COMMISSIE “QUALITY & SAFETY GGZ” VERGADERING VAN 19 MAART 2015 VERSLAG
AANWEZIG: mevrouwen E.BAYEN, H.CLAES, G.CROENEN, S.DE VUYSERE, I.DEWYMMER, F.DUMAREY, K.GODFRIN, M.HEYMANS, W.KERSTENS, K.MOORS, H.PELEMAN, V.RAES, I.SCHOLS, K.SMESSAERT, N.STEURS, A.STIJNEN, C.VAN DAMME en S.VAN HOUDT de heren K.BELLERS, P.BOSIERS, F.BRUYNEEL, P.COKELAERE, P.COSEMANS, W.DE PRAETER, C.DE SMET, B.GOOSSENS, B.JACOBS, R.LEMMENS, F.ULBURGHS, K.VANDINGENEN, M.VANKERKHOVEN, J.B.WILLEMS en Y.WUYTS
VERONTSCHULDIGD: mevrouwen W.BECKERS, V.DE TROYER, M.GEENTJENS, K.HOING, O.HONIG en L.OOMS de heren M.BERKERS, B.DECONINCK, G.RAES, S.SERCU en H.VAN DEN AMEELE
* *
*
1. Goedkeuring van het verslag van 4 december 2014 Het verslag wordt goedgekeurd.
2. Best practice ‘Zorgtraject persoonlijkheidsstoornissen’ van het PZ OnzeLieve-Vrouw Brugge en het CGG Noord-West-Vlaanderen Fanny Dumarey, psycholoog voor het zorgtraject persoonlijkheidsstoornissen van het CGG NoordWest-Vlaanderen, presenteert het zorgtraject persoonlijkheidsstoornissen voor het PZ Onze-LieveVrouw Brugge en het CGG Noord-West-Vlaanderen. Dit zorgtraject werd ontwikkeld vanuit een gezamenlijk engagement van het PZ en het CGG. Met het zorgtraject willen het PZ O.L.V. Brugge en het CGG Noord-West-Vlaanderen samen instaan voor continuïteit van zorg voor patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Hiervoor werd een theoretisch model ontwikkeld, gebaseerd op evidence based modellen. Het behandelaanbod van het CGG en het PZ werd afgestemd op dit behandelmodel. En tot slot werden ook communicatiestructuren ontwikkeld zodat de behandelaars van het PZ en het CGG steeds goed op de hoogte zijn van de evoluties in de behandeling van de individuele patiënt.
Pagina 1 van 8
Voor de ontwikkeling van dit zorgtraject werd vooreerst goed de doelgroep afgelijnd. De patiënten die worden opgenomen in dit zorgtraject, hebben een as II hoofddiagnose (een persoonlijkheidsstoornis) en er dient steeds een hulpvraag te zijn gericht op de persoonlijkheidsproblematiek. Vervolgens werd een inhoudelijke analyse gemaakt van verschillende evidence based benaderingen. Daarbij werd de keuze gemaakt voor gedragstherapeutische benaderingen, met name de dialectische gedragstherapie en de schemagerichte therapie. Op basis van deze analyse werd een gefaseerd behandelmodel uitgewerkt waarbij per fase bijhorende doelstellingen werden geformuleerd. Op basis van dit model werd de indicatiestelling, alsook het behandelaanbod uitgewerkt binnen de twee GGZ-voorzieningen. Voor de indicatiestelling wordt een ‘semi-gestructureerd’ interview gehanteerd waarbij onder meer wordt gekeken naar de hulpvraag, de hoofddiagnose, het dagelijks functioneren op verschillende levensdomeinen, het netwerk van de patiënt, de beheersing van vaardigheden zoals omschreven door Linehan. Tot slot behoort bij iedere indicatiestelling ook een risicotaxatie. Deze indicatiestelling wordt genoteerd in een standaardverslag waarbij steeds dezelfde thema’s als volgorde worden gehanteerd. Dit verslag wordt besproken zowel met het indicatiestellingsteam (gedeeld team met vertegenwoordigers van de beide organisaties) als met de patiënt (in een adviesgesprek) waarbij de fase van indicatiestelling wordt afgerond. Het behandelaanbod bestaat uit 4 fasen. Fase 1 gaat over bewustwording en versterking van de vaardigheden van de patiënt. Vanaf fase 2 is er een opsplitsing tussen een structureel veranderingsgericht versus een stabiliserend traject. Fase 2 richt zich op het nastreven van de doelen in de therapeutische omgeving en fase 3 op het nastreven van deze doelen in de eigen omgeving. Ten slotte wordt in fase 4 de autonomie van de patiënt verbreed en kan de behandeling afgerond worden. In dit zorgtraject is een veiligheidsmodule voorzien waarbij patiënten met een verhoogde risicotaxatie en/of forse uitputtingsklachten tijdelijk (max. 2 weken) residentieel kunnen opgenomen worden. Voor zowel de verslaggeving van de indicatiestelling als de evaluatie van het behandelaanbod zijn standaardmodellen voor verslaggeving ontwikkeld. Deze modellen maken gebruik van eenzelfde indeling voor zowel het PZ als het CGG. Er zijn twee overkoepelende teammomenten, met name het indicatiestellingsteam en het behandelteam. Vόόr de implementatie van dit zorgpad werden alle hulpverleners van beide organisaties goed geïnformeerd en geïnstrueerd. De hulpverleners die actief zijn betrokken in dit zorgpad, kregen nog specifieke vorming en opleiding die op regelmatige basis worden herhaald. Medewerkers hebben daarnaast ook steeds de mogelijkheid om extra bijscholingen, vormingen en studiedagen te volgen. Uit de eerste evaluaties blijkt dat er minder ‘drop-outs’ zijn waarbij patiënten eenzijdig de behandeling stopzetten. Daarbij wordt ook vastgesteld dat patiënten die tegen advies op ontslag gaan, spontaan terugkeren om hun behandeling verder te zetten. De implementatie van dit zorgpad leverde een aantal voordelen op zoals het waarborgen van de continuïteit van zorg en informatie. Er is nu een vlotte doorstroming tussen het PZ en het CGG en omgekeerd. Patiënten nemen hun kennis, vaardigheden en veranderingen mee in hun verder behandeltraject en worden verder gecoacht in de verschillende omgevingen (ambulant, semiresidentieel of residentieel).
Pagina 2 van 8
Een ander belangrijk voordeel is dat de patiënt een vaste aanspreekpersoon heeft die reeds wordt toegewezen tijdens de indicatiestellingsfase (ankerfiguur). Daarbij fungeert deze persoon ook als contactpersoon voor zowel de patiënt als de medebehandelaars en andere hulpverleners. Een laatste voordeel is de gedeelde verslaggeving. Daardoor beschikken de twee organisaties over alle belangrijke informatie, ondanks de verschillende informaticaomgevingen. Toch worden nog een aantal knelpunten ervaren. Een aantal patiënten blijven soms lang in fase 1. Het behandelaanbod is ook niet voor elke patiënt even effectief en soms volgen patiënten hun eigen pad en verdwijnen uit het behandelingstraject. Om af te ronden werd er nog even stilgestaan bij uitdagingen op korte en langere termijn zoals het implementeren van outcome management, het includeren van adolescenten vanaf 16 jaar, het uitwerken van een familieaanbod en de verdere positionering binnen de zorgnetwerken en zorgcircuits. Ook de ontwikkeling en toegankelijkheid van een gemeenschappelijk elektronisch patiëntendossier vormt een belangrijke uitdaging.
Bespreking in de Commissie Fanny Dumarey wordt hartelijk bedankt voor haar toelichting. Het is een mooi voorbeeld waarbij een zorgtraject is geïntegreerd in twee GGZ-voorzieningen. De presentatie van deze best practice kan u via deze link downloaden. Een lid van de Commissie vroeg of dit zorgtraject werd afgestemd met het zorgaanbod van de PAAZ. Fanny Dumarey gaf aan dat de PAAZ-diensten in de omgeving goed zijn geïnformeerd waarbij er ook een goede afstemming is. Daarbij is er voor een gevraagde indicatiestelling nooit een wachtlijst. Een ander lid van de vergadering vroeg zich af of het behandelaanbod voldoende dekkend is voor de regio. Aan de hand van wachtlijsten wordt dit opgevolgd. Een laatste vraag werd gesteld rond het ontbreken van een actieve hulpvraag. Hierbij gaf Fanny Dumarey aan dat mensen met een niet-actieve hulpvraag bij beide partners in een pretherapeutisch traject en dus buiten het zorgtraject worden opgenomen, met mogelijke doorstroming naar het zorgtraject in 2de instantie. De vraag stelt zich of de mobiele teams op termijn hierin een rol krijgen om patiënten te ondersteunen in het formuleren van hun hulpvraag.
3. Ontwikkeling Vlaamse Patiënten Peiling voor GGZ-sector in het kader van het Vlaams Indicatorenproject GGZ Het Vlaams Patiëntenplatform (VPP) is een platform van ongeveer 100 aangesloten patiëntenverenigingen. Samen met patiëntenverenigingen werkt het VPP rond verschillende domeinen in de gezondheidszorg waaronder kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid.
Pagina 3 van 8
Binnen het Vlaams Indicatorenproject GGZ is het VPP actief om samen met de sector de kwaliteit van zorg op te volgen, te verbeteren en zichtbaar te maken aan de hand van kwaliteitsindicatoren. Daarnaast ontwikkelt het VPP de Vlaamse Patiënten Peiling GGZ. Deze peiling heeft als doel het inventariseren van patiëntenervaringen rond kwaliteit van zorg. In een eerste fase is deze peiling ontwikkeld voor de hele GGZ-sector, in een latere fase is het mogelijk om sectorspecifieke aspecten op te nemen in deze bevraging. Om te komen tot deze peiling heeft het VPP eerst een ’onglist’ gemaakt van alle mogelijke items en vragen die zij hebben geïnventariseerd. Om deze lijst samen te stellen, werden denkdagen georganiseerd voor professionals en patiëntenvertegenwoordigers. Daarnaast werd er ook een literatuurstudie uitgevoerd.
Tijdens de denkdag met patiëntenvertegenwoordigers werd een workshop georganiseerd waarin werd gezocht naar belangrijke aspecten van kwaliteit van zorg in de GGZ. Daarvoor werd aan de deelnemers gevraagd om beste en slechte ervaringen te delen (met daarbij de vraag hoe dit wél een positieve ervaring zou geweest zijn). Dit leverde een lijst op van verschillende relevante thema’s die kunnen opgenomen worden in de vragenlijst.
Voor de professionals werd ook een workshop georganiseerd waarin de professionals zelf belangrijke aspecten van kwaliteit van zorg hebben geïdentificeerd. Ten eerste door ook positieve en minder positieve ervaringen te delen. Vervolgens werd de Vlaamse Patiënten Peiling voor Algemene Ziekenhuizen overlopen om na te gaan welke kwaliteitsaspecten zijn geschikt voor de GGZ. Tot slot gaven de professionals ook max. 3 vragen die volgens hun moesten opgenomen worden in de vragenlijst. Het resultaat is eveneens een lijst van mogelijke thema’s voor de Patiënten Peiling GGZ. De meeste thema’s die de professionals hadden aangegeven als belangrijk en relevant kwamen, mits enkele accentverschillen, overeen met de thema’s van patiëntenvertegenwoordigers. Deze thema’s hebben onder meer betrekking op een gelijkwaardige relatie, inspraak van patiënten, patiëntenrechten, beschikbaarheid van zorg, organisatie van zorg, samenwerking, behandeling, dwang, medicatie, nazorg en stigma. Tot slot werd voor het opstellen van de longlist ook een literatuurstudie uitgevoerd waarin zowel grijze literatuur als wetenschappelijke literatuur werd opgenomen. Via contacten met de GGZ-sector en relevante websites (= grijze literatuur) werden 16 gevalideerde instrumenten geïdentificeerd. Er werden nog eens 20 gevalideerde vragenlijsten opgenomen vanuit wetenschappelijke literatuur. De uiteindelijke longlist is samengesteld met alle items uit de gevalideerde vragenlijsten. Dit leverde een lijst op van 1.074 inhoudelijke items. Tijdens de volgende fase van de ontwikkeling wordt deze longlist gereduceerd tot een short list. Hiervoor heeft het VPP reeds een eerste beoordeling van de items gedaan. Volgende items werden geëxcludeerd: dubbele items, items die niet zijn gerelateerd aan de thema’s uit de denkdagen, items die niet van toepassing zijn of toepasbaar zijn voor Vlaanderen of voor de ganse GGZ-sector, onduidelijke items en items die geen vergelijking tussen setting, organisatie, ... mogelijk maken.
Pagina 4 van 8
In de tweede beoordelingsronde zal aan professionals gevraagd worden om de relevantie van ieder item te beoordelen en of dit item settingspecifiek dan wel generiek is. Deze beoordeling zal plaatsvinden aan de hand van twee elektronische vragenrondes. Indien er nog onduidelijkheden zijn, dan kan er mogelijks een consensusvergadering ingericht worden voor de deelnemende professionals. Voor deze beoordeling is het VPP op zoek naar professionals uit ALLE GGZ-instellingen. U kan zich hiervoor kandidaat stellen bij Sabine Van Houdt. In een laatste beoordelingsronde zal ook aan de patiëntenvertegenwoordigers gevraagd worden om alle weerhouden items te beoordelen op relevantie en belangrijkheid. Ieder item wordt daarnaast ook gescoord of het settingspecifiek of generiek is. Voor deze beoordeling wordt één vraagronde met mogelijks nog een consensusvergadering voor patiëntenvertegenwoordigers voorzien. Indien nodig, dan wordt daarna nog een consensusvergadering met patiëntenvertegenwoordigers én professionals georganiseerd. Na deze beoordelingen zal een eerste pilootversie van de vragenlijst in de verschillende GGZorganisaties uitgetest worden met het oog op het valideren van deze vragenlijst.
Bespreking in de Commissie Sabine Van Houdt wordt bedankt voor haar toelichting. De presentatie wordt bij het verslag gevoegd. Vanuit de Commissie werd nog een vraag gesteld over een mogelijks tijdspad. Sabine gaf aan dat op korte termijn zal gestart worden met de beoordeling van de longlist door de professionals. Daarbij wordt gericht om in mei/juni de consensusvergadering te plannen. Mogelijks kan nog vóór de zomer gestart worden met de beoordeling van de vragenlijst door patiëntenvertegenwoordigers en kan in het najaar de vragenlijst een eerste keer uitgetest worden in een pilootonderzoek.
4. Recent OESO-rapport ‘Making Mental Health Count (2014)’. Bespreking van hoofdstuk 4 ‘Improving Quality Measurement and data collection for mental health’ Er is in de GGZ-sector een grote noodzaak om informatie te hebben over prevalentie van psychische aandoeningen en de kwaliteit van geestelijke gezondheidszorg. Psychische aandoeningen blijven nog vaak ondergediagnosticeerd omdat deze niet worden herkend of omdat patiënten niet of laattijdig naar een hulpverlener gaan omwille van het stigma en het taboe die nog heersen op psychische aandoeningen. Vandaar is het nodig om systematisch onderzoek te doen naar prevalentie van psychische aandoeningen. Op basis van deze informatie kunnen onder andere overheden de toegankelijkheid tot GGZ-voorzieningen waarborgen. Internationale onderzoeken tonen aan dat 5 % van de bevolking lijdt aan een ernstige vorm van psychische stoornissen, 15 % van de bevolking heeft een milde tot matige vorm van psychische stoornissen. Naast het goed in kaart brengen van de prevalentie van psychische stoornissen is er ook een dringende noodzaak om kwaliteitsindicatoren voor de GGZ-sector te ontwikkelen om kwaliteit van zorg in de GGZ te monitoren en te verbeteren.
Pagina 5 van 8
Het ontwikkelen van goede indicatoren is niet eenvoudig omwille van een aantal factoren. (1) De GGZ-sector is erg complex. Heel veel verschillende actoren hierin participeren in de GGZ. (2) Psychische aandoeningen zijn dikwijls multifactorieel waardoor er een noodzaak is om (3) een goed onderbouwd en aanvaard referentiekader te hebben. In dit OESO-rapport worden indicatoren met betrekking tot opnameratio’s, suïcidecijfers en mortaliteit besproken. Daarbij wordt de vraag gesteld of dit goede maatstaven zijn voor de kwaliteit van GGZ. Deze worden hieronder kort toegelicht. Wanneer een ontslag goed is voorbereid, wordt niet verwacht dat een patiënt binnen 30 dagen opnieuw wordt opgenomen. Vandaar dat een hoog aantal ongeplande heropnames een maat zou kunnen zijn van gebrekkige kwaliteit van zorg. Daarbij kan een hoog aantal heropnames ook wijzen op een gebrekkige continuïteit van zorg. Anderzijds kan een heropname ook gezien worden als een maat van kwaliteitsvolle zorg. Patiënten krijgen immers tijdig toegang tot een GGZ-voorziening. In het OESO-rapport wordt vandaar aanbevolen om heropnameratio’s te interpreteren samen met de opnameduur. Een kortdurende opname heeft een hoger risico op een heropname. Een langdurige opname heeft een lager risico op heropname. Kunnen suïcidecijfers een maat zijn voor kwaliteit van zorg? In internationale literatuur wordt geschat dat 90 % van de personen die een suïcide plegen of een poging ondernemen, lijdt aan minstens één psychische aandoening. Toch komen niet al deze mensen in contact met de GGZvoorzieningen. Vandaar wordt aanbevolen om de suïcidecijfers bij opname en ontslag goed op te volgen. Uit internationale vergelijkingen blijkt dit echter een zeldzame gebeurtenis. Suïcidecijfers en cijfers van vroegtijdig overlijden zijn erg relevante outcome indicatoren op populatieniveau. Daarnaast zijn er ook indicatoren nodig die de kwaliteit en de efficiëntie van geestelijke gezondheidszorg in kaart moeten brengen. In de geestelijke gezondheidszorg heeft de ontwikkeling van deze indicatoren een achterstand opgelopen ten opzichte van andere gezondheidszorgdomeinen (bijvoorbeeld algemene ziekenhuizen). Een aantal factoren zijn hiervoor verantwoordelijk zoals een beperkte data infrastructuur, de complexiteit van de GGZ, co-morbiditeit en een goede afstemming over kwaliteitsvolle en relevante indicatoren. In het OESO-rapport wordt aangegeven dat kwaliteitsindicatoren niet enkel moeten focussen op residentiële instellingen, maar zich juist richten op de kwaliteit van het hele zorgproces. Daarvoor is het noodzakelijk dat integrale informatiesystemen verder moeten ontwikkeld worden. Kwaliteitsindicatoren moeten niet enkel gebruikt worden om de kwaliteit van specialistische GGZvoorzieningen te monitoren, maar kunnen ook gebruikt worden om de kwaliteit van zorg van de eerstelijnsgezondheidszorg en andere actoren op te volgen. Daarbij zijn niet alleen klinische indicatoren van belang, maar het is ook belangrijk om sociale outcome indicatoren goed op te volgen zoals tewerkstelling, opleiding en huisvesting. Een aantal internationale projecten hebben reeds hun eerste stappen gezet in het ontwikkelen van relevante kwaliteitsindicatoren zoals IIMHL, de OESO. Een speciale aandacht is voor het refinement project. De doelstelling van dit project is verschillende financieringsmodellen voor de GGZ te onderzoeken die een invloed hebben op kwaliteit, toegankelijkheid en outcomes in de GGZ. Dus ook in de GGZ is er een evolutie merkbaar naar Pay for Quality. Om te besluiten. Er is een noodzaak voor systematisch epidemiologisch onderzoek om het behandelaanbod af te stemmen op de verwachte prevalentie van psychische aandoeningen. Daarnaast is er ook een dringende noodzaak voor betere outcome indicatoren voor de GGZ-sector.
Pagina 6 van 8
Vroegtijdig overlijden bij ernstig psychiatrische aandoeningen, suïcides en suïcidepogingen kan een indicatie geven over de kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg. Toch is het ook noodzakelijk om klinisch relevante kwaliteitsindicatoren voor de GGZ te ontwikkelen. Daarbij is het aan te bevelen om ook ‘sociale outcome’ indicatoren te ontwikkelen. Om een set van samenhangende en relevante indicatoren op nationaal niveau te ontwikkelen, moeten alle stakeholders betrokken worden bij zowel de ontwikkeling als de implementatie ervan.
5. Varia 5.1. Infodag ‘Accreditatie voor GGZ’ Ook in de GGZ-sector merken wij een toenemende interesse rond accreditatie. In januari 2014 is een eerste psychiatrisch ziekenhuis geaccrediteerd, een aantal andere instellingen nemen verschillende initiatieven rond accreditatie. Om de GGZ-sector goed te informeren, organiseren ICURO en Zorgnet Vlaanderen een infodag over accreditatie. Tijdens deze dag komen de accreditatiebureaus JCI en NIAZ een toelichting geven bij hun organisatie en hun accreditatietraject. Daarbij zal ook ingegaan worden op de uitdagingen en knelpunten voor GGZ-instellingen. In het tweede deel van de infodag komen UPC KU Leuven en het Medisch Centrum St.-Jozef hun ervaringen en beweegredenen met betrekking tot hun accreditatietraject toelichten. Het OLV Aalst komt getuigen over hun ervaringen met betrekking tot ‘mocksurvey’ voor hun psychiatrische afdeling. Tot slot komt de FOD Volksgezondheid hun tweede meerjarencontract ‘Coördinatie kwaliteit en patiëntveiligheid’ uiteenzetten. Het programma van deze dag kan u raadplegen op onze website (www.icuro.be) waar u zich ook kan inschrijven. Opgelet, het aantal plaatsen voor deze dag is beperkt.
5.2. Aanstelling dr. Kris Van den Broeck als data-analist voor het Vlaams Indicatorenproject GGZ Op maandag 16 maart 2015 is dr. Kris Van den Broeck gestart als data-analist voor het Vlaams Indicatorenproject GGZ. Hij zal onder meer instaan voor de verdere uitbouw van de Trusted Third Party van het Vlaams Indicatorenproject GGZ. Daarnaast zal hij, samen met de verschillende ontwikkelingsgroepen, meewerken aan het opzetten van de validatieoefeningen voor de verschillende GGZ-specifieke indicatoren. Kris zal halftijds tewerkgesteld worden aan de hand van een projectsubsidie die door de Vlaamse overheid werd toegekend aan ICURO en Zorgnet Vlaanderen. Met deze aanwerving heeft het Vlaams Indicatorenproject GGZ een belangrijke stap genomen in de verdere uitbouw van dit project om te komen tot een eerste set van relevante, gedragen én betrouwbare indicatoren voor de GGZ-sector. Wij wensen Kris veel succes met de uitbouw van zijn functie.
Pagina 7 van 8
5.3. Oproep voor best practices en mogelijke thema’s om te behandelen op de Commissie De voorzitter doet nog eens een oproep naar het indienen van best practices om te delen met de GGZ-sector. Daarnaast wordt ook gevraagd naar thema’s die wij een volgende keer kunnen behandelen in de Commissie.
De voorzitter beëindigt de vergadering om 11.45 uur. De volgende vergadering is gepland op donderdag 11 juni 2015 van 10.00 tot 12.00 uur. Er worden broodjes voorzien.
Peter Cosemans Verslaggever
Patrick Cokelaere Voorzitter
Pagina 8 van 8