Zwolle Monumenten Magazine 2015
1
Kunst
&Ambacht
2
Kunst & Ambacht Een Open Monumentendag met het thema ‘Kunst & Ambacht’ is voor een stad als Zwolle een schot voor open doel. Zwolle heeft een rijk cultureel erfgoed op dit gebied. Erfgoed dat wat mij betreft breed uitgemeten en zichtbaar moet zijn zodat het voor iedereen vindbaar en beleefbaar is. Daarom ben ik zo blij met Open Monumentendag 2015. Natuurlijk zijn er net als de voorgaande jaren veel monumentale panden te bezichtigen, en is er dit jaar een nieuw programma met activiteiten vol vakmanschap, ambacht en kunst. Activiteiten die samen met en door Zwolse winkeliers, Frion, onderwijsinstellingen en met de Creatieve Corporatie wordt gemaakt. En natuurlijk dit Monumentenmagazine, dat ingaat op het Zwolse karakter van het landelijk thema. Wist u dat Zwolle in de 17de eeuw een twaalftal schilders van naam heeft gehad? De bekendste zijn verschillende leden van de familie ter Borch die in de Sassenstraat 21 woonden, met schuin tegenover hen de schilder Hendrick ten Oever. Ook Pieter van Noort woonde in de Sassenstraat en Jan Grasdorp in de Kamperstraat. Gelukkig heeft de gemeente Zwolle van hen nog een aantal schilderijen in het Stadhuis en natuurlijk in het Stedelijk Museum aan de Melkmarkt. Van Hendrick ten Oever kunt u ook een schilderij bewonderen in de consistoriekamer van de Grote Kerk. En wist u dat Zwolle, in vergelijking met andere steden in Nederland, relatief veel polychrome plafondschilderingen heeft gekend, of misschien moeten we zeggen dat er in Zwolle meer bewaard zijn dan in andere steden. We kennen schilderingen uit de 15de eeuw, maar de meeste zijn toch uit de 17de eeuw. Veel van deze schilderingen zijn niet toegankelijk omdat aangebracht zijn in particulieren huizen zijn, zijn opgeslagen of alleen maar gedocumenteerd. De Schepenzaal en de Statenzaal zijn echter voor iedereen toegankelijk en die hebben beide een prachtige plafond- s c h i l d e r i n g . Mocht u informatie hebben over beschilderde plafonds, dan stellen we het op prijs als u hierover contact opneemt met Monumentenzorg. Waar gaat ambacht over in kunst? Het maken van vloer- of wandtegels is een ambacht. De versiering daarop aanbrengen is dat in principe ook, maar een hele vloer van dit soort tegels is kunst en zo zullen de bewoners van de havezate Kranenburg en van de havezate Verborg in Genne dat ook gezien hebben. Ze hebben er in ieder geval veel moeite voor gedaan om deze in Antwerpen gemaakte tegels in Zwolle te krijgen. Het brandschilderen van glas-in-lood ramen zou je ook ambachtelijk kunnen noemen, maar om dit te verwerken tot prachtige taferelen zoals in de Statenzaal, is ontegenzeglijk kunst. En hoe kijken we aan tegen de muurreclames uit de vorige eeuw? Of graffiti? En dan heb ik het nog niet eens over dakpannen of over de kunst uit de periode van de wederopbouw. Kortom, in dit Monumentenmagazine vindt u weer prachtige achtergrondverhalen. Het magazine is tot stand gekomen dankzij de belangeloze inzet van de auteurs en met financiële ondersteuning van verschillende bedrijven. Hierdoor kan ik u een fijne monumentendag wensen en natuurlijk veel leesplezier!
Jan Brink Wethouder monumentenzorg en archeologie
5
Zwolse schilders in de 17de eeuw
4
Er is nog veel werk van Zwolse schilders uit de 17de eeuw in Zwolle te zien, o.a. in de Grote Kerk, in het Stedelijk Museum Zwolle, in het Vrouwenhuis en in het Stadhuis. Hoe konden deze schilders aan het werk komen?
Een belangrijk onderdeel van het historische stadsbeeld wordt gevormd door het dakenlandschap. In Zwolle is een grote variëteit aan verschillende typen dakbedekking.
De gebrandschilderde ramen in de Statenzaal
28
We mogen vieren dat we al weer 70 jaar in een vrij Nederland wonen. En daarmee verandert ook de blik op het tijdperk van de wederopbouw (1940-1965).
52
Dakpannen in Zwolle
24
Monumentale kunst van de wederopbouw: tijd voor een hernieuwde kennismaking!
De prachtige glas-inloodvensters zijn van het atelier Nicolas Nicolas (1899). Hij verwerkte de wapens van alle gemeenten in de provincie in de ramen en verdeelde die over de 3 kwartieren van Overijssel.
Historische Muurreclames: bijna vergeten stadsgeschiedenis
56
Op stadsfoto’s uit het begin van de vorige eeuw zijn ze in overvloed aanwezig: schreeuwerige reclames voor van alles en nog wat. Geschilderd op muren of op het dak geplaatste borden.
Beschilderde plafonds
60
In Nederland dateren de oudste beschilderde plafonds van huizen uit de 15de eeuw. Wat opvalt is dat er in Zwolle, in vergelijking met andere steden in Nederland relatief veel vondsten van beschilderde plafonds zijn gedaan.
Antwerpse vloertegels uit Zwolse bodem
48
Bij archeologische opgravingen komen naast majolicategels sporadisch ook roodbakken tegels voor waarbij de decoratie in geel slib op de tegels is aangebracht.
Erfgoedprijs 2015
34
Opengestelde Monumenten
36
6
Zwolse schilders in de 17de eeuw Lydie van Dijk
Gilden en consumptie Hoe konden deze schilders aan het werk komen? Hoe konden zij van hun beroep leven? Allereerst moest iedereen die officieel als burger van de stad was genoteerd, lid worden van een gilde. Alleen als lid van het gilde had men het recht een ambacht uit te oefenen. De Zwolse broederschappen of gilden zoals ze vanaf de 17de eeuw genoemd werden, waren ontstaan in de 14de eeuw.
In deze tijd kocht men vaak op bestelling, rechtstreeks van de ‘meester’, de schilder die zijn opleiding had voltooid. Voor de artikelen met een kunstzinnige waarde moest men zich tot leden van het St. Lucasgilde wenden. Zij hadden het exclusieve recht om in de stad op dat terrein werkzaam te zijn. Het Zwolse St. Lucasgilde bestond sinds 1537. Daartoe behoorden artsen, apothekers, schilders, goudsmeden, glazenmakers, beeldsnijders, tapijtwerkers, drukkers, boekbinders en -verkopers, schoolmeesters en kistenmakers. Rond het midden van de zeventiende eeuw worden de arts, apothekers en tapijtwerkers niet meer genoemd, en waren de zadelmakers, ladenmakers, wielmakers, borduurwerkers en tinnegieters toegetreden tot dit gilde. In totaal waren er drieënzeventig leden. Tot 1652, want in dat jaar kregen de ‘glasschrijvers’ en de schilders van de magistraat toestemming voor een eigen gilde. Onder de naam van het St. Bartholomeusgilde gingen deze hun eigen weg. Ruim zeventig jaar na de invoering van het calvinisme koos men nog volgens gewoonte de naam van een heilige voor het gilde. Groot kan het gilde niet geweest zijn. Toen de leden nog tot het St. Lucasgilde behoorden waren er zes schilders en tien ‘glasenmakers’. Ze werkten voor de lokale en regionale markt, voor het stedelijk patriciaat en de adel van het omliggende platteland. Het inkomen was een belangrijk aspect om dit beroep uit te oefenen. Het kwam vaak voor dat schilders met hun werk ophielden zodra ze een beter betaalde positie konden verwerven, zoals Gerard ter Borch de oude (1582/83- 1661). Na meer dan een decennium geschilderd te hebben legde hij het palet neer toen hij Convooi- en Licentmeester te Zwolle kon worden, ontvanger van belastingen. Over de sinds 1654 te Deventer werkzame Gerard ter Borch de jonge, dichtte de huisvriend Joost Hermans Roldanus, dat deze in staat was zijn kunst in geld te veranderen: ‘Ja hy kan door zyn Konst, van verwe en van hout, Licht maecken met pleysier, fyn Silver en fyn Gout.’
Waren Zwolse schilders ook tot deze kunst in staat? Het is een moeilijk te beantwoorden vraag. In de inventaris van Johan Hendrik Krull werden veel schilderijen opgenoemd, de situatie lijkt niet ongunstig. Krull woonde in de Diezerstraat. Hij was de Zwolse afgevaardigde naar de Staten-Generaal. Zijn jaarlijks inkomen uit zijn ambten en zijn persoonlijk bezit moet tussen de twee- en drieduizend gulden geweest zijn! In zijn inventaris worden o.a. twee schilderijen, visstillevens, van Pieter van Noort genoemd. Maar hangt de beoordeling voor de Zwolse kunstenaars af van de enkele vermelding van het schilderij van Van Noort in deze inventaris, dan lijkt de situatie weer niet rooskleurig. Toch slaagden de schilders Roelof Koets en Hendrick ten Oever erin een bestaan op te bouwen en zelfs een ge-
ring vermogen op te bouwen. In 1694 bezat Koets een vermogen van achtduizend gulden en Ten Oever een vermogen van vierduizend gulden. Daarmee behoorden ze te Zwolle tot de gegoede middenstand. Ook konden schilders van buiten Zwolle proberen hun werk aan Zwollenaren te verkopen. De jaarlijkse zomerkermis gold als vrije markt waar kooplieden van elders hun artikelen konden aanbieden. Er was dan geen gildebescherming. In de eerste helft van de zeventiende eeuw kon men op de St. Nicolaasmarkt inkopen doen. Maar in 1644 werd het plaatsen van kramen door het stadsbestuur verboden. Een enkele keer mochten schilderijen worden verloot. Zo werd kunst en kunstnijverheid aan de man gebracht. In 1664 mocht de Zwolse schilder Joannes Castelanus op het Wijnhuis een paar van zijn schilderijen verloten. Maar de totale waarde moest eerst door onpartijdige personen worden vastgesteld. Het stadsbestuur stond pas in 1671 weer een loterij toe: dit maal schilderijen van Peter Koets. De waarde van die schilderijen werd vastgesteld door de meesterschilders Derck Hardenstein en Pieter van Noort. De Zwolse 17de-eeuwse schilders zijn: Gerard ter Borch de oude, zijn zoons Gerard en Moses en zijn dochter Gesina, Joannes van Cuijlenborch, Jan en Willem Grasdorp, Derck Hardenstein, Roelof Koets, Pieter van Noort en Hen-drick ten Oever. Niet allen moesten of konden van hun schilderkunst leven. Gerard de oude en Van Cuijlenborch hadden een ander (hoofd)beroep, Moses ging naar zee, Gesina deed het uit liefhebberij. Uit het nu nog bekende werk van deze kunstenaars blijkt dat bijna iedereen diverse genres beoefend heeft. Waarschijnlijk lag daarin hun kracht om de toch relatief kleine markt van Zwolle en omgeving te bedienen. In de tijd van de Moderne Devotie aan het eind van de veertiende en in de vijftiende eeuw oefende Zwolle een grote aantrekkingkracht uit, niet alleen vanwege zijn beroemde school die door de fraters werd geleid, maar ook vanwege de producten die ervandaan kwamen, prachtige met de hand versierde en later gedrukte boeken. Tijdens de zeventiende eeuw had het culturele klimaat in Zwolle niet een zodanige aantrekkingskracht op schilders van elders dat zij zich, op een enkele uitzondering na, in de stad vestigden of bij Zwolse kunstenaars in de leer te gingen. Zwollenaren gingen naar Holland voor onderricht. Van een enkele schilder is bekend dat hij studeerde aan de universiteit, zoals Derck Hardenstein in Leiden, van een ander dat hij schilderlessen volgde in Haarlem of Amsterdam zoals Gerard ter Borch en Hendrick ten Oever. Sommigen trokken zelfs naar het buitenland om kennis op te doen zoals Gerard ter Borch de oude en enkele jaren na hem zijn zoon Gerard. De schilder Pieter van Noort vestigde zich op ca. dertigjarige leeftijd vanuit Leiden in Zwolle, een uitzondering, en Willem Grasdorp vertrok toen hij 29 jaar oud was naar Amsterdam.
7
8
In het midden van de 17de eeuw had de stad ongeveer 10.000 inwoners. Rond 1650 waren zes schilders en tien glazenmakers lid van het St. Lucasgilde. Hiervan zijn nu nog bij naam bekend: Gerrit ter Borgh (zeer waarschijnlijk de zoon) en Johan Castelanus (van wie geen werk bekend is). Van Noort wordt niet genoemd, de lijst is mogelijk opgemaakt toen hij nog net niet in Zwolle woonde. Derck Hardenstein was lid van het St. Nicolaasgilde en Joannes van Cuijlenborch had waarschijnlijk als hoofdberoep steenhouwer. Ook Gerard ter Borch de oude had inmiddels een ander beroep, nl. dat van licentmeester. Vanwege het lidmaatschap van eenzelfde gilde zullen de schilders elkaar gekend hebben. Bovendien woonde een aantal van hen dicht bij elkaar. De familie Ter Borch woonde in de Sassenstraat tegenover de familie Ten Oever. Hardenstein was eigenaar van een huis op de hoek van de straat bij de Grote Kerk. Ook Van Noort woonde in deze straat. In dit deel van de straat stond het stadhuis en hier woonde de gegoede burgerij. Burgemeester Hendrik Nilant bijvoorbeeld bewoonde een pand in de Sassenstraat dat uitkwam op de rivier de Aa. De panden in het wat verder van de Grote Kerk afgelegen stuk straat, voorbij de Bethlehernskerk, waren vooral eigendom van handwerkslieden. Lopend door de steeg vlakbij het huis van de familie Ter Borch komt men uit bij de Aa en de Vismarkt, waar Engbert Grasdorp, de vader van Jan en Gerrit Grasdorp woonde. Jan Grasdorp zelf woonde in de tweede helft van de eeuw in de Kamperstraat. Zo’n zestig jaar eerder bezat Gerard ter Borch de oude een pand aan de overkant in deze straat. Van Cuijlenborch heeft een tijd in de stadswerkplaats aan de Blijmarkt gewoond. Gerard ter Borch was zonder twijfel de belangrijkste schilder uit Zwolle. Zelfs nadat hij in 1654 naar Deventer was vertrokken werden enkele schilders door hem beïnvloed. Van de hele familie Ter Borch is veel werk bewaard gebleven in de nalatenschap die door toedoen van Gesina ter Borch bijeen is gebleven en uiteindelijk eind 19de eeuw in het Rijksmuseum terecht kwam. Een bijzonder schilderij in het oeuvre van Gerard de jonge is de Slijpersfamilie, het enige waarop een stadsgezicht voorkomt. Dezelfde voorstelling met een enigszins gewijzigde achtergrond komt ook voor op twee andere schilderijen: een doek in het John and Mable Ringling Museum in Sarasota, Florida, in de Verenigde Staten, en een werk dat in 1940 in Berlijn is geveild en sindsdien niet meer in het openbaar gezien is. Deze twee werken zijn in de loop der tijd aan verschillende kunstenaars toegeschreven. Het schilderij in Sarasota o.a. aan Joannes van Cuijlenborch en Esaias Boursse, het schilderij uit Berlijn aan Van Cuijlenborch en Jan Crasdorp.’ De Slijpersfamilie van Ter Borch wordt over het algemeen gedateerd rond 1653, dus voor zijn huwelijk en zijn vertrek naar Deventer. Aan de hand van architectonische en stilistische details kan de relatie tussen deze werken en toeschrijving aan de maker worden afgeleid. Hieruit blijkt de invloed op elkaar en contacten tussen de schilders.
De Slijpersfamilie, ca. 1653, Gerard ter Borch Gemäldegalerie, Staatliche Museen Preussischer Kulturbesitz, Berlijn
Het schilderij van Ter Borch zal als eerste geschilderd zijn. Het voorname huis op de achtergrond heeft toebehoord aan Lucas van Camphuysen. Dit blijkt uit de familiewapens in de zijgevel. Dit pand lag aan de Korte Kamperstraat. tussen Ossenmarkt en Kamperstraat. In de periode dat Ter Borch dit schilderij maakte, was dit huis al gedeeltelijk gesloopt. Hij zal het als klein kind gekend hebben want hij woonde rond 1630 aan de zuidzijde van de Kamperstraat. Misschien heeft hij zich laten inspireren door een van de vele stadsgezichten die zijn vader heeft getekend. In ieder geval draagt dit detail ertoe bij het vanitas-aspect te benadrukken door de grote tegenstelling tussen de armoede op de voorgrond en de rijkdom van het grote stadshuis. Deze tegenstelling ontbreekt op de twee andere schilderijen. Op het doek uit Sarasota is het grote huis deels verdwenen. Het is gereduceerd tot een klein huis, waarin nog wel de steen met het familiewapen te zien is. Op de achtergrond zijn de Gelderse toren en de Luttekepoort te zien, die deel uit maakten van de dubbele ommuring van de stad. Uitgaande van de positie van deze torens ten opzichte van elkaar zal het zichtpunt zich ongeveer op dezelfde plek bevinden als waar het schilderij van Ter Borch zich afspeelt. De Luttekepoort is echter zo weergegeven alsof men deze vanuit de Luttekestraat ziet, zoals deze voorkomt op het schilderij van Van Cuijlenborch van de Blijmarkt. Wel geeft hij de toren hoger weer dan hij in werkelijkheid was. Het grote raam met het kleinere ernaast zit ongeveer op de hoogte tussen de tweede en derde verdieping van een huis. Van de veronderstelde afstand zal dit niet zo te zien zijn geweest.
De wijze van schilderen van de toren lijkt eerder op de stadhuistoren op het aan Jan Grasdorp toegeschreven schilderij Bier voor de straatveger dan op de poort op het Gezicht op de Blijmarkt van Van Cuijlenborch. Grasdorp laat de kleuren wat vloeiender in elkaar overlopen, terwijl Van Cuijlenborch ze duidelijker begrenst. Ook de figuren op de voorgrond, de slijper en de toekijkende man, dezelfde als bij Ter Borch zijn uitgebeeld, pleiten voor een toeschrijving aan Jan Grasdorp. Is bij Ter Borch de kleding zeer precies weergeven, op het doek in Sarasota zijn met duidelijke penseelstreken de kleuren tegen elkaar afgezet. Dit is een tweede overeenkomst met Bier voor de straatveger. Grasdorp zal het schilderij van Ter Borch gekend hebben. Behalve de twee personen bij de slijpsteen en de architectuur op de voorgrond heeft hij niets van zijn voorbeeld gekopieerd. De gebouwen op de achtergrond zijn anders en de voorwerpen op de voorgrond, zeisen, bijlen en ander materiaal dat geslepen moet worden, heeft hij naar eigen inzicht geordend. Ook op het tweede doek, dat in Berlijn is geveild, komen elementen van Ter Borchs schilderij voor. Het houten gebouw op de voorgrond en de slijper onder het lagere deel van het dak zijn vergelijkbaar. Het stenen gebouwtje dat op de andere twee schilderijen loodrecht op de houten schuur stond, is er evenwijdig aan voor geplaatst. De torens op de achtergrond zijn evenals op het aan Jan Grasdorp toegeschreven doek de Luttekepoort en de Gelderse toren. Het zichtpunt van dit schilderij zou ongeveer op de Ossenmarkt moeten liggen. De toren van de poort is nu wel een kwart slag gedraaid. De toeschrijving aan Joannes van Cuijlenborch is terecht, niet alleen omdat de manier van weergave van de beide torens overeenkomt met die op het schilderij van de Blijmarkt, maar vooral vanwege de manier waarop de personen geschilderd zijn. Naast de slijper staat een vrouw en bij de geopende deur staat een tweede wat voorover gebukt. De houding van beide vrouwen doet wat houterig aan. De middelste vrouw staat letterlijk met beide benen op de grond. Dit is dezelfde manier waarop de twee vrouwen bij de waterput op de Blijmarkt zijn geschilderd. Geheel links is nog een detail van een verder niet zichtbaar gebouw te zien. Dit komt ook voor op het schilderij van Ter Borch, maar niet op dat van Grasdorp. Dus ook deze schilder heeft het werk van Ter Borch als voorbeeld genomen. Geen argument dat deze toeschrijving kracht bij zet, maar wel opvallend, is dat het schilderij uit Sarasota ongeveer dezelfde afmetingen heeft als de twee geëxposeerde schilderijen van de torenval van Jan Crasdorp, en het in Berlijn geveilde doek, ongeveer de afmetingen van de Blijmarkt van Van Cuijlenborch. De vraag blijft wanneer deze schilderijen zijn gemaakt. Toen Ter Borch omstreeks 1653 zijn Slijpersfamilie schilderde, was Van Cuijlenborch 25 jaar oud en Jan Grasdorp 11 jaar. Van Cuijlenborch kan dus vrij kort na het ontstaan van het werk van Ter Borch zijn eigen schilderij met elementen daaruit vervaardigd hebben, in ieder geval voor zijn
9
Bier voor de straatveger, ca. 1680, Jan Grasdorp Stadhuis gemeente Zwolle
overlijden in 1662. Het werk van Jan Grasdorp moet later ontstaan zijn. Zijn vroegst bekende werk is uit 1669. In de collectie van het Stedelijk Museum Zwolle bevindt zich een tekening van Gerrit Grasdorp uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw waarop een slijpsteen is weergegeven. De tekst op de achterzijde geeft aan waar deze steen zich bevond: aan de Blijmarkt. Dit is echter een veel kleiner exemplaar dan op de hier beschreven schilderijen. Deze zou wel in de werkplaats van de stadssteenhouwer hebben kunnen staan. Een ander voorbeeld van de invloed die Ter Borch op Jan Grasdorp heeft gehad, is het schilderij met de genrevoorstelling van een man en een vrouw in een kamer met een bed op de achtergrond. Dit is gedateerd 1685. Ondanks het feit dat Ter Borch in 1654 naar Deventer was verhuisd en al
Toch valt ook in hun werk de nadruk op een bepaalde voorstelling: voor Ter Borch is dat het portret en de genre-voorstellingen in een vertrek, voor Van Noort zijn dat de vis- en wildstillevens.
10 GERARD TER BORCH DE OUDE Zwolle 1582/83-1662
De slijpsteen aan de Blijmarkt tot Zwolle, Gerrit Grasdorp Stedelijk Museum Zwolle
was overleden toen dit werk werd geschilderd, is de thematiek en wijze van voorstelling duidelijk door hem beïnvloed. De families Ter Borch en Grasdorp kenden elkaar niet alleen van het gilde. Mogelijk was vader Engbert Grasdorp bevriend met zoon Gerard. Dit zou men op kunnen maken uit een brief die Gerard de oude aan zijn zoon schreef op 3 juli 1635 toen deze zich in Engeland bij zijn neef bevond. Hij eindigt deze brief als volgt: ‘Hijr mede doe ick, en moeder en kinder, neef Berent en Jan ter Borch, Engbert en alle goede vrieen: den u neffens Roebert oom seer groeten .. .’ Hieruit blijkt dat een ‘Engbert’ tot de vrienden behoorde. Engbert Grasdorp was glazenmaker van beroep en ongeveer zeven jaar ouder dan Gerard. Ook Hendrick ten Oever heeft elementen van Ter Borch overgenomen. Op het schilderij Landschap met koeien en paarden bij een drinkplaats uit ca. 1675 heeft hij een element uit een vroeg werk van zijn bekende stadgenoot, De stal, gebruikt, nl. de schimmel. Slechts weinig schilders hebben zich op een bepaald aspect van de schilderkunst gespecialiseerd. Roelof Koets schilderde alleen portretten, soms met een subtiele verwijzing naar pastorale literatuur, soms met een onmiskenbare pastorale betekenis. De adel en het patriciaat in Zwolle en de wijde omgeving lieten zich door hem portretteren. Ook Willem Grasdorp legde zich op een thema vast, het fruiten bloemstilleven. Zijn werken zijn echter niet gedateerd. Het is niet aan te geven of er in Zwolle een markt voor dit werk was, dan wel dat zij vooral na zijn verhuizing naar Amsterdam verhandeld zijn. Gerard ter Borch de jonge, Pieter van Noort en Hendrick ten Oever hebben een meer gevarieerde en grote productie gehad. Dit is af te leiden uit het relatief grote aantal schilderijen dat nu nog van hen bekend is. Zij waren van alle markten thuis: portretten, landschappen, interieurs, genre-voorstellingen en stillevens.
Gerard ter Borch werd in 1582 of 1583 in Zwolle geboren en overleed in die stad op 20 april 1662. Op 28 maart 1613 trouwde hij met Anna Bufkens. Uit dit huwelijk werd Gerard de jonge geboren. Hij behoorde tot een familie waarvan de leden in de zestiende eeuw hoge administratieve posten in de stad bekleedden. Zijn vader, Harmen ter Borch, was de eerste ‘licentmeester’ van Zwolle, zijn oom Gerard was ‘cameraar’ , administrateur van de stedelijke financiën. De licentmeester was de ontvanger van twee soorten stedelijke belasting: het convoy, een importen exportbelasting op goederen die de Republiek binnenkwamen dan wel werden uitgevoerd, en de licent, een licentie om te handelen. Zijn vader Harmen ter Borch kocht in 1603 een huis in de Sassenstraat, gelegen naast een pand dat aan een steegje grensde. Dit is het huidige pand Sassenstraat 21. In 1634 werd Gerard de oude eigenaar van dit huis. Voor die tijd woonde hij in het pand Kamperstraat 23, een groot huis, waar van hij tussen 1628 en 1632 als de eigenaar wordt genoemd. In 1633 is dit huis in handen van zijn neef Jan ter Borch. Aanvankelijk was hij tekenaar en schilder van beroep. Het is niet bekend wie hem als aankomend kunstenaar les heeft gegeven. In deze periode was de negen jaar oudere kunstenaar Arent van Bolten werkzaam in Zwolle. Gerard bezat een tekening van zijn hand. Maar of hij les heeft gehad van Van Bolten blijft de vraag. Het ouderlijk huis van Van Bolten stond aan de huidige Ossenmarkt, dus vlak bij de Kamperstraat waar Gerard woonde. Of hij contacten had met kunstenaars buiten Zwolle, voor hij op reis ging, is niet bekend. Zoals veel kunstenaars in de zestiende en zeventiende eeuw bezocht ook de jonge Gerard Italië. Van omstreeks 1601 tot 1611 of 1612 verbleef hij vooral in Rome, hoogst waarschijnlijk gehuisvest in het Palazzo Colonna, maar hij bezocht ook Napels. Hij had in Rome contact met stadgenoten. Dit blijkt uit een politierapport van 19 april 1608. Dit rapport maakt melding van een ruzie in herberg ‘De Zeug’ op 18 april 1608 tussen Gerard ter Borch en o.a. ‘Pellegrino Sassoduro fiammingo’. Tijdens deze ruzie liep Gerard een hoofdwond op. Deze Pellegrino Sassoduro is de veritaliaanste naam van Pelgrim Hardenstein, de latere burgemeester van Zwolle en vader van de schilder Derck Hardenstein. Hij wilde via Spanje naar het noorden teruggaan, maar dat lukte niet. Wel zijn een aantal schilderijen van hem op een schip geladen. Die zijn niet meer boven water gekomen.
Terug in Zwolle maakte Gerard tot in de jaren twintig van de zeventiende eeuw veel tekeningen. Een groot aantal daarvan zijn gesigneerd en gedateerd en zij geven vooral figuren weer, zowel religieus als wereldlijk van karakter.
11
Rond de tijd van zijn tweede huwelijk, in december 1621 met Geesken van Voerst, veranderde hij van professie. Hij volgde zijn vader op als licentmeester, een functie die hij ruim 40 jaar behield. Op 28 september 1628 trouwde hij opnieuw, ditmaal met Wiesken Matthys uit Deventer. Wiesken was de moeder van Gesina en van Moses ter Borch. Hermannus, een andere zoon dit huwelijk, volgde hem in 1661 op als licentmeester. Ondanks het feit dat hij zelf niet meer actief was als kunstenaar, heeft hij zijn kinderen gestimuleerd in de tekenkunst zoals blijkt uit de vele tekeningen in de nalatenschap van de familie Ter Borch. Ook de dichtkunst werd door verschillende leden van de familie beoefend. Gerard de oude schreef o.a. twee korte spotdichten op pronkzucht van de adel.
Versierden Adel Als sij aende achtien jaeren beginnen te geraecken, Dan gaen sij haer sellfs tot oude mannen maeken. Want met stockens en stijve beenen sij moeten gaen, Het is al eel en nuwe moda so sijt verstaen. Hun hair maecken sij grijs al met meel bestoven, Had ickt niet gesieen, ick sout quaelick gelooven. O joncker Adam, juffer Eeva u fijge blaeder en lammer vellen, Zijn nu verandert in narre cappen en gecke bellen. Ick mien dit is het eijnt, men kant niet slimmer maeken, De rug is sonder lijf, de broeck begint te kraecken, Niet so vremt als ment neemt. Want den regten Aedel koenen sij niet bemarken, Dat is alleen wetenschap en manhafte warcken.
Uit de periode rond zijn pensionering is een gedicht bewaard gebleven, waarin hij zijn gram uitte over de corruptie onder de bestuurders van de stad: het komt hen slecht uit dat de (rechtvaardige = Gerard) licentmeester een hoge leeftijd bereikt.
De Heeren vander grijp stadt nu ter tijden: T’Licentmeesters la nek leeven sij moeten lijden, Men kan niet lang hongeren en weesen stil De Godtloosen sullen niet hebben haeren wil, Sij sijn gewent haer t saemen te verbinden: Te dielen t geen haer niet comt willen sij vinden, Den hont wacht op het aes al met een groot verlangen:
Het offer van Abraham, 1618/1619, Gerard ter Borch de Oude Stedelijk Museum Zwolle
Sijn buick de rommelt soo oft keel gat is gehangen, Inde stadt en binnen haer vessten: Daer sijn de grootste dieven de bessten, Soo laet ons niet nae minder verlangen: De kleinste diefkens moeten doch hangen, Borgemeijster en seckrettaeris: Weest tevreden met u salaeris, Laet rusten uwe kromme handen: Op dat ghij niet meer coomt in schanden, Holla, holla, het raeden is te laet: De kinderen weetent al op de straet. De oude Gerard drukt in dit gedicht de stadsbestuurders op het hart niet zo hebzuchtig te zijn en niet tot zich te nemen wat hen niet toekomt. Helaas komt volgens het gedicht deze goede raad te laat: zelfs de kinderen op straat weten al dat het gebeurt.
GERARD TER BORCH DE JONGE Zwolle 1617-Deventer 1681
12
Gerard ter Borch de jonge werd geboren als zoon van Gerard ter Borch en Anna Bufkens in december 1617. Zijn moeder stierf toen hij nog een kleuter was, maar zijn vader hertrouwde kort daarop nog twee maal. Uit de nalatenschap van de familie Ter Borch blijkt dat Gerard al op jonge leeftijd tekende. Zijn trotse vader maakte aantekeningen op deze schetsen. In 1632 begonnen zijn vele omzwervingen om zich in teken- en schilderkunst te bekwamen. Eerst legde hij korte bezoeken af aan Amsterdam en Haarlem, om in 1634 in de leer te gaan bij de Haarlemmer Pieter Molyn. Molyn was toen een gerespecteerd landschaps- en genreschilder. In 1635 keerde hij terug naar Zwolle, om kort daarop te vertrekken naar Londen. Daar woonde hij bij de broer van zijn stiefmoeder, de graveur Robert van Voerst. Deze had vooral als graveur van portretten veel succes. Zijn verblijf daar zou niet lang zijn. In het voorjaar van 1636 heerste de pest in Londen en Gerard keerde terug naar Zwolle. Zijn oom bezweek later dat jaar aan deze ziekte. Eind 1636 of begin 1637 vertrok Gerard weer. Net als zijn vader ging hij naar Italië en vervolgens lukte het hèm wel naar Spanje te gaan. Rond 1639 was hij weer terug en vestigde hij zich waarschijnlijk in Amsterdam. Tot zijn vroege werk behoort Kaartspelers in een herberg, van ca. 1644. Het spelen met kaarten genoot in de zestiende en zeventiende eeuw een redelijk slechte reputatie. Het gold als zedenbedervend vermaak en werd gekoppeld aan luiheid, geldzucht, bedrog en onkuisheid.
Kaartspelers in een herberg, ca. 1644, Gerard ter Borch Stedelijk Museum Zwolle
In Amsterdam kwam hij in contact met Adriaen Pauw. Deze nam in 1645 als vertegenwoordiger van de Staten van Holland deel aan de vredesonderhandelingen in Munster en Gerard vergezelde hem. Tijdens deze onderhandelingen trad hij in dienst van de Spaanse gezant, de graaf de Pefieranda. Hij bleef er tot de ondertekening van de Vrede van Munster in 1648 en legde deze gebeurtenis vast in een groepsportret. In november 1648 woonde hij weer in Amsterdam. Toch zal hij tussen 1648 en 1654 veel in Zwolle geweest zijn, want vanaf 1648 verscheen zijn zuster Gesina als model in zijn schilderijen, o.a. op het schilderij Luitspeelster met knaap. Tot in de jaren zestig zou zij zijn favoriete model blijven. In februari 1654 kwam er aan zijn vele reizen een einde. Hij trouwde met Geertruyt Matthijs, de jongere zuster van de derde vrouw van zijn vader, Wiesken Matthijs, en vestigde zich in Deventer. Dit huwelijk bleef kinderloos. Geertruyt stierf tussen 1668 en 1672. In 1672 bezetten de troepen van de bisschop van Munster, Bernhard van Galen, eerst Deventer en later Zwolle. Gerard vertrok toen voor korte tijd naar Amsterdam, Pas in de zomer van 1674, toen de bezetting ten einde was, keerde hij terug naar Deventer. De nauwe band met de stad Zwolle en de familie bleef. Dit blijkt uit het concept-testament van 21 juni 1681, waarin hij de wens uitspreekt in het familiegraf in Zwolle begraven te willen worden en zijn zusters Gesina en Catharina tot erfgenaam benoemt. Hij stierf een halfjaar later en werd in de Michaëlskerk in Zwolle begraven.
Luitspeelster met knaap, ca. 1657, Gerard ter Borch Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen
eeuw werden door dit aspect van zijn werk nog geïnspireerd. Vanaf de jaren zestig wordt het portret een steeds belangrijker onderdeel van zijn oeuvre. De personen worden meestal ten voeten uit weergegeven en in een zo goed als leeg vertrek geplaatst. Zijn zelfportret uit het Mauritshuis is hiervan een goed voorbeeld. Op veel van de genrevoorstellingen komt men dezelfde voorwerpen of bouwelementen tegen: tafel, tafelkleed, een tinnen inktstel, een zilveren kandelaar en een schouw.
GESINA TER BORCH Zwolle 1631-1690
Heer bij ochtendtoilet, ca. 1670, Gerard ter Borch Stedelijk Museum Zwolle
De collectie tekeningen, die door leden van de familie waren gemaakt, kwamen via de zusters uiteindelijk in het bezit van de laatste nazaat, L.F. Zebinden. Na diens overlijden werd dit bezit in 1887 geveild en kwam het terecht in het Rijksmuseum in Amsterdam. De stilistische ontwikkeling van Ter Borch zowel wat zijn schilderijen betreft als de tekeningen, wordt uitgebreid beschreven in de standaardwerken van Gudlaugsson en Alison McNeil Kettering. Een korte schets volgt hieronder. Zijn vroege werk bestaat voor een groot deel uit genrestukken, die scènes uit het soldatenleven weergeven. Deze sluiten nauw aan bij werk van Haarlemse en Amsterdamse schilders als Pieter Codde en Willem Cornelisz Duyster. Bij Ter Borch speelt het interieur op deze voorstellingen een ondergeschikte rol. Dit blijft een kenmerk, ook van zijn latere werk. Hij was al in Amsterdam in de jaren veertig een gezocht portretschilder. Tijdens zijn verblijf in Munster maakte hij miniatuurportretten van de vele diplomaten die zich daar ophielden. Het schilderij dat hij van het sluiten van de Vrede van Munster maakt, is een van de weinige belangrijke historiestukken uit de zeventiende eeuw. Hij schilderde het onderwerp als een groepsportret. Toen hij weer terug was in Holland en later in Overijssel schilderde hij aanvankelijk vooral genretaferelen en voorstellingen met galante gezelschappen. Hij werd een meester in het weergeven van stofuitdrukkingen. Kunstenaars uit de 19de
Gesina was het tweede kind van Gerard de Oude en zijn derde vrouw Wiesken Matthys. Een ouder broertje stierf al op jonge leeftijd. Zij woonde tot haar dood in de Sassenstraat in het huis dat haar grootvader gekocht had, het huidige nummer 21. Zij is vooral bekend als model op de vele schilderijen van haar broer Gerard. Daarnaast heeft zij ervoor gezorgd dat het tekeningenbezit van de familie Ter Borch bijeen bleef. Al in het begin van de jaren zestig begon Gesina zorgvuldig tekeningen te bewaren en ze, als het nodig was, van aantekeningen te voorzien. In feite volgde zij hiermee in de voetsporen van haar vader die ditzelfde met de vele tekeningen van zijn jonge kinderen had gedaan. Deze verzameling bevat ook van haar zelf veel aquarellen, tekeningen en gedichten. Soms zijn dit originele voorstellingen, soms kopieën naar schilderijen van haar broer. Ook lofdichten van anderen op haar werk zijn hierin opgenomen. Veel contact onderhield zij met haar jongere zus Jenneken en diens man Sybrant Schellinger, die in Amsterdam woonden. Gesina zocht hen diverse malen op. Eind 1672 verhuisden de Schellingers naar Curaçao. Toen Jenneken daar drie jaar later overleed, kwamen haar kinderen naar Zwolle en trokken bij Gesina in. Samen met haar zuster Catharina werd zij erfgenaam van de nalatenschap van haar broer Gerard. Nadat deze in 1681 was overleden kochten de twee zusters het buiten De Ramshorst, even buiten de Sassenpoort gelegen. Dit pand is in 1960 gesloopt. Uit een van de gedichten in het poëzie-album blijkt dat Gesina al in 1659 werd geprezen om haar kunst:
Op de schilder-kunst van de aardige en geestrijke juffrou Mejuffr. GESIJNA ter BORCH Hier straalt GESIJNAS geest, nadien Naturaas gunst Haar gaf ‘t pinceel en kool, ja juiste schilderkunst Op broers en vaders les. De roem, die sij verwerft Noch broers, noch vaders lof, noch eijgen waarde derft.
13
14
Interieur met Sybrant Schellinger en Jenneken ter Borch, 1669 Gesina ter Borch Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum Amsterdam
Aan den toegelatene aanschouwer en leser deses boeks. Bekomt ghij d’eere van dees bladen door te bladen, Ziet, hoe GESIJNAAS geest door kunst gesterkt verzaden Uw ooglust kan! genaakt na waarde dit juweel, Waar in ghij glimpen ziet de kunst in ‘t minste deel. Wie dorf verstandeloos uijt eijgen waan noch spreken, Dat geest en kunst-zucht niet in ‘t jufferlijk zou steken Als hij GESIJNAAS werk doorziet? Al wat ‘er leeft, Na ‘t leven sij verbeelt, haar geest daar heenen sweeft. Een ik meen. In Zwol, den 27 februarij 1659
MOSES TER BORCH Zwolle 1645-Harwich 1667 Moses was de jongste van de kinderen Ter Borch. Uit zijn tekeningen in de nalatenschap Zebinden blijkt dat zijn vader min of meer een programma voor hem had opgesteld om de tekenkunst in de vingers te krijgen. Dit hield o.a. in dat hij kopieën
moest maken van etsen, gravures en tekeningen en dat hij driedimensionaal werk, kopieën van antieke en renaissance beelden, op papier moest overbrengen. Deze voorbeelden waren aanwezig in het atelier van zijn vader. In 1660 maakte hij de eerste van een aantal zelfportretten, zowel op papier als op doek. Uit dit vroege werk blijkt dat hij een getalenteerd kunstenaar was. Toch sloeg hij nog voor zijn twintigste een andere richting in. Deze geheel andere belangstelling komt ook al tot uiting in zijn tekeningen: een fascinatie voor militaire onderwerpen. Een album of schetsboek dat verloren is gegaan, bevatte tekeningen van soldaten in actie en een uitgebreide beschrijving van militaire strategieën. In 1664 trad Moses als vrijwilliger in dienst van de vloot van de Republiek. In 1666 vocht hij mee tegen de Engelsen in de Tweede Engelse oorlog en in de zomer van het jaar daarop nam hij deel aan de laatste actie van Michiel de Ruyter en Cornelis de Wit, de succesvolle tocht naar Chatham. Een kleine maand later zeilde een deel van de vloot naar de kust bij Harwich niet alleen om daar een fort te veroveren, maar ook om de Engelse schepen die daar lagen uit te dagen. De belegering van het fort liep uit op een nederlaag voor de Hollanders en er vielen doden en gewonden. Moses was een van de doden. Hij werd op een heuvel bij het fort begraven.
Zijn overlijden werd door zijn familie diep betreurd en hij werd voor zijn moed geprezen. In het plakboek van Gesina bevindt zich een aantal aquarellen van haar hand die Moses weergeven op de Engelse kust bij Harwich. Haar zwager Sybrant Schellinger schreef enkele treurdichten die in dit album werden opgenomen. Ook een gedrukte rouwklacht is in het album te vinden. Deze is waarschijnlijk gemaakt door een beroepsschrijver, die slechts weinig persoonlijke informatie in het gedicht opneemt, maar volgens vast schema roem, verdriet en troost verwerkt. De titel van dit gedicht luidt als volgt:
15
Rouw-klacht, over de doot van de Uytgelesene, Kloeckmoedige ]onghman Monsr: Moses Ter Borch, Jonghste Soon van wylen de E. Heer Gerhard Ter Borch in syn leven Ontfanger van de Convoyen tot Swolle, welke Soon als Volontier, seer mannelyck voor ‘t Vaderlandt strijdende, voor het Casteel Herwits in Engelandt gebleven, ende door ordre van de Grave van Horen, aldaer gekist ende aen een Bergh eerlick begraven is, den 12 Julij Ao. 1667.
JOANNES VAN CUIJLENBORCH Zwolle 1628-1662 ]oannes van Cuijlenborch werd op 6 januari 1628 gedoopt. Zijn vader Gerrit Lambertsz was aanvankelijk in Kampen als beeldhouwer en beeldsnijder aan het werk, maar vestigde zich later in Zwolle. Daar werd hij aangesteld als stadssteenhouwer en metselaar. Aanvankelijk woonde hij met zijn gezin in de Steenstraat, maar hij betrok na 1649 de Stadswerkplaats aan de Blijmarkt. Joannes mocht na het overlijden van zijn vader in 1658 nog enkele maanden in de woning aan de Blijmarkt blijven wonen. Waarheen hij verhuisde is niet met zekerheid te zeggen, mogelijk naar de Papenstraat, waar hij woonde toen hij overleed. Op 11 december 1655 trouwde hij met Catrien Michiels. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren. De maandrekeningen van de stad wijzen uit dat hij de werkzaamheden van zijn vader na diens dood grotendeels voortzette. Bijna wekelijks werden betalingen aan hem gedaan, die voor het merendeel betrekking hadden op schilderwerk. Slechts een enkele maal betrof het steenhouwerswerk. Uit de stadsrekeningen en rekeningen van de Grote Kerk blijkt dat hij eind augustus 1662 is overleden. Er is weinig werk bekend van Van Cuijlenborch. Vaak zijn het toeschrijvingen. Alleen het Gezicht op de Blijmarkt is gesigneerd. Het schilderij laat de Luttepoort zijn, en gebouwen tegen de stadsmuur, waarachter de Gelderse toren te zien is. De Luttekepoort stond aan het eind van de Luttekestraat, waar men toen alleen met een bootje over de gracht heen kon. De waterput die Van Cuijlenborch geschilderd heeft, is ook op de stadsplattegrond van Blaeu te zien .
Zelfportret, ca. 1661, Moses ter Borch, Rijksmuseum Amsterdam
Gezicht op de oude kruittoren aan de Blijmarkt, ca. 1658, Joannes van Cuijlenborch, Stedelijk Museum Zwolle
16
Deze kleine productie kan verband houden met het feit dat zijn functie als stadssteenhouwer zijn hoofdtaak was. Contacten met andere schilders en hun werk blijkt uit het schilderij met als onderwerp De slijpersfamilie, het schilderij van Gerard ter Borch en de toeschrijving aan Jan Grasdorp.
JAN GRASDORP Zwolle 1642-1686 Jan Grasdorp werd in 1642 in Zwolle geboren. Hij stamt uit een familie waarvan een aantal personen als tekenaar of schilder actief was. Vader Engbert was glazenier, halfbroer Gerrit heeft veel tekeningen en aquarellen gemaakt en zoon Willem was schilder. Jan groeide op in het huis van zijn vader aan de Vismarkt. Op deze plaats, Oude Vismarkt 13, staat nu een pand uit het eind van de negentiende eeuw. In 1669 trouwde hij met Annegien van Nieuwenhuis. Hij ging in de Kamperstraat wonen op de plaats van de huidige huizen nummers 18 en 20. Het echtpaar kreeg twee kinderen, Janna, die vóór 1693 overleed, en Willem, die ook schilder zou worden. Jan werd op 3 december 1686 begraven in de Grote Kerk ‘achter de pilaar’.
Brand in de toren van de Grote Kerk, 1669, Jan Grasdorp Stadhuis Gemeente Zwolle. Foto Marco Slot
In het verleden zijn enkele schilderijen niet aan Jan Grasdorp toegeschreven die wat stijl betreft wel van zijn hand zouden kunnen zijn, omdat men er toen van uit ging dat hij pas in 1651 geboren was. Uit archiefstukken blijkt niet van wie hij les gehad heeft. Zijn vader kan hem les gegeven hebben in het tekenen. Als schilder moet hij elders opgeleid zijn, want glazeniers mochten in die tijd in Zwolle niet met olieverf werken. Hij stond in nauw contact met de familie Ter Borch, althans hij kende enkele van de werken van Gerard ter Borch. Dit blijkt uit De Slijpersfamilie en uit een genre-voorstelling van een Man en een vrouw aan tafel. Het laatste schilderij toont een man met drinkglas en een vrouw met een schaal met krakelingen in een vertrek, waarin de achtergrond grotendeels in beslag wordt genomen door een bed. Dergelijke bordeelscènes met kleurig uitgedoste personen heeft Ter Borch ook geschilderd. Het grote verschil met Ter Borch en een typisch kenmerk van de door Grasdorp uitgebeelde personen, is de gezichtsuitdrukking. De personen kijken elkaar niet aan, noch is hun blik gefixeerd op een bepaald punt buiten beeld. Zij lijken te staren. Waar dit schilderij nu is, is onbekend. Jan Grasdorp is vooral bekend als schilder van de toren van de Grote Kerk. Hij heeft deze toren vier maal in verschillende stadia van verval geschilderd. Allereerst sloeg in 1669 de blik-
De ingestorte toren van de Grote Kerk, 1682, Jan Grasdorp Stedelijk Museum Zwolle
sem in, waardoor brand ontstond en de spits verloren ging. Enige jaren later stortte de toren geheel in. Op ieder van de vier schilderijen heeft Grasdorp de datum van de weergegeven situatie geschilderd.
WILLEM GRASDORP Zwolle 1678-Amsterdam 1723 Willem Grasdorp was de zoon van Jan Grasdorp en Annegien van Nieuwenhuis. Hij werd op 15 oktober 1678 in Zwolle gedoopt. Over zijn leven zijn weinig gegevens te vinden. Hij was amper 8 jaar oud toen zijn vader overleed. In het jaar 1700 deed hij belijdenis en woonde toen ‘tegenover het weeshuis’. Dit weeshuis was gevestigd in de gebouwen van het voormalige Busch klooster aan de Groote Aa. Hij woonde dus niet bij zijn moeder in de Kamperstraat of in het huis van zijn grootvader Engbert aan de Vismarkt, waarvan zijn moeder mede-eigenaar was. Willem vertrok naar Amsterdam waar hij op 14 juli 1707 als burger werd ingeschreven. Als beroep staat ‘schilder’ vermeld. Hij verbleef tot zijn dood in 1723 in Amsterdam en woonde in de Kerkstraat.
Stilleven met fruit, ca. 1700, Willem Grasdorp Stedelijk Museum Zwolle
Op 28 mei van dat jaar werd hij in de Zuiderkerk begraven. Ruim voor Willem naar Amsterdam verhuisde, moet zijn opleiding als schilder voltooid geweest zijn. Van wie hij in Zwolle les kreeg is in de archieven niet te vinden, evenmin wordt dit duidelijk uit zijn werk. Hij kreeg in 1697, toen hij dus al 19 jaar oud was, les van de uit Hamburg afkomstige stillevenschilder Ernst Stuven. Maar Willem Grasdorp werd door Stuven zodanig mishandeld dat hij met de hulp van politie ontzet moest worden. Stuven werd veroordeeld tot een straf van twaalf jaar in het Rasphuis in Amsterdam. In tegenstelling tot zijn vader legde Willem zich wel toe op een bepaald genre, en wel de bloem- en fruitstillevens. Dit kan te maken hebben met een groter en gevarieerder afzetgebied dat er in een plaats als Amsterdam voor werk van schilders was. In 1711 exposeerde hij twee vruchtenstilleven in het Amsterdamse Raadhuis. Omdat Willem Grasdorp tot voor kort vrij onbekend was, zijn in het verleden nog al wat schilderijen van zijn hand aan andere, bekendere meesters toegeschreven. De laatste jaren komt met enige regelmaat onbekend werk van hem op de markt.
Stilleven met fruit en beeld van Hercules, begin 18de eeuw, Willem Grasdorp, Particuliere collectie
17
DERCK HARDENSTEIN Zwolle 1620-na 1681
18
Derck Hardenstein werd op 4 april 1620 geboren als zoon van de Zwolse burgemeester Pelgrim Hardenstein en Grietgen Toelincks. Zijn vader overleed toen hij ongeveer 10 jaar oud was. Pelgrim Hardenstein heeft voor zijn huwelijk enige tijd in Rome vertoefd, wat blijkt uit een politierapport van een ruzie. Tijdens deze ruzie heeft hij Gerard ter Borch de Oude een hoofdwond toebracht. Het gezin van Pelgrim Hardenstein woonde aan de Grote Markt in Zwolle. Nog in 1645 wordt de weduwe vermeld als eigenaar van het huis De Blankensteyn, het huidige pand Grote Markt 9. Derck had nog twee zusters en twee broers, van wie er een, Reijer, evenals zijn vader burgemeester werd. Derck huwde in 1665 Geesje Klaassen, die kort daarvoor weduwe was geworden. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen bekend. Het echtpaar woonde op de hoek van de Sassenstraat in het huis De Geelen Beer. Dit pand, gelegen tegenover het wijnhuis, was voor de helft hun eigendom. In 1680 veranderde het huis van eigenaar. Of Hardenstein er dan ook uittrekt, is niet duidelijk. De laatste keer dat zijn naam in de archieven voorkomt is in 1681, toen iemand die bij hem inwoonde, ging trouwen. Derck Hardestein was historieschilder. Misschien heeft deze specialisatie te maken met zijn opleiding. Hij volgde de Latijnse school en studeerde in 1638 aan de Leidse universiteit. Hij kwam uit een goed milieu. Zijn vader en broer waren Zwolse magistraten en zelf was hij vanaf 1653 meentelid. Hij was lid van het St. Nicolaasgilde en dreef handel om in zijn bestaan te voorzien.
Er is weinig werk van deze schilder bekend. In de Corcoran Gallery of Art in Washington bevindt zich een vergelijkbaar stadsgezicht op Zwolle als in het Stedelijk Museum Zwolle. De twee vissers op het schilderij Gezicht op Zwolle staan op de plaats waar de Nieuwe Vecht en de Soest Wetering bij elkaar komen. Dit is nu op de hoek van de Philosofenallee en de Menistenstraat. Door het lage gezichtspunt van Hardenstein lijkt de afstand groter dan hij was.
Cimon en Pero, 1653, Derck Hardestein, Stadhuis gemeente Zwolle. Foto Marco Slot
Gezicht op Zwolle, ca. 1663, Derck Hardenstein, Stedelijk Museum Zwolle
Zijn Latijnse achtergrond komt in het schilderij van Cimon en Pero naar voren. Het thema van het schilderij wordt ook wel Caritas Romana genoemd. De literaire bron hiervoor was een werk van de Romeinse schrijver Valerius Maximus. In een hoofdstuk ‘Over eerbied jegens de ouders’ komt dit verhaal voor. De oude Cimon zat in de gevangenis en was veroordeeld tot de hongerdood. Hij kreeg dus niets te eten. Zijn dochter Pero bedacht een list. Ze mocht hem bezoeken en voedde hem heimelijk door hem de borst te geven.
Hendrik Nilant was de zoon van Zwolse burgemeester Coenraad Nilant. Hij studeerde aan het Athenaeum in Deventer en aan de universiteiten van Leiden, Groningen en Harderwijk. Een paar jaar later werd hij evenals zijn vader, aangesteld als burgemeester van Zwolle en als afgevaardigde in de Raad van State. In 1679 trouwde hij met Gerbregh Holt. Ze zijn hier afgebeeld met acht kinderen. Zij bezaten ook een verblijf buiten de stad. Waarschijnlijk zijn ze daar geschilderd. Op dit schilderij is een aantal pastorale en jachtmotieven verwerkt. Dochter Geertruit heeft een schelp met water in de hand. Dat motief is afkomstig uit het toneelstuk Granida van P.C. Hooft. De Perzische prinses Granida is verdwaald en vraag aan een herder die ze tegenkomt om water. Ze krijgt dat in een schelp aangereikt. Zij is vol lof over het herdersleven in tegenstelling tot de corruptie aan het hof. Twee kleinere dochters zitten met een lammetje, de oudste zoon houdt een jachthond aan de lijn en de dochter rechts wijst op naar een oranjeboompje. Dat benadrukt dat Hendrik Nilant aanhanger van de stadhouder was. Andere portretten en pendanten zijn vaak op dezelfde, traditionele manier opgebouwd. De man zit of staat op het linker schilderij, soms in wapenrusting. De vrouw die op het rechterdoek is geportretteerd, leunt dan met de rechter arm op een tafel. Als achtergrond wordt in de meeste gevallen een landschap weergegeven.
ROELOF KOETS Zwolle rond 1650-1725 Roelof Koets is vooral een portretschilder. Vele leden van de Overijsselse Ridderschap en aanzienlijke burgers hebben zich door hem laten vereeuwigen. Zijn biografische gegevens zijn schaars. Hij is rond 1650 geboren: veelal wordt een geboortedatum vóór 1650, soms echter 16 januari 1655 genoemd. In 1681 trad hij in het huwelijk met Wijnanda Brouwers, die in 1694 overleed. Zelf is hij in 1725 in de Grote Kerk in Zwolle begraven. Uit de vele portretten die bewaard zijn gebleven, blijkt dat hij bij de welgestelden een geliefd portretschilder was. Zijn grote familieportretten, waarop leden van de geslachten Van Rechteren, Van Dedem, Van Pallandt en andere leden van de Ridderschap zijn afgebeeld, laten trotse gezinshoofden zien in een wijds landschap met op de achtergrond vaak een van de havezaten die tot hun bezit behoorden. Soms was de verwerving van dit bezit de directe aanleiding zo’n portret te laten maken.
Portret van Hendrik Nilant en zijn gezin, ca. 1695, Roelof Koets Stedelijk Museum Zwolle
19
20
Flora, ca. 1700, Roelof Koets, Stedelijk Museum Zwolle
Uitzonderlijk in zijn oeuvre is Flora, een decoratief schilderij dat niet als portret bedoeld lijkt. Flora ligt in een Italiaans landschap bij avond. Het onderwerp is waarschijnlijk de bloemgodin Flora, niet alleen omdat ze zelf met veel bloemen is afgebeeld, maar ook omdat ze afgebeeld is met een jongeling die haar bloemen brengt. Er was zoveel vraag naar zijn werk dat hij in 1683 een leerling in dienst nam, Barthold Berentsen, een oudleerling van de net overleden Gerard ter Boch.
PIETER VAN NOORT Leiden ca. 1622-Zwolle 1672 Vóór Pieter van Noort zich in Zwolle vestigde, heeft hij in Leiden gewerkt. Zijn geboortedatum is in de Leidse archieven niet te vinden. Zijn ouders trouwden in 1621. Vader Derck van Noort is in november 1624 begraven in de Leidse Hooglandse Kerk. Zijn moeder, Seutien Derks de la Febre, was in 1655 nog in leven, toen zij in het testament van haar zoon werd vermeld. In 1648 werd het St. Lucas gilde in Leiden opgericht en Pieter van Noort was een van de velen die zijn intreegeld betaalde. Enkele maanden later in datzelfde jaar betaalde hij het jaargeld. Het jaar daarop niet meer, hij is dan uit de stad vertrokken. Of hij direct naar Zwolle ging, en waarom hij zich juist daar vestigde, is niet bekend. Op 22 maart 1652 ging hij in ondertrouw met Adriana van Grotelande, dochter van een no-
Visser met vissen en jachtbuit, ca. 1663, Pieter van Noort Stadhuis gemeente Zwolle. Foto Marco Slot
taris. Pieter woonde op dat moment al in Zwolle, Adriana, eveneens geboren in Leiden, woonde in Rotterdam. Het echtpaar kreeg vanaf 1654 vijf kinderen, van wie er twee binnen enkele jaren overleden. Van Noort woonde in de Sassenstraat, waarschijnlijk in een huurhuis. Op 4 september 1672 werd hij begraven in de Grote Kerk. Het werk van Van Noort bestaat voornamelijk uit vis- en jachtstillevens, of een combinatie van beide. Slechts een enkel genrestuk is bekend. In deze stillevens etaleert hij verschillende vogels en vissen. Van iedere soort geeft hij per schilderij maar één exemplaar weer, tenzij het om verschillende geslachten van een soort gaat zoals in het jachtstilleven uit het Prinsenhof in Delft. In de nalatenschap van Cornelis de Bie, de neef en leermeester van Hendrick ten Oever, komen drie schilderijen van zijn hand voor. In de zeventiende eeuw was het visstilleven vooral in het tweede en derde kwart van de eeuw populair, het jachtstilleven was in het derde en vierde kwart een zeer geliefd onderwerp. In het stadhuis in Zwolle hangt de Visser met vissen en jachtbuit. Dit is niet gedateerd, maar vergelijkbare schilderijen van een Visser met zijn vangst in het Museum Narodowe in Warschau en een schilderij dat in 1989 bij Sotheby’s in Amsterdam geveild is, stammen uit 1661 en 1664. Het schilderij met een jongetje en een geweer met jachtbuit is waarschijnlijk bedoeld als portret. Mogelijk behoort hij tot de Overijsselse landadel. Op de achtergrond is de jacht nog in volle gang.
Jachtstilleven met kind, Pieter van Noort, Stedelijk Museum Zwolle
Maar Van Noort heeft ook andere onderwerpen geschilderd. In het Westfälisches Landesmuseum in Munster bevinden zich vijf schilderijen met een man die de zintuigen voorstellen: het gehoor, het gevoel, de reuk,het gezicht en de smaak. Het schilderij De tamme Spreeuw lijkt op een alledaags tafereel, maar de zeventiende-eeuwer zal begrepen hebben dat het meisje hier verleid wordt door een jongen en op het punt staat haar maagdelijkheid te verliezen. Dit onderwerp is afgebeeld in het boek ‘Sinne- en Minnebeelden’ van Jacob Cats. Dit boek verscheen voor het eerst in 1618 en werd vele malen herdrukt.
HENDRICK TEN OEVER Zwolle 1639-1716
De tamme spreeuw, Pieter van Noort, Stedelijk Museum Zwolle
Hendrick ten Oever stamt uit een van oorsprong Overijsselse familie. Zijn grootvader, Hendrick Hendricksz. ten Oever van Hasselt trok rond 1585 uit Overijssel naar Amsterdam. Diens zoon, David trouwde in 1628 met de Zwolse Marijke Molkenboer. Hendrick werd als het vijfde kind van dit echtpaar in 1639 geboren.
21
22
In 1680 werd Hendrick eigenaar van het pand in de Sassenstraat genaamd De Gouden Wagen. Dit lag tussen de Goudsteeg en de St. Laurenskapel tegenover de Bethlehemskerk ongeveer tegenover het woonhuis van de familie Ter Borch. Het is het huidige pand Sassenstraat 16. Hendrick is al jong gaan schilderen. Wie hem in Zwolle het schilderen heeft bijgebracht is, niet bekend. Zijn vroegst gedateerde portret heeft hij op achttienjarige leeftijd geschilderd; het is gedateerd 1657. Dit is een wat traditioneel opgebouwd portret, een ovaal binnen rechthoekig kader. Hij vertrok uiteindelijk eind jaren vijftig naar Amsterdam om in de leer te gaan bij zijn neef Cornelis de Bie. Mogelijk staat deze verhuizing naar Amsterdam ook in verband met het overlijden van zijn ouders in 1658. Hij hielp De Bie o.a. bij het vervaardigen van decorstukken voor de schouwburg. In De Bie’s atelier was ook de Duitse landschaps- en dierschilder Johann Heinrich Roos als leerling aanwezig. Toen De Bie in 1664 overleed, bevatte zijn nalatenschap enkele schilderijen van Ten Oever. Ten
Het melkmeisje, 1659, Hendrick ten Oever Stedelijk Museum Zwolle
Oever had in Amsterdam goede kontakten. Dit blijkt o.a. uit het feit dat hij in 1663 een bijdrage leverde in het Album Amicorum van de Amsterdamse professor Jacobus Heyblock. Hij tekende zijn zelfportret en schreef er een gedichtje bij:
Tot soen van dit mijn Ruw En onversoght gekladt: soo bid ick Heer, slaat mij niet met uw heiblock plat van u geleertheits konst, wijl Pallas gonst mij veer is: Noch heb geen hulp van taal, dogh het wel mijn begeer is. H. Ten oever Ao. 1663. In dit album staan ook bijdragen van Jan van de Capelle, Aert van der Neer en Rembrandt. Na de dood van zijn neef en leermeester keerde Hendrick terug naar Zwolle. In 1665 werd hij weer ingeschreven in het lidmatenboek van de Grote Kerk. Hij woonde weer in het ouderlijk huis in de Sassenstraat. Hij stond in Zwolle in aanzien en werd benoemd tot lid van de Kerkeraad. Een benoeming tot
schepen werd onder druk van de Prins van Oranje getorpedeerd: hij zou niet genoeg prinsgezind zijn. In 1675 trouwde hij met Geertruidt van der Horst. Zij kregen vier kinderen, van wie Hieronymus zilversmid werd. De schilder werd op 15 juni 1716 begraven in de Grote Kerk. Ten Oever was een veelzijdig schilder. Hij maakte stadsgezichten, portretten, landschappen en mythologische en allegorische voorstellingen. In 1660, toen hij nog op het atelier van De Bie werkte, schilderde hij het fraaie Bosgezicht met ruïne, dat zich nu in het Museum Bredius in Den Haag bevindt. Ook Het Melkmeisje stamt uit deze periode.
Voor een welgestelde familie heeft hij een mooi familieportret gemaakt: een echtpaar met drie zonen en een dochter en dienstmaagd die een schaal fruit en het kleine jongetje vasthoudt. De vrouw houdt een perzik in haar hand. Perziken wijzen in de zeventiende-eeuwse huwelijksportretten vaak naar de taal van het hart. De schaal met fruit kan verwijzen naar vruchtbaarheid. Ook de elementen op de prachtige lijst om het schilderij heen, gemaakt door de Zwollenaar Hermannus van Arnhem, verwijst hiernaar: de granaatappel en de zonnebloemen. Het is niet bekend welke familie hier is afgebeeld.
Portret van een welgestelde familie, 1669, Hendrick ten Oever, Stedelijk Museum Zwolle
23
24
Pastorale scène, ca. 1699, Hendrick ten Oever, Stedelijk Museum Zwolle
Hiertoe behoort ook de belangrijke opdracht die hij in 1698 kreeg voor het schilderen van enkele grote doeken voor kasteel Rechteren bij Dalfsen, Andromeda en De roof van Europa. Een andere belangrijke opdracht uit het laatste decennium van de eeuw was het portret van de vijf Zwolse predikanten voor de nieuwe consistoriekamer van de Grote Kerk. Deze consistoriekamer werd gebouwd op de plaats van de ingestorte toren van de kerk. Ten Oever zou invloed gehad kunnen op deze opdracht, want hij maakte in die tijd zelf deel uit van de kerkeraad. Zowel de schilderijen van kasteel Rechteren als het grote portret van de predikanten hangen nog steeds op hun oorspronkelijke plaats op het schilderij van Andromeda na, dat zich nu in de collectie van De Hannema de Stuers Fundatie, in Kasteel Het Nijenhuis in Heino bevindt. Een laatste vermelding van zijn werkzaamheden komt voor in de jaarrekening van de stad Zwolle over 1710. Aan hem is f 40,- betaald voor het kopiëren van schilderijen met stadsgezichten van Zwolle.
Ten Oever leverde niet alleen schilderijen, maar ook schildersmaterialen. Zo verkocht hij aan de koster van de Broerenkerk in 1686 witkwasten en boomolie 106 en voorzag hij in 1696 de gravin van Rechteren van gemalen loodwit, waarmee de leuning van de brug werd geschilderd, en lijm en krijtwit voor het schilderwerk in de eetzaal. Een aantal schilderijen van Ten Oever zijn in het verleden van de (valse) signatuur van Albert Cuyp of Paulus Potter voorzien. Die schilders waren toen veel bekender en brachten veel meer op bij de verkoop.
25
De Zwolse predikanten, 1691, Hendrick ten Oever, Grote Kerk, Zwolle. Foto Marco Slot
26
Dakpannen in Zwolle Saskia Olivierse-Hulskes Een belangrijk onderdeel van het historische stadsbeeld wordt gevormd door het dakenlandschap. In Zwolle is een grote variëteit aan verschillende typen dakbedekking. Van riet tot bitumineuze dakbedekking en van zink, koper en lood tot epdm. De meest voorkomende dakbedekking op schuine daken zijn echter de keramische dakpannen. Door de ontwikkeling die dakbedekking in de afgelopen eeuwen heeft doorgemaakt, is er een grote verscheidenheid ontstaan. Onverharde daken waren brandgevaarlijk, met stadsbranden als gevolg. Keuren en subsidies gaven een impuls aan de verstening
van daken. Tot de vroegste dakpannen die in Nederland voorkwamen behoren de daktegels. Dit waren platte, rechthoekige platen van gebakken klei met aan de achterzijde een meegebakken nokje om ze aan de panlatten te bevestigen. Dit type pan komen we zo goed als nergens meer tegen. Een ander type middeleeuwse pan waren de holle en bolle pannen, ook wel monniken en nonnen genoemd. Deze pannen kwamen in Zwolle vaker voor dan de daktegel. De schuin uitlopende, holvormige onderpannen, hadden net als de daktegels een nokje, waarmee ze aan de panlatten werden bevestigd. Daar bovenop lagen de bolle bovenpannen. De openingen tussen de pannen werden aangesmeerd met specie.
Ook dit type komt in Zwolle niet meer voor. In Kampen zijn op het Gotische Huis aan de Oudestraat 158 deze holle en bolle pannen nog te zien. In de rest van de regio zijn ze uiterst zeldzaam. De opkomst van de gegolfde pan zorgde voor een verandering van het Nederlandse dakenlandschap. Rond 1450 worden de holle onderpan en de bolle bovenpan met elkaar verbonden tot een gegolfde pan. Men noemde dit type pan de quackpan. Het vermoeden bestaat dat deze pan in de IJsselstreek is geïntroduceerd. Het voordeel van de quackpan ten opzichte van de holle en bolle pannen was niet alleen een betere afwatering, maar ook een lager gewicht per vierkante meter. De quackpan is maar zeer kort toegepast en wordt nog zelden aangetroffen. In de zestiende eeuw werd deze pan doorontwikkeld tot het min of meer standaard type van de oud-Hollandse of simpelweg Hollandse pan. Tot het begin van de twintigste eeuw zal deze pan in het Nederlandse dakenlandschap domineren. Hollandse pannen werden zowel rechts- als linksdekkend gemaakt. De keuze hing af van de windrichting op het dakvlak. Vanaf het eind van de negentiende eeuw werden er echter vrijwel alleen maar rechtsdekkende pannen gemaakt. Dit verklaart waarom er in Zwolle vrijwel alleen maar rechtsdekkende pannendaken te zien zijn.
De Broerenkerk voorzien van Hildesheimer pannen
Rond 1500 werd er nog een pan geïntroduceerd, die qua vorm overeenkomsten vertoonde met de links-dekkende Hollandse pan: de Hildesheimer pan. Deze uit Hildesheim in Duitsland afkomstige pan is tegenwoordig zeer zeldzaam en slechts op enkele daken in Zwolle aanwezig, onder andere op de Broerenkerk en op het pand in de Sassenstraat 47. Deze daken worden beschermd vanwege de cultuur- en bouwhistorische waarde. Bij eventuele bouwplannen mogen de pannen niet worden vervangen of verplaatst.
Hildesheimer pan en -lichtpan
Hildesheimer pannen op Sassenstraat 47
27
28
Het gesloten dakvlak was zeer bepalend voor het historische aangezicht van de stad. Grote openingen in het dak waren er nog niet. Om licht toe te laten in de zolderruimte met onbeschoten kap waren er lichtpannen die mee gedekt konden worden met de rest van de dakpannen. De lichtpannen hadden een langwerpige opening met een sponning en daarin een glazen ruitje. Pannen met een grotere opening werden ook wel uilenpannen genoemd, mogelijk omdat vogels zich graag via de pan op de zolder nestelden. Sinds de negentiende eeuw verschijnen er ook glazen dakpannen. Door het gebruik van deze pannen konden de ruimtes onder het dak als slaapkamer voor het personeel gebruikt worden. De opening bleef dan wel binnen de breedte van één tot circa drie pannen. De oudste dakpannen waren rood van kleur, door de aanwezigheid van IJzeroxiden in de klei. Na het bakken werden zij soms geglazuurd. Dat gebeurde al bij de middeleeuwse dakpannen. Het aanbrengen van de glazuurlaag werd niet alleen gedaan vanwege esthetische redenen, maar zorgde er ook voor dat de pannen beter waterdicht werden. De glazuurlaag was vaak doorzichtig, maar kon ook een witte of blauwzwarte kleur hebben. Vanaf de zeventiende eeuw werden gesmoorde, donkergrijze pannen vanuit de zuidelijke Nederlanden naar deze streek geëxporteerd. De gegolfde pannen werden bevestigd op panlatten, die op de sporen of gordingen van de kapconstructie lagen. De voorspannen en nokvorsten lagen op een bed van kalkspecie. De pannen sloten vaak niet optimaal op elkaar aan. Het gevolg was dat het dak bij heftig weer kon inregenen. Om het dak beter wind- en waterdicht te maken, was het gebruikelijk om baaltjes stro, zogenoemde strodokken, tijdens het dekken aan de binnenzijde van het dak bij de wel van de pannen aan te brengen. Ook werden de naden tussen de pannen aan de binnenzijde ingesmeerd met kalkspecie, eventueel met paardenhaar en puin als wapening. Ondanks deze maatregelen waren de ruimten onder het dak vaak geen prettige ruimten om te verblijven. Ze waren vaak enkel in gebruik als zolder of opslagplaats. De ontwikkeling van het dakbeschot in de achttiende eeuw zorgde voor een verbetering. Door het dakbeschot konden zolderruimten in woonhuizen in gebruik genomen worden als slaapzalen voor het personeel. Het kwam echter geregeld voor dat er alleen dakbeschot aanwezig was op die plaatsen waar het noodzakelijk werd geacht. Naast dakbedekkingen als riet, stro en pannen, werden ook leien eeuwenlang gebruikt als dakbedekkingsmateriaal. Leien kwamen vooral voor op de duurdere gebouwen, zoals kerken en kastelen, publieke gebouwen en later op buitenplaatsen. Er zijn twee manieren om leien te dekken: de rijndekking met ijzeren spijkertjes en de maasdekking. De rijndekking bevat schubvormige leien die uit Duitsland via de Rijn werden aangevoerd. Een van de manieren van dekken is de oud-Duitse dekking, waarbij de grootste leien onderaan het dak en de kleinste bovenaan kwamen te zitten, wat een speels patroon als resultaat had. Bij de maasdekking gebruikt men rechthoe-
Oudhollandse en -lichtpan
Achterzijde Emmanuelshuizen met Oudhollandse pan, nabij Goudsteeg 8
kige leien die vanuit Frankrijk en België via de Maas werden aangevoerd. Ook in Engeland kwam dit type leien voor. Het bevestigen van deze leien gebeurde met haakjes in plaats van spijkers. Een van de pannen die halverwege de negentiende eeuw werd ontwikkeld was de Oegstgeesterpan. De pan was vernoemd naar de locatie van de eerste fabriek die deze pan in Nederland produceerde. Verder verschijnen in deze periode onder andere ook de Kruispan, de Tuiles du Nord, de Muldenpan en de Lucas IJsbrandpan. In Zwolle zien we dit type pannen
vooral veel in de wijken en straten die in de negentiende, en begin twintigste eeuw werden aangelegd, zoals de wijk Assendorp en in de Emmastraat. In de twintigste eeuw vond verdere mechanisatie van het productieproces plaats en experimenteerde men met nieuwe materialen. De sneldekker van beton is hiervan het resultaat. Er kwamen ook nieuwe type pannen op de markt, zoals de Verbeterde Hollandse pan en later de Opnieuw Verbeterde Hollandse pan. Deze pannen hadden betere kop- en zijsluitingen dan de Hollandse pan, waardoor het dak beter wind- en waterdicht was. In de loop van deze eeuw zijn veel van de Hollandse pannen vervangen door nieuwere modellen. Hierdoor zijn veel historische daken met quackpannen of Hollandse pannen uit het stadsbeeld van Zwolle verdwenen.
Monumentenzorg van de gemeente Zwolle heeft als uitgangspunt als het gaat om het dakpannenbeleid dat behoud gaat voor vernieuwing. Vervanging van historische dakpannen is bij monumenten alleen mogelijk wanneer er een technische noodzaak is. Het heeft dan de voorkeur om oude pannen te gebruiken, die in vorm, kleur en type met de oorspronkelijke pan overeenstemmen. Dat de ontwikkelingen in de dakbedekking nog steeds doorgaan blijkt wel uit de nieuwe bebouwing in de stad. Een mooi voorbeeld van hedendaagse dakbedekking zijn de glazen ruiten op de bolvormige uitbreiding op Museum de Fundatie.
Het historische dakenlandschap is om verschillende redenen behoudenswaardig voor de stad. De daken onderscheiden zich van hedendaagse daken met moderne dakbedekking. Kenmerkend zijn onder andere de kleur- en vormschakeringen Historische pannen hebben bovendien meer dieptewerking dan machinaal gemaakte pannen. Daarnaast hebben historische pannen een karakteristieke uitstraling die de lange levensduur ervan verraadt. Dakenpanorama Zwolle. Foto: Cloudshots.nl
29
30
De gebrandschilderde ramen in de Statenzaal R. Crèvecoeur De Statenzaal dateert uit 1898 en is opgebouwd in neogotische stijl in baksteen met pinakels, consoles en fraaie ornamentiek naar een ontwerp van Jacobus Lockhorst. Kijk buiten in de Diezerstraat eens even naar boven en deze neogotische uitmonstering overweldigt je meteen. Zoveel te meer is dat het geval als je de Statenzaal binnengaat. Alle muurvlakken, het plafond, ieder onderdeel van de zaal is aangeraakt. De prachtige glas-in-loodvensters zijn van het atelier Nicolas Nicolas (1899). Hij verwerkte de wapens van alle gemeenten in de provincie in de ramen en verdeelde die over de 3 kwartieren van Overijssel. De wandschilderingen en decoratieve elementen zijn ontworpen door de Weense architect George Sturm en uitgevoerd door Van der Laars. Het zijn deze gebrandschilderde ramen waar in het onderstaande stuk wat dieper op wordt ingegaan.
31
32
Het atelier Nicolas had vanaf 1855 een atelier in Roermond. Het kreeg zeer veel opdrachten voor nieuwe kerkbeglazingen en het atelier groeide uit tot het grootste van het land. Het stond bekend om zijn veelkleurige ramen en de kwaliteit ervan. Frans Nicolas was de eerste glazenier die garantie gaf op de duurzaamheid van zijn werk! Wie de ramen van de Statenzaal met een technisch oog beziet zal dat beamen: de ramen zijn strak, waterdicht, de brandschildering in perfecte staat. En we realiseren ons dat niet zo, maar in die tijd werd het brandschilderwerk in een kolengestookte oven vervaardigd en een ombuigend kegeltje gaf de juiste temperatuur aan. Een paar graden te laag en de brandschildering is minder goed gehecht, een paar graden te hoog en de brandschildering krijgt de neiging te vervloeien en te vervagen. In deze ramen, niets van dat al! We betreden de Statenzaal via wat gangetjes en tussenruimten. Dan, eenvoudige klapdeurtjes, klapdeurtjes met ‘eenvoudig’ glas in lood. Zeer waarschijnlijk zijn deze raampjes niet zo lang geleden gerestaureerd, wat is te zien aan de glimmende lichte soldeerpunten. Maar op naar de zaal zelf, daar zit het bijzondere werk. Allereerst valt de lichtval op. Op de dag dat ik in Zwolle was, speelde de lentezon door de ramen en ging een fantastische symbiose aan met de schilderingen op de raamdagkanten. Het
Gebrandschilderde ramen in de Statenzaal
was nauwelijks te zien welke kleur waar bij hoorde. Mogelijk hebt u iets soortgelijks ooit meegemaakt in zo’n Franse kathedraal waar een door een glas in loodraam gevormde kleurige lichtvlek zijn weg zocht over de vloer, tegen een kolom omhoog kroop en verderop precies een beeld of een altaar in het licht zette. Even afgezien van de vaak zeer fraaie voorstellingen, heeft (gebrandschilderd) glas in lood een welhaast doorslaggevende invloed op de sfeer in een ruimte. Ook hier in de Statenzaal. Wat is nu eigenlijk gebrandschilderd glas? Heel kort door de bocht gezegd is het wat de naam al zegt: glas waarop de voorstelling is ingebrand. En de wat langere naam zegt het ook weer: ‘gebrandschilderd glas in lood’. Glas, dat is voorzien van een ingebrande schildering en in lood is gevat. Hoe ontstaat dat alles? Het begint met een ontwerptekening, eerst schetsmatig, dan al wat groter en soms ook ingekleurd. De opdrachtgever keurt dat met minzame blik en vraagt vervolgens vaak om een proefpaneel. In dit stadium buigt men zich ook over de te kiezen kleuren glas. Na heel wat wikken en wegen, aanpassen van de voorstelling, gaat de glazenier aan het werk. Hij meet de raamopening. En dan niet alleen de hoogte en breedte, ook de eventuele scheefstand, want hij weet: een millimeter te groot en het past niet en een millimeter te klein en het valt eruit. In de praktijk komt het natuurlijk niet zo nauw, maar
glazeniers behoren, samen met steenhouwers en timmerlieden tot de beste ‘opmeters’. In het atelier worden nu de ontwerpen op ware grootte uitgewerkt. Er komt niet alleen de schetsmatige voorstelling op te staan, maar ook de plaatsen en vorm van de loodstrips die straks al de glasstukjes bij elkaar moeten houden, de codes voor de kleuren van het glas en eventuele bewerkingen zoals etsen of slijpen. Vaak wordt nu van de ontwerptekening, het carton, een tweede versie gemaakt, die wordt verknipt als malletjes voor het te snijden glas. Dat knippen doet men met een schaar met twee bladen en men knipt feitelijk tegelijk een smalle strook uit, die precies de dikte van de kern van het H-vormige lood heeft. Immers, het glas komt tussen loodstrips en bij tien glasstukjes heb je negen tussenstukjes van telkens de dikte van de loodkern, die samen uiteindelijk weer precies de buitenmaat van het paneel moeten geven. Daarna worden de afzonderlijke glasstukjes gesneden en die worden op een glazen plaat geplakt met wat was, precies zoals ze later zullen worden geplaatst in het lood. Dan gaat de glasschilder aan de gang. Hij schildert met een zeer fijn gewreven mengsel van laagsmeltende glasverf en wat gom de voorstelling. Hij kan het ook omgekeerd doen, dan bedekt hij de gehele achtergrond in een egale dekkende of semi-transparante kleur en trekt daarin met een fijn pennetje of simpelweg met de achterkant van zijn penseel
de voorstelling. Waar gewenst zet hij een contour met ondoorzichtige glasverf en brandt de glasverf in. Bij ongeveer 630 graden Celsius versmelten de glasverf en het glas. De contourverf heeft vaak weer een andere smelttemperatuur dan de glasverf of emaille (een laagsmeltende transparante, gekleurde glasmassa) zodat telkens met een iets lager temperatuur wordt gewerkt en het eerdere werk niet versmelt bij de tweede stook. Soms zijn er zo wel drie-vier stookgangen nodig om een bepaald effect te bereiken.
Het Zwolse wapen, en de patroonheilige Michael, de Draak verslaand. Na het inbranden van de beschildering of het uitvoeren van bewerkingen zoals het etsen, worden de stukjes stuk voor stuk in H-vormig loodstrip gezet en bouwt zich geleidelijk aan het raam op de werkbank weer op. Als het allemaal goed is gegaan, en er kan veel fout gaan… worden nu de loodstrips gesoldeerd en een mooie soldering is vlak, niet ingebrand, nooit te dik en mooi doorgevloeid. Daarna wordt er in de spleet tussen de loodflenzen en het glas een dunne stopverfachtige kit gestreken en de loodranden aangewreven. Dan wordt het raam pijnlijk goed
33
34
schoongemaakt en is het paneel gereed om geplaatst te worden in de sponning van het raam. Een paar ronde of platte windroeden van links naar rechts of meebuigend met de voorstelling geven het raam extra stevigheid. Terug nu naar de ramen in de Statenzaal. Perfect gebrand, nergens is ook maar enige aantasting of verwering te zien. De loodlijnen slingeren zich door de ramen heen en zijn tegelijk contour. De voorstellingen, op geraffineerde wijze semi-transparant geschilderd of als een ajour uitgekrast in het kleurig fond van glasverf. De fijne, rank geschilderde wapenvoorstellingen zijn gevat in ‘steviger’ bladranken in meerdere kleuren. Het wapen van Hardenberg, als één der voorstellingen, lijkt wel een pre – Escheriaans tempeltje; kijk maar eens goed! Zwolle heeft natuurlijk nog een paar prachtige ramen, o.a. in de Grote of St. Michaëlskerk, in de Peperbuskerk, de Dominicanenkerk en niet te vergeten een nieuw raam in “Waanders in de Broeren”, gemaakt en geplaatst in opdracht van Wim Waanders. Dit is echter geen gebrandschilderd raam, maar een raam dat uit verschillende, onderling verlijmde, gekleurde glasvlakken bestaat. Het is vervaardigd door Atelier ‘Oud Rijswijk’ te Zoetermeer naar een ontwerp van Kjell Nupen. De glaskunst wordt in vele opzichten nog steeds zo uitgevoerd als in het verleden, wel veranderen uiteraard stijl en soms, zo als bij dit verlijmde raam, de techniek. Ik hoop dat deze korte beschouwing over de prachtige ramen in de Statenzaal u ertoe zal verlokken er (weer) eens een kijkje te nemen en dan moet u maar eens van heel dichtbij ernaar kijken! Het raam voor ‘Waanders In de Broeren’ tijdens de vervaardiging in het atelier.
Rob Crèvecoeur is adviseur gebrandschilderd glas, oud voorzitter Ondernemers Vereniging van Glazeniers.
Groot Onderhoud Dominicanen Klooster te Zwolle
ZW OL L E 038 460 30 40 IN T E R N E T yelloo.nl EMAI L
[email protected]
Yelloo is sinds 1995 gespecialiseerd in het monteren en demonteren van stalen en aluminium steigers, hangbruggen en bouwliften. Met deze verschillende oplossingen op hoogte kunnen de specialisten u altijd van het juiste advies en het juiste materiaal voorzien: van woonhuizen en kantoorgebouwen tot bruggen, kerk- en watertorens. Kijk voor meer informatie op yelloo.nl of bel!
ALUMINIUM- EN STALEN STEIGERSYSTEMEN HANGBRUGINSTALLATIES BOUWLIFTEN
UitgeverS
SPA
www.spa-uitgevers.nl
Boekverkoop
Assendorperstraat 174-4, 8012 Ce Zwolle
Historie History
Archeologie Archaeology
Keramiek en glas Ceramics & Glass
Archeologen
Re-enactors
Jeugd
Specialisten
Historici
Erfgoedprijs Zwolle-Kampen 2015 36
Oude Vismarkt 9 De gemeenten Zwolle en Kampen hebben in 2008 besloten om één gezamenlijke gemeentelijke Erfgoedprijs in te stellen. Dit is een jaarlijkse prijs als waardering voor de inzet van het op een goede wijze beheren, restaureren en in stand houden van cultuurhistorisch erfgoed. De prijs wordt elk jaar afwisselend in Zwolle en Kampen uitgereikt. Dit jaar wordt de prijs voor de vierde keer in de gemeente Zwolle uitgereikt. Het thema daarbij is: kleur.
De Erfgoedprijs Kampen-Zwolle wordt uitgereikt rond Open Monumentendag die op zaterdag 12 september 2015 plaatsvindt. Aan de prijs is een oorkonde en een geldbedrag van € 1.000,- verbonden.
Kleuren bepalen mede het karakter van de stad. Onderzoek naar verflagen van gebouwen heeft aangetoond dat er door de eeuwen heen in architectuur altijd kleur is toegepast. De kleur van een gebouw draagt daarmee bij aan de architectonische uitstraling van het gebouw. Door kleur lijkt er eenheid te bestaan of worden de gebouwen juist als losse elementen herkend. De historische kleuren van de Zwolse binnenstad waren veelal verdwenen. De laatste honderd jaar werden veel gevels en kozijnen wit geschilderd en verdwenen materiaalkleuren die bedoeld waren om de architectuur te versterken. Sinds de brochure ‘Kleur in de stad’ (1994) dat door monumentenzorg en archeologie is uitgegeven, wordt kleurhistorisch onderzoek en het terugbrengen van historische kleuren door de gemeente Zwolle gestimuleerd. Om een aanvrager tegemoet te komen, wordt een bijdrage in de kosten voor het kleuradvies verleend. Door het terugbrengen van de historische kleur op een monument lijkt het gebouw een ware metamorfose te hebben ondergaan, terwijl er alleen een herstel van de oorspronkelijke kleurstelling, zoals destijds bedoeld, heeft plaatsgehad. Het Zwolse kleurbeleid voor monumenten werpt dus haar vruchten af. Allereerst verdienen alle monumenteigenaren die de historische kleur op hun monument hebben teruggebracht veel waardering. Zwolle krijgt weer kleur! De erfgoedprijs Zwolle-Kampen 2015 is toegekend aan de eigenaar van Oude Vismarkt 9. Aan de hand van het kleurhistorisch onderzoek kon de eerste afwerking van Oude Vismarkt 9 worden achterhaald en is, met uitzondering van het onderste gedeelte van de gevel, de oorspronkelijke kleurstelling teruggebracht. De gevel is geheel volgens de Jugendstil-architectuur opgetrokken in geglazuurde witte verblendsteen die is verlevendigd met een blauwe verblendsteen in horizontale gevelbanden. Een ontwerp van de bekende Zwolse architect M. Meijerink. Door het terugbrengen van de oorspronkelijke blauwgrijze kleurstelling is de architectuur van het gebouw weer in ere hersteld. Het wat fletse en onopvallende gebouw, dat een witte kleur met bruin vakwerk kende, is getransformeerd tot een ware blikvanger. Het monument heeft daarmee een positieve uitstraling op de opnieuw ingerichte Oude Vismarkt.
37
38
Opengestelde Monumenten Centraal informatiepunt: Informatiestand Grote kerk, aan de Grote markt 18 De volgende monumenten zijn open van 10.00-17.00 uur:
Grote- of St. Michaëlskerk, Grote Markt 18 De huidige in gotische stijl opgetrokken driehallenkerk is gebouwd tussen 1370 en 1452. Met een toren van 113,5 meter hoog, was dit de hoogste toren in Nederland, hoger zelfs dan de Domtoren. Verschillende blikseminslagen werden de toren fataal in 1682. Toen stortte de toren in en werden twee traveeën vernield. In de kerk zijn nog enkele fragmenten bewaard gebleven van fresco’s uit de 15de eeuw van Meester Joan van der Mynnesten, een fragment van de voormalige Sacramentstoren van de beeldhouwer Willem Backerweerd en een timpaan van fijnkorrelig zandsteen in het Noorderportaal van bouwmeester Arnt van Calcar, voorstellend het oude Stadswapen. Maar er zijn natuurlijk meer kunstwerken te zien, waarover in de kerk informatie is.
met een lantaarn. Het werk werd opgedragen aan bouwmeester Simon Penet. Al spoedig bleek dat de bouw veel meer zou kosten dan vooraf berekend. Penet werd beschuldigd van fraude en vertrok met de noorderzon. In 1540 kwam in een aangepaste vorm het werk voorlopig gereed. Pas aan het einde van de zeventiende eeuw werd de toren van een uivormige bekroning voorzien. Na een brand in 1815, waarbij deze bekroning geheel uitbrandde, kreeg de lantaarn het huidige koepeldak die de toren de naam Peperbus opleverde. Het carillon, dat 42 klokken bevat, dateert uit 1930 en is door de ‘Commissie tot overbrugging van den IJssel nabij het Katerveer’ geschonken ter gelegenheid van de opening van de nieuwe IJsselbrug.
vindt zich een ijzeren kelderdeur onder een segmentboog waarop nog enkele woorden te lezen zijn: “Koperslagerij, reparatie aan alle pompen [...] sanitair - gas - water [....] achter”. Van het winkelinterieur zijn onder meer de houten wandkasten bewaard gebleven. Pilasters onder zware consoles in Empire-stijl zijn geplaatst onder een kroonlijst met weer andere consoles. Tussen de pilasters bevinden zich de kasten onder gedrukte bogen met sluitstenen. Verder is sprake van rolwerk en rozetten. Het plafond is voorzien van houten cassettes in driehoeken en andere diagonale vormen. In de winkel is momenteel een ambachtelijke stroopwafelbakker gevestigd.
Museum de Fundatie, Blijmarkt 20
1 2
Onze Lieve Vrouwebasiliek en Onze Lieve Vrouwetoren (Peperbus), Ossenmarkt 40 De Onze Lieve Vrouwebasiliek is een laat gotische kruiskerk die grotendeels gebouwd is in de 15de eeuw. In de 17de en 18de eeuw is de kerk niet voor liturgieviering gebruikt en pas in 1809 is de kerk door koning Lodewijk Napoleon aan de katholieke geloofsgemeenschap teruggegeven. In 1866 kreeg de kerk haar neogotische inrichting onder leiding van pastoor Otto Anthonius Spitzen. Hiervoor werd de beeldend kunstenaar Friedrich Wilhelm Mengelberg uit Utrecht aangetrokken. Veel van zijn werk is nu nog te bezichtigen. Na de grote restauratie van 1976-1980, waarbij de neogotische zijbeuken na ongeveer honderd jaar weer werden afgebroken, kreeg de kerk haar oorspronkelijke vorm als kruiskerk terug. Meer informatie is in de kerk te verkrijgen. Met de bouw van de toren van de aan Onze Lieve Vrouwe gewijde kerk werd omstreeks het midden van de vijftiende eeuw begonnen. Wegens geldgebrek moest worden gestopt bij de tweede geleding. Tussen 1478 en 1481 werd de toren verder verhoogd tot aan de eerste omloop. In de hoogste geleding van de toren romp kwamen toen in een klokkenstoel zes klokken te hangen. In 1537 besloten de kerkmeester de toren verder te verhogen
Winkel met bovenwoning, Kamperstraat 35 / 35a Hier staat een winkel met bovenwoning uit ca. 1880, een winkelpui en een gaaf winkelinterieur uit ca. 1900. De winkel is ontworpen in een Eclectische bouwstijl met elementen uit de Neo-Renaissance en Empire. Het hoekpand vormt de afsluiting van een rij winkels, cafés en woonhuizen. In de zijgevel be-
3
Het paleis a/d Blijmarkt is de Zwolse locatie van Museum de Fundatie. Het neoclassicistische pand is gebouwd tussen 1838 en 1841, naar een ontwerp van de Haagse architect Eduard Louis de Coninck. Het deed dienst als Paleis van Justitie en bood later onder meer onderdak aan de Rijksplanologische Dienst. In 2004/2005 is het naar een ontwerp van architect Gunnar Daan verbouwd tot kunstmuseum. In 2012/2013 onderging het pand een spectaculaire uitbreiding. ‘De wolk’, de ellipsvormige opbouw die Hubert-Jan Henket (Bierman Henket Architecten) ontwierp, biedt plaats aan twee tentoonstellingszalen met een gezamenlijk oppervlak van bijna 1000m². Een groot ovaal raam geeft prachtig uitzicht op de historische binnenstad. Aan de buitenkant is de opbouw bekleed met 55.000 wit-blauwe tegels. De uitbreiding wordt als een keramische wolk optisch opgetild en zweeft boven het oorspronkelijke gebouw. Op de grens tussen de middeleeuwse stadskern en de 19e-eeuwse singels is het vernieuwde museum een hedendaags baken en een icoon voor de toekomst.
6
39
40
Lutherse Kerk, Koestraat 2
Emmanuelshuizen, Praubstraat 23
Het Langhuis, Goudsteeg 8
Door de vele handelscontacten met Duitsland werden er al vroeg Lutherse diensten in Zwolle gehouden. Duitse kooplieden, die destijds Zwolle aandeden, kwamen in het geheim bijeen in zogenaamde ‘huisgemeenten’. Deze groeiden door de jaren heen tot één Lutherse kerk. Pas in 1649 was het voor de Luthersen mogelijk een eigen kerk te bouwen. Deze is met opzet onopvallend, vanwege de geloofsvervolging in de voorbijgaande eeuw.
Tot diep in de zeventiende eeuw was de pest een gevreesde epidemie. Anna van Haerst verloor haar man, Dr. Emmanuel van Twenhuysen en in 1632 haar enige zoon er aan. Alleen overgebleven besloot zij bij testament tot de fundatie van een gasthuis voor vrouwen uit de dienende stand. De stichting zou naar haar overleden man gaan heten. Een jaar na het opstellen van haar laatste wil in 1638 overleed Anna van Haerst. Sindsdien kregen vroegere dienstmeiden hier niet alleen huisvesting, maar ook turf of hout en boter.. Van de drie door Anna van Haerst nagelaten huizen in Praubstraat en Goudsteeg werd slechts één voor de huisvesting van vrouwen ingericht: het fundatiekapitaal liet niet meer toe. Nog in 1639 werden 9 vrouwen opgenomen. Een reglement uit 1680 laat zien, waaraan zij zich te houden hadden. De stichting kreeg zo nu en dan een legaat, vooral van leden van de familie Van Twenhuysen. Weldra kon dan ook aan 12 RK vrouwen huisvesting worden geboden. In 1882 kon het belendende perceel Praubstraat 21 van baron Van lttersum worden aangekocht. Het was de eeuwen door bewoond geweest door aanzienlijke families: Buis, Van Riel, Eekhout en Brouwer. Het aantal opgenomen vrouwen kon nu tot 23 stijgen. De panden werden echter steeds minder geschikt voor moderne bejaardenzorg, zodat de bewoonsters geleidelijk naar andere behuizingen werden overgebracht. ln 1965 werden de Emmanuelshuizen aangekocht en gerenoveerd door de gemeente, veranderd in een leefgemeenschap voor beeldende kunstenaars
Het pand waarin de Galerie ‘Het Langhuis’ is gevestigd (een stichting die zich inzet om jonge aankomende kunstenaars tentoonstellingsruimte te bieden), bestaat uit twee gedeelten. Het meest zuidelijk gedeelte, grenzend aan het hofje van de Emmanuelshuizen en het Hof van Suthem, is het oudste en is waarschijnlijk gebouwd omstreeks 1400. Het noordelijke deel dateert uit de 16de eeuw. Het oudste deel van het huis maakte vanaf 1639 deel uit van de stichting Emmanuelshuizen die huisvesting bood aan arme vrouwen van katholieke huize.
8
‘Groote Sociëteit’, Koestraat 8 en 8 I Hier stonden drie huizen die eertijds ongetwijfeld een voornaam Herenhuis hebben gevormd met vleugels aan weerzijden van een ommuurd voorplein. Het geheel werd in 1805 door koop eigendom van de Grote Sociëteit. De grote restauratie vond plaats in 1964. Het geheel werd in het midden van de 17de eeuw opgetrokken. In de oostelijke vleugel bevindt zich in de westgevel een decoratieve omlijsting van een venster op de eerste verdieping aan het besloten plein. Bij de algehele restauratie is onder het stucplafond in de biljartzaal een beschilderde balkzoldering tevoorschijn gekomen uit het midden van de 17de eeuw. De zeven vakken vertonen cartouches met voorstellingen van de tekens van de dierenriem en andere mythologische figuren.
11
Vrijmetselaarsloge, Bloemendalstraat 11 De vrijmetselarij is al meer dan 200 jaar (1764) in Zwolle vertegenwoordigd. Al vanaf 1867 heeft de vrijmetselarij residentie in het statige pand aan de Bloemendalstraat 11, een monument uit de 16de eeuw. Op de Open Monumentendag zal er in het pand worden verteld over de Vrijmetselarij, wat het inhoudt en wat er zich achter deze monumentale gevel afspeelt.
10
9
12
Sassenpoort, Sassenstraat 53 In 1409 is deze forse Stadspoort opgetrokken als vervanging van een ouder poortgebouw ‘die Zaggingporte’ dat zich waarschijnlijk aan het einde van de Krommejak bevond. Het binnenpoortgebouw laat tussen de twee vestingtorens aan de veldzijde een speciale weergang zien waar naar Franse aard de vijand werd verrast met kokende pek en olie. De ronde gaten onder de vensters op de bovenverdieping werden gebruikt voor falconetten of ‘slangen’ waar brandende vuurkogels naar beneden werden geworpen. De verdediging is gemaakt voor het gebruik van pijl en boog, kruisboog en speren. Na het aanleggen van de bastions en vestingwerken (1592-1612) werd de Sassenpoort een gevangenis. Door tussenkomst van de Rijksbouwmeester Jos Cuijpers en de Staatscretaris van Kunsten & Wetenschappen Victor de Stuers werd het poortgebouw gespaard voor de sloop en kreeg het zijn huidige bekroning (1894-1897).
41
13
Waalse Kerk (Eglise Wallonne), Schoutenstraat 4
42
De uit Frankrijk verdreven Hugenoten die in Zwolle hun toevlucht zochten, kregen in 1686 meteen al de in onbruik geraakte St. Geertruidenkapel in de Schoutenstraat als kerkgebouw aangeboden. Deze in het begin van de 16de eeuw gebouwde kapel maakte deel uit van het omstreeks 1390 door Gertrude Kadeneter gestichte Begijnenconvent. Na de hervormingen in Zwolle kwamen in 1580 de conventsbezittingen in handen van de burgerlijke gemeente. Tot op de dag van vandaag worden, in wat de Waalse kerk is gaan heten, de diensten in het Frans gehouden. In het koor van de kerk zijn nog steeds resten te vinden uit de tijd van het Begijnenconvent. Achter en aan de zijkant van het kerkgebouw zijn resten te zien van de kloostergebouwen.
bouw aanzienlijk uitgebreid en de huidige gevel dateert van een verbouwing tussen 1847 en 1856. Het karakter van het gebouw is gebleven. Niets in de voorgevel wijst erop dat er sprake is van een kerkgebouw; een schuilkerk dus, een van de weinige die Zwolle nog heeft.
Over het gebruik van De Hof is niet veel bekend. Het representatieve belang van De Hof blijkt bij een bezoek van de landvoogdes Maria van Hongarije in 1545. Haar verblijfplaats moet toen De Hof zijn geweest, omdat op kosten van de stad gewerkt werd ‘an die dore in zalige bernt van Itterssum huyss als die koninginne commen solde’. Met de bouw van Sassenstraat 33 (Karel V Huis) kreeg het grote zaalgebouw Sassenstraat 31A een Zijhuis met een pronkgevel in renaissance stijl. Op de voorgevel staat het jaartal 1571. De hierbij horende kap toont dat de bouwmassa achter de gevel oorspronkelijk slechts vijf meter diep was.
Huiswerkinstituut, Oude Vismarkt 9 16
Het Karel V huis en de Hof van Ittersum, Sassenstraat 33
15
De bouwheer van de hof van Ittersum moet Roloff van Ittersum zijn geweest, als eigenaar genoemd in 1397, die naast schepen van Zwolle ook gerichtsman en bisschoppelijk rentmeester van Salland was tussen 1380 en 1393. De belangrijke Zwolse familie Van Ittersum bezat het pand tot 1735.
Na een brand werd in 1907 het pand van de meubelfirma F.J. Schoenmaker & Zn . opnieuw gebouwd naar een ontwerp van de Zwolse architect M. Meyerink. Het gebouw bevatte oorspronkelijk zowel winkelruimte als, op de verdiepingen, de magazijnen en werkplaatsen van de meubelmakerij. Het pand is markant gelegen op het punt waar de Oude Vismarkt zich verbreedt naar het Koningsplein. De gevel is geheel volgens de mode van die tijd opgetrokken in geglazuurde witte verblendsteen, afgewisseld met een blauwe steen in de horizontale gevelbanden. Dit gebruik van gekleurde materialen is een van de voornaamste kenmerken van Jugendstil-architectuur. Het meest opvallend zijn voorts de grote bogen op de begane grond.
Doopsgezinde kerk, Wolweverstraat 9 Doopsgezinden of Menisten werden in de 16de eeuw zwaar vervolgd. Deze Wederdopers hielden er radicale ideeën op na. Zij bezetten in 1534 het Duitse Munster en riepen er het ‘Nieuwe Jeruzalem’ uit. In hetzelfde jaar werd Munster weer heroverd en de vele geloofsgenoten die vanuit Nederland over de weg Munster te hulp wilden komen, werden in Zwolle op de Agnietenberg tegengehouden. De wederdopers die in Zwolle woonden moesten hun geloof in stilte uitoefenen. Op de plaats waar het kerkgebouw van de Doopgezinde Gemeente in Zwolle staat, werd al sinds 1638 “gekerkt”. Achter reeds bestaande huisjes werd een ruimte voor samenkomsten ingericht. Begin 1700 is het ge-
17
19
Stadhuis, Schepenzaal, Sassenstraat 2
Zwolse balletjeshuis, Grote Kerkplein 13
De oude hal en de Schepenzaal herinneren aan het oorspronkelijke Zwolse Raadhuis dat tussen 1447 en 1450 werd opgetrokken als tweede raadhuis op deze plek. Het zijn Meester Bartolomeus met behulp van de bouwmeesters Berend van Covelenz en Arnt van Calkar die het fraaie stadhuis bouwen. De oorspronkelijke Schepenzaal wordt nu gebruikt als trouwzaal; voor de Franse revolutie was hier de rechtbank. Veel inventaris herinnert aan de rechtspraak zoals de beulszwaarden, wat teksten en het schilderij boven de schouw uit het eind der 16de eeuw. De schouw zelf is van Drachenfelder Trachiet geleverd door Herman van Ceulen. De figuren (hoofden) aan het plafond dateren uit de eerste helft van de 15de eeuw evenals de muurkasten. Het fraaie staande Horloge van de Zwolse klokkenmaker Wilhelm Bramer uit 1728 vervangt een oudere klok, en is enige jaren geleden nog gerestaureerd.
Op het hoekje van het Grote Kerkplein zit het oudste winkeltje van Zwolle: het Zwolse Balletjeshuis. Het winkelinterieur dateert uit 1688, toen hier een kruidenierswinkel werd gevestigd. In 1845 nam J. van der Kolk de failliete boedel over en startte een ‘stekenbakkerij’ in het achterhuis. De steken werden oorspronkelijk gebruikt om de koffie en thee te zoeten, en mochten pas na de ontwikkeling van suikerbieten als ‘snoepjes’ worden genuttigd. Vanaf dat moment heten het Ulevellen , oftewel Zwolse Balletjes. Momenteel is deze laatste stekenbakkerij ter wereld gevestigd in de kelder onder de winkel. Het Zwolse Balletjeshuis heeft ook een groot assortiment oud -Hollands snoepgoed zoals massée, polkabrokken, kaneelstokken, wijnballen en diverse soorten drop. Daarnaast is het ingericht als Toeristisch informatiepunt en souvenirwinkeltje. Gaat u gerust langs om te proeven, te kijken en te ontdekken: de sfeer is uniek en authentiek!
Vrouwenhuis van Greve (1670-1742), Voorstraat 46
Aleida
In 1706 kochten de zussen Aleida, Wilhelmina en Judith Greve, dochters van een bierbrouwer uit de Voorstraat, een groot patriciërshuis aan het eind van de huidige Melkmarkt. Het was het laatste huis ‘voor de wal’ en keek uit op de stadsmuur met de waterpoort over de Grote Aa en de Rodetorenpoort. De achterdeur kwam uit in de Voorstraat. Als langstlevende van haar gezin bestemde Aleida Greve bij testament haar woonhuis tot een tehuis voor oude vrouwen en vrijsters. haar dood in 1742 werd het pand verbouwd tot een aantal kleinere kamers waar oude vrouwen van protestantse huize gratis mochten wonen. Later in de 18de eeuw breidde men het aantal kamers uit en kwam een nieuwe zijvleugel aan de Voorstraat tot stand. Dit oorspronkelijk 14de-eeuwse huis met een trapgevel aan de voorzijde uit het begin van de 17de eeuw werd in 1984 uitvoerig gerestaureerd en kreeg nieuwe bestemmingen.
22 24
20
43
Stedelijk Museum Zwolle, Melkmarkt 41
44
Het Drostenhuis is een van oorsprong 16deeeuws pand. De bouwheer was Engelbert van Ensse. Hij stamde uit een Kamper magistraatsfamilie en was rentmeester van Salland en later drost van Drenthe. Het Drostenhuis behoorde met z’n tien haardplaatsen van meet af aan tot de grootste huizen van Zwolle. De familie Podt heeft in de 18de eeuw de grootste veranderingen laten aanbrengen. Het pand werd vergroot, de ingang verplaatst en de kamers werden naar de mode van de tijd, de rococo, verbouwd en ingericht. Nadat het pand een museumbestemming had gekregen heeft men in de loop der tijd een aantal stijlkamers ingericht die passen bij het nog aanwezige interieur. Behalve de 18de-eeuws ingerichte keuken zijn er drie stijlkamers te zien. De salon is een prachtig voorbeeld van de rococoperiode. Maar ook de Blokzijlkamer (17de eeuw, Hollandse renaissance) en de Patriottenkamer (eind 18de eeuw, neoclassicisme) zijn de moeite waard.
nische en kunstzinnige kwaliteit zijn de glas in lood vensters. Afgebeeld zijn de wapens van de Overijsselse gemeenten in 1894. De IJsselsteden hebben hun eigen raam waar ook de Overijsselse Ridderschap aanwezig is. Monumentaal zijn de grote wandschilderingen (op doek) van de hoogtepunten uit de geschiedenis van de provincie Overijssel. Een van de gebruikers van de Statenzaal is het conservatorium voor het afnemen van muziekexamens.
twee geveltoppen uitstrekt. Op de daken van het schip (en ook op het dak van de Librije) ligt een zeldzaam type linksdekkende dakpan, genaamd Hildesheimer pan. Sinds juli 2013 is in de Broerenkerk boekwinkel ´Waanders In de Broeren´ gevestigd. De Broerenkerk heeft daarvoor een spectaculaire metamorfose ondergaan. Het resultaat mag er zijn. Tussen links en rechts hoog opgestapelde verdiepingen vol boeken kan de klant nog steeds indrukwekkend ver naar boven kijken. Met het gerestaureerde orgel uit 1824 in de rug trekt een blauw licht in het koor de aandacht. Dat valt door een nieuw glas-appliquéraam, abstract gebrandschilderd door de Noorse kunstenaar Kjell Nupen.
26
25
Plantagekerk, Ter Pelkwijkstraat 15-17
Broerenkerk, Achter de Broeren 1
Bibliotheek met Statenzaal, Diezerstraat 80 Onder leiding van Rijksbouwmeester Jacobus van Lockhorst werd de Statenzaal opgetrokken in Neo-gotische stijl. Tussen 1895 en 1898 is hieraan gewerkt. Het Gouvernementsgebouw van de Provincie Overijssel stond er al, het witte gebouw met pilasters en een fronton dateert van 1874 en werd in Neo Classicistische stijl opgetrokken. De Statenzaal, de vergaderzaal van de Overijsselse bevolking, werd toegevoegd aan het reeds bestaande pand. De voormalige Statenzaal zelf is ook van binnen neogotisch ingericht. De stijl is doorgevoerd tot in het kleinste detail. Van uitzonderlijke tech-
De Broerenkerk is een tweeschepige laatgotische hallekerk (omstreeks 1500), die in haar geheel door gemetselde gewelven is overdekt. In het verlengde van het hoofdschip strekt zich een driezijdig gesloten koor uit. Het zuiderzijschip is op het oosten vlak gesloten. De kerk is aan alle zijden voorzien van vensters en steunberen behalve aan de noordzijde, die door de kloostervleugels was ingebouwd. De kerk wordt gedekt door twee evenwijdige kappen, waarvan de hoofdkap op het westen eindigt tegen een geveltop en de zuiderzijkap zich tussen
27
In 1834 vond binnen de Nederlandse Hervormde Kerk de zogenoemde Afscheiding plaats, waarbij het meer orthodoxe gedeelte zich afsplitste. Een kleine groep van ongeveer 65 gezinnen in Zwolle behoorde tot die Afscheiding, die zich de Zwolse Christelijk Gereformeerde Gemeente noemde. Na een turbulente periode werd deze afsplitsing eindelijk getolereerd. In 1869 liet deze groep in het Ter Pelkwijkpark een nieuwe kerk bouwen
28
Huize Schellerberg, Schellerbergweg 18 Het Landgoed Schellerberg ligt zuidelijk van de stad in de buurschap Schelle. Historisch gezien is de kern van Schelle gelegen op en rond het rivierduin bij de splitsing van de Schellerbergweg en de Kleine Veerweg. De aanwezigheid van het Landgoed heeft er zeker toe bijgedragen dat er tussen stad en IJssel een zogenaamde ‘groene buffer’ is ontstaan. Had het Landgoed er niet gelegen, dan zouden er weinig belemmeringen zijn geweest om de nieuwbouw tot aan de IJsseldijk door te zetten. Het Landgoed heeft een typisch Sallandse verschijningsvorm. De weilanden zijn voor het merendeel omzoomd door beuken- en eikenlanen met daartussen kleine percelen bos. De buitenplaats Schellerberg wordt gevormd door het Landhuis en de bijgebouwen. Het is de kern van het Landgoed. Direct achter het landhuis is het voormalige Koetshuis gelegen. Een gebouw met een hoge rieten kap, waarin oorspronkelijk een paardenstal en een ruimte voor de koetsen was. Oostelijk van het Koetshuis staat de dubbele dienstwoning. Meer uitgebreide informatie over Schellerberg is te vinden op http://www.huizeschellerberg.nl.
34
Afscheidshuis Meander Uitvaartbegeleiding Huize Hofvliet , Katerdijk 1 Huize Hofvliet is gelegen op een soort van schiereiland, aan de monding van het Zwarte Water pal tegenover het Rodetorenplein en eenvoudig te bereiken via de onlangs opengestelde Rodetorenbrug. Eiland Hofvliet, is van oorsprong een groen stukje grond dat aan alle zijden door water was omringd. Sinds het begin van de jaren zeventig van de 20e eeuw is Hofvliet geen eiland meer. Toen werd de waterscheiding opgeofferd aan het traject van de Katerdijk en voor het doortrekken van de Pannekoekendijk met de Schuttevaerkade en de Burgemeester Roelenweg. De aan een huis verbonden naam “Hofvliet” duikt voor het eerst op in 1748. Jarenlang was het huis eigendom van diverse gegoede burgers. In 1896 werd Hof-
vliet gekocht door Petrus van Loo, eigenaar van de wasdoek - en vloerzeilfabriek De Vogel Van Calcar. Sindsdien stond het gebied ook wel bekend als het eiland van Van Loo. Huize Hofvliet weerspiegelt de rijke geschiedenis van dit deel van Zwolle, als stad aan het Zwartewater en de vroegere economische bedrijvigheid van scheepvaart en scheepswerven. Weliswaar werd het beeld van een eiland in het Zwartewater door de verkeersstructuur uit de jaren ‘70 ernstig aangetast, de relatie die het huis nog steeds met het water heeft, bleef behouden. De laatste jaren voor de verbouwing is Huize Hofvliet voornamelijk gebruikt voor particuliere huisvesting, het is nu in gebruik als Afscheidshuis.
35
Dominicanenklooster en kerk Rectoraat ‘St. Thomas van Aquino’, Assendorperstraat 27- 29 Bouw van klooster en kerk zijn gestart in 1900. Het gehele neogotisch kerken kloostercomplex is uitgevoerd naar een ontwerp van architect J. Kayser. Het Kerkgebouw is van binnen fraai ingericht met een lang koor met het koorgestoelte voor de Dominicanen en een fraai Frans Koororgel uit 1912 van P.J. Adema. In de kerk is verder een sacramentsaltaar gebouwd naar voorbeeld van de Sacramentstoren van Gabriël van der Bruyne in de St.Jacobskerk te Leuven (16de eeuw). Het koorhek is voorzien van een bronzen baldakijn, gedragen door kolommen en dragende Engelenfiguren door Jan Eloy Brom uit Utrecht.
36
Rechtbank Zwolle, Schuurmanstraat 2 De ‘oude’ rechtbank is (nog) geen monument maar het heeft wel monumentale kwaliteit. Het beroemde ontwerp uit 1963 van architect Jo Kruger is eind jaren 70 opgeleverd. Het gebouw is opgetrokken in ongepolijste Muschelkalksteen en in gegolfd aluminium met bruin spiegelglas. Dit laatste deel is een aanbouw die in 1998 tot stand kwam naar ontwerp van Rgd-architect Wim van Rijn. De zittingzalen zijn aan de buitenkant zichtbaar doordat ze uit de gevel steken. Opvallend detail is het raam in de zittingzaal van het arrondissement. Dit is een van de grootste thermopane ramen van Europa. De centrale entree van het oude deel splitst het gebouw op in een gedeelte voor het kanton en een voor het arrondissement. Dit laatste deel ligt hoger en is via een trap vanuit het gedeelte van het kanton te bereiken; hiermee wordt de hiërarchie in de rechtspraak gesymboliseerd. De hal wordt ondersteund door kolommen van schoon beton waarin de houtnerf van de bekisting te zien is. Dit is een verwijzing naar de Engelse bouwstijl Brutalisme. Het interieur wordt gedomineerd door natuursteen, behalve in de zittingzalen waar Kruger voornamelijk hout toepaste. Uitbreiding: De rechtbank heeft in 2012 een uitbreiding ondergaan. Deze nieuwbouw, van de hand van architect Rob Hootsmans, staat pal naast de ‘oude’ rechtbank en is daarmee verbonden. Na oplevering van de nieuwbouw is de bestaande rechtbank gerenoveerd. Op Open Monumentendag zijn er diverse activiteiten in zowel de ‘oude’ als nieuwe rechtbank.
37
45
Oosterkerk, Bagijnensingel 17
46
Nadat in 1834 de Christelijk Gereformeerde Gemeente zich had afgescheiden van de Nederlands Hervormde Kerk, ontstond er in 1887 een nieuwe afsplitsing, bekend onder de naam Doleantie. Deze Dolerenden lieten in 1888 op steenworp afstand van de Plantagekerk de Oosterkerk bouwen. Beide kerkgemeenten gingen in 1897 samen in de Gereformeerde Kerk Zwolle. De Oosterkerk is gebouwd volgens een ontwerp van de architecten J.W. en C.W. Meyer. De bouwstijl van de Oosterkerk heet formeel eclectisch. Dit betekent dat de ontwerpers stijlelementen uit diverse vroegere perioden door elkaar gebruikten. Het is een aardige combinatie geworden van een klassiek thema met een vroeg industriële techniek. Een ingrijpende restauratie vond plaats in de jaren 1988 -1990 onder leiding van architect G.E.B.J. Nijhoff. Hij slaagde erin de historische karakteristiek te behouden en toch de kerk geschikter te maken voor de moderne liturgische praktijk.
het gehele olieproces en de werking van deze molen wordt duidelijk tijdens een rondgang, waarbij u als bezoeker via de trappen de wieken en de zolders bereikt. De Passiebloem is een levendig rijksmonument en trekt internationale belangstelling. Dankzij een groep enthousiaste molenaars en vrijwilligers is deze olieslagerij het gehele jaar door te bezoeken op de 1e en 3e zaterdag en de woensdagmiddag na die 3e zaterdag van elke maand.
Openluchtzwembad Zwolle, Ceintuurbaan 1
39
Windoliemolen ‘De Passiebloem’, Vondelkade 175 Eén van de acht oliemolens die Nederland nog rijk is staat aan de Vondelkade in Zwolle, schuin tegenover het PEC-Zwolle stadion. Hier staat oliemolen De Passiebloem sinds 1776 fier overeind en is nog steeds in werking. Na binnenkomst in deze door wind aangedreven molen doet u een grote stap terug in de tijd. U ziet molenaars aan het werk die olie slaan (letterlijk!) uit oliehoudende zaden en/ of –noten, doorgaans uit lijnzaad, zoals ze dat vroeger deden. Het eeuwige spel met de wind,
Nog net niet verstopt achter een rij fietsklemmen en een begroeid hek met in het midden een laag entreegebouw ligt onopvallend een monument van nationaal belang. In juni 1931 geven B en W van Zwolle aan Jan Gerko Wiebenga opdracht een plan voor een zwembad uit te werken. Het wordt uiteindelijk een ontwerp waarbij zwembad en voetbalterrein in één as tegenover elkaar zijn ontworpen. Het bad met zijn springtorens ligt in een driehoekig terrein en heeft de hoofdingang aan de Ceintuurbaan. Langs de as heeft Wiebenga het zwembad symmetrisch opgezet en gescheiden in een vrouwen- en mannenafdeling. Het bad wordt op 9 juni 1933 geopend. Het Zwolse Openluchtbad is sinds 1994 rijksmonument. Om het bad te kunnen blijven exploiteren is de ‘Vereniging Openluchtbad Zwolle’ opgericht, een vereniging die het bad al 23 jaar exploiteert door de inzet van vrijwilligers. Door lid te worden verplicht men zich tot een aantal uren vrijwilligerswerk per seizoen. De vereniging telt ca. 5500 leden en jaarlijks passeren er zo’n 60.000 tot 90.000 bezoekers de poort. De hoofdopzet van het bad is nu bijna 85 jaar het hetzelfde gebleven. Het strand is vervangen door een gazon en om aan de eisen van vandaag de dag te voldoen, zijn hier en daar een aantal kleine wijzigingen doorgevoerd.
38
R.K. Begraafplaats, Bisschop Willebrandlaan 62 De R.K. Begraafplaats werd rond 1841 aangelegd op grond die verkregen was van F.W.J. baron van Lamsweerde. Het gietijzeren toegangshek is neogotisch. De neogotische kapel dateert van 1883 en is een geschenk van Paulina Vos de Wael. Aan weerszijden van de ingang bevinden zich de naamplaten van de pastoors en geestelijken van de St. Michaëlen O.L.Vrouweparochie, waaronder J.W. van Kessel, Aartspriester van Salland en Drente. De stoffelijke overschotten zijn in de gesloten grafkelder, voor deze kapel, bijgezet. Vooraan rechts heeft men toegang beneden tot de hal met gewelven waarin de oorspronkelijke grafplaten van de geestelijkheid uit de 18e en 19e eeuw zijn ingemetseld.
40
41
Oude Ambachtschool, Mimosastraat 1 Op de hoek van de Hortensiastraat en de Mimosastraat staat de monumentale Ambachtschool die in 1931-1932 is gebouwd. Het gebouw is ontworpen door de architecten Baart en Krook in de stijl van Het Nieuwe Bouwen. Kenmerkende elementen zijn de gevels met horizontale stroken baksteen, rood op de begane grond en geel op de verdiepingen. Er zijn brede rechthoekige ramen die bij de restauratie zoveel mogelijk authentiek bewaard zijn gebleven. In 1934 opende de school haar deuren en deze werden in 1985 weer gesloten. Begin 2007 is het pand aangekocht door Woningstichting SWZ met de bedoeling om de
42
nieuwe functie ‘wonen’ erin aan te brengen, met het behoud van de culturele broedplaats, geleid door de stichting DOAS. SWZ creëert in het gebouw 35 Artlofts en atelierruimtes voor kunstenaars. Het is een plek geworden waar bewoners en kunstenaars samen onder één dak wonen, werken en leven.
1942 ging het bergafwaarts met de molen. Dankzij de oprichting van stichting ‘De Windesheimer Molen’ in 1952 zag het er beter uit voor de verpauperde molen. Zij kochten de molen en restaureerden hem. Later kwam de molen in handen van de Gemeente Zwolle. In 2009 is de molen uitgebreid met een aanbouw, en is het molengedeelte gerestaureerd. Dit schitterende Rijksmonument is een levend voorbeeld van cultuur, schone energie en techniek. Sinds 1989 wordt de molen bemand door vrijwilligers. In 1993 waren de stenen weer maalvaardig. Vanaf dat moment wordt er gemalen voor de bakker en voor particulieren.
Windkorenmolen ‘Windesheim’, Wijheseweg 43 De Windesheimer molen siert de weg tussen Zwolle en Wijhe al sinds 1748. Er is een lange geschiedenis aan vooraf gegaan, voordat de molen is geworden tot wat hij nu is. De broeders van het in 1387 ingewijde klooster in Windesheim kregen in 1391 toestemming om een molen te bouwen. Een woeste storm maakte de molen in 1747 met de grond gelijk. Een jaar later bouwde men de huidige korenmolen. Het geslacht Langevoort heeft generaties lang met de molen gemalen. Vanaf
43
47
Historische Buitenplaats Windesheim, Windesheimerweg
48
Iets ten zuiden van Zwolle ligt Windesheim, een oud landgoed van enkele honderden hectare. In het hart van dit landgoed liggen de overblijfselen van een oude havezate die in een aantal perioden in de loop van vijf eeuwen is uitgebreid en ontwikkeld tot een statige buitenplaats van zo’n dertig hectare. De buitenplaats is als rijksmonument met een ‘zeer hoge waarde’ beschermd. Niet alleen de historische gebouwen en monumentale entreehekwerken, tuinsieraden, vazen en bakstenen bruggen zijn beschermd, ook de totale parkaanleg valt onder de formele rijksbescherming. Het park van de Buitenplaats is (via de achterzijde) toegankelijk voor een wandeling,
44
Historische Buitenplaats De Horte , Kroesenallee - Poppenallee
45
Het is een veelzijdig landgoed, aangelegd begin 17e eeuw in overwegend Franse stijl. De rechte strakke lanen getuigen nog uit die tijd. Verrassende doorkijkjes zijn later ontstaan na aanleg van vrijstaande bomen en slingerpaadjes. Het vriendelijke landhuis wordt vergezeld door een tuinderswoning, boerderij ‘De Horteboer’ en de vroegere biljartkamer ‘het Witte huis’. Ga eens rustig zitten in de oude Franse tuin en adem de rust van het verleden in. Met de symmetrie in hagen, boomgaard, druivenkassen en de mammoetboom Sequoiadendron is het er goed toeven. Aan de zuidzijde van het landgoed ligt de kronkelende Emmertochtsloot met natte en droge schrale hooilanden. Kennismaken met de afwisseling van landgoed De Horte, is mogelijk met twee routes vanaf de parkeerplaats waarvan de rode route je ook meeneemt naar het naastgelegen landgoed De Mataram (particulier eigendom en qua karakter echt anders dan De Horte).
onstelling in to n te e d k e o z Be Markt 18 te o r G ’, k r e K ‘De Grote Het boek is te
koop voor
€ 34.95
ON Zichtbaar Zwolle
Archeologie en bouwhistorie van de stad
Het is een misvatting dat alleen de voorgevel van een monument bescherming geniet. Inderdaad, gaafheid, karakteristiek en architectonische stijl(en) bepalen het aanzien en de waarde van een gevel. Maar er is zoveel meer. Het doel van de bouwhistorie en de archeologie is achter de gevels en onder de kelders te kijken. Deze tentoonstelling en publicatie presenteren een selectie van de meest interessante vondsten die in de afgelopen halve eeuw in de binnenstad van Zwolle zijn gedaan.
Het gaat om vondsten die niet eerder aan het licht zijn gebracht en die evenmin direct zichtbaar waren voor de burgers van Zwolle. Met andere woorden: het onzichtbare is hier zichtbaar gemaakt.
50
Tekening ruïne van het huis de Kranenburg door Gerard ter Borch jr. uit 1633.
Antwerpse vloertegels uit Zwolse bodem Michael Klomp Bij archeologische opgravingen komen naast majolicategels sporadisch ook roodbakken tegels voor waarbij de decoratie in geel slib op de tegels is aangebracht. Dergelijke tegels worden aangeduid als inlegtegels en zijn gemaakt door met een houten stempel een motief in een plakje klei te drukken. De indruk wordt vervolgens opgevuld met een witbakkende klei of engobe en met een transparant loodglazuur overtrokken. De bruine inlegtegels zijn vrijwel uitsluitend gebruikt als vloertegels. Dit in tegenstelling tot de majolicategels die juist veelal als wandtegels zijn gebruikt. Slijtage aan het oppervlak van majolicategels al of niet in combinatie met de dikte van tegels geven aan dat majolicategels zowel als wandtegels en als vloertegels gebruikt kunnen zijn. Bij het niet in situ aantreffen van majolicategels is het lastig om te concluderen of het nu om wand- of vloertegels gaat.
De bruine inlegtegels komen vanaf de 13de eeuw in Frankrijk, Engeland en de Nederlanden voor. Het gebruik en de verspreiding vindt in eerste instantie plaats via de cisterciënzerkloosters. Naast de kloosters neemt ook de adel het gebruik van vloertegels over en uiteindelijk gaat ook de rijke burger zich hiermee profileren. Ultiem voorbeeld van welstand was in het begin het hebben van een majolicavloer. Later nam men ook genoegen met een tweekleurige vloer van inlegtegels. In Antwerpen ontstond hier een markt voor en werden tegels in eerste instantie in opdracht gemaakt. Later werden inlegtegels steeds meer op voorraad vervaardigd. Bij archeologische opgravingen worden sporadisch inlegtegels aangetroffen. Al deze tegels worden niet in situ gevonden waardoor het niet vast te stellen is of de tegels ook daadwerkelijk onderdeel zijn geweest van volledige vloeren van inlegtegels. Het geringe aantal fragment op de meeste opgravinglocaties doet eerder vermoeden dat de inlegtegels gecombineerd werden met rode en/of grijze tegels. Een veld van vier inlegtegels was dan in combinatie met rode en/of grijze plavuizen voldoende om een fraaie vloer te krijgen. In het kader van een breed onderzoek naar Antwerpse tegelvondsten uit de 16de en begin 17de eeuw is vast komen te staan dat de in Zwolle opgegraven inlegtegels vervaardigd moeten zijn in Antwerpen. De inlegtegels kunnen geschaard worden onder het type kruisen-tegel. Dit type heeft, bij het groeperen van vier exemplaren, als versiering een Grieks kruis of Andreaskruis, een langwerpig zeskant en arabeskenvulling. In de Antwerpse majolica kent het arabeskenmotief een enorme populariteit waardoor ook in de bruine inlegtegels dit motief is toegepast. Binnen de inlegtegels van het type kruisen-tegel zijn drie verschillende stempels te onderscheiden die slechts in detail van elkaar verschillen, Tot de eerste stempelgroep A kunnen tegels worden geschaard die gevon-
Majolicategel met zeskant met arabeskenvulling; museum Vleeshuis.
den zijn in Antwerpen, Exeter, Gouda en Zwolle. Het belangrijkste kenmerk van deze stempel is het laatste kelkblad van het bloemmotief in het Andreaskruis dat naar buiten is gekeerd. De stempelmotieven bevinden zich op een gearceerde achtergrond. Door de vondst van een duidelijk misbaksel in de kelder van het huis ‘De Tennen Pot’ in Antwerpen valt af te leiden dat dit type met zekerheid in Antwerpen moet zijn gemaakt. Het misbaksel bestaat uit een deel van een tijdens het bakken afgesprongen tegel dat omgekeerd op een ander exemplaar terecht is gekomen en daarop is vastgebakken. Het huis ‘De Tennen Pot’ was tussen 1560 en 1577 bewoond door pottenbakker Pauwel Janssen. De datering van dit type inlegtegel ligt in ieder geval tussen 1560 en 1577. Op basis van de overige vondsten wordt een ruimere datering tussen 1540-1580 aangehouden.
Inlegtegels van de havezate Kranenburg In Zwolle zijn in 2005 op het terrein van de voormalige havezate de Kranenbrug tijdens archeologisch onderzoek 40 tegelfragmenten aangetroffen. De fragmenten zijn afkomstig uit zeven greppels aan de zuidzijde van het hoofdgebouw. In de greppels lagen ook fragmenten van majolicategels, kacheltegels en stucwerk afkomstig van plafonds. Tussen de bouwkeramiek werd ook een hoeveelheid houtskool aangetroffen. Het vondstmateriaal kan gekoppeld worden aan de plundering en verwoesting van havezate de Kranenburg in 1580. De Zwolse burgers hebben in dat jaar het interieur kort en klein geslagen en de gebouwen in brand gestoken. De inlegtegels van de Kranenburg kunnen met zekerheid vóór 1580 worden gedateerd en zijn waarschijnlijk in 1565 in het huis terecht gekomen. Eigenaar in die tijd was de uit het Duitse Oost Friesland afkomstige edelman Hoyko Manninga.
Inlegtegels de Kranenburg uit 1565.
Inlegtegels havezate Verborg 1540-1580.
51
52
Inlegtegels van de havezate Verborg
Conclusie
Omstreeks 1960 is door amateurarcheoloog Van Beek op de locatie van de voormalige havezate Verborg in Genne een hoeveelheid vondstmateriaal verzameld. Hieronder waren zes fragmenten van inlegtegels. Ook deze fragmenten kunnen geschaard worden onder het type kruisen-tegel. De tegels wijken af van de tegels van de Kranenbrug door het ontbreken van de gearceerde achtergrond. Van dit type waren tot voorheen de vier tegels uit de Oude Kerk in Delft de enige bekende voorbeelden. De tegels uit havezate Verborg kunnen gedateerd worden in de periode 1540-1580. Eigenaar van Verborg was in deze periode de familie Van Haersolte. Simon van Haersolte had het huis geërfd in 1544 van zijn oom Goert ten Water. Daarna kwam het goed Verborg aan zijn dochter Elisabeth van Haersolte.
De vondst van inlegtegels in de Zwolse bodem illustreren opnieuw dat vloeren van bruine inlegtegels in de 16de eeuw uitsluitend zijn voorbehouden aan de elite. Uit een uitgebreide inventarisatie van Antwerps materiaal waarbij voor vergelijkingsmateriaal ook gekeken is naar tegels die buiten Antwerpen zijn gevonden, blijkt hoe zeldzaam dergelijke inlegtegels zijn. Van het type dat bij de havezate Verborg in Genne is aangetroffen waren slechts vier exemplaren uit Delft bekend.
De in Genne Gelegen havezate Verborg (Hottingerkaart eind 18de eeuw).
54
Monumentale kunst van de wederopbouw: tijd voor een hernieuwde kennismaking! Gesien van Altena
We mogen vieren dat we al weer 70 jaar in een vrij Nederland wonen. De belangstelling voor de periode na de Tweede Wereldoorlog neemt de laatste jaren merkbaar toe. En daarmee verandert ook de blik op het tijdperk van de wederopbouw (1940-1965). Een tijdperk dat doorgaans wordt gekenschetst als een brave tijd van sober leven en hard werken, met een woningvoorraad die
wordt afgedaan als saai en eentonig, en waaraan de associatie met ‘spruitjeslucht’ kleeft. Maar dit beeld is behoorlijk aan het kantelen. Er komt meer waardering voor de bijzondere tijdgeest van optimisme, het geloof in de toekomst en alle vernieuwende ontwikkelingen die de periode van de wederopbouw ook zozeer kenmerken.
Verrassende moderniteit Een paar voorbeelden. Het Haags Gemeentemuseum bracht in 2012-2013 de tentoonstelling ‘Fabulous Fifties, Fabulous Fashion’. Naast de vrouwelijke mode van de New Look van Christian Dior met slanke tailles, wijde rokken en petticoats, deed de invloed van Amerika zich in de jaren vijftig duidelijk gelden met de introductie van materialen als nylon en terlenka en nieuwe kledingstukken als spijkerbroeken, T-shirts en shorts – nu niet meer weg te denken uit menige garderobe. Op televisie werd in 2014 de documentaireserie ‘Het Nederland van Alleman’ uitgezonden (genoemd naar de film van Bert Haanstra uit 1963), waarin aan de hand van thema’s als wonen, werk, kinderen, sport, vrije tijd, sex en liefde verkend werd hoe ingrijpend Nederland en de Nederlanders in de naoorlogse jaren veranderden. Door een zorgvuldig gestileerde televisieserie als Mad Men zijn de ranke vormgeving en elegante interieurontwerpen uit de jaren vijftig en zestig opeens weer populair. Onlangs is in NRC Handelsblad een korte serie artikelen gestart, gewijd aan de wederopbouw, waarin bijvoorbeeld uitgelicht wordt hoe welzijn een taak van de overheid werd of de introductie van elektrische huishoudelijke apparaten het leven van de huisvrouw vergemakkelijkten.
Van naoorlogse percentageregelingen en de kracht van kunst Een onderwerp uit de wederopbouw dat tot op heden nog onderbelicht is gebleven, is de zogenoemde monumentale kunst. Na de Tweede Wereldoorlog moest de samenleving fysiek en moreel herstellen van de gevolgen van de bezetting. Het beschadigde land moest met vereende krachten herbouwd worden. De rijksoverheid zette een bijzonder instrument in om mee te helpen een betere maatschappij te scheppen. Op initiatief van het ministerie van Onderwijs, Kunsten
De ‘Barmhartige Samaritaan’ van August Manche (1957) op de gevel van het verpleegstershuis aan de Luttenbergstraat in Zwolle, is een duidelijke verwijzing naar de functie van het zustergebouw en het ziekenhuiscomplex.
en Wetenschappen werd in 1951 de rijksregeling ingesteld voor de ‘decoratieve aankleding’ van belangrijke en representatieve openbare gebouwen. Hierdoor kon bij nieuwbouw 1,5% van de bouwsom aan beeldende kunst besteed worden. Deze monumentale kunst bevond zich in, aan of bij de gebouwen, was speciaal voor de betreffende architectonische setting ontworpen en vormde er een eenheid mee. Reden waarom wel gesproken wordt van niet-vrije of ‘gebonden’ kunst. De overheid stimuleerde zo kunst en kunstenaars èn realiseerde tegelijkertijd missies van volksopvoeding en cultuurspreiding. De kunstuitingen, waarmee grote delen van de bevolking in aanraking kwamen, fungeerden als balsem voor de ziel, als maatschappelijk samenbindende factor!
55
De Rijksgebouwendienst was uiteraard een belangrijk opdrachtgever. Maar door de instelling van vergelijkbare procentsregelingen behoorden ook organisaties zoals de PTT en de Nederlandse Spoorwegen, scholen en kerken tot de grote opdrachtgevers. Bovendien spendeerden bedrijven als banken, warenhuizen of fabrieken een percentage van de bouwsom aan kunst. De kunstwerken moesten goed passen bij de specifieke aard van het gebouw, zodat de gebruikers zich met de kunst en de architectuur konden identificeren. Dat betekende dat de kunst zeker in de beginjaren figuratief was, en vaak refereerde aan de functie van het gebouw. De verschijningsvorm van de kunstuitingen laat een breed palet aan mogelijkheden zien. Ook de onderwerpkeuze loopt behoorlijk uiteen, al zijn er voor bepaalde gebouwtypen variaties op enkele thema’s. Bij gemeente- en provinciehuizen worden doorgaans ‘goed gezag’ en ‘rechtvaardigheid’ verbeeld. Een veel gebruikt onderwerp is ’natuur’: bomen, bloemen, inheemse of streekgebonden beplanting, zon, maan en sterren. Bij scholen zijn het voorstellingen van spelende kinderen die terugkeren. Kenmerkend is telkens de sfeer van optimisme in de voorstellingen. Een mooi voorbeeld van een kunstwerk in de rol van explica-
De glas-in-lood ramen in de entree van het verpleegstershuis aan de Luttenbergstraat met vissen, vogels, bloeiende bloemen of bomen, de zon - verbeeldingen van bron van energie, kracht, levenslust en gezondheid (foto Hans Damink).
56
teur, dat verwijst naar de functie en de specifieke context van een gebouw, is de ‘Barhartige Samaritaan’ van August Manche uit 1957. Het betonrelief is aangebracht in de bakstenen gevel van het verpleegstershuis aan de Luttenbergstraat, dat hoort bij het (inmiddels gesloten) Isala ziekenhuis op de locatie Weezenlanden in Zwolle. De relatie met het werk van de hulpvaardige zusters, en dokters, is snel gelegd. Bij de entree van het verpleegstershuis bevinden zich twee glas-in-lood ramen met afbeeldingen uit de natuur: vissen, vogels, bloeiende bloemen of bomen, de zon. Dit alles heeft hier betekenis als bron van energie, kracht, levenslust en gezondheid.
Oude technieken in een nieuwe jas Opvallend is dat kunstenaars in deze periode zich vaak niet in één techniek specialiseerden, maar experimenteerden met verschillende genres in de beeldende kunst. Oude technieken
Betonrelief met gestileerde natuurelementen (1965), Parochie Thomas a Kempis, kerk Verrijzenis des Heren, Bachlaan in Zwolle.
Baksteenkunst aan de Ruusbroecstraat in Zwolle.
Stenen sculptuur, De Haan van Ybe van der Wielen (1961) op de hoek van de Hanekamp en de Wipstrikkerallee.
Tegeltableau van Jan van Druten (1962) in voormalige kleuterschool De Paddestoel, nu kinderdagverblijf Wip Wap in de Trompstraat in Zwolle.
Mozaïek van Jo Pessink aan een gevel van de voormalige Flevoschuur, Ruusbroecstraat in Zwolle.
als mozaïeken, sgrafitto’s, wandschilderingen en reliëfs werd nieuw leven ingeblazen en kregen veelal een eigen vormgeving. Nieuwe technieken, zoals glas-in-beton en glas appliqué, kwamen op. Kunstenaars waren ook inventief in de toepassing van materialen en werkten regelmatig met de schaarse (en goedkope) middelen die voorhanden waren. Zoals de huisvrouw in het naoorlogse gezin alle restjes eten verwerkte tot een kliekjesmaaltijd, verspilden de kunstenaars geen materiaal. Zij maakten bijvoorbeeld gebruik van de baksteen waarmee de gevels werden opgetrokken; krasten in een verse pleisterlaag een lijntekening en kleurden die in volgens de frescotechniek; vervaardigden keramische tegeltableaus; of bouwden hun mozaïeken op uit de scherven van verschillende voorwerpen. Aanvankelijk was de kunst nog vrij figuratief vormgegeven. De ‘opbouwende’ voorstelling moest immers vooral herkenbaar en begrijpelijk zijn. Maar vanaf eind jaren ’50 werden de werken abstracter en is verwantschap zichtbaar met vrije beeldende kunststromingen als Cobra.
grootschalige herontwikkeling, herbestemming of sloop verdwijnt de monumentale kunst die nagelvast met het gebouw verbonden is. Wil de kunst aan de buitengevel nog weleens de aandacht op zich vestigen, heel anders is het gesteld met de kunst die zich in de interieurs bevindt. Die gaat ‘geruisloos’ – en doorgaans ongedocumenteerd - verloren. Maar niet altijd. Soms lukt het, door een gerichte en gezamenlijke inspanning, om een kunstwerk in een nieuwe omgeving te plaatsen. Het is, kortom, de hoogste tijd voor een hernieuwde kennismaking met de bijzondere kunst van de wederopbouw ! Het Oversticht inventariseert de monumentale kunst van de wederopbouw in Zwolle. Wilt u ons attent maken op een kunstuiting of heeft u zelf informatie en/of beeldmateriaal hierover die u wilt delen? Mail dan met
[email protected]. Ik zie uw reactie met belangstelling tegemoet.
Overleeft de kunst? In de vele kunstwerken die destijds gemaakt zijn wordt de tijd van vernieuwing en geloof in de toekomst weerspiegeld. Maar de toekomst van de kunst van de wederopbouw zelf is minder rooskleurig. In Nederland is een unieke collectie ontstaan van deze monumentale, ‘gebonden’, kunst. En daar zit een deel van het probleem. Het is een collectie van kunstwerken die nog nauwelijks op eigen merites beoordeeld is en zo een vanzelfsprekende plaats veroverd heeft binnen de kunstgeschiedenis. De bouwwerken van de wederopbouw zijn op dit moment slechts mondjesmaat aangewezen als beschermde monumenten. Feit is dat de bouwproductie van de wederopbouw onder druk staat. Door
Natuurstenen wandkunst, reliëf van cristallinomarmer en lavalite van Frank Nix (1969/70), in het inmiddels gesloopte gebouw van de Nederlandsche Bank aan de Potgietersingel in Zwolle
Literatuur
−− F. van Burkom, Y. Spoelstra en S. Vermaat red., Kunst van de wederopbouw Nederland 1940-1965, Experiment in opdracht, nai010 uitgevers, 2013. −− T. van der Zee, Centrale Harculo, zestig jaar energie aan de IJssel, GDFSUEZ Energie Nederland N.V., Zwolle, 2014. −− Naoorlogs bouwen in Overijssel, Kunst in beeld, Monumentale kunst uit de wederopbouw, Het Oversticht, 2009. −− Over, Thema Wederopbouw, Het Oversticht, nummer 43, december 2013. Alle foto’s, tenzij anders vermeld, zijn gemaakt door het Oversticht.
Glas-in- beton kunstwerk (1955) van Louis van Roode, is uit Eindhoven verhuisd naar de hal van woontoren Bellevue, Oldeneelallee in Zwolle
57
58
Historische Muurreclames: bijna vergeten stadsgeschiedenis Evert Jan Entzinger & Rolf Poolman Op stadsfoto’s uit het begin van de vorige eeuw zijn ze in overvloed aanwezig: schreeuwerige reclames voor van alles en nog wat. Geschilderd op muren of op het dak geplaatste borden. Langzamerhand drong het besef door dat regelgeving noodzakelijk was om het straatbeeld niet te laten verloederen. Bijna alles is inmiddels verdwenen. Ook opschriften boven winkelpuien werden vaak weggeschilderd of vervangen door een aanduiding van de nieuwe winkel. Veel ‘juweeltjes’ die een
stad een stukje van haar geschiedenis meegeven, verdwenen. ‘Historische Muurreclames Zwolle’ spant zich sinds vorig jaar in voor behoud en herstel van die ‘middenstandsmonumentjes’ en betrekt daarbij het vakonderwijs (Cibap restauratietechnieken). Het herstel van de eerste drie objecten kan dit jaar van start gaan dankzij een bijdrage van ‘de Gasthuizen’ dat initiatieven voor senioren in Zwolle ondersteunt.
Muurreclames komen zowel met - als zonder afbeeldingen voor. Reclames met nostalgische plaatjes kwamen in Zwolle vrijwel niet voor en er zijn geen restanten over, in tegenstelling tot andere steden. Tekstreclames werden vaak direct op de bakstenen of de pleisterlaag geschilderd en zijn daardoor gevoelig voor verwering. Op markante plaatsen zoals de zijmuur van het huidige notenwinkeltje Diezerstraat/Grote Markt/ Oude Vismarkt en de zijmuur Diezerstraat/Korte Smeden, werden geschikte oppervlakken verhuurd en regelmatig overgeschilderd met nieuwe teksten. Voor dit soort locaties met algemene reclame werd later geen vergunning meer afgegeven.
59
Diezerstraat/ Korte Smeden
Op initiatief van de wijk Assendorp zijn, met wijkbudget van de gemeente, zeven schilderingen gerenoveerd of teruggebracht. Ze geven daarmee kleur en inhoud aan het leven in die wijk in vervlogen jaren. Panden die nu allemaal een woonfunctie hebben, geven zo hun geschiedenis prijs.
Grote markt/ Diezerstraat
Een gerenoveerde muurschildering van Bakkerij Moosdorff, Groeneweg / Groenestraat).
60
Verwijzing naar ingang Koperslagerij J.H. Volkers
Korpershoek Hoeden en Petten Kamperstraat 34
In het centrum van Zwolle is slechts één mooie oude muurreclame opvallend aanwezig: die voor het hoedenwinkeltje in de Kamperstraat, herschilderd door een betrokken pandeigenaar. Minder opvallend, maar nog geheel authentiek is het opschrift op het rijksmonument daar schuin tegenover (nu stroopwafelwinkeltje), die verwijst naar de werkplaats van de ‘Koperslagerij’ van J.H.Volkers die hier van 1915 - 1929 zijn ambacht uitoefende. Met de pandeigenaar, gemeente Zwolle en het Cibap is afgesproken deze, zoals dat heet, ‘conserverend te restaureren’. Dat betekent behoeden voor verder verval en alleen het hoogst noodzakelijke bijschilderen. Daarmee blijft de historische uitstraling het best behouden. Kenners zijn vooral geroerd door het mooie verwijzingshandje en het zorgvuldig handgeschilderde kader. Op de hoek Papenstraat/Grote Kerkplein is een mooie gestukadoorde lijst te zien. Nu is er in het pand een café-restaurant gevestigd. Daarvoor o.a. de IJmuider Vishandel en dáárvoor het ‘Meubel-en Spiegelmagazijn Stibbe’. De eigenaar wil graag deze laatste verwijzing op grond van een fotofragment
Lege lijst, ‘Meubelmagazijn Stibbe’ wordt herschilderd.
weer teruggeschilderd hebben. Naar verwachting krijgt dat deze zomer zijn beslag. Daarmee krijgt het pand weer een stukje van zijn geschiedenis terug. Een reclame die weliswaar opvallend aanwezig is, maar dan in negatieve zin, is die voor ‘Leverworst’ (Hagelsteeg / Diezerstraat 112). De tekst ‘ Kent U onze Haagsche- Saksische- en Vitamine Leverworst’ verwijst naar het ambachtelijke werk van slager Alferink en is van rond 1940. Eronder (vaag zichtbaar) zit nog een opschrift van de eerste winkel van de latere grootgrutter Zijlstra die op het hoogtepunt 75 winkels had in 1966 volledig op ging in de Gruyter’. De reclame is deels verloren gegaan bij het plaatsen van een nieuwe gevel en ontsierd door het aanbrengen van leidingen. Het schilderwerk is ernstig in verval.
Het Hopmanshuis, een voormalig pakhuis aan het Rode Torenplein, was door zijn unieke ligging pal aan het water (nu omgeven door een weg) een mooie locatie voor algemene reclame. Nog vaag zijn de teksten ‘Adverteert in- en abonneert u op ONZE COURANT’ (verscheen van 1905 -1920) en ‘van IJsendijk’s verpakte KOFFIE’ zichtbaar. Deze koffiebranderij was gevestigd aan de Thorbeckegracht, en ging later op in Douwe Egberts. De introductie van voorverpakte koffie gold als een waarborg voor de klant in die jaren! Bij het aanpassen van de raampartijen om het gebouw een kantoorfunctie te geven, zijn de beschilderde stenen echter niet op hun oorspronkelijke plek terug gelegd, zodat studenten eerst moeten gaan puzzelen alvorens de letterreconstructie kan plaats hebben. Aan de Westgevel is hoog, nog vaag het restant van ‘Kwatta’s Olanda Cacao’ zichtbaar.
Leverworst reclame van slagerij Alferink
Muurreclams op het Hopmanshuis (Rode Torenplein) ‘van IJsendijks verpakte Koffie’ en ‘Onze Courant’
61
62
Nieuwstraat 19.
Beschilderde plafonds Hemmy Clevis In Nederland dateren de oudste beschilderde plafonds van huizen uit de 15de eeuw. Eerder zijn alleen enkele vondsten bekend van beschildering die bestaan uit één kleur. Daaruit zou je kunnen afleiden dat beschilderde plafonds gewoon niet voorkwamen, hoewel ze in de aangrenzende landen wel gevonden zijn. Aannemelijker is echter dat er tot voor kort weinig aandacht aan besteed werd en dat ze grotendeels of allemaal verdwenen zijn. Omdat er nu wel aandacht voor is, komen ze af en toe te voorschijn. Wat verder opvalt is dat er in Zwolle, in vergelijking met andere steden in Nederland relatief veel vondsten van beschil-
derde plafonds gedaan zijn. Als we het plafond van de Statenzaal niet meerekenen, dateren de jongste beschilderingen uit de 17de eeuw. En dat is ook logisch. Beschilderde plafonds horen bij heel donkere ruimten en in de loop van de 17de eeuw wil men meer licht in huis hebben waardoor de stucplafonds opkomen. En stucwerk plafonds zijn vooral wit, wat meer licht in huis brengt. Hieronder hebben we het echter over beschilderde plafonds. De voormalige schepenzaal heeft een zoldering van moer- en kinderbalken. Onder de zeven zware moerbalken zijn sleutelstukken aangebracht. Deze consoles of sleutelstukken zijn in
1447 gebeeldhouwd door mr. Johan uit Kampen. De gebeeldhouwde consoles stellen boertige personen voor met wapenschilden en muziekinstrumenten. In 1448 werden ze ‘gestoffeerd’, dat wil zeggen in meerdere kleuren geschilderd. In 1447 zijn de moerbalken eveneens versierd met zonnen en manen in reliëf. Ze zijn in 1451 in meerdere kleuren geschilderd. Dit is daarmee de oudst bekende plafondversiering in Zwolle. Bijzonder fraaie sleutelstukken zijn te zien in het huis met de hoofden (Goudsteeg 17). Afgebeeld zijn waarschijnlijk oudtestamentische figuren met banderollen waarop oorspronkelijk teksten hebben gestaan. De originele sleutelstukken bevinden zich elders. Onder de moerbalken zijn afgietsels aangebracht. Uit het midden van de 15de eeuw dateert een doorlopend rankmotief op moerbalken zoals dat is aangetroffen in het pand Melkmarkt 10. Op de velden tussen de kinderbalken waren grote gotische bloemen geschilderd. In het pand Vispoortenplas 8-10 is een zoldering beschilderd geweest met de voorstelling van een sterrenhemel. De balken waren bestreken met een diep purperen fond waarop sterren met behulp van een sjabloon waren aangebracht. Uit het tweede kwart van de 17de eeuw is een plafond in Zwolle wel héél uitzonderlijk. Het betreft Kamperstraat 22. Hier zijn bij een restauratie beschilderingen op moer- en kinderbalken te voorschijn gekomen. De velden tussen de kinderbalken zijn voorzien van knorpelachtige ranken, door biezen omgeven. Tussen de ranken zijn rijk gevarieerde voorstellingen te zien, ontleend aan de inheemse en exotische flora en fauna. Dieren als schildpad, tijger, kameel en diverse vogelsoorten, waaronder een gans en een pauw,
zijn afgebeeld naast zaden en insecten. De kinderbalken hebben eveneens een versiering van ombiesde ranken. Een dergelijk rijk uitgewerkte schildering is uniek voor Nederland. Uit de Nieuwstraat 33 komen uit dezelfde periode enkele fragmenten van een beschilderde moerbalk en beschilderde velden tussen de kinderbalken. Op de moerbalk is een jacht tafereel geschilderd. Uit ‘een pand aan de Grote Markt’ komen enkele beschilderde plafondplanken. Ze zijn in 2006 waargenomen door een medewerker van het Oversticht. Koestraat 8, de Groote Sociëteit, heeft beschilderde velden tussen de enkelvoudige balklaag die bestaan uit ovale en ronde cartouches met voorstellingen. Op de balken zijn in rechthoekige vlakken guirlandes, gekruiste palmbladeren
Kamperstraat 22.
Koestraat 8, de ‘Groote Sociëteit’.voor en na de restauratie.
63
64
Nieuwstraat
en veren geschilderd met in het midden een lauwerkrans. In de cartouches zijn onder andere tekens van de dierenriem geschilderd. Dit plafond dateert ongeveer rond 1650 of iets later. Achter de ingang is een jaar of 11 geleden een beschilderd plafond achter een stuclaag te voorschijn gekomen met de god Ares op zijn krijgskar. De Sociëteit is op de Open Monumentendag te bezichtigen. Goudsteeg 12 heeft een 16de-eeuws moer-en kinderbalkenplafond dat enkele eeuwen later met Jugendstil motieven beschilderd is. En op de gemeentewerf liggen planken die afkomstig zijn van een plafond van een huis in de Nieuwstraat. Dit pand is in 1962 afgebroken, maar de planken van het plafond zijn toen naar de gemeentewerf afgevoerd. De planken zijn in 2004 bij een inventarisatie aan elkaar gepast, wat een veel ingewikkeldere klus bleek te zijn dan gedacht. Met fotoshop zijn de afbeeldingen verbeterd. Er zijn zeven groepen van meerdere planken die aan elkaar pasten. Daarnaast zijn er nog losse planken. Op de groepen 1 - 5 wordt de beschildering begrensd door de tussenmaat van de kinderbalkjes. De afbeelding bestaat in hoofdopzet uit een patroon van cirkels waartussen florale motieven. In de cirkels lijken vooral voorstellingen van dieren opgenomen te zijn. Langs de randen loopt een gele contourlijn die aangezet is met een witte of zwarte bies. Over het algemeen is de voorstelling niet erg duidelijk leesbaar, de verflaag is erg vuil en op een aantal plaatsen behoorlijk beschadigd. Ook bij het fotograferen van afstand zijn concessies gedaan aan de kwaliteit.
De groepen 6 en 7 wijken duidelijk af, hier ontbreekt het cirkelpatroon en ook de kleurstelling lijkt anders. Naast florale motieven zijn voorwerpen en personen weergegeven. Bij groep 6 lijkt zich in het midden verticaal een moerbalk af te tekenen. Rechts daarvan in het tweede vak van boven is vaag een afbeelding van een driehoek met een liggende passer zichtbaar. Links is in een cirkel met gotische letters een tekst aangebracht. De Vries meent hier te lezen: “Dit sint unser hassen diy hier .. [naad] orren / hat kainner van sain vorlor.. [naad]”. Op plank 31 onderaan twee zittende figuurtjes en een portret (plank lijkt niet goed te passen). In het midden van groep 7 tekent zich verticaal een moerbalk af. Aan de linker zijde daarvan zijn van boven naar beneden een saterkop, een mannen of kindfiguur met een cape en een mannetje met een kruiwagen zichtbaar. Aan de onderzijde eindigt de schildering, in het onbeschilderde deel loopt nog wel een kinderbalkje. Misschien wel de jongste geschilderde plafondversiering is te zien in de statenzaal in de Diezerstraat. De statenzaal is een voorbeeld van de neogotiek met een drukke beschildering van vloer, wanden en plafond en zwaar gebrandschilderde ramen. Het beschilderde moer- en kinderbalken plafond heeft afbeeldingen in neogotische stijl met invloeden uit de Arts and Craftsmovement en de Jugenstil. De muren zijn in polychromie uitgevoerd met niet figurale beschilderingen. Dit verhaal geeft geen compleet overzicht van alle beschilderde plafonds, maar beoogt een indruk te geven van de rijkdom hieraan in Zwolle.
66
Colofon
ISBN: Uitgave:
978-90-8533-112-4 Gemeente Zwolle Expertisecentrum, Leefomgeving en Erfgoed Postbus 10007 8000 GA Zwolle
Vormgeving: SPA Uitgevers Eindredactie: Hemmy Clevis Druk: Epos press, Zwolle Foto Omslag: Marco Slot Fotoverantwoording: Johan Teunis, Henry Kranenborg, Carl Borst, Jeroen Drost,Hidde Heikamp, Hans Westerink, Archeologie Zwolle, Gemeente Zwolle, Harry Vrielink, Historisch Centrum Overijssel, RCE Amersfoort Henk van der Werf, Het Oversticht. Acquisitie:
Carl Borst
Comité Open Monumentendag Zwolle Veemarkt 38 Postbus 10007 8000 GA Zwolle Tel. (038)4982466 E-mail:
[email protected] Internetadres Landelijke Stichting OMD: www.openmonumentendag.nl Internetadres Zwols Comité OMD: www.zwolle.nl Facebook: facebook.com/omdzwolle
67
68