Zwolle Monumenten Magazine 2014
Op reis...
2
Voorwoord
4
Zwolle ligt zo prachtig . . . . Zwolle lag en ligt op een doorgaande route van noordwest naar zuidoost en van noord naar zuid. Met Kampen en Deventer behoorde de stad tot de belangrijkste steden in Overijssel. Sommige reizigers kwamen hier om te overnachten en gebruikten de stad alleen als . . . . . . . . . .
26
Van en naar Zwolle, het kan verkeren Een weg, kanaal of rivier staat nooit op zichzelf. Ze zijn altijd een deel van een groter geheel van regionale, nationale en internationale routes. De stad Zwolle ligt midden in een netwerk van (handels)routes over land en over water.
32
Erfgoedprijs Zwolle-Kampen 2014
34
Wandeling 166 Jaar geleden maakten Harm Boom, zijn neef en vriend Berend Oom een wandeling door Zwolle. Nu maken we delen van deze wandeling opnieuw om met onze ogen te kijken wat ze toen gezien kunnen hebben.
60
Op reis Veel bezoekers aan Zwolle reizen per trein. Het is dan ook bijzonder dat precies 150 jaar geleden op 4 juni 1864 de eerste reizigers per trein Zwolle bezochten.
64
Luchtfietserij Dagelijks zien we hoog boven Zwolle vliegtuigen in de lucht. Af en toe raast een helikopter voorbij en in de zomer zien we luchtballonnen en zweef- en sportvliegtuigjes. Ook hebben er zeppelins over Zwolle gevlogen. Is er wel eens gedacht over een vliegveld in Zwolle?
68
Monumenten Programma
1
2
‘Op Reis’. Het thema van deze Open Monumentendag is ‘Op Reis’. Een prachtig thema omdat iedereen reist. Dat kunnen korte reisjes zijn van huis naar de binnenstad, langere reizen vanuit elders naar Zwolle of ‘reizen’ in verhalen en herinneringen. Sommige bezoekers die Zwolle bezochten, hebben hun indrukken aan het papier toevertrouwd. Deze beschrijving van Zwolle die in de afgelopen eeuwen door reizigers zijn gemaakt, zijn de rode draad van dit monumentenmagazine. Ze geven een mooi beeld van hoe de stad er uitzag maar ook hoe de stad er voor stond. Bijvoorbeeld welke soorten fabrieken er waren of hoe het was gesteld met het onderwijs. Sommige reizigers schreven uitgebreid over hun wandeling door de omgeving en door de stad. Ik vind het fantastisch dat we zo’n wandeling, beschreven in de 19e eeuw door Harm Boom, weer kunnen volgen. Maar dan door de stad van nu. We zien de bekende gebouwen die Harm zag, die hij bezocht en beschreef en die er nu nog steeds staan. De historische tekeningen en oude foto’s laten zien dat soms niet alles hetzelfde is gebleven aan een gebouw en/of de omgeving en dat er soms niet zo veel is veranderd. Natuurlijk staan we stil bij de ontsluiting van Zwolle per spoor, dat 150 jaar geleden plaatsvond. Sinds 4 juni 1864 is Zwolle uitgegroeid tot één van de belangrijkste spoorknooppunten van Nederland. Gelukkig zijn er nog voldoende historische sporen te vinden vanaf de eerste periode. Zo is de Hoge Spoorbrug de enige lensliggerbrug in Nederland! Over wetenswaardigheden gesproken, wist u dat Zwolle ook een ‘vliegveld’ heeft gekend? Met deze Airstrip ging het niet zo voorspoedig als met het spoor maar dat leest u verderop in dit monumentenmagazine. Als nieuwe wethouder monumentenzorg vind ik het thema ook toepasselijk voor mijzelf. Ik maak op dit moment een reis door de vele kanten die monumentenzorg/ erfgoed kent. Ons erfgoed neemt ons mee op reis door vele eeuwen van ontwikkeling en door vele ontwikkelingen van ‘uiterlijk vertoon’. Elke periode kende zijn eigen bouwstijlen. Van Gotiek tot Jugendstil en van Barok tot het Nieuwe Bouwen. Het is allemaal in Zwolle te vinden. We koesteren ons erfgoed en worden graag meegenomen op reis langs de verhalen die ons erfgoed vertelt. Het monumentenmagazine, waarin u deze verhalen kunt lezen, vind ik een prachtig voorbeeld van samenwerking en verbinding. Dit magazine kan namelijk worden gerealiseerd dankzij diverse bijdragen. Dit zijn de advertentiebijdragen van verschillende bedrijven, de belangeloze inzet van diverse auteurs en de inzet van de medewerkers van monumentenzorg en archeologie. Ik dank iedereen daarvoor hartelijk en ik wens u als lezer een fijne monumentendag en veel leesplezier.
Jan Brink wethouder monumentenzorg en archeologie
4
Zwolle ligt zo prachtig . . . . de mening van reizigers over Zwolle1 Lidy van Dijk Zwolle lag en ligt op een doorgaande route van noordwest naar zuidoost en van noord naar zuid. Met Kampen en Deventer behoorde de stad tot de belangrijkste steden in Overijssel. Sommige reizigers kwamen hier om te overnachten en gebruikten de stad alleen als korte tussenstop. Soms lag Zwolle doelbewust op de route van de reizigers om een en ander in de stad en de omgeving te bekijken.
1. Dit artikel is afgeleid van een artikel in Met andere ogen… Reizen in Overijssel, Overijsselse Historische Bijdragen 2013, uitgeverij Verloren, Hilversum, p. 97-135.
Vanaf de 16de eeuw tot eind 19de eeuw zijn er nog al wat boeken gedrukt, waarin de reizigers beschreven wat zij in Zwolle deden, waarom ze naar de stad kwamen of er door reisden en wat hun indruk van de bebouwing met mooie monumenten en de inwoners was.
Koninklijke gasten op doorreis Het waren niet alleen Nederlanders die naar of door Zwolle reisden. Ook buitenlanders, Europeanen, kwamen langs. Een van de eerste beschrijvingen is die van Juan Christoval Calvete de Estrella. Hij was een Spaanse geschiedkundige, humanist en dichter die in 1542 in dienst kwam aan het hof van keizer Karel V als hoveling van diens zoon prins Philips, de latere Philips II. Hij begeleidde in 1549 Philips naar de Nederlanden, de noordelijkste delen van zijn rijk, en beschreef de ontvangsten die de verschillende steden
Overijssel 1725 - 1750 (ten Have).
voor dit belangrijke gezelschap organiseerden. Het was in die tijd gebruikelijk dat bij de komst van een staatshoofd een zogenaamde Blijde Inkomste werd georganiseerd: Philips II en zijn vrouw werden met een groot feest eerst door de inwoners van Kampen en de dag daarop door de bewoners van Zwolle ontvangen. Calvete de Estrella vond Zwolle een aangename en krachtige stad. Het gezelschap verbleef waarschijnlijk maar één nacht in Zwolle en vertrok op 9 oktober 1549 naar Deventer. Bijna een eeuw later ontving de stad een andere vorst, de toekomstige koningin van Polen, Maria Louise Gonzaga. Maria Louise Gonzaga (1611-1667) was op 4 november 1645 bij volmacht getrouwd met de Poolse koning Wladyslaw IV Vasa. Jean Le Laboureur beschrijft haar reis naar Warschau. Daar werd ze op 10 maart 1646 officieel in de echt verbonden met Wladyslaw. Ze kwam op 4 januari 1646 in Zwolle aan. Die ochtend was ze vertrokken uit Harderwijk en na een tocht van zeven uur bereikte ze via Hattem Zwolle. Voordat het gezelschap de IJssel overstak werden ze in Hattem met tien of twaalf salutschoten van een kanon begroet. Het was koud die winter. De IJssel was dicht gevroren en het gezelschap werd met een slee over de rivier
5
uit steeds kleiner wordende torens op elkaar. Zou Talman de beschrijving van de toren hebben overgeschreven uit een ouder boek? Het is namelijk niet helemaal juist. De spits van de toren van de Grote Kerk was inderdaad in 1669 in vlammen opgegaan door inslag van de bliksem. Maar in december 1682 is de hele toren ingestort. Op een schilderij van Jan Grasdorp uit 1682 is te zien dat de toren deels ingestort is en er nog een paar klokken hingen. Kort na de val van de toren, in 1688, is op die plek de consistoriekamer gebouwd. Die was dus al in gebruik toen Talman in Zwolle was.
6
Plattegrond van Zwolle, Joan Blaeu, 1649 of later (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
getrokken. Bij het fort de Katerschans werd als welkom ook een kanon afgeschoten. Een uur later kwamen ze in de stad aan. Daar was de ontvangst nog grootser. De burgemeester en honderd manschappen te paard heetten de koningin welkom. Er werden vijftig kanonschoten afgevuurd. Le Laboureur vond Zwolle redelijk groot en voorzien van een goede vesting. De stad had zeer goede boulevards en bastions en grote diepe grachten vol met water. Toen de koningin de volgende dag richting Ruinen vertrok, gebeurde er een ongeluk. Een Poolse bediende gooide zich voor haar wagen, terwijl zich acht edelen en vier of vijf bedienden erachter bevonden. De wagen reed over zijn benen heen zonder hem te verwonden. Hij stond volgens Le Labeureur, gewoon op, vrolijker dan ooit.
De eerste bezoekers die de stad beschreven In mei 1663 kwam William Lord Fitzwilliam op doorreis van Coevorden naar Amsterdam in Zwolle. Hij genoot van de stad en prees de vesting met elf bolwerken en één hoornwerk. De preekstoel in de Grote Kerk was naar zijn mening bijna net zo mooi als die uit de Oude Kerk in Amsterdam. De Engelsman John Talman reisde omstreeks 1697 naar Overijssel. Talman (1677-1729) studeerde van 1697 tot 1698 in Leiden en werd later antiquair en kunstverzamelaar. Hij was voor hij in Zwolle aankwam in Deventer geweest en vond dat de opklapbruggen en fortificaties daar steviger waren. Hij beklom de kerktoren en had een prachtig uitzicht over de IJssel en het Zwarte Water. Hij beschrijft dat de toren een spits had, die in 1669 was verbrand. Er waren nog acht pijlers over zonder top of bedekking waar de kerkklokken hingen. Verder vond hij niets opmerkelijks in de kerk, met uitzondering van de preekstoel met de mooie gotische overkapping, bestaande
Ook uitgever Jan ten Hoorn (1643-1714) noemt in zijn Reisboek door de Vereenigde Nederlandsche Provincien de toren van de Grote of Sint Michaelskerk. ‘Hier zijn ook veele treffelijke zoo geestelijke als wereldlijke Gebouwen, onder welker eersten met recht de eerste plaats verdient de S. Michiels Kerk, dicht aan de Markt gelegen, en zoo van binnen als van buyten zeer konstig gebouwd, en met een treffelijcke Toorn vercierd. De tweede Kerk word genoemd Onze L. Vrouwen Kerk, die met een hooge doch stompe Toorn uitmunt. Daar benevens zijn er noch andere voortreffelijke Klooster-Kerken, genaamd Bethlehem en der Broeren-Kerk, in ’t jaar 1468 gebouwd.’ Ten Hoorn vindt dus de toren van de Michaelskerk ook schitterend. Op de titelpagina van de derde druk uit 1700 van zijn Reisboek geeft hij aan dat hij deze uitgave ‘met zeer groote moeite van alle de Misstellingen gezuiverd’ heeft. Het instorten van de toren is dus over het hoofd gezien.
Ingestorte toren van de Grote Kerk, gezien vanaf de Ossenmark, Jan Grasdorp, 1682 (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
7
Gezicht op Zwolle vanaf het Zwarte Water, anoniem, midden 17de eeuw (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
Hij noemt een aantal andere gebouwen die de moeite waard zijn om bekeken te worden: o.a. het raadhuis, hoewel niet zo mooi meer als het wel geweest was, het weeshuis, het oudemannenhuis, het Heilige Geestgasthuis, het Pesthuis, het soldatengasthuis en het ammunitie- en Koornhuis. En, als een goed reisboek, noemt hij ook de Zwolse logementen: De Witte Wan (nu Grote Markt 13) en de Wannen op de Markt, evenals de vertrektijden van de schepen naar Amsterdam en Kampen en van de postkoetsen naar Groningen, Deventer en Sneek. Al in 1632 verscheen het reisboek van Martin Zeiller over het Duitse Rijk en de aangrenzende gebieden, waarin hij ook Zwolle beschrijft. Hij verwijst naar geograaf Georg Braun, die onder andere van Zwolle omstreeks 1572 een plattegrond heeft vervaardigd. Over de stad schrijft Zeiller: ‘Men schrijft over haar dat bijna in heel Duitsland geen stad zo prachtig ligt als zij. Zij heeft een overvloed van allerlei zaken die nodig zijn voor de instandhoudig van het menselijke leven.’ Zeiller was dus zeer enthousiast over de stad en haar ligging. Maar niet iedere bezoeker was het met hem eens. Zo’n kleine tachtig jaar later kwam Zacharius Conrad von Uffenbach naar Zwolle. Hij haalt deze tekst aan in zijn uit drie delen bestaande werk Merkwürdige Reisen durch Nedersachsen, Holland und Engelland, maar hij kan zich niet vinden in de enthousiaste beschrijving van Zeiller. Von Uf-
fenbach bezocht Zwolle met zijn broer van 2 tot 6 mei 1710. Zij overnachtten in De gekroonde Münster op de Dijk. Deze herberg stond op de plaats van het huidige pand Thorbeckegracht 64. De stad beviel hem niet. De straten waren hobbelig, smal en slecht. Het zag er volgens hem zowel op straat als in de huizen niet Hollands uit, maar smerig. Wat hem ook tegen viel was dat hij hier het klokkenspel bijna niet hoorde, zoals dat wel in bijna alle andere steden
Plattegrond van Zwolle van Braun en Hogenberg, ca. 1572 (Stedelijk Museum Zwolle).
8
De tekst luidt:
van de Zeven Provinciën het geval was. Behalve dat men in Zwolle niet op de vuile straten lette, waren er ook bedelaars, die elders in de Verenigde Nederlanden niet geduld werden. Von Uffenbach haalde ook een ander boek aan, Europäischen Reisen van Paul Jacob Marperger. Toen hij op de vierde mei 1710 met zijn broer op de stadswallen wandelde om de vesting te bekijken, vond hij dat ze niet zo breed en diep waren als Marperger ze beschreven had. De grachten waren van middelmatige grootte, de wallen en de bolwerken eveneens, op sommige plaatsen zelfs zeer smal. Tussen de Diezerpoort en de Kamperpoort waren ze zelfs erg vervallen. De stad bleef hem verbazen. Hij kwam met zijn broer bij de Bethlehemskerk aan op het moment dat er catechisatie werd gegeven. Er waren geen kinderen aanwezig, maar alleen oude mensen. De oude mannen beantwoordden de een na de andere de vraag van de predikant. De kerk zelf vond Uffenbach niet zo groot en ook geen bijzonder gebouw. De volgende dag bezochten de broers de Grote of Michaëlskerk. De preekstoel was erg beroemd en versierd met veel snijwerk, maar naar hun mening lang zo mooi niet als wat ze in Bolsward gezien hadden. De koster kon niet vertellen wie de maker was, maar Von Uffenbach zelf vond een inscriptie onder de preekstoel waarin de naam van de maker genoemd werd: Adam Straes van Weilborg, uit Nassau.
Detail Tekst met naam van de beeldhouwer in de preekstoel in de Grote of St. Michaëlskerk (Foto Lydie van Dijk).
Preekstoel in de Grote of St. Michaëlskerk (Foto Lydie van Dijk).
Consistoriekamer met schilderij Hendrik Ten Oever ( Foto Jeroen Drost).
Al quam Godt van boven Meester van alle Man noch sal’t elck nit loven t’welk men niet laken kan, Adam Straes van Weilborg uyt dat Duyts Landt Nassauwe heft dit gemaekt sonder arch en dat al door Gods betruwe.
De consistoriekamer werd prachtig gevonden. Daar hing (en hangt nog steeds) het grote schilderij van Hendrick ten Oever uit 1691 dat de ruimte verfraaide. Hierop waren de vijf toen nog levende predikanten en de koster afgebeeld. Vervolgens wilden ze de (katholieke) Onze Lieve Vrouwekerk bezoeken die door Marperger tot de bezienswaardige gebouwen werd gerekend. Maar er was toen niets aan te zien, omdat hij te lang leeg stond en tamelijk vervallen was. Het was weliswaar een groot gebouw, maar de broers vonden het jammer dat het zo te gronde ging.
De broers Uffenbach hadden nog wat tijd over en gingen gewoontegetrouw naar een boekwinkel op de Markt. Dit was de winkel van boekhandelaar en drukker Gerrit Tydemann. Hier troffen ze, naar hun idee, weinig goede boeken aan. Maar bij navraag naar prenten en gravures stootten ze op een grote hoeveelheid hiervan evenals van schilderijen en mathematische zaken. Dit was de verzameling van Tydemann. Als eerste toonde de verzamelaar hen een kamer waarin mooie schilderijen hingen. Von Uffenbach vermeldt enkele hiervan: een interieur van de Oude Kerk in Amsterdam, een stilleven met etenswaren en een zeestuk. Daarna leidde Tydemann zijn bezoekers naar zijn drukkerij en de woonvertrekken die ook vol goede schilderijen hingen. Tydemanns prentencollectie werd ook bekeken: deze bestond uit meer dan 14000 stuks! Ook de bibliotheek was groot. Deze bevatte ongeveer vierhonderd voornamelijk mathematische boeken. Tydemann liet hen ook een aantal kleine bijzondere perspectiefkastjes zien. Dit waren kastjes waarvan de zijden beschilderd waren en waarin men via een gaatje naar binnen kon kijken. Zo zag men bijvoorbeeld een kamer, terwijl er niets uit de schildering op te maken was wanneer men van bovenaf in het kastje keek. Ook de meetkundige instrumenten, zonnewijzers en dozen met insecten werden getoond.
Staande klok Willem Bramer, ca. 1700 (Foto Jeroen Drost).
Tydemann sprak met veel lof over de mechanicus Bramer, waardoor de gebroeders Von Uffenbach besloten bij hem op bezoek te gaan in de veronderstelling dat zij instrumenten bij hem zouden aantreffen. Dat bleek niet zo te zijn. Bramer legde zich nu vooral toe op uurwerken, omdat er voor instrumenten in Zwolle bijna geen belangstelling was. Hij liet zijn bezoekers een paar grote en kleine uurwerken zien. Deze lagen goed in de markt. ‘s Middags bezochten zij dominee Van Leenhof. Zij hadden zijn portret gezien op het schilderij in de consistoriekamer van de Grote Kerk. De reden voor het bezoek was dat hij beroemd was geworden door de publicatie van een boek De Hemel op aarden, waarover een heftige strijd was ontstaan. Dit boek was in 1703 verschenen. Frederik van Leenhof gebruikte hierbij Spinoza’s filosofie als antwoord op de puriteinse hervormingsprogramma’s die hij, in de periode dat hij in Zeeland werkzaam was, had leren kennen. Hij kreeg de geestelijkheid van alle provincies over zich heen. Zij probeerden hem uit zijn predikambt te zetten. Tijdens het bezoek van Von Uffenbach was dat nog niet gelukt, de Zwolse bestuurders en de Staten van Overijssel probeerden Van Leenhof te behouden. De broers Von Uffenbach troffen bij hem een mooie collectie schilderijen en gravures aan, o.a. een ‘trompe l’oeil’, een schilderij op linnen dat er uit zag als een plank waarop een kopergravure gelijmd was. Zij troffen ook een paneel uit het begin van de zestiende eeuw aan met de geschiedenis van Maria Magdalena geschilderd door een tijdgenoot van Lucas van Leyden. De kopergravures waren in zulke vreselijk grote en dikke portefeuilles opgeborgen zoals ze dat nog niet eerder gezien hadden. Wat zij van de inhoud te zien kregen was voornamelijk van ‘nieuwe’ meesters zoals Nicolaus le Brun, Callot en le Fage. Op een schoorsteenmantel stonden zeer veel koppen van keizers, die in Leiden in brons gegoten waren. Ondanks het feit dat Von Uffenbach niet te spreken was over de smerige en hobbelige straten van Zwolle heeft hij onverwacht veel kunst gezien. Dit deed hem goed. Maar hij was niet de enige die opmerkingen maakte over de smerige straten. Ruim twee decennia eerder, op 27 juli 1688, kwam Johann Wilhelm Vogel in Zwolle aan. Als eerste viel hem op dat de vestingwerken die van de stad tot aan de IJssel liepen, bouwvallig waren. Er werd in de stad veel handel gedreven. Het vervoer daarvan met paard en wagen noemde hij niet als reden dat de stad zo vuil was. Wel, dat dit veroorzaakt werd door het vele vee dat burgers hielden. Vogel overnachtte niet in Zwolle. Hij had bij de infanterie ondergebracht kunnen worden, maar hij hield meer van de cavalerie en die was niet in Zwolle. Daarom vertrok hij nog dezelfde dag.
9
10
Het stadhuis in de Sassenstraat, Cornelis Pronk, ca. 1732 (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
Gebruik van oude beschrijvingen Meer schrijvers van de reisboeken grepen terug op eerder gedrukte verslagen. Dat blijkt uit de Rheinischer Antiquarius uit 1776 van Johann Hermann Dielhelm. Hij noemt Zwolle een van de rijkste en mooiste steden in heel Overijssel en hij heeft dezelfde, hierboven aangehaalde tekst opgenomen die door Zeiller en Von Uffenbach gebruikt is over de aangename ligging van Zwolle: ‘Man schreibt von ihr dass fast in ganz Teutschland kein Statt so lustig lige als sie, die auch also einen überfluß an allerhand sachen, so zu erhaltung des Menschlichen lebens von nöthen, habe: ...’. Maar evenals Vogel constateerde hij dat de zijstraten van de grote en schone Markt (=de Grote Markt) vanwege het vee, vooral vanwege de varkens, wel erg vuil waren. Dat kwam ook door de vele goederenwagens die erdoor reden. Door de handel waren de inwoners van Zwolle bijna allemaal in redelijk goede doen. De stad had volgens Dielhelm een aanzienlijke vesting met dubbele vestingmuur en elk grote bolwerken, ook een versterking richting IJssel. Zo zou de stad, in geval van een belegering, altijd vanaf de overkant van de IJssel versterking en toevoer van goederen kunnen krijgen. Andere bezoekers, o.a. Johann Wilhelm Vogel negentig jaar eerder, beschrijven dat de vesting naar de IJssel vervallen is. Voor de Kamperpoort, de Sassenpoort en de Diezerpoort trof Dielhelm mooie voorsteden aan.
De Diezerpoort, A. Oltmans naar F. Beretta, 1834 (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
De Sassenpoort, W. Hekking jr., ca. 1860 (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
De tekenaars Cornelis Pronk en Abraham de Haen maakten in de jaren 1725 tot 1732 samen met Andries Schoemaker, textielkoopman uit Amsterdam, vele tochten door de Nederlanden. Op 29 juni 1732 waren zij in Zwolle. Zij hebben de reis niet beschreven, maar hebben verschillende schetsen en tekeningen gemaakt van Zwolse stadsgezichten. Pronk bezocht Zwolle in september 1737 en in 1754 nog een keer.
11
Gezicht op Zwolle, anoniem, begin 17de eeuw (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
Omstreeks dezelfde tijd, tussen 1761 en 1782, bezocht Johann Jacob Volkmann de Nederlanden. Zwolle vond hij de mooiste en rijkste stad van Overijssel. De stad lag volgens hem buitengewoon aangenaam, omdat ze omgeven is door alleeën, wandelingen en landhuizen. Met ‘wandelingen’ wordt bedoeld mooi aangelegde plantsoenen en parken om wandelingen in te maken en te flaneren. Hij geeft in een noot bij de volgende tekst aan dat hij het niet eens is met Von Uffenbach. ‘De inwoners noemen haar klein Amsterdam, en enkele steegjes zou men met de beste in Amsterdam kunnen vergelijken. […] De Aa vloeit midden door de stad en neemt daarna de naam Zwarte Water aan; bovendien lopen nog twee grachten en kanalen door de stad. Het kanaal dat naar de Vecht gaat heet Nieuwe Vecht. Het Zwarte Water is zo diep dat tamelijk zwaar beladen schepen vanuit de Zuiderzee tot aan de stad kunnen komen, en direct voor de vele huizen kunnen aanleggen. De inwoners drijven dus een levendige handel en de stad is bijzonder levendig waar nog bij komt dat de wegen van Holland en Utrecht naar Friesland en Groningen en deel van Westfalen, hier door gaat.’ Volkmann vond evenals Dielhelm dat de stad aangename voorsteden had en een goede vesting evenals de versterking richting IJssel. Hij bezocht een paar belangrijke gebouwen. In het tuchthuis, een groot vierkant gebouw, waren de vrouwen op de bovenverdieping ondergebracht en de mannen
beneden bij de binnenplaats. Dit tuchthuis, de voormalige gevangenis, is nu hotel en restaurant Librije’s Zusje aan het Spinhuisplein. Men kon de gevangenen zien zitten omdat er geen vensters waren, maar alleen ijzeren tralies. Ook de Grote Kerk had zijn belangstelling. De kerk was groot, licht en was wegens het mooie snijwerk van de kansel beroemd. De hervormden gebruikten behalve deze kerk nog twee andere kerken: de Broerenkerk en de Bethlehemskerk. De katholieken hadden vier plaatsen voor bijeenkomsten, de doopsgezinden waren talrijk, maar het aantal Lutheranen was gering. Ook noemde Volkmann nog de Agnietenberg waar vroeger het Augustinerklooster stond en Thomas a Kempis zijn Imitatio Christi schreef, en de schilder Gerard ter Borch die in 1608 in Zwolle was geboren.
12
Plattegrond Zwolle met buitenschansen, anoniem, derde kwart 17de eeuw (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
Soms is een overnachting in Zwolle noodzaak omdat de wegen door regen slecht begaanbaar waren. Dat beschreef Theodorus Beckering in ‘Journaal of Dagverhaal van een plaisir reisje, van Groningen na Kleef, in 1749’. Hij reisde met vrienden vanuit Ommen en kwam even voor negen uur Zwolle binnen. Ze wilden in Hattem overnachten en reden dus door de stad over alleeën en wandelwegen ‘die zeer vermakelijk waren’ naar het Katerveer. Zij passeerden de drie schansen die door Menno van Coehoorn waren aangelegd, waarvan er nog twee in goede staat waren, maar de schans die het dichtst bij de stad lag (de kleine of Lureschans) was erg vervallen. Ook de verdedigingswallen die de schansen met elkaar en met Zwolle verbonden waren ruïnes. Bij de herberg aan het veer dronken ze nog snel een flesje Frans vocht voor ze met het rijtuig de pont op reden. Na in Gelderland verschillende plaatsen te hebben bezocht wilden de vrienden vanuit Elburg naar Kampen rijden. Helaas was de zeedijk door de aanhoudende regen onberijdbaar geworden en moesten ze weer via Zwolle reizen. Daar namen ze ’s avonds hun intrek in het logement In den Grooten Toelast, waar de dag ervoor de Prins van HessenHomburg met gevolg gelogeerd had. Dit logement bevond zich in de Kamperstraat nummer 10. Zij maakten nog een wandeling door de stad en bezochten de Grote Kerk met de consistoriekamer en het pas gebouwde tuchthuis. Dit was zo fraai dat ze het gebouw meer op een herenhuis dan op een spinhuis vonden lijken. De volgende dag, na nog een kleine rondgang, vertrokken ze uit Zwolle naar Kampen en kwamen langs de havezate Werkeren. De plek van de havezate Werkeren ligt nu midden in de wijk Stadshagen. Buitenlanders zijn niet altijd op de hoogte van de Nederlandse geografie. Dat blijkt uit het reisverslag in de vorm van een dagboek van Friedrich graaf von Kielmansegge. Hij was in 1761 op weg naar Engeland om de kroning van George III bij te wonen. Hij kwam om middernacht in Zwolle aan, ‘een goed
gebouwde stad in Gelderland’. De volgende morgen reed hij met zijn gezelschap meteen verder. De poorten van de stad waren op dat moment nog dicht dus ze konden de paarden niet omruilen. Een paar jaar later, in 1768, kwam Joseph Marshall op doorreis in Zwolle aan. Hij beschreef de stad, liggend tussen twee rivieren, waarvan een zijtak door de stad stroomde: ‘De stad is goed gebouwd, de straten zijn recht en er zijn verschillende openbare gebouwen, die de belangstelling van de vreemdeling trekken. De vesting, die fraai beplant is, is de grootste versiering van de stad’. Hij trof dus niet de hobbelige straten aan waar Von Uffenbach ruim een halve eeuw eerder over klaagde. Dezelfde mening had Jacques Ernest baron von Knuth die Zwolle op 14 oktober 1780 bezocht. Hij vond het een uitstekende, mooie en aangename stad met alleeën en promenades, een stad vol handel. Een deel van de straten deed niet onder voor die in Amsterdam. Ook andere reizigers noemen Zwolle maar terloops. CarloAntonio Piláti di Tassulo bezocht Overijssel in 1778. Hem viel op dat Overijssel in vergelijking met andere gebieden die hij in de Nederlanden bezocht had dun bevolkt was. De steden Zwolle, Deventer en Kampen waren het belangrijkste voor de handel, maar de eerste was volgens hem de mooiste en de rijkste. Ook Johann Heinrich Merck vergeleek steden met elkaar. Hij schreef in een brief aan de hertogin van Sachsen-Weimar in 1784 dat grote steden als Leeuwarden, Zwolle en Franeker hun eigen middelgrote steden zoals Gotha vele malen in schoonheid overtroffen. In het reisjournaal van Heinrich Christian Boie en Christian Konrad Wilhelm von Bohm, Briefe, Excerpte aus meinem Reisejournal nach Holland, wordt maar in één zin over Zwolle gesproken en niet eens over de stad zelf: de reizigers hebben in 1782 een aangename middag doorgebracht in het Kranenburger Park. De havezate Kranenburg lag buiten Zwolle. Nu is er een begraafplaats en crematorium op het terrein. Zij kwamen in het najaar naar Nederland om de situ-
13
Gezicht op Zwolle, Johannes Swertner, 1763 (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
De Grote of St. Michaëlskerk te Zwolle, Abraham Beerstraten, midden 17de eeuw (Stedelijk Museum Zwolle).
De Gelderse Toren, Hendrik Tavenier, 1786 (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
atie van de jonge Nederlandse literatuur te onderzoeken. Daar was de periode van drie tot vier weken te kort voor. In Zwolle werd het onderwerp zelfs helemaal niet genoemd. In het voorjaar van 1797 kwam P.H.A.J. Strick van Linschoten met een beurtschip uit Amsterdam in Zwolle aan. Zijn korte verblijf beviel hem goed. Hem was verteld dat de omgeving bijzonder aangenaam was en dat het verblijf het goedkoopst in Holland was. Het effect van de Grote Kerk op de Markt vond hij prachtig. De stad was goed gebouwd en buitengewoon levendig met 12.000 tot 14.000 inwoners. Niet iedereen kwam naar Zwolle om gebouwen en vesting-
werken te bewonderen. Johann Jacob Reiske studeerde in Leiden en promoveerde in 1746 als arts. In zijn promotie nam hij een aantal Arabische teksten met betrekking tot de medicijnen op. In zijn leven gebruikte hij veel tijd voor het lezen van Griekse auteurs. Ook correspondeerde hij onder andere met professor Friedrich Ludwig Abresch in Zwolle. Deze correspondentie verliep in het Latijn. Abresch was van geboorte Duitser en studeerde in Utrecht klassieke philologie. Hij was eerst rector van het gymnasium in Middelburg. Na de dood van zijn eerste vrouw vertrok hij met zijn tweede echtgenote naar Zwolle. Zij kwam daarvandaan. Zij
14
woonden aan de Melkmarkt, waar toen nog de rivier de Grote Aa stroomde. Hij had een behoorlijk vermogen. Hij vervulde waarschijnlijk in Zwolle de functie van rector van de Latijnse school. Reiske was in 1746 drie dagen zijn gast en genoot van zijn hoffelijkheid. Reiske trof daar tot zijn genoegen een nog niet gedrukt middeleeuws commentaar op Aristides aan. Vanuit Zwolle reisde Reiske verder naar Munster. Een heel andere belangstelling voor het gebied van Zwolle had Jakob Friedrich Ehrhart. Erhart was plantkundige en leerling van Carolus Linneaus aan de universiteit van Uppsala. Hij beschreef de planten die hij op 4 oktober 1782 langs de IJsseldijk en in het gebied tussen de IJssel en de stad vond. Hij noemde ze allemaal bij de Latijnse naam.
stilte en door de bevallige verlichting van de pont en de brede IJssel een verrukkelijk gezicht op. Nu genaakten wij weldra Zwol, doch dit gebeurde niet dan te half vier uren bij het opensluiten der poort, en toen na het opjagen van enige half slapende mensen het mij eindelijk gelukte het logement te bereiken, vond ik ook aldaar een groot beletsel en weigering van de logies uit hoofde van de drukte der Zwolse kermis.’ Hij kon daarom pas om half vier ’s morgens de stad in toen de poorten weer open gingen. Toen hij zijn logement bereikte, bleek dat geen plaats meer voor hem was. Toch, dankzij de gratie van de kastelein, kreeg hij een bedstede in, zoals hij dit noemde, een ellendig hokje zonder verlichting. Hij was al eens eerder in Zwolle geweest, maar bewonderde toch weer opnieuw de buitensingels. In de Grote Sociëteit trof hij ruimtes aan die op dat moment door een half dozijn goochelaars en een wolk van tabaksrook sterk vervuild waren. Toen hij op de kermis liep werd hij gevolgd door verkopers van schoensmeer, bedelaars, harpspelers, buiksprekers etc. Zij lieten hem geen ogenblik met rust. Ook de Kamperpoort zag er anders uit dan bij zijn eerdere bezoeken. Het jaar daarvoor was de poort ingestort en had drie mensen verpletterd. De Zwolse kermis was niet aan hem besteed: hij vond dat er voor een Amsterdammer weinig aan te beleven viel.
Zwolse anjer (Foto Lieuwe Dijkstra).
Langs de dijk waren dit onder andere de polygonum dumetorum (heggeduizendknoop) en de rumex obtusifolius (ridderzuring). Naar Zwolle toe de rumex obtusifolius (paardenzuring) en de dianthus deltoides (steenanjer). De paardenzuring is sinds 1955 niet meer in Nederland aangetroffen. De steenanjer is nu beschermd en wordt ook wel Zwolse anjer genoemd.
Negentiende eeuw In de negentiende eeuw veranderde er veel: de politiek, de economie en de vrijstelling voor het uitoefenen van verschillende godsdiensten. Dat is te lezen in de reisverslagen van een deel van de bezoekers aan Zwolle. Natuurlijk zijn er schrijvers die vooral de wandelingen en interessante gebouwen belichten, maar er zijn ook andere onderwerpen. De handel en industrie lag meer in de belangstelling en enkele bezoekers kwamen speciaal voor het bekijken van het Zwolse onderwijssysteem en de hulp die aan armen, vooral kinderen, werd gegeven. Hoe de Zwolse kermis op een bezoeker over kwam beschreef Willem de Clerck. Deze Amsterdamse graanhandelaar kwam in augustus 1814 op doorreis in Zwolle aan. Midden in de nacht kwam hij bij de IJssel aan. ‘Wij wandelden de brede IJsseldijk langs en genaakten de IJssel aan het Grote Veer. De overvaart leverde door de treffende
Gerrit Grasdorp, Bedelaars, ca. 1700 (Stedelijk Museum Zwolle).
In de zeventiende en achtiende eeuw waren er veel suikerraffinaderijen in Zwolle, zo merkte Philipp Andreas Nemnich op in zijn ‘Original-Beiträge zur eigentliche Kenntniss von Holland’. Tijdens zijn bezoek in 1809 was er nog maar één. Tien jaar later was deze fabriek er nog, zoals uit de opsomming van Van Hogendorp hieronder blijkt. Gijsbert Karel van Hogendorp reisde in september 1819 onder andere door Overijssel om de handel en de bedrijvigheid vast te leggen en vooral de belasting die daarop geheven werd. Dit is te lezen in deel 5 van Bijdragen tot de Huishouding van Staat in het Koninkrijk der Nederlanden. Eerst beschrijft hij de stad zelf voordat hij op de bedrijvigheid komt. ‘De stad Zwolle is zeer aangenaam gelegen, wel gebouwd en Hollandsch zindelijk. Het Zwarte Water, de Willemsvaart, de naburige IJssel, zijn bedekt met schepen. De weilanden leveren het vetste vee. De morgen heeft er doorgaans eene waarde van duizend gulden. Tuinen omringen de wallen; verder af zijn kleine buitenplaatsen, op enige afstand grotere. De stad was aangelegd tot eene vesting, welke thans geheel onnut is, ja zelfs nadeelig, in zoverre de aangroeijende bevolking naar de voorsteden gedreven wordt.’ En verder: ‘Behalve koophandel en landbouw zijn ook trafijken en fabrijken goede bronnen van bestaan alhier.’ Hij noemt ondernemingen die meestal overal ontstaan omdat men de producten nodig heeft: brouwerijen, branderijen, grutterijen, zoutketen en zeepziederijen. In Zwolle ging het
daar goed mee. Maar: op de zoutketen viel volgens Van Hogendorp veel aan te merken. Hoewel niemand het bewijzen kon, wist iedereen dat er gesmokkeld werd om accijns te ontduiken. Hij noemde de feiten: ‘.. als ik zeg, dat het zout over de grenzen gaat, om de accijns te ontduiken, en dat het van daar wederom binnen gesloken wordt, zoo dat het land zijn inkomen mist, en het gild der smokkelaars er zijn bestaan in vindt.’ Daarna gaat hij uitgebreid in op de accijnzen en andere belastingen die betaald moesten worden. Hij bezocht onder meer een katoendrukkerij aan het Zwarte Water die Oost-Indische lijnwaden bedrukte. Niet alle fabrieken heeft hij kunnen of willen bezoeken, maar hij geeft aan welke door de stad opgegeven werden: ‘1 Azijnmakerij, 2 Bokkingrookerijen, 3 Bierbrouwerijen, 1 Katoen- en bontenfabrijk, 1 Likeurstokerij, 1 Fransche Brandewijnstokerij, 15 Grutmolens, 1 Lood- en Hagelgieterij, 2 Hoedenfabrijken, 3 Houtzaagmolens, 4 Jeneverstokerijen, 4 Kaarsenmakerijen, 8 Knopenfabrijken, 9 Kousenfabrijken of Wolkammerijen, 19 Looijerijen, 1 Linnen- en Katoendrukkerij, 3 Oliemolens, 2 Pelsmolens, 1 gekleurd Papierfabrijk, 2 Scheepstimmerwerven, 1 Schors- of Taanmolen, 2 Speldenmakerijen, 1 Suikerraffinaderij, 14 Touwslagerijen, 1 Witwasbleekerij, 1 Zeepziederij, 2 Zoutkeeten.’ Hij merkte op dat voor deze ondernemingen niet veel werklieden gebruikt werden, maar dat bij de uitbreiding van vermakelijkheden het aan werkvolk niet zou ontbreken. Hij spreekt de hoop uit: ‘Laat deze provincie welvarender worden, waarvoor zij bij uitnemendheid
Het Logement Zeven der Provinciën, anoniem, tweede helft 19de eeuw. (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
15
16
vatbaar is, en alle deze stedelijke bedrijven zullen bloeijen; de bevolking en de rijkdom van Zwolle zullen verdubbelen.’ Maar hij merkte ook op dat een aantal van deze bedrijven achteruit ging ‘door den loop der zaken, en met den stroom des tijds, dien niemand stuiten kan.’ De hoge accijnzen vormden een belemmering voor de handel. Toen hij Zwolle verliet, maakte iets waar toen veel over gesproken werd, veel indruk op hem. Juist toen werd voor de driejaarlijkse verpachting van haardas en straatvuilnis een nieuw contract afgesloten. Bracht dit normaal ongeveer zevenhonderdvijftig gulden op, nu was dit vier maal zo veel: Brabanders betaalden drieduizend gulden! Het zou hen om de as te doen zijn voor gebruik in de landbouw. De zoon van Gijsbert Karel van Hogendorp, Dirk, maakte in de zomer van 1823 met zijn vriend Jacob van Lennep een tocht door Nederland. Beiden hielden een dagboek bij. Dat van Van Lennep werd pas in 1942 gepubliceerd onder de titel Nederland in den goeden ouden tijd: zijnde het dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence dor de Noord-Nederlandsche provintien in den jare 1823. Uit dit dagboek blijkt dat een van de redenen om naar de stad te komen was op bezoek te gaan bij de stedelijke regenten. De vrien-
den kwamen op zaterdag 12 juli ’s morgens in Zwolle aan en namen hun intrek in het logement Van Heldt ‘tegenover de poort’. Dit was het logement De Zeven Provinciën tegenover de Kamperpoort. Zij bezochten de gouverneur van Overijssel, Berend Hendrik baron Bentinck tot Buckhorst, maar die had weinig tijd voor hen, hij was beleefd maar koel. Daarop besloten ze naar de secretaris van de stad, de heer Tobias, toe te gaan. Zijn vrouw, omringd door kleine kinderen, was thuis en ontving hen vriendelijk en nodigde hen uit de volgende avond te komen souperen. Buiten kwamen ze de heer Tobias zelf tegen die beloofde na de lunch naar hen toe te komen. Dat gebeurde en zij wandelden met hem over de bolwerken. Van Lennep en Hogendorp vonden dat de bolwerken door het tussenvoegen van kleine tuintjes en het dempen van een gedeelte van de gracht volledig bedorven waren: de stad was tot een onregelmatige veelhoek gemaakt. In een sociëteit buiten de stad dronken ze thee, wandelden over fraaie lanen en door korenvelden afgewisseld door weilanden. De bouwlanden om de stad bleken veel geld waard te zijn. De volgende ochtend bezochten zij de Grote Kerk. Het was druk tijdens de dienst. Nadat ze lang naar plaatsen gezocht
De Grote Markt, Adrianus Serné, 1834. (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
hadden, gingen ze uiteindelijk ‘zeer deftig in de regeringsbank’ zitten, die ruim en groot was. De heer Tobias kwam hen van de kerk ophalen en wandelde met hen naar de markt waar dragonders veldmuziek speelden. Bij de stadssociëteit, groot en ruim, werd koffie gedronken. Daarna nam de heer Tobias hen mee voor een wandeling langs het Zwarte Water. Die avond werd er gezellig met een aangenaam gezelschap bij de familie Tobias gesoupeerd. Maandagochtend wandelden de vrienden langs de Willemsvaart die net het jaar daarvoor was geopend. Met de pont staken ze over naar Hattem, een ‘elendige’ stad. ’s Middags legden ze een afscheidsbezoek af bij mevrouw Tobias en dronken thee. Haar man kwam om vijf uur thuis en maakte opnieuw een wandeling met de heren rondom de stad. Zij hadden een aangenaam gesprek, dat hen zowel vermaakte als veel leerde. Als afsluiting dronken ze nog tot half negen enkele glazen wijn met hem in de sociëteit.
Armoede en onderwijs In de ‘Willem Reislust, of Aardrijkskundige beschrijving van het Koninkrijk der Nederlanden’ van R.G. Rijkens uit 1838 wordt Zwolle beknopt beschreven. Zoals de gewoonte was, wandelden ook Willem Reislust en zijn vader eerst op de wallen. Zij vonden de bloemperken erop, in tegenstelling tot Van Lennep, zeer fraai. Een van de bijzondere gebouwen voor Reislust was de Grote Kerk met de fraaie preekstoel en het orgel. De hervormden hadden in totaal drie kerken, de katholieken vier, de lutheranen één, de doopsgezinden één, en er was een zogenaamde Franse kerk en een synagoge. De handel maakte de stad levendig. Het stadsbestuur werkte hard aan het terugdringen van de armoede van de lagere volksklassen. Reislust vond dat dit een voorbeeld was voor veel andere bestuurders. Volgens hem werden de Zwollenaren wegens ‘hunne beschaving, gulheid en opregtheid zeer geacht’. Hij noemt een aantal Zwolse geleerden en kunstenaars. Enkele van deze zijn nu nog bekend zoals Gerard Ter Borch, Thomas a Kempis en Rhijnvis Feith, maar anderen zoals T. Torrentius, een groot letterkundige, L. Borner, uitmuntend in wijsheid en P. Buis, een groot rechtsgeleerde, zijn in de vergetelheid geraakt. Het is duidelijk dat dit boek bedoeld was voor scholieren. Hij stelde aan het eind van het hoofdstuk een paar vragen die beantwoord moesten worden. De armoedebestrijding wordt ook genoemd door Anna Barbara van Meerten-Schilperoort. Zij heeft veel gepubliceerd over meisjesonderwijs in het algemeen en richtte in Gouda een meisjeskostschool op. Daarnaast was zij zeer actief op het terrein van de liefdadigheid, onder andere als medeoprichtster van een vereniging tot hulpbetoon aan armen en als regelmatig bezoekster van gevangenen. Zij beschrijft een reis door de Nederlanden in briefvorm in het boek Reis door het Koninklijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg, voor jonge lieden. Of ze zelf in Zwolle geweest is of dat zij de beschrijving uit gegevens van kennissen haalt, is niet zeker. Zij wijst erop dat de vele
fabrieken en bedrijven in Zwolle de armen de gelegenheid boden om wat te verdienen. De preekstoel in de Grote Kerk was een van de fraaiste zaken die zij met haar gezelschap in Zwolle zag; zo’n natuurlijk afgebeeld kabeltouw die langs de leuning liep, hadden ze nog nooit gezien. Ze beschreef de geschiedenis van de kerktoren, die hoger was dan de Utrechtse Domtoren. Ook tijdens de wandeling van de Agnietenberg, waar Thomas a Kempis verbleef, naar de Spoolderberg kwam de geschiedenis van dit stuk Zwolle aan de orde. Dat was een plek die door de Batavieren of Friezen als een heilige plaats beschouwd werd. De schrijfster en haar metgezellen stelden zich voor hoe die Germanen daar zaten en er hun besluiten aan de hen omringende menigte te kennen gaven. In 1823 was er niets bijzonders meer op dat veld te zien. Op paasdagen was het een speelplaats voor de jeugd en het garnizoen en de burgerij oefenden hier met wapens. Als laatste bezochten zij in Zwolle de zeepziederij waar uitgebreid uitleg werd gegeven hoe men bepaalde soorten zeep vervaardigde. Deze zeepziederij, later De Fenix genoemd, stond in de 19de eeuw in de Waterstraat. In 1840 is door dezelfde schrijfster weer een boek gepubliceerd met als onderwerp een reistocht door het noorden van Nederland, Het Noorden van ons Vaderland of vlugtige schetsen en aangename herinneringen van een reistogtje over Utrecht, door Vriesland, Groningen, Drenthe en Overijssel. Hierin komt haar belangstelling voor armenzorg en onderwijs naar voren. Zij beschreef uitgebreid hoe de stad voor de behoeftigen zorgde en hoe het onderwijs in Zwolle was georganiseerd. Het werk aan de stadswallen en aan de wandelingen werd meestal in de winter verricht, wanneer veel andere werkzaamheden stil lagen. Er waren in die periode dus veel
Het Gerechtshof, W. Hekking jr., ca. 1860. (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
17
18
De Armeninrichting, F.A.C. Hoffmann, midden 19de eeuw. (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
werklui die bij gebrek aan werk zouden moeten bedelen. Op deze manier kwam verfraaiing van de stad tot stand door het in de stad aangenomen beginsel, dat nietsdoen nooit mocht worden gevoed en dat werk moest worden verstrekt aan gezonde mensen. De welvaart van de stad bleek uit de vernieuwing van de vele huizen en de nieuwe gebouwen: de Harmonie, schouwburg Odeon die op dat moment werd gebouwd, en het nieuwe gebouw van het gerechtshof dat net aanbesteed was. De schouwburg werd 9 december 1839 feestelijk geopend. Het gerechtshof, nu Museum De Fundatie, was in 1841 klaar. Er waren twee weeshuizen, rooms-katholiek en hervormd, en twee huizen voor bejaarden. Tijdens de tocht door de stad kwam de schrijfster in een eenvoudig gebouw waar tweehonderd tot driehonderd kinderen tussen twee en zes jaar uit de allerarmste klasse van de inwoners bezig waren. De kinderen waren wel armoedig, maar ‘zindelijk’ gekleed, schoon gewassen en gekamd. Zij kregen ook onderwijs. In 1821 richtte Zwolle een instelling op waarin arbeid en onderwijs verenigd werden, een fabriek waar van sajet (gemaakt van een korte wollen vezel) sokken en handschoenen gemaakt werden. Iedere arme vrouw kon op aanvraag thuiswerk krijgen tegen een vastgestelde prijs. Ook mannen werd ruim gelegenheid gegeven werk te verrichten. Er werd een bewaarschool opgericht voor kinderen van twee jaar en ouder. Men was van mening dat zo de arbeidende klasse van de zorg voor hun kinderen bevrijd werd en men zou de ‘jeugdige gemoederen de goede plooi van orde, tucht, zindelijkheid en werkzaamheid geven’. De bezoekster vond dat hier door verstandig en aanschouwelijk onderwijs uitmuntend gezorgd werd voor de ontwikkeling van de kinderen. Ongeveer de helft van de aanwezige kinderen, honderddertig, zaten op lage bankjes met lessenaartjes. De andere kinderen bevonden zich op
een ruime binnenplaats waar ze knikkerden, sprongen, tolden en hoepelden. Hierna werd een bezoek gebracht aan de school voor de zes- en zevenjarigen. De kinderen waren hier een deel van de dag. Zij leerden ook breien, naaien en spinnen. Iedere zaterdagavond kregen ze hiervoor een geldelijke beloning. Onder het werken werd van tijd tot tijd een vrolijk vaderlands lied gezongen. De meisjes die zich hier onderscheidden werden naar de naaischool bevorderd. Daar konden zo’n vijftig leerlingen terecht. Op de wal bij de Diezerpoort was een nieuw gebouw verrezen, de Stadsarmeninrichting. Dit stond op de plaats van het latere Gouverneurshuis, nu staat er het appartementencomplex Genverberg. Dit gebouw had aan de buitenkant het zo geprezen papieren dak, aan de binnenkant zat \een koepel. De schrijfster merkt in een noot op dat zij pas vernomen had dat deze papieren bekleding niet voldeed en dat dit inmiddels door zink vervangen was. Er was ook een school voor ‘praktische meetkunde’, voor iedereen die zich op ambachten toelegde: timmerlieden, scheepsmakers, metselaars enzovoort. Natuurlijk was er ook nog een school voor kinderen uit de ‘fatsoenlijke’ stand. De scholen in Zwolle waren een voorbeeld voor andere: in Rotterdam is een kleine kinderschool naar Zwols voorbeeld opgericht. De gedeputeerde Jan ter Pelkwijk heeft zich vanaf 1815 tot zijn dood in 1834 onafgebroken met het onderwijs bezig gehouden. Ongeveer dezelfde tijd als de vorige schrijfster was Friedrich Wilhelm Dethmar in Zwolle. Hij beschrijft in zijn boek Freundliche Erinnerung an Holland und Seine Bewohner, Zugleich ein Wegweiser für Reisende dat hij zijn intrek nam in logement de Keizerskroon in de Kamperstraat. Hij maakte eerst wat uitstapjes naar de omgeving, en naar de begraafplaats aan de Meppelerstraatweg waar hij de monumenten voor Rhijnvis Feith en Jan ter Pelkwijk bewonderde. Maar op de laatste dag wilde hij toch scholen bezoeken. Hij bezocht o.a. de grote armenschool in het nieuwe gebouw. Hij vermoedde al dat het papieren dak niet bestand was tegen het klimaat hier. In dit grote gebouw waren alle scholen voor de armen bij elkaar: een bewaarschool, een jongens- en meisjesschool die voor onderwijs en handenarbeid van lokaal wisselden. De geldelijke beloning voor het naaiwerk die Van Meerten-Schilperoort noemde, kwamen volgens Dethmar neer op één tot twee gulden per kind per week. Hij kon nog geen oordeel over de school geven omdat hij er maar zo kort was geweest. Hij merkte wel dat niet alle Zwollenaren zo lovend waren over de armenschool. Bij een gezin waar hij de inspanningen van de regering om de lagere standen te onderwijzen prees, reageerde men zeer bitter hierop: ‘Wat zal daarvan terechtkomen: niets anders als ontevredenheid en oproer, onderdrukking van de betere burgerklasse en verheffing van de armen. Onze kinderen zullen spoedig achtergesteld worden als dit zo doorgaat. Bovendien wordt er aan de gewone burgerscholen lang niet zo veel geld besteed als aan de armenscholen.’ Tegen deze opstelling kon de schrijver niets uitrichten en hij verliet ze snel om naar zijn vrienden aan het Grote Veer aan de IJssel te gaan. Dethmar was van mening dat de verbinding van Zwolle met
de IJssel door de Willemsvaart, via het Zwarte Water met de Zuiderzee, de vriendelijke omgeving en de gezonde ligging de stad steeds aantrekkelijker zouden maken voor een bezoek. Hij verwachtte dat kerk en school, wetenschap en kunst, handel en industrie, tuinen en mooie parken Zwolle tot een zetel der muzen en gratiën konden maken. Hij werd het meest geroerd door het bezoek aan de Grote Kerk. Hij bleef er een uur en genoot van het orgelspel en van de prachtig gesneden preekstoel. Helaas had hij geen tijd meer om de dominees op te zoeken. Ook de Spanjaard Ramon de la Sagra komt naar Nederland om het onderwijs, de Stichtingen van Weldadigheid en gevangenissen te bezoeken. In juli 1838 is hij in Zwolle. Hij heeft met verbazing naar het goede systeem van de Hollandse scholen gekeken. Maar de vooruitgang van de kinderen in de bewaarschool in Zwolle leek hem wel wat geforceerd en te snel gaan. Aan het einde van het schooljaar na de examens werden ook in de bewaarschool prijzen uitgereikt aan leerlingen die zich onderscheiden hadden. De directrice en de schooljuffrouwen deelden aan de kleine kinderen brood en bier uit, en terwijl ze zich overgaven aan hun spel, zongen ze vrome liederen. Bij de bespreking van gevangenissen in zijn boek komt die in Zwolle niet voor.
Grafmonument voor Rhijnvis Feith op de Algemene Begraafplaats aan de Meppelerstraatweg (Foto Lydie van Dijk).
Jan ter Pelkwijk als onderwijzer, Jacobus Schoemaker Doyer, ca. 1830. (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
De verschillende onderwijsinstellingen worden uitgebreid besproken door journalist Harm Boom tijdens zijn bezoek in 1846, niet alleen hoeveel kinderen erop zaten, maar ook wat het kostte en welke soort lessen zij kregen. Schuin tegenover de Sociëteit was de kinder- en bewaarschool voor de gegoede burgerij. Er zaten ongeveer honderd kinderen op. De kosten waren tien gulden per jaar. De stadsarmeninrichting had vier lokalen, waarvan er twee voor kleine kinder- en bewaarscholen als speel- en leerschool werden gebruikt. Er waren 350 kinderen vanaf twee jaar aanwezig. Wanneer ze zes of zeven jaar oud waren gingen de kinderen naar leer- en werkscholen. Jongens kiezen daarna een ambacht, meisjes gaan vanaf 12 jaar twee jaar lang naar de naaischool. De Stadsarmen- en Stadstekenschool stond aan het begin van de Luttekestraat. Aanvankelijk was de Armenschool alleen voor hervormden bedoeld, maar in de tijd van het bezoek van Boom konden ook kinderen van andere gezindten hier op school gaan. Er waren ongeveer vierhonderd leerlingen. Op de tweede verdieping van het gebouw zat de tekenschool, onderverdeeld in een deel voor schone kunsten en een deel voor bouw- en werktuigbouwkunde. Harm Boom bezocht Zwolle in de veertiger jaren van de negentiende eeuw verschillende keren en schreef er vier boeken over. De wandelingen die hij met zijn reisgenoten door Zwolle maakte zijn uitgebreid in zijn boeken te lezen. Zie hiervoor het aparte artikel in dit magazine. Niet alleen de wandeling vanuit de stad naar het Katerveer werd door velen als zeer aangenaam ervaren, ook zijn er reizigers die alleen op de boot langs het Katerveer kwamen. Zo ook G. Haasloop Werner, die in 1845 een uitstapje maakte
19
20
Het Katerveerhuis met gotische aanbouw, W. Hekking jr., ca. 1860 )Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
met de stoomboot Drusus van Kampen naar Arnhem. De passagiers konden er wel enige tijd aan wal gaan. Haasloop Werner noemde de niet zolang ervoor gebouwde neogotische tent, die aan de noordkant van het veerhuis lag, een groot sieraad. De schansen die langs de IJssel lagen, waren herschapen in een ruim en groot park, dat de heerlijkste wandelingen opleverde. Hij wijst hier op het park in de Engelse landschapstijl dat rond 1830 aangelegd is, het huidige Engelse Werk. In het boek van E.A. van Noothoorn dat in 1846 verscheen, is de reis van Karel de Man en zijn reisgenoten beschreven. Op de tocht naar Zwolle werden zij door Karel de Man gewezen op het buiten Boswijk, waar Rhijnvis Feith gewoond had. Feith was een groot dichter. Maar reisgenoot Willem merkte op: ‘ik heb onlangs eene jonge dame hooren zeggen, toen men in een gezelschap over zijne dichtwerken sprak, dat zij dezelve nooit konden lezen zonder te geeuwen. Maar Victor Hugo en Byron, O, die waren goddelijk, die waren onvergelijkelijk, zelfs al begreep men niet altijd wat zij zeggen wilden.’ Na enige discussie en het prijzen van Feith sprak een grijsaard die naar hen geluisterd had: ‘ik dank u voor deze lofspraak op mijnen vriend. Uwe denkbeelden zijn de mijne. Feith was niet alleen dichter, maar ook een beminnenswaardig mensch; hij was zachtaardig, minzaam, edelmoedig, en een standvastig vriend en met volle regt verdiende hij dat zijne landgenooten het monument voor hem oprigteden, dat gij op het Nieuwe Kerkhof kunt bezichtigen.’ Voordat ze deze raad opvolgden bezochten ze eerst de Grote Kerk. Daarna wandelden ze naar het kerk-
Het Karel V-huis in de Sassenstraat (Foto Jeroen Drost).
hof. Zij bewonderden de grafnaald van Feith en ook het gedenkteken van Jan ter Pelkwijk. Na een maaltijd wandelden ze naar Kampen. De Franse schrijver, journalist en fotograaf Maxime du Camp beschrijft in zijn boek En Hollande, verschenen in 1859, zijn korte verblijf in Zwolle. Hij arriveerde ’s middags om vier uur. Zwolle, vond hij, was een stad die de oude allures van een provinciehoofdstad had bewaard. Van de fortificaties was alleen nog maar de Sassenpoort over. Dit was een poort, vergelijkbaar met een poort die hij in Haarlem gezien had, maar groter en interessanter. Hij vroeg zich af hoe deze poort de ontmanteling van de stad in 1672 had overleefd. Ondanks de zware overstroming van 1825 trof hij nog veel zestiende en zeventiende huizen aan. Als voorbeeld daarvan noemde hij het renaissancehuis uit 1571, dat toen als modemagazijn functioneerde, met de naam ‘Pignon’ op het tympaan. Hij wijst hier op het Karel V-huis in de Sassenstraat. De tweede gevel die hem opviel was die in de Lodewijk XIV-stijl, een huis aan een gracht met Neptunus en Thetys. De gracht die hij bedoelt is het riviertje de Aa dat door Zwolle stroomde en dat tussen 1857 en 1862 gedempt is. Op de plek van de vroegere rivier loopt nu nog een groot riool onder de straat. Het huis dat hij beschrijft is het Drostenhuis, tegenwoordig een deel van het Stedelijk
21
Het Drostenhuis (Foto Lydie van Dijk).
Museum Zwolle. Aan het eind van zijn boek neemt De Camp catalogi van musea in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam op. Dat is waarschijnlijk de reden dat hij als laatste voor Zwolle nog opmerkte dat ‘Gerrit Terburg’, een schilder die hij erg goed vond, hier geboren is.
Aandacht voor Thomas a Kempis Een aantal schrijvers in de tweede helft van de negentiende eeuw wijdt naar verhouding veel aandacht aan Thomas a Kempis. Edmondo de Amicis, die Zwolle omstreeks 1874 bezocht, wijdde in zijn boek Holland maar twee zinnen aan de stad, maar Thomas wordt daarin genoemd. Hij kwam uit Staphorst in Zwolle, schrijft hij, de stad waar Thomas vierenzestig jaar woonde in het klooster op de Agnietenberg. In de stad vielen hem de mooie straten met berkenbomen, beuken, populieren en eiken op. De schrijver Edmond Textier maakte een Voyage pittoresque en Hollande et en Belgique. Hij was er een kleine twintig jaar eerder dan De Amicis en schrijft slechts één alinea over Zwolle. Hij noemde Gerard ter Borch en ging verder in op Thomas a Kempis. Het volgens hem bijna goddelijke boek van Thomas, De Imitatione Christi, is een meesterwerk van zalving en naastenliefde en is in ‘alle talen’ vertaald. Dit gaf, volgens Textier, hoop aan degenen die ontmoedigd waren. Samuel Kettlewell, een Engelse dominee, bracht voor het schrijven van zijn boek Thomas a Kempis and the Brothers of common life een bezoek aan de IJsselstreek. Hij zocht de plekken op waar Thomas gewoond en gewerkt had. Dit was op een prachtige herfstdag in 1875. Hij verliet de stad via de Diezerstraat om naar de Agnietenberg te gaan, vol-
Thomas a Kempis op de Agnietenberg, anoniem, midden 17de eeuw (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
gens hem hoogst waarschijnlijk dezelfde route die Thomas eeuwen daarvoor genomen had. De Agnietenberg was de plek waar het kloostercomplex van de augustijner kanunniken was gevestigd. Thomas was hier na zijn opleiding in Deventer toegetreden. Op de weg er heen stonden maar een paar boerderijen, een herberg en een school met een huis erbij. Deze school stond aan het einde van een grote open begraafplaats mogelijk de plek volgens Kettlewell waar vroeger de kapel van het klooster had gestaan. Hij ontdekte dat dit de favoriete begraafplaats van Zwollenaren was, het Bergklooster. Aan het lager gelegen einde trof hij resten aan van oude gebouwen; drie kanten van een vierkant waren duidelijk zichtbaar doordat ze hoger in het veld lagen. In de school waren kinderen druk en netjes bezig. Hij vond het erg plezierig om te constateren dat op de plaats
Ansichtkaart van de Diezerstraat, ca. 1895 (Historisch Centrum Overijssel).
22
waar Thomas a Kempis zelf aan anderen zijn kennis van het spirituele leven overbracht, nu een bijzonder goede school stond waar kinderen uit de omgeving goed onderwijs kregen. De plek van het klooster was volgens Kettlewell zeer waarschijnlijk een andere verhoging in het landschap, namelijk de plaats waar de herberg stond. Toen hij daar een verfrissing nam zag hij een tekening van Thomas hangen, een kopie van een portret dat hij in Zwolle gezien had, maar dat in een zeer vervallen staat was. Ook was er een tekening waar Thomas op de voorgrond zat en de stad Zwolle in de verte afgebeeld is. De eigenaren van de herberg wilden dit niet aan hem verkopen. Ook in Zwolle zelf probeerde hij nog een kopie te krijgen. Dat lukte via zijn vriend Mr. Th. van Riemsdijk. Deze slaagde er in via Mr. Van Doorninck, archivaris van de provincie, een voor hem te krijgen. De archivaris was zeer geïnteresseerd in Thomas van Kempen en stuurde het op. Kettlewell gebruikte deze afbeelding als titelplaat voor het tweede deel van zijn werk. De stad beviel hem goed. Er waren ook drie stoomschepen, waarvan er één naar Amsterdam ging. Behalve de prachtige promenades had de stad een paar mooie straten en pleinen. Er werd veel handel gedreven, veel karren gingen door de straten en de markplaatsen waren overvol. Ook viel hem de orde en netheid op. De bewoners leken gelukkig en tevreden want zij leken allemaal wat te doen te hebben en ze gingen doelgericht met hun werk om. In de vroege avond speelden kinderen op straat, later speelde een militair muziekcorps onder de bomen van het grote plein bij de Grote of Michaëlskerk. Terwijl de jongemannen en meisjes de promenade vulden en heen en weer renden tussen hun ouders, genoten deze van de avondlucht en roddelden met hun vrienden. Toch was het niet altijd zo geweest in Zwolle. Kettlewell beschreef voor de lezers alle branden, epidemieën en andere rampen die de stad in het verleden hadden getroffen. Net als bij Kettlewell is het boek van Francis Richard Cruise uit 1887, Thomas a Kempis: notes of a visit to the scenes in which his life was spent, geheel gewijd aan de plaatsen waar Thomas a Kempis verbleef. Cruise kwam na zijn bezoek aan Deventer met de trein in Zwolle aan en nam zijn intrek in het Heerenlogement aan de Grote Markt. Hij werd daar welkom geheten door de gastheer, de heer Jansen. Net als in andere beschrijvingen noemt hij Zwolle één van de mooiste steden van Holland, een toonbeeld van netheid en voorspoed, met vele grachten en kanalen, ophaalbruggen en mooie gebouwen. Hij vond dat overal bijzonder nette villa’s van welgestelde bewoners te zien waren met goed bijgehouden tuinen en grasvelden die tot het water liepen. Voor de stad zelf was een paar uur genoeg om rond te lopen. Daarna ging hij naar de Agnietenberg, twee mijl ten noordoosten van Zwolle. Het toegangshek tot de Agnietenberg was dat van een welvarend boerenbedrijf. Het huis van de beheerder was niet alleen een woonhuis, maar ook een herberg om de vele bezoekers van de begraafplaats Bergklooster onder te brengen. Van het klooster vond hij niets terug. Zijn volgende bezoek was aan Windesheim waar ooit een klooster had gestaan. Daarna ging hij terug naar Zwolle op zoek naar overblijfselen van Thomas a Kempis. Hij kwam
Het Heerenlogement aan de Grote Markt, 1885-1900 (Foto F.W.H. Deutmann, Historisch Centrum Overijssel).
uiteindelijk in de Michaëlskerk in de Nieuwstraat terecht. De pastoor van de kerk, pastoor Roelofs, stond alles toe waar hij om vroeg. De houten kist in de sacristie waarin de relieken van Thomas lagen, werd geopend. Dat was nog een probleem, want de sleutel was zoek. Een sleutelsmid kwam eraan te pas. Erin trof hij een halve schedel aan met wat andere botten en textiel. Hij onderzocht dit nauwkeurig. Cruise mocht zelfs de schedel uit de donkere sacristie meenemen naar de kerk om een foto te maken. De schedel werd nauwkeurig door hem opgemeten. Hij vroeg waar het onderste deel van de schedel gebleven was. De informatie die pastoor Roelofs hem gaf was het volgende. In 1847 bezocht Dom Pitra Zwolle tijdens zijn tocht door de Lage Landen. Pitra was een zeer geleerde Be-
Gravure uit het boek naar de foto van de schedel van Thomas a Kempis, genomen door Francis Richard Cruise (Historisch Centrum Overijssel).
nedictijn die in 1887 kardinaal werd. Hij nam dit nu ontbrekende deel van de schedel mee naar de Benedictijner Abdij van Solesmes. Hiervoor werd een document opgesteld en dit zat tijdens het bezoek van Cruise nog in de kist. Over een monument voor Van Kempen was al vaak gesproken, dit zou of in Kempen of op de begraafplaats Bergklooster op de Agnietenberg moeten worden geplaatst. Volgens Cruise had Thomas a Kempis dat niet nodig. Zijn werken overleefden hem. Als laatste activiteit van zijn bezoek gaat hij ’s avonds nog een keer naar de Agnietenberg om de zonsondergang te zien. De Amerikaan William Elliot Griffis bezocht Zwolle eind negentiende eeuw twee keer. Zijn boek The American in Holland. Sentimental rambles in the eleven provinces of the Netherlands kwam in 1899 uit. Hij vond het een fascinerende stad. De eerste keer kwam hij in Zwolle aan vanuit Kampen en dacht dat Kampen de geboorteplaats van Thomas van Kempen was. Van een pastoor aan wie hij de weg vroeg naar het graf van Van Kempen hoorde hij dat er niets meer van de begraafplaats over was dan misschien een fragment van de grafsteen. Zijn tweede reis, drie jaar later in 1895, was hij te gast bij de commissaris van de koningin, onder hetzelfde dak waar veertien dagen later de koninginnen Emma en Wilhelmina zouden overnachten. Na een tochtje door de stad ging hij naar de Agnietenberg en ’s avonds naar een concert in de Bethlehemskerk, uitgevoerd door twaalf tot vijftien zangers van de Dom in Berlijn. De uitvoering was fantastisch. Die nacht bracht hij door in een hotel aan een groot plein. De volgende ochtend vond daar de markt plaats. De kleding van de boeren was zeer gevarieerd. De vismarkt was op het huidige Rode Torenplein aan het Zwarte Water. De vis werd er geveild. De bewoners kwamen met netten of schalen om hun vrijdagse diner veilig te stellen. Op de beestenmarkt stonden prachtige koeien. Zowel de mannen als de vrouwen droegen klompen. Volgens Griffis moeten de afgedragen klompen behoorlijk hebben bijgedragen aan de houtvoorraad voor verwarming. Lopend door de stad zag hij dat veel in Zwolle nieuw was, en er fris en modern uit zag. De ochtend bracht hij door in het archief waar samen met de archivaris de belangrijkste stukken van de Overijsselse geschiedenis werden bekeken. De commissaris van de koningin had dit bezoek voor hem geregeld. Reisboeken Rond 1870 verschenen ook ‘echte’ reisboeken. Baedeker was een daar van: Belgium and Holland Handbook for travellers. Op de route van Arnhem naar Groningen behandelt hij kort Zwolle. Eerst worden de logementen vermeld: De Zeven Provinciën, de Keizerskroon en het Heerenlogement, ook exact het aantal inwoners: 20.331. De Sint Michaëlskerk wordt genoemd met de bijzondere preekstoel en een van de beste orgels van Nederland. Ook Thomas a Kempis, schrijver van De Imitatio Christi, en de Agnietenberg vond Baedeker een bezoek waard. Als afsluiting geeft hij een kort overzicht van leven en functies van de schilder Gerard ter Borch.
23
September 1895 Koninklijk bezoek (Collectie gemeentelijk archief).
Henry Havard beschrijft steden rondom de Zuiderzee in La Hollande pittoresque: voyage aux villes mortes du Zuiderzée. Hij gaat wat Zwolle betreft eerst uitgebreid in op de geschiedenis van de stad. Hij verwees hierbij naar de vijf delen van de Geschiedenissen der Stad Zwolle, geschreven door Burchard Joan van Hattum, gepubliceerd tussen 1767 en 1775. Dit is een van de geschiedschrijvers waar ook journalist Harm Boom naar verwees. Van wat hij in de stad tijdens zijn bezoek in 1871 aantrof, was hij niet zo onder de indruk. Behalve de fantastische promenades, de brede straten en mooie pleinen, die de stad een rijk aanzien gaven, en de mooie winkels, had Zwolle, volgens Havard, vergeleken met Kampen artistiek en toeristisch minder te bieden. Het Paleis van Justitie was nieuw, het stadhuis was uit archeologisch oogpunt niet interessant. De enige monumenten die werkelijk opmerkelijk waren, waren de kerken, een paar oude huizen en de enige stadspoort, de Sassenpoort. De twee belangrijkste kerken, de Michaëlskerk en de O.L.Vrouwekerk, worden uitgebreid besproken. Hij vermeldt onder andere dat van de oude romaanse kerk, die op de plaats van de Michaëlskerk stond, nog een half cirkelvormig laag-relief te zien is, gemetseld in de buitenmuur van de huidige kerk. Het stelt de aartsvader Abraham voor, omgeven door drie heiligen. Zwolle had nog wel wat mooie oude huizen, maar zegt Havard, wanneer men in Hoorn en Leeuwarden geweest is, let men daar niet zo
24
op. Eén huis is wel bijzonder, een renaissancehuis uit 1571 in de Sassenstraat, nu het Karel V-huis genoemd. Het was op dat moment in gebruik bij een handelaar in ‘ouvrages pour dames’ (hand- en naaiwerk voor vrouwen). Vlak bij de Bethlehemskerk lag het museum voor natuurlijke historie. Er was veel te zien, van vlinders tot Egyptische en Chinese goden. Jammer genoeg waren er weinig plaatselijke objecten. Havard zou het duizend keer meer op prijs gesteld hebben wanneer er goede schilderijen van de schilder Gerard ter Borch te zien waren geweest of een presentatie van het ‘wilde meisje’ dat in 1718 in de bossen bij Kranenburg werd aangetroffen. Hij zette wat vraagtekens bij de manier waarop de Antwerpse moeder van het meisje, nadat ze gevonden was, met haar omging: ze gingen van stad naar stad waar zij voor geld gezien kon worden. Zwolle had een prachtige omgeving. Een van de mooie wandelingen was die naar het Katerveer. Deze werd omlijst door honderd jaar oude bomen. Vooral op zondag gingen veel mensen die kant uit. Havard beschrijft ook nog de geschiedenis van Thomas a Kempis, maar hij had de Agnietenberg niet bezocht. Zes jaar na Havard, in 1877, bezocht Charles W. Wood op zijn reis door Nederland Zwolle. Hij reisde met de trein en ging over een prachtige spoorbrug die de IJssel overspande. Hij reed langs tuinen die er als parken uitzagen. Hij kwam om vier uur ’s middags op het station aan, ging met een rammelende omnibus snel door de voorstad en deze stopte voor de deur van het hotel. Dit lag aan een plein op korte afstand van het Zwarte Water. Het logement was zindelijk, maar naar de mening van Wood, al te eenvoudig. Hij was de enige gast die er logeerde. Aan de table d’hôte aten ook drie stadgenoten. Na het diner
Interieur van de Grote kerk, gesigneerd W.B., midden 19de eeuw (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
bezocht hij de Grote Kerk waar hij de preekstoel en de consistoriekamer bekeek. De koster was er bijzonder trots op, maar Wood vond het niets bijzonders. Wood vond de stad zelf ‘ouderwets’, maar de moderne huizen en de later aangebrachte verbeteringen bedierven het ‘oude-wereld-effect’. In dit opzicht was Zwolle teleurstellend. Het was een rustige, welvarende stad die op de vreemdeling de indruk maakte alsof zij van de wereld was afgezonderd. In de lange rechte hoofdstraat met winkels met spiegelruiten die met gas verlicht waren, waren weinig mensen te zien. Wood miste de bijzondere klederdrachten. Om 11 uur ’s avond blies een torenwachter vanaf de vier hoeken van de toren (vermoedelijk van de toren van de Onze Lieve Vrouwenkerk) luid en zwaarmoedig op een hoorn om de slapende Zwollenaren te laten weten dat alles veilig was. Toen sloeg de klok. Dat ging de hele nacht door. Dat geluid was voor Wood veel dragelijker dan het rammelende klokkenspel dat hij in Amsterdam gehoord had. De volgende dag kwam hij bij het postkantoor op een levendig plein met bomen en boerinnen die boter en groente verkochten. Eén vrouw was er bij in een schilderachtige klederdracht. Met een omweg liep hij terug naar het logement en kwam langs het vreemdsoortigste gebouw in Zwolle: de Sassenpoort. Al wandelend door Zwolle vond hij dat er maar weinig van zulke ‘ouderwetse’ huizen waren als bijvoorbeeld in Hoorn. Als laatste hoopte hij op het kerkhof nog wat overblijfselen van Thomas a Kempis te vinden. Zijn logementhouder had nog nooit van Thomas a Kempis gehoord! Maar op het kerkhof was geen graf te vinden. Een vrouw die in het huis ervoor woonde, bood hem een drankje aan. Een jongeling in de school die er vlak bij stond, voerde met hem in het Frans een gesprek over Van Kempen. Uit het verslag van de Engelsman George Boughton uit 1885, Sketching rambles in Holland, blijkt dat hij ook niet erg te spreken was over zijn logement. Hij kwam met de trein uit Leeuwarden naar Zwolle, niet een erg opwekkende reis deels door een moerassig, verlaten landschap. Aan het begin van de avond reed hij met de bus van het station langs een grote kerk naar een erg oude herberg, die leek te lijden onder de pogingen om terug te keren naar de moderne tijd. Boughton wenste dat ze de buitenkant met rust zouden laten en alleen het interieur wat meer zouden moderniseren. Net als reizigers het tweehonderd jaar daarvoor moeten hebben ervaren, zo was het tijdens zijn bezoek. Alleen is bijna overal een biljarttafel in de eetkamer toegevoegd. Er werd in de logementen steeds minder gegeten maar meer gerookt en biljart gespeeld. Zijn bedstede was in een grote kamer met een eikenhouten lambrisering. Hij maakte een wandeling rond de oude kerk en keek in een paar winkels op het plein. Deze verkochten o.a. curiositeiten, meest herstelde objecten, kopjes met een stukje eraf en poppetjes zonder hoofd of voeten. Hij vroeg zich af waarom mensen zulke dingen in het buitenland wilden kopen, terwijl ze daar in Londen niet naar om zouden kijken, en deze dan over het hele land meesleepten en er steeds op bedacht waren dat ze heel moesten blijven. De belangrijkste straat was groot, goed verlicht en met veel winkels. Maar wat hem opviel was dat er veel gefineerde meubels te koop waren en belang met slingers van rozen. De artistieke rage die in Engeland heerste, had Zwolle niet getrof-
fen. Er was geen spoor van de ontwerpers Morris, Minton of Eastlake te bespeuren. De verkoop van spiegels met krullende gouden lijsten scheen enorm te zijn. De mensen liepen midden op de weg, ze waren goed gehumeurd en er was geen man zonder pijp of sigaar. De volgende dag bezocht hij de kerk die hij groot, wit en vochtig vond. Hij werd door de koster naar de ruimte gebracht waar huwelijken werden gesloten, de consistoriekamer, en naar de crypte om wat bewerkte stenen te zien. Maar wat hem meer interesseerde was dat de koster er een soort verwarmingsruimte had, waar kooltjes gloeide die in de stoven werden gedaan die nog steeds door vrouwen voor hun stoven in Nederlandse kerken werden gebruikt. Als laatste bezocht hij het Museum van Oudheden. Dit was naast de Bethlehemskerk. Het was erg schoon geschrobd. Er waren geprepareerde dieren te zien, objecten en kleding van de Zuidzee-eilanden. Er waren ook wat fragmenten van Romeins aardewerk en vuursteen van locale opgravingen. Er stond eveneens een groot, vreemd muziekinstrument dat van Borneo of omstreken afkomstig was. Het was van bamboe en stro gemaakt en als je er hard genoeg op sloeg kwam er een vreselijk geluid uit vond Boughton. De vrouw die de gasten rondleidde wilde de gasten graag iets erop laten horen: er kwam een vreselijke geur vanaf! De gasten verlieten het museum snel. Toen ze op veilige afstand van het museum waren zei Boughton dat hij het als een dode stad vond ruiken.
Conclusie Uit de beschrijvingen van bezoekers aan de stad Zwolle blijkt dat men in de loop van de tijd om verschillende redenen een stad gaat bezoeken. Over het algemeen werd natuurlijk gekeken naar mooie gebouwen, schone straten, de vriendelijkheid van de bewoners en de fraaie wandelingen die in en om de stad gemaakt konden worden. Maar in de negentiende eeuw veranderde het. De belangstelling voor het onderwijs en de opvang van arme kinderen nam een grote plaats in, ook voor het leven en de religieuze ideeën van Thomas van Kempen, de monnik die het grootste deel van zijn leven vlak bij de stad in het klooster op de Agnietenberg heeft gewoond. Het valt op dat enkele bezoekers teksten uit een eerder verschenen boek over de stad exact overschreven. Soms beschreef de auteur een situatie waarvoor er plannen tot uitvoering waren, maar die nooit is uitgevoerd. Een paar andere auteurs beschreven de mooie toren van de Michaëlskerk, maar die was al verdwenen toen zij Zwolle bezochten. De lezer zou dus wel kritischer geweest moeten zijn wanneer hij van een van deze boeken als reisboek gebruikt maakte!
In het zelfde jaar als Boughton, 1885, bezocht Augustus Hare Zwolle. Hij trof wel een goed onderdak. Hij overnachtte in De Kroon wat hij een excellent hotel vond met een goede huismeester. Met De Kroon bedoelde hij waarschijnlijk De Keizerskroon in de Kamperstraat. Hij vond Zwolle een charmante oude stad met een gordel van tuinen en parken, een mooie kerk en een stadspoort. Hij verwijst af en toe naar boeken die hij gelezen heeft, die de steden naar zijn mening soms te veel aanprijzen. Hij vertrok met zijn reisgenoot uit Nederland met het gevoel dat ze al hun vrienden moesten aanmoedigen om vooral de schilderijen in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam te gaan zien, maar voor alle andere bijzonderheden van Nederland naar steden als Breda, Dordrecht, Haarlem, Alkmaar en Zwolle te gaan. In het boek La Hollande et les Hollandois dat in 1906 verscheen beschrijft Paul Eudel de zeden en gewoonten en de geschiedenis van de plaatsen die hij in Nederland bezocht. Bij Zwolle noemde hij als eerste Thomas a Kempis. Hij kwam met de trein van uit Kampen aan. In de trein ontbeet hij, maar kreeg daar geen drinken bij. Daarom nam hij bij het buffet op het station in Zwolle sodawater en een glas curaçao. Hij besteedde die dag in de stad aandacht aan Ter Borch. Hij had geen tijd meer om naar de Agnietenberg te gaan en er te mediteren. Dat zou één uur lopen geweest zijn. Het vroegere belang van de mooie stad Zwolle was volgens hem af te lezen aan het recht munten te slaan en het feit dat er de lagere en hogere rechtspraak werd uitgeoefend. Hij verliet de stad richting Staphorst.
De Keizerskroon in de Kamperstraat (Foto Lydie van Dijk).
25
26
Van en naar Zwolle, het kan verkeren Marieke van Zanten Een weg, kanaal, of rivier staat nooit op zichzelf. Ze zijn altijd een deel van een groter geheel van regionale, nationale en internationale routes. De stad Zwolle ligt midden in een netwerk van verschillende nationale en internationale (handels)routes over land en over water. Hieraan heeft Zwolle haar ontstaan en groei te danken.
Er is niet veel onderzoek naar wegen en routes gedaan. Ondanks deze lacune doen we hier een poging om een paar van de belangrijkste wegen die in de loop van de eeuwen belangrijk voor Zwolle zijn geweest te verduidelijken. Het meeste goederen-, en personenvervoer ging zoveel mogelijk via het water, want over het algemeen waren landwegen van slechtere kwaliteit en gevaarlijk bovendien waardoor reizen over land een moeizame, kostbare en tijdrovende bezigheid was. De historische wegen of tracés waren grillig, veranderlijk door bodemgesteldheid, weersinvloeden en gebrek aan onderhoud. Ondanks dat de waterwegen vaak verzandden en in de zomer een laag waterpeil hadden, kozen veel handelaren of voermannen toch de waterwegen. Omdat de handel voor steden als Zwolle een belangrijke bron van inkomsten was, werd door het stadsbestuur veel zorg besteed aan het begaanbaar houden van rivieren en kanalen binnen het grondgebied. Steden beconcurreerden elkaar fel om de gunst van de vervoerders om vooral hun stad in hun route op te nemen. Zwolle was vaak met Hasselt in concurrentie om de beste positie aan handelswegen.
Rivieren Ook in de Vroege Middeleeuwen vond er lange-afstandstransport van personen en goederen per schip plaats. In eerste instantie werd gebruik gemaakt van de natuurlijke watergangen. In Zwolle waren de Aa, het Zwartewater en indirect de IJssel en de Vecht belangrijke natuurlijke wa-
terlopen die gebruikt werden voor transport. De natuurlijke tracés van deze waterlopen kennen een kronkelend verloop, de rivier verlegde zichzelf steeds door het aanslibben van klei en zand in de binnenbochten (meanderen). Dit zorgde vaak voor een slechte bevaarbaarheid. Vanaf de 10de eeuw werden er dijken langs de rivieren aangelegd die het omringende gebied bij hoog water moesten beschermen maar die tevens benut werden om wegen op aan te leggen. Deze dijkwegen waren door hun hoogte ‘s zomers en ‘s winters begaanbaar, wat ideaal was. Een goed voorbeeld van een dijkweg is de weg van Zwolle naar Deventer, de N337 volgt deels dit tracé.
Vaarten, trekschuiten In de 16de eeuw werd een hele nieuwe manier van reizen geïntroduceerd: in Laag-Nederland werden trekvaarten tussen steden aangelegd. De trekvaarten werden bevaren door trekschuiten, die bedoeld waren voor personentransport. Ze werden voortgetrokken door paarden, die over een speciaal langs de vaarten aangelegd jaagpad liepen. De trekschuit was min of meer een voorloper van het modern openbaar vervoer want de schuit voer volgens een strikte dienstregeling en nam iedereen mee die bereid was om het vastgelegde bedrag te betalen. De trekschuit was een aangename manier van reizen, tenminste als de medepassagiers niet voor te veel overlast zorgden.
Gezicht op Zwolle, anoniem, begin 17de eeuw (Stedelijk Museum Zwolle, bruikleen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
27
28
Boven rechts: Hoek Thorbeckegracht - Posthoornsbredehoek 2-loket kaartverkoop veerdiensten (Foto Jeroen Drost). Links: Thorbeckegracht 41. Het Veerschip op Utrecht (Foto Jeroen Drost).
Tot de komst van de spoorwegen in de 19de eeuw was de trekschuit de meest comfortabele en regelmatige wijze van transport tussen de steden en dorpen die met trekvaarten waren verbonden. Aan de Thorbeckegracht 41 herinnert een gevelsteen met ‘veer op Utrecht’ aan de opstapplaats van de bootverbinding voor personen tussen Zwolle en Utrecht.
Hessenroutes Een bijzondere categorie zandwegen zijn de welbekende Hessenroutes. Dit waren belangrijke internatonale handelsroutes die bestemd waren voor zwaar vrachtverkeer, de Hessenkarren. Vanaf de 15de eeuw tot en met halverwege de 19de eeuw waren deze routes in Noordwest Europa in gebruik door voerlieden uit het graafschap Hessen in Duitsland.
Hessenroutes waren geen echte wegen, het waren meer trace’s die gevolgd werden en wijzigden afhankelijk van de begaanbaarheid. Zo kon een tracé uitwaaieren tot een breedte van een kilometer, tot ergernis van de buren in de omgeving die hierdoor schade aan hun land ondervonden. Hessenkarren waren zwaar en groot en door hun grote asbreedte waren hun sporen niet geschikt voor andere karren. Daarbij had elke regio zijn eigen asbreedte en vaak zag je dan ook een bundeling van allerlei karresporen naast elkaar. Aan het einde van de 17de eeuw werd een standaard asbreedte voor karren doorgevoerd maar voor de Hessenkarren werd een uitzondering gemaakt: zij behielden hun eigen routes waardoor de naam ‘Hessenweg’ ontstond. Het Hessenvervoer was in de 15de en 16de eeuw georiënteerd op Antwerpen, maar de focus verlegde zich in de loop van de 17de eeuw naar Amsterdam, nadat deze stad het nieuwe economisch zwaartepunt was geworden. Zwolle was een belangrijk punt op dit noordelijke tracé want het was knooppunt voor vervolg westwaards over de IJssel en de Veluwe naar Holland, Maar ook was Zwolle een eindbestemming; op het Rode Torenplein werd de vracht van de hessenkarren overgeladen op handelsschepen en ging de deze per schip verder naar Amsterdam.
Postwegen In de loop van de 17de eeuw deed zich in het personenvervoer een nieuwe ontwikkeling voor. Tot dan toe verplaatsten burgers zich voornamelijk over water en was de trekschuit het aangewezen openbaar vervoersmiddel. De trekschuit kreeg vanaf 1655 een tegenhanger over land in de vorm van postwagendiensten. Deze rijtuigen reden volgens een regelmatige dienstregeling tussen belangrijke steden via vaste routes: de postwegen. De voornaamste functie van de wagenposterij was niet alleen het vervoer van brieven, maar ook van burgers en goederen. Voor burgers was het een snelle manier van reizen maar niet erg comfortabel
Thomas a Kempisstraat 38, voormalige hoefsmederij met afbeelding van een hessenwagen op de gevelsteen (Foto Jeroen Drost ).
Diligence te Vollenhove.
Herenwegen Herenwegen (ofwel heerwegen of -banen) waren brede onverharde rijwegen die volledig openbaar waren. Er hoefde geen tol betaald te worden en de wegen werden nauwelijks onderhouden. Een treffender omschrijving is misschien wel, in de bewoordingen van Auke van der Woud, ‘wegen die van iedereen en tegelijkertijd van niemand waren’. Voor Overijssel bestaat een lijst van heerbanen uit 1737, opgesteld door Gedeputeerde Staten. In deze lijst staat onder andere de weg van Zwolle naar Holland, Deventer en de wegen van Zwolle richting Twente naar de belangrijkste grensplaatsen met Duitsland. Daarmee zijn Herenwegen de doorgaande internationale wegen, omdat ze naar steden als Hamburg, Bremen, Osnabrück en Münster liepen. Het tracé van de Herenwegen is volgens Horsten lastig te volgen. Daarnaast blijkt dat er tal van alternatieve routes mogelijk waren. Vermoedelijk is de straat ‘Herenweg’ in Zwolle het begin van de weg naar Twente. In de 19de eeuw werden veel Herenwegen bestraat en komt de term Herenwegen te vervallen. Er wordt vanaf dat moment over ‘straatwegen’ gesproken.
Postroutenet 1810.
29
30
want een goede vering hadden de postkoetsen niet. Met de komst van de diligence die voorzien was van een betere vering verbeterde het comfort iets. Het waren belangrijke snelle internationale routes met een verhard wegdek. Het woord ‘post’ betekent hier ‘pleisterplaats’ waar de passagiers konden rusten en de paarden ververst konden worden. Ook in dit netwerk vervulde Zwolle een belangrijke plaatst als knooppunt tussen verschillende verbindingen. Voorbeelden zijn de postwagendienst tussen Ommen en Zwolle, Deventer en Zwolle. Een van de oudste postwegen in Overijssel was zeer waarschijnlijk het traject vanaf de Drentse grens via Staphorst, Rouveen tot Hasselt, dat deel uitmaakte van de verbinding Groningen – Amersfoort. Vanaf 1691 liep de route niet langer langs Hasselt en Kampen (in Kampen stapte men over op de trekschuit), maar reed de postwagen na Beilen via De Wijk en de Lichtmis naar Zwolle en verder richting Amersfoort of Apeldoorn. Wellicht was dit een resultaat van de felle strijd tussen Hasselt en Zwolle. De postroutes deden een lange tijd dienst maar met de komst van de trein rond het midden van de 19de eeuw en later de stoomtram verloren de postwagens (en trekschuiten) langzamerhand hun klandizie.
Napoleonswegen In de Franse tijd, met de komst van een centraal gezag onder keizer Napoleon, werd het bestaande wegennet verbeterd en de verantwoordelijkheid voor het onderhoud vastgesteld. De wegen werden geclassificeerd naar het Franse model met rijkswegen in de 1ste, 2de en 3de klasse. De wegen van de 1ste klasse, de Routes Imperial waren van belang voor het keizerrijk, de zogenoemde Napoleonswegen. Deze werden veelal bestraat en het rijk werd verantwoordelijk voor het onderhoud. De Route Imperial nr. 19 was een belangrijke verharde weg tussen Parijs en Groningen en de Noordzee waar Zwolle aan lag. De Napoleonswegen hadden een herkenbaar
profiel met een brede, verharde weg en grote bomen aan weerskanten die op regelmatig afstand van elkaar stonden, vaak waren ze voorzien van een sloot aan de buitenzijden. Na Napoleon ging Koning Willem I verder met het verbeteren van de infrastructuur.
Locale routes Niet iedereen verplaatste zich over relatief grote afstanden met paard en wagens, de meeste mensen legden kleine afstanden te voet af: het lokale bestemmingsverkeer. Naast de doorgaande wegen lag het landschap dan ook vol met voetpaden. Die paden werden veelal alleen door de lokale bevolking gebruikt en werden nauwelijks gemarkeerd of anderszins herkenbaar gemaakt. Dat was ook niet nodig want men was bekend in de omgeving en ze veranderden steeds door bodemgesteldheid, weersinvloeden en seizoenswisselingen.
Nieuwe vervoersmiddelen De komst van de trein halverwege de 19de eeuw zorgde voor een enorme groei in de mobiliteit op nationaal en internationaal niveau. Het zorgde voor de teloorgang van het personen vervoer met postwagens en trekschuiten. Ook waren de transportkosten voor goederen per trein vaak goedkoper dan over de weg en per schip en daardoor was de trein ook een geduchte concurrent van de scheepvaart en het goederenvervoer over de weg. Deze uitbreiding van de infrastructuur had niet alleen een enorme impact op de mobiliteit maar ook op stedenbouwkundige ontwikkelingen. De aanwezigheid van het spoorrail was een belangrijk element in de stad waarmee rekening gehouden moet worden met de aanleg van wijken, wegen en groenvoorziening. De tram die kort daarop aan het einde van de 19de eeuw zijn intrede deed, vormde een belangrijke factor in het regionaal verkeer. Vanuit Zwolle ging een lijn naar Kampen, Vollenhove, naar Dedemsvaart en naar Amersfoort: het Zuiderzee lijntje. Alhoewel de tram niet erg snel was, bleek het een goed alternatief voor lopen. De fiets was nog niet binnen handbereik voor de modale Nederlander en de komst van de automobiel en de busvervoersbedrijven lieten nog even op zich wachten. Het verbeteren van het wegennet nam een grote sprong voorwaarts met de komst van de auto vanaf de jaren ‘20 en ’30 van de vorige eeuw. Na WOII nam de welvaart toe en daarmee het gebruik van de auto. De auto en de bus namen de plaats in van de regionale trein en tramverbindingen. Veel oude spoor- en tramtracés verdwenen en werden als autoweg ingericht. Zwolle is altijd een belangrijk verkeerspunt geweest in een web van wegen en routes. De ligging is van groot belang geweest voor het ontstaan en de ontwikkeling van de stad. En dat is op dit moment nog steeds zo.
Napoleonsweg bij Neer (Limburg).
31
Raccordenent met steiger van de Dedemsvaartse stoomtram Maatschappij langs het Blekerswegje ca. 1910 (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
Rails van de paardentram op de Oude Vismarkt/ Grote Markt (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
32
Erfgoedprijs Zwolle-Kampen 2014 De gemeenten Zwolle en Kampen hebben in 2008 besloten om één gezamenlijke gemeentelijke Erfgoedprijs in te stellen. Dit is een jaarlijkse prijs als waardering voor de inzet van het op een goede wijze beheren, restaureren en in stand houden van cultuurhistorisch erfgoed. De prijs wordt elk jaar afwisselend in Zwolle en Kampen uitgereikt. In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle de Erfgoedprijs toegekend aan de restauratie en herbestemming van de Broerenkerk. Dit jaar wordt de prijs voor de vierde keer in de gemeente Kampen uitgereikt.
Op 13 september 2014 wordt de Erfgoedprijs Zwolle – Kampen uitgereikt aan de heer Berry Voortman, eigenaar van Paris Croissanterie, Oudestraat 16 te Kampen. Aan de prijs is een oorkonde en een geldbedrag van € 1.000,- verbonden.
33
In 2014 is gekozen voor het thema ‘historische winkel- en horeca interieurs’. De interieurs van historische panden bieden vaak een prachtig decor om te winkelen of te ontspannen. Er zijn ondernemers die dat op een heel mooie manier benutten, door bijvoorbeeld een historische muur of de oude balken in zicht te laten. Door zulke historische elementen een plek te geven in een eigentijds winkel- of horeca interieur, verbinden zij het verleden met het heden en toekomst. Daarmee vergroten ze de aantrekkelijkheid en beleving van de Kamper binnenstad. De eigenaar heeft na de grote brand in 2011 bij buurman Ziengs, de kans aangegrepen om alle betimmeringen te verwijderen en de oude muren en balklagen weer in zicht te brengen. De inrichting is eenvoudig en alle aandacht kan uitgaan naar de originele details. Bijzonder is de hellende muur achter de bar met de haardaanzet. Door de verschillende niveaus in het pand is de structuur goed te ervaren. De eigenaar verdient lof voor de manier waarop hij ‘van de nood een deugd’ heeft gemaakt en met de inrichting van het pand bijdraagt aan de leesbaarheid van de rijke geschiedenis van Kampen. Paris Croissanterie (Foto: Henk van der Werf).
34
Wandeling door Zwolle in 1848 en 2014 Harm Boom (1848), Michael Klomp (2014)
166 Jaar geleden, maakten Harm Boom, zijn neef en vriend Berend Oom een wandeling door Zwolle. De wandeling zit enigszins vreemd in elkaar omdat ze steeds stukjes van de stad bezochten en vaak weer op het Grote Kerkplein uitkwamen. Dat had te maken met allerlei afspraken die ze gemaakt hadden, waardoor ze op bepaalde plekken naar binnen konden. Wij hebben de wandeling daarom aangepast en zijn van hun volgorde afgeweken.
1
De Grote of Michaelskerk
Ze beginnen in 1848 hun wandeling zeer vroeg. Speciaal voor hen ging de Michaelskerk om zes uur ’s ochtends open. Ze kwamen vooral om het orgel en de preekstoel te bewonderen. Beide waren wijd en zijd beroemd. Ze weten dat het orgel door de gebroeders Schnitger uit Hamburg is gebouwd. Het telt vier klavieren, een vrij pedaal, tachtig registers, waaronder drie en zestig sprekende stemmen, 4276 metalen pijpen en twaalf blaasbalgen. Dan bezichtigen ze de preekstoel. ‘Amsterdammers geven toe – hoewel niet dan met zekeren weerzin- dat deze predikstoel in fraaiheid van snijwerk en in harmonie van ’t geheel, het wint van dien in de Nieuwe Kerk der Hoofdstad’. Vervolgens bezichtigen ze de zeshoekige consistoriekamer en zijn onder de indruk van de schildering van vijf predikanten door een onbekende schilder. De stenen wenteltrap naast de consistoriekamer, die naar het orgel voert, beschouwen ze met genoegen. ‘Men wil dat alleen te Rome eene trap van gelijke constructie wordt gevonden’.
35
Grote of St Michaelskerk, met Hoofdwacht (Foto Hans Westerink).
Consistoriekamer met schilderij Hendrik Ten Oever.
Trapgang naar de consistoriekamer ( Foto’s Jeroen Drost).
36
12 20
17
19
16 15
18
21
2
14
3
1
7 4
11 10
6 5 8 9
37
13
38
2
De Harmonie
“Verder staat aan de Groote Markt, de Societeit: de Harmonie, een hecht en smaakvol gebouw, dat door de burgerij –bij aandeelen- is opgerigt en waarvan op den 21 junij 1828, de eerste steen werd gelegd. De benedenzaal met een vrolijk bordes aan de groote markt, dient voor de dagelijksche bijeenkomsten der leden, en men vindt er als in alle societeiten eenige dagbladen en een goed buffet, met velerlei geestrijke dranken. Op de bovenzaal vergadert de afdeeling Zwolle der Maatschappij: tot Nut van ’t Algemeen, houden de leden bals en andere vereenigingen en wordt het aan vreemde kunstenaars enz. wel eens vergund om er voorstellingen te geven. Heel druk wordt deze societeit niet bezocht. Zwolle is eene handels-stad, en voor hare inwoners is de tijd te kostbaar, om dagelijks eenige uren daarvan aan de societeitsconversatie op te offeren. Van dáár, dat des voormiddags de Harmonie dun bevolkt is en ook des avonds staat de opkomst niet gelijk, met het aanzienlijk getal leden. Alleen de Woensdag en Zaturdag avonden –vooral in den winter- maken hierop eene uitzondering. Dan worden er de zaken naar geschikt, om eigen haard voor een paar uren vaarwel te zeggen.
De drukste avond is echter die van Zaturdag – maar welk getrouwd fatsoenlijk Hollandsch burger is dan ook te huis?” Sociëteit De Harmonie is in 1828 opgericht door zeventig leden uit de deftige middenklasse. Zij lieten aan de Grote Markt een indrukwekkend pand optrekken. De naam verwijst naar de doelstelling om door een harmonisch samengaan de sociale kloof tussen de rijken en de gemiddelde burgerstand in Zwolle te verkleinen.
Grote Markt met op de achtergrond de Harmonie. Een drukke marktdag in 1920-1930. (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
Grote Markt, De Hoofdwacht. Adriaan Serné 1834. (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
3
De Hoofdwacht
“Aan de zuidzijde der groote markt tegen den noordelijken muur der kerk, heeft men onder één dak de twee hoofdwachten der stad, slechts door een enkelen muur gescheiden. Die aan de regterhand is de burgerwacht, de andere is bestemd voor ’t garnizoen. Boven den sierlijken gevel van dit gebouw leest men het jaartal 1614, benevens de spreuk: vigilate et orate, dat is: waakt en bidt. Bij openbare strafoefeningen op de markt, nemen de leden der regtbank voor de bovenramen dezer wachten plaats, terwijl uit dezelve des Zondags voormiddags ná de Godsdienstoefeningen, de zoogenaamde kerkenspraken enz. worden afgelezen.”
in 1887 gerestaureerd onder leiding van architect P.J.H. Cuypers. . Tijdens deze restauratie is de cement- of pleisterlaag verwijderd en kwam de oorspronkelijke rode baksteen met speklagen weer tevoorschijn. In het verleden trof men in de linkerhelft de militaire administratie en het later bureau van de garnizoenscommandant aan, terwijl in het rechter deel de politie, de stedelijke armenverzorger, de stadsbusdienst en een antiekzaak gevestigd zijn geweest. Lange tijd heeft het gebouw, met tussenposen, gediend als kantoor van de VVV. Deze organisatie heeft in 2012 definitief zijn deuren gesloten. Tegen de Hoofdwacht stond aan de linkerzijde tot 1887 een klein gebouw dat lange tijd gebruikt werd als kroeg, Het kleine kroegje stond bekend onder de namen ‘het Wachtje’, ‘Het Hattemer veerhuis’ of ‘De Sloffe’.
De Hoofdwacht is in 1614 gebouwd op de plaats van de oude sacristie van de St. Michaëlskerk. Bouwmeester was de uit Kampen afkomstige Thomas Berendsz. De Hoofdwacht is Links: Grote Markt, de Hoofdwacht 1929 (Collectie Historisch Centrum Overijssel). rechts: De Hoofdwacht (Foto Hans Westerink).
De Grote of St. Michaëlskerk, Abraham Beerstraaten, midden 17de eeuw Collectie Stedelijk Museum Zwolle).
39
40
4
De Bethlehemkerk
“De Sassenstraat weder opwandelende, stieten wij al spoedig op de Bethlehemsche kerk, die haar’ naam ontleent van ’t oude klooster Belhem of Bethlehem, dat is: broodhuis. De stichting dier zeer oude kerk dagteekent reeds van den jare 1308; zij werd onderscheidene malen vergroot, biedt thans weinig opmerkenswaardigs aan, en verstrekt der stad in geen enkel opzigt tot luister. ’t Orgel werd der kerke door den heer P. Queijsen geschonken; ’t heeft een mooi front, maar de cicerone die achter ons liep, brak een hardnekkig stilzwijgen af, met ons voorzigtig toetefluisteren:- de innerlijke gehalte van het instrument kan geene grote lofspraak dulden, als zijnde behalve verschillende andere gebreken, ontzaggelijk taai in ’t bespelen. De man was kenner”.
In 1307 sticht kanunnik Bernardus van Vollenho, deken van de kapittelkerk van St. Lebuinus te Deventer op zijn erf een priorij van het klooster Bethlehem bij Doetinchem. Onderdeel van dit klooster was de Bethlehemskerk. Van deze kerk of kapel zijn in het huidige koor nog delen van oud muurwerk uit de beginperiode 1307-1309 opgenomen. In het meest westelijk koorvak aan de zuidzijde is uit deze periode nog een schildering met daarop scènes van de Passievoorstellingen te zien. Volgens oude kronieken is de Bethlehemskerk één van de weinige gebouwen die bij de grote stadsbrand in 1324 werd gespaard. Delen van het koor behoren hierdoor tot de oudste bovengrondse muurresten in de stad. In de periode 1333-1367 is aan het koor een tweebeukig schip toegevoegd. De kapel was te klein en kon de toeloop van de bevolking op feestdagen niet aan. In de periode 1411-1423 wordt het koor uitgebreid en verhoogd. Het nieuwe koor kon volgens experts bestempeld worden tot één van de oudste voorbeelden van de toepassing van Bentheimer zandsteen in Zwolle. Rond 1450 wordt over een lengte van twee traveeën een zijkoor gebouwd. Tot een laatste bouwfase kan de meeste westelijke zuil in het schip worden gerekend. Deze zuil wijkt af van de andere zuilen en is vermoedelijk gebouwd vanwege een mankement of constructiefout. In de buitenmuur zijn drie reliëfstenen ingemetseld. Het betreft één steen met een kruis en blad- en roosornamenten. Een tweede steen toont Christus na de kruisafname en de derde steen is versierd met de gekruisigde Christus in Baumbergersteen, de grafsteen van prior Johannes Kempen, de oudere broer van Thomas.
De Bethlehemkerk, (Foto (Foto Hans Westerink).
Bethlehemkerk, Quelhorstorgel uit 1826 (Foto Jeroen Drost).
Bethlehemkerk, Passievoorstellingen 1307-09 (Foto Jeroen Drost).
5
Het Refter
En verlieten de Betlehemsche Kerk, om over het niet ruime kerkhof van dien naam, het Reventer binnen te treden. Dit gebouw aan de kerk grenzende, is een overblijfsel van ’t klooster Bethlehem, en diende welligt tot eetzaal der kloosterlingen. In latere tijden strekte het tot vergaderzaal der gilden, en op kermissen en jaarmarkten tot vertoonplaats van vreemde dingen. Thans heeft dit gebouw een nieuw leven ontvangen als bewaarplaats van de verzameling Naturaliën, welke door de Overijsselsche Vereeniging tot ontwikkeling van Provinciale welvaart wordt bijeengebracht”. Het refter moet volgens historische bronnen in 1520 zijn gebouwd. De verzameling kelders onder het refter is ouder en vormt de verwijzing naar oudere bouwfasen. Aan de kant van de Sassenstraat waren twee aparte kelders aanwezig die waarschijnlijk onderdeel zijn geweest van twee gebouwen, gescheiden van elkaar door een steeg. Rond 1520 zijn de gebouwen gesloopt en ontstond geleidelijk aan een L-vormig complex met traptoren. Het refter heeft zoals reeds vermeld vanaf 1843 gediend als museum van naturaliën, een kabinet voor fysische instrumenten en een bibliotheek. Na 1905 is het gebouw nog gebruikt als
Het Refter. Handelsschool. (Collectie Johan Teunis).
graanbeurs. In 1917 is het refter onder invloed van P.J.A. Cuypers gerestaureerd. In de periode 1951-1957 is het pand opnieuw gerestaureerd en ingericht tot Gemeentelijke Handelsschool. Deze school bleef hier tot 1966 waarna het in gebruik werd genomen door de ANWB en VVV. Na 1979 is het weer ingericht voor vergaderingen en catechisaties van de hervormde gemeente. Inmiddels staat het lege gebouw te koop.
Het Refter. (Foto Jeroen Drost).
41
42
Botermarkt (bron onbkend).
6
Nieuwe Markt
“Na eene gezette beschouwing van dit nu reeds belangrijk kabinet, verlaten wij het Reventer, en bezochten de Nieuwe Markt, een net bijna vierkant plein. Om te koopen of te verkoopen komt hier niemand, en ’t is er dus zeer stil, behalve in de kermis. Dan is er, vooral des avonds, een groot gejoel en geschreeuw, vanwege de tenten met wonderbare menschen, vreemde beesten enz., enz., dan dansen bij de toonen der polka, de pijassen met hunne familie’s op de balcons, en de smalle gemeente geeft blijk van sijmpathie, door lustige beweging met hoofd en voet”. De Nieuwe Markt maakte oorspronkelijk deel uit van het binnenhof van het klooster Bethlehem. Op 29 maart 1645 werd besloten dat het gebied ingericht mocht worden als marktplein met rondom bebouwing. De Oude Trans (Kleine Trans), de rosmolen en het Kosterhuis mochten worden afgebroken en het vrijgekomen materiaal zal weer hergebruikt kunnen worden. In 1884 werd het plein bebouwd met een hal of overdekking van 20 bij 30 meter. In deze hal heeft jarenlang de botermarkt plaatsgevonden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog deed de hal dienst als centrale keuken en werd kort daarna ingericht tot drie noodwoningen. In 1941 is de hal opnieuw ingericht als centrale keuken. Deze werd geopend op 24 april. Tegen een kleine betaling werd dagelijks 6000 liter voedsel verstrekt aan de behoeftige Zwollenaar. Tevens werden in dat jaar buiten de hal zes kiosken geplaatst voor de afgifte van distributiebonnen. Binnen de hal was een aardappelbunker gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog bood de hal onderdak aan confectiefabriek Mulder N.V. In december 1949 is de hal afgebrand en werd het terrein vervolgens jarenlang gebruikt als parkeerplaats.
De Nieuwe Markt, de ‘nieuwe boterhal’ (Foto Jeroen Drost).
Medewerkers van de Centrale Keuken, Geopend op 24 april 1941 (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
7
De Doopsgezinde kerk
“Terug gaande door de Schoutensteeg, sloegen wij de Wolweversstraat in, wier midden, ‘ter regter zijde, der Mennoniten bedehuis eene plaats verleent. Tijdens wij onze wandelingen in en om de stad deden, was men bezig met het vernieuwen en vergroten dezer kerk. Nieuwsgierig naar ’t plan, ’t welk bij den bouw werd gevolgd, traden wij even binnen, en genoeg was men er gevorderd, om de hoofdveranderingen te kunnen opmerken. Wanneer we goed hebben gezien, dan vertoont dit nieuwe kerkgebouw, zoo wel in- als uitwendig, in deuren, ramen, profillen van lijsten, enz. iets niet alledaagsch, dat ons schoonheids-gevoel zeer wel voldeed, en wij durven deze beschouwing gerust eindigen met de voorspelling, dat als ’t gebouw volgens ’t bestek, en met zorg waarvan ’t afgewerkte de kenteekenen draagt, is voltooid, de kerk der Mennoniten aan Zwolle tot sieraad, en aan hare bouwmeesters –de Heeren T. Doijer Hz. en A.J. Doijer- tot eer zal verstrekken.” Op de plaats waar het kerkgebouw van de Doopsgezinde Gemeente in Zwolle staat, wordt al sinds 1638 gekerkt. In januari van dat jaar werd een stuk grond gekocht voor 525 gulden. Achter of in de bestaande huisjes werd een ruimte voor samenkomsten ingericht. Het kerkgebouw werd in 1700 uitgebreid en van 1846 tot 1856 vond na aankoop van belendende percelen een grote in- en uitwendige verbouwing plaats. Aan de buitenzijde wijst weinig op een functie als kerk. Het kan daarom gezien worden als zogenaamde schuilkerk, de enige in Zwolle en één van de weinige die men in ons land (nog) aantreft. De schuilkerk herinnert aan een periode dat met name roomskatholieken en doopsgezinden niet werden getolereerd, maar als vijanden van de heersende gereformeerde religie werden beschouwd. Het werd hen dan ook niet vergund een net kerkgebouw aan één der hoofdstraten neer te zetten.
43
Wolweverstraat, Doopsgezinde kerk (schuilkerk) (Foto Jeroen Drost).
Wolweverstraat, Doopsgezinde kerk, interieur (Foto Jeroen Drost).
44
8
De Waalse kerk
“In de Schoutensteeg namen wij vervolgens de Waalsche of Fransch Hervormde Kerk even in oogenschouw. Hier kan voorzeker de Godsdienst in gewenschte stilte worden uitgeoefend. Dit klein maar net gebouw, dat ook een torenspitsje draagt, was vroeger een klooster, toegewijd aan St. Geertruid, en werd in 1686 aan de Fransch Hervormden gegeven”. De kapel van het St. Geertruidenconvent is in 1501 gebouwd als een laatgotisch gebouw met traptoren. Een fraaie natuurstenen tracering in een blindnis is hier getuige van. Dit vrouwenconvent is omstreeks 1390 gesticht door de welgestelde Geertruid Kadeneter. De gemeenschap stond onder sterke invloed van de Moderne Devotie, een geestelijke beweging, die vanuit Deventer door Geert Grote was geïnitieerd. Het torentje dat vroeger het gebouw sierde is in 1828 vanwege zijn bouwvallige toestand afgebroken.
Waalse kerk. Blindnistracering, westgevel/koor (Tekening RCE).
Waalse kerk, oostgevel (Foto Hans Westerink).
9
Sassenpoort “Onze wandeling voortzettende, naderden wij aldra de Sassenpoort, die van uit de buitencingels zulk een schoon gezigt oplevert. Deze poort werd in 1408 gebouwd, heeft aan elk der vier hoeken eene torenspits en in’t midden een fraaijen klokkentoren, die boven de anderen uitsteekt. Wenschten wij reeds dat dit gebouw aan de sloopwoede dezer eeuw moge ontsnappen, wijl het in de wandelingen der stad zoo menig bekoorlijk punt oplevert, ook om den wille der geschiedkundige herinneringen, aan dezen toren verknocht, blijve hij in wezen!” De datering van de Sassenpoort is niet eenduidig en loopt uiteen van 1406 en 1408 tot het jaartal 1409. De poort moet eigenlijk omschreven worden als BinnenSassenpoort. De Buiten-Sassenpoort lag ter hoogte van de Sassenpoortenbrug en is in 1839 gesloopt. Over de Sassenpoort bestaat een interessante historische anekdote waarin melding word gemaakt van de bijnaam van de Zwollenaren: Blauwvingers. Het verhaal gaat dat Karel van Egmond, hertog van Gelderland, het de Zwollenaren in 1524 lastig maakte en door middel van een list de stad wilde innemen. Onder het mom van onderhandelingen met de magistraat te willen aanknopen trok hij door de Buiten-Sassenpoort. Toen echter ook zijn soldaten tegen de gemaakte afspraak in de stad binnen wilde dringen, lieten de Zwolse burgers de hamei neer en zat Karel opgesloten tussen de Buiten- en de Binnen-Sassenpoort. Om vrij te komen beloofde Karel van Egmond alles wat men hem vroeg. Deze belofte was echter niet veel waard want nauwelijks in veiligheid gewaand verklaarde hij de stad de oorlog. De Zwolse regenten die dit hadden kunnen voorzien hebben hem waarschijnlijk laten gaan omdat Karel een grote aanhang had onder de burgerij. Een andere lezing is dat de regenten door Karel van Egmond zijn omgekocht. Deze laatste theorie is tevens de verklaring voor de bijnaam Zwolse Blauwvingers. In de loop der eeuwen is de poort diverse keren verbouwd en in 1877 stelde een raadslid zelfs voor het gebouw te slopen. Na lang beraad in 1893 kon de poort worden behouden en werd het eigendom van het Rijk. In opdracht van Jhr. Victor de Stuers werd het gebouw gerestaureerd door P.J.H. Cuypers en L.J. van Lokhorst. Hierbij verdween onder andere de plompe klokkentoren en kwam er een nieuwe rankere spits.
Sassenpoort vanaf de veldzijde (Foto Hans Westerink Burgemeester van Roijensingel met Sassenpoort. 1842 D. Burgdofer (Collectie Historisch Centrum Overijssel). Sassenpoort 1860 L.Rohbock / Joh Poppel. (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
45
46
Blijmarkt ca 1900 Rechts de Lutherse Kerk (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
10
De Lutherse kerk
“Naast het paleis vindt men de Lutherse kerk. De predikstoel, het orgel, de gaanderijen en geheel het inwendige vertoont eene netheid, die in het huis des Heeren zoo gaarne wordt opgemerkt. De predikstoel, in welks klankbord een wapen staat, is met het doophuis een geschenk van Coenraad Christoffel Rensing, in de 18de eeuw predikant. Hij schonk dit aan de kerk bij gelegenheid dat zijn zoon een beroep ontving. De inwijding vond plaats den 20 augustus 1752. De Luthersche gemeente te Zwolle heeft haar begin genomen in de aanvang der 17de eeuw. In 1649 werd echter de tegenwoordige kerk gebouwd.” Het in 1649 aan de Blijmarkt geopende gebouw werd al kort na de opening door de gereformeerde kerkenraad weer gesloten. In de jaren daarna kregen de Lutheranen meerdere malen een boete wegens illegale bijeenkomsten. Sinds 1661 mochten leden hun religie in vrijheid uitoefenen. De Lutherse gemeente bestond toen uit ongeveer 170 personen, waaronder veel Duitse immigranten. Daarnaast werd de kerk bezocht door veel andere vreemden zoals ruiters, soldaten, kooplieden en andere personen die veelal op doorreis waren.
Lutherse kerk (Foto Hans Westerink).
Lutherse kerk, preekstoel (Foto Jeroen Drost).
11
Odeon en Olde Convent
“Tegen over ’t paleis staat het gebouw Odéon, dat eene concerten eene schouwburgzaal, benevens vertrekken tot andere doeleinden geschikt in zich vereenigt. De schoone concertzaal, 23.75 ellen lang en 8.40 ellen breed, werd plegtig ingewijd op den 9 december 1839.” De geschiedenis van Odeon begint eigenlijk op 1 maart 1814, toen een gedeelte van het Olde Convent door de gemeente werd afgestaan om in te richten tot ‘komediezaal’. Het Olde Convent was de eerste religieuze vrouwengemeenschap in Zwolle. Het ontstond in de tweede helft van de veertiende eeuw; er is dan sprake van een begijnhuis in de Praubstraat. De bewoonsters zijn begijnen met een leefregel: die van de derde orde van Sint-Franciscus. Zij vielen onder het geestelijk toezicht van de minderbroeders uit Kampen, die nabij het convent een termijnhuis hadden. De geschiedenis van Odeon neemt eigenlijk een aanvang op 1 maart 1814, toen een gedeelte van het Olde Begijnenconvent dat door de gemeente aan de timmerman O.W. Diepenheim werd afgestaan om in te richten tot ‘komediezaal’. De accommodatie uit 1814 werd al snel te klein en in 1838 vormde zich in Zwolle een vereniging voor vermakelijkheden die de naam Odeon aannam en verschillende belendende percelen aankocht aan de Blijmarkt, zodat daar, na een ingrijpende verbouwing, de ingang kon komen. Op 9 december 1839 kon de concertzaal worden geopend. Odeon is in later jaren vele malen verbouwd. Eind 1959 kon een geheel herboren Odeon worden geopend. Tijdens deze verbouwing zijn veel restanten van het Olde Convent aangetroffen. Een fraai voorbeeld is een zandstenen reliëf met Christuskop en biddende paters en nonnen uit de 14de-15de eeuw.
Blijmarkt Schouwburg Odeon heden (Foto Hans Westerink)
47
Schouwburg Odeon ca 1900 (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
Blijmarkt ca ca 1900 met zicht op Blijmarkt 16. Rechts schouwburg Odeon (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
48
12
De Thorbeckegracht
“Eene ophaalbrug die over de Binnengracht ligt, bragt ons op den dijk. Bij de vierde of laatste uitlegging der stad, die in ’t midden der 17de eeuw plaats had, werd de Dijk die van den tijd allengs in volksrijkheid toenam, met de stad vereenigd ’t water dat de Dijk van de Stad scheidt, was vroeger de buitengracht en de benaming van Dijk ontleent deze, wijl hij eene sterke kade daarstelde om ’t nabijgelegen Holtenbroek of de Markte van Dieze en andere landerijen, tegen de vooren najaar overstroomingen te beveiligen. De Dijk telt fraaije woningen, en levert een Amsterdamsch grachtgezigt op, door de scheepvaart verlevendigd. Hier is de lig- en losplaats der schepen, zoo wel voor de koopvaardijvloot der verschillende reederijen, als van de beurtschepen op onderscheidene binnenlandsche koopsteden, zoo wel van de miniatuur koopvaardijvloot op Hannover, langs de Vecht, als van die der Tubanten over de Regge. De laatsten schuilen met de neuzen onder den steenen wal, terwijl de kapiteins, als zoo vele Jan Hiendriks, uit de luiken hunner drijvende salons, met verwonderlijke gelatenheid op vracht wachten, weerkundige waarnemingen doen, of in alle eer en deugd een morgenpraatje houden.
Thorbecke gracht (Foto Jeroen Drost).
De Hull-vaarder ligt te midden dier notedoppen, als eene zwaan tusschen hare kiekens, en wat de ijzeren kraan in eens uit diens buikholte trekt, zou in staat zijn een zompschipper tot wanhoop te brengen, indien iemand die Vecht of Regge bevaart, hartstogten kan hebben. Maar vooral bij zomerdag, als deze varensgezellen zelfs schipperen waar geen water is, vervangt het vervoer per as, dat te water, en dragen de zompen ’t afval naar heinde en ver, voor kooplieden in wien de geest der eeuw –spoed- nog niet is gevaren. ’t Gebeurt toch, dat een zomp-kapitein op Vecht en Regge op ’t droge blijvende zitten, uit de schuit springt, met de schop een dam in de rivier werpt, zoo mogelijk in eene nabijzijnde herberg, bij een smakelijk pijpje en een glaasje klare jenever, de aanstaande dijkbreuk afwacht, en dan een half uurtje nader aan de plaats zijner bestemming komt, om aldaar bij vernieuwing een kunstmatig verhoogden waterstand te scheppen. Zoo als we zeiden heeft het vervoer per as op de straatwegen, ’t luttel aanzien dat de zompen nog hadden, een gevoeligen knak toegebragt. De Dijk is soms gevuld met deze wagens zonder eind, die voortgetrokken door één paard, ’t goederenvervoer naar Twenthe bijna geheel hebben ingeslokt.”
13
De Diezerstraat en Gouvernementsgebouw
“De Diezerstraat is de schoonste der stad, en de winkelstraat bij uitnemendheid. Hier vindt men manufactuur-, galanterie-, glaswinkels, enz. enz. die door smaakvolle inrigting en uitstalling de oplettendheid der voorbijgangers tot zich trekken, en een magischen invloed uitoefenen op de koopzucht, vooral aan Eva’s dochteren eigen. Een huis in de Diezerstraat is de kapitale wensch van allen, die te Zwolle achter de toonbank op de beurzen hunner natuurgenooten wenschen te speculeren. Ieder vreemdeling wil deze straat zien, geen marktbezoeker of hij drentelt er eens door, en valt er in de strikken, door de wakkere industrie allerwege gespannen, om namelijk iets aftestaan van ’t geen hij in ’t zweet zijns aanschijns won, en zoo even tegen klinkende specie inruilde. Nog weinig schreden hadden wij in de goed bevloerde straat gezet, of wij hielden ons even op voor ’t Gouvernementsgebouw en de woning van de Gouverneur der Provincie. ’t Eerste vertoont wel door zijn uiterlijk dat het heerennoch winkelhuis is, maar verraadt evenmin dat hier de verschillende bureaux van ’t Provinciaal Bestuur gevonden worden. Gelukkig dat eene ongunstige gevolgtrekking, die erdoor eene oppervlakkige beschouwing van ’t Gouvernementsgebouw, ten aanzien voor ’t geen er binnen geschiedt, kon geboren worden, onjuist is, en hier ’t oude spreekwoord van de uitgestrekste toepassing is: schijn bedriegt, maar elk reiziger zal gaarne bekennen, dat de Diezerstraat, die over ’t geheel eene behagelijke netheid vertoont, door ’t Gouvernementshuis weinig sieraad wordt bijgezet. De woning des Gouverneurs ziet er goed uit, maar het front wordt versnipperd door het miniatuur-balconnetje. Zulk een uitstek moet om te behagen in volkomene evenredigheid zijn met het gebouw, en daartoe is dit bordesje, geschraagd door een paar dunne stijltjes, te popperig.” In de loop van de 19de eeuw werden verschillende aanpalende panden in de Diezerstaat in de Zwolse binnenstad aangekocht ter huisvesting van het provinciaal bestuur. In 1874 volgde een ‘algehele vertimmering’ waarbij de nog bestaande neoclassicistische voorgevel van het complex tot stand kwam. De naastgelegen en sterk verwaarloosde ambtswoning van de commissaris des konings werd kort na 1892 gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe Statenzaal naar ontwerp van Rijksbouwmeester Jacobus van Lokhorst. De Overijsselse Staten eisten dat het gebouw een vergaderzaal met koffiekamer en ‘enkele kleine gemakken’ moest omvatten, alsook een publieke tribune, een kamer voor de commissaris van de koningin en een woning voor de conciërge. De Statenzaal is een opvallende verschijning in de Zwolse binnenstad, niet in het minst door het gebruik van een katholiek-geïnspireerde neogotiek. Net als in Leeuwarden en Assen heeft Van Lokhorst de statenzaal op de eerste verdieping geplaatst.
Het gebouw doet sinds 1986 dienst als openbare bibliotheek, waarbij er aan de achterzijde nieuwbouw is gepleegd. Het 19de-eeuwse complex verkeert in gave toestand en is een Rijksmonument. Momenteel wordt er naar een andere functie gezocht.
Gouvernementsgebouw en statenzaal (Foto Hans Westerink).
Interieur gouvernementsgebouw (Foto Hans Westerink).
49
50
14
Het Binnengasthuis
“Door de Broerenstraat zochten wij de Diezerstraat weer op, hielden het eerst stil bij ’t Binnen-Gasthuis of ’t Gasthuis van den H. Geest der vertroosting, ’t welk voor eenige jaren ’t ouderwetsch uitzigt waarmee het in de Diezerstraat keek, aflegde, en er nu eene eervolle plaats bekleedt, en tot belooning daarvoor ook van elken vreemde, een blik van goedkeuring ontvangt. Dit Gasthuis, eene wijkplaats voor verarmde burgers, is goed ingerigt, en heeft het voorregt om in een waakzaam bestuur de beste waarborgen te vinden tot een voortdurend bestaan, van zoo veel belang voor den burger, die door tegenspoeden of andere oorzaken anders eene kommervolle toekomst te gemoet gingen. Ook ’t Buiten-Gasthuis buiten de Kamper Voorstad gelegen, dat in 1377 tot een Leprozenhuis voor melaatschen, of menschen met andere besmettelijke ziekten behebt, is gebouwd, en een kerkhof heeft –op de plaats waar vroeger eene kapel stond- voor de bewoners der voorstad en der verder wonende landlieden, heeft dezelfde bestemming, en deelt in de zorgen van ’t zelfde bestuur. Op dit eerstgenoemd Gasthuis prijkt een net torentje met uurwerk.”
De stichting van het Binnengasthuis in de Diezerstraat dateert al uit 1306. Drie jaar later werd door de bisschop van Utrecht toestemming gegeven om in het gasthuis de mis op te dragen. Het middeleeuwse gebouwencomplex van het gasthuis was te splitsen in drie hoofdgebouwen: de kapel, gelegen aan de Diezerstraat; haaks hierop, langs de Gasthuisstraat, de ziekenzaal, in latere jaren, gezien de vorm, ook wel het Lange Huis genoemd; en naast de kapel, eveneens aan de Diezerstraat, het proveniershuis. De kapel van het gasthuis is niet meer aanwezig en is in 1851 geheel afgebrand. Het gebouw waarin zich de ziekenzaal bevindt, is, thans ingericht als winkel, nog aanwezig. Dit is met name te zien aan een gedeelte van de westelijke gevel waarin nog een tweetal dichtgemetselde spitsboogvensters aanwezig is. De ziekenzaal had een lengte van ongeveer 40 meter en was ruim 10 meter breed. Ook het voormalige proveniershuis aan de Diezerstraat is nog goed te herkennen aan de kopgevel met gotische raampartijen aan de zijde van het tegenwoordige Koningsplein.
Langsgevel Heilige Geest gasthuis vanaf het Gasthuisplein (Foto Jeroen Drost).
Gevelwand Oude Binnengasthuis ca 1848. Rechts de Gasthuisbrug over de Grote Aa (Adriaan Eversen ( 1828 – 1897 ).
Binnengasthuis, Opengewerkte Doorsnede met de ernaast gelegen brug (Bert Dijkink).
15
Hervormd Weeshuis
“Niet ver van de gebouwen sloegen wij regts af, om in de Broerenstraat het huis der Hervormde Weezen en de Broerenkerk te bezien. ’t Eerste draagt al het uiterlijke zijner bestemming. Boven de deur, die los stond, maar wier ingang door een hekje was gesloten, ziet men de beeldtenis van twee weeskinderen, waarvan ’t eene den hoed in de hand en ’t andere eene armbus draagt. Dit Weeshuis is een overblijfslel en uitvloeisel van het in 1300 gestichte klooster, toegewijd aan St. Cecilia, en in de veertiende eeuw reeds bekend onder den naam van ’t Olde of Kinderhuis. ’t Is een ruim en groot gebouw en herbergt thans ongeveer zestig kinderen, die beneden de 14 jaren moeten zijn tijdens hunne opneming in ’t gesticht, en er eene zorgvuldige opvoeding erlangen, tot dat zij hun eigen brood kunnen verdienen. Ook moeten de ouders dier kinderen niet van de armen bedeeld, en gedurende de tien laatste jaren vóór de opname van hun kroost, onafgebroken te Zwolle woonachtig zijn geweest.
’t Inwendige van ’t huis, zoo als: de woonvertrekken, de school en de slaapkamers, geven alle ’t aangenaamste blijk eener goede directie, en van een waakzaam dagelijksch toezigt, en wij rekenen het niet meer dan een schuldige pligt, als we daarvoor regenten en regentessen den verdienden lof in deze bladeren toezwaaijen. De kleding der kinderen is net, en vertoont niet het opzigtelijke dat ons elders wel eens ergerde”. Op de plek van het Nederlands Hervormde Weeshuis stond voorheen het St. Caeciliaklooster, in de volksmond het convent ‘ter Kinderhuis’ genoemd, omdat de nonnen de kinderen plachten te onderwijzen. Na de Hervorming werd van het grootse gedeelte van het uit 1417 daterende gebouwencomplex een weeshuis gemaakt. Het Weeshuis is in 1960 afgebrand. De poort is in 1991 herplaatst voor de Emmanuelshuizen in de Praubstraat en daar nog steeds te aanschouwen. Op de plek van het voormalige Weeshuis zelf is tegenwoordig confectiewinkel WE gevestigd.
Praubstraat 23, Herplaatste Weeshuispoort (Foto Jeroen Drost). Broerenstraat, Locatie voormalig Weeshuis (Foto Jeroen Drost). Weeskinderen aan de poppenwas Ca 1923 (Collectie Historisch Centrum Overijssel). Weesmeisjes van het Hervormd Weeshuis 19241925 (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
51
52
16
De Broerenkerk
“Naauwelijks had onze voet het Weeshuis verlaten, of hij trad een huis aan de openbare eeredienst geheiligd –de Broerenkerk- weer binnen, die in 1465 door zekeren Manus Rupo, voor Dominikaner Monnikken of Preekheren is gebouwd, en thans bij de Hervormden in gebruik is. De kerk is zeer eenvoudig, en heeft niets dat de attentie bijzonder bezig houdt. Ook het orgel is hier aanwezig, een geschenk van den Heer P. Queijsen; ’t heeft een hoogst eenvoudig front, dat ons toescheen niet afgewerkt te zijn, en het mist een vrij pedaal, waartoe het anders is aangelegd. De omtrek dezer kerk levert een amalgama op van achterstraats-leelijkheid, terwijl haar kerkhof –anders een akker der ruste- tot drilveld dient voor ’s lands jeugdige verdedigers, die in de nabijheid zijn gekazerneerd.”
Het gebouw heeft naast kerk tweemaal dienst gedaan als kazerne. De eerste keer in de periode van Franse overheersing tussen 1795 en 1809 en de tweede keer gedurende de Belgische opstand in de jaren 1830-1839. In 2013 is in het gebouw de mooiste boekhandel van ons land ‘Waanders in de Broeren’ geopend.
De Broerenkerk is in oorsprong de kerk van het in 1465 gestichte Domincaner- of Predikherenklooster. Hoezeer de kloosterlingen hun stempel op de omgeving hebben gedrukt blijkt wel uit de straatnamen Broerenstraat, Broeren en Achter de Broeren. Kort na 1466 zijn de Dominicanen begonnen met de bouw van het koor van de kerk. Dit werk zou ruim tien jaar in beslag nemen voordat de kap gereed was. Omstreeks 1490 kon gestart worden met de bouw van het schip. De totale afwerking was gereed in 1512 waarna de kerk kon worden ingewijd. Broerenkerk met in de jaren 60 van de vorige eeuw gesloopte woningen. (Collectie Historich Centrum Overijssel).
Nieuwbouw tbv Waanders In de Broeren (foto: Hans Westerink)
Schilderij Teun van der Veen 1943
17
De Librije
“Achter de Broerenkerk, en wel ten noorden van deze, in de Waterstraat, treft men op nog onaanzienlijker standplaats de Joodsche Sijnagoge aan. Dit is een goed en welingerigt gebouw, dat in den voorgevel het Hebreeuwsch opschrift draagt: Toegewijd aan de Godsdienst. Deze Sijnagoge dagteekent van 1607, en is van binnen eenvoudig en deftig. ’t Voorhangsel vooral is bezienswaardig, en een geschenk uit de nalatenschap van de Gebroeders Hartog, wier nagedachtenis door deze milde gift, bij de Israëlithische gemeente alhier, in zegening blijft.” De Librije was van oorsprong de bibliotheek van het Domincanerklooster en is in de tweede helft van de 15de eeuw als zodanig gebouwd. De stad Zwolle telde al in de eerste helft van de 14de een klein aantal joden, oorspronkelijk afkomstig uit Westfalen. In 1349 werd deze joodse gemeenschap uitgeroeid bij de vervolgingen die samenhingen met de pestepidemie. Aan het begin van de 15de eeuw vestigen zich opnieuw enkele joden in Zwolle. In 1490 maakt een verbod van het stadsbestuur een einde aan hun verblijf. In de jaren 80 van de 17de eeuw verandert de houding van de stedelijke overheid ten aanzien van de joden en krijgt een enkeling het recht zich in de plaats te vestigen. In het tweede kwart van de 18de eeuw besloot het winkeliersgilde joden toe te laten. Vanaf 1756 stelden het huidenhandelaarsgilde en het leerlooiersgilde zich open voor joden. Het aantal joodse inwoners van Zwolle nam in de loop van de 18de eeuw dusdanig toe dat er een georganiseerde gemeente gevormd kon worden. Aanvankelijk vonden de synagogediensten plaats in een privé-woning. In 1746 kregen de joden het recht om hun godsdienst openlijk te belijden en huurden ze de Olde Munte aan de Bitterstraat als synagoge. Ruim tien jaar later schonk het stadsbestuur het gebouw de Librije aan het Broerenkerkplein, een deel van een voormalig Dominicanerklooster, aan de joodse gemeente. Na een restauratie werd dit gebouw in 1758 als synagoge ingewijd. Toen de synagoge in de Samuel Hirschstraat in 1899 in gebruik genomen was, is de librije door het rijk onder toeziend oog van P.J.H. Cuypers gerestaureerd en heeft het gebouw zijn huidige in- en exterieur gekregen. Sinds 1993 is hier het bekende restaurant van Jonnie en Thérèse Boer gevestigd. Dit restaurant telt op dit moment drie Michelinsterren.
53
Boven: De Librije heden (Foto Jeroen Drost). Onder: De Librije 1899 opmeting topgevel (Bron: boek De Broerenkerk te Zwolle 1989).
54
18
De RK Steegjeskerk en de RK kerk Onder de Bogen
“Van hier begaven we ons door een gedeelte der Roggenstraat naar de R. Catholijke steegjes-kerk in de Nieuwstraat. Van buiten verraadt dit gebouw ter naauwernood zijne bestemming, maar des te levendiger wordt men getroffen als men binnen tredende, een kerkje vindt, dat bij eene grootere ruimte dan men vermoedde er keurig netjes uit ziet. Er tegenover staat de R. Catholijke kerk onder de Bogen, die wegens bouwvalligheid zal worden afgebroken, en waarin nu reeds geen openbare eeredienst werd uitgeoefend. In die kerk, toegewijd aan St. Josef, stond ter regter zijde van ’t altaar eene roode kist met verguld lofwerk versierd, en die de beenderen van den beroemden Thomas à Kempis bewaart.” Nieuwstraat 41 interieur St Josefgebouw, voormalige RK schuilkerk tijdens restauratie in de vorige eeuw.
55
Boven: Buitenkant overstekhuisjes
19
De Buitenkant
“Van hier begaven wij ons door de Roggenstraat en zochten wij de Vischpoortenbrug, die over de Binnengracht ligt, en sloegen links om, ten einde eens langs den Buitenkant te wandelen, en ter afwisseling ons oog een ruimer uitzigt te geven op ’t Zwarte water, en de bedrijvigheid die het aanbeidt. Hier is altijd drukte; onophoudelijk laden en lossen er grootere en kleinere schepen. De Buitenkant, waarvan de naam te maken heeft met de ligging langs de stadsmuur, mocht pas vanaf 1676 met huizen worden bebouwd. Vanaf dat moment zijn tegen de stadsmuur de overstek huisjes gebouwd waarvan de bedsteden ingehakt waren in de aloude stadsmuur. Op de Buitenkant was het een drukte van belang door het laden en lossen van schepen. Naast de overstekhuizen staat aan de kant van het Rodetorenplein nog een aantal pakhuizen (Buitenkant 1-6) waarvan er één boven de uitmonding van de Kleine Aa is gebouwd. In dit pand was vanwege de strategische ligging een eenvoudig stadssecreet of openbaar toilet opgesteld. Interessant is ook het naastgelegen pand, herkenbaar aan de gepleisterde klokgevel en een gevelsteen uit 1724 met een molen. Vroeger moesten hier de molenaars en grutters hun meelaccijns afdragen en stond het pand bekend als De Hel. Later was hier een smederij gevestigd.
Onder: Buitenkant met stadsmuur (Foto’s Jeroen Drost).
Op de hoek ligt een pand dat van oudsher al de functie van café had. Dit pand maakt onderdeel uit van de voormalige Zwanentoren. Voor een betere doorstroming van het binnenstadsverkeer werd omstreeks 1960 de Buitenkant verbreed. Het Hopmanshuis lag hierdoor niet meer direct aan het water.
56
20
Het Rodetorenplein
“Aan de Stads herberg ziet men de geschikte ligplaats der Zwolsche stoomboot, en daar achter het ruime Roode-toren plein, dat eene heerlijke kade aanbiedt, en aan wiens zoom, bij marktdagen vooral, zich talrijke beurtschepen en andere vaartuigen vast hechten. Na een paar schreden stadswaarts te zijn ingegaan, gunden wij een vlugtigen blik op den Visch-afslag en op ’t Vrouwenhuis aan de Groote Aa.” Een markant gebouw aan het Rodetorenplein is het Hopmanshuis. Dit oorspronkelijk aan het water gelegen pand is voor een deel in 1663 als factorij-gebouw oftewel pakhuis gebouwd door de handelaar Claes Cock. De huisnaam verwijst naar een hopman van de burgerwacht, Jannes Nauta, die het gebouw in 1720 erfde. Vijf jaar later kreeg het Hopmanshuis zijn huidige uiterlijk en zal het gezien de vele vensters, 99 in totaal, voor een groot deel ook als woonruimte zijn gebruikt. Sinds 1843 komt het gebouw voor onder de benaming De Nieuwe Stadsherberg. Naast het Hopmanshuis lag in het verleden het zogenaamde Commiezenhuisje, waar invoerrechten en accijnzen werden geheven, en het houten kantoortje van de Zwolsche nachtstoombootonderneming. Aan de aanlegsteiger lag de raderboot op Amsterdam. Deze boot voer op 13 september 1842 voor het eerst op Amsterdam en is als geregelde bootdienst tot na de Tweede Wereldoorlog blijven bestaan. Iedere morgen vertrok een raderboot (er waren twee: De Stad Zwolle en de Prins van Oranje) vanaf het Rodetorenplein en iedere avond een schroefboot (er waren drie: Amstel, IJssel en Zuiderzee) vanaf de Thorbeckegracht. Op het plein stond verder nog een kraan voor het laden en lossen van de handelsproducten. Deze kraan was in eerste instantie van hout en is later vervangen door een ijzeren exemplaar. Aan de andere kant van het Rodetorenplein, op de plek van de huidige fietsenstalling van het Maagjesbolwerk lag het gebouw van de Visafslag. Sinds de verplaatsing van de vishandel van de Oude Vismarkt naar het Rodetorenplein in 1792 vond hier de visafslag plaats. De visafslag werd in 1926 opgeheven en de vishal in 1939 afgebroken. Interessant is verder nog het grote centraal gelegen gebouw op het plein waar tegenwoordig onder andere het Cityhotel is gevestigd. Dit gebouw, in het verleden bekend als logement De Atlas, staat boven op de middeleeuwse Rode Toren. Het heeft decennia lang gediend als hotel-café en was jarenlang het bodecentrum van de vrachtrijders die hier ten behoeve van de binnenschippers van alles af- en aanvoerden. Rechts boven: Hopmanshuis aan het water. Rechts midden: Bouw kademuur rond Hopmanshuis. Rechts onder: Visafslag. (Bron Monumentenzorg Zwolle ABZ).
restaureren en renoveren restaureren
verbouwingen en renoveren in de ruimste zin verbouwingen
nieuwbouw in de ruimstewoningen zin onder architectuur nieuwbouw woningen
nieuwbouw en verbouw onder architectuur bedrijfsgebouwen nieuwbouw en verbouw bedrijfsgebouwen Prins Hendrikstraat 7 8019 AP Zwolle
T 038 - 303 03 50 M 06 - 203 661 71
E
[email protected] I www.avanderklogt.nl
Prins Hendrikstraat 7 8019 AP Zwolle
T 038 - 303 03 50 M 06 - 203 661 71
E
[email protected] I www.avanderklogt.nl
58
21
De Onze Lieve Vrouwebasiliek
“De groote Aa, die Zwolle in twee bijna gelijke delen snijdt, tot aan de groote Markt met bomen is beplant en met eene pijp onder die Markt heen loopt, volgden wij tot aan de Melkmarktsteeg, gingen deze door, namen een haastig kijkje van de nette maar stille Voorstraat, en bezigtigden vervolgens de Lieve Vrouwenkerk, gewoonlijk genoemd de Kruiskerk, op de oude Ossemarkt en thans in gebruik bij de R.C. gemeente. Dit bedehuis is toegewijd aan de Maagd Maria, en dankt zijn bestaan aan een rijk inwoner dezer stad, Gerard van Spoolde, en aan een aflaat van honderd dagen door Paus Bonifacius, aan de kapel, door eerstgenoemde te dezer plaats gebouwd. ‘Spreekt van zelf dat die kapel veel kleiner was dan de aanzienlijke kerk die we thans waren ingetreden. In ’t jaar 1463 werd zij tot de tegenwoordige grootte uitgezet. Naast de Kerk staat de groote Toren, wiens bouw opklimt tot het jaar 1480, doch in 1487 is verhoogd, en van zes klokken werd voorzien. Tot aan ’t jaar 1538 was deze toren niet zeer hoog, en bedekt met een pannen dak, maar tot sieraad der kerk en tot eer der stad, besloot men om hem hooger optetrekken. Volgens ’t bestek hiertoe door de Regering der stad gemaakt, moest de spits onder ’t kruis 50 voet hoog zijn, en er op de vier hoeken van den omgang, vier kleine torentjes aangebragt worden, ieder ter hoogte van 20 voeten.
Torenbrand in de OLV-toren 1815.
Peperbus gezien vanaf de Harm Smeengekade (Foto Hans Westerink ).
De bouwmeester Simon Pinet nam dit werk aan voor 900 Guldens, 12½ Guldens bovendien voor zijne echtgenoote, nog 12½ Guldens als ’t werk af was, en eindelijk een nieuwen tabbaart. Simon Pinet was echter een bedrieger, want toen hij, den zondag na St. Anna, rekening zou doen, was hij even te voren in zijn nieuwen tabbaart met de noorder zon vertrokken, nadat hij vooraf 64 Guldens, een stads pond en een plak boven het bedongen loon in den zak had geborgen, en ’t werk onvoltooid in den steek liet. Maar de Zwollenaars –onvermoeide torenbouwers als ze waren- deden den arbeid hervatten door den bouwkundigen Jacob van Ceulen, voor 225 Guldens, met de wijze conditie, dezer penningen te betalen als ’t werk voltooid was. Jacob van Ceulen was eerlijker dan zijn gevlugte kunstbroeder, maar geen grooter rekenmeester, want toen hij ’t werk af had, klaagt hij –daaraan bediept te zijn-. Men was met die klagte begaan, en schonk hem 28 Carolie Guldens boven de aannemings-som. Zoo was dan de bouw eens torens voltoid, die naar mate hij zich hooger verhief, de inkomsten der kerk verkleinde. Meer dan twee en een halve eeuw versierde hij de stad, tot dat op dien 11 Januarij 1815, des morgens te half acht uren, de bliksem in zijne spits sloegen eene prooi der vlammen deed worden. Daar stond nu de eenigste toren, op wines hoogte Zwolle ook ’t harte hoog droeg, zonder spits, en maakte den spotlust der buren wakker. Onder ’t opzigt van der destijds fungeerenden architect Klinkert werd het kolossale gevaarte weder een hoofddeksel gegeven. De toren bedankte voor deze gunst op Catsiaanschen trant. Ook is hij, door de zorg van ’t stedelijk bestuur van een bliksemafleider voorzien.
59
Doorsnedetekening Peperbus en OLV Basiliek (getekend door: Bert Dijkink).
60
Op reis: 150 jaar Spoor in Zwolle Sjaak Onderlinden & Henry Kranenborg Veel bezoekers aan Zwolle arriveren per trein. Daarom mag het onderwerp spoor niet ontbreken in het themanummer ‘Op reis’. Bijzonder daarbij is dat het dit jaar 150 jaar geleden is dat Zwolle werd ontsloten voor de trein. Op zaterdag 4 juni 1864 arriveerde, na diverse testritten, de eerste trein in Zwolle. Rondom het spoor zijn nog verschillende met het spoor verbonden objecten te vinden.
De spoorbrug In het kader van de ontsluiting van het Oosten en Noorden van het land was een spoorbrug over de IJssel een belangrijk object. Oud-Zwollenaar en minister van Binnenlandse Zaken Thorbecke legde er in 1862 de eerste steen voor. In 2011 werd begonnen met de demontage en sloop van deze oude spoorbrug. De Hanzelijn, de nieuwe spoorlijn die Lelystad met Zwolle verbindt, werd op 6 december 2012 officieel geopend door koningin Beatrix. Zij kruiste de IJssel in de koninklijke trein over de Hanzeboog, de nieuwe spoorbrug naar ontwerp van Quist Wintermans Architecten. Aan de oude spoorbrug herinnert nog een rivierpijler aan de Hattemerzijde. In deze pijler is de gedenksteen uit 1862 ingemetseld. Verder is aan Zwolse zijde een deel van de oude spoorwegonderdoorgang bewaard met daarin een gedenksteen van de Nederlandse Centraal Spoorwegmaatschappij met de tekst ‘N.C.S.M. 1905’.
Het Station De eerste trein werd nog verwelkomd op een noodstationnetje ter hoogte van de Veerallee. Het noodstationnetje werd opgericht door de Nederlandsche Centraal Spoorweg Maatschappij (NCSM), de maatschappij die ook de spoorbrug over de IJssel aanlegde. In de omgeving van deze tijdelijke voorziening werden enkele dienstwoningen voor de NCSM gebouwd. Zo diende het pand Willemsvaart 12 als dienstwoning en kantoor van de afdeling Tractie, Weg en Werken. De NCSM rekende er op het medegebruik te krijgen van het dichter bij de stad geprojecteerde Staatsspoorstation, het huidige station. Door onderlinge concurrentie duurde dit echter tot ongeveer 1873. Daarna werd het tijdelijke NCSM-station gesloopt. Zwolle had in de eerste spoorwegjaren dus twee stations. Opdrachtgever voor het huidige stationsgebouw waren de Staatsspoorwegen. En dat had gevolgen voor de naamaanduiding van het station. De aanduiding ‘Centraal’ voor een station is afkomstig van de zelfstandige NCSM en heeft dus niets te maken met een eventuele centrale ligging van een station, maar slechts met de dienstdoende maatschappij. Daarom kent het station Zwolle dus geen aanduiding Zwolle-Centraal.
61
Gedenksteen in oostelijk bruggenhoofd (Collectie gemeente Zwolle).
Het in 1868 voltooide stationsgebouw is gebouwd volgens het type Staatsspoorstation Klasse I. Dit betekent dat het een waterstaatontwerp is van individuele klasse. Dit gold in mindere mate voor klasse II, terwijl de klassen III en IV standaard ontwerpen waren. Het geheel wit gepleisterde gebouw bestaat uit een hoofdgebouw van twee verdiepingen met fronton met aan weerszijden lange éénlaags zijvleugels. Het was een station van de hoogste categorie. Daar was bijvoorbeeld geen WC of Toilet, maar een ‘Retirade’, met aparte ruimtes voor ‘Mannen’, ‘Vrouwen’ en ‘Dames’. Bovendien kon men op zo’n eerste klas station zijn stoof met heet water laten vullen voor een comfortabele voortzetting van de treinreis. Het station kende een ijzeren overkapping over drie sporen. Helaas is deze in 1991 vervangen door een nieuwe kap. Een gedenkplaat, midden in de doorgang van perron 1 naar de stationshal, herinnert daaraan. De tekst is opmerkelijk: ‘1868-1995. In 1868 verrees dit stationsgebouw met een ‘moderne’ ijzeren kap. Na 125 jaar trouwe dienst in weer en wind maakten corrosie en vervorming vervanging van deze kap noodzakelijk. Rechts van U in de nieuwe kap herinnert één van de oude sikkelspanten aan de stationskap van wel-
62
1864 Staatsspoorstation Klasse 1 (Collectie Historisch Centrum Overijssel)
eer. Dit spant is gemaakt van welijzer, dat werd gefabriceerd door kruiselings opgestapelde ijzerstaven uit te smeden (aaneen te wellen) tot platen. De smid smeedde ogen aan de trekstangen en bevestigde die met spie en contraspie in knoopplaten. Een stevige bovenrand werd verkregen door een bulbijzer en een randplaat op elkaar te klinken. Samengestelde drukstaven geven het spant een levendig silhouet.’ Het gebouw is gerealiseerd in het voormalige weidegebied ten zuiden van de stad, en ermee verbonden door de aanleg van de nieuwe Stationsweg. Deze werd ontworpen als chique straat voor de meest welgestelden van de stad, met grote villa’s op ruime kavels erlangs. Een van de eerste villa’s werd in 1867 gebouwd voor burgemeester Nahuijs, het huidige Bilderberg Grand Hotel Wientjes. De Hoge Spoorbrug De Hoge Spoorbrug werd in 1882-83 gebouwd als brug voor het verkeer van voetgangers, handkarren en vee over het stationsemplacement. Dit verkeersdoel was voldoende omdat langs het verlengde emplacement een nieuwe weg, de Deventerstraatweg, werd aangelegd die bij de huidige Hortensiastraat het spoor kruiste. In 1953 werd de Hoge Spoorbrug in reactie op de elektrificatie van het spoor nog wat verder opgehoogd en deed zo zijn naam tot frustratie van vele fietsers alle
eer aan, totdat ook aan die frustratie wat gedaan werd: met een tunnel. Over de brug bestaat veel nostalgische jeugdlyriek, vele generaties Zwolse jeugd hebben zich vermaakt, zij het met wedstrijden op de op- en afrit, zij het met onderdompeling in de spoorwegromantiek. Toen de stoomtreinen nog bestonden, was het blijkbaar een hele sport, zich door de stoomwolken te laten omhullen, en later kon je in ieder geval nog volop genieten van een uniek zicht op treinen en station. De brug, in gebruik genomen in 1884, is een bijzonder voorbeeld van negentiende-eeuwse bruggenbouw. De technische benaming voor een brug van dit type is lensliggerbrug. De overbrugging bestaat uit drie ijzeren vakwerkoverspanningen met parabool-, visbuik- of lensconstructie van elk circa 36 meter. Deze steunen aan weerszijden van het spoor op landhoofden en tussen de sporen op ijzeren jukken. Dit type lensligger is vanaf 1825 in gebruik, met name in Engeland en Duitsland. In Nederland is dit type alleen toegepast bij de Hoge Spoorbrug. Voor Nederland is het dus een uniek monument.
63
Hoge Spoorbrug in gebruik genomen 1884 (Collectie Historische Centrum Overijssel).
64
Luchtfietserij in Zwolle Johan Teunis Dagelijks zien wij hoog boven Zwolle vliegtuigen in de lucht. Af en toe raast een helikopter voorbij en in de zomer zijn er ook nog de luchtballonnen, zweefvliegtuigen en sportvliegtuigjes. Ook bekend zijn de afbeeldingen van een zeppelin die over de stad gaat. Is er ooit over gedacht om in Zwolle een vliegveld of landingsplaats aan te leggen? Het antwoord is ja.
Airstrip De Koppels In juli 1931 richt het College van B en W zich tot de directie van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en de Koloniën (de latere KLM). Daarop volgt een werkbezoek van de chef van de Vliegtechnische Dienst aan Zwolle. Samen met twee wethouders en J.G. Wiebenga, directeur van de Technische Dienst, wordt een beoogd terrein ten noordoosten van de stad bekeken. Het terrein ligt tussen de straatweg naar Meppel en de verharde weg naar Langeholte. De zuidgrens wordt gevormd door de Westerveldse Aa. Eind augustus ontvangt het College een brief van de directie van de genoemde maatschappij. In de brief staat dat er onvoldoende gegevens aanwezig zijn om te kunnen adviseren. De brief is ondertekend door de beroemde luchtvaartpionier A. Plesman.
A.Plesman, luchtvaart Pionier (via Google).
Het College geeft daarop aan dat het niet zit te wachten op het maken van twee rapporten. De directie van de KLM voor Nederland en de Koloniën meldt dat de rapporten toch nodig zijn om een goed advies te geven. Ook wordt de bestuurders van Zwolle er fijntjes opgewezen, dat; “hoewel het ons van belang voorkomt in uw stad een terrein te reserveren dat in de toekomst als vliegveld dienst kan doen, er de eerste jaren echter geen sprake van luchtverkeer op Zwolle zal kunnen zijn, terwijl het thans moeilijk te beoordelen is in hoeverre later de mogelijkheden hiertoe zal kunnen bestaan.” In september 1931 neemt het College contact op met de Koninklijke Nederlandsche Vereniging voor Luchtvaart in Den Haag. Eind oktober bericht deze vereniging dat het terrein zeer gunstig gelegen is en na inpoldering, drainage, wegenaanleg en ander voorzieningen zeker geschikt zou zijn voor de ontvangst van sport- en kleine vliegtuigen. Voor verkeersvliegtuigen moet het terrein worden uitgebreid. Men geeft in overweging het terrein voorlopig te laten goedkeuren door de Minister van Waterstaat c.q. de directeur van de Luchtvaartdienst. Al op 6 januari 1932 ontvangt het College een uitmate positief advies van de Luchtvaartdienst. Het terrein van 500 m. bij 500 m. wordt als geschikt gezien voor sportvliegtuigen. Grotere vliegtuigen kunnen er gebruik van maken als het terrein tot 700 x 700 m. wordt vergroot. Maar ook al omdat het terrein nog enkele jaren J.G. Wiebenga, directeur als bouwland moet worden gebruikt gaat men op zoek naar technische dienst (Collectie een andere locatie. Historisch Centrum Overijssel).
Luchtvaartterrein De Koppels in de Brinkhoek (Collectie Historisch Centrum Overijssel). Correspondentie aan de K.N.V.L. v L. (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
65
66
Voor de aanleg van het vliegveld vormen landerijen aan de Berkummerbrinkhoek die de naam ‘de Koppels’ hebben meegekregen in de gemeente Zwollekerspel de geschikte locatie. In de daarop volgende jaren wordt het proces rond het realiseren van een vliegveld stroperig. Wellicht mede ook door het vertrek van gemeente architect Jan Gerko Wiebenga (ontslag 1-1-1935). Hij was in Zwolle de grote animator achter projecten als het Openluchtbad, het voormalige Sophia Ziekenhuis en het gesloopte abattoir. In 1937 zijn er in Zwolle andere meer dringender kapitaalsuitgaven te doen. Het plan voor de aanleg van een vliegveld zal niet op korte termijn worden uitgevoerd. Wel wordt er nog in maart 1938 in de nabijheid van het beoogde terrein door de gemeente een boerderij aangekocht. Vlak na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog vraagt de Commandant van het Dutch Auster Squadron aan de burgemeester mee te werken aan het inrichten va een zogenaamde Airstrip op het terrein bestemd voor het vliegveld, Het College heeft geen bezwaar tegen een dergelijk landingsterrein waarop kleine vliegtuigen , gebruikt voor koeriers- en maildiensten kunnen landen en opstijgen. Op 8 december 1945 wordt toestemming gegeven de landerijen ‘de Koppels’ voor dat doel in te richten. De airstrip wordt 19 januari 1946 voor luchtverkeer geopend. Tien maanden later wordt de airstrip wegens het geringe gebruik gesloten.
Een vliegveld in de Mastenbroekerpolder Minder weten we van de plannen uit het begin van de jaren 70 van de vorige eeuw om in de Mastenbroekerpolder een vliegveld te realiseren . De economische ontwikkeling van de regio Zwolle / Kampen zou gebaat zijn bij de bouw van een vliegveld in de polder tussen beide steden. Deze opmerkelijke stelling
13 oktober 1929 Zeppelin boven Zwolle (Collectie Historisch Centrum Overijssel).
leidde ongetwijfeld tot heftige protesten van milieuorganisaties en burgers. De Leeuwarder Courant meldt hierover in mei 1970 dat er in Zwolle een werkgroep zal worden ingesteld die de mogelijkheden van de aanleg van een vliegveld in Zwolle gaat onderzoeken. In de werkgroep zijn onder meer vertegenwoordigers van het gemeentebestuur van Zwolle, de Kamer van Kophandel en de Nederlandse Heidemaatschappij vertegenwoordigd. Of de werkgroep vroegtijdig haar conclusies en daarmee de stekker uit het project heeft getrokken is mogelijk voer voor scribenten. Verder (archief)onderzoek zal dit moeten uitwijzen.
Helihaven(s) in Zwolle Naast een enkele privé helikopter landingsplaats en de helihaven voor de traumahelikopters van de Isala klinieken / Sophia Ziekenhuis is er in Zwolle geen helihaven voor personen- of goederenvervoer. De Belgische luchtvaartmaatschappij Sabena onderhield al in 1953 lijndiensten met helikoptervluchten tussen Brussel, Antwerpen en Rotterdam en later ook op Maastricht. In de Zwolse gemeenteraad worden in oktober 1953 vragen gesteld of Zwolle kan worden opgenomen in een lijndienst die wordt onderhouden door helikopters. B en W kan antwoorden dat er contact is geweest met B en W van Rotterdam en met Sabena. De Belgen gaven echter te kennen dat uitbreiding van de bestaande verbinding op dat moment niet mogelijk was. Wel zijn er plannen om in de toekomst het net uit te breiden. Dit is pas mogelijk als Sabena over meer en grotere helikopters beschikt en dat zal pas in 1957 het geval zijn. Daarna wordt het stil. De Zwolse Courant van 18 maart 1961 meldt nog dat in het structuurplan Groter Zwolle 1961 er ruimte is voor een helihaven in Schelle, het huidige Hanzeland. Daar blijft het bij. In de jaren ’60 zitten we midden in de wederopbouw van Nederland. Het bruist in ons land van de plannen. Saneringen van grote gedeelten van historische binnensteden, vervoer met electrocars, een monorail, noem maar op. Alles in naam van de vooruitgang. Lang niet alle plannen zijn uitgevoerd. Vaak ingehaald door de tijd. Ook de helihaven in Schelle is er niet gekomen.
68
Monumenten Programma Centraal informatiepunt: Informatiestand voor DE Grote kerk aan de Grote markt 18 t.o.v. de viskraam. De volgende monumenten zijn open van 10.00-16.00 uur:
1
De Grote- of St. Michaëlkerk, Grote Markt 18
De huidige in gotische stijl opgetrokken driehallenkerk is gebouwd tussen 1370 en 1452. Met een toren van 113,5 meter hoog, was dit de hoogste toren in Nederland, hoger zelfs dan de Domtoren. Verschillende blikseminslagen werden de toren fataal in 1682. Toen stortte de toren in en werden twee traveeën vernield. In de kerk zijn nog enkele fragmenten bewaard gebleven van fresco’s uit de 15de eeuw van Meester Joan van der Mynnesten, een fragment van de voormalige Sacramentstoren van de beeldhouwer Willem Backerweerd en een timpaan van fijnkorrelig zandsteen in het Noorderportaal van bouwmeester Arnt van Calcar, voorstellend het oude Stadswapen. Maar er zijn natuurlijk meer kunstwerken te zien, waarover in de kerk informatie is. Verder zijn er vandaag optredens van de volgende koren: 10.30 uur Stukoz 13.00 uur Melodysingers 14.00 uur On Cue
2
Onze Lieve Vrouwenbasiliek en Onze Lieve Vrouwentoren (Peperbus), Ossenmarkt 40
De Onze Lieve Vrouwebasiliek is een laat gotische kruiskerk die grotendeels gebouwd is in de 15de eeuw. In de 17de en 18de eeuw is de kerk niet voor liturgieviering gebruikt en pas in 1809 is de kerk door koning Lodewijk Napoleon aan de katholieke geloofsgemeenschap teruggegeven. In 1866 kreeg de kerk haar neogotische inrichting onder leiding van pastoor Otto Anthonius Spitzen. Hiervoor werd de beeldend kunstenaar Friedrich Wilhelm Mengelberg uit Utrecht aangetrokken. Veel van zijn werk is nu nog te bezichtigen. Na de grote restauratie van 1976-1980, waarbij de neogotische zijbeuken na ongeveer honderd jaar weer werden afgebroken, kreeg de kerk haar oorspronkelijke vorm als kruiskerk terug. Meer informatie is in de kerk te verkrijgen. Met de bouw van de toren van de aan Onze Lieve Vrouwe gewijde kerk werd omstreeks het midden van de vijftiende eeuw begonnen. Wegens geldgebrek moest worden gestopt bij de tweede geleding. Tussen 1478 en 1481 werd de toren verder verhoogd tot aan de eerste omloop. In de hoogste geleding van de toren romp kwamen toen in een klokkenstoel zes klokken te hangen. In 1537 besloten de kerkmeester de toren verder te verhogen met een lantaarn. Het werk werd opgedragen aan bouwmeester Simon Penet. Al spoedig bleek dat de bouw veel meer zou kosten dan vooraf berekend. Penet werd beschuldigd van fraude en vertrok met de noorderzon. In 1540 kwam in een aangepaste vorm het werk voorlopig gereed. Pas aan het einde van de zeventiende eeuw werd de toren van een uivormige bekroning voorzien. Na een brand in 1815, waarbij deze bekroning geheel uitbrandde, kreeg de lantaarn het huidige koepeldak die de toren de naam Peperbus opleverde. Het carillon, dat 42 klokken bevat, dateert uit 1930 en is door de ‘Commissie tot overbrugging van den IJssel nabij het Katerveer’ geschonken ter gelegenheid van de opening van de nieuwe IJsselbrug. In de basiliek is vandaag tussen 14.30 en 15.15 uur een orgelconcert te beluisteren.
3
Dominicanenklooster en kerk Rectoraat ‘St. Thomas van Aquino’, Assendorperstraat 27-29
Bouw van klooster en kerk zijn gestart in 1900. Het gehele neogotisch kerken kloostercomplex is uitgevoerd naar een ontwerp van architect J. Kayser. Het Kerkgebouw is van binnen fraai ingericht met een lang koor met het koorgestoelte voor de Dominicanen en een fraai Frans Koororgel uit 1912 van P.J. Adema. In de kerk is verder een sacramentsaltaar gebouwd naar voorbeeld van de Sacramentstoren van Gabriël van der Bruyne in de St.Jacobskerk te Leuven (16de eeuw). Het koorhek is voorzien van een bronzen baldakijn, gedragen door kolommen en dragende Engelenfiguren door Jan Eloy Brom uit Utrecht. In de kerk treden vandaag de volgende koren op: 12.00 uur Musica vocalis 16.00 uur Multiple voice
69
4
Waalse Kerk (Eglise Wallonne), Schoutenstraat 4
70
De uit Frankrijk verdreven Hugenoten die in Zwolle hun toevlucht zochten, kregen in 1686 meteen al de in onbruik geraakte St. Geertruidenkapel in de Schoutenstraat als kerkgebouw aangeboden. Deze in het begin van de 16de eeuw gebouwde kapel maakte deel uit van het omstreeks 1390 door Gertrude Kadeneter gestichte Begijnenconvent. Na de hervormingen in Zwolle kwamen in 1580 de conventsbezittingen in handen van de burgerlijke gemeente. Tot op de dag van vandaag worden, in wat de Waalse kerk is gaan heten, de diensten in het Frans gehouden. In het koor van de kerk zijn nog steeds resten te vinden uit de tijd van het Begijnenconvent. Achter en aan de zijkant van het kerkgebouw zijn resten te zien van de kloostergebouwen. Naast het bezichtigen van de kerk, kunt u vandaag luisteren naar optredens van de volgende koren: 11.00 uur Blent 14.00 uur Inn-Singers 12.00 uur Orgelconcert 15.00 uur Multiple voice 13.00 uur Couler Locale 16.00 uur Barokkoor
5
Lutherse Kerk, Koestraat 2
Door de vele handelscontacten met Duitsland werden er al vroeg Lutherse diensten in Zwolle gehouden. Duitse kooplieden, die destijds Zwolle aandeden, kwamen in het geheim bijeen in zogenaamde ‘huisgemeenten’. Deze groeiden door de jaren heen tot één Lutherse kerk. Pas in 1649 was het voor de Luthersen mogelijk een eigen kerk te bouwen. Deze is met opzet onopvallend, vanwege de geloofsvervolging in de voorbijgaande eeuw. De volgende koren treden vandaag op in de kerk: 11.00 uur Musica vocalis 14.00 uur Hoor Haar
6
Plantagekerk, Ter Pelkwijkstraat 15-17
In 1834 vond binnen de Nederlandse Hervormde Kerk de zogenoemde Afscheiding plaats, waarbij het meer orthodoxe gedeelte zich afsplitste. Een kleine groep van ongeveer 65 gezinnen in Zwolle behoorde tot die Afscheiding, die zich de Zwolse Christelijk Gereformeerde Gemeente noemde. Na een turbulente periode werd deze afsplitsing eindelijk getolereerd. In 1869 liet deze groep in het Ter Pelkwijkpark een nieuwe kerk bouwen. In deze “nieuwe” kerk laten de volgende koren vandaag van zich horen: 12.00 uur Christelijk Gemengd Koor Zwolle 14.00 uur Convocaal 16.00 uur Isala Cantat
7
Doopsgezinde kerk, Wolweverstraat 9
Doopsgezinden of Menisten werden in de 16de eeuw zwaar vervolgd. Deze Wederdopers hielden er radicale ideeën op na. Zij bezetten in 1534 het Duitse Munster en riepen er het ‘Nieuwe Jeruzalem’ uit. In hetzelfde jaar werd Munster weer heroverd en de vele geloofsgenoten die vanuit Nederland over de weg Munster te hulp wilden komen, werden in Zwolle op de Agnietenberg tegengehouden. De wederdopers die in Zwolle woonden moesten hun geloof in stilte uitoefenen. Op de plaats waar het kerkgebouw van de Doopgezinde Gemeente in Zwolle staat, werd al sinds 1638 “gekerkt”. Achter reeds bestaande huisjes werd een ruimte voor samenkomsten ingericht. Begin 1700 is het gebouw aanzienlijk uitgebreid en de huidige gevel dateert van een verbouwing tussen 1847 en 1856. Het karakter van het gebouw is gebleven. Niets in de voorgevel wijst erop dat er sprake is van een kerkgebouw; een schuilkerk dus, een van de weinige die Zwolle nog heeft. De volgende koren verschuilen zich niet en brengen graag hun liederen voor het voetlicht: 13.00 uur Inn-Singers 15.00 uur Na8ten 14.00 uur Couleur Locale
8
Vm Raadhuis Gemeente Zwollerkerspel, Ter Pelkwijkpark 18
Wijnhandelaar A.P.J. Trip kocht in 1883 grond van twee eigenaren en liet daarop naar ontwerp van architect S.J.H. Trooster een villa en een koetshuis bouwen. De villa, een herenhuis in de Neo-Hollandse Renaissancistische stijl ontworpen, functioneerde van 1916 tot 1967 o.a. als gemeentehuis van de gemeente Zwollekerspel. Zuidwestelijk van het huis staat een koetshuis (niet toegankelijk), thans in gebruik als woning. Nadat het pand in 1894 is opgeleverd, is het in 1898 voor hfl.30.000,= verkocht aan lr J.A. Roetert Tak, ingenieur bij de Staatsspoorwegen. In 1905 overleed deze ingenieur, zijn weduwe in 1916, waarna de villa voor hfl.23.000,= overging naar de gemeente Zwollerkerspel. Deze in 1803 opgerichte gemeente, bestaande uit een aantal buurtschappen die rondom Zwolle lagen, kreeg hiermee voor het eerst een representatief Raadhuis. Aanvankelijk had de gemeente Zwollerkerspel zich moeten behelpen met het huren van kamers. Pas in 1875 verwierf de gemeente zich een eigen huis aan de Nieuwe Markt, dat in 1904 werd verruild voor een pand aan de Melkmarkt (34). Aan deze opmerkelijke situatie, dat een gemeente haar gemeentehuis heeft staan op het grondgebied van een andere gemeente, kwam pas een einde, toen de gemeente Zwollerkerspel in 1967 werd opgeheven. Na de opheffing van de gemeente Zwollerkerspel werd in het voormalige raadhuis de CentraIe Personeelsdienst van de gemeente Zwolle gevestigd en in het koetshuis de gemeentelijke accountantsdienst. In de periode 1985 – 2007 heeft de Zwolse Begrafenisvereniging hier domicilie gehad.
9
Synagoge, Samuël Hirschstraat 8
In 1746 ontstond de eerste synagoge, in de Bitterstraat. Van 1758 tot 1899 heeft de Librije bij het voormalige Broerenklooster dienst gedaan als synagoge. De huidige synagoge is op 21 juli 1899 ingewijd. Het gebouw, in eclectische stijl, is een ontwerp van architect F.C. Koch. De voorgevel is ontworpen door de van oorsprong Zwolse architect J. Gosschalk. Het gebouw bestaat uit een rechthoekige zaal met een vrouwenbalkon voor de diensten, enige portalen, een bijgebouw met daarin de bij- of wintersynagoge en daarboven de kosterswoning. Naast de hoofdingang, boven een raampartij, vindt u de tekst uit Jesaja 56 vers 7: ‘Want mijn huis zal een bedehuis zijn voor alle volkeren.’ In 1995 zijn aan de wanden van de grote sjoel gedenkstenen aangebracht met de 499 namen van de in de Tweede Wereldoorlog vermoorde Zwolse Joden. De Stichting Voortbestaan Synagoge Zwolle probeert het gebouw in stand te houden. De openstelling van de synagoge gaat dit jaar gepaard met optredens van de volgende koren: 13.00 uur De Jonkvrouwen 14.30 uur De Koor 15.30 uur Hoor Haar
71
10
Oosterkerk, Bagijnensingel 17
72
Nadat in 1834 de Christelijk Gereformeerde Gemeente zich had afgescheiden van de Nederlands Hervormde Kerk, ontstond er in 1887 een nieuwe afsplitsing, bekend onder de naam Doleantie. Deze Dolerenden lieten in 1888 op steenworp afstand van de Plantagekerk de Oosterkerk bouwen. Beide kerkgemeenten gingen in 1897 samen in de Gereformeerde Kerk Zwolle. De Oosterkerk is gebouwd volgens een ontwerp van de architecten J.W. en C.W. Meyer. De bouwstijl van de Oosterkerk heet formeel eclectisch. Dit betekent dat de ontwerpers stijlelementen uit diverse vroegere perioden door elkaar gebruikten. Het is een aardige combinatie geworden van een klassiek thema met een vroeg industriële techniek. Een ingrijpende restauratie vond plaats in de jaren 1988 -1990 onder leiding van architect G.E.B.J. Nijhoff. Hij slaagde erin de historische karakteristiek te behouden en toch de kerk geschikter te maken voor de moderne liturgische praktijk. Naast het orgelconcert om 10.30 uur van R. Altelaar, zingen de volgende koren vandaag in de Oosterkerk: 13.00 uur Christelijk Gemengd Koor Zwolle 15.00 uur Convocaal 16.00 uur Na8ten
11
Bibliotheek met Statenzaal, Diezerstraat 80
Onder leiding van Rijksbouwmeester Jacobus van Lockhorst werd de Statenzaal opgetrokken in Neo-gotische stijl. Tussen 1895 en 1898 is hieraan gewerkt. Het Gouvernementsgebouw van de Provincie Overijssel stond er al, het witte gebouw met pilasters en een fronton dateert van 1874 en werd in Neo Classicistische stijl opgetrokken. De Statenzaal, de vergaderzaal van de Overijsselse bevolking, werd toegevoegd aan het reeds bestaande pand. De voormalige Statenzaal zelf is ook van binnen neogotisch ingericht. De stijl is doorgevoerd tot in het kleinste detail. Van uitzonderlijke technische en kunstzinnige kwaliteit zijn de glas in lood vensters. Afgebeeld zijn de wapens van de Overijsselse gemeenten in 1894. De IJsselsteden hebben hun eigen raam waar ook de Overijsselse Ridderschap aanwezig is. Monumentaal zijn de grote wandschilderingen (op doek) van de hoogtepunten uit de geschiedenis van de provincie Overijssel. Een van de gebruikers van de Statenzaal is het conservatorium voor het afnemen van muziekexamens. Vandaag gaan de volgende koren `examen` voor u doen 12.00 uur Zang en Vriendschap 13.00 uur On Cue 14.00 uur Melodysingers
12
Fraterhuizen/ Huis met de hoofden,
Praubstraat 14/ Goudsteeg 17
In het middeleeuwse Zwolle nam het Fraterhuis een belangrijke plaats in. Het was de basis van waaruit de fraters hun werkzaamheden verrichtten met betrekking tot de huisvesting van scholieren of de zielzorg van de zusters van het gemene leven. Daarnaast hielden zij zich binnen de muren van het gebouw bezig met kopiëren en illustreren van religieuze werken. Het fraterhuis was een stichting van Geert Grote die voor de Zwolse fraters de onbetwiste, door God uitverkoren leider was, de inspirator van de Moderne Devotie en de stichter van hun huis te Zwolle. Het Domus Parva, Het Domus Vinicia, de ziekenzaal, de brouwerij (later kapel) en de rectorwoningen staan er nog. In een van de gotische kelders (Domus Parva) bevinden zich de fundamenten van het huis dat Geert Grote hier liet bouwen. Het Zwolse Fraterhuis beleefde, zowel materieel als spiritueel zijn bloeitijd in de 15de eeuw. Het complex waar tegenwoordig de hoofdlocatie van Kunstencentrum Muzerie is gehuisvest, loopt van de Goudsteeg door naar de Bloemendalstraat. Na een brand, eind jaren zeventig, is een aantal woonhuizen aan de Bloemendalstraat, waaronder dat van patriot Johan Derck van der Capellen, samengevoegd met het middeleeuwse Huis met de Hoofden aan de Goudsteeg. Het hieruit ontstane, schitterende historische complex werd in 1982 na een ingrijpende restauratie opgeleverd en huisveste aanvankelijk de Stedelijke Muziekschool en tegenwoordig Kunstencentrum Muzerie. Het uitgebreide, rondom twee binnenplaatsen gesitueerde complex bevat o.a. 29 kamers voor de afdeling muziek, een concertzaal met een capaciteit van 111 zitplaatsen en biedt verassende doorkijkjes, o.a. op de ‘Lubecker’ gevel van het Huis met de Hoofden. Dit laatste ontleent zijn naam aan de zes balkdragers, waarvan het overigens een goed bewaard geheim is dat deze (balkdragers) niet de originelen zijn maar afgietsels in polyester! De laatste particuliere eigenaar had de euvele moed om dit middeleeuwse beeldhouwwerk er vlak voor de oplevering uit te slopen. Pas na lang aandringen werd de Gemeente Zwolle in staat gesteld om kunststof afgietsels te laten vervaardigen. Door omstandigheden is dit object niet voor bezichtiging opengesteld.
13
Sassenpoort,
Sassenstraat 53
In 1409 is deze forse Stadspoort opgetrokken als vervanging van een ouder poortgebouw ‘die Zaggingporte’ dat zich waarschijnlijk aan het einde van de Krommejak bevond. Het binnenpoortgebouw laat tussen de twee vestingtorens aan de veldzijde een speciale weergang zien waar naar Franse aard de vijand werd verrast met kokende pek en olie. De ronde gaten onder de vensters op de bovenverdieping werden gebruikt voor falconetten of ‘slangen’ waar brandende vuurkogels naar beneden werden geworpen. De verdediging is gemaakt voor het gebruik van pijl en boog, kruisboog en speren. Na het aanleggen van de bastions en vestingwerken (1592-1612) werd de Sassenpoort een gevangenis. Door tussenkomst van de Rijksbouwmeester Jos Cuijpers en de Staatscretaris van Kunsten & Wetenschappen Victor de Stuers werd het poortgebouw gespaard voor de sloop en kreeg het zijn huidige bekroning (1894-1897).
73
14
Stadhuis, schepenzaal, Sassenstraat 2
74
De oude hal en de Schepenzaal herinneren aan het oorspronkelijke Zwolse Raadhuis dat tussen 1447 en 1450 werd opgetrokken als tweede raadhuis op deze plek. Het zijn Meester Bartolomeus met behulp van de bouwmeesters Berend van Covelenz en Arnt van Calkar die het fraaie stadhuis bouwen. De oorspronkelijke Schepenzaal wordt nu gebruikt als trouwzaal; voor de Franse revolutie was hier de rechtbank. Veel inventaris herinnert aan de rechtspraak zoals de beulszwaarden, wat teksten en het schilderij boven de schouw uit het eind der 16de eeuw. De schouw zelf is van Drachenfelder Trachiet geleverd door Herman van Ceulen. De figuren (hoofden) aan het plafond dateren uit de eerste helft van de 15de eeuw evenals de muurkasten. Het fraaie staande Horloge van de Zwolse klokkenmaker Wilhelm Bramer uit 1728 vervangt een oudere klok, en is enige jaren geleden nog gerestaureerd.
15
Het Langhuis, Goudsteeg 8
Het pand waarin de Galerie ‘Het Langhuis’ is gevestigd (een stichting die zich inzet om jonge aankomende kunstenaars tentoonstellingruimte te bieden), bestaat uit twee gedeelten. Het meest zuidelijk gedeelte, grenzend aan het hofje van de Emmanuelshuizen en het Hof van Suthem, is het oudste. Het langhuis werd in de 15de en 16de eeuw gebruikt als refectorium of refter. Deze refter behoorde tot een groter, er naast gelegen complex van het Domus Pauperum of Armen Fraterhuis, een convict waar arme studenten werden opgevangen. Deze panden zijn nu herkenbaar als het ‘Domus Clericorum’ en het ‘Venduhuis’ dat ooit werd gebruikt als het ‘Domus Scolasticum’ waar de studenten waren gehuisvest. In het complex van het Armen Fraterhuis werden soms tussen de 150 en 200 arme scholieren tegelijkertijd ondergebracht na schooltijd. De studenten kregen hier van de broeders des Gemeenen Levens opvang. Zij leerden hier het persoonlijk gebed en meditatie.
16
Stedelijk Museum Zwolle, Melkmarkt 41
Het Drostenhuis is een van oorsprong 16de-eeuws pand. De bouwheer was Engelbert van Ensse. Hij stamde uit een Kamper magistraatsfamilie en was rentmeester van Salland en later drost van Drenthe. Het Drostenhuis behoorde met z’n tien haardplaatsen van meet af aan tot de grootste huizen van Zwolle. De familie Podt heeft in de 18de eeuw de grootste veranderingen laten aanbrengen. Het pand werd vergroot, de ingang verplaatst en de kamers werden naar de mode van de tijd, de rococo, verbouwd en ingericht. Nadat het pand een museumbestemming had gekregen heeft men in de loop der tijd een aantal stijlkamers ingericht die passen bij het nog aanwezige interieur. Behalve de 18de-eeuws ingerichte keuken zijn er drie stijlkamers te zien. De salon is een prachtig voorbeeld van de rococoperiode. Maar ook de Blokzijlkamer (17de eeuw, Hollandse renaissance) en de Patriottenkamer (eind 18de eeuw, neoclassicisme) zijn de moeite waard.
17
Vrouwenhuis van Aleida Greve (1670-1742), Voorstraat 46/ Melkmarkt 53
In 1706 kochten de zussen Aleida, Wilhelmina en Judith Greve, dochters van een bierbrouwer uit de Voorstraat, een groot patriciërshuis aan het eind van de huidige Melkmarkt. Het was het laatste huis ‘voor de wal’ en keek uit op de stadsmuur met de waterpoort over de Grote Aa en de Rodetorenpoort. De achterdeur kwam uit in de Voorstraat. Als langstlevende van haar gezin bestemde Aleida Greve bij testament haar woonhuis tot een tehuis voor oude vrouwen en vrijsters. haar dood in 1742 werd het pand verbouwd tot een aantal kleinere kamers waar oude vrouwen van protestantse huize gratis mochten wonen. Later in de 18de eeuw breidde men het aantal kamers uit en kwam een nieuwe zijvleugel aan de Voorstraat tot stand. Dit oorspronkelijk 14de-eeuwse huis met een trapgevel aan de voorzijde uit het begin van de 17de eeuw werd in 1984 uitvoerig gerestaureerd en kreeg nieuwe bestemmingen. Tijdens de Open Monumentendag kan Het Vrouwenhuis worden bezichtigd middels een korte rondleiding van 30 minuten. Rondleidingen zijn er om 11.00, 11.30, 12.00, 12.30, 13.00, 13.30, 14.00, 14.30, 15.00, 15.30, 16.00 en 16.30 uur. Maximale groepsgrootte is 15 personen , graag tijdig reserveren op telefoonnummer. 038 4224823.
18
‘Groote Sociëteit’ Koestraat 8 en 8 I
Hier stonden drie huizen die eertijds ongetwijfeld een voornaam Herenhuis hebben gevormd met vleugels aan weerzijden van een ommuurd voorplein. Het geheel werd in 1805 door koop eigendom van de Grote Sociëteit. De grote restauratie vond plaats in 1964. Het geheel werd in het midden van de 17de eeuw opgetrokken. In de oostelijke vleugel bevindt zich in de westgevel een decoratieve omlijsting van een venster op de eerste verdieping aan het besloten plein. Bij de algehele restauratie is onder het stucplafond in de biljartzaal een beschilderde balkzoldering tevoorschijn gekomen uit het midden van de 17de eeuw. De zeven vakken vertonen cartouches met voorstellingen van de tekens van de dierenriem en andere mythologische figuren.
19
De Proosdij Bethlehemkerkplein 35
De Bethlehemse Kerk is een tweeschepige gotische hallenkerk, die geheel door gemetselde gewelven wordt overdekt. Zij bestaat uit een hoofdkoor van twee rechthoekige vakken en een wat smaller driezijdig gesloten eindvak, een zuiderzijkoor van twee rechthoekige vakken, en een tweebeukig schip. De hoofdingang, die met het venster daarboven wordt omlijst door een geprofileerde bakstenen spitsboog, bevindt zich in de westelijke gevel van de noorderbeuk. De kerk heeft twee evenwijdige, met leien belegde kappen. Dat het schip aan de noordzijde geen steunberen heeft, is ongetwijfeld het gevolg van het feit dat het aan die zijde door het winterpaleis van de familie Van Ittersum was ingesloten De voormalige kloosterkerk is nu in gebruik als restaurant. In het Reventer was tot voor kort een vergadercentrum gevestigd. Door omstandigheden is dit object niet voor bezichtiging opengesteld.
75
20
Het Karel V huis en de hof van Ittersum, Sassenstraat 33
76
De bouwheer van de hof van Ittersum moet Roloff van Ittersum zijn geweest, als eigenaar genoemd in 1397, die naast schepen van Zwolle ook gerichtsman en bisschoppelijk rentmeester van Salland was tussen 1380 en 1393. De belangrijke Zwolse familie Van Ittersum bezat het pand tot 1735. Over het gebruik van De Hof is niet veel bekend. Het representatieve belang van De Hof blijkt bij een bezoek van de landvoogdes Maria van Hongarije in 1545. Haar verblijfplaats moet toen De Hof zijn geweest, omdat op kosten van de stad gewerkt werd ‘an die dore in zalige bernt van Itterssum huyss als die koninginne commen solde’. Met de bouw van Sassenstraat 33 (Karel V Huis) kreeg het grote zaalgebouw Sassenstraat 31A een Zijhuis met een pronkgevel in renaissance stijl. Op de voorgevel staat het jaartal 1571. De hierbij horende kap toont dat de bouwmassa achter de gevel oorspronkelijk slechts vijf meter diep was.
21
Museum ‘De Fundatie’, Blijmarkt 18
Paleis a/d Blijmarkt is de Zwolse locatie van Museum de Fundatie. Het neoclassicistische pand is gebouwd tussen 1838 en 1841, naar een ontwerp van de Haagse architect Eduard Louis de Coninck. Het deed dienst als Paleis van Justitie en bood later onder meer onderdak aan de Rijksplanologische Dienst. In 2004/2005 is het naar een ontwerp van architect Gunnar Daan verbouwd tot kunstmuseum. In 2012/2013 onderging het pand een spectaculaire uitbreiding. ‘De wolk’, de ellipsvormige opbouw die Hubert-Jan Henket (Bierman Henket Architecten) ontwierp, biedt plaats aan twee tentoonstellingszalen met een gezamenlijk oppervlak van bijna 1000m². Een groot ovaal raam geeft prachtig uitzicht op de historische binnenstad. Aan de buitenkant is de opbouw bekleed met 55.000 wit-blauwe tegels. De uitbreiding wordt als een keramische wolk optisch opgetild en zweeft boven het oorspronkelijke gebouw. Op de grens tussen de middeleeuwse stadskern en de 19e-eeuwse singels is het vernieuwde museum een hedendaags baken en een icoon voor de toekomst. Naast topstukken uit eigen collectie van o.a. Mondriaan, Turner en Appel is in het najaar van 2014 werk te zien van beeldhouwer Lotta Blokker, oorlogsprenten die Jan Sluijters maakte voor de Nieuwe Amsterdammer en ‘Van Gogh tot Cremer-Nederlandse kunstenaars in Parijs’. Foto: Pedro Sluiter.
22
Hofvliet, Katerdijk 1
Huize Hofvliet is gelegen op een soort van schiereiland, aan de monding van het Zwarte Water pal tegenover het Rodetorenplein en eenvoudig te bereiken via de onlangs opengestelde Rodetorenbrug. Eiland Hofvliet, is van oorsprong een groen stukje grond dat aan alle zijden door water was omringd. Sinds het begin van de jaren zeventig van de 20e eeuw is Hofvliet geen eiland meer. Toen werd de waterscheiding opgeofferd aan het traject van de Katerdijk en voor het doortrekken van de Pannekoekendijk met de Schuttevaerkade en de Burgemeester Roelenweg. De aan een huis verbonden naam “Hofvliet” duikt voor het eerst op in 1748. Jarenlang was het huis eigendom van diverse gegoede burgers. In 1896 werd Hofvliet gekocht door Petrus van Loo, eigenaar van de wasdoek - en vloerzeilfabriek De Vogel Van Calcar. Sindsdien stond het gebied ook wel bekend als het eiland van Van Loo. Huize Hofvliet weerspiegelt de rijke geschiedenis van dit deel van Zwolle, als stad aan het Zwartewater en de vroegere economische bedrijvigheid van scheepvaart en scheepswerven.
23
Hopmanshuis, Rodetorenplein 15
Het Hopmanshuis is eigenlijk een dubbel pak-of faktoorshuis, hier in 1662 gesticht door de Zwolse koopman Claes de Cock. De pakhuizen stonden buiten de stadsmuur op het oude haventerrein aan de kade van het Rodetorenplein, genoemd naar de toren die toegang gaf tot de stad. Het pand stond met de achterzijde aan het water waardoor de schepen direct konden worden gelost. Hopman Nauta, eveneens factoor en koopman, liet het pand verbouwen waarbij de grote gevel aan de voorzijde is ontstaan met hoge ramen en een trapopgang. In november 1986 werd een start gemaakt met de algehele restauratie van het pand. Het pakhuis is beneden ingericht als kantoor. Aan de bovenverdiepingen is de functie als pakhuis nog duidelijk zichtbaar. De oude kelders hebben een horecabestemming gekregen. Door omstandigheden is dit object niet voor bezichtiging opengesteld.
24
Broerenkerk, Achter de Broeren 1
In 1465 besloot men te Zwolle een klooster van de Dominicanerorde te bouwen. Deze orde behoort tot de zogenaamde bedelorden. Het geld dat men met het bedelen inzamelde, gebruikte men voor de bouw van het klooster. De Dominicanen bouwden het kloostercomplex waarschijnlijk zelf, ook kan het zijn dat lokale metsel- en timmermeesters bij de bouw betrokken zijn geweest. De bouw stond onder leiding van de eerste prior, pater Engelbertus Messemakers, uit Zutphen. Er zijn overeenkomsten tussen het klooster in Zutphen en Zwolle, de kerken zijn verschillend van opzet. Toen men in 1466 met de bouw startte lag dit gedeelte van de huidige binnenstad nog buiten de ommuring van de stad. De totale afwerking duurde nog tot 1512. In dat jaar werd de kerk door Utrechtse wijbisschop Jocubus de Ridder ingewijd. De Broerenkerk is een tweeschepige laatgotische hallenkerk die onlangs is verbouwd tot een boekhandel met landelijke bekendheid.
25
Windkorenmolen ‘Windesheim’,
Wijheseweg 43
De Windesheimer molen siert de weg tussen Zwolle en Wijhe al sinds 1748. Er is een lange geschiedenis aan vooraf gegaan, voordat de molen is geworden tot wat hij nu is. De broeders van het in 1387 ingewijde klooster in Windesheim kregen in 1391 toestemming om een molen te bouwen. Een woeste storm maakte de molen in 1747 met de grond gelijk. Een jaar later bouwde men de huidige korenmolen. Het geslacht Langevoort heeft generaties lang met de molen gemalen. Vanaf 1942 ging het bergafwaarts met de molen. Dankzij de oprichting van stichting ‘De Windesheimer Molen’ in 1952 zag het er beter uit voor de verpauperde molen. Zij kochten de molen en restaureerden hem. Later kwam de molen in handen van de Gemeente Zwolle. In 2009 is de molen uitgebreid met een aanbouw, en is het molengedeelte gerestaureerd. Dit schitterende Rijksmonument is een levend voorbeeld van cultuur, schone energie en techniek. Sinds 1989 wordt de molen bemand door vrijwilligers. In 1993 waren de stenen weer maalvaardig. Vanaf dat moment wordt er gemalen voor de bakker en voor particulieren. Tijdens Open Monumentendag is de molen geopend van 09.00 – 16.00 uur. Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Rini Kamp, M:0629363411 E:
[email protected]
26
Windoliemolen ‘De Passiebloem’, Vondelkade 175
Eén van de acht oliemolens die Nederland nog rijk is staat aan de Vondelkade in Zwolle, schuin tegenover het PEC-Zwolle stadion. Hier staat oliemolen De Passiebloem sinds 1776 fier overeind en is nog steeds in werking.Na binnenkomst in deze door wind aangedreven molen doet u een grote stap terug in de tijd. U ziet molenaars aan het werk die olie slaan (letterlijk!) uit oliehoudende zaden en/of –noten, doorgaans uit lijnzaad, zoals ze dat vroeger deden. Het eeuwige spel met de wind, het gehele olieproces en de werking van deze molen wordt duidelijk tijdens een rondgang, waarbij u als bezoeker via de trappen de wieken en de zolders bereikt. De Passiebloem is een levendig rijksmonument en trekt internationale belangstelling. Dankzij een groep enthousiaste molenaars en vrijwilligers is deze olieslagerij het gehele jaar door te bezoeken op de 1e en 3e zaterdag en de woensdagmiddag na die 3e zaterdag van elke maand (alle seizoenen!). Extra open op Nationale Molendag (2e zaterdag mei), Open Monumentendag (2e zaterdag september) en op afspraak. De entree is gratis, nadere informatie op www.molendepassiebloem.nl
77
27
R.K. Begraafplaats, Bisschop Willebrandlaan 62
78
De R.K. Begraafplaats werd rond 1841 aangelegd op grond die verkregen was van F.W.J. baron van Lamsweerde. Het gietijzeren toegangshek is neogotisch. De neogotische kapel dateert van 1883 en is een geschenk van Paulina Vos de Wael. Aan weerszijden van de ingang bevinden zich de naamplaten van de pastoors en geestelijken van de St. Michaël- en O.L.Vrouweparochie, waaronder J.W. van Kessel, Aartspriester van Salland en Drente. De stoffelijke overschotten zijn in de gesloten grafkelder, voor deze kapel, bijgezet. Vooraan rechts heeft men toegang beneden tot de hal met gewelven waarin de oorspronkelijke grafplaten van de geestelijkheid uit de 18de en 19de eeuw zijn ingemetseld.
28
Huize ‘Bestevaer’, Koestraat 10
Koestraat 10 is door de eeuwen heen een pand geweest voor welgestelden en weldoeners. Zo was het van 1647 tot ongeveer 1750 in bezit van de adellijke familie Van Dedem, die ook in het bezit was van huize De Gelder bij Wijhe en De Berg bij Dalfsen. Aan het begin van de twintigste eeuw kwam het pand in de vrije verkoop, waarna verschillende advocaten er kantoor hielden. In 2007 kocht Leo van Heijst het pand. Hij wilde de sfeer van vroeger niet verloren laten gaan en heeft sindsdien het pand daarom stukje bij beetje door vaklieden laten restaureren. In 2008 was de voorkamer aan de beurt. Een kamer met 18de-eeuwse allure, met een eikenhouten schouw waarop een ‘gekuiste’ schildering prijkt van de zelfmoord van Cleopatra. Het imitatie goudleer behang, dat met twee lagen muurverf was bedekt, is weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Door omstandigheden is dit object niet voor bezichtiging opengesteld.
29
Oude Ambachtschool,
Mimosastraat 1
Op de hoek van de Hortensiastraat en de Mimosastraat staat de monumentale Ambachtschool die in 1931-1932 is gebouwd. Het gebouw is ontworpen door de architecten Baart en Krook in de stijl van Het Nieuwe Bouwen. Kenmerkende elementen zijn de gevels met horizontale stroken baksteen, rood op de begane grond en geel op de verdiepingen. Er zijn brede rechthoekige ramen die bij de restauratie zoveel mogelijk authentiek bewaard zijn gebleven. In 1934 opende de school haar deuren en deze werden in 1985 weer gesloten. Begin 2007 is het pand aangekocht door Woningstichting SWZ met de bedoeling om de nieuwe functie ‘wonen’ erin aan te brengen, met het behoud van de culturele broedplaats, geleid door de stichting DOAS. SWZ creëert in het gebouw 35 Artlofts en atelierruimtes voor kunstenaars. Het is een plek geworden waar bewoners en kunstenaars samen onder één dak wonen, werken en leven.
30
Vrijmetselaarsloge, Bloemendalstraat 11
De vrijmetselarij is al meer dan 200 jaar (1764) in Zwolle vertegenwoordigd. Al vanaf 1867 heeft de vrijmetselarij residentie in het statige pand aan de Bloemendalstraat 11, een monument uit de 16de eeuw. Op de Open Monumentendag zal er in het pand worden verteld over de Vrijmetselarij, wat het inhoudt en wat er zich achter deze monumentale gevel afspeelt.
31
Huize Schellerberg, Schellerbergweg 18
Schellerberg maakt deel uit van de buurschap Schelle. Historisch gezien is de kern van Schelle gelegen op en rond het rivierduin bij de splitsing van de Schellerberg en de Kleine Veerweg. Het landgoed Schellerberg heeft een typische Sallandse verschijningsvorm. De weilanden zijn voor het merendeel omzoomd door beuken- en eikenlanen. Daartussen bevinden zich kleine percelen bos. De meeste weilanden en lanen beschikken over veldnamen waarvan er verscheidene al in de zeventiende eeuw voorkomen, zoals bijvoorbeeld de Grote Hazelaar, het Voorste en Achterste Ossenland en de Rijssen. Men kan een wandeling over het terrein maken, maar moet daarvoor wel eerst een kaartje kopen bij de Bosweg nummer 3.
32
Kerk Windesheim, Dorpsstraat 4
ln 13óB schenkt Berthold ten Hove zijn bezit de hof van Windesheim aan F[orens Radewijnsz, een van de Broeders van het Gemene leven te Deventer en rechterhand van Geert Grote [134013841, om er een klooster te bouwen. Samen met zes medebroeders wordt het klooster gesticht en op 17 oktober 1387 met kerk ingewijd. Na de Reformatie wordt het klooster tussen 1596 en 1599 afgebroken. Alleen de brouwerij blijft over. De balken van deze brouwerij zijn in 1565 gekapt. Deze brouwerij is tijdens de Tachtigjarige Oorlog, in 1634, als Nederduits Hervormde kerk in gebruik genomen. Links van de kerk staat een opmerkelijke halve boerderij, de kosterwoning. In 1988 is deze NH kerk gerestaureerd.
33
De oude IJsselbrug, Spoolderbergweg
De oude IJsselbrug – ook wel Katerveer genoemd - ligt 400 meter stroomopwaarts van de IJsselbrug in de A28. Het Katerveer is de naam van de veerdienst die eeuwenlang op deze plaats werd onderhouden. De oude IJsselbrug uit 1930 is een van de eerste bruggen uit het Rijkswegenplan uit 1927. Vier van de twaalf bruggen uit dit plan zijn inmiddels Rijksmonument. De brug heeft een stalen middenbrug naar Duits voorbeeld en twee betonnen aanbruggen met ieder vier boogribben. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is de brug twee maal opgeblazen en herbouwd. Karakteristiek aan de oude IJsselbrug bij Zwolle is de kleurstelling in groen en blauw, zoals voorgesteld in 1995 door het toenmalige districtshoofd van Rijkswaterstaat. Een kleurvoorstel dat afweek van de ‘kleuren’ van Rijkswaterstaat. Voorheen waren bruggen doorgaans onopvallend groen of donkergrijs. Het enthousiasme van de betrokken gemeenten en Commissies van Welstand heeft bijgedragen aan de definitieve keuze voor de kleuren.
79
80
22
Colofon ISBN: Uitgave:
978-90-8533-204-6 Gemeente Zwolle Expertisecentrum, Leefomgeving en Erfgoed Postbus 10007 8000 GA Zwolle
De met * aangeduide en cursief gedrukte objecten zijn door omstandigheden vandaag niet voor bezichtiging opengesteld. Centrum 1. Grote- of St. Michaëlkerk, Grote Markt 18 2. Onze Lieve Vrouwebasiliek en Onze Lieve Vrouwetoren (Peperbus), Ossenmarkt 40 3. Dominicanenklooster en kerk Rectoraat ‘St. Thomas van Aquino’, Assendorperstraat 27- 29 4. Waalse Kerk (Eglise Wallonne), Schoutenstraat 4 5. Lutherse Kerk, Koestraat 2
Vormgeving: SPA Uitgevers Eindredactie: Hemmy Clevis Druk: Eposs press, Zwolle Tekst:
Jan Brink: Voorwoord Michael Klomp; Wandeling Henry Kranenborg; Op reis Johan Teunis: Luchtfietserij Marieke van Zanten: Van en naar Zwolle, het kan verkeren Lidy van Dijk: Zwolle ligt zo prachtig Carl Borst: Monumenten programma
Fotoverantwoording: Johan Teunis, Henry Kranenborg, Jeroen Drost, Hidde Heikamp, Hans Westerink, Archeologie Zwolle, Gemeente Zwolle, Harry Vrielink, Historisch Centrum Overijssel, Stichting Levende Stadsgeschiedenis Zwolle, Henk van der Werf. Acquisitie: Carl Borst, Johan Teunis
6. Plantagekerk, Ter Pelkwijkstraat 15-17 7. Doopsgezinde kerk, Wolweverstraat 9 8. Vm Raadhuis Gemeente Zwollerkerspel, Ter Pelkwijkpark 18 9. Synagoge, Samuël Hirschstraat 8 10. Oosterkerk, Bagijnensingel 17 11. Bibliotheek met Statenzaal, Diezerstraat 80
12. Fraterhuizen/ Huis met de Hoofden, Praubstraat 14/ Goudsteeg 17* 13. Sassenpoort, Sassenstraat 53 14. Stadhuis, Schepenzaal, Sassenstraat 2 15. Het Langhuis, Goudsteeg 8 16. Stedelijk Museum Zwolle, Melkmarkt 41 17. Vrouwenhuis van Aleida Greve (1670-1742), Voorstraat 46 18. ‘Groote Sociëteit’, Koestraat 8 en 8 I
19. De Proosdij, Bethlehems Kerkplein 35* 20. Het Karel V huis en de Hof van Ittersum, Sassenstraat 33 21. Museum de Fundatie Blijmarkt 20 22. Huize Hofvliet , Katerdijk 1
23. Hopmanshuis, Rodetorenplein 15* Comité Open Monumentendag Zwolle Veemarkt 38 Postbus 10007 8000 GA Zwolle Tel. (038)4982466 E-mail:
[email protected]
24. Broerenkerk, Achter de Broeren 1
Internetadres Landelijke Stichting OMD: www.openmonumentendag.nl
Buiten het centrum
Internetadres Zwols Comité OMD: www.zwolle.nl
26. Windoliemolen ‘De Passiebloem’, Vondelkade 175
28. Huize ‘Bestevaer’, Koestraat 10* 30. Vrijmetselaarsloge, Bloemendalstraat 11
25. Windkorenmolen ‘Windesheim’, Wijheseweg 43 27. R.K. Begraafplaats, Bisschop Willebrandlaan 62 29. Oude Ambachtschool, Mimosastraat 1 31. Huize Schellerberg, Schellerbergweg 18 32. Kerk Windesheim, Dorpstraat 4 33. De Oude Spoorbrug, Spoolderbergweg
24
23
10 17 16 11 6 2 1 7
14
8
20 19
12
9
15
4
30 21
5
18 28 13
3