Workshop: Gedeeld Ouderschap na Scheiding (Leuven, 20 maart 2013) Verslag debatgroepen
1. Kinderen De problematiek die het eerst werd aangekaart, was deze van ouderverstoting. Het is mogelijk dat kinderen in co-ouderschap er zelf voor kiezen om voltijds bij één ouder te verblijven en het contact met de andere ouder verbreken. Ouderverstoting is een problematiek die in het debat over co-ouderschap weinig tot niet aan bod komt en de vertegenwoordigers van de zelfhulpgroep vroegen dan ook om meer aandacht voor dit thema in beleid en onderzoek. Het eerste onderwerp dat werd aangereikt op de mindmap ging dan ook over inspraak van kinderen in het beslissen van de verblijfsregeling. Hier worden vier stellingen naar voren geschoven. 1. In de eerste plaats was men van mening dat het hoorrecht van kinderen ontoereikend ingevuld wordt. Rechters moeten op basis van een kort gesprek met een kind een beslissing nemen over hun verblijfsregeling. Het is mogelijk dat een kind niet open is tegen de rechter, omdat hij of zij deze niet kent en dit een moeilijke situatie is. Opvoeders in de jeugdzorg zeggen dat de aanpassing aan een echtscheiding lang kan duren en dat sommige kinderen zelfs na enkele jaren nog steeds moeilijk over de echtscheiding van hun ouders kunnen spreken. Er wordt gepleit voor een belevingsonderzoek, waarbij het kind voor een langere periode gevolgd wordt om zo te zien welke verblijfsregeling het beste is voor het kind. 2. Sommige deelnemers stellen voor om de verblijfsregeling regelmatig te evalueren, waarbij de verblijfsregeling regelmatig wordt herzien en aangepast wordt aan de veranderende gezinsomstandigheden. Misschien zijn ouders ook sneller geneigd toegevingen tegenover elkaar te doen, als deze in de toekomst nog herzien kunnen worden. 3. Ten derde wordt er de vraag gesteld of kinderen niet te veel inspraak hebben. Een kind binnen een niet-gescheiden gezin heeft ook niet te kiezen waar hij slaapt of woont, een kind met gescheiden ouders wel. Inspraak is geen beslissingsrecht. We moeten onthouden dat kinderen gebruik en ook misbruik kunnen maken van een echtscheiding. 4. Ten vierde is het volgens de leden van het debat mogelijk dat kinderen beïnvloed en gemanipuleerd worden door hun ouders. Voor de zaak voor de rechter komt, verblijft het kind bij een ouder die hem kan opzetten tegen de andere ouder. De leeftijd van het kind kan hier ook in meespelen. Als een kind ouder wordt, kan hij of zij ruzie met een ouder zien als een reden om niet te voldoen aan de coouderschapregeling en kiezen om maar bij één ouder te verblijven. Men kan zich de vraag stellen of inspraak van het kind wenselijk is bij een hoge mate van ouderlijk conflict. Inspraak als ouders overeenkomen lijkt meer opportuun, omdat het kind dan meer vrijuit kan spreken en er een kleiner risico op beïnvloeding door de ouders is. 5. Ten vijfde wordt er geopperd dat er een sterke mate van subjectiviteit is bij rechters die over verblijfsregelingen oordelen. De visie van de rechter op verblijfsco-ouderschap heeft een invloed op de beslissing die genomen wordt. Dit zorgt voor rechtsonzekerheid, omdat de criteria voor een beslissing onduidelijk zijn en gemotiveerd worden door de persoonlijke overtuiging van de rechter. Een tweede thema dat aan bod kwam in de discussie is de naleving van co-ouderschap. Hier werden uiteenlopende meningen van de deelnemers genoteerd. Ervaringsdeskundigen (ouders) stonden erop een band te behouden met hun kinderen en eventueel bezoekrecht af te dwingen bij de rechter. Welzijnswerkers zijn grote tegenstanders van verplichte verhuizingen voor kinderen, omdat ze menen dat dit tot traumatische ervaringen voor kinderen kan leiden. 1
Een derde discussiepunt was de school als actor in het leven van kinderen. Scholen hebben graag contact met één gezin en er wordt aangehaald dat indien er geen co-ouderschap is, er ook niet altijd bereidheid is van de school om de niet-residentiële ouder informatie te verschaffen over het kind in kwestie. Beide ouders worden niet altijd uitgenodigd naar oudercontacten of andere schoolevenementen. Ook CLB-dossiers worden niet doorgegeven, wanneer het kind na een scheiding van school veranderd. Dit heeft als gevolg dat ouders en kinderen telkens opnieuw de situatie moeten uitleggen. Co-ouderschap mag dan wel te verkiezen zijn, iedereen is faliekant tegen het principe van co-schoolschap, wat als onaanvaardbaar wordt beschouwd. Ten vierde kwam de echtscheidingsprocedure ter sprake in het debat. 1. Men was het er mee eens dat de echtscheidingsprocedure in België te lang is. Weinig ervaringsdeskundigen hebben een goede relatie met hun advocaat, maar hebben er één onder de arm genomen uit noodzaak. De financiële gevolgen van een lang juridisch steekspel zijn voor sommigen zeer voelbaar. 2. Verder wordt er gepleit voor het invoeren van een verplicht ouderschapsplan, zoals in Nederland. In Nederland moeten ouders zelf een ouderschapsplan opstellen (o.a. met de verblijfsregeling) alvorens ze een echtscheiding kunnen aanvragen. 3. Tot slot blijkt er ook nood te zijn aan oudertherapie of gezinstherapie. Dit is nog steeds niet beschikbaar, terwijl vele ouders hier toch wel begeleiding in wensen. Zo zien familiale bemiddelaars het stimuleren van betrokken vaderschap na echtscheiding als één van de grootste uitdagingen. Verder is een goede communicatie tussen ouders vereist voor een succesvolle uitwerking van verblijfsco-ouderschap. Ook kinderen moeten terug ‘leren’ om met hun beide ouders om te gaan, zeker in co-ouderschap. Sommige deelnemers pleiten voor het inschrijven van een verplichte begeleiding van gezinnen na echtscheiding in de wet. Tot slot werd er ook besproken welke verblijfsregeling het beste is voor kinderen. 1. Er wordt geopperd om de verblijfsregeling aan te passen aan het jongste kind en alle kinderen dezelfde verblijfsregeling te geven als dit kind. Dit heeft ook te maken met het tijdsbesef van kinderen. Jongere kinderen zouden niet lang gescheiden mogen worden van hun ouders. Hoe ouder het kind, hoe langer men zonder een ouder kan. 2. Kinderen moeten verder weten waar ze naartoe gaan, ze hebben behoefte aan structuur. Het coouderschap is onderhevig aan het idee bij kinderen dat moeder en vader nog terug bij elkaar komen. Als kinderen elke week moeten verhuizen, dan zijn ze verdrietig om afscheid te nemen van één ouder, hoe graag ze de andere ouder ook zien. Ook het langer maken van de tijd die gespendeerd wordt bij één ouder kan dan weer voor problemen zorgen.
2
2. Partners Een eerste onderwerp dat besproken was bij het debat, is conflict tussen partners bij co-ouderschap. 1. Een ouderschapsplan kan ervoor zorgen dat er minder conflict tussen de partners is, omdat het ook de communicatie tussen de partners vermindert. Verschillende afspraken zijn hierin vastgelegd. Sommige deelnemers waarschuwden wel dat men ook niet te veel moet verwachten van een ouderschapsplan, omdat ook hierover conflict kan ontstaan. 2. Conflict tussen partners is vaak diepgeworteld en veroorzaakt door sterke emoties. Bij de rechtspraak is er weinig aandacht hiervoor. Bemiddeling of gezinstherapie, al dan niet verplicht, zou een uitkomst kunnen bieden. 3. Sommige deelnemers wijzen op culturele verschillen t.a.v. co-ouderschap. In Nederland ligt haast niets vast en komt men achteraf geleidelijk tot een beslissing omtrent de verblijfsregeling. In België heeft men echter van bij het begin, zo lijkt het, een conflictueus referentiekader wanneer het gaat om de verblijfsregeling. In Zweden wordt co-ouderschap afgeremd wanneer er te veel conflict is. Dit kan een denkpiste voor beleid zijn. 4. De bilocatiewet kan het conflict tussen ouders hebben doen toenemen. Vroeger was co-ouderschap een bewuste keuze van ouders, terwijl dit na de wetswijziging opgelegd kon worden aan partners die geen akkoord kunnen bereiken. Vervolgens werd er gepraat over problemen die ex-partners ondervinden bij externe actoren, zoals scholen, rechtbank, administratie, enz. Deze actoren zouden beter met elkaar en met de ouders communiceren. Nu horen partners daar vaak dat men zich niet ‘in dergelijke privéaangelegenheden’ wil mengen. Een mogelijke motivering hiervoor is de wenselijkheid van een ‘neutraal terrein’. Men stelt voor dat, indien een ouder dit wenst, alle actoren met elkaar in overleg dienen te treden en informatie te delen. Nu worden ouders al te vaak van het kastje naar de muur gestuurd en staan ze er eigenlijk ‘alleen’ voor. Een specifieke opmerking met betrekking tot scholen, is dat ze vaak niet goed weten hoe ze met een echtscheiding om moeten gaan. Een voorstel uit de groep is dat scholen een ‘scheidingsplan’ opstellen met zaken die ze moeten regelen, bespreken en aanpassen. Een derde onderwerp dat ter sprake komt, is de financiële kant van verblijfsco-ouderschap. 1. Er zijn verschillende consequenties verbonden aan het domicilieadres van het kind. Zo kan het dat ouders waarbij het kind niet officieel woont (maar wel deeltijds verblijft) geen recht hebben op bepaalde uitkeringen of vormen van financiële steun. Er wordt gesuggereerd om bepaalde financiële zaken, zoals kindergeld, niet enkel te geven aan de ouder waar het kind officieel gedomicilieerd is. 2. Voor sommige ouders kunnen de financiële gevolgen van het hoofdverblijf van het kind zijn, een reden zijn om verblijfsco-ouderschap aan te vragen. Dit is zeker niet altijd het geval. Voor veel partners (en voornamelijk vrouwen) zijn er ook emotionele redenen om het hoofdverblijf van het kind te zijn. Er is eensgezindheid over het gebrek aan afdwingbaarheid van gemaakte afspraken inzake verblijfsregeling. 1. Zelfs met een vonnis, blijft het zo dat een ouder nergens staat als de andere ouder weigert het kind te laten gaan. Er zijn heel veel maatregelen, zelfs tot dwangsommen en gevangenisstraffen toe, maar 3
2.
3.
4.
5.
deze halen niets uit indien de ouder echt het kind bij zich blijft houden. Bovendien worden zulke drastische maatregelen vaak pas na een reeds langdurige juridische strijd ingezet waardoor de beïnvloeding van het kind er vaak al voor gezorgd heeft dat het kind zelf ook niet meer naar de ‘verstoten’ ouder wil gaan. Het is ook een vraag in hoeverre kinderen gedwongen moeten worden naar een ouder te gaan als ze niet willen. Sommige deelnemers pleiten ervoor om het kind in dat geval te verplichten, maar dit stoot op tegenkanting van andere deelnemers. Het kind kan ingezet worden in een machtsstrijd, waarbij sommige ouders proberen het kind te manipuleren. Er is onenigheid over wat er in zulke situaties gedaan moet worden. Sommige deelnemers vinden het goed om het kind uit de gezinscontext te halen en te plaatsen in een instelling. Jeugdbegeleiders vinden echter dat het nooit in het belang van het kind is om het uit dergelijke thuissituaties te halen. Er lijkt in vele gevallen ook een problematische samenwerking met de politie en het gerecht te zijn. Sommige deelnemers krijgen de indruk dat ze tegengewerkt worden. Er wordt ouders ook vaak verweten dat ze te traag naar de rechter gestapt zijn. De deelnemers vinden dat een rechter sneller zou moeten ingrijpen, bijvoorbeeld na het eerste proces-verbaal. Sommige zien in verplichte bemiddeling en/of ouderschapsbegeleiding een mogelijke oplossing voor de niet-naleving van een vonnis. Wanneer een ouder echter tegenwerkt bij bemiddeling, kan ook dit het proces vertragen. Het kostenplaatje van bemiddeling en begeleiding kan ook niet door alle partners gedragen worden, zeker niet gezien de dure kost van een scheiding.
Een laatste onderwerp dat ter sprake gekomen is, is het ouderschapsplan. Men is momenteel een wetsontwerp aan het voorbereiden om dit systeem in België in te voeren. 1. Een eerste opmerking is dat dit een dynamisch plan zou moeten kunnen zijn. Het plan moet geactualiseerd worden aan veranderingen in de gezinscontext, bijvoorbeeld financiële noden van het kind of verandering van werk van ouder. 2. Het ouderschapsplan moet erop gericht zijn toekomstige conflicten te vermijden. Het moet verder gaan dan louter de verblijfregeling; Allerlei praktische zaken die op het eerste gezicht onbenullig lijken moeten al overwogen worden b.v. homeopathie of niet bij een ziek kind? Niet alles moet in een plan gegoten worden, maar wel enkele fundamentele zaken in de opvoeding van het kind waarover men niet eenzijdig kan beslissen. 3. Een probleem blijft natuurlijk de afdwingbaarheid van een ouderschapsplan.
4
3. Nieuwe partners/stiefouders Een eerste onderwerp dat in het debat ter sprake komt, is de invloed van kinderen op het slagen van een partnerrelatie wanneer minstens een van de twee partners gescheiden is (met kinderen). 1. In een nieuw samengesteld gezin houdt een relatie moeilijker stand. Na verloop van tijd zit bij deze kinderen de instabiliteit van relaties in het verwachtingspatroon ingebakken. Kinderen missen stabiliteit en vertonen probleemgedrag door vele wissels van partners. Kinderen stoten nieuwe partners dan soms af als beschermingsmechanisme. Het is belangrijk oplossingsgericht te werken door ouders en kinderen afstand te laten nemen en te doen inzien in welk systeem ze zitten. 2. De komst van een nieuwe partner of halfsiblings kan tijdelijk de bestaande verblijfsregeling van kinderen in de war brengen. Er kan ook conflict ontstaan tussen de kinderen van de nieuwe partner en de kinderen van de ex-partner. Deze zaken kunnen het slagen van een partnerrelatie bemoeilijken. 3. Onderlinge respect is op alle vlakken uiterst belangrijk. Een afwachtende houding is belangrijk in een nieuw samengesteld gezin. Daarna pas kan je geleidelijk tot nieuwe afspraken en regels komen.. 4. Een deelnemer schuift het idee van speelpleinwerking naar voor met verschillende loketten en zorgfiguren. Gezinnen met problemen kunnen er samen komen en ervaringen uitwisselen. Op die manier kunnen kinderen op een informele manier in contact komen met de nieuwe figuur in het gezinssysteem. Sommige deelnemers zien het echter niet zitten om dit te doen in de publieke ruimte van een ‘speelpleinwerking’. Een tweede onderwerp betreft de juridische omkadering van stiefouders. Sommige deelnemers vinden het een gevaarlijke evolutie om stiefouders juridisch rechten en plichten te geven, omdat er al te weinig regels zijn om het ouderschap te kaderen. Er wordt geopperd om een artikel toe te voegen aan het ouderschapsplan. De vraag stelt zich ook naar consequenties voor erfrecht, sociale zekerheid e.d. Men is het erover eens dat het stiefouderschap regelen een riskante onderneming is, omdat dit op zich niet stabiel genoeg is. 1. Eerste vaststelling is het grote contrast tussen ouders en stiefouders op het vlak van rechten. Vooral contactproblemen bij problematische echtscheidingen veroorzaken zwaar geladen problemen waar dringend iets aan gedaan moet worden. 2. Een prangend probleem heeft betrekking op de rol van de stiefouder na een tweede echtscheiding. De rechter staat meestal geen bezoekrecht toe als dit door de biologische ouders wordt afgeblokt. De subcommissie familierecht formuleerden wetsvoorstellen, maar die kenden geen doorbraak en ze staan ook niet meer in de actualiteit. Het is ook belastend voor het kind als het verplicht wordt contact te houden met ex-stiefouders. Meestal zie je loyauteit tegenover de biologische ouders en zorghechting tegenover de zorgouder. Het is ook moeilijk voor een kind om in 3 verschillende huishoudens te functioneren. 3. Wat betreft de juridische omkadering, moet men vooral een goede leefsituatie voor het kind in het gezin nastreven. Stiefouders moeten zeggenschap krijgen, zonder de biologische ouders te vervangen. Men moet ook nadenken over de verantwoordelijkheid die stiefouders moeten dragen ten opzichte van het kind.
5
Tot slot bespreekt men ook de samenwerking om het kind op te voeden. Een groot probleem is dat er te weinig communicatie is tussen alle betrokken partijen uit schrik om negatieve zaken in beweging te trekken. Hoewel een vaste regeling vaak onhaalbaar is, doet men alles uit schrik om het wankele kaartenhuisje niet te laten instorten. Het is een moeilijke balans die ook moeilijk stabiel te houden is. Het ouderschapsplan kan een instrument zijn voor een betere communicatie, maar men kon onmogelijk vooraf alles regelen en beslissen. Wel staat vast dat de stiefouder zich zou moeten invoegen in het opvoedingsproject van de biologische ouders.
6
4. Grootouders Een onderwerp dat regelmatig ter sprake komt tijdens deze sessie is het behoud van contact met kleinkinderen na echtscheiding. 1. Contact tussen kleinkind en grootouder(s) wordt zeer moeilijk als ook de ouder het contact verliest met het kind (meestal voor grootouders van vaderskant waar de vader zelf geen contact meer heeft met zijn kinderen die bij de moeder wonen). 44% van de echtscheidingskinderen is bovendien jonger dan 5 jaar, dan wordt het erg moeilijk voor een niet-inwonende ouder of grootouder(s) om een hechte band te creëren met een kind. 2. Het is belangrijk om contacten tussen kind(eren) en de niet-inwonende ouder (bij gebrek aan coouderschap) en eventueel grootouders te stimuleren, maar nooit contact verplichten. Een berustende, afwachtende houding van grootouders kan ook helpen bij het verlies van contact. Grootouders kunnen zelf op een voorzichtige, niet-dwingende manier proberen contact te creëren met het kind, bijvoorbeeld kaartjes te sturen bij verjaardag en feestdagen. Een andere tip die gegeven wordt, is het uitbouwen van een breed sociaal netwerk zodat de grootouders van op een afstand het kleinkind kunnen blijven volgen. 3. Begeleiding of bemiddeling kan een ‘ontmijningssituatie’ creëren: een situatie waarin conflicten worden uitgesproken en opgelost. Maar: veel (professionele) bemiddelaars willen niet tussenkomen. De partijen moeten eerst overtuigd worden om samen rond de tafel te gaan zitten. 4. Een mogelijke oplossing bij verbroken contact is naar de rechtbank stappen. Een rechter is verplicht om rekening te houden met grootouders (dit is wettelijk vastgelegd volgens de internationale rechten van het kind), maar er wordt niets gespecificeerd omtrent de mate van contact in wetteksten. 5. Weinig contact wordt ook niet noodzakelijk als negatief ervaren: ook deze contactmomenten kunnen voor beide partijen (grootouder en kleinkind) als ‘goed’ bestempeld worden. Elkaar veel zien/horen is niet altijd bevorderend voor de relatiekwaliteit. 6. Tot slot kan men zich de vraag stellen in hoeverre kinderen zelf vragende partij zijn: willen zij wel hun vrije tijd invullen met een bezoek aan de grootouder(s)? Vooral oudere kinderen vinden regelmatig contact met grootouders minder belangrijk. De belangrijke rol van grootouders in het leven van kinderen met gescheiden ouders wordt benadrukt in de sessie. 1. Grootouders bieden praktische hulp (bijvoorbeeld kinderopvang). Het is vooral de grootmoeder die hiervoor instaat. In veel gevallen worden goede contacten onderhouden tussen grootmoeder en exschoondochter, en biedt een grootmoeder van moederskant zo toch veel hulp bij de zorg voor de kleinkinderen, ook als die niet bij de vader wonen. 2. Grootouders geven emotionele steun aan zoon/dochter én kleinkinderen. In afwezigheid van een vader na een echtscheiding, kan een grootvader zelfs de ‘vaderrol’ belichamen voor de kleinkinderen. 3. Ouders moeten hierover gesensibiliseerd worden: grootouders zijn ‘goed’ en belangrijk voor het kind na een echtscheiding. Bemiddelaars zouden hier bijvoorbeeld aandacht aan kunnen besteden. 4. Grootouders kunnen ook bemiddelen bij familiale ruzies en zelfs fungeren als tussenpersonen bij conflicten tussen ouders en kinderen. Het is dan ook belangrijk dat grootouders zelf neutraal blijven voor, tijdens en na een echtscheiding en geen partij kiezen.
7
‘Gescheiden grootouders’ zijn een steeds vaker voorkomend fenomeen. Er komen situaties voor waarbij de ene grootouder (uit een ex-koppel) veel contact heeft met het kleinkind en de andere grootouder zeer weinig. 1. Na herpartnering kan een gescheiden grootouder met weinig familiaal contact kan soms plots stiefgrootouder worden en zo toch genieten van de contacten tussen zijn of haar nieuwe partner en diens (klein)kinderen. Het stiefgrootouderschap maakt sommige situaties nog complexer dan ze al zijn. Belangrijk verschil met de biologische grootouders: stiefgrootouders zien de kleinkinderen vaak niet van kleins af opgroeien en hebben dus nog geen band kunnen creëren met de kleinkinderen. 2. Net als grootouders, kunnen stiefgrootouders in ongewenste situaties terecht komen, bijvoorbeeld een (stief)zoon of (stief)dochter die opnieuw komt inwonen na een echtscheiding. 3. Van stiefgrootouders (en vooral grootmoeders) wordt soms ook verwacht dat ze klaar staan en bijvoorbeeld kinderopvang verzorgen voor de stiefkleinkinderen. Maar wil iedereen dit wel? Tot slot wordt de belangrijke rol van de ouders voor het contact en relatie tussen grootouder en kleinkind benadrukt. De volgende bedenking wordt hierbij gemaakt: een gescheiden moeder kan soms als een ‘slechte moeder’ bestempeld worden indien zij niet met de kinderen op bezoek gaat bij de paternale grootouders. Maar is het de taak van een gescheiden moeder om contact tussen haar kinderen en haar ex-schoonouders te regelen? Moeten bezoeken bij grootouders van vaderskant niet gepland/uitgevoerd worden door de vader zelf?
8