V~
WOONLASTEN VAN STUDENTEN
Een onderzoek in Delft, Eindhoven en Leiden
Bibl iotheek TU [)elt I.
11111111 C 31324721
~III 8505 504G
OTBOUWSTENEN
39
,
Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Thijsseweg 11 , 2629 JA Delft Tel. (015) 278 3005 Fax (015) 278 44 22 E-mail
[email protected] http://www .otb.tudelft.nl
I
WOONLASTEN VAN STUDENTEN Een onderzoek in Delft, Eindhoven en Leiden
F. van der Zon
m.m.v. M . van Veghel
Delft University Press, 1998
De serie OT Bouwstenen wordt uitgegeven door: Delft University Press Mekelweg 4 2628 CD Delft Tel. (015) 278 32 54 Fax (015) 278 16 61 Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van: TU Delft TU Eindhoven
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Zon, van der F. Woonlasten van studenten. Een onderzoek in Delft, Eindhoven en Leiden / F. van der Zon, m.m.v. M. van Veghel - Delft: Delft University Press - (OTBouwstenen / Onderzoeksinstituut OTB, ISSN 1384-1173 : 39) Met lit. opg. ISBN 90-407-1782-6 NUGI 655 Trefw.: woonlasten, studenten, Delft, Eindhoven © Copyright 1998 by Onderzoeksinstituut OTB No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher: Delft University Press, Mekelweg 4, 2628 CD Delft, The Netherlands.
INHOUD
1 ONDERZOEK WOONLASTEN VAN STUDENTEN ........................... ..... 1 1.1 Aanleiding en probleemstelling .... .......... ............ .............. .. .... .... .... 1 1.2 Operationalisatie van begrippen .. ... .. .............................................. 2 1.3 Responsanalyse .. .......... . .. ................ ..... ...................... .. ............. 3 1.4 Opbouw van de rapportage .............. ..... .................... ............... ..... 3 2 STUDEREN EN WONEN ............................................................ ........ 5 2.1 Studenten huren ................... ........ .................... .......... .. .. ........... 5 2.2 De verhuurder en woonruimte .......... . .. ........... .... .............. . ..... ....... 5 3 WOONLASTEN VAN STUDENTEN ..... ... ..... ............... ............ ....... ...... 7 3.1 Definitie van woonlasten .. ...... ... ... .......................... .. ... ... ..... ........ 7 3.2 Totale woonlasten ...... ....... ....... ... ... ... .... .. ... .. .... . .... .. ..... ... .... .... .. . 7 4 WOONLASTEN EN KWALITEIT ....... .......... .. ........ ............... ............ 4.1 Kwaliteit ............................................................................... 4.2 Woningtype ........ ..... ............................... .. . .. ....... ..... ... ....... .... 4.3 Aantal kamers en oppervlakte ....... .. ... ... . .. .... ........... ........ ... .... ..... 4.4 Voorzieningen ..... ..... ................ ........ ........... ......... .............. .... 4.5 Tevredenheid ............. ...... .. ....... .. ............. .. .. ............ .. ... .... .. ... 4.6 Rechtszekerheid ... ...... ......... ............. .. .. .................. .. .. ......... ....
11 11 11 12 15 19 20
5 WOONLASTEN EN INKOMEN ......................................................... 23 5.1 Het inkomen .......................................................................... 23 5.2 Verhouding inkomen en woonlasten ................. . ..... .... ... ..... .......... . 24 6 SAMENVATTING .. .. ........ .... .. ..................... ... ... .. ...... .. .... ... .. ........... 27 BIJLAGE 1 RESPONS EN STEEKPROEF ............................................................... 29 BIJLAGE 2 OPBOUW WOONLASTEN PER GEMEENTE ...... ..... ................ ... ........... 33
1
ONDERZOEK WOONLASTEN VAN STUDENTEN
1.1
Aanleiding en probleemstelling
Het studentenhuisvestingsbeleid is de laatste jaren met enige regelmaat onderwerp van discussie geweest. De nadruk heeft vooral op de kwantiteit gelegen. De kwaliteit en de kosten van het wonen vormen echter een steeds terugkomend onderwerp van discussie. In 1997 heeft de VSSD (Vereniging voor Studie en Studentenbelangen Delft) dit bij het College van Bestuur van de TU Delft aangekaart. Het CvB onderkende de problematiek en was bereid een onderzoek naar de woonlasten van studenten uit te laten voeren. Tevens gaf het CvB aan dat het probleem niet alleen in Delft bestaat, maar dat er sprake is van een landelijk probleem. De voorkeur ging daarom uit naar een landelijk onderzoek. In algemene zin wordt door vele partijen erkend dat de woonlasten van studenten (te) hoog zijn, maar exacte cijfers zijn nagenoeg niet voorhanden. Lastig is ook dat er vaak verschillende definities gehanteerd worden en dat daarom vergelijkingen in de tijd en met andere delen van de lokale of regionale woningmarkt niet goed mogelijk zijn. Daarnaast heeft de informatie in veel gevallen alleen betrekking op de lokale studentenwoningmarkt en is het onduidelijk of de woonlasten van studenten in de ene universiteitsstad hoger of lager zijn dan in andere universiteitssteden. Dit onderzoek moet beter inzicht geven in de totale woonlasten van studenten en de kwaliteit van de woonruimte waarin de studenten wonen. Met name bijkomende lasten vormen een bron van discussie omdat daarover onvoldoende bekend is . De probleemstelling van het onderzoek naar woonlasten van studenten luidt als volgt: wat zijn de woonlasten van de studenten, welke kwaliteit van de woonruimte wordt geboden, welk aandeel van het inkomen gaat op aan wonen en hoe verhouden de woonlasten en de prijs-kwaliteitverhouding zich tussen de verschillende universiteitssteden? In eerste instantie is geprobeerd om de twaalf universiteitssteden te betrekken bij het onderzoek, maar uiteindelijk hebben het College van Bestuur (CvB) in Delft en het CvB in Eindhoven opdracht voor het onderzoek gegeven. De universiteit in Leiden
was bereid om databestanden beschikbaar te stellen waardoor het onderzoek uitgevoerd kon worden in Delft, Eindhoven en Leiden. In de periode februari tot en met april 1998 hebben in elke stad 500 studenten een enquête ontvangen. Deze 500 studenten zijn aselect uit de studentenadministraties van de drie universiteiten getrokken. Het onderzoek richt zich op studenten die in de universiteitsstad zelf wonen. Uit eerder onderzoek in Delft bleek dat de meeste studenten die in Delft zelf wonen, uitwonend zijnl. Als enige voorwaarde bij de steekproef geldt dan ook dat ze in respectievelijk Delft, Eindhoven of Leiden woonachtig zijn. De vragen in de enquête zijn voor elke stad gelijk, maar de antwoordcategorieën zijn afgestemd op de lokale situatie.
1.2 Operationalisatie van begrippen De woonlasten in de huursector zijn in beginsel als volgt opgebouwd:
directe woonuitgaven:
vaste bijkomende woonuitgaven:
variabele bijkomende woonuitg.:
kale huur + servicekosten basishuur - huursubsidie netto huur + OZB + afvalstoffenheffmg + waterzuiveringsheffing + overige gemeentelijke heffingen vaste woonuitgaven + gas/elektriciteit + water + kabel totale woonuitgaven
Voor studenten ligt een dergelijke opbouw niet altijd voor de hand. Vaak wordt een totaalbedrag betaald en zijn er nog bijkomende posten (zoals kijk- en luistergeld) . In de verschillende universiteitssteden zijn de verschillende bijkomende posten in kaart gebracht, zodat de vragenlijst in elke universiteitsstad gebruikt kon worden. Er is een kleine groep studenten, die een woning gekocht heeft. In totaal bleken in de drie steden 16 respondenten een woning te hebben gekocht. Dit aantal is te laag om daar per stad nadere uitspraken over te doen. Het onderscheid in de verschillende componenten, die een onderdeel vormen van de woonlasten, is bedoeld om de zekerheid te hebben dat de respondenten alle relevante 1
2
Bas van Rosmalen en Frans van der Zon, 1993, De huisvesting en de woonwensen van de Delftse studenten. OTB-werkdocument 93-17 . Delft (DUP) .
aspecten bij hun woonlasten betrekken. Hiermee is het mogelijk om vergelijkbare woonlasten van studenten in de drie steden te berekenen. Het berekenen van de afzonderlijke componenten (zoals hiervoor vermeld) is niet mogelijk omdat gebleken is dat veel studenten een totaalbedrag betalen. Als ze een onderscheid maken tussen kale huur en afzonderlijke componenten, dan blijken ze verschillende posten bij elkaar te nemen. Hiermee vervalt de mogelijkheid om betrouwbare uitspraken te doen over de afzonderlijke bijkomende woonuitgaven . Inkomsten van studenten bestaan uit studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende beurs , lening, partnertoeslag, een-oudertoeslag), ouderlijke bijdragen en extra inkomsten zoals een beurs van de universiteit en een eigen inkomen uit arbeid . De kwaliteit van de woonruimte is uitgedrukt in aantal kamers, aantal m2 woonoppervlak, eigen of gedeelde voorzieningen , soort voorzieningen, rechtszekerheid en (subjectieve) meningen over kwaliteitsaspecten.
1.3
Responsanalyse
Zoals vermeld zijn er per stad 500 enquêtes verstuurd . Het totaal aantal ontvangen ingevulde enquêtes is 769; een respons van 51,2 %. Deze respons is goed te noemen. Per stad verschilde de respons enigszins . Uit Delft kwamen 276 enquêtes (55,2 %), uit Eindhoven ontvingen we 267 vragenlijsten (53,4%) en voor Leiden stopte de teller op 226 enquêtes (45,2 %). Aangezien in de analyses de uitspraken per stad gedaan worden, is de onderlinge verhouding niet relevant. De respons per stad is vergeleken met enkele gegevens (jaar van inschrijving en postcodegebied) van de totale studentenpopulatie per stad. Deze variabelen kunnen van invloed zijn op de hoogte van de woonlasten. Helaas zijn van Leiden geen populatiegegevens bekend . In bijlage 1 zijn de respons en populatie in Del ft en Eindhoven met elkaar vergeleken. Het blijkt dat de respons een goede afspiegeling vormt van de steekproef die uit de populatie is getrokken. Bij gebrek aan beter nemen we aan dat ook in Leiden de respons een goede afspiegeling vormt van de populatie.
1.4
Opbouw van de rapportage
In hoofdstuk 2 gaan we in op enkele achtergrondgegevens over de woonsituatie van de studenten. In hoofdstuk 3 komen we tot de kern van het onderzoek: de woonlasten. Deze woonlasten worden in hoofdstuk 4 geconfronteerd met de kwaliteit van de woonruimte en in hoofdstuk 5 met de inkomsten van de studenten. Het rapport sluiten we af met enkele conclusies .
3
4
2 STUDEREN EN WONEN
2.1
Studenten huren
Aangezien het onderzoek inzicht moet geven in de woonlasten, zijn de thuiswonende studenten niet meegenomen in het onderzoek. Van de 769 respondenten wonen er 733 niet meer thuis (95%). In Delft gaat het om 271 studenten (98%), in Eindhoven zijn dat er 246 (92%) en in Leiden zijn 216 studenten (96%) uitwonend. Vervolgens is gevraagd of de studenten huren dan wel kopen. Het blijkt dat in totaal 717 studenten hun woonruimte huren (98% van de uitwonende studenten) en in de drie steden ontlopen die percentages elkaar niet veel. Deze eerste selectie heeft ertoe geleid dat voor de verdere analyses over de woonlasten in de huursector 717 respondenten beschikbaar zijn.
2.2
De verhuurder en woonruimte
In deze paragraaf staan we stil bij de verhuurder en het soort woonruimte dat een student in de drie steden huurt. De verhuurders van woonruimte in de drie steden zijn vooral te vinden onder particuliere personen: in Delft en Leiden vormen zij de helft van de aanbieders van woonruimte en in Eindhoven meer dan 60%. De woningcorporaties als verhuurders zijn in Delft en Leiden van groter belang dan in Eindhoven. Het aandeel van de socialehuursector is in Delft met 47% het grootste, gevolgd door Leiden met 41 % en Eindhoven met 31 %. In de drie steden zijn drie voormalige Stichtingen Studentenhuisvesting (SSH's) actief; in Delft is DUWO met 86% de grootste verhuurder aan studenten binnen de socialehuursector , terwijl de andere Delftse corporaties elk een aandeel hebben tussen de 2 en 6 %. In Leiden blijkt de SLS bijna de enige aanbieder van studentenwoonruimte te zijn in de sociale-huursector (99 %). In Eindhoven is het aandeel van de socialehuursector het geringst en is ook het aandeel van de SSHE met 75 % relatief het geringst van de drie voormalige SSH' s. De categorie overig blijft onder de 10% en wordt gevormd door particuliere instel-
5
Tabel 2.1
Verhuurders van woonruimte aan studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %) Delft
Eindhoven
Leiden
Particulier persoon
49,0
63,2
49,8
Woningcorporatie
47 ,5
31 ,0
41,2
Overig
3,4
5,8
9,0
Totaal (abs. = 100%)
263
242
211
Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
lingen (zoals pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen) en woonruimten in kraakpanden e.d. De studenten huren vooral kamers. In Delft zegt 83 % dat ze een kamer huurt, in Eindhoven 85% en in Leiden 90% . Uit de antwoorden is op te maken dat in ieder geval de Delftse studenten niet altijd een onderscheid hebben kunnen maken tussen een HAT-eenheid en een kamer. Het aandeel van DUWO in Delft is groot en in het huurcontract noemt deze corporatie haar woonruimte HAT-eenheid. De HAT-eenheden worden in Delft met 14% echter beperkt genoemd en verondersteld mag worden dat de respondenten die een HAT-eenheid huren deze regelmatig onder de categorie kamer(s) hebben genoemd. Wel is duidelijk dat een zelfstandige woning in beperkte mate als woonruimte gehuurd wordt door de studenten. In Eindhoven en Leiden wordt deze categorie met 6% iets meer genoemd dan in Delft. In hoofdstuk 4 gaan we verder in op de kwaliteit van de woonruimte.
Tabel 2.2
Soort woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in
%) Delft Eindhoven
Leiden
Zelfstandige woning met eigen voorzieningen en eigen voordeur
2,7
6,2
6,2
HAT-eenheid met eigen voorzieningen en eigen voordeur
6,8
1,7
2,4
HAT-eenheid met gedeelde voorzieningen
8,0
7,4
1,9
82,6
84,7
89,6
264
242
211
Kamer(s) Totaal (abs. = 100%) Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
6
3 WOONLASTEN VAN STUDENTEN
3.1
Definitie van woonlasten
In hoofdstuk 1 zijn de woonlasten in de huursector gedefinieerd . In beginsel is in de vragenlijst van de enquête deze definitie gevolgd. Veel studenten betalen echter een totaalbedrag aan de verhuurder en zijn niet bekend met een nadere onderverdeling van de woonlasten in kale huur en bijkomende lasten. In de vragenlijst is daarom in eerste instantie gevraagd naar de wijze waarop de woonlasten betaald worden. Van alle 717 respondenten blijkt 76% een totaalbedrag te betalen en geen bijkomende lasten te hebben. De resterende 24 % betaalt aan verschillende instanties verschillende bedragen die deel uitmaken van de woonlasten . Per gemeente zijn verschillende instanties die heffingen opleggen. In bijlage 2 is per gemeente een overzicht gegeven van de verschillende woonlastencomponenten. Zoals reeds in hoofdstuk 1 is vermeld, is het berekenen van de afzonderlijke componenten niet mogelijk omdat gebleken is dat veel studenten een totaalbedrag betalen. In het geval ze een onderscheid maken tussen kale huur en afzonderlijke componenten dan blijken verschillende posten bij elkaar te zijn genomen. Hiermee vervalt de mogelijkheid om betrouwbare uitspraken te doen over de afzonderlijke bijkomende woonuitgaven. Voor de categorie studenten die verschillende woonlastencomponenten kennen, zijn de totale woonlasten bepaald door die componenten bij elkaar op te tellen . Hierbij is een aantal respondenten buiten de analyse gebleven omdat deze respondenten hebben aangegeven dat ze wel dergelijke woonlastencomponenten betalen, maar niet een bedrag in de enquête hebben vermeld . Binnen de groep van de 717 respondenten die een woning huren, is van 655 studenten bekend wat hun totale woonlasten zijn. Deze worden in de analyses betrokken. Een onderscheid per stad levert de volgende aantallen op: Delft 245, Eindhoven 218 en Leiden 192 respondenten.
3.2 Totale woonlasten In de tabellen 3.1 en 3.2 worden de totale woonlasten van studenten in de drie steden gegeven in de vorm van de gemiddelde woonlasten en per klasse . Bij de berekening
7
Tabel 3.1
Gemiddelde woonlasten van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden, onderscheiden naar categorie verhuurders (in guldens) Delft
Eindhoven
Leiden
Totale woonlasten
412
377
434
Woonlasten in sociale-huursector
423
409
431
Woonlasten bij particuliere personen
406
364
442
Woonlasten bij overige verhuurders
332
374
405
Aantal respondenten
244
218
192
Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
van de woonlasten is de eventuele huursubsidie afgetrokken van de huur die betaald wordt. Het blijkt echter dat slechts een zeer kleine groep huursubsidie ontvangt: 7 % van de respondenten geeft aan deze huurmatiging te hebben. Van deze groep wordt daarbij de huursubsidie meestal direct door de verhuurder gematigd. Uit tabel 3.1 blijkt dat in Eindhoven de studenten met 377 gulden gemiddeld de laagste woonlasten hebben. In Delft bedragen de woonlasten 412 gulden en in Leiden zijn de studenten het meeste geld kwijt als het om het wonen gaat (434 gulden). Per stad is het interessant om te bekijken wat de woonlasten bij de verschillende verhuurders zijn. De woonlasten in de sociale-huursector zijn in Delft en Eindhoven hoger dan bij de andere verhuurders. De woonlasten voor studenten die van een corporatie huren (en in de meeste gevallen is dat een voormalige SSH) bedragen in Delft 423 gulden, in Eindhoven 409 gulden en in Leiden 431 gulden. De woonlasten bij particuliere personen zijn in Delft en Eindhoven lager dan in de sociale-huursector (Delft 406 gulden, Eindhoven 364 gulden), maar in Leiden hoger (442 gulden).
Tabel 3.2
Woonlasten van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden onderscheiden naar klassen (in %)
Tot en met 250 gulden 250 - 350 gulden
Delft
Eindhoven
1,6
5,0
2,6
20,0
40,8
17,7
Leiden
350 - 400 gulden
27,3
28,0
22,4
400 - 450 gulden
31,4
13,3
29,2
450 - 500 gulden
11 ,8
5,5
12,5
Vanaf 500 gulden
7 ,8
7,3
15,6
Totaal (abs.=I00%)
245
218
192
Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
8
De conclusie uit tabel 3.1 dat in Eindhoven de woonlasten lager zijn dan in de twee andere steden, is uiteraard ook uit tabel 3.2 te halen waar de woonlasten in klassen zijn onderverdeeld. In Eindhoven liggen de woonlasten van de meeste studenten (41 %) tussen de 250 en 350 gulden. In Delft en Leiden betalen de meeste studenten 350 tot 400 gulden en 400 tot 450 gulden.
9
10
4
WOONLASTEN EN KWALITEIT
4.1
Kwaliteit
Het onderscheid in woonlasten zoals we dat in hoofdstuk 3 hebben gemaakt, laat alleen iets zien over het kwantitatieve verschil. De kwaliteit die bij de woonruimte hoort en de relatie met de woonlasten komen in dit hoofdstuk aan de orde. De kwaliteit van de woonruimte is uitgedrukt in het woningtype, het aantal kamers , het aantal m2 woonoppervlak, eigen of gedeelde voorzieningen, het soort voorzieningen, de rechtszekerheid en de subjectieve mening over kwaliteitsaspecten. De kwaliteit van de woonruimte is alleen in de analyse betrokken als de hoogte van de woonlasten bekend is. Dit betekent dat dezelfde 655 respondenten als uit hoofdstuk 3 bij de analyse zijn betrokken. Er wordt in de meeste tabellen in dit hoofdstuk een onderscheid gemaakt tussen het totaalbeeld per stad en de situatie zoals die bij respectievelijk de particuliere verhuurders en de corporaties in elke stad is . De verhuurderscategorie overig (zie tabel 2.1) is door het geringe aantal cases buiten beschouwing gelaten.
4.2
Woningtype
De meeste studenten geven aan een kamer te huren. Deze categorie bepaalt daarom voor het grootste deel de gemiddelde woonlasten per stad . De woonlasten van een kamer in Leiden is het hoogst (409 gulden), gevolgd door Delft met 393 gulden en Eindhoven met 368 gulden. In absolute zin is er een groot verschil in de woonlasten van de zelfstandige woning in Eindhoven en die in de twee andere steden. In het totaal van de woonlasten per stad draagt dit echter in beperkte mate bij omdat het aantal cases in elke stad ongeveer 10 bedraagt.
11
Tabel 4.1
Woonlasten onderscheiden naar soort woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in guldens) Delft Eindhoven
Leiden 737
Kamer(s)
393
481 (432) 416 368
Totaal woonlasten
412
377
Zelfstandige woning met eigen voorzieningen en eigen voordeur
797
HAT-eenheid met eigen voorzieningen en eigen voordeur
452 434
HAT-eenheid met gedeelde voorzieningen
623 (423) 409 434
( ) bedrag gebaseerd op 5 cases of minder, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
4.3
Aantal kamers en oppervlakte
Voordat we de relatie tussen de woonlasten en de kwaliteit in de vorm van kamers en oppervlakte uitwerken, geven we in de tabellen 4.2 en 4.3 de spreiding van deze variabelen binnen de drie gemeenten weer. Uit tabel 4.2 blijkt dat de studenten in Delft en Leiden in bijna 90% van de gevallen over één kamer beschikken. In de vragenlijst is gevraagd naar het aantal kamers waar de studenten zelf (eventueel met hun partner) wonen. Ruimten als de gang, keuken en gemeenschappelijke ruimten zijn daarbij niet meegeteld. Hierop komen we in paragraaf 4.4 terug . In Eindhoven heeft 82 % één kamer en zijn er iets meer studenten die over twee kamers beschikken (13 %). In het gemiddeld aantal kamers is slechts een geringe spreiding waarbij de volgorde van meer naar minder kamers als volgt is: Eindhoven (1,23), Leiden (1,17) en Delft (1,15) . Het onderscheid naar corporaties en particuliere verhuurders in de drie steden laat zien dat in Eindhoven de corporaties relatief vaak woonruimte bestaande uit 2 kamers aanbieden (21 %). Het gemiddeld aantal kamers per woonruimte is in Eindhoven bij de corporaties dan ook het hoogste. Tabel 4.3 gaat over de oppervlakte van de woonruimte. De studenten in Leiden hebben de beschikking over gemiddeld de meeste m2 (19,6), in Eindhoven is dat 17,8 m2 en in Delft kan een student gemiddeld 18,0 m2 als zijn of haar woonruimte beschouwen. In Delft en Eindhoven blijken de corporaties meer m2 te verhuren dan de particuliere verhuurders, waarbij het verschil in Eindhoven met 7,5 m2 groot te noemen is. Tabel 4.4 geeft de relatie tussen de prijs en het aantal kamer(s). De lijn uit de voorgaande tabellen zien we ook hier terug: in Eindhoven is een student voor één kamer met gemiddeld 369 gulden het goedkoopste uit. In Delft en Leiden betalen studenten gemiddeld meer voor een kamer (respectievelijk 400 en 415 gulden). Ook voor twee kamers zijn studenten in Eindhoven het goedkoopste uit en wordt het verschil met Leiden veel groter, omdat daar twee kamers gemiddeld 520 gulden kosten. In Delft betaalt een student voor twee kamers gemiddeld 450 gulden. Voor een woonruimte be12
Tabel 4.2
Aantal kamers in woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in % en gemiddeld) Delft totaal corporaties 88,9
1 kamer
91,5
parliculier
Eindhoven totaal corporaties
86,7
82,1
67,2
particulier 87,9
Leiden totaai corporaties 88,5
87,5
particulier 91,5
2 kamers
8,2
6,0
10,8
12,8
20,7
10,7
6,8
7,5
(4,3)
3 of meer kamers
2,9
(2,6)
(2,5)
5,0
12,1
(1,3)
4,7
(5,0)
(4,3)
Totaal (abs. = 100%)
244
117
120
218
58
149
192
80
94
Gemiddeld aantal kamers
1,15
1,11
1,17
1,23
1,47
1,13
1,17
1,19
1,14
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
Tabel 4.3
Oppervlakte van de woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden, onderscheiden in klassen (in % en gemiddeld) Delft totaal corporalies 2
particulier
Eindhoven totaal corporalies
particulier
Leiden totaal
corporalies
particulier
13,5
8,5
19,2
16,6
(6,9)
18,9
12,6
17,7
7,4
2
25,8
25,6
25,8
24,9
(5,2)
33,8
28,4
36,7
23,4
2
16,0
17,9
15,0
17,5
12,1
20,3
17,4
17,7
18,1
2
23,4
21,4
25,0
21,7
36,2
16,9
15,8
11,4
21,3
2
17,6
23,1
12,5
13,4
27,6
8,1
14,7
7,6
18,1
3,7
(3,4)
(2,5)
6,0
12,1
(2,0)
11,1
8,9
11,7
Tot en met 11 m
12 tot en met 14 m 15 tot en met 16 m 17 tot en met 20 m 21 tot en met 30 m 2
31 m 0fmeer Totaal (abs.=I00%)
244
117
120
217
58
148
190
79
94
2
18,0
18,4
16,7
17,8
22,7
15,5
19,6
17,2
21,2
Gemiddeld aantal m
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
staande uit drie of meer kamers wordt het verschil tussen Eindhoven aan de ene kant (420 gulden) en Delft en Leiden aan de andere kant opvallend groot (ruim 660 gulden in de twee steden). Woonruimte van corporaties die uit één of twee kamers bestaat, is in Delft en Eindhoven duurder dan in het geval dergelijke woonruimte in het bezit van particuliere verhuurders is . In Eindhoven is het verschil bij de één-kamerwoonruimte 39 gulden, terwijl in Delft het verschil 14 gulden is . In Leiden is de particuliere sector duurder dan de particuliere sector (9 gulden).
13
Tabel 4.4
Woonlasten voor woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden onderscheiden naar kamers (in guldens) Eindhoven
Delft totaal
corporaties
particulier
totaal
corporaties
Leiden
particulier
totaal
corporaties
particulier
1 kamer
400
410
396
369
400
361
415
413
422
2 kamers
450
550
396
410
432
392
520
500
(616)
3 kamers of meer
666
(596)
(790)
420
423
(331)
662
(651)
(700)
Totale woonlasten
412
423
406
377
409
364
434
431
442
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
In tabel 4.5 zijn de gemiddelde woonlasten per kamer en per m2 vermeld. In Eindhoven bedragen de gemiddelde woonlasten per kamer 336 gulden, terwijl in Delft en Leiden die lasten respectievelijk 380 en 395 gulden zijn. Alleen in Delft zijn de corporaties duurder per kamer dan de particuliere verhuurders. In Eindhoven en Leiden is dat andersom. Een standaardisatie per m2 levert het beeld op dat in Eindhoven de gemiddelde woonlasten per m2 24 gulden bedragen en dat in Delft en Leiden 26 gulden per m2 wordt betaald. De prijs per m2 onderscheiden naar verhuurder laat zien dat in Delft en Eindhoven het verschil in het voordeel van de corporaties uitvalt: in Delft zijn de corporaties twee gulden goedkoper per m2 dan de particuliere sector en in Eindhoven zelfs zes gulden. In Leiden zijn de corporaties drie gulden duurder. Duidelijk is dat in Eindhoven de prijs per kamer en per m2 het laagste is en dat dit voor het grootste deel veroorzaakt wordt door de woonruimte die verhuurd wordt door de corporaties. In Delft is de corporatiesector weliswaar per kamer duurder dan de particuliere verhuurders maar er worden meer m2 verhuurd. Leiden is het duurst per kamer en even duur als Delft per m2 •
Tabel 4.5
Woonlasten voor woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden uitgedrukt per kamer en per m2 (in guldens) Delft
Prij s per kamer Prijs per m2
Leiden
totaal
corporaties
particulier
totaal
corporaties
particulier
380
397
371
336
330
340
395
390
408
26
25
27
24
20
26
26
28
25
Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
14
Eindhoven totaal corporaties
particulier
4.4
Voorzieningen
In de vragenlijst is de respondenten ook gevraagd om aan te geven over welke voorzieningen zij beschikken in hun woning. In onderstaande tabellen is aangegeven per stad en per verhuurder of er bepaalde voorzieningen zijn en met hoeveel medegebruikers een huurder deze voorziening moet delen. De tabellen 4.6 tot en met 4.8 geven een beeld van de beschikbaarheid van het sanitair. Beginnend bij de meest elementaire zaken, het toilet, de wastafel en een douche, zien we dat deze bijna altijd aanwezig zijn. De studenten in Leiden delen een douche vaker met twee of meer medegebruikers. In Delft en Eindhoven geldt dat ook voor een ruime meerderheid (resp. 71 en 74%), maar daar beschikt ongeveer een kwart alleen of met slechts één medegebruiker over een douche. Deze is vooral te vinden in de woonruimte die de corporaties aanbieden. De douche in woonruimte van particuliere verhuurders in Delft en Eindhoven wordt in circa 84 % van de gevallen gedeeld met twee of meer medegebruikers. Ten aanzien van het toilet kan hetzelfde worden geconstateerd als bij de douche: in Leiden heeft 84 % van de studenten twee of meer huisgenoten waarmee het toilet gedeeld moet worden. In Eindhoven en Delft is het met 70 % overigens ook een veel voorkomende praktijk, maar blijken de huurders van woonruimte van de corporaties minder medegebruikers te hebben. Eindhoven scoort positiever door het geringere aantal medegebruikers . In Eindhoven komt het vaker voor dat studenten de beschikking hebben over een eigen wastafel (58%), terwijl in Leiden en Delft de studenten de wastafel vaker moeten delen met twee of meer andere huisgenoten (circa 50%). In Eindhoven heeft tweederde van de studenten die van een corporatie huren een eigen wastafel, terwijl van de huurders bij particulieren 55 % de wastafel als privé-bezit kan beschouwen. In Leiden tenslotte moet binnen het corporatiebezit de wastafel erg vaak gedeeld worden met twee
Tabel 4.6
Aanwezigheid van een douche en het aantal gebruikers in woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %)
douche
niet aanwezig
alleengebruik
één medegebruiker
2 of meer medegebruikers
totaal (abs. = 100%)
(0,4)
11,3
17,1
71,3
240
corporaties
0
22,6
20,0
57,4
115
particulier
(0,8)
0
15,3
83 ,9
118
(1,8)
11,5
12,9
73,7
217
Delft
Eindhoven corporaties
0
39,7
24,1
36,2
58
particulier
(2,7)
(1,4)
8,1
87,8
148
(0,5)
(2,1)
12,7
84,7
189
corporaties
0
(3,9)
11,7
84,4
77
particulier
(1,1)
(1,1)
14,9
83,0
94
Leiden
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
15
Tabel 4.7
Aanwezigheid van een wastafel en het aantal gebruikers in woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %)
wastafel
niet aanwezig
alleengebruik
één medegebruiker
2 of meer medegebruikers
totaal (abs. = 100%)
2,9
29 ,7
16,7
50,6
239
corporaties
(0,9)
26,3
21 , 1
51 ,8
114
particulier
5,1
31 ,4
12,7
50,8
118
2,8
57,6
12,0
27,6
217
Delft
Eindhoven corporaties
(1,7)
65,5
19,0
13,8
58
particulier
(3,4)
55,4
8,8
32,4
148
11 ,6
24,9
13,8
49,7
189
corporaties
(5,2)
9,1
11,7
74,0
77
particulier
14,9
36,2
16,0
33 ,0
94
Leiden
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
of meer medegebruikers (74 %). Om het sanitair volledig de revue te laten passeren, staan we nog even stil bij de aanwezigheid van een bad (niet in een tabel opgenomen). Een bad komt sowieso niet veel voor in studentenwoningen, maar in Eindhoven geeft 22 % aan dat er een bad is . In Delft en Leiden kan respectievelijk 16 en 22 % gebruik maken van een bad.
Tabel 4.8
Aanwezigheid van een toilet en het aantal gebruikers in woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %) 2 of meer medegebruikers
totaal (abs. = 100%)
19,3
70,2
238
23 ,7
56,1
114
niet aanwezig
Delft
(0,4)
10,1
0
20,2
(0,9)
0
14 ,5
84,6
117
(0,9)
13 ,4
16 ,6
69,1
217
corporaties particulier Eindhoven
alleengebruik
één medegebruiker
toilet
corporaties
0
39,7
25,9
34 ,5
58
particulier
(1,4)
(3,4)
12,8
82,4
148 190
0
(2,6)
13 ,7
83 ,7
corporaties
0
(3,8)
12,8
83 ,3
78
particulier
0
(1 ,1)
16,0
83 ,0
94
Leiden
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
16
Samenvattend hebben de studenten in Eindhoven vaker de beschikking over eigen sanitair dan de studenten in Delft en Leiden . Dit is vooral bij de corporaties het geval. In Delft hebben de studenten minder privacy wat het sanitair betreft, maar ze moeten in corporatiewoningen voorzieningen vaker delen dan in woonruimte van particuliere verhuurders . In Leiden is er sprake van veelvuldig gemeenschappelijk gebruik van douche en toilet bij zowel de corporaties als de particuliere verhuurders en daar blijken de huurders bij de corporaties erg vaak hun wastafel te delen. De meeste studenten kunnen thuis hun eigen potje koken . De cijfers in de drie steden ontlopen elkaar niet veel. De meeste studenten (ruim driekwart) moeten de keuken delen met twee of meer huisgenoten. In Delft wijkt het corporatiebezit met 12 % alleengebruik enigszins in positieve zin af. In Eindhoven geeft ruim de helft van de studenten aan te beschikken over een tuin, die ze overigens wel met twee of meer mensen moeten delen . In Delft en Leiden wonen studenten minder in woningen waar een tuin bijhoort: ongeveer 21 % geeft een dergelijke voorziening aan . Tussen de typen verhuurders is per stad geen onderscheid te maken. Een wasmachine is in Delft en Eindhoven bij bijna 80% van de studenten te vinden en in de meeste gevallen delen zij die met meerdere personen. In Leiden geeft iets minder studenten aan te beschikken over een wasmachine. In ruim tweederde van de gevallen moet de wasmachine gedeeld worden met twee of meer medegebruikers (tabel 4 . 11).
Tabel 4.9
Aanwezigheid van een keuken en het aantal gebruikers in woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %) niet aanwezig
alleengebruik
één medegebruiker
2 of meer medegebruikers
totaal (abs. = 100%)
2,5
6,3
15 ,1
76,2
239
corporaties
0
12,2
19 ,1
68 ,7
liS
particulier
5,1
(0,9)
12,0
82,1
117
3,7
3,7
10,6
82 ,0
217
corporaties
0
(6,9)
15,5
77 ,6
58
particulier
5,4
(2,7)
8,1
83 ,8
148 190
keuken Delft
Eindhoven
4,2
6,8
13 ,2
75 ,8
corporaties
(2,6)
(5, I)
9,0
83,3
78
particulier
(5 ,3)
8,5
17,0
69, 1
94
Leiden
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
17
Tabe14.10 Aanwezigheid van een tuin en het aantal gebruikers in woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %) tuin
niet aanwezig
alleengebruik
één medegebruiker
2 of meer medegebruikers
totaal (abs. = 100%) 236
78,8
(0,8)
(1,3)
19,1
corporaties
79,6
(1,8)
(0,9)
17,7
113
particulier
81,0
(1,7)
17,2
116
Delft
Eindhoven corporaties
°
45,6
(0,5)
6,0
47,9
217
50,0
(1,7)
12, 1
36,2
58
°
4,1
52,0
148
78,0
(1 ,0)
(2,6)
18,3
191
corporaties
72,2
0
(3,8)
24, 1
79
particulier
79,8
(2,1)
(2,1)
16,0
94
particulier Leiden
43,9
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: DTB-enquête woonlasten studenten, 1998
Delft en Eindhoven lopen gelijk op met een aansluiting op internet (tabel 4.12). Ongeveer 20% van de studenten in deze steden heeft een internetaansluiting bij de woonruimte. In Eindhoven kan overigens iets meer studenten daar alleen gebruik van maken. In Leiden heeft slechts 10% van de studenten een dergelijke aansluiting. Een kwart van de huurders van woonruimte van corporaties in zowel Eindhoven als in Delft geeft aan te kunnen internetten via een aansluiting in de woning.
Tabel 4.11 Aanwezigheid van een wasmachine en het aantal gebruikers in woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %) wasmachine
niet aanwezig
alleengebruik
2 of meer medegebruikers
totaal (abs. = 100%)
20,5
(1,7)
7,9
69,9
239
corporaties
15,7
(3,5)
10,4
70,4
115
particulier
26,5
0
6,0
67,5
117
22,1
(1,8)
6,5
69,6
217
corporaties
(5,2)
(3,4)
12,1
79,3
58
particulier
29,1
(1 ,4)
(3,4)
66,2
148
27,4
(1,1)
Delft
Eindhoven
Leiden corporaties
19,2
particulier
33,0
° (2, I)
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: DTB-enquête woonlasten studenten, 1998
18
één medegebruiker
5,3
66,3
190
(5,1)
75,6
78
(5,3)
59,6
94
Tabe14.12 Aanwezigheid van een internetaansluiting en het aantal gebruikers in woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %) internet
niet aanwezig
alleengebruik
één medegebruiker
2 of meer medegebruikers
totaal (abs . = 100%)
80,3
5,9
4,2
9,6
239
corporaties
75,7
6, 1
6, 1
12,2
liS
particulier
84,6
6,0
(2,6)
6,8
117
79,3
10,1
5,5
5, 1
217
corporaties
74,1
10,3
(6,9)
(8,6)
58
particulier
83,1
9,5
4, 1
(3,4)
148
89,5
5,8
(1 ,0)
3,7
191
corporaties
89,9
(5, 1)
particulier
90,4
6,4
Delft
Eindhoven
Leiden
°
(I, I)
(5 , I)
79
(2, 1)
94
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
4.5
Tevredenheid
De respondenten is gevraagd in welke mate hoeverre zij tevreden zijn over hun woonruimte . In de vragenlijst zijn daarvoor elf elementen (geluidsisolatie, verwarming, daglichttoetreding, winddichtheid, waterdichtheid , brandveiligheid, sanitair, bedrading, leidingen, onderhoudstoestand en oppervlakte) onderscheiden waarover de respondenten hun mening in de vorm van zeer slecht tot zeer goed hebben kunnen geven. Per respondent is vervolgens een gemiddelde score berekend .
TabeI4.13 Tevredenheid over eigen woonruimte door studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %) tevredenheid
slecht
matig
goed
zeer goed
totaal (abs . = 100%)
3,3
39,6
55,0
(2 ,1)
240
corporaties
(0,9)
26,1
70,4
(2,6)
115
particulier
5,9
52,5
39,8
(1,7)
118
7,4
36,6
51 ,4
4,6
216
Delft
Eindhoven corporaties particulier Leiden
13,8
72,4
13,8
58
9,5
44,2
44,9
(1,4)
147
7,3
50,8
39 ,3
(2,6)
191
°
corporaties
(1 ,3)
36,7
60,8
(1,3)
79
particulier
11,7
58 ,5
25,5
(4,3)
94
( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
19
Het oordeel over hun woonruimte van de studenten in Eindhoven en Delft ontloopt elkaar niet veel. De meesten zijn tevreden, maar in beide steden is nog altijd ruim 40% matig tot slecht te spreken over de gehuurde woonruimte. In Leiden is het oordeel nog slechter: bijna 60% vindt de woonruimte matig tot slecht. In de drie steden is de tevredenheid over woonruimte die verhuurd wordt door een corporatie hoger dan de woonruimte die verhuurd wordt door particulieren. In Delft is bijna driekwart van de huurders van een corporatiewoning goed tot zeer goed te spreken over de woning, in Eindhoven geeft zelfs 85 % van die huurders dat aan. In Leiden is het oordeel met 62 % iets minder gunstig maar het steekt nog altijd zeer positief af ten opzichte van dat in de particuliere sector. Niet in een tabel opgenomen is de relatie tussen de mate van tevredenheid en de hoogte van de woonlasten. In de drie steden nemen de gemiddelde woonlasten toe bij het stijgen van het gemiddelde oordeel van de studenten over hun woonruimte.
4.6
Rechtszekerheid
Als laatste kwaliteitsaspect kijken we naar een aantal juridische en financiële aspecten van de woonruimte in de drie steden. In tabel 4.14 is een opsomming daarvan weergegeven.
Tabel 4.14 Enkele elementen juridische en fmanciële aspecten van de woonruimte van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in %)* Eindhoven
Delft totaal corporaties
particulier
totaal corporaties
particulier
Leiden totaal corporaties
particulier
Betaalde overnamekosten
7 ,7
12,1
(2,1)
8,4
(5,2)
9 ,7
8,7
7 ,5
8,1
Betaalde sleutelgeld
5,0
6,9
(3,1)
9,9
10,3
9,7
17,4
20,0
12,8
Betaalde borgsom
32,7
10,3
60,8
81 ,3
82,8
82, 1
58,7
31,3
80,2
Er is een huurcontract
89, 1
98 ,3
81,4
87,2
98,3
81 ,3
94 ,6
100,0
89,5
Woonruimte is in onderhuur
6,8
0
15 ,5
6,9
0
9,7
(2,2)
2,5
(2,3)
Woonruimte is in tijdelijk gebruik
3,2
0 ,7)
(2, 1)
(2,0)
(3 ,4)
(0,7)
4,3
5,0
(3,5)
Aantal respondenten
220
116
97
203
58
134
184
80
86
* meer antwoorden per respondent mogelijk ( ) 5 of minder cases, uitspraak is niet betrouwbaar Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
20
De meeste studenten hebben een huurcontract afgesloten en daarmee is er sprake van rechtsbescherming. In Delft en Eindhoven heeft iets meer dan 10% geen huurcontract; er is dan meestal sprake van onderhuur of tijdelijk gebruik. In Leiden komt dit met 5% minder voor. De corporaties hebben in nagenoeg alle gevallen (uiteraard) wel een huurcontract afgesloten. In Leiden en Eindhoven moeten de studenten vaak een borgsom betalen; dit gebeurt in Leiden meestal in de particuliere huursector . In Leiden komt het relatief vaker voor dat een nieuwe huurder sleutelgeld moet betalen (17%); in Delft komt dat nauwelijks voor. Al met al is de rechtszekerheid redelijk goed gewaarborgd, ook al zijn er in Delft en Eindhoven in 10% van de gevallen geen huurcontracten afgesloten.
21
22
5 WOONLASTEN EN INKOMEN
5.1
Het inkomen
De inkomsten van studenten bestaan uit studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende beurs, lening, partnertoeslag, een-oudertoeslag), ouderlijke bijdragen, extra inkomsten zoals een beurs van de universiteit en een eigen inkomen uit arbeid. In tabel 5.1 is per stad weergegeven hoe de opbouw van het gemiddelde inkomen van de studenten in de maand januari 1998 is. Het gemiddelde inkomen per maand van de studenten in de drie steden ontloopt elkaar met enkele tientjes. In Leiden hebben de studenten met een gemiddeld inkomen van 1.242 gulden een iets hoger inkomen dan de studenten in Delft (1.224 gulden) en Eindhoven (I. 182 gulden) . De opbouw van het inkomen laat behoorlijke verschillen zien, maar die is verder niet relevant voor de volgende analyse.
Tabel 5.1
Gemiddeld inkomen van studenten in Delft, Ein1hoven en Leiden, onderscheiden naar verschillende inkomensposten (in guldens) Delft
Eindhoven
Studiefmanciering in januari 1998
389
458
524
Ouderlijke bijdrage in januari 1998
462
324
403
Netto-inkomsten uit arbeid gemiddeld per maand
314
312
290
Extra inkomsten gemiddeld per maand
59
88
25
1224
1182
1242
Totaal inkomen
Leiden
Bron: DTB-enquête woonlasten studenten, 1998
23
5.2
Verhouding inkomen en woonlasten
De verhouding tussen de woonlasten en het inkomen noemen we in deze paragraaf de huurquote . In tabel 5.2 is de huurquote weergegeven en het inkomen dat na aftrek van de woonlasten nog te besteden is. De huurquote in Leiden is het hoogste met 37,4%, gevolgd door Delft met 36,3% en Eindhoven met 34,3 %. Een onderscheid naar huursector laat geen opzienbarend verschil zien. Het gemiddelde inkomen na aftrek van de woonlasten ontloopt elkaar in de de drie steden niet veel. De studenten in de drie steden houd,en gemiddeld tussen de 804 en 810 gulden over. Onderscheiden naar de huursectoren varieert het inkomen na aftrek van woonlasten meer . In Delft hebben huurders in de corporatiesector 50 gulden meer over dan de huurders in de particuliere sector. Een causale relatie mag echter niet worden gelegd omdat het inkomen van studenten los staat van de hun woonsituatie. Tot nu toe is er vooral over gemiddelden gesproken. In tabel 5.3 is er aandacht van de spreiding in de huurquotes . Hiermee krijgen we inzicht in het aandeel studenten dat een (te) hoge huurquote kent. Er is per stad sprake van een behoorlijke spreiding. In alle drie de steden heeft meer dan de helft van de studenten een huurquote tussen de 30 en 50 %. Boven de 50 % is geen uitzondering te noemen. In incidentele gevallen is er sprake van een huurquote van meer dan 75 %. Dit is waarschijnlijk het gevolg van een incidenteel laag inkomen in de maand januari.
Tabel 5.2
Huurquote en inkomen na aftrek van woonlasten van studenten in Delft, Eindhoven en Leiden (in % en guldens) Eindhoven
Delft totaal corporaties Huurquote Inkomen na aftrek woonlasten
particulier
totaal
corporaties
particulier
totaal corporaties
particulier
36,3
37,1
36,2
34,3
35,7
33,3
37,4
37,6
37,5
806
824
775
810
786
823
804
788
815
Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
24
Leiden
Tabel 5.3
Huurquote van studenten in Delft, Leiden en Eindhoven onderscheiden in klassen (in %)
huurquoteklasse
Delft
Eindhoven
Leiden
6,3
7,8
3,8
30,4
29,1
28,8
30 tot 40%
33,8
42,2
31,5
40 tot 50%
20,8
13,1
21,7
Minder dan 20% 20 tot 30%
50 tot 60%
3,8
3,4
8,7
60 tot 70%
(0,8)
(1 ,9)
(2,7)
4,2
(2,4)
(2,7)
240
206
184
Meer dan 70% Totaal (abs . = 100%)
( ) 5 of minder cases Bron: OTB-enquête woonlasten studenten, 1998
25
26
6
SAMENVATTING
De probleemstelling van het onderzoek naar woonlasten voor studenten luidt als volgt: wat zijn de woonlasten van de studenten, welke kwaliteit van de woonruimte wordt geboden, welk aandeel van het inkomen gaat op aan de woonlasten en hoe verhouden de woonlasten en de prijs-kwaliteitverhouding zich tussen de verschillende universiteitssteden? Studenten huren bijna uitsluitend . Driekwart betaalt aan de verhuurder één bedrag en het resterende kwart betaalt aan verschillende partijen woonlastencomponenten. In Eindhoven is een student gemiddeld het goedkoopste uit met 377 gulden per maand. In Delft bedragen de woonlasten 412 gulden en in Leiden 434 gulden. De spreiding in de woonlasten per stad laat zien dat in Eindhoven bijna 70 % van de studenten woonlasten kent tussen 250 en 400 gulden. In Delft en Leiden heeft de grootste groep woonlasten in de categorie tussen 350 en 450 gulden. Het onderscheid naar categorie verhuurder levert het beeld op dat de woonlasten bij de corporaties in Delft en Eindhoven (resp . 423 en 409 gulden) hoger zijn dan in de particuliere sector in die steden (resp. 406 en 364 gulden) . In Leiden is de particuliere sector een fractie duurder dan de corporatiesector (resp . 442 en 431 gulden). De meerderheid van de studenten huurt van een particulier persoon en op de tweede plaats komt in de drie steden de woningcorporatie. In Eindhoven huurt 63 % van een particulier persoon. In Delft en Leiden is dat aandeel net geen 50 %. De corporaties zijn in die steden belangrijker. De studenten huren vooral kamers en onzelfstandige eenheden. Als we de woonlasten confronteren met het woningtype zien we dat Eindhoven steeds goedkoper is dan Delft en Leiden. Een student die in Leiden kamer(s) huurt, is gemiddeld 41 gulden duurder uit dan in Eindhoven en betaalt 6 gulden meer dan in Delft. In Eindhoven zijn niet alleen de woonlasten lager, maar gemiddeld heeft een student ook de beschikking over iets meer kamers (vooral bij de corporaties in verhuur). Deze kamers zijn echter niet zo groot als in Leiden: in Eindhoven is het gemiddelde woonoppervlak bijna 18 m2 (net zoals in Delft) en in Leiden heeft een student de beschik-
27
king over 19,6 m2 • In Delft en Eindhoven blijken de corporaties per woonruimte meer m2 te verhuren dan de particuliere verhuurders. Drukken we de prijs uit in een gestandaardiseerde vorm (prijs per m2 en per kamer) dan blijkt dat Eindhoven fors goedkoper is per kamer met 336 gulden dan Delft en Leiden (resp. 380 en 395 gulden). De m2-prijs is ook in Eindhoven nog lager (24 gulden), ondanks de iets kleinere kamers dan in Delft en Leiden (26 gulden). De prijs per m2 valt in Delft en Eindhoven in het voordeel van de corporaties uit en alleen in Leiden is de corporatie duurder per m2 • Het voorzieningenniveau dat bij de woonruimte hoort ontloopt elkaar niet veel. In het algemeen moeten de meeste studenten de voorzieningen delen met 2 of meer medegebruikers . Eindhoven steekt in het geval van het sanitair met bijna 60% van de studenten die individueel een wastafel kunnen gebruiken, positief af. Verder blijken relatief veel Eindhovense studenten in de tuin te kunnen zitten; dit komt in Delft en Leiden in beperkte mate voor. In Delft en Eindhoven heeft 20% van de studenten de beschikking over een internetaansluiting. In het algemeen hoeven de voorzieningen in woonruimte van corporaties met minder medegebruikers gedeeld te worden of is er vaker sprake van alleengebruik. De tevredenheid over de woonruimte laat voor veel studenten te wensen over. In Delft en Eindhoven is 40 % matig tot niet tevreden en in Leiden is dat bijna 60 %. De tevredenheid is bij de huurders van woonruimte van een corporatie een stuk beter. De meeste studenten hebben voldoende rechtszekerheid in de vorm van een huurcontract (ca. 90% en in Leiden 95%). In Leiden komt het voor (18%) dat er sleutelgeld betaald moet worden. De gemiddelde inkomens van de studenten in de drie steden ontlopen elkaar niet veel. In Leiden is dat inkomen 1.242 gulden en in Delft en Eindhoven resp . 1.224 en 1.182 gulden per maand. De huurquote is met gemiddeld ca. 35 % in de drie steden hoog te noemen. Vergelijkbare informatie uit de 'reguliere' huur sector is niet bekend. Het gemiddelde inkomen dat de studenten beschikbaar hebben na aftrek van de woonlasten laat een opvallende overeenkomst zien met net iets meer dan 800 gulden in de drie steden. Per stad is sprake van een behoorlijke spreiding in de huurquote. Meer dan de helft van de studenten heeft een huurquote van 30 tot 50 %. De conclusies zullen duidelijk zijn. De woonlasten van studenten zijn hoog te noemen. Na aftrek van de woonlasten houden de studenten ongeveer 800 gulden over om van rond te komen. Weliswaar zijn in Eindhoven de absolute woonlasten lager en de geleverde kwaliteit op onderdelen beter, maar ook hier is net zoals in Delft en Leiden, de huurquote hoog. Niet alleen betalen de studenten veel voor hun woonruimte, maar tegelijkertijd hebben zij niet een erg positief oordeel over hun woonruimte. Een onderscheid in de particuliere en de corporatiesector laat zien dat de geleverde kwaliteit in de corporatiesector beter is en ook de waardering van de huurders van de corporatiewoonruimte hoger is.
28
BIJLAGE 1
RESPONSEN STEEKPROEF
Tabel B.I
Studenten in steekproef en responsgroep onderscheiden naar jaar van inschrijving en universiteitsstad (in %)
TU-Delft TU -Eindhoven RU-Leiden* steekEroef resEons steekEroef resEons resEons 0,2 0,4 0,2 1985 0,8 0,4 0,2 1986 0,4 0,4 0,6 0,8 1987 1,4 0,0 0,4 0,0 1988 2,4 1,1 0,6 0,4 1989 3,4 3,4 4,2 2,5 0,5 1990 8,3 3,4 2,5 2,8 1991 8,0 14,8 10,2 9,2 10,4 14 ,6 1992 14,4 16 ,3 1993 13,4 13 ,3 16,7 15,1 16,2 17,8 14,6 19,9 1994 1995 13,2 15,2 17 ,9 18,0 26, 1 15 ,2 14,8 16,3 20,1 12,3 1996 1997 10,4 9, 1 14 ,5 14,6 14,7 totaal (abs= 100%) 264 500 239 500 211 *) van Leiden geen gegevens over steekproef Bron: enquête woonlasten studenten en administratie universiteiten
Totaal resEons 0,1 0,1 0,4 0,0 0,6 2,2 4,8 11,6 14,8 17,4 19,3 15,8 12 ,6 714
29
Tabel B.2
Studenten in steekproef en responsgroep in Delft onderscheiden naar postcode (in %)
2611 2612 2613 2614 2622 2623 2624 2625 2627 2628 2629 totaal (abs. =100%)
Tabel B.3
5611 5612 5613 5614 5615 5616 5621 5622 5623 5624 5625 5632 5641 5642 5643 5644 5645 5651 5652 5653 5654 totaal (abs. =
30
stee~roef
res~ns
29,8 6,8 18,6 1,4 1,4 1,4 15,0 8,0 0,6 16,8 0,2 500
30,7 5,1 20,9 0,8 0,4 2,8 13,0 8,3 1,2 16,5 0,4 264
Studenten in steekproef en responsgroep in Eindhoven onderscheiden naar postcode (in %)
lOO%~
stee~roef
res~ns
12,4 11,4 6,6 5,8 7,8 9,2 4,4 2,2 3,4 1,8 2,2 2,8 1,6 4,8 3,0 6,0 0,6 0,2 3,0 1,4 6,6 500
12,4 11,9 5,8 8,4 9,7 6,2 4,0 0,9 2,2 1,8 1,8 4,0 3,1 8,0 3,1 8,0 0,4 0,4 1,8 1,3 4,0 239
Tabel B.4
Studeuten in responsgroep in Leiden onderscheiden naar postcode (in
%) respons
2311 2312 2313 2315 2316 2317 2318 2321 2324 2331 2332 2333 2334 totaal (abs. = 100%)
33,3 29,9
4,5 2,0 5,0 2,0 O,S 4,0
5,5 O,S 5,5
3,5 4,0
211
31
32
BIJLAGE 2 OPBOUW WOONLASTEN PER GEMEENTE
WOONLASTEN DELFT a. de kale of basis-netto huur; b. de servicekosten (zoals glasverzekering, schoonmaakkosten, service-abonnement, vloerbedekking, lidmaatschap huurdersvereniging, belastingen, heffingen, tuinonderhoud, kosten voor gas, water en licht); c. de kosten voor het kijk- en luistergeld en de Casema-kabelaansluiting; d. de heffingen van de gemeente Delft (Onroerende Zaakbelasting (OZB), reinigingsrechten) ; e. de heffingen van het Hoogheemraadschap Delfland (waterschapsomslag, verontreinigingsheffing en ingezetenentoeslag) ; de kosten van het Energiebedrijf Delfland (gas, water en elektriciteit). f. WOONLASTEN EINDHOVEN a. de kale of basis-netto huur; b. de servicekosten (zoals glasverzekering, schoonmaakkosten, service-abonnement, vloerbedekking, lidmaatschap huurdersvereniging, belastingen, heffingen, tuinonderhoud, kosten voor gas, water en licht); c. de kosten voor het kijk- en luistergeld en de kabelaansluiting; d. de heffingen van de gemeente Eindhoven (Onroerende Zaakbelasting (OZB) en afvalstoffenheffing) ; e. de heffingen van Waterschap De Dommel (waterschapsomslag, verontreinigingsheffing en ingezetenentoeslag) ; f. de kosten van het Nutsbedrijf Regio Eindhoven NV (gas, water en elektriciteit) .
33
WOONLASTEN LEIDEN a. de kale of basis-netto huur; b. de servicekosten (zoals glasverzekering, schoonmaakkost.en, service-abonnement, vloerbedekking, lidmaatschap huurdersvereniging, belastingen, heffingen, tuinonderhoud, kosten voor gas, water en licht); c. de kosten voor het kijk- en luistergeld en de EWR-kabelaansluiting (per 1 januari 1998 Casema-kabelaansluiting); d. de heffingen van de gemeente Leiden (Onroerende Zaakbelasting (OZB) , afvalstoffenheffing) ; e. de heffingen van het Hoogheemraadschap van Rijnland (waterschapsomslag, verontreinigingsheffing en ingezetenentoeslag) ; f. de kosten van het EWR (gas, water en elektriciteit).
34
VERSCHENEN IN DE SERIE OTBOUWSTENEN
1.
F. van der Zon, Kengetallen en succescriteria voor woningcorporaties 1995/70 blz./ISBN 90-407-12oo-X/I 25,-
2.
T. Hoenderdos en A. Metselaar, Probleemcomplexen en leefbaarheid: over de prestaties van woningcorporaties inzake de bevordering van leefbaarheid 1996/57 blz./ISBN 90-407-1360-X/I 15,-
3.
B. van Rosmalen en F. Wassenberg, Volkshuisvestingsplan 1996-2000 Gemeente Venray 19961110 blz./ISBN 90-407-1368-5/1 29,50
4.
H . Kruythoff en H . Heeger, Ogen, oren en mond van Haaglanden. Burgers over wonen 1996/47 blz./ISBN 90-407-1401-0//15,-
5.
H. Priemus, B. van Rosmalen, F. Wassenberg, Regionaal volkshuisvestingsplan Haaglanden. Balans tussen herstructurering en behoud kernvoorraad 1996/224 blz./ISBN 90-407-1400-2// 60,-
6.
J . Kullberg, Aanbodmodellen geïnventariseerd. Een landelijke verkenning van vormen van marktgerichte woonruimteverdeling en impressies van de verdelers 1997/76 blz./ISBN 90-407-1412-6// 25,-
7.
B. van Rosmalen, De omslag. Woningmarktanalyse Monster 1997/69 blz./ISBN 90-407-1486-X/I 21,50
8.
P.J. Boelhouwer, Woningmarktonderzoek Venlo en Tegelen: naar een woningbouwprogrammering. Een samenvatting 1997/101 blz./ISBN 90-407-1487-8// 30,-
9.
M. Elsinga, De Weerter woningmarkt in beeld. Conclusies woningmarktonderzoek 1997/49 blz./ISBN 90-407-1522-2//15,-
10.
B. van Rosmalen en F. Wassenberg, Regionaal Volkshuisvestingsperspectief Gooi en Vechtstreek 1997/108 blz./ISBN 90-407-1525-41f 30,-
11.
F. van der Zon, Naar prestatie-afspraken tussen FEW, corporaties en gemeente in Enschede 1997/40 blz./ISBN 90-407-1555-6//15,-
12.
T.A.L. Leliveld, Woningmarktanalyse Hoogvliet/Pernis 1997/142 blz./ISBN 90-407-1559-9//40,-
13.
P.J . Boelhouwer en R. ter Bogt, Woningbehoefte- en migratieonderzoek Woerden en regio West-Utrecht 1997/119 blz./ISBN 90-407-1560-2/1 35,-
14.
P.J. Boelhouwer en R. ter Bogt, Woningmarktonderzoek Woerden 1997/69 blz./ISBN 90-407-1610-2//20,-
15.
H.M . Kruythoff, H .C.C.H. Coolen en G.L.M. Hilkhuysen, Doorstromingseffecten van VINEX-locaties in Haarlemmermeer 1997/265 blz./ISBN 90-407-1598-0/1 75,-
16.
B. van Rosmalen, Evaluatie aanbodmodel Amstel-Meerlanden. Beleving en slaagkansen van woonboninstuurders 1997/57 blz./ISBN 90-407-1605-6//20,-
17.
B. van Rosmalen, Evaluatie aanbodmodel Zaanstad. Beleving, zoekgedrag en slaagkansen van woonboninstuurders 1997/73 blz./ISBN 90-407-1606-4//20,-
18.
M. Elsinga, H . Boumeester, T.A.L. Leliveld en H. Priemus, Haken en ogen aan huren en kopen. Aanzet tot gezamenlijk beleid in Den Haag 1997/101 blz./ISBN 90-407-1629-3/f 30,-
19.
B. van Rosmalen en J. Kullberg, Evaluatie aanbodmodel Amsterdam. Woningzoekenden en hun zoekstrategieën, slaagkansen, begrip en waardering voor het nieuwe model 1997/108 blz./ISBN 90-407-1613-7// 30,-
20.
J.B.S. Conijn, Het huurbeleid en het aan- en verkoopbeleid van institutionele beleggers 1997/29 blz./ISBN 90-407-1612-9// 15 ,-
21.
F. Wassenberg en E. Kalle , Toekomstscenario's woningmarkt Leeuwarden 1997/62 blz./ISBN 90-407-1630-7//20,-
22 .
H. Boumeester en P.J. Boelhouwer, Woonuitgavenonderzoek bovenminimaleinkomensgroepen in de huursector 1997/93 blz./ISBN 90-407-1634-X/I 20 ,-
23 .
B. van Rosmalen en R. Raat, Woningbehoefteonderzoek en verhuis analyse gemeente Rijswijk 1997/130 blz./ISBN 90-407-1633-111 37,50
24.
H. Priemus , H. Boumeester en R. ter Bogt, Scan van mogelijke woningmarktontwikkelingen in Nederland 199812003/202012030 19971106 blz./ISBN 90-407-1642-0// 30,-
25 .
R. Raat en F. Wassenberg , De herstructureringsbehoefte in de regio 's van ZuidHolland 1998/70 blz./ISBN 90-407-1648-X/I 20,-
26.
F . Wassenberg en L. Kuyers, Marktpositie hoogbouw Zoetermeer 1998/74 blz./ISBN 90-407-1657-9//22,50
27 .
I. Kessels en J. Kullberg , Evaluatie woonruimteverdeling 'Kiezen en verdelen' in Roosendaal 1998/57 blz./ISBN 90-407-1665-X/I 20, -
28 .
P.J. Boelhouwer, Toekomstverkenning De Rodes 1998/91 blz./ISBN 90-407-1663-3 /127,50
29 .
H. Heeger , J. Kullberg en L. van Die, Evaluatie "Stoeprand" : laatste-kansbeleid in Rotterdam 1998/94 blz./ISBN 90-407-1670-6// 30,-
30.
B. van Rosmalen, Woningmarktscan gemeente Rijswijk 1998/44 blz./ISBN 90-407-1667-6//20,-
31.
B. van Rosmalen en R. Raat, Samen werken aan waardevol wonen: Volkshuisvestingsplan gemeenten Rijswijk 1998/100 blz./ISBN 90-407-1674-9//30 ,-
32.
J. Kullberg en I. Kessels, Huisvesting van veroorzakers van extreme overlast 1998/110 blz./ISBN 90-407-1691-9//33,-
33 .
J.S.CM. Hoekstra, PJ. Boelhouwer en M.C Gunsing, Woningbehoefteonderzoek en verhuisanalyse gemeente en regio 's-Hertogenbosch 1998/164 blz./ISBN 90-407-1726-5//50,-
34.
P.J. Boelhouwer, M.C Gunsing, H.J.F.M. Boumeester, Woningmarktanalyse verkoop Vleugelflat gemeente Venlo 1998/49 blz./ISBN 90-407-1729-X/I 20,-
35 .
J.B.S . Conijn, P. de Vries, TJ. Stauttener, Prijsvorming nieuwbouw en bestaande koopwoningen 1998/89 blz./ISBN 90-407-1739-7//27,50
36.
H. van Rooijen en R.Raat, Stedelijke vernieuwing in kleine gemeenten in Overijssel 1998/66 blz./ISBN 9O-407-1742-7/f 22,50
37.
P.J. Boelhouwer en J.S.C.M. Hoekstra, Lastenstijging, armoede en leefbaarheid in de deelgemeente Feijenoord 1998/159 blz./ISBN 90-407-1797-4
38.
H. Boumeester en B. van Rosmalen, Woningmarktanalyse Westland: bouwen en beheren voor de toekomstige vraag van de Westlandse bevolking Verschijnt binnenkort