoefte aan deze verticale informatie wordt des te belangrijker naarmate de scheiding op scholen tussen onderbouw en bovenbouw strikter wordt. Dat komt door de teamvorming per afdeling en scheiding van locaties, die vaak een belemmering zijn voor het werken aan doorlopende leerlijnen. Een andere factor is het feit dat er ook in docententeams een steeds sterkere scheiding tussen onderbouw- en bovenbouwdocenten te zien is.”
Kern en keuze Met deze informatiebehoefte in het achterhoofd besloot SLO de overzichten nog verder te concretiseren. Meijs: “Samen met vakexperts hebben we een onderscheid gemaakt tussen vakkernen, die elke leerling aan het eind van de onderbouw zou moeten beheersen, en keuzeonderdelen, zoals delen van de stof die geschikt zijn voor leerlingen die doorgaan met het vak of meer uitdaging nodig hebben. De vakkernen zijn gekozen op basis van een aantal criteria. Een bepaald onderwerp of vakonderdeel hoort tot de vakkernen als het inhoud betreft die exclusief voor dit vak is en die door specialisten tot de basiskennis van de onderbouw gerekend wordt. Op de tweede plaats gaat het om inhoud die in het primair onderwijs aan bod komt en later weer in de bovenbouw en daarom vanuit het oogpunt van doorlopende leerlijnen niet gemist kan worden in de onderbouw. En op de derde plaats betreft het inhoud die een noodzakelijke basis legt voor toepassingen bij andere vakken.”
Soepele aansluiting De overzichten per vak en leergebied zijn terug te vinden op de website van SLO. Ze hebben als functie dat je in één oogopslag kunt zien wat er in de voorgeschreven programma’s staat over inhouden, onderwerpen, kernconcepten en vaardigheden. Meijs: “Vooral docenten in de onderbouw van het voortgezet onderwijs willen weten wat leerlingen aan het eind van de onderbouw moeten kennen over een onderwerp om een soepele aansluiting met de bovenbouw te kunnen realiseren.” Vrijheid De overzichten kunnen door docenten worden gebruikt als een kant-en-klare bron voor een onderwijsprogramma, al hadden ze oorspronkelijk een andere functie. “Eigenlijk waren ze bedoeld om docenten en secties te
p
> slo programmalijn > doorlopende leerlijnen
“Er is behoefte aan een duidelijk onderscheid tussen wat moet en wat mag.” Keuzeonderdelen kunnen van alles zijn. SLO heeft in elk geval een aantal onderwerpen als zodanig aangemerkt. Dat zijn onderdelen uit de vakkern die leerlingen die met het vak doorgaan in de bovenbouw verder uitdiepen, maar die niet essentieel zijn voor de hele groep leerlingen. Maar ook onderdelen die niet noodzakelijkerwijs bij het vak aan bod hoeven te komen en als vrije keuzeonderwerpen aan de leerlingen aangeboden kunnen worden.
De programmalijn 'doorlopende leerlijnen' heeft als doel de continuïteit van de leerstof tussen opeenvolgende leerjaren en sectoren in het onderwijs te bevorderen.
17
< Lieke Meijs
stap is dat docenten onderling van elkaar weten wat aan bod komt, en in welke periode van het schooljaar. Een tweede stap kan dan zijn het zodanig aan te bieden dat het - ondanks verschillende vakinvalshoeken - voor leerlingen toch één geheel wordt.
Samenhang Er zijn vakonderdelen die ook bij andere vakken in het programma voorkomen. Duurzame ontwikkeling komt niet alleen aan de orde in het programma van aardrijkskunde, maar ook in de programma’s van biologie en verzorging. Energie is een thema bij natuurkunde, scheikunde en biologie. Voor docenten is het ingewikkeld hier zicht op te hebben. SLO heeft daarom per vak apart vermeld welke onderdelen van het vak ook elders voorkomen, zodat docenten kunnen kijken hoe hierin afstemming te realiseren is. Het onderwerp migratie komt bijvoorbeeld zowel bij het vak geschiedenis als bij aardrijkskunde en maatschappijleer voor. Een eerste
18
Het Leonardo-leerplan
Onderwijsadviseur Ilse van Eekelen (inmiddels rector van het Revius College in Doorn) is door het Rijswijks Lyceum ingeschakeld om de ontwikkeling van de Leonardo-afdeling te begeleiden. In deze afdeling, gestart in 2009, worden hoogbegaafde leerlingen bij elkaar in een klas gezet om beter tegemoet te komen aan hun manier van denken en leren. Naast de reguliere vakken krijgen ze Chinees, Latijn en Grieks, filosofie, science, sociale vaardigheid/drama, sport/cultuur, leren ondernemen en robotica. De school maakt dankbaar gebruik van de SLOoverzichten. Van Eekelen: “Deze staan duidelijk weergegeven op posters, met per vak de leerlijnen en kerndoelen van basisschool via onderbouw naar bovenbouw. We hebben deze posters aan alle betrokken vakdocenten gegeven. Juist omdat voor de Leonardo-leerlingen een heel nieuw curriculum ontworpen moet worden, omdat ze nu eenmaal anders denken en leren, is een helder overzicht van de vakkernen erg handig. Dat maakt het maken van keuzes veel gemakkelijker. Je ziet namelijk in één oogopslag wat absoluut aan de orde moet komen, omdat het tot de kerninhoud van het vak behoort. Andere delen van de stof kun je dan eventueel overslaan of sneller behandelen, zodat je tijd vrijmaakt voor de Leonardo-vakken en -onderwerpen die ervoor zorgen dat school
Website Leerplan in beeld Met de uitbreiding van beschikbare informatie over vakken en leergebieden, werd de vraag urgent op welke manier docenten hierin hun weg zouden kunnen vinden. Een speciale website (leerplaninbeeld.slo.nl) met daarin een uitgebreide database is hier vanaf april 2011 behulpzaam bij. Het voordeel van een website is dat docenten via een uitgebreid navigatiesysteem kunnen doorklikken naar de informatie die ze zoeken. Bijvoorbeeld: wat zouden leerlingen aan het einde van 3 havo bij aardrijkskunde moeten kennen over duurzaamheid om door te kunnen stromen naar de bovenbouw? Meijs: “Sommige scholen maken eigen curriculumkeuzes, bijvoorbeeld om cultuurprofielschool te zijn, met meer aandacht en lestijd voor kunst en cultuur. Docenten vragen zich af welke ruimte het officiële programma biedt en wat het eindniveau voor de onderbouw zou moeten zijn. Ook op een dergelijke uitgebreide vraag, biedt de website antwoord”.
uitdagend blijft voor deze kinderen.” Mede met behulp van de overzichten hebben alle Leonardodocenten onder begeleiding van Van Eekelen opgeschreven wat ze in de loop van het schooljaar allemaal behandelen. Dat riep aanvankelijk vragen op. Waarom opschrijven? Een docent wéét toch wel wat hij behandelt? Het zit toch in zijn hoofd? Van Eekelen: “Toen heb ik uitgelegd dat het voor collega’s, of zelfs eventuele vervangers, prettig is dat zij weten waar een docent mee bezig is. En dat het ook voor de docent zelf goed is, bijvoorbeeld om eens op een rij te zetten wat hij nou precies wel of niet met de methode doet. Verder kun je het beschouwen als een manier om verantwoording af te leggen. Ook dat is iets waarvan niet iedereen direct de noodzaak inziet. Na een aantal bijeenkomsten zag men wel in dat een Leonardo-klas alleen werkt als er volstrekte duidelijkheid bestaat over waar iedereen mee bezig is. Toen konden er ook vakoverstijgende afspraken gemaakt worden. Bijvoorbeeld over het tijdstip waarop bepaalde onderwerpen behandeld worden die ook voor andere vakken van belang zijn, zoals onderdelen van de Nederlandse grammatica. De SLO-overzichten zijn een middel geweest om meer zicht te krijgen op het onderwijsaanbod voor deze specifieke doelgroep.”
Vakvernieuwing bewegingsonderwijs onderbouw vo
Op avontuur in de gymzaal Buiten school organiseren jongeren hun eigen beweging. Dat bewijst het populaire freerunning. Samen met scholen heeft SLO deze vrije bewegingsvorm van de straat vertaald naar een verantwoord en gevarieerd
Tekst: Truus Groenewegen
programma voor de gymzaal. In filmpjes op You Tube springen freerunners over hekjes, muren, vuilcontainers en auto’s. Na een katachtige sprong volgt een koprol, waarna ze verder rennen tot een volgend obstakel. “Freerunning is turnen en atletiek in een”, zegt Ger van Mossel van SLO. Freerunning is onderdeel van de nieuwe leerlijn freesport, waarin ook andere vrije vormen van beweging worden uitgewerkt. Zo krijgen meer leerlingen zin om te bewegen, hoopt Van Mossel. “Reguliere sporten zijn wedstrijdgeoriënteerd en roepen rivaliteit op, de essentie van freerunning is de speelse houding. Ieder passeert een obstakel op zijn eigen manier en in eigen tempo.” Opbouw Samen met docenten heeft SLO de kernactiviteiten van freerunning ontrafeld. In jargon: het ‘parkour’ met een serie obstakels, de sprongen en de ‘tricks’. Experts uit de praktijk en van de opleidingen gaven feedback. Resultaat is een programma van twaalf lessen, dat een opbouw heeft van brugklas tot en met leerjaar 3. Uitgangspunt is dat negentig procent van de leerlingen kan deelnemen op drie verschillende niveaus. Freerunning kan onderdeel zijn van een les of apart worden gegeven. Het accent kan liggen op een heel 'parkour' of op het verbeteren van sprongen en ‘tricks’. Of de leraar laat groepjes leerlingen diverse activiteiten in een 'parkour' uitproberen en verbindt daarna de onderdelen tot één geheel. Vanghulp Veiligheid van de 'parkours' krijgt uiteraard veel aandacht. “Op straat kan het goed verkeerd gaan, maar de gymzaal kunnen we ideaal inrichten”, zegt Bas Waaijer, leraar bewegingsonderwijs op het Thomas a Kempis College in Zwolle. “Qua beveiliging is freerunning goed te vergelijken met turnen. De vloer is dempend, we hebben veel matten en natuurlijk organiseer ik vanghulp. Mijn ervaring is ook dat een kind niet snel doet wat het niet durft en zelf vaak heel goed weet wat het kan en wat niet.” De lossere vorm van freerunning past goed bij Waaijers aanpak. “Ik ben niet supergestructureerd in de lessen. Leerlingen zijn bij mij vrij binnen kaders.” Die ruimte kan
hij geven door leerlingen steeds weer bewust te maken van hun grenzen en hun verantwoordelijkheid voor zichzelf en anderen. Via een beamer in de gymzaal laat Waaijer de oefeningen zien en leerlingen kunnen zelf ook onderdelen bekijken. Freerunnen slaat aan, merkt hij. “Ik krijg louter enthousiaste reacties van leerlingen. Ze zoeken hun eigen uitdaging, waarin avontuur en spanning zit.” Freesport Voor leraren zijn de activiteiten van freerunning globaal beschreven. Ook zijn ijkpunten geformuleerd waarop zij zich kunnen richten bij de opbouw van hun programma. Zo is dat ook voor andere sporten gedaan in het ‘Basisdocument bewegingsonderwijs onderbouw VO’. Met de 22 leerlijnen in het basisdocument willen SLO en de vereniging voor leraren lichamelijke opvoeding (KVLO) leraren houvast bieden voor kwaliteit in de lessen. Freerunning is de 23e leerlijn. Aan freesport wordt nog tot eind 2011 gewerkt. Dit voorjaar is de leerlijn freebiking met vormen van biketrial en mountainbiking beschikbaar. In het najaar volgt nog de leerlijn rollsurfen (geënt op activiteiten als skaten en waveboarden). In elke uitwerking zal de vrijheid van freesporten voorop staan. eer informatie: Ger van Mossel, M
[email protected]. Kijk op www.freesport.slo.nl en www.leraar24.nl/video/2303.
19 19 19
Publicaties Met enige regelmaat verschijnen er publicaties die geschreven zijn door SLO-medewerkers of waaraan zij een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd. Deze publicaties worden uitgegeven door SLO en zijn - tenzij anders vermeld - gratis te downloaden op www.slo.nl of te bestellen tegen kostprijs. Onderstaand een overzicht van de meest recente publicaties:
Nederlands kwalificatiekader NLQF-LL Door: A. Beeker, J. Hendriks en J. van Rooijen
In navolging van het European Qualification Framework for Life Long Learning (EQF-LLL) heeft het ministerie van OCW een project gestart met als opdracht een Nederlands kwalificatiekader (NLQF-LLL, Netherlands qualification Framework for Life Long Learning) te ontwikkelen en in te voeren. Om voeding te geven aan de discussie in de Expertgroep NLQF-LLL over niveauomschrijvingen voor vmbo, havo en vwo heeft SLO de huidige examenprogramma's geanalyseerd. De uitkomsten van de analyse kunnen worden gebruikt bij de meningsvorming over de inpassing van de drie schoolsoorten in een Nederlands kwalificatiekader.
Technologie in de onderbouw van het vmbo Door: J. van Hilten
20
Het leerplan technologie in de onderbouw heeft een drieledig doel: een betere aansluiting realiseren tussen de onderbouw en de bovenbouw van het vmbo, het bieden van een intersectorale loopbaanoriëntatie- en begeleiding en het aanleren van ICT-vaardigheden. Hierbij is uitgegaan van de kerndoelen onderbouw, het examenprogramma technologie GL en de opleidings domeinen van het mbo.
Leerplankundig analyse van PISA-trends
Door: W. Kuiper, M. van der Hoeven, E. Folmer, M. van Graft, J. van den Akker SLO heeft op verzoek van de minister van OCW een leerplankundige analyse uitgevoerd van PISA-trends. Centraal stond de vraag hoe de dalende trend in prestaties van Nederlandse leerlingen bij de PISAmetingen in 2003-2009 voor wiskunde, natuurwetenschappen en leesvaardigheid te duiden is vanuit leerplankundig perspectief. Om die duiding betekenisvol te laten zijn, is niet alleen gekeken naar de onderbouw van het voortgezet onderwijs, maar ook naar de hele fase van het funderend onderwijs (4-15) en naar de tweede fase. Het rapport bevat een aantal adviezen over een concretisering van curriculumlijnen en een aantal aandachtspunten voor onder andere de professionalisering van leraren en verbetering van methoden.
Overzicht tussendoelen wiskunde havo/vwo Door: M. Bos, N. den Braber, J. Gademan, P. van Wijk
De kerndoelen van wiskunde voor de onderbouw zijn erg globaal geformuleerd en geven de docent daardoor weinig houvast over wat leerlingen aan het eind van het derde leerjaar havo/vwo moeten kennen en kunnen. Om in deze leemte te voorzien geeft deze publicatie een suggestie voor tussendoelen voor de onderbouw, uitgesplitst naar havo en vwo en met aandacht voor de aansluiting op de uiteenlopende vervolgtrajecten wiskunde A, B of C. Er is uitdrukkelijk gebruik gemaakt van het referentiekader taal en rekenen en de kerndoelen voor de onderbouw.
Handboek Projectonderwijs Door: M. ten Voorde
Dit handboek is ontwikkeld naar aanleiding van het project 'Projectonderwijs in de onderbouw', waarin SLO twee jaar lang met scholen heeft gewerkt aan het opzetten dan wel verstevigen van projectonderwijs op de eigen school. In het boek staan veelgestelde vragen over projectonderwijs. Ook bevat het adviezen van de deelnemende scholen. De aangereikte instrumenten of hulpmiddelen zijn of worden deels door de deelnemende scholen uitgeprobeerd. Aan het handboek worden daarom ook schoolvoorbeelden toegevoegd. De instrumenten worden eveneens via www.slo.nl/projectonderwijs beschikbaar gesteld.
Vakdossier Filosofie Door: P Marsman
Dit vakdossier is bedoeld om de actuele stand van zaken op het vakgebied filosofie in de tweede fase in kaart te brengen. Hiertoe worden de uitkomsten beschreven van een digitale enquête naar de ervaringen van docenten met het eindexamenvak filosofie in de bovenbouw van havo en vwo. De reacties en antwoorden van docenten zijn zoveel mogelijk gerubriceerd en waar mogelijk of wenselijk voorzien van feedback uit literatuur of vanuit de verschillende interviews.
Zoeken en arrangeren met leerlijnen Door: A. Strijker en G. Corbalan
In deze verkennende studie is ingegaan op de vraag hoe leraren ondersteund kunnen worden in het zoeken, arrangeren en metadateren van leermiddelen met behulp van leerlijnen. Voor het onderzoek is een demo-omgeving ontwikkeld waarin als voorbeeld een drietal leerlijnen is uitgewerkt. Voor het voortgezet onderwijs is het vak Engels op basis van het Europees Referentiekader als voorbeeld genomen. Het onderzoek is uitgevoerd bij 26 docenten in po, mbo en vo. De
resultaten zijn veelbelovend: de deelnemende leraren zien bijna allemaal een meerwaarde in het gebruik van leerlijnen voor zoeken, arrangeren en metadateren van leermiddelen op de wijze zoals dat in de demo-omgeving is uitgewerkt.
Concretisering referentieniveaus rekenen (2 publicaties) Door: V. Schmidt
In het 'Referentiekader taal en rekenen' is in referentie niveaus vastgelegd welke kennis en vaardigheden leerlingen moeten hebben op de gebieden taal en rekenen/wiskunde. Om scholen en andere belanghebbenden te ondersteunen bij het ontwikkelen en aanpassen van lesmethoden, leermiddelen, toetsen/ examens en rekenonderwijs is SLO gevraagd een concretisering te maken van elk van de referentieniveaus uit het referentiekader taal en rekenen. Deze twee publicaties geven concretiseringen van de niveaus 2S en 2F voor rekenen in vmbo/mbo-2 en in de onderbouw havo en vwo. Elk rekendoel uit het referentiekader is voorzien van een toelichting, voorbeelden, suggesties en opmerkingen.
Scheikunde in de dynamiek van de toekomst Door: J. Apotheker, A. Bulte, E. de Kleijn e.a.
Begin 2002 heeft de minister van OCW opdracht gegeven tot het ontwerpen van een vernieuwend examenprogramma scheikunde havo/vwo. In dit eindrapport van de Stuurgroep Nieuwe Scheikunde 2004-2010 worden de adviesexamenprogramma's gepresenteerd. Naast een samenvatting van de geconstateerde noodzaak tot vernieuwing van de examenprogramma's wordt een uitgebreid verslag gegeven van het driejarige examenexperiment. De nieuwe adviesprogramma's worden vergeleken met het ontwerpprogramma-2006 en het reguliere examen programma van 2007.
Criteria bij ERK methodes Door: B. Trimbos Checklist om onderwijsgevenden te helpen bij het kiezen van een ERK-gerelateerde methode. Aan de hand van zeven vragen kan nagegaan worden hoe een leergang omgaat met taken, ERK-niveaus, globale en gedetailleerde descriptoren, toetsen, beoordeling en zelfreflectie. Deze checklist beoordeelt alleen in hoeverre de methode kenmerken van het ERK zichtbaar hanteert.
wERK in het veld Ervaringen met ERK-implementatie
Door: D. Fasoglio, A. Beeker, J. Canton, D. Klein, B. Trimbos Het MVT-team van SLO heeft in een tweejarig traject negen scholen begeleid bij het implementeren van het ERK in hun talenonderwijs. De ervaringen van deze scholen zijn gebundeld en kunnen als inspiratiebron dienen voor andere scholen. In de interviews met de kartrekkers op de deelnemende scholen worden telkens de speerpunten en de concreet bereikte resultaten gepresenteerd. Daarna volgen zeven struikelblokken waarover de scholen zich gezamenlijk gebogen hebben en waarbij zij mogelijkheden voor een aanpak hebben voorgesteld. Afgesloten wordt met een beknopte lijst aandachtspunten voor een succesvolle implementatie van ERK.
Invoeringsplan nieuwe bèta-examen programma’s Door: B. Michels
Het invoeringsplan nieuwe bèta-examenprogramma's beschrijft de uitgangspunten en organisatie van de invoering van de nieuwe examenprogramma's biologie, natuurkunde en scheikunde voor de tweede fase havo/ vwo. Het eerste hoofdstuk begint met een begripsbepaling van het begrip invoeren. Daarna worden de principes achter de invoering beschreven. Het gaat om de achterliggende doelen van de bètavakvernieuwing en de beleidscontext, aangevuld met algemene kennis over invoeringsprocessen vanuit een leerplankundig perspectief en specifieke ervaringen uit de bètapilots. Het tweede hoofdstuk beschrijft het wat, wie, hoe en wanneer van het invoeringsproces. Het derde hoofdstuk beschrijft tenslotte meer in detail de verschillende activiteiten die ondernomen zullen worden ten behoeve van de invoering, de daarbij betrokken actoren en de fasering van de activiteiten.
Printing-on-demand
Met ingang van 1 april 2011 is SLO overgegaan op printing-on-demand. Daardoor is het merendeel van onze publicaties eenvoudig te bestellen via de website. Via www.slo.nl/publicaties komt u in onze productcatalogus terecht, waarin u op auteur, titel of trefwoord kunt zoeken. Eenmaal de gewenste publicatie gevonden, kunt u kiezen voor de gratis download of een printexemplaar tegen kostprijs. Een printexemplaar bestelt u vervolgens in het bestelstysteem van Microweb Edu, onze printingon-demand partner. Microweb zorgt er vervolgens voor dat uw bestelling binnen 5 werkdagen naar het door u ingevulde adres wordt verstuurd.
21 21
22
Het is even omschakelen: cultuur zit niet ín objecten, maar in hoe we met die objecten betekenis geven aan onze wereld. Vanuit dat theoretisch uitgangspunt gaat cultuuronderwijs verder dan de gebruikelijke kunst- en cultuurprojecten. Leraren die in hun lessen met de nieuwe benadering experimenteren, zien de mogelijkheden. “Deze theorie helpt om de juiste vragen te stellen.”
p
> slo programmalijn > doorlopende leerlijnen
Hoe en wat neem ik waar? Hoe verbeeld ik mijn ervaring, hoe doen anderen dat? Wat is de betekenis van wat ik doe, van wat anderen doen en maken? Doordat we met dit soort vragen op onze cultuur reflecteren, vormt zich ons cultureel zelfbewustzijn, aldus Barend van Heusden, hoogleraar Cultuur en Cognitie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Volgens Van Heusden is de ontwikkeling van dit cultureel zelfbewustzijn het doel van cultuuronderwijs (zie pagina 23). Bach Het cultuuronderwijs volgens Cultuur in de Spiegel (CIS) begint bij het geheugen van leerlingen. Wat houdt hen bezig? Wat krijgen ze mee uit hun traditie en hun omgeving? Kortom, wat is hun werkelijkheid? “Soms is het verschil tussen hun geheugen en wat je als leraar mee wilt geven zo groot, dat je kortsluiting krijgt. Een leerling herkent dan bijvoorbeeld Bach niet”, zegt Astrid Rass, projectleider van SLO. “Door eerst te onderzoeken wat het wereldbeeld van de leerling is, kan de link naar
De programmalijn 'doorlopende leerlijnen' heeft als doel de continuïteit van de leerstof tussen opeenvolgende leerjaren en sectoren in het onderwijs te bevorderen.
Tekst: Truus Groenewegen • Fotografie: Jan Schartman
Nieuwe kijk op cultuuronderwijs
< Barend van Heusden en Astrid Rass
de wereld van Bach vaak wel gelegd worden. Doel is om bij leerlingen een proces op gang te brengen, waarin ze zich bewust worden van de betekenis van culturele thema’s, voor henzelf en voor mensen in het algemeen. En hoe mensen zo’n thema verbeelden, van vroeger tot nu, in taal en in andere media.” Bij CIS staat niet het object maar het proces centraal. “Ga je ervan uit dat cultuur een vorm van cognitie (informatieverwerking) is, dan volgt daaruit bijna automatisch dat cultuur niet ín objecten zit”, vertelt Van Heusden. “De kern van kunst, literatuur of erfgoed zit in hoe je met het object - een schilderij of een concert, een boek of een gebouw - betekenis kunt geven aan een aspect uit jouw of onze wereld.” Als leerlingen verschillende cognitieve vaardigheden oefenen en verschillende media leren gebruiken, zo is de gedachte, wordt hun cultureel geheugen groter en hun cultureel zelfbewustzijn complexer. “Met een rijk cultureel zelfbewustzijn reageren mensen genuanceerder en kritischer op nieuwe situaties”, aldus Van Heusden.
“Je zult als school ook na moeten denken over welke maatschappelijke claims je honoreert en welke je naast je neerlegt.”
Bagage “Het mooie vind ik, dat de theorie duidelijk maakt dat inzicht in eigen cultureel bewustzijn een proces is. Niet ‘je kunt het of je kunt het niet’, maar iedereen kan eraan werken”, begint Emrys Huntington, leraar Engels, onderbouw havo/vwo. “Zeker binnen havo, vwo ligt veel nadruk op analyseren. Juist waarnemen en verbeelden geven inspiratie voor zelfreflectie en dat geeft leerlingen de bagage om de stap naar analyseren te maken.” Samen met de collega’s muziek, ckv en Nederlands vormt Huntington de kerngroep Cultuur in de Spiegel op Melanchthon Bergschenhoek. De vier
Emrys Huntington
23 23 Reflectie als kern van cultuuronderwijs
Basis van Cultuur in de Spiegel (CIS) is de definitie van cultuur als cognitie. Cognitie is het verwerken van informatie uit de omgeving. Daarbij kunnen we gebruikmaken van vier vaardigheden: waarnemen, verbeelden, conceptualiseren (interpreteren) en analyseren. Het is eigen aan de mens om vervolgens die informatieverwerking zélf ook nog te verwerken (metacognitie). Metacognitie is een vorm van reflecteren mét de vier vaardigheden. Metacognitie is dus eigenlijk een verdubbeling, we nemen het waarnemen waar, etcetera. Daarom worden de vaardigheden bij metacognitie aangeduid als zelfwaarneming, zelfverbeelding, zelfconceptuali sering en zelfanalyse. Een voorbeeld: Wie verbeelding inzet voor een technische uitvinding is bezig met cognitie. Wie een strijkinstrument maakt dat een betere uitdrukking geeft aan een hedendaags gevoel, zit op het niveau van de metacognitie. Taal kan instrument zijn (cognitie), maar ook een medium om uitdrukking te geven aan een aspect van de cultuur (metacognitie),
zoals een roman. Door metacognitie ontwikkelen we een cultureel geheugen, waarmee we op nieuwe situaties reageren. Dit proces is het cultureel zelfbewustzijn. Het cultuuronderwijs stimuleert leerlingen om dat cultureel zelfbewustzijn te ontwikkelen. Daarom is reflectie de kern van cultuuronderwijs. Om ons cultureel zelfbewustzijn tot uitdrukking te brengen, hebben we media nodig. Media zijn de dragers van cultuur. Binnen CIS worden media daarom breder opgevat dan nu bij media-educatie. Media zijn het menselijk lichaam, gebruiksvoorwerpen, taal en grafische symbolen. Cultuuronderwijs omvat wat op dit moment kunst-, erfgoed- en media-educatie heet. Ook andere dan traditionele kunst- en cultuurvakken maken deel uit van het cultuuronderwijs, zoals sociale aardrijkskunde, geschiedenis, de talen, cultuurvakken, economie, maatschappijleer en filosofie.
Stijn Ockeloen >
vaardigheden helpen om het cultuuronderwijs binnen verschillende vakken op dezelfde manier te benaderen, merkt zij. Dat zoeken naar samenhang past bij de school, die naast lessen in blokuren ook keuzemodules en veel projecten biedt. “Toch blijven we daarbij nog binnen ons eigen vak. In de toekomst willen we meer vakoverstijgend lesgeven. Ook buiten CIS experimenteren leraren van verschillende vakken met samenwerken. We hopen met CIS uiteindelijk een kader te hebben voor alle leraren, zodat we de grenzen tussen vakken kunnen doorbreken.”
24
Schuilhut “CIS biedt nieuwe instrumenten om naar je eigen lespraktijk te kijken”, zegt Stijn Ockeloen, leraar filosofie, bovenbouw havo/vwo. Met collega’s op het Werkman College in Groningen test hij de waarde van CIS binnen het Technasium, waar leerlingen werken aan opdrachten voor externe opdrachtgevers. “Ze blijken vooral aandacht te hebben voor de functionele aspecten”, vertelt Ockeloen. “CIS helpt om de juiste vragen te stellen.” Concreet voorbeeld is het project ‘Schuilplaats’, waarin leerlingen een schuilhut ontwerpen voor het fietspad tussen Groningen en Bedum. “We laten leerlingen nu bewust nadenken over vragen als: wat is de betekenis van schuilen voor gebruikers? Hoe past de schuilplaats in het landschap? Welke materialen zijn vandalismebesteding en wat is eigenlijk de oorzaak van vandalisme?” Ockeloen, die ook op het Praedinius Gymnasium in Groningen lesgeeft, denkt ook zijn eigen lessen te kunnen verrijken met CIS. “Mijn vak draait om abstracte analyses van alledaagse verschijnselen. Maar ik wil wel dat leerlingen abstracte vragen als ‘wat is een mens’ gaan herkennen in hun eigen leven. Ik realiseer me nu dat het helpt als ik hen vaker actief laat verbeelden.”
Vertaling naar de praktijk
Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en SLO werken samen met scholen aan een vertaling van het theoretische kader voor cultuuronderwijs naar de praktijk. Het project moet een raamleerplan opleveren en handreikingen voor leraren en schoolleiders. In de eerste fase van het project is veel tijd besteed aan de denkomslag die nodig is om te begrijpen wat cognitie en wat metacognitie is. Dit schooljaar zijn leraren met CIS aan het experimenteren. Elke school heeft een ontwerpteam, aangevuld met een SLO’er en een promovendus van de RUG). Ze zoeken antwoord op vragen als: Wat wil je bereiken met leerlingen? Hoe selecteer je thema’s die de moeite waard zijn? Welke doelen kun je stellen? Hoe breng je de cultuur van de leerlingen in kaart? De promovendi observeren in de
klas of de lessen vanuit de theorie gezien kloppen. Spreekt de leraar het vermogen tot cultureel zelfbewustzijn aan bij leerlingen en kun je dat zien? SLO onderzoekt vanuit welke kerndoelen en eindtermen het makkelijkst een link te leggen is met cultuuronderwijs en ontwikkelt in samenspraak met de pilotscholen voorbeeldleerplannen en -lesmateriaal. In de loop van schooljaar 2011/2012 worden regionale bijeenkomsten over CIS georganiseerd. De theorie staat nu al beschreven in de publicatie Cultuur in de spiegel, naar een doorlopende leerlijn cultuuronderwijs. Meer informatie: www.cultuurindespiegel.nl of: Astrid Rass,
[email protected]
Verkenningscommissie Klassieke Talen
Een vanzelfsprekend gymnasium Gymnasiumleerlingen zijn te weinig gemotiveerd en hun eindcijfers zijn te laag. Begin 2009 stelde de toenmalige staatssecretaris Van Bijsterveldt de Verkenningscommissie Klassieke Talen in, met als opdracht een analyse te maken van de situatie en aanbevelingen te doen voor het oplossen van de geconstateerde problemen, zoals lage scores bij het centraal eindexamen en grote verschillen tussen het centraal examen en schoolexamen. SLO (in de persoon van Rosanne Bekker) voerde het secretariaat en organiseerde onder andere de
Tekst: René Leverink
uitgebreide veldraadpleging. Onder voorzitterschap van prof. dr. Caroline Kroon en prof. dr. Ineke Sluiter kwam de commissie in september 2009 met een tussenrapport. Aan de orde kwamen onder meer de positie van de Klassieke Talen, het lerarentekort, de motivatie en het kennisniveau van de leerling, de inhoud van het vak en de vorm van het examen. Als aanzet tot een nieuwe visie op de Klassieke Talen werd ‘de kracht van de vanzelfsprekendheid’ naar voren gebracht: versterking van de positie van Klassieke Talen als identiteitsbepalende vakken van het gymnasium. Verbinding en samenhang Logische consequentie van de ‘kracht van de vanzelf sprekendheid’ is de vaststelling dat het curriculum van de gymnasiumopleiding als geheel zich onderscheidt door de plaats die de bestudering van de klassieke oudheid inneemt in het curriculum, door de verbinding van taalreflectie, tekstreflectie en cultuurreflectie en door de samenhang tussen Klassieke Talen en andere vakken. Ten aanzien van het examen stelde de commissie dat de proefvertaling van ongelezen teksten ‘niet de toetsvorm is die op de meest logische wijze samenhangt met de doelstellingen en eindtermen’. Ideeën en suggesties Juist die conclusie leidde tot grote ophef. Sluiter kijkt er met verbazing op terug: “Het rapport kwam zeer vertekend in de media. Alsof we het gymnasium wilden opheffen! Duidelijk werd wél hoe groot de maatschap pelijke betrokkenheid bij het gymnasium is en dat iedereen wel degelijk een sterk, profilerend gymnasium wil. Er kwamen enorm veel ideeën en suggesties op ons af. We hebben met docenten gepraat, schoolleiders, vakdidactici, examenmakers, ouders en allerlei andere groeperingen. Veel van wat ons is voorgelegd, hebben we verwerkt in het eindrapport Het geheim van de blauwe
broer. Dit heeft dezelfde uitgangspunten als het tussenrapport: de versterking van de positie van de Klassieke Talen (‘de kracht van de vanzelfsprekendheid’) en aanscherping van de inhoud door de verwevenheid van taal en cultuur. Wat betreft de inrichting van de vakken zijn we - mede op basis van de reacties uit het veld afgestapt van het aanvankelijke idee van één groot gymnasiumvak. Dat hebben we gesplitst in Griekse Taal en Cultuur en Latijnse Taal en Cultuur.” Onderdompeling De commissie pleit in haar eindrapport Het geheim van de blauwe broer (een verwijzing naar een lastig te vertalen passage bij Ovidius1) voor een ‘onderdompeling in taal en cultuur’, met een goede mix van taal, tekst, cultuur en actualiteit. Belangrijk is een doorlopende leerlijn van onderbouw naar bovenbouw. De ‘kracht van de vanzelfsprekendheid’ vertaalt de commissie in het advies om een ‘gouden standaard’ te ontwikkelen voor scholen met een gymnasiumopleiding. Dit omvat het beter voorlichten van ouders en leerlingen over het belang van en de tijdinvestering in Klassieke Talen en het opstellen van een realistische urentabel en duidelijke(re) overgangsnormen. Terughoudendheid In november 2010 is het eindrapport aangeboden aan de minister van OCW, die vervolgens liet weten de adviezen van de commissie in het voorjaar van 2011 aan het onder wijsveld voor te leggen. Sluiter is nogal teleurgesteld over de terughoudendheid die de minister in de aanbiedingsbrief aan de dag legt ten aanzien van ‘het voorstel van de verkenningscommissie om de proefvertaling in het centraal examen te vervangen door een andere vorm van toetsing’: “Ik maak ernstig bezwaar tegen de formulering in de brief. Het is op het populistische af dat zij eigenlijk teruggrijpt op de discussie in de media van het voorjaar. Daarmee stuurt zij het veld de verkeerde kant op. Onze aanbeveling is niet: we schaffen de proefvertaling af. Wij zeggen: stel een vernieuwingscommissie in die het samenvoegen van KCV en Klassieke Talen gaat regelen en die dus ook kritisch moet kijken naar de examinering. Afschaffing van de proefvertaling is pas aan de orde als er een betere toetsmethode is ontwikkeld.”
25 1 Zie de videoclip op
http://www.slo.nl/
rapportkt. Daar zijn ook het eindrapport, de
toelichting erop en de aanbiedingsbrief van
de minister aan de vaste kamercommissie te downloaden.
Meer informatie: SLO, Rosanne Bekker, (053) 4840 306,
[email protected] Reactie van de minister
Net voor het ter perse gaan van dit magazine kwam de definitieve reactie van de minister naar buiten. Duidelijk is dat de proefvertaling klassieke talen onderdeel blijft van het centraal eindexamen. Wel wordt er een commissie benoemd om het vak KCV samen te voegen met Latijn en Grieks tot twee nieuwe vakken én komt er een 'gouden standaard'. Een deel van de aanbevelingen neemt de minister over, omdat "de kwaliteit van de klassieke talen in de gymnasiumopleiding op deze manier gewaarborgd blijft. Deze vakken zijn van grote waarde voor een ambitieuze studiecultuur en ruimte voor excellentie", aldus Van Bijsterveldt.
Websites www.talent.slo.nl
Website voor schoolleiders en docenten in het voortgezet onderwijs die een visie op talentontwikkeling willen ontwikkelen en talentprogramma's willen opzetten. De site bevat een handige quickscan, instrumenten, praktijkervaringen, tips en bronnen.
www.schoolexamensvo.nl
Website die u de mogelijkheid biedt om de kwaliteit van uw schoolexamens te monitoren en waar mogelijk te verbeteren. U vindt er informatie en hulpmiddelen, maar komt er ook in contact met collega-docenten en -schoolleiders om ervaringen uit te wisselen. De site is een initiatief van de VO-raad, Platform-VVVO, Kennisnet en SLO.
26
www.leerplaninbeeld.slo.nl
Website die inzicht biedt in de leerlijnen en kerndoelen per vak zonder daarbij de doorlopende leerlijn van onderbouw naar bovenbouw uit het oog te verliezen. De site vergemakkelijkt het maken van keuzes, omdat snel wordt duidelijk welk deel van de leerstof absoluut aan de orde moet komen, omdat het tot de kerninhoud van het vak behoort.
www.europeestaalportfolio.nl
Een instrument waarmee alle ervaringen met het leren van talen gedocumenteerd kan worden. Niet alleen kan er in aangegeven worden welke talen de leerling kent, maar ook hoe goed hij/zij die talen kent (op basis van ERK). De site wordt mede mogelijk gemaakt door Malmberg, Noordhoff Uitgevers, ThiemeMeulenhoff, Intertaal en SLO. De site is gelieerd aan www.erk.nl (zie pagina 27).
www.bsm.slo.nl
Website over Bewegen, Sport en Maatschappij (BSM) als examenvak op havo/ vwo. De site is in eerste instantie opgezet om scholen uit de BSM-netwerken te ondersteunen. Inmiddels bevat de site ook informatie vo
Agenda Oktober 2011 Training Ondernemend onderwijs In de training ‘Ondernemend onderwijs’ leren docenten, schoolleiders en managers om met een andere kijk op onderwijs, samen met ondernemers uit de directe omgeving, het curriculum op ondernemende wijze in te vullen. Essentieel daarbij zijn het verleggen van het leerproces, aandacht voor initiatief, het streven naar wederzijds voordeel en het arrangeren van uitdagend onderwijs.
Ondernemend onderwijs kan zich uiten in kleinschalige projecten, een meer teamgerichte aanpak of zelfs een ‘totaalconcept’ als ondernemende school. In de training worden instrumenten aangereikt om ondernemend onderwijs tot een succes te maken. Voor meer informatie: www.grijpdebuitenkans.nl.
Alles over ERK op www.erk.nl
www.erk.nl is een website boordevol informatie over het Europees Referentiekader (ERK) voor docenten, schoolleiders, leerlingen, ouders en werkgevers. Met het ERK voor de talen kunnen taalniveaus met elkaar worden
www.erk.nl is ontworpen door SLO en bevat bijdragen van APS, CPS, Cito en ICLON.
vergeleken. Het ERK beschrijft wat een leerling in een vreemde taal precies moet kunnen om aan te tonen dat hij/zij deze taal op een bepaald niveau beheerst.
Nieuw op de site: ERK-zelftest digitaal ERK-spel profiel leerling
27
Aan de slag met talentontwikkeling
Kijk voor meer informatie op www.talent.slo.nl Hoe geef je vanuit een centrale en gestructureerde visie invulling aan talentprogramma's? Hoe ontwikkel je materiaal dat een appèl doet op het ontdekken en ontplooien van talenten. En hoe evalueer je het schoolbeleid ten aanzien van talentontwikkeling? Met deze website helpen we u op weg. Belangrijk element van de website is de quickscan voor talentontwikkeling. Hiermee krijgt u grip op de visie van
uw school op het gebied van talentontwikkeling en de mogelijke consequenties van deze visie voor de opzet van talentprogramma's. Daarnaast vindt u op deze site instrumenten om talenten binnen de school te stimuleren. Ter inspiratie en houvast zijn diverse ervaringen van leerlingen, docenten en scholen beschreven en tal van links en bronverwijzingen opgenomen.