Haalbaarheidsstudie gebiedsontwikkeling duingebied Hoorn-Oosterend, Terschelling
Samenstelling: JanSiem Rus (Bureau Hunzebreed) Chris Braat (Stichting FREE Nature) Februari 2010
Inhoudsopgave
1. Verandering en verschillende belangen in het duingebied
3
2. Randvoorwaarden en uitgangspunten
5
3. Het gebied tot nu toe 7 3.1 Ontstaanswijze en geomorfologie 7 3.2 Gebruiksgeschiedenis 7 3.3 Recente veranderingen in de geomorfologie door dynamisch kustbeheer 7 3.4 Watersysteem 9 3.5 Natuurwaarde 11 4. Belangen nader belicht 4.1 Natuur 4.2 Landbouw 4.3 Cultuurhistorie 4.4 Kustbeheer 4.5 Waterwinning
15 15 15 17 17 17
5. Het gebied in de toekomst: drie ontwikkelingsrichtingen A) Nagenoeg natuurlijk landschap B) Natuurlijk cultuurlandschap C) Agrarisch cultuurlandschap
19 21 27 31
6. Drie mogelijke alternatieven voor drinkwaterwinning 6.1 Winalternatief 1 6.2 Winalternatief 2 6.3 Winalternatief 3
33 35 35 35
7. Verhaal van een landschap in verandering
37
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
2
1. Verandering en verschillende belangen in het duingebied Deze studie richt zich op het duingebied tussen het Hoornse Bos en het begin van de Boschplaat op Terschelling. In dit duingebied liggen verschillende waarden en spelen verschillende belangen. •
Natuur: het duingebied heeft belangrijke natuurwaarden (natuurlijke duinvormen, levensgemeenschappen, soorten) en het hele gebied is op grond van de Europese Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebied
•
Landbouw en cultuurhistorie: het duingebied kent sinds jaar en dag medegebruik door boeren. Er liggen al bijna een eeuw ontgonnen duinvalleien (‘plakken’ genoemd), deels verpacht aan diverse boeren.
•
Kustveiligheid: De primaire waterkering ligt aan de binnenduinrand, tegen de grens met de polder. De zeereep bestaat uit een stuifdijk die sinds ruim tien jaar vrij kan stuiven en dat ook volop doet.
•
Waterwinning: Terschelling ontvangt een groot deel van haar drinkwater via een wadleiding. Een wadleiding is kwetsbaar en kostbaar. Er is een breed onderzoek gestart naar de mogelijkheden voor waterwinning op Terschelling. Mogelijk kan dit deel van het duingebied ook een rol in de waterwinning vervullen.
Het verstuiven van de zeereep zorgt voor veel veranderingen in de buitenste duinenrij. Dat past bij een dynamisch duingebied zoals dat vanuit de natuurdoelstellingen gewenst is. Een deel van de eilanders vreest dat de zeereep uitholt, dat de zee het eiland zal binnendringen en dat het duingebied gevaar loopt. Door het verstuiven van de zeereep zijn sommige graslanden (deels) overstoven en is de afwateringssloot van de westelijke duingraslanden dicht gestoven. Deze graslanden zijn veel natter geworden, en daarmee minder productief. Vanuit natuurbelang is extensivering van het gebruik van de graslanden gewenst. De duingraslanden ten oosten van de Badweg wateren via de Bloedsloot af richting Waddenzee. Daardoor wordt zoet duinwater afgevoerd en verdroogt een deel van het gebied, gezien vanuit het natuurbelang. De duinen raken meer en meer begroeid met struiken en grove grassen, zoals duinriet en zandzegge. Op zich een natuurlijk proces, versneld door verhoogde stikstofdepositie. Jonge ontwikkelingsstadia en bijzondere soorten staan onder druk. Het gebied verandert voortdurend, met of zonder gericht ingrijpen. In de situatie zoals die nu is hebben alle belanghebbenden min of meer een probleem. De belangen in het gebied botsen. Kunnen we de ontwikkeling zo sturen dat de verschillende belangen daar baat bij hebben? Alvorens mogelijke ontwikkelingen voor de toekomst te verkennen bekijken we eerst de randvoorwaarden (H.2) en de historie en de sturende processen in het gebied (H.3). Een verdieping van de diverse belangen staat in H.4. Hoofdstuk 5 schetst een aantal integrale ontwikkelingsrichtingen. Hoofdstuk 6 gaat in op de mogelijkheden voor drinkwaterwinning bij de verschillende ontwikkelingsrichtingen. Hoofdstuk 7 tenslotte is een samenvatting en start voor het vervolg van het overleg.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
3
Centrale vraag: is er een ontwikkelingsrichting voor het gebied te formuleren waarbij: • • • •
de natuur er beter van wordt (processen, instandhoudingsdoelen Natura 2000) de boeren een rol houden in beheer/gebruik en daar een deel van hun inkomen uit verdienen er dynamisch duinbeheer kan plaatsvinden zonder enig risico voor de kustveiligheid en zonder ‘overlast’ voor de overige functies de waterhuishouding wordt verbeterd, en het overschot aan zoet water mogelijk benut kan worden voor de drinkwatervoorziening.
Figuur 1: Landschapsbeeld vanaf duintop bij paal 15.6 oostwaarts, 15 december 2009.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
4
2. Randvoorwaarden en uitgangspunten De hoofdfuncties van het gebied zijn natuur en veiligheid (primaire waterkering), daarnaast landbouw, cultuurhistorie en mogelijk in de toekomst drinkwaterwinning. Voor deze studie hanteren we de onderstaande wettelijk verankerde randvoorwaarden: De veiligheid van mensen en goederen komt niet in het geding. De zeewering mag geen enkel risico lopen. Er loopt een discussie over de ligging van de primaire waterkering op Terschelling. Vanuit het eiland is de wens om de zeereep tussen paal 8 en paal 18 als zeewering te bestemmen. Voor deze studie gaan we uit van de huidige ligging van de zeewering (zoals vastgelegd in de Wet op de Waterkering) aan de zuidrand van het duingebied, tegen de polder aan. De instandhoudingsdoelen van Natura 2000 worden gehaald. • Het gebied is aangewezen voor de broedvogelsoorten: dodaars, bruine- en blauwe kiekendief, bontbekplevier, strandplevier, dwergstern, velduil, paapje, tapuit, rietzanger
•
De volgende habitats waarvoor de Duinen van Terschelling zijn aangewezen komen 1
voor in het duingebied Hoorn-Oosterend .
Habitat
Instandhoudingsdoel
H2110 H2120 H2130A H2130B H2130C H2140 H2150 H2160 H2170 H2180A
Embryonale duinen Witte duinen Grijze duinen (kalkrijk) Grijze duinen (kalkarm) Grijze duinen (heischraal) Duinheiden met kraaihei Duinheiden met struikhei Duindoornstruwelen Kruipwilgstruwelen Duinbossen (droog)
H2180B H2180C H2190C H6230
Duinbossen (vochtig) Duinbossen (binnenduinrand) Vochtige duinvalleien (ontkalkt) Heischrale graslanden
Behoud oppervlakte en kwaliteit Behoud oppervlakte en kwaliteit Behoud oppervlakte en kwaliteit Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit. Behoud oppervlakte en kwaliteit Behoud oppervlakte en kwaliteit Behoud oppervlakte en kwaliteit Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit duinbossen, Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit Behoud oppervlakte en kwaliteit Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit
De instandhoudingsdoelen kunnen alleen gehaald worden bij voldoende dynamiek (verstuiving), een lage stikstofdepositie en hoge grondwaterstand. De doelen gelden voor het hele duingebied van Terschelling. Er is nog niet bepaald welke specifieke doelen gelden voor het studiegebied. Naast de wettelijk verankerde randvoorwaarden zijn er uitgangspunten die voortkomen uit bestaand beleid: Waterhuishoudingsplan en GGOR2 (Wetterskip), Beheersplan Rijksgronden (Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat), Bestemmingsplan (Gemeente Terschelling). Deze beleidsuitgangspunten zijn belangrijk in deze studie, maar minder onwrikbaar dan de wettelijke randvoorwaarden.
1
In de tabel staan alleen de habitats die in het studiegebied (kunnen) voorkomen.
2
GGOR=Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime, uitgaande van de functies van een gebied
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
5
Figuur 2: overzichtskaart en luchtfoto van het studiegebied. Duidelijk herkenbaar zijn de ‘plakken’. Op de topografische kaart (uitgave 1999) is de zeereep nog weinig verstoven. Op de meer recente luchtfoto is duidelijk het naar binnen stuiven van zand vanaf de zeereep te zien
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
6
3. Het gebied tot nu toe Deze beschrijving is gebaseerd op de beschrijving van E.J.Lammers (Staatsbosbeheer, 2009) voor het beheerplan Natura 2000. 3.1 Ontstaanswijze en geomorfologie Het duingebied van Hoorn en Oosterend is een in geomorfologisch opzicht zeer grootschalig duinlandschap van grote uitgestoven duinvlaktes. Aan de oostzijde worden deze vlaktes begrensd door hoog opgestoven loopduinvormen, aan de binnenduinrand door aaneen gegroeide loopduinen en restanten van grote paraboolduinsystemen. Deze duinvormen zijn er de stille getuigen van dat hier in de 19e eeuw het meest dynamisch duinlandschap van Terschelling voorkwam. Tegenwoordig is het hele duingebied begroeid en is de verstuiving tot stilstand gebracht, met uitzondering van de zeereep (zie onder). 3.2 Gebruiksgeschiedenis In de 19e eeuw werd het duingebied vrij intensief gebruikt door de Terschellinger boeren voor het weiden van vee. Vee graasde gemeenschappelijk vrij in de duinen in de periode tussen half september en half april. Dit gebruik staat bekend onder de naam ‘Oerol’. Het duingebied van Hoorn en Oosterend werd waarschijnlijk intensiever gebruikt dan de meer westelijk gelegen duinen omdat er op dit deel van het eiland maar weinig grond in de polder of op de kwelder beschikbaar was. De Boschplaat en het grootste deel van de Groede waren halverwege de 19e eeuw nog vrijwel onbegroeid. De relatief intensieve beweiding van de duinen zal hebben bijgedragen aan de grootschalige verstuiving hier. In 1883 werd een dijk aangelegd van Oosterend naar het strand. Op deze oude dijk ligt nu de Badweg van Oosterend. Vanaf 1890 werden de verstuiving actief vastgelegd. In dat kader werd het Oerol opgeheven: vee mocht niet meer vrij in de duinen grazen. Ter compensatie voor de boeren zijn veel duinvalleien ontgonnen tot duingraslanden die aan de boeren werden verpacht en waar vee binnen een raster geweid kon worden. De valleien werden via een uitgebreid slotenstelsel met elkaar verbonden en ontwaterd (zie onder). Bij de ontginning werden duinvalleien geëgaliseerd waarbij veel zand tegen de duinvoeten werd opgeschoven. Hier en daar werden tussenliggende duinen door dijkjes met elkaar verbonden. Het agrarisch gebruik van de duinvalleien is in de loop der jaren geïntensiveerd, waarbij de (kunst)mestgift hoger werd. 3.3 Recente veranderingen in de geomorfologie door dynamisch kustbeheer Tot de tachtiger jaren had de zeereep tussen paal 15 en paal 20 het karakter van een rechte stuifdijk. Er was sprake van een teruglopende kustlijn en de zeereep had te lijden onder afslag en klifvorming. Rijkswaterstaat besloot de zeereep onbegroeid te houden om zand naar binnen te laten stuiven en zo voor het eiland te behouden. Halverwege de negentiger jaren werd besloten om in de zeereep mechanisch een aantal kerven aan te brengen. Motief was om het naar binnen stuiven van zand te bevorderen en tegelijk een ecologische meerwaarde in het achterliggende duingebied te realiseren door overstuiving met kalkhoudend zand, waardoor het duingebied als het ware ‘verjongd’ werd. Door de ingrepen is inderdaad veel zand naar binnen gestoven en heeft de zeereep een ander aanzien gekregen. Vergelijken we in fig. 4 de blauwe zone (het weg gestoven zand uit de voormalige zeereep) met de gele en rode zones (de lage resp. hogere delen van de meer naar binnen gelegen nieuwe zeereep), dan blijkt dat de zeereep veel breder is geworden en dat er tussen vrij hoge duintoppen lagere delen ontstaan zijn.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
7
Figuur 3: Luchtfoto van de zeereep aan het einde van de Badweg van Oosterend. Aan de kop van de Badweg is de ligging van de oude zeereep zichtbaar, deze is hier gefixeerd gebleven door begroeiing. Aan weerszijden vindt op grote schaal verstuiving plaats.
Figuur 4: Verandering van de hoogteligging van de zeereep tussen paal 15.4 en paal 20.4 als gevolg van dynamisch kustbeheer. Blauw gekleurde gebieden zijn lager geworden (uitgestoven), rood gekleurde gebieden zijn hoger geworden (opgestoven). Figuur van Arens Bureau voor Strand en Duinonderzoek, www.duinonderzoek.nl . Het toegevoegde rode kader geeft het gebied aan van de luchtfoto van figuur 3.
Verder is te zien dat aan de buitenzijde op het strand een nieuw smalle onderbroken zeereep tot ontwikkeling is gekomen. Hier is het proces te zien van parabolisering van een rechte zeereep, gekoppeld aan de vorming van een nieuwe natuurlijke zeereep door het aan elkaar groeien van embryoduintjes aan de voet van de oude zeereep. Het verleden leert dat de in de zeereep gevormde parabolen weer vrij snel stabiliseren, op korte afstand landinwaarts van de zeereep. De zandaanvoer en dynamiek nemen daar CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
8
af en krachtige groeiers en zandvastleggers als helm en zandhaver vestigen zich. In de vochtiger delen verschijnen duinriet en kruipwilg. Dit is nu aan de binnenzijde van de zeereep al goed te zien. Of de in 1993 uitgevoerde vooroeversuppletie tussen paal 13.7 en paal 18 effect heeft op de hoeveelheid zand die verstuift is nog niet te zeggen op grond van meetgegevens. 3.4 Watersysteem Onder het duincomplex van Terschelling ligt een grote zoetwaterbel, die als het ware drijft op het zoutere water in de ondergrond. De zoetwaterbel strekt zich uit tot buiten de duinen in een deel van de polder. De zoetwaterbel wordt gevoed door neerslag (er valt in Nederland meer neerslag dan er verdampt). Van nature verloopt de afwatering via grondwater. Waarschijnlijk stroomde vroeger zoet water ook oppervlakkig af in de richting van de Boschplaat, door laagtes tussen de opgestoven duinen aan de oostrand van het gebied. Het natuurlijke grondwatersysteem is beïnvloed door de aanleg van de afwatering van de ontgonnen duinvalleien. De zoetwaterbel van het duingebied Hoorn-Oosterend heeft een asymmetrische ligging t.o.v. de vorm van het eiland. De waterscheiding ligt niet in het midden van het eiland, maar meer zuidwaarts onder de hoge duinrug van de primaire waterkering. De gemiddelde grondwaterstand onder de rug ligt ongeveer op een niveau van NAP + 3m. Naar het noorden daalt de grondwaterstand zeer geleidelijk, naar het zuiden, richting poldergebied is sprake van een relatief sterke gradiënt in de grondwaterstand. De ligging van de gemiddelde grondwaterstand is in figuur 5 aangegeven door het beeld van isohypsen (lijnen van gelijke grondwaterstand). Het isohypsenbeeld geeft niet alleen de hoogte van de grondwaterstand aan, maar illustreert ook de afstromingsrichting van het grondwater. Water stroomt loodrecht op het isohypsenpatroon. Er is een verschil in watersysteem tussen het westelijk duingebied (ten westen van de badweg van Oosterend) en het oostelijke duingebied. Watersysteem westelijk duingebied De asymmetrische ligging van het grondwatersysteem wordt vooral bepaald door de netto grondwatervoeding en de afvoer van grondwater naar het oppervlaktewatersysteem. In het westelijke duingebied vond voorheen oppervlakkige afvoer plaats naar een watergang langs de binnenduinrand. Sinds meer dan 15 jaar is deze watergang niet meer functioneel. In de huidige situatie wordt de asymmetrische ligging van het grondwatersysteem vooral bepaald door de verschillen in netto grondwatervoeding tussen het hoge duingebied in het zuiden en de lage gebieden met duingraslanden in het noorden. In het hoge duingebied liggen de grondwaterstanden diep en is de grondwatervoeding groot door de geringe verdamping. In het lage duingebied liggen de grondwaterstanden ondiep, nabij het maaiveld. Hierdoor is de verdamping aanzienlijk groter en de grondwatervoeding geringer (of afwezig) dan in het hoge duingebied. Door het ontbreken van afvoer van oppervlaktewater wordt de waterbalans en daarmee de grondwaterstand bepaald door de nuttige neerslag (neerslag minus verdamping) en de grondwaterafstroming naar Noordzee en Waddenzee. Tussen deze balanstermen is een (dynamische) hydrologische evenwichtsituatie ontstaan met de grondwaterstand in het lage duingebied als belangrijke buffer.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
9
Figuur 5: Schets van het huidige watersysteem. De waterscheiding (stippellijn) ligt in het zuiden. De afwatering via de Bloedsloot leidt er toe dat een groter deel van het gebied in zuidelijke richting afwatert dan in een natuurlijke situatie het geval zou zijn.
Mede op basis van gegevens uit het GGOR-onderzoek van Terschelling is geschat dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) in de duingraslanden nabij het maaiveld ligt CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
10
(GHG 0-20cm -mv) en de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) op een diepte van 40-80 cm –mv. De werkelijke standen wisselen van jaar tot jaar. Watersysteem oostelijk duingebied In het oostelijke duingebied zijn meer lagere duingebieden, terwijl het afvoersysteem van oppervlaktewater hier nog wel functioneert: het afvoersysteem van de Bloedsloot. Vanwege de geringe breedte van de zuidelijke duinrug en de afvoer van oppervlaktewater naar het zuiden heeft de waterscheiding ter hoogte van de Bloedsloot een inham in noordelijke richting. Aanvoer van grondwater naar het lage gebied van de Bloedsloot vindt plaats vanuit de noordoost flank van het westelijke hoge duingebied en vanuit de duinen aan de oostrand van het gebied, op de grens met de Koggegronden en de Groede (Kopjesplak-Jan Thijssenduin). De waterbalans in het gebied en daarmee de grondwaterstand wordt bepaald door de nuttige neerslag, de afvoer van oppervlaktewater en de grondwaterafstroming naar Noordzee, Waddenzee en Koggegronden/De Groede. Opmerkelijk is dat het gebied volgens het GGOR-onderzoek natter is dan het westelijke duingebied, ondanks de afvoer van oppervlaktewater en een vergelijkbare hoogteligging. Dit kan mogelijk verklaard worden vanuit de opbouw van de ondergrond (geringer doorlaatvermogen) en/of de grotere breedte van het eiland hier, waardoor de zoetwaterbel meer opbolt. Volgens de GGOR-studie van Terschelling ligt de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) in grote delen van de duingraslanden boven het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand op 20-50cm –mv. 3.5 Natuurwaarde Het duingebied Hoorn-Oosterend bestaat uit een afwisseling van droge en natte delen. In de lage, natte delen komen van nature duinvalleivegetaties, kruipwilgstruwelen en broekbossen voor. In de hogere, drogere delen zijn van nature duinheiden, droge duingraslanden met korstmossen en drogere duinbossen te vinden. De droge duinen zijn grotendeels sterk vergrast. Alleen aan de buitenzijde van het duincomplex waar op sommige plekken enig (soms kalkhoudend) zand inwaait zijn hier en daar kruidenrijke en/of korstmosrijke vegetaties van Grijze duinen aan te treffen. De lager gelegen, natte delen in het duingebied Hoorn-Oosterend zijn grotendeels in cultuur gebracht en als landbouwgrond gebruikt. Door de bemesting en (voormalige) ontwatering zijn er vrij soortenarme graslanden te vinden. Wel broeden er weidevogels in lage dichtheden. Op plekken waar deze graslanden overstoven zijn vanuit de dynamische zeereep ontwikkelt zich een ruige begroeiing met o.a. Riet, Duinriet, Wilgenroosje. Hier en daar zijn soorten te vinden als Holpijp, Addertong en Dotterbloem die duiden op de invloed van een versterkte grondwateraanvoer vanuit het centrale duingebied. In de niet in cultuur gebrachte valleien ten westen van de Badweg van Oosterend komen vooral Kraaiheidevegetaties voor en op de lagere stukken, met name in het Douwesplak, veel Cranberry’s. De graslanden onder aan de westhelling van het Jan Thijssensduin aan weerszijden van het fietspad zijn al lang niet bemest. Ze worden jaarlijk gemaaid en delen zijn geplagd.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
11
Figuur 6: Deels vergraste grijze duinen in het westelijk deel van het gebied
Figuur 7: Botanisch waardevolle duinvallei aan de oostkant van het gebied
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
12
Aan de oostzijde komt een heischrale vegetatie voor met o.a. Dopheide, Tormentil, Tandjesgras, Hondsviooltje, Heidekartelblad, Gevlekte orchis, Welriekende nachtorchis en Verfbrem. In recent geplagde delen aan de westzijde lijkt zich weer een Knopbiesvegetatie te vestigen met naast Knopbies veel Moeraswespenorchis, Zeegroene zegge, Parnassia en op de nattere delen Oeverkruid, Waterpunge en Ronde zonnedauw. Aan de oostrand van het gebied ligt het secundair verstoven Parapluduin, waar soorten als Grote muggenorchis en Rondbladig wintergroen te vinden zijn. Nog steeds komen hier actieve stuifkuilen voor. Het Parapluduin ligt in de zone waar de duinrug tussen paal 19 en het Witte Duin over gaat in de hoge kwelders van de Boschplaat. Dit gebied draagt de naam De Koggegronden. Er ligt een overgang van hoog, droog en zandig naar geleidelijk lager, natter en kleiïger, en tegelijk een overgang van zoet via brak naar zout. Vroeger groeiden er uitgestrekte Knopbiesvegetaties aan de zoete kant van de gradiënt, overgaand in de gemeenschap van Parnassia en Duinrus, vervolgens in een Kwelderzeggegemeenschap en tenslotte in een begroeiing van de hogere, zandige kwelder zoals Aardbeiklaver, Rode bies, Zeerus en Engels gras. Tegenwoordig komt op deze gradiënt veel Kraaiheide met Kruipwilgstruweel voor aan de zoete kant en verder dichte Rietbegroeiingen met Zeebies aan de zoute kant. Aan de binnenkant van bovengenoemde duinrug ligt een natuurlijk ontstaan berkenbos met in de natte delen Grauwe en Geoorde wilg en op de hogeredelen Eik, Lijsterbes en Ratelpopulier. In de ondergroei is veel Kamperfoelie en Kraaiheide aanwezig. Er groeien ook boreale soorten, nl. Stekende wolfsklauw, Beredruif en (voorheen) Zevenster. Enkele jaren geleden is een deel van het bos verbrand maar het herstel lijkt voorspoedig te verlopen. In zuidelijke richting sluiten hier uitgestrekte Kruipwilg- en heidebegroeiingen en Duinriet ruigten op aan met hier en daar zich uitbreidende boskernen.
Parapluduin
Koggegronden
afwateringssloot
natuurlijk duinloofbos (Berkenvallei) gemaaide duinvallei
Figuur 8: luchtfoto oostelijk deel van de duinboog en overgang naar de Koggegronden
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
13
Figuur 9: Schematische weergave van de diverse belangen in het duingebied Hoorn-Oosterend
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
14
4. Belangen nader belicht Tijdens een werkbijeenkomst op 15 december 2009 zijn de verschillende belangen met enkele betrokkenen verkend. Hier een samenvatting. De betrokkenen ervaren nu allemaal in meer of mindere mate knelpunten. Men is het er over eens dat een open gesprek over belangen een begin kan zijn voor een gezamenlijke oplossing. 4.1 Natuur Vanuit het natuurbelang bekeken is het gewenst natuurlijke processen te herstellen: vorming van nieuwe duinen en een (meer) natuurlijke waterhuishouding. Het verminderen of beëindigen van de waterafvoer via de Bloedsloot zou de natuurwaarden van de duinen ten goede komen. Ook wil de natuurbeheerder, Staatsbosbeheer, graag een extensiever gebruik van de duingraslanden, zonder bemesting. Staatsbosbeheer is al jaren bezig om de duingraslanden geleidelijk aan pachtvrij te krijgen. Zonder bemesting kunnen zich geleidelijk soortenrijkere begroeiingen ontwikkelen. De graslanden blijven herkenbaar in het landschap, en de cultuurhistorie dus ook. Het verstuiven van de zeereep past bij de natuurdoelen. Er ontstaan nieuwe pioniersituaties en er stuift kalkhoudend zand de duinen in, wat zorgt voor ‘verjonging’. De vergrassing en verruiging van de duinen als gevolg van stikstofdepositie is een groot probleem. Wellicht kan begrazing een rol spelen om dit probleem aan te pakken. Behalve natuur is ook natuurgerichte recreatie een doelstelling van Staatsbosbeheer. Het is belangrijk om het duingebied toegankelijk te houden voor bezoekers. 4.2 Landbouw Er zijn nu 8 à 10 gebruikers van de ontgonnen duingraslanden. Een deel van de graslanden is verpacht, de rest wordt op grond van kortlopende overeenkomsten door Staatsbosbeheer aan boeren uitgegeven. De graslanden ten westen van de Badweg zijn sterk vernat door het dichtstuiven van de afwatering. Afhankelijk van het weer staan deze graslanden korte of langere tijd plas-dras en groeit er weinig gewas. De boeren kunnen voor hun bedrijfsvoering niet op deze graslanden rekenen. De graslanden ten oosten van de Badweg kennen wel een goede ontwatering die in stand zou moeten blijven, wil je hier als boer iets aan hebben. Voor de boeren is bemesting van de duingraslanden van belang, omdat er anders te weinig bruikbaar gewas is voor beweiding of ruwvoerwinning. Een voldoende hoog eiwitgehalte is nodig voor het vee. De boeren werken met plezier in het duin, maar er moet wel een opbrengst tegenover staan. Als er vervangende grond beschikbaar is, is het opgeven van de duingraslanden voor productiedoeleinden bespreekbaar. De druk op de polder is hoog, er is weinig grond voor het aantal boeren dat hier een bedrijf heeft. Steeds meer gronden worden gebruikt als paardenwei. De boeren hebben voor hun bedrijfsvoering behoefte aan een toekomstperspectief en aan duidelijkheid.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
15
Figuur 10: Nat duingrasland (de “Plak van 15”) aan de westkant van het studiegebied, 15 december 2009. Op de achtergrond het Hoornse Bos. De zeereep (rechts) is hier begroeid en niet verstoven en heeft het karakter van een stuifdijk.
Figuur 11: Veel eilanders zien een risico dat de zeereep een keer bij storm en hoge waterstanden doorbreekt en de zee het duingebied instroomt. Rijkswaterstaat ziet eerder de ontwikkeling van een bredere, sterkere zeereep. Hier een beeld van de wash-over aan het einde van de stuifdijk op Schiermonnikoog (11 december 2009) waar de zee bij hoge waterstanden sinds jaar en dag het achterliggende duin- en kweldergebied in stroomt.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
16
4.3 Cultuurhistorie De duingraslanden zijn in het gemeentelijk beleid aangeduid als cultuurhistorisch waardevolle elementen. Gebruik dat de cultuurhistorische waarde schaadt is niet toegestaan volgens het gemeentelijk beleid. Een extensivering van het gebruik kan wel passen. Het vroegere vrij laten grazen van vee in de winterperiode (Oerol) is ook cultuurhistorie en deze cultuurhistorie is nu verdwenen. De vraag is wat je precies wilt behouden om de historie van het gebied herkenbaar te houden. 4.4 Kustbeheer Het Wetterskip is verantwoordelijk voor het beheer van de zeekering. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het onderhoud van de basiskustlijn. Vanuit beheeroogpunt zoekt men naar een efficiënte manier om de veiligheid te garanderen. Vanuit die gedachte is het dynamisch kustbeheer in het studiegebied gestart: meer zand het duingebied in laten stuiven, zodat het zand het eiland verder opbouwt. De meningen over deze verandering van beheer verschillen. Rijkswaterstaat vindt het dynamisch kustbeheer geslaagd en wordt in die conclusie gesteund door onderzoekers. Ook de natuurbeheerder, Staatsbosbeheer, staat positief ten opzichte van de toegenomen dynamiek, waardoor nieuwe dynamische milieus ontstaan. Een deel van de eilanders ziet de veranderingen met enige vrees aan. De boeren hebben er last van. Het Platform Duurzaam Landschap Terschelling stelt dat de zeereep uitholt, met name tussen paal 16 en paal 18. Er stuift niet alleen zand landinwaarts, er verdwijnt ook zand richting strand en zee bij zuidwesterstormen. Het risico op overstroming en verzilting neemt daardoor toe, meent het Platform. 4.5 Waterwinning Op dit moment is er geen drinkwaterwinning in het studiegebied. Voor de toekomst verkent drinkwaterbedrijf Vitens de mogelijkheden om meer drinkwater op het eiland zelf te winnen. Terschelling heeft nu een wadleiding die zorgt voor aanvoer van drinkwater vanaf het vaste land, afkomstig uit Gaasterland. De leiding is afgestemd op de watervraag in het drukke zomerseizoen: dan moet er genoeg water zijn. Gevolg is dat in de winter, als de vraag veel lager is, de verblijftijd van het water in de leiding langer wordt. Er is dan extra aandacht nodig om de waterkwaliteit te handhaven. Bovendien is een wadleiding sowieso kwetsbaar, het eiland hangt als het ware aan een ‘navelstreng’.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
17
Natuurlijke processen sturen ontwikkeling landschap
Nagenoeg natuurlijk landschap
Mensen sturen ontwikkeling landschap
Natuurrijk cultuurlandschap
Agrarisch productielandschap
Figuur 12: ontwikkelingsrichtingen op een as met van links naar rechts meer sturende menselijke invloed.
Figuur 13: Samenhang van natuurlijke processen die het landschap vormen.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
18
5. Het gebied in de toekomst: drie ontwikkelingsrichtingen Voor de discussie over de toekomst beschouwen we het duingebied als een geheel, met alle processen en belangen die er spelen. Om zicht op het totaalbeeld te houden schetsen we drie integrale ontwikkelingsrichtingen (figuur 12) met logisch daar aan verbonden keuzes: A. Nagenoeg natuurlijk landschap waarin natuurlijke processen maximaal de ruimte krijgen om het landschap te vormen B. Natuurrijk cultuurlandschap met handhaving patronen en aangepaste afwatering C. Agrarisch cultuurlandschap waarin de productiefunctie van de duingraslanden verbeterd wordt. De ontwikkelingsrichtingen liggen langs een as van minimale menselijke invloed naar menselijke invloed als belangrijke sturende factor, met vele grijstinten daar tussen. De ontwikkelingsrichtingen zijn vrij rechtlijnig geschetst en er zijn allerlei nuances denkbaar. Iedere ontwikkelingsrichting geeft een landschap met een eigen identiteit. Per richting is in de tekst beschreven wat de ontwikkeling betekent voor kustbeheer, waterhuishouding, cultuurhistorie, wijze van natuurbeheer en mogelijkheden voor de landbouw. Waterwinning als mogelijke nieuwe functie komt apart aan de orde in hoofdstuk 6. Voor de ontwikkelingsrichtingen nemen we de sturende processen als uitgangspunt. In hoeverre grijpen we (gericht) in die processen in? Bij die vraag is het van belang het verschillende niveau van processen te onderkennen (figuur 13). Ingrepen in processen op een hoger niveau (‘groter vakje’) hebben een groter en vaak minder voorspelbaar effect in tijd en ruimte. Het kustbeheer (zandsuppletie, dynamisch beheer van de zeereep) grijpt aan op een hoog niveau en heeft veel invloed op het gebied. Het watersysteem (hydrologie) stuurt de ontwikkeling van het hele duingebied en het gebruik en de begroeiing van dat gebied. Geomorfologie en waterhuishouding zijn als basis genomen voor de beschrijving van de ontwikkelingsrichtingen. Maatregelen als plaggen, bemesten, maaien of begrazen zijn minder sturend voor het landschap als geheel, maar daarmee niet minder belangrijk. Het vegetatiebeheer (zoals maaien of begrazen) of landbouwkundig gebruik (zoals bemesten) kan het verschil maken tussen herstel of plaatselijk uitsterven van bedreigde habitats en soorten.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
19
Figuur 14: Watersysteem zonder menselijke invloed. Afwateringssloten gedempt. Duingraslanden komen langere tijd plas-dras te staan. Grondwater stroomt af naar de polder (meer kwel) en naar de Koggegronden.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
20
A
Nagenoeg natuurlijk duinlandschap
Bij deze ontwikkelingsrichting vormen natuurlijke processen het duinlandschap: de wind, het water, de planten en dieren. Sturende menselijke invloed is nihil. Het gebied blijft wel helemaal toegankelijk en mensen kunnen het beleven. Watersysteem Het watersysteem wordt bepaald door neerslag en verdamping en natuurlijke stroming en peilwisselingen. Bij een natuurlijke ontwikkeling wordt de afwatering via de Bloedsloot beëindigd. Daardoor zal de grondwaterstand in het oostelijke duingebied waarschijnlijk sterk stijgen. Met name in het oostelijke duingebied zal zich een nieuw evenwicht instellen tussen nuttige neerslag (neerslag minus verdamping) en grondwaterafstroming naar Noordzee, Waddenzee en Koggegronden/De Groede. De huidige inham in de waterscheiding ter hoogte van de Bloedsloot zal verdwijnen (vergelijk figuur 14 met figuur 5). Afhankelijk van de hoogteligging van duincorridors en de stijging van de grondwaterstand zal een natuurlijke oppervlakki ge afwatering plaatsvinden in noordoostelijke richting naar de Koggegronden, via een slenkensysteem. De cultuurgraslanden in het oostelijke duingebied zullen veel natter worden en blijven in het voorjaar langer onder water staan. Afhankelijk van de weersomstandigheden en de hydrologische situatie in de winter (mate van waterconservering door inundatie) zullen de grondwaterstanden in de zomer weinig wegzakken (GLG 0-30cm). Door het herstel van het grondwatersysteem van de duinrug ter hoogte van de Bloedsloot wordt een sterke toename van de kwel aan de binnenduinrand en in de aangrenzende polder verwacht. Zonder aanvullende maatregelen zal de polder natter worden. In het westelijke duingebied zullen de hydrologische veranderingen waarschijnlijk minder groot zijn. Hier vindt immers nu ook geen oppervlakkige afvoer plaats. De verwachting is wel dat de hydrologische veranderingen in het oostelijke deel ook hun uitstraling hebben op het westelijke duingebied. Tevens zal bij toename van de oppervlakte kaal duingebied door verstuiving van de zeereep de grondwatervoeding vanuit het noorden toenemen. Dit alles kan er toe leiden dat ook de duingraslanden in het westelijke deel verder vernatten met wintergrondwaterstanden boven het maaiveld en hogere zomergrondwaterstanden. De geschetste vernatting volgens het natuurlijke watersysteem hangt ook af van de ontwikkeling van de vegetatie in het gebied. Kaal of spaarzaam begroeid terrein draagt meer bij aan de grondwatervoeding (en dus aan hogere grondwaterstanden) dan ruig begroeid duingebied of bos. Kustontwikkeling De zeereep kan vrij verder verstuiven. Zand stuift landinwaarts en kan bij zuidwesten wind ook naar het strand stuiven. Door de hogere grondwaterstanden wordt waarschijnlijk meer zand ingevangen en raakt het kale zand begroeid en gefixeerd. Er zal geen grootschalige verstuiving of overstuiving van het hele gebied plaatsvinden, alleen langs de noordrand. Er ontstaat als het ware een bredere, meer landinwaarts gelegen natuurlijke zeereep. Het is niet te verwachten dat die zeereep doorbreekt en dat een slufter ontstaat.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
21
Figuur 15: Verschillende soorten grote planteneters hebben ieder hun eigen rol in het
ecosysteem. De wit aangeduide soorten zijn niet inheems. Sommige rassen van rund of paard kunnen de uitgestorven oeros en tarpan benaderen in hun effect op het ecosysteem. Schapen en geiten zijn niet inheems; ze zijn ingevoerd vanuit ZO Europa.
Figuur 16: Halfwilde paarden redden zichzelf jaarrond in natuurgebieden met voldoende omvang en variatie. Hier Koniks in het Kraansvlak bij Haarlem, december 2009. Foto: Leo Linnartz.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
22
Natuurbeheer Het natuurbeheer bestaat bij deze ontwikkelingsrichting in principe alleen uit het introduceren en zo beperkt mogelijk beheren van grote planteneters (grazers). Grote planteneters horen van nature thuis in kustgebieden en zij beïnvloeden de ontwikkeling van de begroeiing, waardoor alle ontwikkelingsstadia naast elkaar kunnen voorkomen. Begrazing is in deze ontwikkelingsrichting geen beheermaatregel om bepaalde doelen te realiseren. De grazers zijn onderdeel van het ecosysteem en ze doen wat ze doen, net zoals reeën nu al op Terschelling. Bij deze ontwikkeling past een zo natuurlijk mogelijk begrazing, met verschillende typen grote planteneters die allemaal op hun eigen unieke manier invloed op het ecosysteem hebben (zie figuur 15). De soorten zijn niet onderling inwisselbaar. Er zijn wel praktische beperkingen. Edel- en damherten zijn niet zonder hoge rasters binnen het studiegebied te houden en zullen dus het hele eiland kunnen bereiken. Die discussie overstijgt deze haalbaarheidsstudie. Halfwilde paarden gaan niet samen met ruiterroutes, omdat de halfwilde paarden tamme paarden als partner dan wel concurrent zien en er op reageren. Introductie van een zelfredzaam runderras is op korte termijn goed te realiseren. Ook wisenten behoren in principe tot de mogelijkheden. De zeekering kan gemakkelijk buiten het begraasde gebied gehouden worden. De grote planteneters leven het hele jaar buiten. Ze worden in principe niet bijgevoerd of medisch behandeld. De dieren leven in een sociaal kuddeverband en ze krijgen veulens/kalveren. Door het sociale gedrag ontstaat een gevarieerd gebruik van het gebied. Stieren vestigen een territorium en de groepen koeien met kalveren trekken langs de stieren om gedekt te worden. Ze weten zelf inteelt te vermijden. Door rivaliteit tussen stieren ontstaan stierenkuilen, die de dieren maken om elkaar te imponeren. Het effect van zulke natuurlijke kuddes is meer gevarieerd dan wanneer koeien of ossen worden ingeschaard. Het totale studiegebied is met grofweg 675 hectare groot genoeg voor een min of meer natuurlijke kudde. Het gebied is op zichzelf te klein om het kuddebeheer helemaal los te laten. Menselijk ingrijpen bestaat uit kuddebeheer, gericht op selectie (dieren die ziek worden of die lastig naar publiek zijn gaan er uit) en voorkomen van ernstige voedseltekorten door de omvang van de kudde te beperken vóór dat voedseltekorten tot sterfte leiden. Naar verwachting ontstaat bij een dichtheid van 1 GVE3 per 7 hectare een dynamisch evenwicht tussen voedsel en aantal dieren, maar de praktijk zou dat moeten uitwijzen. De dieren bouwen in de zomer een vetreserve op en mogen in het winterseizoen flink afvallen. Wanneer de natuurlijke begrazing ook de Koggegronden en zelfs de Groede zou omvatten, kan een natuurlijke trek van de dieren plaatsvinden. Ze zullen dan in de zomer vooral op de kwelder grazen en in de winter de duinen opzoeken. Juist in de winter, als er weinig vers, eiwitrijk gewas staat, is de invloed van planteneters op vergrassing en verruiging in de duinen het grootst. Op deze manier komt in feite het vroegere Oerol weer tot leven, maar dan met min of meer wilde dieren.
3
GVE=Groot Vee Eenheid. Een volwassen rund geldt als 1 GVE, een paard als 0,66 GVE. In natuurlijke kuddes gaat deze rekensleutel niet op. Een volwassen halfwild rund dat geen melk of vlees hoeft te produceren en niet wordt bijgevoerd is niet hetzelfde als een moderne melk- of vleeskoe.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
23
Figuur 17: Jaarrond begrazen met natuurlijke kuddes vraagt om geharde, zelfredzame rassen, bijvoorbeeld Schotse Hooglanders. Landtong Rozenburg, Rotterdam, januari 2009. Foto: Leo Linnartz.
Figuur 18: In sociale kuddes zullen stieren elkaar imponeren door stierenkuilen te graven. Zo ontstaan kleine zandige plekken, belangrijk voor insecten en korstmossen. Foto: Esther Linnartz.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
24
Er kan gekozen worden voor een meer gestuurde vorm van begrazing. Wanneer bijvoorbeeld alleen koeien en/of ossen worden ingezet, groeit de kudde niet en is er minder inspanning nodig voor het vangen en oormerken van dieren en het beperken van de populatiegroei. Hetzelfde geldt voor paarden: alleen merries of ruinen is ook te combineren met ruiterroutes. Het terreingebruik van de dieren is wel anders. Minder favoriete delen van het gebied worden gemeden en er ontstaan geen stierenkuilen. Het is mogelijk integrale begrazing uit te voeren met een vleesveeras (bijv. Herefords die nu ook in deel van het gebied grazen). Er is verschil in belang tussen een natuurbeheerder en een vleesproducent. Vanuit productieoogpunt mogen de dieren niet veel afvallen en zal een veehouder ’s winters willen bijvoeren. Dan zullen de dieren zich niet hoeven toe te leggen op minder favoriet voedsel, zoals duinriet, pitrus en wilgentakken. Het effect van de begrazing is dan anders. Begrazing met vleesvee en schapen komt terug bij de ontwikkelingsrichting van het natuurrijk cultuurlandschap. Tot slot is het ook in deze natuurlijke ontwikkelingsrichting mogelijk om plaatselijk aanvullend te maaien of te plaggen op plekken met hoge bestaande natuurwaarde of op plekken met potenties voor bijv. vochtige duinvalleien. Instandhoudingsdoelen Bij deze ontwikkelingsrichting zijn natuurlijke processen leidend. De beheerder stuurt alleen door het kuddebeheer en met plaatselijk aanvullend maaien. Halen we dan de Natura 2000 doelen? • Jonge, dynamische habitats (embryonale duinen en witte duinen) nemen toe in de dynamische zeereep, een ontwikkeling die nu al plaatsvindt. • De diverse typen grijze duinen nemen ook toe. Vergrassing en dichtgroeien met struweel vormen de voornaamste bedreiging. Onder de invloed van grazers ontstaan meer grazige delen in het duin, zeker als ook paarden in het gebied leven. Door vertrapping (stierenkuilen) en lichte overstuiving neemt de kwaliteit van de grijze duinen toe. Duinheiden zullen naar verwachting niet sterk in verspreiding veranderen. Door begrazing en betreding komt er wel meer structuur in. • Duinstruwelen kunnen zich blijven uitbreiden bij deze ontwikkelingsrichting. De huidige duingraslanden zullen voor deel begroeid raken met kruipwilg. Duindoorn kan zich uitbreiden in het noordelijk deel van het gebied, waar kalkhoudend zand instuift. Begrazing heeft weinig invloed op de ontwikkeling van duindoorn. • Duinvalleien kunnen toenemen op de plek van de huidige duingraslanden. Het zal lang duren voor de bodem voedselarmer wordt, tenzij delen geplagd worden. De begrazing is zo extensief dat niet alle duingraslanden grazig blijven, er komt ook struweel. In de verstuivende zeereep kunnen op kleine schaal nieuwe valleien uitstuiven. • Duinbossen krijgen geleidelijk meer ontwikkelingsmogelijkheden. Door begrazing ontstaan open plekken in de nu vergraste zode. Daar kunnen bomen kiemen. Die bomen worden meteen weer geremd in hun ontwikkeling door diezelfde begrazing. Omdat de begrazing heel extensief is zullen er bomen zijn die het wel redden. Specifiek voor deze ontwikkelingsrichting is dat er veel structuur en veel geleidelijke overgangen ontstaan tussen de verschillende habitats,
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
25
Figuur 19: Watersysteem natuurrijk cultuurlandschap, met beperkte oppervlakkige afwatering.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
26
Mogelijkheden voor de landbouw Bij deze ontwikkelingsrichting is er geen enkele vorm van voedselproductie in het gebied. Landbouwkundig gebruik van de duingraslanden wordt onmogelijk door de vernatting. Begrazing vindt plaats met min of meer wilde kuddes die zelf hun weg zoeken in het gebied. Boeren kunnen een (betaalde) rol hebben in het kuddebeheer: toezicht, rastercontrole en –onderhoud en periodiek vangen van de kudde. Als de kudde eenmaal de maximale omvang heeft bereikt, kunnen overtollige dieren verkocht worden, levend of als locaal product (‘Terschellinger wild rundvlees’). De verkoop staat wel op de tweede plaats. De rol van kudde- en natuurbeheerder vraagt een totaal andere manier van omgaan met dieren dan op een boerenbedrijf. Het is heel persoonlijk of iemand zich in zo’n rol kan vinden. Ook zal de hoogte van de vergoeding belangrijk zijn. Recreatie De toegankelijkheid van het gebied verandert niet, mensen kunnen nog steeds overal fietsen en wandelen waar dat nu ook kan. Er zal voorlichting nodig zijn over het omgaan met de grazers (niet voeren, afstand houden). De praktijk heeft geleerd dat er geen grotere risico’s zijn dan bij begrazing met huisvee of niet-sociale kuddes. Als met een sociale kudde paarden gewerkt wordt zullen ruiterroutes verlegd moeten worden.
B
Natuurrijk cultuurlandschap
Bij deze ontwikkelingsrichting blijven de bestaande patronen in het duingebied in stand, met name de duingraslanden. Gebruik en beheer worden er op gericht om in dat landschappelijke raamwerk de natuurwaarden te vergroten, in lijn met de instandhoudingsdoelen Natura 2000. Watersysteem Bij de ontwikkeling van een natuurrijk cultuurlandschap wordt het behoud van de huidige duingraslanden nagestreefd, met beheermogelijkheden(maaien of beweiden) in het voorjaar en de zomer. Het watersysteem wordt zo ingericht dat langdurige inundaties in winter/voorjaar en hoge grondwaterstanden in het groeiseizoen voorkomen worden. De insteek is niet het realiseren van hoogproductieve graslanden, maar de ontwikkeling van extensieve graslanden met hoge natuurwaarde. In het scenario van een natuurrijk cultuurlandschap ingestoken op een nat, maar stabiel watersysteem in de duingraslanden. Dit kan mogelijk bereikt worden door o.a.: • Verondieping en verbreding van de Bloedsloot en bovenstroomse hoofdwatergangen • Intensieve, maar ondiepe greppeldrainage van graslanden • Opheffen van plasvorming op graslanden veroorzaakt door ondiepe storende lagen en/of komvorming (niet ontsloten laagtes) Door de Bloedsloot en bovenstroomse hoofdwatergangen te verondiepen wordt een diepe ontwatering van aanliggende gebieden voorkomen. Door deze watergangen te verbreden, zo mogelijk om te vormen in natuurlijke, ondiepe slenken, wordt stagnatie in waterafvoer en eventuele opstuwing bovenstrooms vermeden. Met een geleidelijk verhang van de bodemhoogte, zodat opstuwing en komvorming op de cultuurgraslanden voorkomen kan worden.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
27
Figuur 20: Jonge Hereford stier in begraasd gebied ten oosten van de Badweg, 15 december 2009. Combinatie van extensieve veehouderij en begrazing in de natuur
Figuur 21: Het verschil tussen de wel- en niet-begraasde delen is duidelijk zichtbaar.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
28
Intensieve, ondiepe begreppeling zorgt er voor dat de grondwaterstand wel hoog blijft, maar niet boven het maaiveld uitkomt. Gelet op de geringe verschillen in hoogteligging en het lange afvoertraject is het van belang een breed afvoersysteem aan te leggen. Het beoogde watersysteem is weergegeven in figuur 19. De westelijke duingraslanden zijn weer aangesloten op het oostelijke watergangenstelsel door de aanleg van een nieuwe afwateringsslenk langs de zeereep. Deze afwateringsslenk vormt tevens de scheiding tussen het nieuwe stuifduincomplex van de zeereep en de cultuurgraslanden. In het beoogde cultuurlandschap blijft de grondwaterstand in de winter en het voorjaar hoog, maar komt niet boven het maaiveld uit (GHG: 10-30cm –mv). Alleen in de niet begreppelde, meer natuurlijke graslanden wordt inundatie toegestaan (bv. Dazenplak). Door het ondiepe afvoersysteem zal de afvoer in het voorjaar snel stagneren en worden in de zomer hogere grondwaterstanden verwacht dan in de huidige situatie (GLG: 40-60 cm –mv).Het isohypsenbeeld (grondwaterstandsbeeld) van dit scenario ligt tussen die van de huidige situatie en van het natuurlijk systeem in. Kustontwikkeling Om het bestaande cultuurhistorisch patroon te behouden en dichtstuiven wat afwateringsslenken te vermijden wordt de verstuiving van de zeereep beperkt. Er kan gedacht worden aan de aanleg van een struweelzone aan de binnenduinrand van de zeereep om instuivend zand op te vangen. Natuurbeheer Het natuurbeheer in dit cultuurlandschap kan divers worden ingevuld: • Beheer van graslanden door te maaien en/of perceelsgewijs te beweiden. • Idem, aangevuld met begrazing van de droge duinen door: o Runderen en/of o Paarden en/of o Schapen, in groot gebied of gericht in tijdelijke rasters • Integrale begrazing van het hele gebied, of grote delen daarvan, zonder de graslanden apart van rasters te voorzien. De graslanden worden meebegraasd en in het najaar aanvullend gemaaid om ongewenste verruiging en verbossing te vermijden. • In alle gevallen: plaatselijk van tijd tot tijd struweel/bos rooien om dichtgroeien van het gebied te vermijden Om de natuurwaarde van de graslanden te verhogen wordt de bemesting gestopt. Delen worden geplagd om herstel van vochtige duinvalleien te stimuleren. De bestaande bodem is nu te rijk aan organische stof om soortenrijke vochtige duinvalleien te ontwikkelen. Het plaggen kan samengaan met de verbreding en verondieping van de Bloedsloot en de aanleg van ondiepe greppels. In de greppels en langs de oevers van de Bloedsloot ontstaan vochtige, kwelgevoede pioniersituaties. Om de instandhoudingsdoelen te realiseren is meer dan nu beheer van de drogere duinen nodig om vergrassing en verruiging tegen te gaan. Begrazing wordt bij deze ontwikkelingsrichting gericht ingezet op de meest vergraste delen van het duingebied, om daar de vergrassing en verruiging terug te dringen. Grazers worden ingezet in relatief hoge dichtheden. In de winter gaan ze op stal of worden ze bijgevoerd.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
29
Instandhoudingsdoelen Bij deze ontwikkelingsrichting wordt het beheer gericht op de plekken waar de beste mogelijkheden liggen om bepaalde habitats te behouden of ontwikkelen. • •
•
•
•
Jonge, dynamische habitats (embryonale duinen en witte duinen) nemen af in de zeereep, die wordt gefixeerd om overstuiving van de graslanden te vermijden. De diverse typen grijze duinen nemen toe bij toepassing van begrazing. Onder de invloed van grazers ontstaan meer open, grazige delen in het duin, zeker als ook paarden worden ingezet. Duinheiden zullen naar verwachting niet sterk in verspreiding veranderen. Door begrazing en betreding komt er wel meer structuur in. Duinstruwelen kunnen zich blijven uitbreiden bij deze ontwikkelingsrichting. De ontwikkeling wordt plaatselijk tegengegaan door te maaien en periodiek struweel te rooien. Duinvalleien kunnen toenemen op de plek van de huidige duingraslanden, doordat gemaaid, plaatselijk geplagd en niet meer bemest wordt. De waterhuishouding wordt ook gunstiger. Duinbossen zullen geleidelijk toenemen in de niet gemaaide of begraasde delen van het gebied, een ontwikkeling die nu al te zien is in de Berkenvallei.
Mogelijkheden voor de landbouw De productiemogelijkheden voor de landbouw worden minder dan in de huidige situatie. Door beperkte vernatting en verschraling leveren de duingraslanden geen bruikbaar gewas meer op voor de melkveehouderij. Boeren zouden wel een betaalde rol kunnen krijgen als natuurbeheerder in opdracht van Staatsbosbeheer. Begrazing van (delen van) de duinen kan plaatsvinden met vee van de boeren of van manegehouders, waarbij zij een vergoeding krijgen om hun dieren in het duingebied te laten grazen. Er zal een spanningsveld blijven tussen de belangen van de boeren de natuurbeheerders. Ontwormen van vee bijvoorbeeld is in een natuurgebied ongewenst wegens de negatieve gevolgen voor de insecten en in hun kielzog andere dieren (bijv. grauwe klauwier, paapje). Structureel bijvoeren heeft als nadeel dat de voerplekken sterk vertrapt worden en verruigen.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
30
C
Agrarisch cultuurlandschap
Bij deze ontwikkelingsrichting worden de mogelijkheden voor de landbouw in het duingebied verbeterd. Watersysteem De ontwatering van de duingraslanden wordt gehandhaafd (oosten) en hersteld (ten westen van de Badweg) Daarvoor moeten nieuwe afwateringssloten of –leidingen worden aangelegd. Het grondwaterpeil in het hele duingebied daalt, zodat de duingraslanden in het voorjaar droog genoeg zijn voor gebruik. Kustontwikkeling Net als bij het natuurrijk cultuurlandschap wordt bij deze ontwikkelingsrichting de stuivende zeereep vastgelegd door helmaanplant, om zo te voorkomen dat graslanden onder stuiven. Natuurbeheer Er wordt een compromis gezocht tussen het natuurbeheer en de belangen van de landbouw. Door te ontwateren, licht te bemesting, laat te maaien en niet te intensief te beweiden zullen de duingraslanden een bruikbaar product opleveren (ruwvoer voor vee) en tevens de nodige weidevogels kunnen huisvesten. Er kunnen bloemrijke graslanden ontstaan, zij het niet met zeldzame plantensoorten. De drogere delen van de duinen worden benut als gemeenschappelijke weide voor jongvee en paarden in het zomerseizoen. Het belang van een goede productie weegt zwaar mee. De dieren worden ontwormd en ze worden wanneer nodig bijgevoerd voor een goede groei. Instandhoudingsdoelen en natuurwaarde • Jonge, dynamische habitats (embryonale duinen en witte duinen) nemen af in de zeereep, die wordt gefixeerd om overstuiving van de graslanden te vermijden. • De diverse typen grijze duinen nemen toe door beweiding met vee. Onder de invloed van grazers ontstaan meer open, grazige delen in het duin, zeker als ook paarden worden ingezet. Duinheiden zullen naar verwachting afnemen als de begrazingsdruk hoog wordt. • Duinstruwelen zullen wat afnemen bij deze ontwikkelingsrichting, al zal het vee niet alle (doorn)struwelen opruimen. • Duinvalleien nemen licht af door ontwatering. Uitbreiding van duinvalleien is niet aan de orde. • Duinbossen kunnen geleidelijk toenemen in de delen van het gebied zonder maai- of beweidingsregime. Mogelijkheden voor de landbouw Bij deze ontwikkelingsrichting wordt het duingebied een onderdeel van de bedrijfsvoering van een aantal boeren. Het weiden van jongvee en het winnen van ruwvoer draagt bij aan de bedrijfsvoering. Ook bij deze ontwikkelingsrichting blijft het duingebied voor de landbouw marginaal ten opzichte van de intensiever gebruikte gronden in de polder.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
31
Figuur 22: Waterwinning alternatief 1: grondwaterwinning aan de binnenduinrand
Figuur 23: Waterwinning alternatief 2: grondwaterwinning in de polder met benutting waterafvoer Bloedsloot
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
32
6. Drie mogelijke alternatieven voor drinkwaterwinning De winning van drinkwater in het gebied kan op meerdere wijzen plaatsvinden. Wel is de winning gebonden aan bepaalde randvoorwaarden. De winning dient bij voorkeur in de vorm van grondwateronttrekking d.m.v. voldoende diepe winputten plaats te vinden. De aanleg van een spaarbekken met oppervlaktewaterwinning is om zuiveringstechnische redenen, mede gelet op de grootte van de winning, niet haalbaar. Ook de aanleg van een winningsysteem met drains wordt in eerste instantie als weinig kansrijk gezien. Ervaring op Vlieland heeft geleerd dat ondiepe grondwaterwinning met een horizontale drain tot risico’s leidt t.a.v. de bacteriologische betrouwbaarheid van het gewonnen water. Een diepe winning met horizontale drains heeft deze risico’s niet, maar de aanleg ervan is relatief kostbaar. Om deze redenen is nu uitgegaan van grondwaterwinning met conventionele winputten, zoals ook elders op de eilanden plaatsvindt. Het gaat om winputten met een beperkte capaciteit van 5-10 m3/uur met filters op een diepte van 15-40 m, afhankelijk van de hydrogeologische opbouw en de ligging van het zoet-zoutgrensvlak. De winputten kunnen zo afgewerkt worden dat zij niet of nauwelijks boven het maaiveld uitsteken en geen storend element in het landschap vormen. Daar waar regelmatige inundaties voorkomen dienen de winputten wel boven het hoogste waterniveau uit te steken. Vanwege de nabijheid van ecologische kwetsbare gebieden wordt vooralsnog uitgegaan van een grondwaterwinning van 100.000 m3/jaar, ongeveer de helft van huidige grondwaterwinning nabij West Terschelling. Uitgaande van ca. 50% effectieve draaiuren zijn 4 winputten van ca. 5 m3/uur voldoende. Wordt uitgegaan van een intrek/beïnvloedingsgebied van ca. 5 km2 en een nuttige neerslag (of effectieve gemiddelde grondwatervoeding) van ca. 200 mm/jaar dan bedraagt de wateraanvoer (nuttige neerslag) in genoemd gebied ca. 1 miljoen m3/jaar. De huidige oppervlakteafvoer (Bloedsloot) is niet goed bekend, maar wordt geschat op 1 liter/sec (Zeereeponderzoek LB&P/IWACO) ofwel ca. 100 m3/dag ofwel ca. 30.000– 40.000 m3/jaar. Duidelijk is dat het overgrote deel van de grondwatervoeding via grondwaterstroming wordt afgevoerd naar Noordzee en Waddenzee. Door een grondwaterwinning van 100.000 m3/jaar zou de natuurlijke grondwaterafstroming in het gebied met ongeveer 10% worden verminderd. Tot slot is er in alle alternatieven vanuit gegaan dat het gewonnen grondwater elders op het eiland gezuiverd en gedistribueerd wordt. Dit betekent dat het gewonnen grondwater via een aan te leggen ruwwaterleiding naar de zuivering elders op het eiland getransporteerd wordt.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
33
Figuur 24: Waterwinning alternatief 3: grondwaterwinning in de duingraslanden.
Figuur 25: De Bloedsloot ontwatert de duingraslanden ten oosten van de Badweg.en voert het water af naar het wad. Het afgevoerde water kan een bijdrage leveren aan de drinkwatervoorziening. Verbreden en verondiepen kan bijdragen aan ontwikkeling bijzondere habitats.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
34
6.1 Winalternatief 1 In winalternatief 1 wordt de grondwaterwinning gerealiseerd in het poldergebied, langs de zuidelijke duinvoet tussen Oosterend en de Dwarsdijk. In eerste instantie worden in het gebied van de winning geen aanvullende waterhuishoudkundige maatregelen getroffen. In figuur 22 is de winningsituatie met het verwachte beeld van grondwaterstandsverlaging gegeven. Het verlagingsbeeld is ontleend aan bestaande verlagingsbeelden van grondwaterwinningen op de Waddeneilanden van vergelijkbare grootte. Grondwaterwinning langs de zuidelijke rand van het duingebied is technisch mogelijk door de relatief diepe ligging van het zoet-zoutgrensvlak. Duidelijk is dat de grootste grondwaterstandverlaging plaats zal vinden in het hoge duinmassief ten noorden van de winning. Ter plaatse van de verder weg gelegen duingraslanden zullen de grondwaterstandsverlagingen relatief gering zijn: 0 tot 10 cm. De hydrologische interactie tussen de winning en de lokale waterhuishouding ter plaatse van de duingraslanden is daarmee gering. Tot slot kan nog gedacht worden aan de aanleg van een grondwaterscherm langs de zuidrand van het duingebied, waardoor de effecten van de winning mogelijk geheel gecompenseerd kunnen worden (of waarbij zelfs een resulterende verhoging van de grondwaterstand in het aangrenzende duingebied kan optreden). De effectiviteit van de aanleg van een grondwaterscherm is sterk afhankelijk van de ondiepe/middeldiepe hydro-geologische opbouw ter plaatse. 6.2 Winalternatief 2 In winalternatief 2 wordt het poldergebied tussen Oosterend en de Dwarsdijk gebruikt om aangevoerd oppervlaktewater vanuit de Bloedsloot op te vangen. De winning, in de vorm van vier winputten met een jaaronttrekking van 100.000 m3/jaar is centraal gelegen in het poldergebied. Het gebied zal in de winter regelmatig en voor een belangrijk deel geïnundeerd worden. Deze vernattingsmaatregelen compenseren de invloed van de winning op het duingebied. Verwacht wordt dat de grondwaterstandsverlagingen nauwelijks tot in de lagere duingebieden en duingraslanden reiken (figuur 23). 6.3 Winalternatief 3 In winalternatief 3 wordt grondwater gewonnen in het centrale duingebied ter plaatse van de duingraslanden. De insteek van dit alternatief is om grondwaterwinning en waterhuishouding van de duingraslanden op elkaar af te stemmen. De grondwaterwinning kan hiermee bijdragen aan de gewenste ontwateringsdiepte en daarmee aan de bewerkbaarheid/beweidbaarheid van de duingraslanden. In het alternatief is sprake van maximale hydrologische interactie tussen waterwinning en lokale waterhuishouding. Omdat de duingraslanden verspreid liggen binnen het lagere duingebied is een grondwaterwinning voorgesteld met acht winputten (met halvering van de capaciteit per put, zoals voorgesteld in alternatieven 1 en 2). De jaaronttrekking is gelijk aan die in de andere alternatieven: ca. 100.000 m3/jaar. Het verlagingsbeeld van de grondwaterstand is geschetst in figuur 24.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
35
A Nagenoeg natuurlijk landschap
B Natuurrijk cultuurlandschap
C Agrarisch productielandschap
Kustbeheer
Dynamisch
Grotendeels gefixeerd
Hydrologie
Ongestoord, geen ontwatering
Natuurbeheer
Integrale begrazing en plaatselijk aanvullend beheer
Gestuurde begrazing, en maaien, plaggen, kappen
Maaien, bemesten, beweiden in percelen of in grotere eenheden
Rol grazers en begrazing
Grazers als (semi)wilde dieren. Inheemse soorten in sociale kuddes, natuurlijke seizoenstrek
Grazers als ‘maaimachines’. Beheermaatregel gericht op bepaalde habitats
Grazers als productiemiddel met opbrengst aan melk en/of vlees
Cultuurhistorie
Patroon graslanden mag vervagen, oerol komt tot leven
Patronen blijven herkenbaar, oerol deels hersteld
Patronen versterkt herkenbaar, oerol deels hersteld
Landbouw
Geen productiefunctie, wel kuddebeheer en nevenopbrengsten uit vlees (‘wild’)
Geen productiefunctie, wel natuurbeheer en nevenopbrengsten uit vlees
Beperkte opbrengst als onderdeel melkveehouderij: weiden vee, ruwvoerwinning
Beperkte afwatering, herinrichting sloten en oevers
Gefixeerd Waterafvoer voor voldoende drooglegging
Figuur 26: Beknopte vergelijking van drie landschapsecologische ontwikkelingsrichtingen Alternatief waterwinning
Alternatief 1: Grondwaterwinning in de kwelzone aan de binnenduinrand
Alternatief 2: Grondwaterwinning in de polder met benutting waterafvoer Bloedsloot
Alternatief 3: Grondwaterwinning rond duingraslanden
A: Nagenoeg natuurlijk landschap
+ Weinig invloed op watersysteem. Waterwinning voorkomt kweloverlast polder.
Niet uitvoerbaar, want Bloedsloot verdwijnt in nagenoeg natuurlijk landschap
Ingreep in het hart van het gebied en watersysteem niet gepast in natuurlijk systeem
B: Natuurrijk cultuurlandschap
+ Weinig invloed op watersysteem. Waterwinning voorkomt kweloverlast polder
+/Ontwikkeling duinvalleivegetaties op flauwe slootoevers, toename natuurwaarde polder, maar aantasting cultuurlandschap en mogelijkheden landbouw
+/Invloed op watersysteem duingraslanden met name in de zomer, verdrogingseffect op bijzondere habitats.
C: Agrarisch productielandschap
+ Inpasbaar, maar winning draagt weinig bij aan ontwatering duingraslanden
Waterwinning vermindert wateroverlast in de duingraslanden weinig en de polder wordt natter
+ Waterwinning zorgt voor iets grotere drooglegging duingraslanden. Geen ingrepen nodig in de polder
Landschapsecologische ontwikkelingsrichting
Figuur 27: Inpasbaarheid van de drie varianten voor waterwinning in de landschapsecologische ontwikkelingsrichtingen.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
36
7. Verhaal van een landschap in verandering Het landschap is het duingebied van Hoorn-Oosterend is voortdurend in verandering. Deels door ingrijpen van mensen, deels door natuurlijke processen. Halverwege de 19e eeuw lag er een woest, stuivend duinlandschap. Ook dat landschap was niet helemaal natuurlijk. De oorspronkelijke grote wilde dieren (grazers en predators) waren al verdreven of gedomesticeerd. Eilanders spanden zich in om het eiland te beveiligen en te vergroten door zand vast te houden in stuifdijken en door de aangroei van kwelders te bevorderen. De landbouw leverde weinig op en mensen gebruikten en oogsten wat maar voor handen was. Eind 19e eeuw kwam de Staat te ‘hulp’. De stuivende duinen werden vastgelegd door aanplant van helm en naaldbos. De eilanders raakten tegelijk hun recht op ‘oerol’ kwijt. Ter compensatie werden duinvalleien geëgaliseerd en ontwaterd. Het min of meer natuurlijke duinlandschap werd omgevormd in een semi-cultuurlandschap. De landbouw was zo extensief dat de ontgonnen duingraslanden waarschijnlijk ook hoge natuurwaarden hadden. Dat veranderde gaandeweg met de komst van kunstmest en een betere ontwatering. De belangen van natuurbeschermers en boeren gingen geleidelijk meer en meer uiteen lopen. Het duingebied werd een lappendeken van vrij intensief gebruikte laaggelegen delen en hogere delen zonder beheer. Met de toenemende stikstofdepositie gingen die hogere delen steeds sterker vergrassen. Een grote verandering voor het gebied en de mensen was het laten verstuiven van de zeereep. Er kwam weer meer dynamiek van zand en wind in het noorden van het gebied. Met die dynamiek kwamen naast stuivend zand ook zorgen en verschillen van mening. Mensen kijken heel verschillend naar de ontwikkelingen in het gebied, al naar gelang hun eigen achtergrond. De eilanders kennen en waarderen het eiland, vaak van generatie op generatie. Zij kennen de zee als een sterke en wispelturige natuurkracht. Zij hebben het eiland gemaakt tot wat het is en zijn er trots op. Het hoeft niet te veranderen, liever niet. Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat zijn al meer dan een eeuw betrokken bij Terschelling. Zij hebben veel invloed op het eiland als eigenaar en beheerder. Het zijn landelijk werkende organisaties met een eigen beleid. Zij verwerken wetenschappelijke kennis over ontwikkeling van de kust en de natuur in hun beleid. Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer streven naar een ander beheer, dat in hun optiek ten goede komt aan de veiligheid en de natuur. De eilanders staan daar sceptisch tegenover. Het beleid is niet hun beleid. Zij vertrouwen minder op getallen, modellen en voorspellingen, vanuit de ervaring dat de zee onvoorspelbaar is. Zo ligt er nu een landschap dat de tijdelijke resultante is van een krachtenspel tussen verschillende belangen en mensen, en tussen natuur en mensen. Als het gebied een persoon was had die persoon nu een identiteitscrisis. “Wie ben ik en wat wil ik met mijn toekomst?” Het krachtenspel levert geen energie, het kost energie en er knarst zand in.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
37
Moeten de duingraslanden vernatten en verschralen, zoals gewenst vanuit het natuurbelang? Of moeten ze beter ontwaterd en bemest worden, zoals de boeren willen? Willen we de zeereep laten stuiven omdat dat goed zou zijn voor de ontwikkeling van het duingebied? Of moet die zeereep juist weer vastgelegd worden om het duingebied te beschermen? Het kan allebei binnen de randvoorwaarden. Het is een keuze voor het één of het ander. De keuze gaat niet over afzonderlijke belangen of dilemma’s. De kern van het verhaal is dat we een keuze moeten maken welk landschap we willen en vervolgens kiezen hoe belangen daar in passen. Figuur 26 geeft een samenvatting van de ontwikkelingsrichtingen en de gevolgen voor diverse functies. Een kernvraag is of er een blijvende plek gemaakt wordt voor productielandbouw of dat boeren een betaalde rol (kunnen en willen) krijgen in het duinbeheer ten behoeve van de natuur. Drinkwaterwinning is een frisse nieuwe eend in de vijver. In alle ontwikkelingsrichtingen is er een mogelijkheid om grondwaterwinning in te passen. De keuze voor de (wijze van) grondwaterwinning kan volgend zijn op de keuze voor een ontwikkelingsrichting. Alternatief 1 (grondwaterwinning in de binnenduinrand) is te combineren met alle drie de ontwikkelingsrichtingen. De waterstanden in de noordelijk gelegen lagere duingebieden en duingraslanden wordt maar beperkt beïnvloed. Grondwaterwinning op de rand van duin en polder heeft als effect dat vernatting in de polder door toenemende kwel wordt gedempt of gecompenseerd. Bij winalternatief 2 (benutten afvoer Bloedsloot) heeft de waterwinning zelf weinig invloed op de waterstanden in het duingebied. Bij dit alternatief blijft de Bloedsloot en de verdrogende werking daarvan bestaan, wat zich slecht verhoudt tot een natuurlijke ontwikkeling. Ook is een deel van de polder nodig voor opvang van afstromend duinwater. Winning in het duingebied zelf, zoals in alternatief 3, heeft de grootste effecten op het grondwatersysteem ter plekke. De winning wordt gespreid over de natste delen van het gebied. Slecht te combineren met het versterken van duinvalleivegetaties.
CONCEPT Haalbaarheidsstudie duingebied Hoorn-Oosterend, Februari 2010
38