Zwolle Monumenten Magazine 2012
Groen van Toen
Colofon ISBN: Uitgave:
Druk:
978-90-8533-059-2 Gemeente Zwolle Expertisecentrum, Omgevingsadvies Postbus 10007 8000 GA Zwolle
Upmeyer Zwolle
Tekst: Gerrit Piek / Voorwoord Michael Klomp / Bolwerken en singels rondom de stad Zwolle Peter van Saane / Openbare Parken Hank van Tilborg / De buitenplaats Windesheim Adriaan Mostert / Landgoed Schellerberg Henry Kranenborg / Het groen van de wederopbouw Koen Nijmeijer / Het landhuis Soeslo Johan Teunis / ‘Plaatsen om tot rust te komen’ Bert Kiekebelt / De buitenplaats Boschwijk Bert Jonker / Groen Michael Klomp / De groene accommodaties van de voetbalclub PEC Zwolle Liewe Dijkstra / Groene Muren Harry Vrielink / Monumenten programma Acquisitie: Carl Borst, Johan Teunis Vormgeving: Hidde Heikamp Eindredactie: Hemmy Clevis Fotoverantwoording: Henry Kranenborg, Harry Vrielink, Jeroen Drost, Hidde Heikamp, Hans Westerink, Archeologie Zwolle, Gemeente Zwolle, Monumenten advies bureau, Liewe Dijkstra, Historisch Centrum Overijssel, Stichting Levende Stadsgeschiedenis Zwolle.
Comité Open Monumentendag Zwolle Domus Scolarium Divitum of Domus Vicina Praubstraat 16-18 8011 LW Zwolle Tel. (038)4651565 E-mail:
[email protected]
Een Latijns spreekwoord stelt dat er over smaken en kleuren niet valt te twisten. Iedereen heeft er een andere mening over of beleving bij. Dat blijkt al uit een niet uitputtende lijst van 50 verschillende kleurbenamingen groen. Van een groot deel heb ik geen idee wat voor soort groen ik me er bij moet voorstellen: JandeBouvriegroen, Schweinfurtergroen, standgroen. Weet u het? Zaansgroen en monumentengroen ken ik wel. De kleuren liggen dicht bij elkaar. PecZwollegroen, dat overigens niet in die lijst voorkomt, ken ik ook, maar dat zullen de meeste mensen buiten Zwolle wel weer niet kennen. De groenkleuren die ook niet in die lijst voorkomen zijn ‘groen van jaloezie’ of ‘iemand die groen wegtrekt’. Marsmannetjes worden ook groen afgebeeld. Het groen dat op dit moment enorm in de aandacht staat is de groene economie. Maar het echte groen verwijst natuurlijk naar de natuur. Dit al weer vijfde monumentenmagazine speelt met de kleuren groen rondom de 26ste open monumentendag in Zwolle. Dat groen een onderdeel is van het welbehagen binnen stedelijk gebied, speelt nog niet zo lang. De eerste groenbeheerders waren de bezitters van kastelen of buitenhuizen. Zij ontwierpen aan het einde van de 18de eeuw prachtige en grote tuincomplexen achter of rondom hun buitens, naar de stijl van hun tijd. Er waren toen al tuin- en landschapsarchitecten. Gelukkig zijn er tegenwoordig nog altijd eigenaren van buitens die zorg dragen voor hun buitenhuis en het daarbij horende groen. Het buiten Soeslo is daar een treffend voorbeeld van. Gemeentelijke overheden begonnen zich pas in de eerste helft van de 19de eeuw met openbaar groen te bemoeien. Aanvankelijk bleef dat beperkt tot het verbouwen van de vestingwerken tot romantische tuinen in de landschapsstijl. In 1860 komt daar bijvoorbeeld park Eekhout bij, oorspronkelijk ook een particuliere tuin. Stadsparken is pas iets uit het begin van de 20ste eeuw en je ziet dat een begraafplaats ineens ook een wandelpark functie krijgt binnen het ontwerp. De Kranenburg is daar een voorbeeld van. Elke tijd heeft bij openbaar groen een eigen beleving en invulling. Een jongere variant is het openbaar groen in de wederopbouwwijken. Al deze onderwerpen komen in dit magazine aan bod. En uiteraard mag het meest recente groen in dit blad dan ook niet ontbreken. Dit jaar is Fc Zwolle kampioen geworden en gepromoveerd naar de eredivisie. Tijdens de huldiging is door de voorzitter Adriaan Visser de slogan “Pec is back” geuit. Hierbij wordt teruggegrepen naar de oude naam en de roemrijke historie van de club. De prachtige kleur groen hoort hier onmiskenbaar bij. Als wethouder monumentenzorg en archeologie ben ik dan ook trots op al dit Zwols groen, ondanks het feit dat het logo van Zwolle in Zwols blauw is uitgevoerd.
Internetadres Landelijke Stichting OMD: www.openmonumentendag.nl Internetadres Zwols Comité OMD: http://home.kpn.nl/harry.vrielink/comd.htm
Gerrit Piek Wethouder Monumentenzorg en Archeologie
4
De oudste verdedigingswerken van de stad dateren van na de stadsrechtverlening van 1230. Deze verdedigingswerken hebben bestaan uit aarden wallen met daarop houten palissades die de toenmalige stad begrensden. Opgravingen in 2004, op de locatie Achter de Broeren, hebben aangetoond dat rond 1260 een deel van deze aarden wal vervangen is door een bakstenen muur. In deze muur zullen op belangrijke plekken torens en poortgebouwen aanwezig zijn geweest. Naarmate de stad groeide is deze muur voor een groot deel verlegd en vervangen door latere stadsmuren. De op dit moment nog aanwezige stadsmuur aan de Thorbeckegracht dateert bijvoorbeeld uit de periode rond 1480.
Van nog later is de karakteristieke stervorm die ontstaan is door de aanleg van elf aarden bolwerken of bastions. Het is juist deze stervorm die bij een rondrit langs de grachten en singels voor de bezoeker van de stad nog duidelijk waarneembaar is. In de periode vóór 1589 kwamen de uitvoering en de kosten voor de aanleg van stedelijke verdedigingswerken voor rekening van de stad. Het belangrijkste doel was in die tijd het waarborgen van de veiligheid van de Zwolse burgers. Na 1589 brak een belangrijke verandering aan. De stad moest zijn neutrale koers laten varen en zich schikken in het nieuwe staatsbestel. De grote steden in de IJsselstreek, waaronder Zwolle, werden uitgeroepen tot belangrijke grensvestigingen in de oostelijke verdedigingslinie van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën en waren daarmee van nationaal belang. De benoeming tot grensvesting en de opkomst van de Spaanse troepen in het oosten van het land die uiteindelijk resulteerde in de val van Deventer in 1587, heeft de stad Zwolle doen besluiten om een verzoek te doen aan de Staten-Generaal om de stad naar de nieuwe inzichten te versterken. In 1589 diende de Zwolse burgemeester Godfried Bloemendal een rekest in dat de stad zou mogen worden ‘gefortificeert ende voorzien met nieuwe grachten, bolwercken ende strijckweerden ende andere nootelijckheden’. Tevens werd gevraagd om een nieuwe IJsselgracht te graven zodat de al eerder aangelegde drie
schansen met elkaar verbonden konden worden. In 1590 gaf de Raad van State toestemming en kreeg mr. Adriaen Anthonisz opdracht om een ontwerp van de Zwolse vestingwerken te maken. Met uitzondering van enkele tekeningen en plannen, waaronder de tekening van Cornelis Bloemert uit 1593 van de ‘het nye werck voor de Diezerpoort’ zou het echter tot 1606 duren voordat men overging tot de aanleg van de verdedigingswerken. In ruil voor het tijdelijk stopzetten van de stedelijke muntslag kreeg Zwolle een subsidie vanuit Den Haag van 6000 gulden. De aanleg van nieuwe verdedigingswerken rond de stad was in 1619 grotendeels afgerond. De in het rekest uit 1589 vermelde nieuwe IJsselgracht was in eerste instantie bedoeld om de ‘Coterschans’ (Katerschans) en de ‘Berghschans’ met de stad te verbinden. In de periode na 1619 wordt aan de bestaande linie een zijtak met een extra schans toegevoegd. Deze Nieuwe Schans, later het Nieuwe- of Engelse Werk genoemd, was door een aparte gracht en wal aan de Bergschans op de Spoolderberg gekoppeld. Van deze linie resteren thans nog het park het Engelse werk en delen van de liniesloot aan de rand van park Eekhout. Onder leiding van de bekende vestingbouwkundige Menno van Coehoorn werd in 1698 het plan opgevat om de Zwolse linie naar de IJssel te verbeteren en de Nieuwe Schans te moderniseren.
Stadsmuur met Wijndragerstoren
Luchtfoto Zwolle
De oude gebastioneerde schans zou worden vervangen door een dubbel hoornwerk met drie redoutes. In dit plan zal ook de Katerschans en de Bergschans komen te vervallen. Hetzelfde gold ook voor de verbindingslinie, die werd aangeduid met ‘communicatie’ tussen de Bergschans en de Nieuwe Schans. Dit plan is in de periode 1698-1701 uitgevoerd. Naast plannen voor de verbetering van de linie naar de IJssel zorgde Menno van Coehoorn ook voor aanpassing aan enkele bastions. Een goed voorbeeld van een dergelijke aanpassing is het maken van kelders onder het Eekmolenbastion. Na 1790 komt in Zwolle de militaire functie van de vestingwerken te vervallen en raakte de vestinggordel ook haar functie als accijnsgrens en tolpoort kwijt. Vanaf omstreeks 1820 werden de wallen en bastions door het gemeentebestuur stelselmatig geslecht en kregen de vestingwerken andere functies. Het Maagjesbolwerk veranderde door de stichting van een stoombierbrouwerij en zeepziederij in een industriegebied. De meeste bastions
werden echter getransformeerd tot aangename wandelparken. Ontwerper van deze ‘bolwerkparken’ was de Utrechtse tuinarchitect Hendrik van Lunteren, die onder andere bekend is door het toepassen van de romantische Engelse landschapsstijl. Een goed voorbeeld van deze stijl is het buiten de stad gelegen Engelse Werk dat omstreeks 1830 is aangelegd. Van Lunteren zorgde met parken als de Suikerbult, het Van Nahuysplein en het Ter Pelkwijkpark voor de aanleg van een gedeeltelijke groene ring rond de stad. In dezelfde periode als het opruimen en afgraven van (delen) van de bastions werd ook de middeleeuwse stadsmuur gesloopt. Het ging dan voornamelijk om de afgetopte restanten van de muurtorens en poorten. De overige delen van de stadsmuur waren door de aanbouw van huizen al uit het gezicht ontrokken. Ruim een eeuw later, anno 2012, kunnen we concluderen dat veel elementen en onderdelen van de vestingwerken zijn verdwenen. Gelukkig kunnen we constateren dat de reeks van bolwerkpar-
Liniesloot langs park Eekhout
ken die in de jaren 20 van de 19de eeuw zijn aangelegd nog aanwezig zijn. Deze bolwerkparken behoren tot de meest duurzame stedelijke milieus die we kennen. De kroon wordt hier onbetwist gespannen door die van Zwolle. De Zwolse bolwerkparken kunnen, door de ongekende gave staat waarin ze verkeren, de variatie en de ruimtelijke samenhang, gerekend worden tot één van de fraaiste voorbeelden in Nederland.
De eerste openbare parken in Zwolle dateren uit de eerste helft van de 19de eeuw (zie kader). Voor die tijd bestonden er wel beplante terreinen, in gebruik om te wandelen of te spelen. Ze waren echter niet speciaal als park aangelegd. Het waren vooral de verdedigingswerken, die in de 18de eeuw hun functie al begonnen te verliezen. Een voorbeeld van zo’n groene plek in de stad was de Zeven Alleetjes; zeven rijen lindes om onder te wandelen op het Hoornwerk. In de 18de eeuw werden ook ‘plantagiën’ aangelegd; vooral lanen aan de stadsrand. Waar woningbouw of stadsuitleg nog niet als taak van de overheid werd gezien, vond men de verfraaiing van de stad door het aanbrengen van groen al wel belangrijk genoeg.
Groene vestingwerken De eerste aangelegde, openbare parken kregen een plaats op de voormalige verdedigingswerken. Rond de stad (als de Potgietersingel en het Ter Pelkwijkpark) en bij de IJssel (Engelse Werk). Niet toevallig; deze plekken waren al langer in gebruik voor recreatie en er was ruimte. Met de aanleg probeerde men ook een aantrekkelijke woonomgeving te maken, om vooral rijkere inwoners naar de stad te lokken. De vormgeving was vooral die van de romantische landschapsstijl. Paden en water kregen een slingerende vorm, boomgroepen zorgden voor een afwisseling van licht en donker, uitzicht en beslotenheid. De gebruikers konden zich daardoor spiegelen aan de eigenaren van de landgoederen waar die stijl voorheen was toegepast. Het gebruik bestond vooral uit wandelen. Als deel van de eerste generatie stadsparken in Zwolle is ook Park Eekhout te noemen, ook al is het niet aangelegd als openbare voorziening.
park is gevoegd. Aan de noordwest zijde van het park loopt nog een restant van de Liniesloot. Deze verbond ooit de vestingwerken rond de stad met de schans Het Nieuwe Werk bij de IJssel. Na een opknapbeurt in de jaren ´80 (waarbij onder andere een tweede ingang is gemaakt bij de Emmawijk), is in 2002-2003 het park ingrijpend gerenoveerd. Daarbij zijn nieuwe toegangen gemaakt over de dierenweide (richting het Emmadek) en vanaf de Roopoort (richting de Stationsbuurt). Hierdoor ontstonden routes door het park, wat meer bezoekers en meer sociale veiligheid bracht. De stijlkenmerken van de tuin zijn teruggebracht, onder andere door de loop van de paden en zichtlijnen te herstellen. Ook is een aantal nieuwe elementen toegevoegd, als een zitgelegenheid op de dierenweide en een nieuwe speelplek.
Park Eekhout Park Eekhout ligt aan de rand van de Zwolse binnenstad. De kern van het park bestaat uit de voormalige tuin van de Villa Eekhout. De Villa is gebouwd in 1860, in het gebied tussen de oude stad en het nieuwe station. De voorzijde keek uit over de voormalige stadswallen, aan de achterzijde werd een tuin in romantische landschapsstijl aangelegd. Villa Eekhout is in 1911 aangekocht door de gemeente. De tuin is opengesteld als stadspark. Hiervoor werd een ingang naast de villa gemaakt. In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd achter de tuin een woonwijkje gebouwd. Daarbij bleef een weide, die later als dierenweide bij het
Park Eekhout
De 20ste eeuw Tot aan de Tweede Wereldoorlog zijn er in Zwolle wel plantsoenen aangelegd, maar geen grotere parken. Dat wil zeggen; geen groengebieden waar men kon wandelen of waar recreatieve elementen in waren opgenomen. Zwolle was daarmee laat ten opzichte van andere gemeenten. Zo werden in het begin van de 20ste eeuw in Groningen het Stadspark aangelegd, in Rotterdam het Kralingse Bos en in Amsterdam het Amsterdamse Bos. Een uitzondering was Kranenburg. Dit oude landgoed, in 1928 gekocht door de gemeente Zwolle, werd nadrukkelijk ingericht als begraafplaats én park. Het idee was dat daarmee een tegenhanger van het Engelse Werk zou komen aan de oostkant van de stad. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een sterke groei van de bevolking en daarmee van de stad op gang. Die werd opgevangen op een planmatige wijze, door de overheid. In de stadsuitbreidingen werden ook parken aangelegd.
Tweede generatie parken De eerste nieuwe parken in Zwolle kwamen in Holtenbroek. De eerste planmatige stadsuitbreidingen, als Nieuw Assendorp, Pierik en Dieze, kenden nog vooral plantsoenen. De nieuwe parken waren minder romantisch van opzet en ook niet alleen bedoeld om in te wandelen. Er kwamen recreatieve elementen in
Park de Wezenlanden plan Dudok
Zicht op Assendorp
het park als lig-, speel- en dierenweiden, speelplekken en sportvelden. De beplanting bestond veelal uit inheemse soorten bomen en heesters. Vanaf de jaren ’70 kwam er ook aandacht voor natuur en milieu. Ook werden de parken toen onderdeel van de groenstructuur van de stad. In Zwolle kwamen daarbij de groene vingers in beeld, die stad en het buitengebied met elkaar verbonden. Als eerste moderne park is Park de Wezenlanden te noemen. Hoewel het pas in 1971 is geopend, dateert het eerste plan van 1948. Het ontwerp had ook de kenmerken van de zakelijke parken uit de jaren ’50 en ’60; rechte paden met bajonetaansluitingen, rechte vakken met beplanting, veel inheemse soorten en veel functionele elementen in het park.
Park de Wezenlanden Park de Wezenlanden is aangelegd op een terrein dat lang in bezit was van het weeshuis van de Nederlands Hervormde Gemeente in Zwolle. Tot de afsluiting van de Zuiderzee - in 1932 - was het drassig land, buitendijks gelegen ten opzichte van de Assendorperdijk, dat regelmatig overstroomde. In het uitbrei-
Park de Wezenlanden plan Heidemij
Park de Wezenlanden plan Heidemij en Mien Ruys
Park de Wezenlanden plan herinrichting gemeente Zwolle
dingsplan voor Zwolle uit 1948 van W. M. Dudok werd het gebied opgenomen als ‘groene long’. Dudok maakte zelf in 1951 een ontwerp voor het park. De relatie van het park met de omgeving heeft in het plan bijzondere aandacht gekregen. Zo ontwierp Dudok ten zuiden van de Wethouder Alferinkweg boomblokken en een open bebouwing om een overgang te maken van de groene ruimte van het park naar het dicht bebouwde Assendorp en een brug over het kanaal naar de Wipstrik. Nadat het uitbreidingsplan door de gemeente werd verworpen, vanwege de uitbreiding van Zwolle naar het zuiden, maakte ir. S.J. van Embden een nieuw plan. Hij bedacht een uitbreiding naar het noorden, maar nam belangrijke elementen uit het plan van Dudok over, zoals het park.
Planwijzigingen en geldgebrek De aanleg was echter een grote onderneming voor Zwolle en zowel planvorming als uitvoering verliepen traag. In 1958 werd de Heidemij (met de heer Cornet als ontwerper) ingeschakeld. Het eerste plan van de Heidemij bevatte recreatieve elementen als een ijsbaan (’s zomers te gebruiken voor schoolsport) speelplaatsen, een visvijver en een hertenkamp. De verwezenlijking van de plannen werd ‘in verband met de investeringsbeperking en de financieringsmoeilijkheden’ opgeschort. In oktober 1963 lag er een aangepast plan, opnieuw gemaakt door de Heidemij, maar in overleg met de ontwerpers van het Provinciehuis: Prof. Duintjer en de tuinarchitect Mien Ruijs. Eind 1963 werd goedkeuring verleend. Tuinontwerp Mien Ruys
Aanvullend Werk Ook daarna vorderde het werk traag. Door gebrek aan geld en omdat een groot deel van het werk met de hand is uitgevoerd. Het rijk had de aanleg van het park aangewezen als ‘Aanvullend Werk’; het ministerie zou de loonkosten betalen als hier werkloze arbeiders te werk werden gesteld. Er waren echter in eerste instantie niet genoeg werkelozen en toen ze eenmaal aan het werk waren riepen de werkomstandigheden veel kritiek op. De Zwolsche Courant berichtte in februari 1967 onder de kop ‘In Wezenlanden wordt klok vijftig jaar teruggedraaid’ dat het Nederlands Katholiek Vak-
verbond liet weten de werkverschaffing in het park af te keuren. De geplande oplevering in mei 1968 werd niet gehaald. Verschillende delen van het plan, als asfaltverharding op de paden en de aanleg van een pad op de dijk langs het Koelwaterkanaal werden wegbezuinigd. Uiteindelijk vond de feestelijke opening van het park plaats op 30 april 1971. ‘Een opening die lang genoeg op zich heeft laten wachten’, aldus de toenmalige burgemeester Drijber. Voor Park de Wezenlanden is in 2004 een herinrichtingsplan gemaakt. De (gefaseerde) uitvoering daarvan is in 2005 gestart.
De historische buitenplaats Windesheim maakt zich op voor tweede jeugd – groen erfgoed als majeure culturele opgave Iets ten zuiden van Zwolle ligt Windesheim, een oud landgoed van enkele honderden hectare. In het hart van dit landgoed liggen de overblijfselen van een oude havezate die in een aantal perioden in de loop van vijf eeuwen is uitgebreid en ontwikkeld tot een statige buitenplaats van zo’n dertig hectare. De buitenplaats is als rijksmonument met een ‘zeer hoge waarde’ beschermd. Niet alleen de historische gebouwen en monumentale entreehekwerken, tuinsieraden, vazen en bakstenen bruggen zijn beschermd, ook de totale parkaanleg valt onder de formele rijksbescherming. Maar het park is sleets geworden, kent achterstallig onderhoud en sluit niet meer aan bij de huidige tijd. Het vraagt kortom om ingrijpen. Maar hoe doe je dat: welk inhoudelijk concept moet dan gehanteerd worden voor de vernieuwing? Hoe verhouden oud en nieuw zich daarbij? Hoe gaan we anno nu om met ons historisch 18de- en 19de-eeuws groen cultureel erfgoed? Het zijn vragen die op veel plaatsen in Nederland en daarbuiten spelen. De geschiedenis van de buitenplaats Windesheim zoals we die nu kennen, start in de 18de eeuw als Joachim baron van Plettenberg de havezate voor ƒ 47.000,- koopt om deze samen met zijn vrouw te bewonen – eerst alleen in de zomer als een buiten maar later permanent. Van Plettenburg had diverse belangrijke functies bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Met zijn vrouw heeft Van Plettenberg een grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van Windesheim. Zij breidden de buitenplaats fors uit. In hun opdracht stelde architect Jacob Otten Husly in 1789 een advies op voor een grootschalige tuin- en parkaanleg. Van Plettenburg heeft helaas maar kort van zijn levenswerk kunnen genieten; hij overlijdt in 1793 als de realisatie van de buitenplaats nog in volle gang is.
Na het overlijden van de Van Plettenbergs komt Windesheim in handen van het adellijk geslacht De Vos van Steenwijk genaamd van Essen, die het huis verder hebben verfraaid en gemoderniseerd. Daarnaast werd het buiten uitgebreid en aangepast. Begin 20ste eeuw gaf de toenmalige eigenaar Frederik Henri baron de Vos van Steenwijk de bekende tuinarchitect Leonard Springer de opdracht de directe omgeving van het huis te veranderen. Springer ontwierp oostelijk van het omgrachte landhuis en het oostelijk bouwhuis een neo-barokke verdiepte rozentuin, waar toentertijd een moestuin lag. Westelijk van het hoofdgebouw en het westelijk bouwhuis ontwierp Springer een geometrische bloementuin met zandstenen vijverbassin. De tuinarchitect hield zich ook bezig met het formele voorplein. Springer voegde eigenlijk een aantal tuindelen toe aan het landschapspark van Husly.
Precisie-bombardement Op 20 oktober 1944 werd het landhuis, dat kort daarvoor nog Duitse officieren huisvestte, tijdens een precisie-bombardement door de Britse Royal Airforce verwoest (alhoewel de geallieerden naar verluid wisten dat de Duitsers kort daarvoor hals over kop vertrokken waren). De bommen waren precies gemikt: van het huis was alleen het fundament en de gemetselde toegangsbrug over. De beide bouwhuizen werden wel grotendeels gespaard. De toenmalige eigenaar, die na de oorlog in Frankrijk woonde, heeft van herbouw van het huis afgezien. Vanaf de jaren tachtig is gestart met het opknappen van de verwaarloosde buitenplaats. Zo is het oostelijk bouwhuis gerestaureerd en voor bewoning geschikt gemaakt. In die periode zijn ook de rozentuin en het voorplein opgeknapt. In 1999 is het westelijk bouwhuis gerestaureerd en daarna in erfpacht uitgegeven ten behoeve van bewoning. De ruïne herinnert tot op de dag van vandaag aan de tragische geschiedenis. Het oostelijk bouwhuis is sinds het overlijden van Jan Arend de Vos van Steenwijk als laatste telg van het geslacht in 2008 niet meer als woonhuis in gebruik. Het biedt nu onderdak aan de stichting Landgoed Windesheim die is belast met de zorg voor het landgoed. Het doel van de stichting is gericht op behoud van het landgoed, waarbij een zorgvuldig evenwicht tussen de aanwezige functies – waaronder landbouw, natuur, cultuurhistorie, recreatie - voor de toekomst wordt nagestreefd. De historische buitenplaats vraagt daarbij om bijzondere aandacht. Om Windesheim op korte termijn voor publiek interessanter te maken, heeft het stichtingsbestuur enkele jaren geleden besloten een aantal vernieuwingen en ontwikkelingen door te voeren, waaronder het terrein toegankelijker en aantrekkelijker maken voor het publiek. Het terrein is nu moeilijk toegankelijk en slecht begaanbaar. Verder wil het bestuur op korte termijn in parkeergelegenheid voorzien voor bezoekers, maar wel passend in een lange termijn visie. Aan H+N+S landschapsarchitecten is daarom gevraagd een lange termijn perspectief te schetsen, waarbinnen deze korte termijn acties zijn opgenomen.
Hoofdletter C Windesheim is cultuurhistorisch erfgoed met een hoofdletter C. Het kent een rijke geschiedenis. Jarenlang is de betekenis van onze historische parken en buitens onvoldoende op waarde geschat. In de moderne naoorlogse periode werd de 19de-eeuwse vormgeving van het klassieke stadspark als ‘romantisch’ afgezworen. Deze antipathie tegen de als saai beschouwde ontwerpen van de landschapsstijl met hun ‘valse’ natuurbeelden, heeft diepe sporen achtergelaten in onze omgang met deze groene erfenis volgens E. de Jong. De laatste jaren valt hier gelukkig een verandering in te ontdekken. Maar welk inhoudelijk concept wordt dan gehanteerd voor de vernieuwing? De Jong zegt hierover hetvolgende: “Iedereen die iets van parken weet, beseft dat parken, meer dan gebouwen, onderhevig zijn aan de factor tijd, aan groei, aan verandering en ook aan verval. Er is geen constant beeld, temeer daar het karakter van het park afhangt van onderhoud en beheer. Voor de revitalisering van een bestaand park is dit van essentieel belang, want het maakt de restauratie van een park niet makkelijk. Is het wel mogelijk om een historisch exacte reconstructie te maken en is dat eigenlijk ook wel gewenst? Of moet men veel eerder leven met de gegroeide situatie en daaruit een haalbare interpretatie destilleren, die zowel recht doet aan de traditie als ook aan de nieuwe eisen van gebruik en beheer? En wat is een haalbare interpretatie? Maakt men een beheerplan dat zorgt voor cultuurhistorisch verantwoord beheer en onderhoud, inclusief de aanwezige natuurwaarden, of mag men een park herontwerpen met gebruikmaking van de aanwezige historische waarden?”. Historische parken vragen kortom om een ontwerpvisie die recht doet aan het verleden maar zich ook met open vizier op de toekomst richt.
Planvisie Buitenplaats Windesheim
De Wandeling Het huidige park Windesheim is de optelsom van verschillende planlagen en beheeringrepen. De historische ontwikkeling laat zich het beste duiden aan de hand van een aantal tijdslagen. Hierin in te grijpen vereist goede kennis van de geschiedenis van de locatie en de functie of betekenis die iets heeft gehad. Bij het opstellen van het plan is daarom veel aandacht en tijd besteed aan historisch onderzoek. De ruimtelijke ontwikkelingsgeschiedenis van Windesheim betreft een aantal tijdlagen die een markante verandering van het landgoed representeren. Van de ene tijdslaag zijn wel veel meer sporen overgebleven dan van de andere laag. De tijdlaag van J.O. Husly en van L.A. Springer zijn de meest waardevolle. Maar de meest in het oog springende is zonder twijfel de Husly-tijdslaag. De erfenis van Husly is bijzonder, gegeven het feit dat er nog veel van het oorspronkelijke plan (uit 1796) aanwezig is en gezien het feit dat Husly van oorsprong architect is en van hem geen andere parkontwerpen bekend zijn. Otten Husly moet als architect bijzonder goed op de hoogte te zijn geweest van de ontwikkelingen op het gebied van de tuinarchitectuur in die tijd om zich succesvol op dat vakgebied te kunnen bewegen. Husly’s ontwerp is helaas verloren gegaan, maar met Husly’s advies in briefvorm uit 1789 is een nauwkeurige beschrijving van het ontwerp wel bewaard gebleven. Een van Husly’s eerste zorgen was hoe hij water een rol in zijn ontwerp kon laten spelen. Zijn ideeën voor slingervijvers met een eiland, een kleinere vijver in de zichtas van het huis en een drinkplaats voor koeien waren ervan afhankelijk. Als spiegelend, levend element in het park was het water van het grootste belang voor de esthetiek van zijn ontwerp en voor de beleving van de natuur door de wandelaar. Daarvoor moest hij wel de waterstand iets verhogen en het waterpas graven. Nauwkeurig geeft Husly in zijn brief aan hoe de slingering van de waterlopen vormgegeven moest worden. De beplanting langs de vijverpartijen moest soms tot aan het water doorlopen, zodat men de slingervijver niet geheel langs kon wandelen en in een keer kon overzien. Ook de breedte van het wandelpad langs de vijver wisselde, evenals de breedte van de watergang zelf. Het natuurlijk effect moest gehandhaafd blijven, eentonigheid van de wandeling moest worden voorkomen. Husly speelde met afwisseling in licht en donker, warmte en koelte, dat al lopend via een wandeling ervaren werd. Bijzondere bomen, heesters en bloemperken werden ingezet om bepaalde plekken te accentueren. Van de bijzondere soorten die Husly in zijn advies noemt, zijn nog altijd exemplaren terug te vinden, zoals spar, treurwilg, linde en kastanje. Het merendeel van de door Husly ontworpen wandeling werd echter begeleid door eiken (en op enkele plaatsen beuken), onderling op regelmatige afstand geplaatst. De wandeling is de samenbindende factor in het plan van Husly. Deze wandeling leidde langs diverse markeringspunten. Doorzichten werden gecreëerd naar de nabijgelegen molen, een weiland en een bestaande boerderij met op de achtergrond de kerk van Windesheim. In Husly’s concept speelde een bergje met ervoor een abreuvoir ofwel drinkplaats voor koeien een belangrijke rol. De in groepjes drenkende koeien, hun bewegingen en de melkende boeren brachten een gevoel van landelijkheid met zich mee en verhoogden de esthetische kwaliteit van het landschap ter plaatse. De koeien zijn te zien als schilderachtige elementen in een landschappelijke compositie. Het (agrarische) landschap in de directe omgeving werd zo gebruikt ter versterking van de ‘pastorale idylle’ en de beleving van het parklandschap; een principe uit de landschapsstijl dat bekend staat als ‘the borrowed landscape’. Op basis van een nauwkeurige analyse is gekeken wat in de huidige situatie nog resteert aan sporen van het oorspronkelijk plan van Husly. Daarnaast is het plan van Husly ontleed in principes; er zijn maar liefst negen principes onderscheiden.
Het vaststellen ervan is niet bedoeld om Husly’s plan te kunnen herstellen: dit wordt niet nagestreefd en is – zo het al gewenst zou zijn – simpelweg niet mogelijk omdat veel informatie ontbreekt. Met de principes in de hand is het echter wel mogelijk in de toekomst, ook bij eigentijdse keuzes, voort te borduren op het oorspronkelijk vocabulaire van Husly; niet zozeer naar de letter, maar in de geest van het oorspronkelijke plan. Ook voor de periode Springer is deze werkwijze gevolgd. Op basis hiervan is de masterplankaart gecomponeerd. In dit plan wordt voort geborduurd op de hoofdopzet (driedeling) zoals die door Husly is geïntroduceerd en waar ruim een eeuw later ook door Spinger op is voortgeborduurd. In de directe omgeving van het huis is de Springer-laag dominant verklaard voor het ontwerp. Met relatief bescheiden ingrepen wordt voorgesteld dit deelgebied, gekenmerkt door een formele opzet van stijltuinen in een assenstelsel, verder te versterken. Ingezet wordt op herstel van de oude bloementuin. Voor de ruïne geldt dat deze niet toegankelijk gemaakt wordt voor publiek. De ruïne wordt als spannende plek gekoesterd. Wel wordt de ruïne beter zichtbaar door in combinatie met de brug over de gracht ook een uitzichtplateau te realiseren voor het publiek. Voor het middendeel, het deel van het Engelsche Bosch of Engelsche Tuin, geldt dat van de oude planlagen nog maar weinig aanwezig is. Wat aanwezig is, stamt uit de Husly-tijdlaag, zoals enkele monumentale eiken, de zichtas (met vijver) en de slingerende waterpartij met het eiland (solitude). Van de latere planlagen is in dit deelgebied niet veel meer over, maar deze hebben wel als gevolg gehad dat ook de Husly-laag sterk is verwaterd. Voor dit deelgebied wordt dan ook een nieuwe planlaag voorgesteld, met een knipoog naar de ‘luie romantische wandelpaden’ van Springer, waarin de Husly-sporen echter op heel ‘natuurlijke’ wijze zijn geïntegreerd. Ten tijde van Husly bood de Engelsche Tuin de bezoeker veel kleur en fleur. Dit onderscheidde dit deel ook van het achtergelegen meer landschappelijk deel, waar de sfeer meer arcadisch was en de inzet van beplanting subtieler
(met kastanjes, lindes en wilg). Het terugbrengen van kleur en fleur wordt beoogd; niet door de stokroos weer voor te stellen, wel door bijzondere vaste planten gekoppeld aan bepaalde plekken in het padenplan.
Hoogtepunten Voor het derde deelgebied, het parkdeel ten noorden van het Engelsche Bosch, geldt dat net als bij het eerste deelgebied met redelijk beperkte ingrepen kan worden volstaan. In dit deelgebied is de Husly-laag dominant voor het ontwerp. De hoogtepunten in het plan van Husly krijgen weer de bijzondere plek die ze verdienen, maar hebben wel een nieuwe, eigentijdse invulling gekregen. Op enkele plaatsen worden oude zichtlijnen hersteld. Het principe van het ‘geleende landschap’ wordt aan de oostzijde hersteld, zodat het bergje en de abreuvoir (waterbekken) weer tot hun recht komen. Het zicht op de molen kan worden teruggebracht, evenals het vee aan de voet van het bergje bij de drinkplaats. Bijzondere elementen in het plan zijn ook de bruggen. Ze vormen belangrijke elementen in het beoogde parkbeeld en zijn eigenlijk de ‘sieraden’ in het plan. De bedoeling is dat de bruggen de door Husly beoogde contrastwerking mede invulling geven. Het laatste onderdeel dat nader is uitgewerkt, betreft de ontsluiting en het parkeren. Op de buiten zelf wordt een kleine parkeervoorziening voorgesteld, van circa 20 tot 25 plekken. De andere, grotere parkeervoorziening is buiten de monumentale hekken gesitueerd. Wandelaars worden vanaf de parking met een wandelpad oostwaarts geleid. Deze geeft direct toegang tot het landschapspark van Windesheim, via een nieuwe ingang aan de zuidoost-zijde vlakbij de spoorovergang en het dorp Windesheim. Zo wordt de oude, directe relatie tussen dorp en buitenplaats die bij de aanleg van de spoorlijn verloren is gegaan weer hersteld.
Het landgoed Schellerberg ligt in de gemeente Zwolle, zuidelijk van het grote uitbreidingsplan Zwolle-Zuid. Schellerberg maakt deel uit van de buurschap Schelle dat in het oosten wordt begrensd door de buurschappen Oldeneel en Ittersum en in het westen door de buurschap Spoolde. Historisch gezien is de kern van Schelle gelegen op en rond het rivierduin bij de splitsing van de Schellerbergweg en de Kleine Veerweg. De betekenis van het woord ‘schelle’ of ‘schelne’ is lange tijd een raadsel geweest, maar de naam is etymologisch verwant met het Engelse ‘shallow’ dat ondiep of doorwaadbaar betekent. Het achtervoegsel -berg in Schellerberg duidt op het rivierduin waarop het landgoed is gesitueerd. Tot in de negentiende eeuw werd gesproken over ‘Schellenberg’ in plaats van Schellerberg. De aanwezigheid van het landgoed heeft er zeker toe bijgedragen dat er tussen stad en IJssel een zogenaamde ‘groene buffer’ is ontstaan, waar het heerlijk uitwaaien is voor de bewoners van het nieuwe stadsdeel. Had het landgoed er niet gelegen, dan zouden er weinig belemmeringen zijn geweest om de nieuwbouw tot aan de IJsseldijk door te zetten. Aan de huidige bewoners van het landgoed is dan ook de taak om het bezit ‘als een goed rentmeester’ over te dragen aan volgende generaties. Dit betekent dat er een evenwicht gezocht moet worden tussen de verhoging van de rentabiliteit, de maatschappelijke functie van het landgoed en de bescherming van het privé-leven van de bewoners. Handhaving van de kleinschaligheid, het historische karakter van Schellerberg en de bescherming van natuurwaarden vormen daarbij de hoofdzaak.
Historische aanleg Op Schellerberg was in de 18de eeuw sprake van een Franse classicistische tuin compleet met een sterrenbos en een zichtlaan. De classicistische ofwel formele tuin wordt gekenmerkt door rechte lanen en een strakke aanleg. Het idee in die tijd was dat de wilde natuur bedwongen en beteugeld moest worden. De aanleg van een sterrenbos paste goed in zo’n opvatting. In een dergelijk bos komt een aantal lanen op een centraal punt uit zodat de vorm van een ster ontstaat. De wandelaar verliest gemakkelijk zijn oriëntatie, doordat de lanen ten opzichte van elkaar een scheve hoek maken. Hij krijgt op die manier het idee dat hij een flinke route aflegt, terwijl de wandeling zich in werkelijkheid op een kleine oppervlakte afspeelt. Bij het vroegere sterrenbos komen drie lanen vlak achter het huis op één punt samen. Eén daarvan, de Torenlaan, is gericht op de Peperbus, de belangrijkste toren van Zwolle. Tot op de dag van vandaag is het zicht op de Peperbus vanaf de Torenallee in ere gehouden. De bebouwing van Zwolle-Zuid heeft daaraan niet veel afbreuk gedaan. Uit de 18de eeuw dateert ook een andere zichtas: die op het Hattemse kerkje en de heuvels van de Veluwe. Hoge bomen langs de Schellerenkweg belemmeren op dit moment het uitzicht op Hattem. De Veluwse heuvels liggen daarentegen wel goed in het zicht. Rond het huis is nog een ander restant te zien van de classicistische aanleg: een carré van beuken- en eikenlanen. Predikant Henricus Ravesteyn bezingt in juli1742 het uitzicht vanaf Schellerberg in een wijdlopig 18de-eeuws dichtwerk over het ‘roerige Europa’. Hij verbouwde Schellerberg in die eeuw van spyker tot buitenplaats. Voor de jaarlijkse nationale biddag in 1742 schreef hij zijn preek in dichtvorm.
De Franse, classicistische aanleg is rond 1850 doorbroken om, naar de inzichten van die tijd, een natuurlijker landschap te verkrijgen. De late Engelse landschapsstijl is gedeeltelijk doorgevoerd. Kenmerkend voor deze stijl zijn de open weiden, grote waterpartijen en vergezichten. Zoals op zoveel andere landgoederen is ook op dit landgoed een zogenaamd Engelsch Boschje aangelegd: een vijverbosje met een drietal meanderende vijvers. Een slingerend wandelpad voerde de wandelaar vanaf de Ossenlandse Allee door het Boschje langs de vijvers naar de Torenallee. Begin 1990 zijn deze vijvers uitgebaggerd en weer in de oorspronkelijke 19de-eeuwse staat teruggebracht. In het bos bij de Fles zijn in de 19de eeuw slingerpaden aangelegd. Op de bankjes in het Engelsch Boschje konden Ernest en Johanna Greven rond 1870 genieten van het nieuwe fenomeen van de voorbij tuffende treinen. De spoorlijn Amersfoort -Zwolle was kort daarvoor, in 1863, aangelegd. Vlak achter het huis heeft een boerenbehuizing plaats gemaakt voor een grote ronde vijver, waardoor het huis zich romantisch in het water spiegelt. Volgens mondelinge overlevering zou deze Engelse aanleg het werk van de landschapsarchitect J.D. Zocher jr. zijn, maar er zijn geen tekeningen bewaard gebleven. Sierelementen van de late landschapsstijl komen tot uitdrukking in de neo-classicistische bouwstijl van het huis en in de Zwitserse Chaletstijl van het dierenverblijf, dan wel hoenderhok.
Onderhoud van tuin en park Zo mooi als in de negentiende eeuw is de tuin niet meer, maar anderzijds is aan de saaiheid van de 20ste eeuw gelukkig een einde gekomen. Er wordt veel energie in het onderhoud van de tuin gestoken. Elke vier jaar krijgen de paden rond de huizen een nieuwe laag grind. Het houten toegangshek is geheel in oorspronkelijke staat hersteld. In de winter krijgen de heesters een snoeibeurt. Zij worden van hun zware takken ontdaan en flink teruggesnoeid. De kastanje in de tuin is ruim honderd jaar oud. Ieder voorjaar, bij windstil weer, brak er een zware tak af met een omvang zo groot als de stam. Traditioneel vindt op buitenplaatsen de aanplant van bijzondere bomen en heesters plaats. Door de jarenlange verwaarlozing was van deze opzet niet veel meer over. Alleen een oude Catalpa doet nog aan de vroegere tijd herinneren. De afgelopen jaren zijn er een Ginko, een echte tulpenboom (dus niet de Magnolia, maar de liriodendron tulipifera), een sneeuwklokjesboom en een zakdoekjesboom aangeplant. De pluimhydrangea’s die al van oudsher langs de vijver stonden zijn nu ook bij het terras aangeplant. De kort geleden geplante Kathleen Ferrier rozen met daarachter diep-paarse Buddleia’s zullen het groene geheel een fleurig accent geven. In maart bloeien in het bos sinds mensenheugenis dichte bossen sneeuwklokjes, een paar maanden later gevolgd door de lelietjes van Dalen en Vogelmelk. Eind mei beginnen rondom het prieel de rododendrons aan hun felle kleurengamma. Op Schellerberg staan ze in de volle zon, wat tot gevolg heeft dat de bloemen nagenoeg tegelijk uitkomen. Het voorjaar is een drukke tijd voor de eigenaar. De beelden in de tuin die tegen de vorst zijn beschermd, worden van stro en kunststofhoezen ontdaan. Uit de grote bomen op het gazon is gedurende de winter veel dood hout gewaaid dat opgeruimd moet worden. De oude buxushaag krijgt een laag mest, evenals het gazon. De weilanden worden ‘gesleept’, dat wil zeggen dat ze glad gemaakt worden met een weidesleep en vervolgens bemest. In het voorjaar krijgt ook de afwatering van de sloten aandacht. Altijd zijn wel ergens duikers verstopt geraakt met ‘prut’. Een goede afwatering is van belang, anders blijft het soppen.
Het kippenpaleis
Bij het thema ‘groen van toen’ wordt in eerste instantie aan monumentaal groen, zoals buitenplaatsen gedacht. De naoorlogse periode (1945-1965) verdient hierin ook de aandacht die vaak nog niet vanzelfsprekend is. Inmiddels groeit de waardering voor de stedenbouw en architectuur uit deze wederopbouwperiode. Het is een periode die wordt gekenmerkt door vooruitgang en ontwikkeling. Zo leidden nieuwe materialen en werkwijzen tot vernieuwing in de architectuur en werden in de stedenbouw nieuwe verkavelingprincipes toegepast. Het groen maakt daar een essentieel onderdeel van uit. Om de plek van het groen beter te kunnen begrijpen, wordt eerst ingegaan op de maatschappelijke ontwikkelingen en op de principes van stedenbouw uit de wederopbouwperiode.
‘Volksvijand nummer 1’ Na de Tweede Wereldoorlog kende Nederland een ongekende woningnood. Naast herstel van oorlogsschade nam de vraag naar woningen door de explosieve toename van het aantal huwelijken, de geboortegolf en de daling van het sterftecijfer enorm toe. De woningnood werd tot ‘Volksvijand nummer 1’ verklaard. Het rijk nam daarin de regie. De hoeveelheid te bouwen woningen in een gemeente (bouwcontingenten) werd door het rijk toegewezen. Om te mogen bouwen had een gemeente een uitbreidingsplan nodig. In een gemeentelijk Structuurplan werd op een integrale manier voor de hele stad geregeld waar nieuwe woonwijken, industrieterreinen en infrastructuur zou komen. Dit werd vervolgens concreter uitgewerkt en juridisch geregeld in Uitbreidingsplannen.
Wijkgedachte Typerend voor de wederopbouwperiode is het idee van de maakbaarheid van de samenleving. Stedenbouw werd daarbij als instrument ingezet om een betere mens, en daarmee een betere maatschappij, te scheppen. Kenmerkend voor de opzet van veel naoorlogse woonwijken is de ‘wijkgedachte’ die was gericht op gemeenschapsvorming. Die opzet volgde uit de gelede of samengestelde stadsstructuur. De stad bestaat daarbij uit een centrum dat wordt omringd door “welafgeronde en weltoegeruste wijken” die op hun beurt weer onderverdeeld zijn in duidelijk te onderscheiden “buurten”. Elke woonbuurt is samengesteld uit diverse woning- en gebouwtypen voor verschillende sociale klassen en leeftijdscategorieën. Zo is er bijvoorbeeld een woonblok voor starters, een woonblok voor gezinnen en een woonblok voor bejaarden. De wijken en buurten hebben elk hun eigen voorzieningen: een buurtwinkel voor de dagelijkse boodschappen, een wijkwinkelcentrum voor de grotere aankopen en tenslotte de binnenstad voor grote aankopen.
Luchtfoto van Dieze-Oost met groen en ‘stempels’ en structuurschets van S.J. van Embden
Ook het groen was als een hiërarchische reeks bedoeld; buurtgroen voor het samenhangend stel woonblokken, er was wijkgroen zoals een groen assenkruis en er waren tenslotte groene ruimtes op stadsniveau. Speelplaatsen, volkstuinen en parken waren voorzieningen waar bewoners elkaar konden ontmoeten. Dit zou de gemeenschapvorming bevorderen. Het geheel bood de bewoner zijn leven lang een overzichtelijke en vertrouwde levenskring. Zodoende raakte een inwoner niet ‘verloren’ in de grote stad, zo was de gedachte.
Moderne architectuur en stedenbouw Er lag dus een enorme bouwopgave. Probleem was echter de schaarste aan materiaal en een gebrek aan geschoolde arbeidskrachten. Ook kostte het veel manuren om een traditioneel huis te bouwen. Het rijk stimuleerde daarom snelheidsbevorderende bouwwijzen zoals uniformering en systeembouw om in korte tijd meer woningen te kunnen bouwen en om de bouw goedkoper te maken. Na de oorlog zijn veel ideeën van modernistische ontwerpers in de stedenbouw terechtgekomen. De scheiding van functies (zoals wonen, werken en recreatie) en een efficiënte verkaveling waardoor woningen konden worden voorzien van voldoende licht en lucht waren nieuwe principes die samen met de standaardisatie in de bouw voet aan de grond kregen. De internationale Congrès Internationaux d’ Architecture Moderne (CIAM) heeft daarbij een belangrijk stempel op het architectuurdebat gedrukt. De traditionele vooroorlogse stedenbouw kenmerkt zich door een gesloten bouwblok. In de naoorlogse stedenbouw wordt een ander principe toegepast: de open bebouwing. Daarbij was gestapelde woningbouw (etagewoningen/galerijflats) een nieuw fenomeen. Deze werden geplaatst in een verkaveling met bijvoorbeeld stroken of ‘stempels’. Voorbeelden strokenbouw en stempels in het groen.
Uitbreidingsplan Dieze-Oost van S.J. van Embden
Etagewoningen van architect P.A. Lankhorst
Groenvoorzieningen vormden een essentieel onderdeel van de nieuwe stedelijke wijken. De moderne en grootstedelijke bebouwing met veel gestapelde bouw kende in mindere mate particulier groen (tuin) en werd daarom ontworpen in een nadrukkelijk aanwezige en doorlopende groenstructuur met gras, boomgroepen, solitairen en struiken. Het groen diende als scheiding tussen de verschillende buurten en lag vaak ook aan de randen van de wijk. Ook wijkvoorzieningen zoals winkels, scholen en kerken werden in het groen gebouwd. Iedereen kon op deze manier van het openbaar groen genieten en elkaar in de eigen wijk ontmoeten.
Wederopbouw in Zwolle Ook Zwolle had een Structuurplan nodig. In 1948 werd architect en stedenbouwkundige W.M. Dudok aangetrokken om een Algemeen Uitbreidingsplan voor Zwolle te maken. Het plan van Dudok voorzag onder meer in een stadsuitbreiding aan de zuidzijde van het station. Het gemeentebestuur had hierin geen vertrouwen en uiteindelijk werd Dudok in 1954 opgevolgd door stedenbouwkundige S.J. van Embden.
Waterstructuur naast de Van Schoonhovenstraat
Het Uitbreidingsplan van Van Embden dat in 1956 werd aangenomen, omvatte conform de wens van het gemeentebestuur grootschalige stadsuitbreidingen in noord- en noordwestelijke richting van de stad. Aan de noordzijde van de Rijksweg 28 moesten de wijken Holtenbroek en Aa-landen worden gebouwd. De noodzaak om te bouwen was groot. Al op 17 september 1957 sloeg Minister van Volkshuisvesting H.B.J. Witte de symbolische eerste paal voor nieuwbouwwijk Holtenbroek.
Het (openbaar) groen kreeg ook in de Zwolse werderopbouwwijken een prominente plek. In de ‘nota over de algemene stedebouwkundige ontwikkeling van Zwolle’ uit 1955 schrijft S.J. van Embden: ‘het welbevinden van een stedelijke bevolking vraagt niet alleen voldoende werkgelegenheid en een goede huisvesting, maar evenzeer voorzieningen ten dienste van de ontspanning. Reeds aanstonds bij het ontwerpen van woonkwartieren moet derhalve ruimte worden gereserveerd voor sport- en speelvelden, volkstuinen, parken en dergelijke. … Parken en dergelijk “algemeen groen” ontbreken tot dusver vrijwel geheel (in Zwolle)’. In Zwolle dateren delen van Assendorp, Pierik en Ittersum uit de wederopbouwperiode. De grote wijken uit die tijd zijn Dieze-Oost en Holtenbroek.
Groen in Dieze-Oost Toen Van Embden aan zijn plannen begon, werd er in Dieze-Oost al flink gebouwd. Zo zijn de 11 portieketagewoningen in de groene strook langs de Meppelerstraatweg (naar ontwerp van architect P.A. Lankhorst) en de middenstandswoningen daartegenover gebouwd in de tijd van Dudok. Het onderscheid tussen de meer traditionalistische gesloten bouwblokken en de moderne open verkaveling van Van Embden en N.P.H.J. Roorda van Eysinga is in Dieze-Oost dan ook goed zichtbaar. Het uitbreidingsplan Dieze-Oost werd op 7 januari 1957 door de raad vastgesteld. In dit plan is een duidelijk onderscheid in ruimtes. Centraal staat de grote groenstrook die als scheiding tussen Dieze-West en Dieze-Oost diende. Deze opzet is een voorbeeld van de wijze van buurtvorming die in het gehele structuurplan werd nagestreefd: ‘het creëren van enigszins afgeronde eenheden met eigen voorzieningen, waardoor aan de stad het karakter van een stenen huizenzee wordt ontnomen’. Haaks daarop ligt een brede strook waarin functies zoals scholen een plek vonden. Deze strook eindigt bij de winkelstrookjes rondom het Simon van Slingelandtplein. In noord-zuid richting is daarbij de waterstruc-
Park/brede groenstrook langs Middelweg
tuur naast de Van Schoonhovenstraat ontworpen. De noordzijde van de wijk, grenzend aan de Rijksweg 28, was bestemd voor enkele grote woongebouwen en andere gebouwen voor bijzondere doeleinden in een groene setting. Dieze-Oost is een typische wederopbouwwijk. Dat is onder meer te zien aan het toegepast idee van de wijkgedachte, de verkaveling, de typologie van bebouwing en de principiële aandacht voor het groen. Dit laatste was nodig omdat in de wijk veel etagewoningen en flats, variërend van 2 tot 6 woonlagen op een onderverdieping, zijn ontworpen. De ondergrond bestaat uit een groen tapijt waarop de woonblokken in stroken en stempels zijn gebouwd. Zelfs de beplanting met solitaire bomen, boomgroepen en singel met onderbeplanting zijn op de plankaart opgenomen. De bomen zijn daarbij onderverdeeld in grotere bomen (bomen 1ste grootte) en wat kleinere bomen (bomen 2de grootte). De onbebouwd blijvende terreingedeelten zijn volgens het plan ‘alle bestemd voor tuin en plantsoen, waarbij er naar is gestreefd om een aantrekkelijk en ruim stadsbeeld te verzekeren’.
Bomentypologie
Groen in Holtenbroek Holtenbroek is in het geheel door S.J. van Embden ontworpen. De structuurschets geeft een mooi beeld van de wijze waarop de wijk is ontworpen en de rol die het groen daarin speelt. Kenmerkend voor de wijk is een duidelijke ruimtelijke scheiding tussen de verschillende functies, wonen, werken, voorzieningen, verkeer en recreatie. In de toelichting bij de structuurschets geeft Van Embden aan dat de wijk in overeenstemming met de geformuleerde beginselen van de gelede stad is verdeeld in vier ongeveer even grote buurten, die onderling gescheiden zijn door vrij brede groenstroken die met elkaar een soort kruis (nu het Groene Assenkruis genoemd) vormen. De hele wijk is ingebed in een deel van de, gehele stad omringende, park- en recreatiegordel aan de noordzijde en een groenzone van eenzelfde karakter langs de oostzijde die een onderdeel zou vormen van een in de structuurschets voorziene, diep in het stadslichaam doordringende groene scheg of “long”. De groene ruimten moesten waarborgen dat de wijk geen compact stenen stadsdeel zou gaan vormen. De voor de riolering benodigde singels zouden de aantrekkelijkheid van de groene ruimte verhogen. De parkstroken waren in de eerste plaats voor de passieve recreatie, waartoe voetpaden zouden worden aangelegd langs de waterpartijen. In en nabij de groenzones waren openbare voorzieningen zoals winkels, kerken, scholen en speelvoorzieningen gepland.
Voor de allerkleinste kinderen waren onmiddellijk bij de woningen grasveldjes gedacht, evenals speelvelden met zandbakken voor de wat grotere kleuters. Voor de lagere schooljeugd waren speelvelden met toestellen nodig. De groenstroken tussen de buurten in de nabijheid van de schoolterreinen waren daarvoor een geschikte plaats. Voor de grotere kinderen moest nog gerekend worden op speelvelden voor balspelen en gelegenheid tot rolschaatsen. Omdat deze kinderen ’s zomers nog vaak buiten spelen, terwijl de kleintjes al zouden slapen, moesten deze spelvormen buiten de woonbuurten in de groenstrook worden beoefend. Sportvelden en volkstuinen werden in de groene zones buiten de wijk gesitueerd. Tenslotte werden voor de ‘jeugd in de typisch baldadige leeftijd’ buiten de wijk ruige speelterreinen gedacht. Die moesten wel worden voorzien van een behoorlijke afschermende beplanting zodat het rommelig terrein geen schade zou doen aan de omringende parkzones. Het plan van Van Embden met de essentie van het groene assenkruis is geheel uitgevoerd. In de loop der jaren is het op onderdelen wel gewijzigd. Wijzigingen hadden hoofdzakelijk betrekking op aanpassing van typologie zoals eengezinshuizen en kantoren. Ondanks enige verdichting bleef de groenstructuur hierbij min of meer in tact. Na de eeuwwisseling is een deel van Holtenbroek vanwege woonkwaliteit en (sociale) problemen geherstructureerd. Daarbij zijn in de oorspronkelijk open groene ruimte van het zuidelijke been van het Groene Assenkruis woningen gebouwd.
Afbeelding uit tekst Structuurplan van S.J. van Embden
Luchtfoto Holtenbroek met zicht op het ‘groene assenkruis’
Uitbreidingsplan Holtenbroek van S.J. van Embden
Renovatie van Zwols buiten nadert voltooiing De schatbewaarders van Soeslo Ooit telde Nederland zo’n 6.000 historische buitenplaatsen, nu zijn dat er nog zo’n 550. Vaak eigendom en/of in beheer van kapitaalkrachtige families. Dit jaar werden zij in een speciale editie van het weekblad Elsevier omschreven en geroemd als schatbewaarders. Gefortuneerde mensen, die hun ziel en zaligheid leggen in de strijd om behoud van een eeuwenoud complex met vaak immens grote tuinen. Die vaak niet te beroerd zijn zelf op de bouwsteiger te klimmen of met hun handen in de grond te woelen. Nol en Hana Hony behoren tot die groep en voelen zich, na een levenlang in de stad, God in Frankrijk. In een bijkans verloren hoekje van Zwolle, verscholen in het groen van Wijthmen, ligt Landgoed Soeslo, in de donkere Middeleeuwen ooit eigendom van het Stift Essen, nu een rijksmonument van bij elkaar zo’n 80 hectare. Niet bijzonder groot, wel bijzonder mooi. Het landhuis, de boerderij, de koetstuin en het park zijn sinds 1997 in het bezit van Nolly en Hana Hony, zakenechtpaar-in-ruste. Hij houdt zich voornamelijk bezig met het vastgoed, zij verzorgt de tuin, de pauwen, parelhoenders, Indische loopeenden en ander gevogelte. De omliggende grond is (in beheer) van Landschap Overijssel. Aan de veelgebruikte keukentafel van Huize Soeslo grijpt Paul Schaap (expert op het gebied van buitenplaatsen en adviseur van de Hony’s) naar zijn leesbril en pakt een van de boekwerkjes uit een hoge stapel over de geschiedenis van het landgoed. ‘Ik wil dit graag voorlezen’, zegt Schaap als hij de juiste pagina heeft gevonden en begint voor te dragen uit een gedicht van Rijnvis Feith.
Deze beroemde dichter (1753-1824) woont in 1816, want dat jaar schrijven we, op Boschwijk en is als zodanig buurman van Georg Roijer, de bewoner van Soeslo. Het hoge voorhuis is zojuist in opdracht van Roijer gebouwd aan de toen al eeuwenoude ‘spieker’ (voorraadschuur voor graan) als Rhijnvis Feith als gast op het openingsfeest om het woord vraagt. Hij heeft een ode geschreven voor deze speciale gelegenheid (zie kader). Schaap gebruikt deze bloemrijke en literair verantwoorde omweg om zijn visie te geven hoe het ontwerp van de tuin van Soeslo, ruimtelijk gelegen op een zogeheten dekzandrug of es, tot stand is gekomen. ‘De landgoederen werden stuk voor stuk geometrisch, zeg rechtlijnig, aangelegd. Pas later werd dat anders. Ik heb een donkerbruin vermoeden, dat het ontwerp van de tuin van Soeslo door Georg Anton Blum is aangepast. Dat hij de zogeheten landschapsstijl heeft toegevoegd aan de oorspronkelijke, formele stijl. Waarom ik dat denk? Wel, Blum (hij woonde geloof ik aan de Badhuiswal) had ook de tuin van Boschwijk ontworpen. En Rhijnvis Feith en Georg Roijer waren goede vrienden. Dat blijkt wel uit de moeite die Rhijnvis Feith nam om een gedicht voor Roijer te schrijven. Bovendien, doet de stijl me aan die van Blum denken. Nee, bewijzen kan ik het niet. Van sommige buitenplaatsen is heel veel bekend, van andere (waaronder Soeslo) minder. Er is ook geen familiearchief van de Roijers. Maar ik weet zeker, dat in zijn tijd heel veel is gebeurd op Soeslo’.
Geen zekerheid dus, maar Schaap heeft wel recht van spreken. Jarenlang was hij medewerker van Stichting tot Behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen, kortweg PHB, en betrokken bij het opstellen van het beheersplan voor Soeslo. In die hoedanigheid raakte en bleef hij betrokken bij het Soeslo van Nolly en Hana Hony, nadat deze het van de gemeente kochten, maar ook nadat de PHB in 2011 werd opgeheven wegens het stopzetten van de landelijke subsidie. De panden op Soeslo waren, bij de aankoop in 1997, tot niet meer dan bouwvallen vergaan en de tuin en boomgaard waren veranderd in een met onkruid volgewoekerde wildernis. Van de verre erfenis van Georg Anton Blum was weinig overgebleven, maar de Hony’s besloten ook daar wat aan te doen. ‘Pal voor de ramen van het huis stonden linden’, verbaast Nol Hony zich nog. ‘Hoe kun je het bedenken: bomen voor de ramen! Ik vraag je…’. De nieuwe eigenaren begonnen, gesteund door Landschap Overijssel, met een flinke portie moed en hun met hard werken verdiende familiekapitaal aan een even helse als dankbare klus, waarbij de regie zoveel mogelijk in eigen hand werd gehouden. De heer des huizes benoemde zichzelf tot autodidactisch bouwmeester en de tuin werd het domein van zijn vrouw Hana. ‘Nol en ik waren echte stadsmensen, ik had ook helemaal geen groene vingers, deed nooit iets in de tuin. Maar je leert snel’. Tot op de dag van vandaag neemt zij, met haar trouwe hulp Dries, het leeu-
wendeel van het tuinonderhoud voor haar rekening, welhaast een dagtaak in sommige delen van het jaar. Nol zit het liefst in de tuin, om weg te dromen in zijn prieeltje of, bij echt mooi weer, overleg met de bouwploeg. ‘Eén ding had ik al gauw in de gaten’, herinnert Nol Hony zich. ‘De tuin moet onlosmakelijk verbonden zijn met het huis. Anders klopt het geheel niet. Mensen als Blum wisten dat natuurlijk ook al lang. Maar je moet er wel een goed gevoel bij hebben. Toen ik begon, werd mij verteld, dat ik verplicht was een landschapsarchitect in handen te nemen. Kwam er zo’n interessante gozer met een duur koffertje. Die heb ik dus weggestuurd. Later hebben anderen als Klaas Boomert en Carl Stoelinga van de Wezo het opgepakt’. Zo’n 15 jaar bestond Soeslo uit een halve bouwput; het waren jaren van tekenen, slopen en herbouwen. Nu nadert de voltooiing van de grootscheepse renovatie. Als laatste wordt de laatste hand gelegd aan het koetshuis (inclusief het in ere herstelde schilddak). In dit gebouw komen twee prachtige, grote gastverblijven. Van de tuin wordt de boomgaard opgeknapt door het Overijssels Landschap. De totale renovatie mag een klein vermogen hebben gekost, maar het resultaat is ernaar. Landgoed Soeslo zal erbij liggen als in zijn beste dagen. Met gerenoveerde gebouwen in de oude stijl, zijn bijzondere lanenstructuur, slingerpaden, waterpartijen, siertuin, moestuin, boomgaard, hakhoutpercelen, singels, weiland en bouwland. Kortom, zoals het er zo’n 200 jaar geleden ooit bijgestaan heeft, toen Rijnvis Feith er zijn gedicht voordroeg en een heildronk uitbracht. En zo, hopen de Hony’s, zoals het er over nog eens 200 jaar nog bij zal staan. ‘Want’, zegt de gewezen stadsmens Nol Hony, ‘je bouwt toch ook voor het nageslacht. Ik vind het leuk als mensen hier wandelen en genieten. En dat blijven doen. Zelf ga ik hier in elk geval nooit meer weg, hier is mijn paradijs op aarde’.
Onderstaand gedicht werd in 1816 door Rijnvisch Feith voorgedragen ter ere van het openingsfeest van het nieuwe Landhuis Soeslo.
Na ‘t vriendelijkst onthaa
l ter wijding dezer wonin g, zij, brave Roijer, U dee s heildronk toebereid. Ontvang uit éénen mo nd onze aller dankbeton ing bij onzen hartenwensc h yoor Soersels zaligh eid . Geniet nog jaren met uw gade en kindren tevens , zoo vaak de lieve lente U naar dees woning we nkt , bij ongestoorde rust, er al de vreugd des levens , die immer ’t zalig land aan zijn bewoners sch enkt. Zie nog uw schepping in haar volle schoonhei d blo eijen, en pluk nog menigmaal een bloem van ‘t wreem d pla ntsoen. Zoo moge uw ouderdom hier zachtskens henen vlo eije n, en vol van ‘t zoetst gen ot, ten vreedzame einde spoên! Komt, eedle vriendenre i! het glas omhoog geh even, dat elk onze aller vriend dees’ dronk ten heilwe nsc h biê! en’ t Soersel ons dan ste eds, als heden, vrolijk zie !
(spoên = spoeden, biê = biede/biedt)
Samen maken we de toekomst
www.unica.nl Unica Zwolle
Schrevenweg 2
Broerenkerk, geen alledaags project! De verbouwing van de Broerenkerk in Zwolle is een arbeidsintensieve uitdaging. Een uiterst secuur vakwerk dat Trebbe graag aangaat samen met Van den Hengel. Dit zusterbedrijf heeft dan ook een jarenlange expertise opgebouwd met monumentale gebouwen. De voormalige 14de-eeuwse kloosterkerk krijgt dan wel een nieuwe bestemming, maar het authentieke uiterlijk blijft behouden. Met liefde voor hun vak werken onze medewerkers aan de restauratie van de historische elementen. De Broerenkerk is zeker geen alledaags project, maar een uitdaging waar we met passie aan werken!
www.trebbe.nl www.vdhengel.nl
Postbus 623
8000 AP Zwolle
T (038) 456 04 56
‘Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren’ Iedereen heeft deze zin uit de Bijbel (Genesis 3:19) wel eens gehoord bij een afscheid op een begraafplaats of in een crematorium. Het lichaam wordt begraven of gecremeerd, het vergaat tot stof. Voor de komst van het Christendom was het niet altijd gebruikelijk om doden te begraven. In veel gevallen verbrandde men de lijken. Soms werd de as verzameld in urnen. Met de komst van het Christendom werd het gebruikelijk de doden te begraven in afwachting van de terugkomst van Christus. De gewoonte om overledenen in kerken te begraven ontstond al tijdens het vroege Christendom. Later werd het begraven in de kerk een kwestie van
standsaanduiding. De sociale positie van de overledene was bovendien bepalend voor de kerk waarin deze een laatste rustplaats vond. In Zwolle was een graf in de Grote Kerk voorbehouden aan vertegenwoordigers van de stedelijke magistraat, aan juristen, predikanten, leraren, geestelijken en officieren. Middenstanders en mensen uit de vrije beroepen werden meestal begraven in de (drie) andere kerken die Zwolle in de middeleeuwen kende. De Onze Lieve Vrouwe Kerk, de Bethlehemskerk en de Broerenkerk. Gewone mensen of de armen werden op het kerkhof buiten de kerk begraven. In de eerste helft van de 18de eeuw won de opvatting terrein, dat het niet hygiënisch was om de doden binnen de bebouwde kom te begraven. Niet iedereen was het met deze gedachte eens. Vooral de adel die verschillende rechten bezat op familiegraven en grafkelders verzette zich met hand en tand. Het duurde in Zwolle mede daardoor tot 1823 voordat de gemeenteraad enige akkers bij de Beltmolen aan de Meppelerstraatweg aankocht en tot kerkhof liet inrichten. Een landelijke wet in 1829 maakte vervolgens definitief een eind aan de discussie. Vanaf die tijd werd iedereen buiten de stad begraven. Inmiddels telt Zwolle negen begraafplaatsen, viif gemeentelijke en vierparticuliere. De gemeentelijke begraafplaatsen zijn: Kranenburg, Meppelerstraatweg, Voorst, Windesheim en het Heilige Kruis. De particuliere begraafplaatsen zijn: Bergklooster, de Israëlitische begraafplaats aan de Kuyerhuislaan en de twee RK begraafplaatsen aan de bisschop Willebrandlaan en aan de Ergenamenweg in Wijthmen.
Algemene Begraafplaats Met de aanleg van de algemene begraafplaats aan de Meppelerstraatweg werd in 1823 begonen. De begraafplaats is daarmee de oudste in Zwolle. In het eerste jaar waren er 93 begrafenissen. Een cholera epidemie in 1826 zorgde er voor dat er steeds vaker besloten werd niet binnen de stadsmuren te begraven. Sinds 1954 worden op deze begraafplaats geen nieuwe graven meer uitgegeven. Bijzettingen in familiegraven vinden, als er nog ruimte is in het graf, wel plaats. De algemene begraafplaats heeft de status van gemeentelijk monument. Onder de bescherming vallen het hekwerk, de bebouwing en de parkaanleg. Vier grafmonumenten hebben ook een beschermde status. De ingang van de begraafplaats wordt gemarkeerd door een ijzeren sierhekwerk, geflankeerd door gemetselde hekpeilers bekroond door siervazen in rococovormen. Bij bebouwingen op de begraafplaats zie je invloeden van de neorenaissance en de neogotiek. Het aanwezige wachtlokaal en de bijhorende woning dateren uit 1900. Verder op het terrein staat het voormalige lijkenhuis. Dit gebouw heeft houtengevels, een imitatie rustica-indeling en rondboogvensters. Het meest bijzondere grafmonument is wel het in grotendeels gietijzer uitgevoerde graf van Mr. J. Ter Pelkwijk. Het graf werd hem door de stad Zwolle opgedragen. Dichter Rhijnvis Feith, die aanvankelijk in 1824 in de Grote Kerk was begraven, werd in 1825 naar het nieuwe kerkhof overgebracht. Zijn grafmonument werd Algemene begraafplaats aan de Meppelerstraatweg
betaald uit giften afkomstig uit het hele land. Het graf bevat een marmeren portretbuste van de beroemde schrijver. Vlak er naast ligt de theoloog G.H. van Senden begraven. Dit monumentale graf dateert van 1851. Even verderop bevindt zich een graf met een groot reliëf van een scheepsanker. Hier werd in 1881 W.J. Schutevaer begraven. Hij was de oprichter van de vereniging voor belangen van de schipperij.
Begraafplaats Bergklooster De begraafplaats Bergklooster is ontstaan in en rond de voormalige kapel van het klooster op de Nemeler-of Agnietenberg, dat in 1386 werd gesticht door volgelingen van Geert Grote, grondlegger van de Moderne Devotie, uit Deventer. Het klooster kreeg zijn grootste bekendheid door de aanwezigheid van de Augustijner kanunnik Thomas a Kempis (1397-1471). Hij schreef het boek ‘In Navolging van Christus’ een van de meest verspreide boeken die ons land heeft voortgebracht. Even buiten de begraafplaats staat een door P.J.H. Cuypers ontworpen gedenksteen (gemeentelijk monument) ter na gedachtenis aan Thomas a Kempis. In 1399 werd het kerkhof ingewijd. Daarmee is deze begraafplaats de oudste, nog steeds in gebruikzijnde dodenakker in Zwolle. Na de intrede van de Reformatie in Zwolle werd het klooster gesloopt. Talloze fragmenten van het klooster en kapel zijn in de loop van der tijd bij graafwerkzaamheden teruggevonden. Met name uit de orthodox protestantse omgeving is er vele eeuwen begraven op Bergklooster, daardoor heeft de begraafplaats een sober
karakter gekregen. Desondanks is er een verscheidenheid aan grafmonumenten. De vorm varieert van gedecoreerde tombes tot hergebruikte zandstenen bouwfragmenten van het klooster. Ook het materiaal gebruik is divers. Het graf van Jan Mulert, uit 1541 is het enige onderdeel dat de sloop na de Reformatie overleefd heeft. Naar alle waarschijnlijkheid dekt de zerk nog steeds het oorspronkelijke graf, dat destijds in de kerk was gelegen. Het grafmonument van Mulert is net als de bebouwing en de parkaanleg een gemeentelijk monument. Na de Reformatie zijn met name de buurtbewoners uit Haerst en Berkum blijven begraven op Bergklooster. In de loop der eeuwen is de begraafplaats een aantal malen uitgebreid. Sinds 1931 wordt de begraafplaats beheerd door een vereniging waarvan de leden alleen komen uit de vijf omliggende buurtschappen. De begraafplaats is sinds enige jaren aangewezen als gemeentelijk monument.
Begraafplaats Binnengasthuis Ingeklemd tussen de WZRV sporthal en de Blaloweg, een van de drukke verkeeraders van Zwolle, ligt een verstilde plek. Begraafplaats Binnengasthuis is ook al door de monumentale kastanje bomen een oase van rust tussen alle 21ste-eeuwse drukte en vooruitgang. Deze begraafplaats is aangewezen als gemeentelijk monument. In 1377 werd hier het Buitengasthuis gesticht. Het huis ook wel Ten Hilligen Cruce genoemd lag ver buiten de stad. Dit was niet zonder reden. Het Binnengasthuis gaf namelijk onderdak aan melaatsen (lepra). Naast dit gasthuis bouwde men twee jaar later nog een kapel. In en rond de kapel werden de doden begraven. De begraafplaats is daarmee de oudste nog bestaande in Zwolle. We gaan er dan gemakshalve vanuit dat vanaf het beging van de stichting er begraven werd. In 1703 stortte bij een hevige storm de kapel in. De fundamenten van de kapel waren al aan het eind van de 19de herkenbaar door een ook nu nog bestaande rij met ijzeren stangen verbonden palen. Tot ver in de 20ste eeuw is hier begraven. Vooral bewoners van het Buitenhuis en inwoners van de Kamperpoort en de omliggend, merendeels arme buurschappen Voorst en Frankhuis werden hier ter aarde besteld. De spaarzame en eenvoudige zerken en steles geven slechts een deel van de talloze begravingen aan die eeuwenlang op deze plek hebben plaatsgevonden. Een klein deel van de begraafplaats werd in de 20ste eeuw opgeofferd ten behoeve van de verbreding van de Blaloweg.
Begraafplaats Binnengasthuis
Begraafplaats Kranenburg Na een aantal uitbreidingen raakte de Algemene Begraafplaats aan de Meppelerstraatweg aan het begin van de 20ste eeuw vol. In 1926 kocht de gemeente Zwolle de voormalige havezate Kranenburg aan de noordzijde van Zwolle. De havezate dateert uit de 15de eeuw. Het 17de eeuwse huis werd afgebroken in 1844. Het westelijk bouwhuis werd in de 20ste eeuw gesloopt. Aan het begin van de Kranenburgweg staan nog de vier gemetselde hekpeilers van de havezate. Hekpijlers en het nog bestaande bouwhuis staan als rijksmonument geregistreerd. In 1926 schreef de gemeente Zwolle een prijsvraag uit voor het ontwerpen van een nieuwe begraafplaats annex wandelpark op de Kranenburg. Behalve een begraafplaats en een plek om dierbaren te herdenken zou het ook een park worden voor de Zwollenaren. De jury koos voor een ontwerp van het bureau van H. Copijn en zoon. De Gids voor de Nederlandse Tuin –en Landschapsarchitectuur noemt medefirmant C.H. Schouten als ontwerper van het plan. Zij gingen bij het ontwerp uit van de bestaande structuur van de buitenplaats en voegden daar een aantal elementen aan toe. In het ontwerp zijn elementen uit verschillende stijlperioden gecombineerd. Zo gebruikte Copijn onder andere de Hollandse landschapsstijl die in de 19de eeuw populair was. Volgens het juryrapport maakte het winnende ontwerp prachtig gebruik van het bestaande terrein en vloeiden het begraafplaats- en parkgedeelte op fraaie wijze samen.
Begraafplaats Kranenburg
Net als in de middeleeuwen werd er bij de graven onderscheid gemaakt in maatschappelijke klassen. Er waren zes klassen: een hoofdklasse en de klassen 1-5. Aan de afmetingen van het graf en de grootte van de gedenksteen kon je die klassen herkennen. Pas in 1978 werd het klassensysteem afgeschaft. Wel bleef het klassensysteem herkenbaar in het parkgedeelte. In 1931 ontwierp de waarnemend directeur Gemeentewerken, W.B.M. Beumer een ontvangstgebouw/aula, een opzichterswoning, een bergplaats/barenhuisje en een lijkenhuisje voor deze nieuwe begraafplaats. De begraafplaats is in fasen aangelegd. Van het oorspronkelijke ontwerp van Copijn is alleen de eerste fase verwezenlijkt. Dit oudste gedeelte van de begraafplaats met aula, vijver en het westelijk stuk van het parkgedeelte met graven werd in 1933 in gebruik genomen. In de jaren vijftig zijn de graven uitgebreid aan de oostzijde. Samen met het gedeelte uit de jaren dertig vormt dit deel het gravenpark. Kenmerkend zijn ovale graspaden, die liggen aan een centrale as. Dit gedeelte van de begraafplaats/wandelpark met opstallen krijgt na alle waarschijnlijkheid binnenkort de status van gemeentelijk monument. In 1992 is de begraafplaats aan de zuidoost kant uitgebreid met het Hagenpark. In het Hagenpark is ook een islamitisch gedeelte opgenomen. De Parnassusberg werd in 2003 in gebruik genomen. Het is een cirkelvormige terrein dat iets boven het maaiveld uitsteekt. De graven zijn rondom deze natuurlijke verhoging aangelegd. In 2003 is ook een Masterplan voor de begraafplaats gemaakt, dat voorziet in een ontwikkeling op de lange termijn. Centraal element is een nieuw particulier uitvaartcentrum. De nieuwbouw is verbonden met het voormalige bouwhuis dat nu met rouwkamers een herbestemming heeft gevonden. Naast het nieuwe uitvaartcentrum is de begraafplaats vergroot met tuin en wandgraven. Ook de parkeerplaats werd vergroot. De oude as van de buitenplaats is nog steeds zichtbaar, van het grachtenstelsel resteert niets. Natuurlijk liggen op de grootste begraafplaats meer dan 6000 graven. De graven van enkele Zwolse stadsgenoten, Isaac Antonie van Roijen (1859-1938), Helmig van der Vegt (1864-1944), Geraradus Horreus de Haas (1879 – 1943), Hendrik van der Vegte (1868 – 1933 ) en Jean Charles Philip Eeltink Schattenkerk (1908 – 1997) hebben cultuurhistorische waarde.
Begraafplaats Voorst/Westenholte
Rooms-katholieke Begraafplaats
De begraafplaats Voorst is in 1933 aangelegd, in de vorm van een pauwenstaart. Dit gebeurde in opdracht van de toenmalige gemeente Zwollerkerspel. Met de gemeentelijke herindeling in 1967 ging de begraafplaats Voorst over naar Zwolle. Op Voorst worden voornamelijk bewoners van Westenholte begraven.
Hoewel bij grondwet van 1798 kerk en staat al gescheiden waren en alle privileges van de staatskerk kwamen te vervallen, betekende dit nog niet dat katholieken in alle opzichten als gelijkwaardige burgers beschouwd werden. De meeste katholieken werden begraven op de begraafplaats Bergklooster. In 1841 stelde F.W.J.A. baron van Lamsweerde een stuk akkerland beschikbaar waarop katholieke Zwollenaren hun eigen begraafplaats konden aanleggen. De baron zelf legde de eerste steen in een van de hoekpijlers van de omringende muur. Aan de ingang van de begraafplaats, een rijksmonument, staan twee bakstenen hekpijlers voorzien van natuurstenen sierbekroningen in Franse neorenaissancestijl. Het gietijzeren toegangshek is neogotisch. Tegen de muur staat een baarhuisje, dat dateert uit 1882. Het kerkhof wordt gekenmerkt door een strakke opzet van evenwijdige hoofd- en zijpaden. In de hoofdas achter het toegangshek staat centraal op het terrein een gietijzeren kruisbeeld. Verderop staat een fraai gerestaureerde Neo Gotische kapel uit 1883. Onderdelen van de begraafplaats zijn aangewezen als rijksmonument.
Begraafplaats Windesheim In 1917 nam de toenmalige gemeente Zwollerkerspel de begraafplaats over van de Nederlandse Hervormde kerk. Er worden voornamelijk overledenen uit het dorp Windesheim begraven. Op het oude gedeelte van de begraafplaats kan er alleen worden bijgezet als er nog plaats is in het graf. Er worden geen nieuwe graven uitgegeven. Ook is er een afzonderlijk gedeelte voor urnengraven.
Joodse begraafplaats Al vanaf de Vroege Middeleeuwen leefden er Joden in Nederland. De Joodse gemeenschap groeide in Zwolle in het begin van de 18de eeuw zo snel, dat zij in 1722 toestemming kregen op de Luurderschans te begraven. Toen deze begraafplaats vol raakte werd door de Joodse gemeente in 1881 een terrein in Berkum aangekocht. In 1885 werd de nieuwe begraafplaats aan de huidige Kuyerhuislaan in gebruik genomen en is deze als zodanig in gebruik. In 1981 werd de begraafplaats aan de Luurderschans gesloten en geruimd. De stoffelijke resten werden overgebracht naar de Kuyerhuislaan. De begraafplaats, een rijksmonument, is zoals gebruikelijk voor een Joodse begraafplaats eenvoudig ingericht. De Hebreeuwse tekst op het metaheir- of metaarhuisje (reinigingshuisje) heeft de volgende betekenis. ‘En het stof keert weder tot de aarde en de geest tot God die hem gegeven heeft’ In tegenstelling tot het eenvoudige hek dat de begraafplaats omsluit, zijn de ingangen wel monumentaal. Deze bestaan uit gemetselde pijlers afgedekt met natuurstenen vazen.
Joodse begraafplaats aan de Kuyerhuislaan
Het graf van Apollo Het landgoed in het buurtschap Haerst, rond Huis Arnichem wordt voor het eerst genoemd in 1408. Het landgoed heeft verschillende families als eigenaar gehad. In 1797 kwam het in handen van de familie Tobias. Verschillende leden van die hadden het ambt van secretaris van Zwolle vervuld. Verscholen langs De Doornweg op het landgoed rond Huis Arnichem ligt een bijzonder graf. Wellicht het oudste Moslim graf in Nederland in ieder geval in noord oost Nederland. Het is het graf van Apollo. Op de eenvoudige dubbele zandstenen grafzerk staan twee moeilijk leesbare opschriften. Een in het Latijn en een in het Arabisch. In het Latijn: ‘Lepejou, die ook wel Apollo wordt genoemd, is geboren op het eiland Celebes en is gestorven juli 1828.’
Rooms katholieke begraafplaats
Uit archief onderzoek blijkt dat Apollo een jonge negerslaaf is die overleed op 23 juli 1828. Hoogstwaarschijnlijk is Apollo geboren in de toenmalige kolonie Demerary, in het voormalige Brits Guyana, dat van 1620 tot 1796 Nederlands bezit was. Ook is er sprake van dat Apollo geboren is op Celebes. De jongen werd naar Nederland gebracht door Joan Hendrik Tobias, eigenaar van Huize Arnichem. Tijdens een oorlog zou Apollo Tobias van een wisse dood hebben gered. Uit dank voor zijn moedige daad nam Tobias de jonge neger mee naar Haerst. Apollo stierf jong. Onduidelijk is of hij 23 of 16 jaar is geworden. Het graf van Apollo is een goed voorbeeld van het monumentenbegrip ‘gracieus verouderen’. Daarmee wordt bedoeld dat een object er niet altijd spic en span bij hoeft te staan. Maar door natuurlijke veroudering zijn reis door de tijd maakt. Vooral door zijn geschiedkundige waarde is het graf van Apollo aangewezen als gemeentelijk monument.
Het graf van Apollo
Van 1784 tot 1824, heeft de Zwolse dichter, regent en literator Rhijnvis Feith zijn buitenplaats ‘Boschwijk’ met een kleinschalig Engels landschapspark vorm gegeven. De oudste kaart waarop de aanleg van Boschwijk staat afgebeeld is die van Hottinger uit ca. 1781. In die tijd was er sprake van een geometrische tuinaanleg. Toen Feith het huis erfde liet hij het huis vergroten om ruimte te kunnen bieden aan zijn grote kinderschare. In het begin van zijn leven heeft hij veel gedaan aan de park en tuinaanleg, waarschijnlijk samen met zijn tuinman en de Zwolse landschapsarchitect Blum. Blum heeft in die tijd met name in Overijssel, maar ook in Groningen verschillende parken in landschapsstijl aangelegd zoals bij de Fraelemaborg, de Gunne en Almelo. Hoewel er geen ontwerptekeningen of terreinbeschrijvingen bewaard zijn gebleven heeft Feith in zijn ode aan Boschwijk (ca 1799) uitvoerig beschreven wat hij tegenkwam. De Ode bestaat uit 34 verzen van 6 regels. De opbouw is als volgt; in de eerste 6 verzen beschrijft hij Boschwijk als ‘troost en wellust’ van zijn leven. Na vers 15 volgt een meer concrete beschrijving van de verschillende elementen in het park. ‘stille, kalme, dierbare dreven’ – een zachtbewogen vliet, een dwalend beekje etc. Wat de beplanting betreft, lezen we over de dennen, heesters en lindenloof, Engelse bloemdragende gewassen.
Het Kadastrale Minuutplan uit ca 1832 geeft niet alleen de oppervlakte van de percelen aan, maar ook de infrastructuur, waardevolle informatie voor de herinrichting van het park Tijdens het leven van Feith was het landgoed ca. 300 ha. groot, waarmee Boschwijk tot de middelgrote Overijsselse landgoederen behoorde. Nu is het ca 4 ha. groot. Na diverse particuliere bewoningen werd Boschwijk in 1949 verkocht aan de Gemeente Zwollerkerspel. Na opheffing van deze Gemeente in 1966 bleef de familie Crommelin het huis bewonen. In 1997 heeft de Gemeente Zwolle de buitenplaats verkocht aan de huidige eigenaren. Na de renovatie van het huis is begonnen met de renovatie van het park. Tientallen bomen – spontaan opgeschoten, of geplant vanwege houtopbrengst – werden gekapt. Uitgangspunt was om het park weer te herstellen zoals Rhijvis Feith bedoeld had. Een grote ingreep was het kappen van een oude beukenlaan – na een second opinion van Copijn boomspecialisten. Nieuwe beuken werden aangeplant met de historische plantafstand van een halve Sallandse roede (2 meter en 25 centimeter). Borders zijn aangeplant met oude soorten en zichtlijnen werden hersteld. Nu, na bijna 10 jaar noeste arbeid is het weer een park waar Feith trots op zou zijn.
galgroen grachtengroen kopergroen
cactusgroen
limoengroen Bohemergroen Schweinfurtergroen voorjaarsgroen Parijsgroen standgroen geelgroen pastelgroen peterseliegroen
gifgroen
lentegroen varengroen
berggroen Bremergroen olijfgroen pastelgroen chroomoxydegroen blauwgroen erwtengroen lindengroen sapgroen jadegroen zeegroen JandeBouvriegroen donkergroen Zaansgroen Egyptischgroen junglegroen Veronesegroen
aardgroen
Spaansgroen
permanentgroen
mosgroen olijfgroen bladgroen chromaatgroen zinkgroen cobaltgroen flessengroen grasgroen
bleekgroen,
Groene kleur In de Nederlandse taal heeft groen vaak een negatieve bijklank. Dat zou komen omdat groen een kleur is die niet bij de mens hoort. Groen wordt vaak in verband gebracht met negatieve zaken omdat aan het menselijk lichaam geen spoortje groen te bespeuren valt. Ons lijf is roze van buiten en rood van binnen en als er nu één kleur is die tegengesteld is aan rood dan is het wel groen. Groen wordt dus geassocieerd met alles wat niet-menselijk is (denk maar aan draken, buitenaardse wezens,…). Een mens ziet er groenig uit als er iets mis is of als hij nijdig is. Je wordt groen als je zeeziek bent, je bent groen van ellende. Pus, gal en snot - sorry dat het dat het zo plastisch wordt - zijn ook groen. Groen staat dus voor ziekte en bederf. Haaks daarop staat de betekenis van groen als kleur van natuur, oorsprong, voorjaar, vruchtbaarheid, rustgevendheid en betrouwbaarheid. Verklaarbaar, want de geschiedenis van de mens begon in de natuur. Onze ogen zijn dus helemaal ingesteld op groen. Daarom is deze kleur voor ons zo normaal, zo vertrouwd, zo veilig en zo rustig. Wanneer groen staat voor veiligheid, kun je bij groen licht doorrijden of oversteken, een groene lichtbak met pijl of rennend mannetje geeft wereldwijd aan waar we de nooduitgang kunnen vinden.
Groene verf De algemene opvatting is om de ramen en deuren van het exterieur van een monument in het donkere grachtengroen te schilderen. Uit recente onderzoeken blijkt dat het groen in het stadsbeeld ook vele gezichten gekend heeft. Hoe is men er toe gekomen om juist groen toe te passen? Waarschijnlijk komt dit door de beschermende eigenschappen van sommige groene pigmenten.
Simis Om de toepassing van groene verf te begrijpen moeten we even terug in de tijd. Een prachtige bron hiervoor is boek Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw-kunst van Lambertus Simis uit 1829. Hierin wordt duidelijk beschreven welke soorten verf geschikt waren voor bepaalde doeleinden en hoe ze gemaakt moesten worden. Groene verfstoffen waren in keuze beperkt. Groen was een moeilijke kleur om te maken. Het Berggroen, uit Duitsland, is een oude verfstof en is in de tijd van Simis in onbruik geraakt. Voor de komst van Spaans groen werd het veel gebruikt voor het verven van deuren en vensters. Er bestaan verschillende soorten tinten, van licht naar donker. Spaans groen verdrong dus het Berggroen, waarschijnlijk omdat Spaans groen veel duurzamer is. Ondanks dat het een moeilijke verfstof is om te maken werd het veelvuldig toegepast op de houten onderdelen van de gevels. Dit omdat het koperacetaat dat in Spaans groen zit een schimmelwerende werking heeft. Het Spaans groen werd als volgt bereid: koperen platen werden blootgesteld aan zure dampen of werden in broeiende paardenmest gehangen. Na verloop van tijd werd
het groene koperoxide van de platen afgeschraapt. Na het fijn wrijven van het oxide in olie werd het als verf toegepast. Dat het een uitermate giftig pigment was, vertelt de volgende anekdote: ‘men had als proef het koperoxide aan een grote hond gevoerd en deze viel ter plekke neer en verteerde binnen enkele minuten tot schuim...‘ Het Fries groen was een belangrijke kleur in de zestiende en zeventiende eeuw. Het lijkt qua kleur veel op Spaans groen. Blootgesteld aan het zonlicht en buitenlucht verkleurde het echter snel. Mineraal groen had dezelfde kleur als Spaans groen, maar was minder duurzaam. Het werd daarom voornamelijk gebruikt als een onderlaag voor Spaans groen. Terre verde of groene aarde gaf een olijfachtige kleur en werd in de tijd van Simis nog maar weinig gebruikt. Of het in het verleden geschikt was voor verven in de buitenlucht wordt niet duidelijk, Simis heeft enkel de opmerking dat het gebruikt wordt om metaal te verven. Waarschijnlijk bedoelde hij daarmee de hekken, balustrades en leuningen van stoepen en dus goed toepasbaar op het exterieur. Over sapgroen is Simis duidelijker. Sapgroen kan niet met olie worden gemengd omdat het dan een vuile groene kleur oplevert. Voor waterverf was het echter wel zeer geschikt. Het was dus tobben met de toepassing van de groene pigmenten. De minerale pigmenten moesten grof gewreven worden en waren dus moeilijk verwerkbaar en bij te fijn wrijven ontstond er een fletse kleur.
‘Uitblauwen’ Met de ontdekking van het Pruisisch blauw en het Napelsgeel werd het in de tweede helft van de achttiende eeuw mogelijk een (blauw)groene kleur te maken door menging van deze pigmenten. Ook Pruisisch blauw en okergeel werden wel gemengd. Samen met loodwit kon er een mooie groene kleur gemaakt worden van donker- tot lichtgroen. Goede groene pigmenten werden pas in de negentiende eeuw geïntroduceerd, zoals het giftige Schweinfurtergroen, chroomoxidegroen, en chromaatgroen.
Standgroen Het chromaatgroen ofwel standgroen is samengesteld uit chromaatgeel en Pruisisch blauw. Als bindmiddel werd standolie gebruikt, vandaar de naam standgroen. Sinds 1850 is het fabrieksmatig geproduceerd. Aangezien
Blootgelegde groene afwerking op een deur. Pruisisch blauw, gemengd met Napelsgeel en loodwit
BEHOEDEN OM TE BEHOUDEN
CONSERDUC HOUTCONSERVERING
/ RENOFORS HOUTRESTAURATIE
Wij hebben alle expertise in huis om uw panden en constructies optimaal te beschermen
Aantasting van uw gebouw of constructie?
Sinds 1950 is Conserduc-Renofors het aanspreekpunt voor houtconservering en –restauratie. BEHOEDEN
Gespecialiseerd in het inspecteren en behandelen van de meest uiteenlopende OM TE panden. BEHOUDEN
Of het nu gaat om kerken, kastelen, paleizen, landgoederen, molens, grachtenpanden of
Conserduc-Renofors b.v.
industrieel erfgoed, Conserduc-Renofors biedt de oplossing in drie stappen! Inspectie,
Industrieweg 39a
conservering en restauratie.
3361 HJ Sliedrecht T 0184 - 82 02 30 E
[email protected]
Wilt u graag meer informatie of een adviesgesprek? Bel dan naar 0184 - 82 02 30.
I
www.conserducrenofors.nl
Tim Versteegh Architect. Voor particulieren én bedrijven de natuurlijke keuze... Als sinds 1866 leveren wij natuursteen. Natuursteen ademt, is krachtig en eindeloos toepasbaar voor zowel binnen als buiten. Van warme vloeren tot strakke keukens, van mooie vensterbanken tot uitgebreide terrassen. Laat u inspireren én adviseren in onze showroom. Graag tot ziens!
T
C
- T I M
-
Da Costastraat 9 S T E E GH ER 8023 AZ Zwolle V 06 41046068
[email protected] www.timversteegh.nl E T A beeld: maquette van de ingreep in een rijksmonument I R C H
Galvaniweg 4 • Zwolle • Tel.: 038 466 03 30 - www.zwolsesteenhouwerij.nl
het geel sneller terugliep dan de kleurkracht van het blauw, kwam er na verloop van tijd een blauwe waas over het groen; de kleur ‘blauwde uit’. Standgroen is de andere benaming van grachtengroen. Met de historische kennis wordt het dus begrijpelijk dat het niet altijd juist is deze kleur klakkeloos op àlle monumenten toe te passen. In Amsterdam is dit grachtengroen al voor de tweede wereldoorlog vastgesteld als standaardkleur. Dit om een rustig gevelbeeld te krijgen en een bonte verzameling kleuren te voorkomen.
Groene luiken Een misverstand is het dat luiken aan de gevel vroeger( 17de-18de eeuw) altijd groen geschilderd werden. Uit beschrijvingen en schilderijen van het stadsbeeld is duidelijk geworden dat de luiken in geopende toestand rood waren en in gesloten toestand groen. De rode kleur die vaak aan de binnenzijde werd toegepast, was zichtbaar op straat indien de luiken opengezet werden. Naarmate het gebruik van glas in de ramen toenam, werd de isolerende functie van de luiken minder en stonden ze over het algemeen open. Dit had een ingrijpende verandering van het stadsbeeld tot gevolg. In plaats van veel groen in de gevel, zag men nu veel rood De beschermende functie van de luiken en het bieden van privacy verdween niet. Wanneer de avond viel werden de luiken vaak weer gesloten. En met deze verandering van functie werden ze later waarschijnlijk rondom groen geschilderd.
Typerende groene uitmonstering op een Jugenstilgevel
Eigenlijk kunnen we wel vaststellen dat de toepassing van groen op het exterieur uit praktisch oogpunt geboren is, vanwege de conserverende werking van het pigment. En met het ontdekken en ontwikkelen van nieuwe, groene pigmenten, elk met hun eigen nuance, ontstond langzamerhand het ons bekende beeld van donkergroen. En dat wordt nu gemakshalve maar overal toegepast. Of wilde men zich spiegelen aan de chique grachtengordel? Maar kleur is wat het is. Ik merk in mijn praktijk als kleuronderzoeker en kleuradviseur dat iedereen de kleuren weer anders beleeft. Dus hersens en ogen verschillen. Een getraind oog ziet veel meer nuances. Maar gelukkig ziet het mij nog niet geel en groen voor de ogen!!
De club PEC Zwolle is officieel ontstaan op 12 juni 1910 uit een fusie van twee Zwolse voetbalclubs Prins Hendrik (P.H.) en Ende Desespereert Nimmer (E.D.N.). Beide clubs voetbalden op een eigen locatie. De op 1 april 1906 opgerichte club P.H. speelde op een weiland bij Theetuin Thijssen. De club huurde hier voor 25 gulden een veld dat bekend stond als “het Bleekien”
E.D.N. kwam voort uit de in 1905 opgerichte A.V.C. (=Assendorpervoetbalclub) en speelde op het zogenaamde Assendorperland, het latere Assendorperplein. Woningbouwplannen uit die tijd dwongen de club om te verhuizen naar een stuk land met de naam “het Veen” aan de Groeneweg in de wijk Assendorp. De naam van de club veranderde in “Voorwaarts”en de club verhuisde kort daarna naar een locatie met de naam “de Rooseboom”. Deze locatie lag over het spoor in de richting van Schelle. Gepaard met de verhuizing volgde opnieuw een naamswijziging. De club luisterde vanaf dat moment naar de naam “de Volharding”. De drassigheid van het veld bij de Rooseboom maakte opnieuw een verhuizing noodzakelijk. Aan de Schellerallee, achter uitspanning De Bierton werd een nieuw veld gevonden. Toeschouwers bleven helaas uit en het bestuur ging op zoek naar een meer passende naam. Deze werd gevonden in “Sallandia”. Ook deze naam was, net als de locatie, geen lang leven beschoren. De club verhuisde opnieuw. Nu naar een locatie aan de Wipstrikkerallee bij herberg de Hanekamp. Op voorstel van bestuurslid Jan Steinbach werd besloten de naam te veranderen in “Ende Desespereert Nimmer”, afgekort E.D.N. Omdat de club echter een sterke binding had met Assendorp en veel leden uit deze wijk afkomstig waren, werden de voetballers van E.D.N. gezien als indringers. Het was zelfs zo erg dat op een gegeven ogenblik onbekenden de beide doelpalen van E.D.N. hadden doorgezaagd. Ondanks alles werd door E.D.N. toch de promotie naar de 2e klasse van de N.V.B. gehaald. Zoals gezegd werd in 1910 door P.H. en E.D.N. besloten om te fuseren. Een belangrijk discussiepunt bleef wel in welke kleuren men voortaan ging spelen. P.H. speelde in
geel-zwart en E.D.N in groen-wit. De betere prestaties van E.D.N. gaven de doorslag en leidde ertoe dat de nieuwe club P.E.C. (=Prins Hendrik Ende Desespereert Nimmer Combinatie) vanaf dat moment ging spelen in groen-wit. Als speelveld werd “het Bleekien” bij Theetuin Thijssen gekozen. Eigenaar Thijssen hoopte op een hogere omzet. Om de gratis kijkers op het “Jeudendiekien” het uitzicht te ontnemen werd door Thijssen langs het dijkje een groot doek van jute gespannen van maar liefst 100 m lang. Dat het veld soms nat en drassig was valt af te leiden uit twee fraaie tekeningen uit het archief van P.E.C. Uit deze tekeningen blijkt verder dat de ontmesting en ontwatering met veel liefde werden overgedragen van leden van Prins Hendrik naar de nieuwe club PEC. Op 1 juni 1923 vertrok P.E.C. naar sportpark De Vrolijkheid. Hier speelde de club tot 1935. In dat laatste jaar werd aan de Ceintuurbaan het Gemeentelijk Sportpark geopend. In 1932 ontwierp de bekende architect Wiebenga een zweminrichting met voetbalterrein aan “den grooten weg”(=Ceintuurbaan). In het plan heeft hij het zwembad en voetbalterrein in één as tegen over elkaar ontworpen. Volgens Wiebenga was dit voor de exploitatie en de architectuur aanbevelenswaardig. Het college van B&W vond het ontwerp van het sportcomplex van een te grote opzet waardoor het plan uiteindelijk in een vereenvoudigde versie is uitgevoerd. Het Gemeentelijk Sportpark werd een complex met een hoofdtribune en wat provisorisch aangebrachte verhogingkjes. Rond het voetbalveld lag een paardenrenbaan die vooral in de zomermaanden voor wedstrijden werd gebruikt.
Twee tekeningen uit het fusiejaar 1910 met daarop leuzen die wijzen op de ontwatering van het speelveld bij Theetuin Thijssen.
Het bestuur van de Gemeentelijke Stichting voor Lichamelijke Oefening (STILO) verhuurde aan de Zwolse Voetbal en Athletiekvereeniging “PEC” het wedstrijdterrein no. 1 met bijbehorende opstallen voor een periode van 1 mei 1935 tot 30 april 1941 voor een bedrag van 1400 gulden per jaar. Op 18 augustus 1935 werd de officiële opening gehouden en verrichtte burgemeester baron de Vos van Steenwijk de aftrap bij de wedstrijd PEC tegen de toenmalige kampioen PSV. In de periode 1945 tot 1955 werd ook het wedstrijdterrein en oefenterrein no. 3 met opstallen aan PEC verhuurt. Ditmaal voor een bedrag van 2500 gulden per jaar. In 1946 werden op het Gemeentelijk Sportpark “een tweetal kleed- en waschgelegenheden en een bergplaats”gebouwd. Voor het optrekken van deze gebouwen werd gebruik gemaakt van materialen die afkomstig waren van een loods bij de Weteringbrug. Het ging om een loods die door de gemeente Zwolle van defensie was aangekocht. Direct na de oorlog lezen we dat een andere roemruchte club de Zwolsche Boys in de periode 1947 tot 1959 een stuk weiland huurde van paardenhandelaar Marinus Dijk. Ook de Zwolsche Boys hebben op veel verschillende velden gespeeld. Direct na de oprichting in 1918 hebben ze gevoetbald op de Turfmarkt. Na veel omzwervingen, waaronder de Hanekamp en Urbana, kwamen de Zwolsche Boys uiteindelijk na de oorlog bij de Vrolijkheid terecht. Rond 1957 verruilen PEC en Zwolsche Boys opnieuw hun terreinen. PEC keert terug naar de Vrolijkheid en koopt in 1960 het speelveld van paardenhandelaar Marinus Dijk voor een bedrag van f 416.338 gulden. In 1961 wordt op het speelveld gestart met de bouw van een nieuwe tribune. Op het sportpark de Vrolijkheid
had in het verleden al een houten tribune gestaan. Deze tribune was een ontwerp van Wim Kaaks. In het HCO is een bestek bewaard gebleven waarin “voornemens is aan te besteden het afbreken hunner houten tribune staande op haar terrein nabij de Vroolijkheid aan de Meppelerweg, gemeente Zwollerkerspel en het weder opbouw dezer tribune op een aan te wijzen plaats op de Gemeentelijke Sportterreinen van Zwolle”. De nieuwe tribune kwam op de plek van een bestaande was- en kleedgelegenheid te liggen. De staalconstructie van de tribune op sportpark de Vrolijkheid werd vervaardigd door de N.V. constructiewerkplaats en machinefabriek Brood aan de Ceintuurbaan. Deze fabriek staat in de periode 1958-1967 ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel Zwolle. Directeur van deze firma was niemand minder dan de vader van Herman Brood. In 1970 verhuist PEC weer naar het Gemeentelijk Sportpark aan de Ceintuurbaan. Dit Gemeentelijk Sportpark was vanaf dat moment beter toegankelijk door de aanleg van een voetgangersbrug over de Ceintuurbaan in 1964, Veel supporters van PEC Zwolle herinneren zich deze brug. Bij belangrijke wedstrijden stond de brug vol met toeschouwers. Enkelen van hen namen zelfs lege bierkratten mee om op te kunnen staan. Op 20 september 1970 worden rond het stadion hekken geplaatst. Drie jaar later worden nieuwe staanplaatsen gemaakt bij de Berkumtribune. In 1974 werd een nieuw clubhuis en een kantine gebouwd.
De bouw van de tribune uit 1961 De door Schrale Beton en Aannemingsmij n.v. aangelegde voetgangersbrug. Op de voorgrond zijn de lege bierkratten te zien waarop werd gestaan. (foto Jan Drost)
Oude hoofdtribune uit 1935 (foto Jan Drost)
Foto clubhuis PEC Zwolle (foto Jan Drost)
Het totaal aantal plaatsen in het stadion bedroeg toen 12.000. Geleidelijk aan werd het stadion met tribunes uitgebreid. In 1978 werden beide hoeken van de Berkumtribune volgebouwd. Op 15 mei 1978 tijdens de wedstrijd PEC-FC Vlaardingen (Kampioenswedstrijd) werd het toeschouwersaantal van 15.000 gehaald. In 1983 zijn achter beide doelen tribunes gebouwd. PEC bezit op dat moment nog steeds de fraaie hoofdtribune aan de zijde van de Ceintuurbaan. Op 20 december 1985 werd de hoofdtribune volledig in de as gelegd. De tribune werd daarom in 1987 vervangen door de Johan Cruijff tribune. Deze tribune had 2400 zitplaatsen en was genoemd naar Cruijff omdat hij zijn laatste officiële wedstrijd tegen PEC Zwolle speelde. In 1997 wordt het Oosterenkstadion verbouwd tot een accommodatie met 6800 zitplaatsen. Tien jaar later op 20 april 2007 tijdens de wedstrijd FC Zwolle-De Graafschap werd op feestelijke wijze afscheid genomen van het oude stadion. In datzelfde jaar werd ook de eerste paal geslagen door de burgemeester van Zwolle, Henk-Jan Meijer, directeur Jan Regterschot van projectontwikkelaar IPMMC en voorzitter van FC Zwolle, Ronald van Vliet van het nieuwe stadion. Dit nieuwe stadion is gebouwd door Stadionbouw Zwolle V.O.F., een bouwcombinatie van Multiplan uit ’s Hertogenbosch en Moes Bouwbedrijf Oost B.V. uit Zwolle. Na stagnatie en onenigheid over onder andere de bouw van een hotel kon op 28 augustus 2009 het nieuwe stadion officieel worden geopend. Dit nieuwe stadion heeft een capaciteit van 10.500 plaatsen.
back” geuit. De club gaat vanaf dat moment weer als PEC Zwolle door het leven. De promotie tot de eredivisie heeft er verder toe geleid dat de capaciteit van het stadion wordt vergroot. In de eerste fase voor de zomerstop voorafgaand aan het seizoen 2012-2013 wordt de Marten Eibrink tribune aan de noordzijde van het stadion met 1000 plaatsen uitgebreid. Deze uitbreiding is mogelijk door een groot aantal zitplaatsen te vervangen door staanplaatsen. De Fred Patrick tribune aan de oostzijde wordt uitgebreid met een tribune met 1000 zitplaatsen. Deze tribune is vergelijkbaar met de constructie zoals ook bij de kampioenswedstrijd in 2012 was neergezet. De totale capaciteit van het stadion wordt hierdoor vergroot tot 12.500 zitplaatsen. Bij handhaving in de eredivisie zal de capaciteit nog verder worden uitgebreid tot maar liefst 14.500 plaatsen. Recentelijk is afscheid genomen van de oude naam FC Zwolle op 12 juli 2012 en is officieel gekozen voor de naam IJsseldelta Stadion.
In 2012 werd FC Zwolle kampioen van de Jupiler league en maakte de club de sprong naar de eredivisie. Tijdens het kampioensfeest werd door directeur Adriaan Visser de kreet “PEC is
Uitbreiding van de hoeken van de Berkumtribune (foto Jan Drost)
De afgebrande hoofdtribune 20 december 1985 (foto Jan Drost)
Opening van de Johan Cruijff tribune (foto Jan Drost)
De Johan Cruijff tribune (foto Jan Drost)
Huidige IJsseldelta Stadion (foto Gemeente Zwolle)
Historische bouwwerken zijn meestal grotendeels opgetrokken uit steen. Stenen bouwwerken vormen in Nederland de enige groeiplaats voor een groep van planten die men elders gewoonlijk op rotswanden aantreft, maar die in ons land toepasselijk muurplanten worden genoemd. Deze planten zijn geheel aangepast aan de extreme en sterk wisselende groeiomstandigheden op muren. Toch geldt dat ook zij specifieke eisen aan hun groeiplaats stellen. In Nederland zijn vanouds stenen gebouwen aanwezig, voornamelijk opgetrokken uit baksteen maar ook wel uit diverse soorten natuursteen. Oud metselwerk behoeft van tijd tot tijd een onderhoudsbeurt om het gebouw voor verval te behoeden. Dit geldt voor de buitenmuren van gebouwen, maar ook voor bruggenhoofden, grachtmuren, putten, tuin- en keermuren, sokkels en grafmonumenten. Bij dit onderhoud wordt rekening gehouden met het feit dat oud metselwerk en natuursteen een groeiplaats vormen voor waardevolle begroeiingen. Bij het herstel van de muur rond de Katholieke begraaf-
plaats in Zwolle werd een waardevolle begroeiing van korstmossen en varens gespaard, door losgeraakte stenen en planten bij het metselen en voegen weer in dezelfde positie terug te plaatsen. Vooral oude muren zijn rijk aan muurplanten. De specie is namelijk zachter en kalkrijker dan de moderne specie, waardoor bijzondere groeiomstandigheden ontstaan. Ook het gebruik van kalksteen is bevorderlijk voor de rijkdom aan soorten. De vochtigheid van de muur is ook bepalend voor de muurplanten die er kunnen groeien. De vochtigheid wordt voornamelijk beïnvloed door de bezonning (noord- of zuidkant), door de hoogte boven het water, door het al of niet keren van erachter liggende grond en door de dikte van de muur die bepaalt hoeveel vocht in droge periodes kan worden vastgehouden. Tenslotte is de ouderdom van een muur bepalend voor de plantengroei. Oude muren raken in de loop der jaren oppervlakkig verweerd. Onder invloed van het pionierswerk van schimmels, bacteriën, algen en mossen vormt zich een dunne leeflaag tussen de stenen, die steeds nieuwe groeiplaatsen schept. De Muurvaren is weinig kieskeurig en is in Zwolle een van de meest algemene muurplanten. Al op muren van 30 jaar oud is hij te vinden, bijvoorbeeld op muurtjes rond de Librije en het Conservatorium uit de jaren 70, op het bruggenhoofd van de Diezerpoortenbrug en op de tuinmuur van de Parkschool uit de jaren 30. Samen met Liggend vetmuur, eveneens een weinig kieskeurige soort is de Muurvaren zelfs aangetroffen op de koepelrand van de Peperbus op een hoogte van 70 meter! Een andere en meer opvallende muurplant die vrij snel op metselwerk verschijnt is de Muurleeuwenbek. Het is een sierlijk paarsbloeiend plantje, dat vaak in lange slierten naar beneden hangt. Het groeit op enkele kerken in de binnenstad van Zwolle bij voorkeur op het schuine metselwerk onder de ramen (de zogenaamde afzaat) maar komt bijvoorbeeld ook voor op de hardstenen voordeurstoepen in de Koestraat . Klein glaskruid en Gele helmbloem zoeken de schaduw op van een muurvoet, vlak bij het trottoir. Klein glaskruid is als bloemplant onopvallend gekleurd. In Zwolle is het gevonden in de Steenstraat. Gele helmbloem staat in de Bitterstraat en bloeit wel opvallend. Muurleeuwenbek
Muurvaren
Gele Helmbloem
De Muurbloem is niet zo bescheiden als de naam doet vermoeden en etaleert haar opvallende en geurende bloemen het liefst bovenop de verbrokkelde toppen van stadsmuren. In Zwolle komt deze plant helaas nog niet voor, hoewel de stadsmuur bij de Wijndragerstoren er geknipt voor lijkt. In Kampen is deze fraaie plant echter de botanische parel van de binnenstad. De Tongvaren en de Steenbreekvaren zijn beide sierlijke en opvallende maar vrij zeldzame varens van vochtige en beschaduwde muren. In Nederland zijn dit varens van waterputten, sluiskolken en met vocht doorgeslagen kademuren. Steden als Amsterdam, Leiden en Utrecht zijn rijk aan vindplaatsen. In Zwolle zijn de grachtkanten minder stenig, maar de laatste tijd worden deze soorten ook regelmatig in Zwolle aangetroffen, onlangs zelfs op een nieuwe kademuur in Stadshagen. Een tongvaren die groeide aan het Rodetorenplein en wegens de reconstructie dreigde verloren te gaan, is uitgezaagd en verplaatst naar de Buitenkant. De plant heeft deze verplaatsing echter niet overleefd. De steenbreekvarens die zijn aangetroffen bij de sloop van de pijlers van de oude spoorbrug over de IJssel, zijn omzichtig verplaatst naar de stadsmuur in Hattem. Een bijzonderheid die Zwolle rijk is, is de Muurfijnstraal. Deze plant, die oorspronkelijk uit Mexico afkomstig is, komt in ons land maar op een paar plaatsen voor, en ook op de stadsmuur bij de Wijndragerstoren. Tot nu toe hebben we het gehad over de echte muurplanten, die in Nederland alleen maar op muren kunnen groeien. Ze worden op muren vaak begeleid door planten die normaal meestal op andere groeiplaatsen voorkomen, en dus facultatief (‘vrijwillig’) op muren groeien. Dit zijn allereerst planten van vochtige en schaduwrijke omstandigheden zoals natte bossen en moerassen. Langs de Buitenkant groeien bijvoorbeeld op diverse plaatsen Mannetjesvaren en Wolfspoot. Het facultatieve karakter van hun aanwezigheid op de kademuren is goed te zien, omdat deze soorten, in tegenstelling tot de echte muurplanten, ook op de natte delen van dukdalven en meerpalen in de omgeving groeien. Muursla is ook een bosplant die de laatste tijd steeds vaker in steden wordt aangetroffen. Deze plant met een pluim van kleine gele bloempjes groeit echter juist
op de overgang tussen gebouw en trottoir. In Zwolle is het bijvoorbeeld te vinden in de Koestraat en bij de Bethlehemskerk. Een tweede groep die meestal elders maar ook wel op muren groeit, wordt gevormd door planten van droge, lichte en warme groeiplaatsen. Bovenop de top van de stadsmuur groeien bijvoorbeeld de geelbloeiende Muurpeper en de reeds genoemde Liggend vetmuur. Vormt zich bovenop een muur een dikkere leeflaag, bijvoorbeeld door ophoping van verterende bladeren van een nabije boom, dan bestaat de kans op het opschieten van diverse houtige gewassen zoals Taxus, Gewone esdoorn, Ruwe berk en diverse tuinstruiken zoals Budleja en Cotoneaster. Voor het behoud van de muur en daarmee ook van de echte muurplanten moeten deze diep wortelende struiken en bomen natuurlijk worden verwijderd. De laatste groep van facultatief op muren groeiende planten wordt gevormd door boslianen zoals Klimop en Wilde wingerd. Deze planten wortelen niet in de muur, maar in de bodem eromheen, en zijn alleen voor ondersteuning op weg naar het zonlicht op muren aangewezen. Ze beschikken over zogenaamde hechtwortels en zijn weinig kieskeurig. In principe groeien ze op elke opgaande constructie, van steen, beton, hout, metaal en zelfs glas, mits ze in de omgeving in voedselrijke grond kunnen wortelen. Vanwege de grote groeikracht zijn kwetsbare constructieonderdelen zoals houtwerk, pijpen en goten, leien en dergelijke slecht bestand tegen deze lianen, en wordt vaak geadviseerd om deze planten op historische bouwwerken te weren. Op geluidweringen en parkeergarages is vooral klimop echter een welkome muurbegroeiing, die nectar levert voor vlinders en bessen voor vogels, graffiti weert, vocht reguleert en fijnstof afvangt. Tegenwoordig wordt bij restauraties en onderhoud gelukkig zoveel mogelijk rekening gehouden met waardevolle muurbegroeiingen. In tegenstelling tot houtige gewassen zoals struiken en bomen dragen varens en kruiden niet actief bij aan de achteruitgang van de onderhoudstoestand van een muur, en is het handhaven ervan goed mogelijk in combinatie met het goed onderhoud van monumenten. Enkele soorten zijn wettelijk beschermd, en alle behoren niet alleen tot de natuurwaarden, maar ook tot de schilderachtige aspecten van onze historische bebouwde omgeving.
Wolfspoot
Moeras spirea
een serieuze en betrouwbare partner Yelloo is sinds 1995 gespecialiseerd in het monteren en demonteren van stalen en aluminium steigers, hangbruggen en bouwliften. Met deze verschillende oplossingen op hoogte kunnen de specialisten u altijd van het juiste advies en het juiste materiaal voorzien: van woonhuizen en kantoorgebouwen tot bruggen, kerk- en watertorens.
• Verkopen? • Aankopen? • Taxatierapport? • Verzekeringen? • Hypotheekgesprek? • Vrijblijvende waardebepaling?
Kijk voor meer informatie op yelloo.nl of bel!
Wij zetten ons graag voor u in!
Fax: 038-422 51 66 E-mail.
[email protected] Website: www.voermangreve.nl
Onderhoud en renovatie Betonbouw- en reparatie Projectontwikkeling
Salverda B.V. Industrieweg 13 8084 GS ‘t Harde T 0525 - 65 16 66
[email protected] www.salverda.nl
E MA IL i n fo @ ye l lo o. n l
I NT ERNET yelloo.nl
ALUMINIUM- EN STALEN STEIGERSYSTEMEN HANGBRUGINSTALLATIES BOUWLIFTEN
Wij maken geschiedenis duurzaam. Nieuwbouw
ZW OL L E 038 460 30 40
Restauratie van de Jozefkerk te Enschede De Sint-Jozefkerk aan de Oldenzaalsestraat in Enschede staat aan zowel de binnen als buitenkant in de steigers. Het renovatieproject bestaat uit vier fasen, waarvan fase drie en vier in april 2012 zijn gestart. In deze fasen worden de noordbeuk, het koor, het schip en de toren gerestaureerd.
Voerman Greve... welkom thuis! Luttekestraat 5 8011 LN ZWOLLE Telefoon: 038-421 22 10
SP IJ K E N ISSE 0 1 8 1 6 1 0 0 61
www.salverda.nl
Centraal informatiepunt: Informatiestand op de Grote Markt voor de ´Hoofdwacht´ De volgende monumenten zijn open van 10.00-17.00 uur:
1
De Grote- of St. Michaëlkerk, Grote Markt 18
De huidige in gotische stijl opgetrokken driehallenkerk is gebouwd tussen 1370 en 1452. Met een toren van 113,5 meter hoog, was dit de hoogste toren in Nederland, hoger zelfs dan de Domtoren. Verschillende blikseminslagen werden de toren fataal in 1682. Toen stortte de toren in en werden twee traveeën vernield. In de kerk zijn nog enkele fragmenten bewaard gebleven van fresco’s uit de 15de eeuw van Meester Joan van der Mynnesten, een fragment van de voormalige Sacramentstoren van de beeldhouwer Willem Backerweerd en een timpaan van fijnkorrelig zandsteen in het Noorderportaal van bouwmeester Arnt van Calcar, voorstellend het oude Stadswapen. Maar er zijn natuurlijk meer kunstwerken te zien, waarover in de kerk informatie is.
2
Onze Lieve Vrouwenbasiliek en Onze Lieve Vrouwentoren (Peperbus), Ossenmarkt 10
De Onze Lieve Vrouwebasiliek is een laat gotische kruiskerk die grotendeels gebouwd is in de 15de eeuw. In de 17de en 18de eeuw is de kerk niet voor liturgieviering gebruikt en pas in 1809 is de kerk door koning Lodewijk Napoleon aan de katholieke geloofsgemeenschap teruggegeven. In 1866 kreeg de kerk haar neogotische inrichting onder leiding van pastoor Otto Anthonius Spitzen. Hiervoor werd de beeldend kunstenaar Friedrich Wilhelm Mengelberg uit Utrecht aangetrokken. Veel van zijn werk is nu nog te bezichtigen. Na de grote restauratie van 1976-1980, waarbij de neogotische zijbeuken na ongeveer honderd jaar weer werden afgebroken, kreeg de kerk haar oorspronkelijke vorm als kruiskerk terug. Meer informatie is in de kerk te verkrijgen.
3
Dominicanenklooster en kerk Rectoraat ‘St. Thomas van Aquino’, Assendorperstraat 27-29
Bouw van klooster en kerk zijn gestart in 1900. Het gehele neogotisch kerken kloostercomplex is uitgevoerd naar een ontwerp van architect J. Kayser. Het Kerkgebouw is van binnen fraai ingericht met een lang koor met het koorgestoelte voor de Dominicanen en een fraai Frans Koororgel uit 1912 van P.J. Adema. In de kerk is verder een sacramentsaltaar gebouwd naar voorbeeld van de Sacramentstoren van Gabriël van der Bruyne in de St.Jacobskerk te Leuven (16de eeuw). Het koorhek is voorzien van een bronzen baldakijn, gedragen door kolommen en dragende Engelenfiguren door Jan Eloy Brom uit Utrecht.
4
Waalse Kerk (Eglise Wallonne), Schoutenstraat 4
De uit Frankrijk verdreven Hugenoten die in Zwolle hun toevlucht zochten, kregen in 1686 meteen al de in onbruik geraakte St. Geertruidenkapel in de Schoutenstraat als kerkgebouw aangeboden. Deze in het begin van de 16de eeuw gebouwde kapel maakte deel uit van het omstreeks 1390 door Gertrude Kadeneter gestichte Begijnenconvent. Na de hervormingen in Zwolle kwamen in 1580 de conventsbezittingen in handen van de burgerlijke gemeente. Tot op de dag van vandaag worden in wat de Waalse kerk is gaan heten de diensten in het Frans gehouden. In het koor van de kerk zijn nog steeds resten te vinden uit de tijd van het Begijnenconvent. Achter en aan de zijkant van het kerkgebouw zijn resten te zien van de kloostergebouwen.
5
Lutherse Kerk, Koestraat 2
Door de vele handelscontacten met Duitsland werden er al vroeg Lutherse diensten in Zwolle gehouden. Duitse kooplieden, die destijds Zwolle aandeden, kwamen in het geheim bijeen in zogenaamde ‘huisgemeenten’. Deze groeiden door de jaren heen tot één Lutherse kerk. Pas in 1649 was het voor de Luthersen mogelijk een eigen kerk te bouwen. Deze is met opzet onopvallend, vanwege de geloofsvervolging in de voorbijgaande eeuw.
6
Plantagekerk, Ter Pelkwijkstraat 15-17
In 1834 vond binnen de Nederlandse Hervormde Kerk de zogenoemde Afscheiding plaats, waarbij het meer orthodoxe gedeelte zich afsplitste. Een kleine groep van ongeveer 65 gezinnen in Zwolle behoorde tot die Afscheiding, die zich de Zwolse Christelijk Gereformeerde Gemeente noemde. Na een turbulente periode werd deze afsplitsing eindelijk getolereerd. In 1869 liet deze groep in het Ter Pelkwijkpark een nieuwe kerk bouwen.
7
Doopsgezinde kerk, Wolweverstraat 9
Doopsgezinden of Menisten werden in de 16de eeuw zwaar vervolgd. Deze Wederdopers hielden er radicale ideeën op na. Zij bezetten in 1534 het Duitse Munster en riepen er het ‘Nieuwe Jeruzalem’ uit. In hetzelfde jaar werd Munster weer heroverd en de vele geloofsgenoten die vanuit Nederland over de weg Munster te hulp wilden komen, werden in Zwolle op de Agnietenberg tegengehouden. De wederdopers die in Zwolle woonden moesten hun geloof in stilte uitoefenen. Op de plaats waar het kerkgebouw van de Doopgezinde Gemeente in Zwolle staat, werd al sinds 1638 “gekerkt”. Achter reeds bestaande huisjes werd een ruimte voor samenkomsten ingericht. Begin 1700 is het gebouw aanzienlijk uitgebreid en de huidige gevel dateert van een verbouwing tussen 1847 en 1856. Het karakter van het gebouw is gebleven. Niets in de voorgevel wijst erop dat er sprake is van een kerkgebouw; een schuilkerk dus, een van de weinige die Zwolle nog heeft.
8
Synagoge, Samuël Hirschstraat 8
In 1746 ontstond de eerste synagoge, in de Bitterstraat. Van 1758 tot 1899 heeft de Librije bij het voormalige Broerenklooster dienst gedaan als synagoge. De huidige synagoge is op 21 juli 1899 ingewijd. Het gebouw, in eclectische stijl, is een ontwerp van architect F.C. Koch. De voorgevel is ontworpen door de van oorsprong Zwolse architect J. Gosschalk. Het gebouw bestaat uit een rechthoekige zaal met een vrouwenbalkon voor de diensten, enige portalen, een bijgebouw met daarin de bij- of wintersynagoge en daarboven de kosterswoning. Naast de hoofdingang, boven een raampartij, vindt u de tekst uit Jesaja 56 vers 7: ‘Want mijn huis zal een bedehuis zijn voor alle volkeren.’ In 1995 zijn aan de wanden van de grote sjoel gedenkstenen aangebracht met de 499 namen van de in de Tweede Wereldoorlog vermoorde Zwolse Joden. De Stichting Voorbestaan Synagoge Zwolle probeert het gebouw in stand te houden.
9
Oosterkerk, Bagijnensingel 17
Nadat in 1834 de Christelijk Gereformeerde Gemeente zich had afgescheiden van de Nederlands Hervormde Kerk, ontstond er in 1887 een nieuwe afsplitsing, bekend onder de naam Doleantie. Deze Dolerenden lieten in 1888 op steenworp afstand van de Plantagekerk de Oosterkerk bouwen. Beide kerkgemeenten gingen in 1897 samen in de Gereformeerde Kerk Zwolle. De Oosterkerk is gebouwd volgens een ontwerp van de architecten J.W. en C.W. Meyer. De bouwstijl van de Oosterkerk heet formeel eclectisch. Dit betekent dat de ontwerpers stijlelementen uit diverse vroegere perioden door elkaar gebruikten. Het is een aardige combinatie geworden van een klassiek thema met een vroeg industriële techniek. Een ingrijpende restauratie vond plaats in de jaren 1988 -1990 onder leiding van architect G.E.B.J. Nijhoff. Hij slaagde erin de historische karakteristiek te behouden en toch de kerk geschikter te maken voor de moderne liturgische praktijk.
2012
Erfgoedprijs Zwolle-Kampen
De gemeenten Zwolle en Kampen hebben in 2008 besloten om één gezamenlijke gemeentelijke Erfgoedprijs in te stellen. Dit is een jaarlijkse prijs als waardering voor de inzet van het op een goede wijze beheren, restaureren en in stand houden van cultuurhistorisch erfgoed. De prijs wordt elk jaar afwisselend in Zwolle en Kampen uitgereikt. In 2008 werd de prijs uitgereikt aan de Rooms-Katholieke kapel aan de Plasweg in IJsselmuiden. In 2009 ging de prijs naar de muziektent op het Assendorperplein in Zwolle. In 2010 is de prijs toegekend aan De Olifant/De Eenhoorn aan de Oudestraat 101 en 103 in Kampen. In 2011 is de prijs uitgereikt aan de Dominicanenkerk in Zwolle.
Bovenkerk
Aan de prijs is een oorkonde en een geldbedrag ter grootte van € 1.000,- verbonden. Broederkerk
Dit jaar wordt de prijs voor de derde keer in de gemeente Kampen uitgereikt. De Kamper burgers konden via de gemeentelijke website stemmen uit de volgende genomineerden:
Hervormde Gemeente De Hervormde gemeente in Kampen heeft twee grote monumentale kerken die het stadsbeeld van Kampen bepalen. De afgelopen tijd hebben zij veel geïnvesteerd in de restauratie van de Broederkerk en de Bovenkerk. Ook zijn zij actief bezig met het rendabel maken van deze kerken waardoor ze naast hun eigenlijke functie ook een functie voor de gemeenschap vervullen. Van Heutszkazerne
Delta Wonen Delta wonen heeft in de afgelopen periode geïnvesteerd in twee monumentale panden. Het gaat hier om de restauratie van de van Heutszkazerne en de renovatie van de voormalige Hanzeschool. De Hanzeschool is ingericht als zorgcentrum. Voor de van Heutszkazerne zijn de Culturele Clusters in beeld.
De eigenaar van Buiten Nieuwstraat 17 In 2011 is de laat middeleeuwse kap van het pand Buiten Nieuwstraat 17 gerestaureerd. Met de restauratie van de kap van het pand heeft de eigenaar dit unieke pand voor verder verval behoed. Het pand is tevens voorzien van een nieuwe voorgevel. De restauratie is nog niet af omdat ook de verdiepingsvloeren en de achtergevel in een slechte staat verkeren.
Hanzeschool
Op open monumentendag zal de winnaar van de Erfgoedprijs bekend zijn.
Buiten Nieuwstraat 17
K W A L I T E I T E N F L E X IB IL ITE IT
ZIJN ONZE KRAC H T Samenwerken met een professionele partij die beschikt over ruime ervaring met nieuwbouw-, totaalonderhouden metaalconserveringprojecten? Schildersbedrijf Porte BV is expert op het gebied van dergelijke projectuitvoeringen. Van advies tot en met nazorg bieden we een kwalitatief hoogwaardige aanpak. Onze werknemers weten van aanpakken en denken met u mee. Door te investeren in scholing, houden we bovendien rekening met onderwerpen als veiligheid, gezondheid en milieu. Een creatieve of praktische oplossing voor uw project? De nieuwste ontwikkelingen en technieken? Neem contact op met Schildersbedrijf Porte BV!
Telfordstraat 18 8013 RM Zwolle
T 038 465 02 22 F 038 465 37 70
[email protected] www.schildersbedrijfporte.nl
10
Bibliotheek met Statenzaal, Diezerstraat 80
Onder leiding van Rijksbouwmeester Jacobus van Lockhorst werd de Statenzaal opgetrokken in Neo-gotische stijl. Tussen 1895 en 1898 is hieraan gewerkt. Het Gouvernementsgebouw van de Provincie Overijssel stond er al, het witte gebouw met pilasters en een fronton dateert van 1874 en werd in Neo Classicistische stijl opgetrokken. De Statenzaal, de vergaderzaal van de Overijsselse bevolking, werd toegevoegd aan het reeds bestaande pand. De voormalige Statenzaal zelf is ook van binnen neogotisch ingericht. De stijl is doorgevoerd tot in het kleinste detail. Van uitzonderlijke technische en kunstzinnige kwaliteit zijn de glas in lood vensters. Afgebeeld zijn de wapens van de Overijsselse gemeenten in 1894. De IJsselsteden hebben hun eigen raam waar ook de Overijsselse Ridderschap aanwezig is. Monumentaal zijn de grote wandschilderingen (op doek) van de hoogtepunten uit de geschiedenis van de provincie Overijssel.
11
Fraterhuizen/ Huis met de Hoofden, Praubstraat 14/ Goudsteeg 17
In het middeleeuwse Zwolle nam het Fraterhuis een belangrijke plaats in. Het was de basis van waaruit de fraters hun werkzaamheden verrichtten met betrekking tot de huisvesting van scholieren of de zielzorg van de zusters van het gemene leven. Daarnaast hielden zij zich binnen de muren van het gebouw bezig met kopiëren en illustreren van religieuze werken. Het fraterhuis was een stichting van Geert Grote die voor de Zwolse fraters de onbetwiste, door God uitverkoren leider was, de inspirator van de Moderne Devotie en de stichter van hun huis te Zwolle. Het Domus Parva, Het Domus Vinicia, de ziekenzaal, de brouwerij (later kapel) en de rectorwoningen staan er nog. In een van de gotische kelders (Domus Parva) bevinden zich de fundamenten van het huis dat Geert Grote hier liet bouwen. Het Zwolse Fraterhuis beleefde, zowel materieel als spiritueel zijn bloeitijd in de 15de eeuw. Het complex waar tegenwoordig de hoofdlocatie van Kunstencentrum Muzerie is gehuisvest, loopt van de Goudsteeg door naar de Bloemendalstraat. Na een brand, eind jaren zeventig, is een aantal woonhuizen aan de Bloemendalstraat, waaronder dat van patriot Johan Derck van der Capellen, samengevoegd met het middeleeuwse Huis met de Hoofden aan de Goudsteeg. Het hieruit ontstane, schitterende historische complex werd in 1982 na een ingrijpende restauratie opgeleverd en huisveste aanvankelijk de Stedelijke Muziekschool en tegenwoordig Kunstencentrum Muzerie. Het uitgebreide, rondom twee binnenplaatsen gesitueerde complex bevat o.a. 29 kamers voor de afdeling muziek, een concertzaal met een capaciteit van 111 zitplaatsen en biedt verassende doorkijkjes, o.a. op de ‘Lubecker’ gevel van het Huis met de Hoofden. Dit laatste ontleent zijn naam aan de zes balkdragers, waarvan het overigens een goed bewaard geheim is dat deze (balkdragers) niet de originelen zijn maar afgietsels in polyester! De laatste particuliere eigenaar had de euvele moed om dit middeleeuwse beeldhouwwerk er vlak voor de oplevering uit te slopen. Pas na lang aandringen werd de Gemeente Zwolle in staat gesteld om kunststof afgietsels te laten vervaardigen.
12
Sassenpoort,
Van Nahuijsplein 1
In 1409 is deze forse Stadspoort opgetrokken als vervanging van een ouder poortgebouw ‘die Zaggingporte’ dat zich waarschijnlijk aan het einde van de Krommejak bevond. Het binnenpoortgebouw laat tussen de twee vestingtorens aan de veldzijde een speciale weergang zien waar naar Franse aard de vijand werd verrast met kokende pek en olie. De ronde gaten onder de vensters op de bovenverdieping werden gebruikt voor falconetten of ‘slangen’ waar brandende vuurkogels naar beneden werden geworpen. De verdediging is gemaakt voor het gebruik van pijl en boog, kruisboog en speren. Na het aanleggen van de bastions en vestingwerken (1592-1612) werd de Sassenpoort een gevangenis. Door tussenkomst van de Rijksbouwmeester Jos Cuijpers en de Staatscretaris van Kunsten & Wetenschappen Victor de Stuers werd het poortgebouw gespaard voor de sloop en kreeg het zijn huidige bekroning (1894-1897).
13
Stadhuis, schepenzaal, Sassenstraat 2
De oude hal en de Schepenzaal herinneren aan het oorspronkelijke Zwolse Raadhuis dat tussen 1447 en 1450 werd opgetrokken als tweede raadhuis op deze plek. Het zijn Meester Bartolomeus met behulp van de bouwmeesters Berend van Covelenz en Arnt van Calkar die het fraaie stadhuis bouwen. De oorspronkelijke Schepenzaal wordt nu gebruikt als trouwzaal; voor de Franse revolutie was hier de rechtbank. Veel inventaris herinnert aan de rechtsspraak zoals de beulszwaarden, wat teksten en het schilderij boven de schouw uit het eind der 16de eeuw. De schouw zelf is van Drachenfelder Trachiet geleverd door Herman van Ceulen. De figuren (hoofden) aan het plafond dateren uit de eerste helft van de 15de eeuw evenals de muurkasten. Het fraaie staande Horloge van de Zwolse klokkenmaker Wilhelm Bramer uit 1728 vervangt een oudere klok, en is pas gerestaureerd.
14
Het Langhuis, Goudsteeg 8
Het pand waarin de Galerie ‘Het Langhuis’ is gevestigd (een stichting die zich inzet om jonge aankomende kunstenaars tentoonstellingruimte te bieden), bestaat uit twee gedeelten. Het meest zuidelijk gedeelte, grenzend aan het hofje van de Emmanuelshuizen en het Hof van Suthem, is het oudste. Het langhuis werd in de 15de en 16de eeuw gebruikt als refectorium of refter. Deze refter behoorde tot een groter, er naast gelegen complex van het Domus Pauperum of Armen Fraterhuis, een convict waar arme studenten werden opgevangen. Deze panden zijn nu herkenbaar als het ‘Domus Clericorum’ en het ‘Venduhuis’ dat ooit werd gebruikt als het ‘Domus Scolasticum’ waar de studenten waren gehuisvest. In het complex van het Armen Fraterhuis werden soms tussen de 150 en 200 arme scholieren tegelijkertijd ondergebracht na schooltijd. De studenten kregen hier van de broeders des Gemeenen Levens opvang. Zij leerden hier het persoonlijk gebed en meditatie.
15
Stedelijk Museum Zwolle,
Koorconcerten
Melkmarkt 41
11.30 uur Convocaal
14.00 uur Concert Overijssels Kamerkoor Het Drostenhuis is een van oorsprong 16de-eeuws pand. De bouwheer was Engelbert van Ensse. Hij stamde uit een Kamper magistraatsfamilie en was rentmeester van Salland en later drost van Drenthe. Het Drostenhuis behoorde met z’n tien haardplaatsen van meet af aan tot de grootste huizen van Zwolle. De familie Podt heeft in de 18de eeuw de grootste veranderingen laten aanbrengen. Het pand werd vergroot, de ingang verplaatst en de kamers werden naar de mode van de tijd, de rococo, verbouwd en ingericht. Nadat het pand een museumbestemming had gekregen heeft men in de loop der tijd een aantal stijlkamers ingericht die passen bij het nog aanwezige interieur. Behalve de 18de-eeuws ingerichte keuken zijn er drie stijlkamers te zien. De salon is een prachtig voorbeeld van de rococoperiode. Maar ook de Blokzijlkamer (17de eeuw, Hollandse renaissance) en de Patriottenkamer (eind 18de eeuw, neoclassicisme) zijn de moeite waard.
16
Vrouwenhuis van Aleida Greve (1670-1742), Voorstraat 46
In 1706 kochten de zussen Aleida, Wilhelmina en Judith Greve, dochters van een bierbrouwer uit de Voorstraat, een groot patriciërshuis aan het eind van de huidige Melkmarkt. Het was het laatste huis ‘voor de wal’ en keek uit op de stadsmuur met de waterpoort over de Grote Aa en de Rodetorenpoort. De achterdeur kwam uit in de Voorstraat. Als langstlevende van haar gezin bestemde Aleida Greve bij testament haar woonhuis tot een tehuis voor oude vrouwen en vrijsters. haar dood in 1742 werd het pand verbouwd tot een aantal kleinere waar oude vrouwen van protestantse huize gratis mochten wonen. Later in de Koor- enkamers orgelconcerten: 18de breidde men het aantal kamers uit en kwam een nieuwe zijvleugel aan de Voorstraat 11.30 eeuw uur Orgelconcert tot stand. 12.30 uur Concert door het Salland Vocaal Dit oorspronkelijk huis met een trapgevel aan de voorzijde uit het begin van de 17de 13.30 uu Concert 14de-eeuwse dor Zwolse Cantorij eeuw in 1984 uitvoerig gerestaureerd en kreeg nieuwe bestemmingen. 14.30 werd uur Orgelconcert 15.30 uur Concert door het Salland Vocaal
17
‘Groote Sociëteit’, Koestraat 8 en 8 I
Hier stonden drie huizen die eertijds ongetwijfeld een voornaam Herenhuis hebben gevormd met vleugels aan weerzijden van een ommuurd voorplein. Het geheel werd in 1805 door koop eigendom van de Grote Sociëteit. De grote restauratie vond plaats in 1964. Het geheel werd in het midden van de 17de eeuw opgetrokken. In de oostelijke vleugel bevindt zich in de westgevel een decoratieve omlijsting van een venster op de eerste verdieping aan het besloten plein. Bij de algehele restauratie is onder het stucplafond in de biljartzaal een beschilderde balkzoldering tevoorschijn gekomen uit het midden van de 17de eeuw. De zeven vakken vertonen cartouches met voorstellingen van de tekens van de dierenriem en andere mythologische figuren.
18
De Proosdij, Bethlehemkerkplein 35
De Bethlehemse Kerk is een tweeschepige gotische hallenkerk, die geheel door gemetselde gewelven wordt overdekt. Zij bestaat uit een hoofdkoor van twee rechthoekige vakken en een wat smaller driezijdig gesloten eindvak, een zuiderzijkoor van twee rechthoekige vakken, en een tweebeukig schip. De hoofdingang, die met het venster daarboven wordt omlijst door een geprofileerde bakstenen spitsboog, bevindt zich in de westelijke gevel van de noorderbeuk. De kerk heeft twee evenwijdige, met leien belegde kappen. Dat het schip aan de noordzijde geen steunberen heeft, is ongetwijfeld het gevolg van het feit dat het aan die zijde door het winterpaleis van de familie Van Ittersum was ingesloten De voormalige kloosterkerk is nu in gebruik als partycentrum. Zo werd de historische naam, Bethlehemse kerk, omgedoopt in ‘De Proosdij’. In het Reventer is een vergadercentrum gevestigd.
19
Het Karel V huis en de hof van Ittersum, Sassenstraat 35
De bouwheer van de hof van Ittersum moet Roloff van Ittersum zijn geweest, als eigenaar genoemd in 1397, die naast schepen van Zwolle ook gerichtsman en bisschoppelijk rentmeester van Salland was tussen 1380 en 1393. De belangrijke Zwolse familie Van Ittersum bezat het pand tot 1735. Over het gebruik van De Hof is niet veel bekend. Het representatieve belang van De Hof blijkt bij een bezoek van de landvoogdes Maria van Hongarije in 1545. Haar verblijfplaats moet toen De Hof zijn geweest, omdat op kosten van de stad gewerkt werd ‘an die dore in zalige bernt van Itterssum huyss als die koninginne commen solde’. Met de bouw van Sassenstraat 33 (Karel V Huis) kreeg het grote zaalgebouw Sassenstraat 31A een Zijhuis met een pronkgevel in renaissance stijl. Op de voorgevel staat het jaartal 1571. De hierbij horende kap toont dat de bouwmassa achter de gevel oorspronkelijk slechts vijf meter diep was.
20
Museum ‘De Fundatie’, Blijmarkt 18
In het voormalige Paleis van Justitie, gebouwd in 1838 in neoclassicistische stijl, is sinds juni 2005 Museum de Fundatie gevestigd. Dit museum voor moderne en hedendaagse kunst legt zich toe op de passie van het verzamelen en de verrassingen van particuliere collecties. De collecties van Paul Citroen en Dirk Hannema, voormalig directeur van Boymans-Van Beuningen en de laatste bewoner van kasteel Het Nijenhuis in Heino, vormen de basis. Daarnaast is er aandacht voor andere spraakmakende verzamelaars uit heden en verleden. Te zien zijn werken van o.a. Appel, Mondriaan, Sluijters, Rachid Ben Ali, Zadkine, Van Elk, Visch en Voerman. In verband met de inrichting van een grote overzichtstentoonstelling van het werk van Paul Citroen (v.a. 21 september te zien) zal de toegang tot het Paleis a/d Blijmarkt zich wel beperken tot de benedenverdieping, waar onze vaste collectie te zien is.
21
Hopmanshuis, Rodetorenplein 15
Het Hopmanshuis is eigenlijk een dubbel pak-of faktoorshuis, hier in 1662 gesticht door de Zwolse koopman Claes de Cock. De pakhuizen stonden buiten de stadsmuur op het oude haventerrein aan de kade van het Rodetorenplein, genoemd naar de toren die toegang gaf tot de stad. Het pand stond met de achterzijde aan het water waardoor de schepen direct konden worden gelost. Hopman Nauta, eveneens factoor en koopman, liet het pand verbouwen waarbij de grote gevel aan de voorzijde is ontstaan met hoge ramen en een trapopgang. In november 1986 werd een start gemaakt met de algehele restauratie van het pand. Het pakhuis is beneden ingericht als kantoor. Aan de bovenverdiepingen is de functie als pakhuis nog duidelijk zichtbaar. De oude kelders hebben een horecabestemming gekregen.
22
Windkorenmolen ‘Windesheim’, Wijheseweg 43
De Windesheimer molen is een levend voorbeeld van cultuur, schone energie en techniek. De broeders van het in 1387 ingewijde klooster in Windesheim kregen in 1391 toestemming om een molen te bouwen. Een woeste storm maakte de molen in 1747 met de grond gelijk. Een jaar later bouwde men de huidige korenmolen. Het geslacht Langevoort heeft generaties lang met deze molen gemalen. Maar vanaf 1942 ging het bergafwaarts. Dankzij de oprichting van stichting ‘De Windesheimer Molen’ in 1952 zag het er beter uit. De stichting kocht de molen en restaureerde hem. Later kwam hij in handen van de Gemeente Zwolle. In 2009 is de molen uitgebreid met een aanbouw, en is het molengedeelte gerestaureerd. Sinds 1989 wordt de molen bemand door vrijwilligers. Vanaf 1993 malen Gijs Jansen en Wannie van Emmen weer op ambachtelijke wijze baktarwe voor de bakker en voor particulieren.
23
Windoliemolen ‘De Passiebloem’, Vondelkade 175
Dit is een houten stellingmolen waarvan de romp gedekt is met riet. De molen wordt geflankeerd door twee houten schuurvleugels. Toen de molen uit 1776 buiten gebruik was gesteld is hij door aankoop eigendom geworden van de gemeente Zwolle die in 1965 tot restauratie is overgegaan. Vanaf de Potgietersingel vaart een rondvaartboot van de steiger naar de windoliemolen. Men kan alleen met de boot ‘De stad Zwolle’ gratis mee naar de molen en weer terug naar de stad; de laatste afvaart van de Passiebloem is om 15.30 uur. De molen is open voor publiek. Er zijn rondleidingen in diverse talen, er is een videopresentatie, een demonstratie van een werkend model van een stoomoliefabriek, men kan er pannenkoeken kopen, in historische kleding op de foto en er is een presentatie ‘van vlas tot linnen.’
24
R.K. Begraafplaats, Bisschop Willebrandlaan 62
De R.K. Begraafplaats werd rond 1841 aangelegd op grond die verkregen was van F.W.J. baron van Lamsweerde. Het gietijzeren toegangshek is neogotisch. De neogotische kapel dateert van 1883 en is een geschenk van Paulina Vos de Wael. Aan weerszijden van de ingang bevinden zich de naamplaten van de pastoors en geestelijken van de St. Michaël- en O.L.Vrouweparochie, waaronder J.W. van Kessel, Aartspriester van Salland en Drente. De stoffelijke overschotten zijn in de gesloten grafkelder, voor deze kapel, bijgezet. Vooraan rechts heeft men toegang beneden tot de hal met gewelven waarin de oorspronkelijke grafplaten van de geestelijkheid uit de 18de en 19de eeuw zijn ingemetseld.
25
Huize ‘Bestevaer’, Koestraat 10
Koestraat 10 is door de eeuwen heen een pand geweest voor welgestelden en weldoeners. Zo was het van 1647 tot ongeveer 1750 in bezit van de adellijke familie Van Dedem, die ook in het bezit was van huize De Gelder bij Wijhe en De Berg bij Dalfsen. Aan het begin van de twintigste eeuw kwam het pand in de vrije verkoop, waarna verschillende advocaten er kantoor hielden. In 2007 kocht Leo van Heijst het pand. Van Heijst wilde de sfeer van vroeger niet verloren laten gaan en sinds 2007 heeft hij het pand daarom stukje bij beetje door vaklieden laten restaureren. In 2008 was de voorkamer aan de beurt. Een kamer met 18de-eeuwse allure, met een eikenhouten schouw waarop een ‘gekuiste’ schildering prijkt van de zelfmoord van Cleopatra. Het imitatie goudleer behang, dat met twee lagen muurverf was bedekt, is dit jaar weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht.
26
Oude Ambachtschool, Mimosastraat 1
Op de hoek van de Hortensiastraat en de Mimosastraat staat de monumentale Ambachtschool die in 1931-1932 is gebouwd. Het gebouw is ontworpen door de architecten Baart en Krook in de stijl van Het Nieuwe Bouwen. Kenmerkende elementen zijn de gevels met horizontale stroken baksteen, rood op de begane grond en geel op de verdiepingen. Er zijn brede rechthoekige ramen die bij de restauratie zoveel mogelijk authentiek bewaard zijn gebleven. In 1934 opende de school haar deuren en deze werden in 1985 weer gesloten. Begin 2007 is het pand aangekocht door Woningstichting SWZ met de bedoeling om de nieuwe functie ‘wonen’ erin aan te brengen, met het behoud van de culturele broedplaats, geleid door de stichting DOAS. SWZ creëert in het gebouw 35 Artlofts en atelierruimtes voor kunstenaars. Het is een plek geworden waar bewoners en kunstenaars samen onder één dak wonen, werken en leven.
27
Vrijmetselaarsloge, Bloemendalstraat 11
De vrijmetselarij is al meer dan 200 jaar (1764) in Zwolle vertegenwoordigd. Al vanaf 1867 heeft de vrijmetselarij residentie in het statige pand aan de Bloemendalstraat 11, een monument uit de 16de eeuw. Op de Open Monumentendag zal er in het pand worden verteld over de Vrijmetselarij, wat het inhoudt en wat er zich achter deze monumentale gevel afspeelt.
28
Huize Schellerberg, Schellerbergweg 18
Schellerberg maakt deel uit van de buurschap Schelle. Historisch gezien is de kern van Schelle gelegen op en rond het rivierduin bij de splitsing van de Schellerberg en de Kleine Veerweg. Het landgoed Schellerberg heeft een typische Sallandse verschijningsvorm. De weilanden zijn voor het merendeel omzoomd door beuken- en eikenlanen. Daartussen bevinden zich kleine percelen bos. De meeste weilanden en lanen beschikken over veldnamen waarvan er verscheidene al in de zeventiende eeuw voorkomen, zoals bijvoorbeeld de Grote Hazelaar, het Voorste en Achterste Ossenland en de Rijssen. Men kan een wandeling over het terrein maken, maar moet daarvoor wel eerst een kaartje kopen bij de Bosweg nummer 3.
29
De oude IJsselbrug, Spoolderbergweg
De oude IJsselbrug – ook wel Katerveer genoemd - ligt 400 meter stroom-
Karakteristiek aan de oude IJsselbrug bij Zwolle is de kleurstelling in groen
opwaarts van de IJsselbrug in de A28. Het Katerveer is de naam van de veer-
en blauw, zoals voorgesteld in 1995 door het toenmalige districtshoofd van
dienst die eeuwenlang op deze plaats werd onderhouden.
Rijkswaterstaat. Een kleurvoorstel dat afweek van de ‘kleuren’ van Rijkswa-
De oude IJsselbrug uit 1930 is een van de eerste bruggen uit het Rijkswe-
terstaat. Voorheen waren bruggen doorgaans onopvallend groen of donker-
genplan uit 1927. Vier van de twaalf bruggen uit dit plan zijn inmiddels Rijks-
grijs. Het enthousiasme van de betrokken gemeenten en Commissies van
monument. De brug heeft een stalen middenbrug naar Duits voorbeeld en
Welstand heeft bijgedragen aan de definitieve keuze voor de kleuren.
twee betonnen aanbruggen met ieder vier boogribben. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is de brug twee maal opgeblazen en herbouwd.
HuneBouw; een allround marktpartij in de burgerlijkeen utiliteitsbouw en dat al meer dan 200 jaar.
Resultaat dankzij Jurgen Salet, glansrijk resultaat!
uw partner in restauratie Restauratie, voor deze bedrijfsactiviteit van HuneBouw is een team van echte specialisten inzetbaar. Stuk voor stuk vakmensen, die zich binnen ons eigen bedrijf hebben bekwaamd in het ambachtelijk werk. Want oog voor detail is vooral in dit vakgebied een must. Daarnaast hebben onze medewerkers passie voor dit vak, het zit ze als het ware in de genen. Ze zijn trots op hun werk en komen dan ook niet gauw voor verrassingen te staan. Het in authentieke staat herstellen van bouwwerken is bij HuneBouw in vertrouwde handen, waarbij het resultaat verrassend goed is. HuneBouw is lid van de Vereniging Restauratie Noord.
www.salet.nl
HuneBouw bv | Stephensonstraat 3 Hoogeveen | T 0528 22 70 70
[email protected] | www. hunebouw.nl
ISO 9001 en VCA** gecertificeerd
21
16 15 10
2 1 7
13 19 18
8 11 4 14 27 20
5 17
25
12
Centrum 1. De Grote- of St. Michaëlkerk 2. Onze Lieve Vrouwenbasiliek en Onze Lieve Vrouwentoren (Peperbus) 4. Waalse Kerk (Eglise Wallonne), 5. Lutherse Kerk 6. Plantagekerk 7. Doopsgezinde kerk 8. Synagoge 10. Bibliotheek met Statenzaal (vml. Provinciehuis en Gouvernementsgebouw van de Provincie Overijs-
9
sel) 11. Fraterhuizen, Papenstraat/ingang Praubstraat (alleen binnenhof te bezichtigen) 12. Sassenpoort 13. Stadhuis (oude raadhuis met hal en schepenzaal 14. Het Langhuis 15. Stedelijk Museum Zwolle 16. Vrouwenhuis van Aleida Greve (1670-1742), ingang Voorstraat 46
6
17. ‘Groote Sociëteit’ 18. De Proosdij (voormalige kloosterkerk Bethlehem) 19. Het Karel V huis en hof van Ittersum 20. Museum ‘De Fundatie’ 21. Hopmanshuis 25. Huize ‘Bestevaer’, Koestraat 10 27. Vrijmetselaarsloge, Bloemendalstraat 11
Buiten het centrum 3. Dominicanenklooster en kerk Rectoraat
‘St. Thomas van Aquino’, Assendorperstraat 27-29
9. Oosterkerk, Bagijnensingel 22. Windkorenmolen ‘Windesheim’, Wijheseweg 43 23. Windoliemolen ‘De Passiebloem’, Vondelkade 175 24. R.K. Begraafplaats, Bisschop Willebrandlaan 62 26. Oude Ambachtschool, Mimosastraat 1 28. Huize Schellerberg, Schellerbergweg 18 29. De oude IJsselbrug, Spoolderbergweg