Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum
Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg J. Vos MSc 28 juli 2015
_____________________________________________________________________
Inhoudsopgave Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg 1 Inleiding
3
2 Onderzoeksopzet en voorkeursvariant 2.1 Vergelijking varianten 2.2 Voorkeusvariant
5 5 5
3 Effecten Natura 2000-gebieden 3.1 Stikstofdepositie 3.2 Verdroging
7 7 9
4 Projectonderdelen 4.1 Haven en bedrijventerreinen 4.1.1 Onderbouwing 4.1.2 Effecten 4.1.3 Vergelijking varianten 4.2 Randweg 4.3 Recreatieve ontwikkelingen 4.4 Verlegging van de Bolt
11 11 11 12 12 13 13 14
5 Compensatie en biodiversiteit 5.1 Algemeen 5.2 Flora en Faunawet soorten 5.3 Biodiversiteit en kwaliteit van habitats
17 17 17 18
6 Proces totstandkoming MER en PIP
21
7 Conclusie
23
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
1
_____________________________________________________________________
2
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________
1 Inleiding Hierbij treft u de zienswijze van de Natuur en Milieufederatie Limburg op het ter inzage liggende Provinciale Inpassingsplan (PIP) behorende bij de ‘Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum’, alsmede het bijbehorende MER met bijlagen. Deze zienswijze wordt mede ingestuurd namens de Dassenwerkgroep Venray-Horst. Wij starten met het geven van een reactie op de onderzoeksopzet en de daarbij gekozen varianten en onderzoeksmethoden in hoofdstuk 2. Vervolgens zullen wij in hoofdstuk 3 ingaan op de stikstofdepositie. In hoofdstuk 4 geven we onze zienswijze naar aanleiding van enkele specifieke deelprojecten, te weten - de uitbreiding van haven- en industrieterrein, - de randweg, - recreatieve ontwikkelingen en - de verlegging van de Bolt. In hoofdstuk 5 zullen wij ingaan op belangrijke ecologische aspecten en de natuurcompensatie. In hoofdstuk 6 geven we onze mening naar aanleiding van het proces van de totstandkoming van het PIP en het MER. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 de conclusie.
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
3
_____________________________________________________________________
4
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________
2 Onderzoeksopzet en voorkeursvariant 2.1 Vergelijking varianten Wij zijn van mening dat de keuze om de effectbeoordeling en de beoordeling van het doelbereik enkel te doen van de beschreven alternatieven als geheel onvoldoende inzichtelijk is voor bestuurders om een goed afgewogen keuze te kunnen maken voor de specifieke bouwstenen van de voorkeursvariant (VKV). Zo verschaft het MER geen inzicht in de effecten en het doelbereik van de verschillende varianten van projectonderdelen zoals - de randweg, de havenuitbreiding, en - de industrie-uitbreidingen. Tevens wordt in het MER niet duidelijk op welke wijze en in welke mate deze projectonderdelen van elkaar afhankelijk zijn. In veel gevallen ontbreekt eveneens een gedegen probleemanalyse en doelstelling. Daarbij zijn de varianten per projectonderdeel ook niet beschouwd op doelbereik. Wij hebben verschillende keren gewezen op de nadere beschouwing per projectonderdeel en ook is de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna cie m.e.r.) hier in haar advies op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) uitvoerig op ingegaan. Zo schrijft de cie m.e.r. het volgende: Daarom adviseert de Commissie’ zowel op de afzonderlijke onderdelen in te gaan als op het gehele plan. Hierbij signaleert zij twee ‘clusters’ van projectonderdelen: het cluster van maatregelen in verband met hoogwaterveiligheid enerzijds en het cluster van ingrepen rond Wanssum anderzijds. De Commissie adviseert dit verschil tot uitdrukking te brengen in de structuur van het MER door de effecten van zowel de afzonderlijke onderdelen als van beide clusters en het gehele plan in beeld te brengen. Desalniettemin worden de afzonderlijke projectonderdelen in het MER niet of nauwelijks afzonderlijk in beschouwing genomen. Zo zijn er wel onderbouwingen in de bijlagen opgenomen voor het Roekenbosch en de Kop van Ooijen, maar is er geen onderbouwing of deelrapport voor de havenuitbreiding, de randweg of de bedrijventerreinen opgesteld. Naar onze mening kan op basis van het onvoldoende inzichtelijk zijn van probleem, doelstelling en effectbeoordeling per projectonderdeel geconcludeerd worden dat, zoals de cie m.e.r. stelde in haar advies op de NRD, ‘het MER zijn functie als hulpmiddel bij de besluitvorming niet optimaal kan vervullen’.
2.2 Voorkeusvariant In paragraaf 5.1 van het MER zou per projectonderdeel worden toegelicht hoe tot een VKV is gekomen, zo valt er te lezen in de inleiding van deze paragraaf. Uit de verdere tekst valt echter niet of slechts beperkt te achterhalen op basis waarvan specifieke bouwstenen uit de verschillende varianten zijn gekozen. Zo valt hieruit niet te herleiden op basis waarvan de ruimste randweg-variant is gekozen en de zeer grote ontwikkeling van het bedrijventerrein West is voorzien. Op de private initiatieven, de uitbreiding van het Roekenbosch, de uitbreiding van het recreatiepark Ooijen en de uitbreiding van de jachthaven, wordt daarbij helemaal niet ingegaan.
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
5
_____________________________________________________________________ Daarbij wordt, zoals in paragraaf 2.1 uitgelegd, onvoldoende onderbouwd wat concreet de probleem- en doelstelling en de effectbeoordeling per projectonderdeel inhouden, waardoor geen inzicht is verkregen in de mogelijke beweegredenen die geleid hebben tot de keuze voor de specifieke bouwstenen van de VKV. Dit valt onvoldoende te herleiden uit de ter inzage liggende documenten.
6
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________
3 Effecten Natura 2000-gebieden 3.1 Stikstofdepositie Voor wat betreft de stikstofdepositie is de situatie naar onze mening onvoldoende in beeld gebracht. Er wordt gesteld dat er sprake is van een afname van stikstofbelasting in de eindsituatie. De stikstofbelasting gedurende de uitvoeringsfase is daarbij niet onderzocht. De stikstofdepositie in de eindsituatie is tevens niet op de gebruikelijke wijze onderbouwd en kwantitatieve gegevens ontbreken. Verder is het voor de Natura 2000-doelstellingen ook van essentieel belang dat er op de afzonderlijke stikstofgevoelige ‘patches’ (habitattype) geen significant negatieve effecten optreden. Het is onduidelijk of dat voldoende is uitgesloten. Wij zijn van mening dat de stikstofdepositie wel degelijk in de Passende beoordeling had moeten worden beschreven en dat er ten onrechte wordt geconcludeerd dat geen verdere uitleg nodig is in verband met het prioritair zijn van het project binnen de Programmatische aanpak stikstof (PAS). In het kader van de PAS wordt een specifieke hoeveelheid stikstof gereserveerd. Daarbij is echter in de ter inzage liggende documenten niet vermeld hoeveel ruimte er gereserveerd is en of dit volstaat voor de afzonderlijke stikstofgevoelige patches, zowel gedurende de uitvoeringsfase als in de eindsituatie. Tevens is niet inzichtelijk dat deze ontwikkelingsruimte daadwerkelijk beschikbaar zal komen op het moment van uitgifte, in andere woorden het moment waarop de ontwikkelingen gerealiseerd worden die leiden tot een vergrootte stikstofdepositie op de afzonderlijke patches. Daarmee is onvoldoende duidelijk of de benodigde ontwikkelingsruimte voldoende op tijd beschikbaar komt om significant negatieve effecten daadwerkelijk uit te kunnen sluiten op elk afzonderlijk stikstofgevoelige habitattype omdat dit niet is onderzocht of inzichtelijk is gemaakt. Verder zouden wij ook graag inzicht willen in de wijze, mate en de concrete projectonderdelen die deel uitmaken van het prioritaire project. Dit kan namelijk niet worden herleid uit het MER, de Passende beoordeling of de ‘Regeling Programmatische Aanpak Stikstof’ (bijlage 6 behorende bij artikel 6). Binnen de documenten wordt verwezen naar de twee prioritaire projecten ‘gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum’ en ‘gebiedsontwikkeling, wegen, bedrijven, haven gemeente Venray’. Voor wat betreft het prioritaire project ‘Gebiedsontwikkeling OoijenWanssum’ wordt verwezen naar het ‘projectblad MIRT Projectenboek 2015’. Daarin wordt dit als opgave voor dit project het volgende geformuleerd: ”om de hoogwaterbescherming in de Maasvallei op orde te brengen en te houden” en “het gebiedsontwikkelingsproject OoijenWanssum realiseert de 1/250 per jaar opgave in het plangebied en draagt bij aan de langetermijnopgave in het Maasdal”. Verder wordt er concreet verwezen naar de uitbreiding van de binnenhaven, en wel als volgt: De binnenhaven van Wanssum (behorende bij de gemeente Venray) voor zowel container- als bulkoverslag zal worden uitgebreid, waardoor de logistieke hotspot Venlo/Venray aanzienlijk wordt versterkt. Van alle overige aspecten behorende bij het PIP en MER die niet worden benoemd in het projectenboek, kan verondersteld worden dat deze niet zijn aangemerkt als prioritair project(onderdeel) en dus in de Passende Beoordeling hadden moeten worden meegenomen.
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
7
_____________________________________________________________________ De effecten van de randweg op de Natura 2000-gebieden maar zeker ook de effecten van de bedrijventerreinuitbreiding zijn naar onze mening dan ook ten onrechte daarin niet onderzocht. Binnen ‘gebiedsontwikkeling, wegen, bedrijven, haven gemeente Venray’ wordt niet verder gespecificeerd om welke concrete uitbreidingen het gaat en waarvoor en hoeveel ontwikkelingsruimte is gereserveerd. Tevens wordt nergens beschreven op welke wijze geborgd is dat daarmee uitgesloten is dat significant negatieve effecten optreden, gedurende de aanlegfase alsook in de eindsituatie. Wij willen in dit kader ook opmerken dat wij van mening zijn dat het onjuist is dat initiatieven (of projectonderdelen) die geen nationaal of provinciaal belang dienen worden aangemerkt als prioritair project(onderdeel). De reserveringen van ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten in het kader van de PAS zijn namelijk expliciet bedoeld voor projecten die van provinciaal of nationaal belang zijn. Dat de hoogwaterveiligheid en mogelijk de randweg en enige havenontwikkeling gezien worden als nationaal en provinciaal belang vinden wij begrijpelijk. De enorme omvang van de bedrijventerreinuitbreiding is echter in geen geval van nationaal of provinciaal belang, maar behelst veel meer een particulier initiatief en individuele belangen. Wij willen daarbij in ieder geval ook wijzen op artikel 19kn lid 6 van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze luidt als volgt: De omvang van de ontwikkelingsruimte die voor projecten en andere handelingen als bedoeld in het eerste lid wordt gereserveerd, is zodanig dat er niet onnodig inbreuk wordt gedaan op de omvang van de ontwikkelingsruimte die resteert voor toedeling aan andere projecten of handelingen dan die bedoeld in het eerste lid. Juridisch gezien lijkt het dan ook niet te kloppen dat een particulier initiatief in zulke mate mag meeliften binnen de ontwikkelingsruimte binnen de PAS die gereserveerd is voor een hoogwaterveiligheidsproject. Er bestaat hier echter vooralsnog geen jurisprudentie over en daardoor valt weinig te zeggen over of de uitbreiding van het bedrijventerrein dan ook juridisch gezien mag worden als prioritair project(onderdeel). Juridisch toetsing in dat kader lijkt ons echter wel zinvol. Wij zijn daarbij van mening dat het maatschappelijk gezien niet verantwoord is dat ontwikkelingsruimte die gecreëerd wordt door de landbouwsector niet ter beschikking komt aan de sector zelf alsook geen bijdrage levert aan het behalen van de Europese Natura 2000doelstellingen maar opgevuld wordt door een particulier initiatief. Tevens zijn wij van mening dat op zijn minst in het kader van een zorgvuldige belangenafweging de stikstofuitstoot van verschillende (projectonderdelen-)alternatieven inzichtelijk gemaakt had moeten worden zodat gezaghebbenden op basis daarvan een goed afgewogen keuze kunnen maken tussen de varianten binnen de verschillende projectonderdelen en daarmee de bouwstenen voor het voorkeursalternatief. Tot slot dient te worden benadrukt dat de stikstofdepositie in de nabij gelegen Natura 2000gebieden significant hoger is dan de kritische depositiewaarden. Enkel met de PAS als instrument zullen de Europese doelstellingen voor deze gebieden niet behaald kunnen worden. Zeker in die zin is het uitermate belangrijk dat onder andere private initiatieven niet kunnen meeliften in de ontwikkelingsruimte die geboden wordt aan prioritaire projecten maar ook dat de verlaging van de stikstofdepositie die met dit project behaald zou worden juist ten goede komt aan de Natura 2000-gebieden. Ditzelfde geldt dan ook voor overige stikstofuitstotende
8
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________ ontwikkelingen zoals de randweg indien de ruime randwegvariant leidt tot een grotere depositiewaarde dan de korte randwegvariant. Daarbij dient te worden opgemerkt dat met dit project een significante reductie van de stikstofdepositie kan worden behaald maar dat met de uitvoering van de VKV voor het overgrote deel van de Natura 2000-gebieden niet of nauwelijks tot een reductie van de stikstofbelasting leidt. Dit zien wij als een zeer grote gemiste kans.
3.2 Verdroging Als gevolg van het graven van de nevengeulen treedt verdroging op die wordt tegengegaan door de aanleg van drempels. Wij hebben uit de stukken niet kunnen opmaken of deze drempels voldoende juridisch en planologisch geborgd zijn. Zo zijn wij niet overtuigd van de hydrologische effecten en hebben daartoe geen onderzoek kunnen vinden tussen de stukken. Ook de Passende beoordeling is daarin niet helder. Wij hebben dan ook onze twijfels of er voldoende drempels in het PIP als zodanig zijn bestemd en of deze op de juiste locaties zijn gelegen om voldoende juridisch en planologisch te borgen dat er daadwerkelijk geen verdroging van het Natura 2000-gebied zal optreden.
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
9
_____________________________________________________________________
10
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________
4 Projectonderdelen 4.1 Haven en bedrijventerreinen 4.1.1 Onderbouwing Voor wat betreft de uitbreiding van de haven en de bedrijventerreinen West en Oost ontbreken gedegen onderbouwingen. De enige onderbouwing die in alle stukken te vinden is, is dat de omvang het beste zou aansluiten op de Havennetwerkvisie Limburg 2030. Dit kunnen wij echter niet uit de Havennetwerkvisie opmaken. Verder ontbreekt elke onderbouwing, op basis van de netwerkvisie of enige overige onderbouwing. Zo wordt er, voor zover wij hebben kunnen nagaan, nergens in het MER of de onderliggende rapporten gesproken over probleemstelling, doelstelling of onderbouwing van nut en noodzaak. Onduidelijk is op welke wijze de uitbreiding van het haventerrein past binnen het dynamische voorraadbeheer dat een centraal thema is binnen het POL 2014. Ook is niet duidelijk in hoeverre dit past binnen de uit te werken regiovisie bedrijventerreinen die nog tot ontwikkeling moet komen, eveneens in het kader van het POL 2014. Zo zijn in het POL een aantal uitgangspunten opgenomen voor wat betreft nieuwe terreinen of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen. Zo wordt in het POL 2014 het volgende gesteld: Nieuwe terreinen of uitbreidingen van bestaande terreinen zijn mogelijk als: - er binnen de bestaande voorraad geen geschikte ruimte meer is; - deze toevoeging additionele kwaliteit toevoegt aan het regionale aanbod. In de regionale visies moet hier uitwerking aan gegeven worden. Dit geldt voor nieuwe terreinen en grotere uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen; - beperkte uitbreiding van bestaande terreinen (kavelniveau) voor reeds op het terrein gevestigde bedrijven of lokale, solitair gevestigde bedrijven is onder voorwaarden mogelijk, via maatwerk en met een goede onderbouwing; - de ontwikkeling past binnen de geformuleerde algemene verstedelijkingsprincipes (zie hoofdstuk 3), waaronder de ladder van duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaande (beeldbepalende en monumentale) panden; - er tegelijkertijd elders in de regio bestaande voorraad of harde plannen (in vergelijkbare omvang) uit de markt worden genomen; - hierover overeenstemming is bereikt in het regionaal programmeringsoverleg werklocaties. We vinden het, gezien de hoeveelheid nog beschikbare terreinen, van belang om zoveel mogelijk plannen en ideeën te schrappen. Hieraan is naar onze mening niet of onvoldoende getoetst. Zeker is niet duidelijk of en in welke mate de uitbreiding aansluit op deze uitgangspunten omdat een onderbouwing in algemene zin volledig ontbreekt. Eveneens ontbreekt een financiële onderbouwing of een analyse van een haalbare business-case. Ook met het advies van de cie m.e.r. is naar onze mening onvoldoende gedaan. Zo verwees in haar advies naar het volgende:
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
11
_____________________________________________________________________ Uit de NRD blijkt onvoldoende voor welke typen bedrijvigheid de uitbreidingen van beide bedrijventerreinen bedoeld is, wat de relatie met de haven is en welke capaciteit voor aan- en afvoer over weg en over water nodig is. Onderbouw in het MER per terrein de beoogde omvang (aantal ha) en de toe te laten milieucategorieën. Conform de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ adviseert de Commissie de (eventueel na herstructurering en/of kleine uitbreiding) beschikbare ruimte op bestaande locaties af te zetten tegen een onderbouwde behoefte aan uitbreiding van bedrijventerreinen. 4.1.2 Effecten De uitbreiding van het industriegebied behelst een ontwikkeling van enorme omvang. De effecten hiervan op leefbaarheid, landschap en natuur zijn enorm. Het gaat daarbij om visuele effecten en leefbaarheidsaspecten als de uitstoot van schadelijke gassen, maar ook om geluidseffecten. Deze ontwikkeling heeft in die zin significante effecten voor de leefbaarheid van de mens maar ook voor de kwaliteit van het als goudgroen bestempelde natuurgebied en het leefgebied van al dan niet beschermde soorten. Hierin zou een afweging gemaakt moeten worden voor wat betreft de mate waarin de industrie-uitbreiding wordt toegestaan tussen belangen van de initiatiefnemer, de leefbaarheid en de natuurbelangen. Zoals gezegd is met de huidige MER deze afweging niet mogelijk. Effecten in het kader van de stikstof zijn reeds aan de orde geweest in hoofdstuk 2. Daarbij dient te worden benadrukt dat de effecten van deze uitbreidingen op de Natura 2000-gebieden enorm zijn en zeker als significant bestempeld moeten worden. Daarbij wordt de stikstofdepositie als gevolg van deze ontwikkeling op generlei wijze direct gemitigeerd. In dat kader willen wij graag opmerken dat het omzetten van landbouwgrond naar natuur niet gezien mag worden als mitigatiemaatregel voor de uitbreiding van het industrieterrein omdat deze geen directe relatie heeft met de hoogwaterveiligheid. Wij hebben ernstige twijfels of het juridisch gezien geoorloofd is om deze toename van stikstofdepositie zonder passende mitigatie toe te staan. 4.1.3 Vergelijking varianten Naar onze mening is in het MER onvoldoende ingegaan op een onderbouwing van de uitbreiding en is een vergelijking tussen de verschillende ‘uitbreidingsvarianten’ niet mogelijk omdat de effecten daarvan niet inzichtelijk zijn gemaakt. Het effect van de uitbreiding van de bedrijventerreinen is namelijk niet per uitbreidingsvariant onderzocht, maar is enkel onderzocht als onderdeel van het integrale plan en de daarin onderzochte varianten. Dit maakt het MER naar onze mening onvoldoende inhoudelijk voor het bevoegd gezag om een gedegen afweging te maken voor wat betreft de mate waarin de havenuitbreiding dient plaats te vinden. De afzonderlijke effecten van de bedrijventerreinuitbreidingen op leefbaarheid, landschap en natuur worden niet beschreven en zijn ook niet inzichtelijk omdat deze worden meegenomen in het kader van het grote maatschappelijk belang van hoogwaterveiligheid en de daarmee samenhangende ontwikkelingen van natuurwaarden. Dit is echter niet juist omdat het hierbij gaat om een particulier initiatief waarvan de effecten op leefbaarheid, landschap en natuur enorm zijn. Hierdoor is geen volwaardige belangenafweging mogelijk.
12
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________ 4.2 Randweg Ten aanzien van de randweg heeft de cie m.e.r. het volgende geadviseerd: In de NRD worden verschillende varianten voor de rondweg gepresenteerd. Deze zijn wel getoetst aan het doelbereik voor waterstandsdaling, maar niet aan doelstellingen ten aanzien van leefbaarheid, landschap en natuur. De Commissie adviseert in het MER de varianten te toetsen aan de criteria ten aanzien van leefbaarheid en verkeersafwikkeling.
Een concrete probleem- en doelstelling voor de randweg ontbreken. Als enige doelstelling is in dit kader het vergroten van de leefbaarheid in Wanssum geformuleerd. Vervolgens is geconcludeerd dat vanuit de milieuthema’s verkeer, geluid en externe veiligheid de randwegvarianten beter scoren dan variant 0+ zonder randweg en dat met de randwegvarianten een betere invulling geven wordt aan het verkeersplan Wanssum. Vervolgens wordt dan direct de sprong gemaakt om te kiezen voor de ruime randwegvariant (variant 2 en 3) omdat deze een beperkte invloed heeft op de woonhuizen van Wanssum en de natuurgebieden. Dit is echter niet onderbouwd en hiervoor ontbreken onderzoeksgegevens in het kader van de toetsing op doelbereik en effectbeoordeling. Wij zijn daarbij van mening dat de ruime randwegvariant juist enorme invloed heeft op de natuurgebieden en dat de invloed op de woonhuizen van Wanssum niet onderscheidend is tussen de korte randwegvariant (variant 1) en de ruime randwegvariant (variant 2 en 3). Zo valt uit het deelrapport Geluid en trillingen op te maken dat er niet of nauwelijks verschil is in geluidbelasting tussen de verschillende varianten. Uit het deelrapport Natuur valt echter wel op te maken dat er significant negatieve effecten optreden op vogelsoorten en de das (versnippering leefgebied). De conclusie dat de ruime randwegvariant een beperkte invloed heeft op de natuurgebieden, kunnen wij dan ook zeker niet staven. De nieuwe randweg leidt dus tot effecten op beschermde soorten maar raakt op verschillende plaatsen ook de goudgroene natuurzone. Zowel voor de goudgroene natuurzone alsook voor verstoring van FF-wetsoorten tabel 3 geldt het nee-tenzij principe. Dit houdt in dat de ingreep alleen kan plaatsvinden als geen alternatieven voorhanden zijn, er sprake is van een groot maatschappelijk belang en dat de natuurwaarden gecompenseerd kunnen worden. De vraag of er alternatieven voorhanden zijn, is middels het MER niet beantwoord. Naar onze mening heeft een alternatievenonderzoek in geheel niet plaatsgevonden. De vergelijking van de varianten in het MER geven namelijk geen inzicht in de effecten van de randweg afzonderlijk en losgekoppeld van de overige ontwikkelingen in het gebied. Alvorens het voorkeursalternatief voor wat betreft de randweg werd vastgesteld had moeten worden uitgesloten dat een alternatief mogelijk is waarbij geen effecten optreden op de goudgroene natuurzone en op beschermde soorten. Aangezien dit niet gebeurd is, zijn wij van mening dat deze werkwijze in strijd is met nationaal en provinciaal beleid.
4.3 Recreatieve ontwikkelingen In algemene zin kan gesteld worden dat de recreatieve ontwikkelingen in het gebied leiden tot een recreatieve druk op de natuurgebieden. Wij betreuren het dat het verzoek om zonering van
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
13
_____________________________________________________________________ de natuurgebieden, waarbij delen vrij toegankelijk zijn en andere delen minder, niet is gehonoreerd. Verder hebben wij onze serieuze bedenkingen over de wijze waarop verschillende particuliere initiatieven meeliften binnen dit project, zoals de uitbreiding van Roekenbosch en de Kop van Ooijen. Bij de uitbreiding van het Roekenbosch maken wij ons ernstige zorgen over de nabij gelegen dassenburcht. Wij zijn van mening dat deze uitbreiding de instandhouding van de dassenburcht in gevaar brengt. Voor verdere onderbouwing van deze stelling verwijzen wij naar de bijlage “Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum en de das”. In het kader van de Kop van Ooijen hebben wij op basis van de ter inzage liggende rapporten onvoldoende inzicht kunnen krijgen in de milieueffecten van de twee omputlocaties.
4.4 Verlegging van de Bolt In eerdere conceptplannen van de gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum zou de watergang de Bolt geleid worden door een aan te leggen dijkring. Daarmee zou de Bolt zijn huidige loop kunnen behouden. In het nu voorliggende ontwerp-PIP wordt deze watergang echter verlegd en zal deze vóór de dijkring haaks afbuigen richting ‘klimaatbuffer’. Reden hiervoor zou de wens van het Waterschap Peel & Maasvallei zijn om het aantal dijkdoorgangen zo veel mogelijk te beperken. Bij het verleggen van de Bolt zal de aan te leggen omleiding aansluiting moeten maken op de waterloop Swolgenbroek die in een recent verleden zijn waterhuishoudkundige functie verloren heeft. Deze vervallen waterloop maakt deel uit van de EHS en is onderdeel van de klimaatbuffer. Omdat de afwateringsbasis (waterpeil) van Swolgenbroek hoger is dan die van de Bolt zal een diepe geul gegraven moeten worden richting Swolgenbroek en zullen een aantal percelen langs de Bolt opgehoogd moeten worden om natschade te voorkomen. De omleiding moet door een natuurlijke hoogte geleid worden van het integraal begraasde natuurgebied. De nieuw aan te leggen watergang tussen Bolt en Swolgenbroek zal een tot ruim 2 meter diepe geul moeten vormen om als afvoerende watergang door deze hoge rug te kunnen functioneren. Hierdoor ontstaat een markant ‘litteken’ in een natuurgebied. Vanwege de hoge taluds is voor het beheer en onderhoud van de watergang en de taluds minimaal een ruimtebeslag nodig van circa 8 meter. Uiteraard moet deze aan te leggen watergang op de legger worden geplaatst, zal het ruimtebeslag door Staatsbosbeheer moeten worden afgestoten en zal door de provincie herbegrenzing moeten plaatsvinden buiten de goudgroene natuurzone van de oude Maasarm. Voor de doorgang van de grazers zal over de geul een kunstwerk gerealiseerd moeten worden. Ook buiten het natuurgebied zal ter hoogte van de kruising met de Boltweg een extra duiker aangebracht moeten worden om deze omleiding naar het Swolgenbroek mogelijk te maken. Wij zijn van mening dat het verleggen van de Bolt niet bijdraagt aan de te realiseren beoogde ruimtelijke kwaliteit van Ooijen-Wanssum. Dit vanwege het ruimtebeslag en de fysieke en de beheertechnische consequenties die verbonden zijn aan het verleggen van de Bolt. Het omleggen van de Bolt naar de doelstellingsgerichte natuur van Staatsbosbeheer is geen maatregel die genomen dient te worden op basis van de pkb Ruimte voor de Rivier of de Kaderrichtlijn water (KRW), waarover Staatsbosbeheer afspraken heeft gemaakt met het Rijk.
14
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________ Wij zijn er dan ook voorstander van dat de Bolt zijn huidige loop behoudt en door de dijkring wordt geleid. Daarbij zal bij hoogwatersituaties de afvoer van de Bolt tijdelijk geblokkeerd worden door een systeem met terugslagklep aan of in de dijkring. Een situatie waarbij dit systeem in werking moet treden zal gemiddeld slechts eens per 50 jaar voorkomen. Tevens zal slechts korte tijd lokaal wat natschade op agrarische percelen langs de Bolt kunnen ontstaan. Dit is naar onze mening beter te voorzien en te rechtvaardigen dan de landschappelijke impact en de effecten op natuurwaarden die een verlegging tot gevolg heeft. Concluderend zijn wij van mening dat binnen de doelstellingen van de integrale gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum het niet noodzakelijk is om de Bolt te verleggen naar en tot in de goudgroene natuur van de oude Maasarm. De nadelige effecten op natuur en landschap, overigens belangrijke peilers voor de beoogde ruimtelijke kwaliteit van het PIP, staan naar onze mening niet in verhouding tot de veronderstelde voordelen van een omlegging. Wij verzoeken u dan ook om het PIP aan te passen en uitvoering te geven aan de eerder voorgestelde plannen waarbij de Bolt binnen de huidige loop gehandhaafd blijft.
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
15
_____________________________________________________________________
16
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________
5 Compensatie en biodiversiteit 5.1 Algemeen Wij zijn van mening dat voor een juiste belangenafweging helder moet zijn wat de effecten zijn van de ingrepen op de natuurwaarden in algehele zin, en ook specifiek per deelproject. Wettelijk gezien hoeft enkel gekeken te worden naar Natura 2000, Natuurnetwerk en FF-wet. Voor de belangenafweging zou echter ook naar de verstoring van het gehele leefgebied van beschermde maar ook minder beschermde soorten gekeken moeten worden. Wij betreuren het dan ook dat voor het thema Natuur het m.e.r.-onderzoek in principe beperkt is tot de wettelijke gebiedsbescherming en soortenbescherming. In het kader van een juiste belangenafweging zou binnen het onderzoek ook meer aandacht moeten zijn voor de kwaliteit van habitats en verstoring van leef- en foerageergebied.
5.2 Flora en Faunawet soorten In het landschapsplan wordt iets gezegd over de compensatieverplichtingen voortvloeiend uit de Boswet en de compensatieregeling behorende bij de omgevingsverordening Limburg ten aanzien van de goudgroene natuurzone. Voor wat betreft de soorten wordt daarbij alleen aandacht besteed aan de das en de steenuil en niet aan de overige beschermde soorten. Dit heeft tot gevolg dat in het kader van de mitigatie- en compensatieopgave enkel wordt gekeken naar maatregelen die relevant zijn voor de das en de steenuil. Daarmee wordt voorbij gegaan aan mogelijke andere beschermde (maar zeker ook minder beschermde) soorten die als gevolg van de ingrepen of de stapeling van ingrepen negatieve effecten ondervinden. Verder zijn er ook bedenkingen of de compensatieopgave voor de das toereikend is en of de procedure wel op de juiste wijze is doorlopen, gelet op het nee-tenzij principe. Daartoe verwijzen we naar de bijlage ‘Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum en de Das’ opgesteld door de Dassenwerkgroep Venray-Horst. Uit het deelrapport Natuur volgt dat er sprake is van significant negatieve effecten op verschillende andere soorten dan de das en steenuil, vooral op bepaalde vogelsoorten. Het betreft daarbij ook jaarrond beschermde nesten van o.a. de buizerd, wespendief, boomvalk en sperwer. In het landschapsplan wordt hieraan geen aandacht geschonken en ook in andere rapporten krijgt dit niet de nodige aandacht. Met name de verstoring van de vogels door geluid is niet of nauwelijks onderzocht en de resultaten daarvan worden niet gepresenteerd in het deelrapport Natuur. In dit kader wordt alleen gekeken naar de geluidbelasting op de goudgroene natuurzone maar niet naar de geluidbelasting voor specifieke vogelsoorten. Ook in het landschapsplan wordt niet gesproken over mitigatie- en compensatiemaatregelen die genomen dienen te worden in het kader van het kwaliteitsverlies van de biotopen voor vogels als gevolg van de significante toename in geluidbelasting. Zoals reeds in paragraaf 4.1 is aangegeven, wordt onvoldoende uiteengezet wat de effecten zijn van de uitbreidingen van de haven en industrieterreinen voor wat betreft vogels en mogelijk andere beschermde soorten. Voor deze mogelijk significante verstoring o.a. voor vogels als gevolg van geluid geldt op basis van de FF-wet de vraag of er alternatieven zijn
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
17
_____________________________________________________________________ waarbij geen effecten optreden op de beschermde soorten. Daarmee is voor zover wij hebben kunnen achterhalen geen rekening gehouden. Wij zijn ons ervan bewust dat het niet handig is om in het kader van een inpassingsplan onderzoeken op detailniveau van ontheffingsaanvragen uit te voeren. Wel dient in het kader van het inpassingsplan een zorgvuldige afweging gemaakt te worden. Ook daarbij vinden wij het belangrijk dat een beeld verkregen wordt van de effecten van de verschillende projectonderdelen op beschermde soorten maar ook op de biodiversiteit in zijn algemeen (zie volgende paragraaf). Hiervan is echter middels het MER onvoldoende inzicht verkregen. Bij de uitvoering wordt straks per ingreep getoetst aan de FF-wet. Het gaat bij de ontheffingsprocedure echter om de specifieke effecten van die desbetreffende ingreep waarbij niet naar cumulatieve effecten gekeken wordt. Juist daarom had in dit stadium van het PIP beoordeeld moeten worden wat de cumulatieve effecten zijn van alle ontwikkelingen tezamen op beschermde soorten, met inbegrip van de jaarrond beschermde vogelsoorten. Van een gedetailleerd onderzoek op ‘ontheffingsniveau’ hoeft dus in dit geval geen sprake te zijn. Desalniettemin had wel inzichtelijk moeten zijn wat het totaal aan effecten is van de ingrepen en welke mitigatie- en compensatiemaatregelen nodig en mogelijk zijn om te voorkomen dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Tevens zou het zinvol zijn om te bekijken welke mitigatiemaatregelen kosten-effectief binnen dit project hadden kunnen worden meegenomen.
5.3 Biodiversiteit en kwaliteit van habitats Wij zijn uiteraard zeer verheugd dat met onderhavig project een groot oppervlak extra natuur wordt ontwikkeld en de natuur rondom de Maaszone in ere wordt hersteld en de daartoe aanwezige potenties voor natuurontwikkeling worden benut. In het geval van deze gebiedsontwikkeling is er echter ook sprake van verlies aan specifieke biotopen waarvoor geheel andere soorten biotopen in de plaats komen. Conform de Omgevingsverordening Limburg mag de compensatie van verloren gegane natuur niet leiden tot verlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken daarvan. Dat tegen de achtergrond van de omvangrijke natuurontwikkeling aan de kwantitatieve compensatieverplichting grotendeels wordt voldaan, is zeer begrijpelijk. Graag willen we toch expliciet aandacht vragen voor het soort natuur dat door de ontwikkelingen verloren gaat en de consequenties daarvan voor specifieke, al dan niet beschermde soorten en voor de soortenrijkdom in algemene zin. Het gaat daarbij veeleer om de kwalitatieve compensatie. Uit de effectbeoordeling in het MER valt op te maken dat er een netto licht negatief effect is op de algehele biodiversiteit. Zo scoort het effect op actuele waarden negatief en het effect op nieuwe waarden slechts beperkt positief. Daarmee zal sprake zijn van een achteruitgang in biodiversiteit ten opzichte van de huidige situatie. Met name in combinatie met hetgeen in de vorige hoofdstukken beschreven is over o.a. de effecten van geluidbelasting op bepaalde vogelsoorten, kan gesteld worden dat specifieke initiatieven onterecht meeliften op de natuurontwikkeling binnen dit hoogwaterveiligheidsproject. Wij betreuren het dat voor deze drastische ingrepen en vaak ook particuliere initiatieven geen verdere inspanningen vereist zijn.
18
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________ Er wordt helaas geen totaaloverzicht gegeven van de habitattypen die ontstaan en de habitattypen die door de ingrepen, al dan niet in samenhang met elkaar, verloren gaan. Daarbij zou ook stilgestaan moeten worden bij de effecten op de kwaliteit van habitats en de biodiversiteit als gevolg van reeds in het verleden uitgevoerde maatregelen voor de hoogwaterveiligheid. Zo blijkt uit het deelrapport Natuur dat in het kader van het klimaatbufferproject in de Oude Maasarm reeds significant negatieve effecten zijn opgetreden op de algehele biodiversiteit en mogelijk ook beschermde soorten. Hiermee is voor zover wij kunnen opmaken geen rekening gehouden binnen de compensatie- en mitigatieopgave. Verder willen wij ook speciale aandacht vragen voor de kwaliteit van het Geystersch ven en de Nieuwlandse sloot. Zo wordt in het deelrapport Natuur aangekaart dat de kwaliteiten van de moerassige laagte en het ven in de omgeving van Wanssum onder druk staan van eutrofiering en dat hier in een recentelijk verleden nog veel bijzondere soorten van het voedselarme milieu aanwezig waren. Als gevolg van deze eutrofiering zijn blijkbaar deze soorten inmiddels verdwenen. Door invulling te geven aan het voorkeursalternatief en de daartoe behorende forse uitbreiding van de haven van Wanssum zal de kwaliteit van dit gebied (en de Nieuwlandse sloot) nog verder verslechteren. Daarbij kan voor zover wij hebben kunnen opmaken niet uit de stukken worden geconcludeerd dat hier geen beschermde soorten zijn of kunnen worden aangetroffen. In het landschapsplan wordt hier niet verder op ingegaan terwijl er wel overduidelijk geconcludeerd is dat er sprake is van een significante verslechtering van deze gebieden. De mogelijkheden om met onderhavig project een kwaliteitsslag te behalen in het kader van de kwetsbaarheid van deze gebieden zijn helaas niet beschreven. Mogelijk zijn er maatregelen mogelijk die in samenhang met het project tegen lage kosten en weinig inspanningen ingezet zouden kunnen worden. Wij zien het als gemiste kans dat dit soort zaken niet als onderdeel van de integrale aanpak zijn bekeken. Hetzelfde geldt in principe voor maatregelen die mogelijk zouden kunnen zijn om de situatie voor de rivierdonderpad te verbeteren.
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
19
_____________________________________________________________________
20
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________
6 Proces totstandkoming MER en PIP Wij zijn sterk voorstander van betrokkenheid van stakeholders in projecten als deze. Wij waren dan ook verheugd dat voor dit project gekozen is voor een stakeholderconstructie waarbij een breed scala aan belanghebbenden om input is gevraagd. Toch zijn wij niet geheel tevreden over het proces en betreuren wij het dat wij slechts beperkt onze expertise en standpunten konden inbrengen en dat met het belangrijkste kritiekpunt, zoals de effectbeoordeling per projectonderdeel, weinig tot niets is gedaan. Tevens zijn wij van mening dat voor bepaalde onderdelen veel reeds vastgelegd was, alvorens de bijeenkomsten van de belangengroepen van start gingen. Zo was in principe het voorkeursalternatief op dat moment al in belangrijke mate bekend, zeker in het kader van de randweg. Ook betreuren wij het dat verschillende voor ons relevante zaken zoals de situatie rondom de stikstofdepositie niet eerder tijdens de bijeenkomsten van de belangengroep ter sprake zijn geweest. Daarentegen zijn er verschillende zaken uitvoerig aan bod geweest die mogelijk minder van belang waren. Wat wij uitzonderlijk jammer vinden is het gegeven dat wij als lid van de belangengroepen niet voldoende inzage konden krijgen in o.a. een concept-MER voorafgaand aan het formele ter inzage leggen van het MER. Wij zijn van mening dat voor een dermate groot gebiedsontwikkelingsproject de termijn van ter inzage legging van 6 weken veel te kort is. Wij waren wel verheugd dat er na veel aandringen de mogelijkheid geboden is om voorafgaand aan de ter inzage legging op het gebiedsbureau de stukken konden worden ingezien. Wij hadden echter graag gezien dat bepaalde concept-documenten werden toegezonden zodat we reeds in een eerder stadium onze op- en aanmerkingen hadden kunnen geven. Het ter inzage leggen van een voorontwerp zou naar onze mening ook een juiste stap geweest zijn in dezen. Tot slot willen wij graag opmerken dat wij het zinvol vinden om met andere (soort) belanghebbenden om de tafel te zitten. Binnen dit project is echter gekozen voor een constructie waarbij belangengroepen werden samengesteld en slechts een vertegenwoordiger van deze belangengroep met vertegenwoordigers van andere belangengroepen aan tafel zat. Daarbij zijn we slechts eenmaal in de gelegenheid geweest om gezamenlijk met alle belanghebbenden een bijeenkomst bij te wonen. De ervaring bij andere stakeholderprojecten leert dat begrip en synergiën behaald kunnen worden juist door met andere belanghebbenden gezamenlijk het onderwerp te bespreken. Tevens waren binnen de belangengroep natuur en milieu en mogelijk ook binnen andere belangengroepen specifieke belangen vertegenwoordigd die elkaar bijten, zoals het belang van leefmilieu voor de mens en de natuur. Naar onze mening is het zinvoller om een constructie te bedenken waarbij enkel gelijkgestemden aan tafel zitten, of juist te kiezen voor een constructie waarbij verschillende soorten belangen bij elkaar zitten, bijvoorbeeld belangen van het buitengebied, of in dit geval mogelijk per deelgebied.
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
21
_____________________________________________________________________
22
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
_____________________________________________________________________
7 Conclusie Het MER bevat naar onze mening onvoldoende gegevens voor bestuurders om een voldoende afgewogen keuze te maken omdat het doelbereik en de effectbeoordeling onvoldoende beschouwd zijn op het niveau van de deelprojecten, te weten - randweg, - havenuitbreiding, industrieterreinuitbreiding, en - de verschillende particulier initiatieven. Tevens valt uit de ter inzage liggende documenten niet te herleiden op basis van welke argumentatie voor de verschillende bouwstenen van de voorkeursvariant (VKV) gekozen is. De commissie m.e.r. heeft naar aanleiding van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau verschillende adviezen gegeven. Hier is naar onze mening echter onvoldoende mee gedaan. Wij zijn verheugd dat met onderhavig project veel ruimte geboden wordt voor de hoge potenties voor natuurontwikkeling binnen het stroomgebied van de Maas. Wij hebben echter serieuze kritiek op de enorme uitbreidingsmogelijkheden van het industrieterrein bij de haven en het gegeven dat de VKV uitgaat van een randweg zo ver in het buitengebied en direct tegen het natuurgebied aan. Door deze ontwikkelingen worden waardevolle leefgebieden van verschillende diersoorten doorsneden en de externe effecten op natuurgebieden zijn enorm. De onderbouwingen voor deze ontwikkelingen ontbreken en wij zijn van mening dat deze beide ontwikkelingen niet zo rigoureus hoeven plaats te vinden en toch de gewenste doelstellingen bereikt kunnen worden, veelal in dezelfde mate. Verder hebben wij extra moeite met de mate waarin het industrieterrein bij de haven mag uitbreiden. Dit behelst namelijk een particulier initiatief dat maximaal kan meeliften in een hoogwaterveiligheidsproject. De effecten van deze ontwikkeling voor de leefbaarheid en de natuurwaarden worden niet of nauwelijks meegenomen in de bepaling van de mate waarin deze uitbreiding kan plaatsvinden. Tevens kan dit particuliere initiatief maximaal gebruik maken van de schaarse ontwikkelingsruimte die in het kader van de PAS beschikbaar is en primair gereserveerd is voor de landbouwsector, het behalen van de Europese Natura 2000doelstellingen en voor de zogenoemde prioritaire projecten waarbij een nationaal of provinciaal belang wordt gediend. Wij zijn van mening dat in het kader van deze uitbreidingsmogelijkheden een onevenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Met onze zienswijze vragen wij ook aandacht voor de mogelijkheden om met een beter mitigatie en compensatieplan te komen. Hetgeen nu voorligt, is naar onze mening niet afdoende om de natuurwaarden die met alle ontwikkelingen verloren gaan, voldoende te compenseren. Het gaat daarbij niet om de kwantitatieve compensatie maar veeleer om de kwalitatieve compensatie. Voor veel soorten zijn in het deelrapport Natuur verschillende effecten beschreven maar deze komen helaas niet terug in het landschapsplan.
272.112.2 | Zienswijze Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum | 28 juli 2015
23