·
Bibliotheek TU Delft
1111111111111111111111111111111111
C
0003865445
2480 268 4
plannenmap scholen
Delft University Press
15
Uitgave en distributie: Delft University Press Prometheusplein I. 2628 ZC Delft Telefoon: (0 15) 2783254
In opdracht van: Werkverband Woningbouw en Woonomgeving, Faculteit der Bouwkunde
Samenstelling en eindredaktie: Henk Engel. Susanne Komossa
Plan beschri jvingen: Umberto Barbieri. Henk Engel, Susanne Komossa
layout: Alex Brouwer, Amarinske Douma, Peter Stello
Druk: nkb offset bv, bleiswijk
ISBN: 90-407-1891-1 TUD Bouwk. * 36479
ClP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Plannenmap Scholen
Trefwoorden: Scholenbouw
Omslag: Plattegrondtekening Lagere school Fagnano O lona van Aldo Rossi, Interieurloto poortgebouw Openluchtschool van Johannes Duiker
Copyright © 1999 by the authors.
All rights reserved. No part of the material protected by this copyright may be reproduced or utilized in any form or by any means. eJectronic or mechanica1 including photocopying. recording or by any information storage and retrieval system without written permission from the publisher.
INHOUD Inleiding
9
Bavinckschool Hilversum 1921 Willem M. Dudok
11
Openluchtschool Amsterdam 1927-1928 Johannes Duiker
17
Volksschule Niederursel (Frankfurt a.M.) 1929 Franz Schuster
23
Reformschule am Bornheimer Hang (Frankfurt a.M.) 1929-1930 Ernst May
27
Lagere scholen Nagele 1954-1956 Aldo van Eyck
3I
Lagere scholen in het multifunctioneel centrum 't Karregat Eindhoven 1972-1973 Frank van Klingeren
35
School voor bijzonder onderwijs Monza 1962 Giorgio Grassi en Aldo Rossi
41
Lagere school Fagnano Olona 1972-1976 Aldo Rossi
45
Apollo scholen Amsterdam 1980-1983 Herman Hertzberger
49
Lagere school Almere 1993 Herman Hertzberger
53
Primar- und Secundarschulhaus Zürich-Altstetten 1932 Alfred Roth
57
Munkegards school S0borg (Kopenhagen) 1951-1958 Arne Jacobsen
59
Geschwister Scholl Gymnasium Lünen 1956-1962 Hans Scharoun
65
Secondary modern school Hunstanton 1954 Alison & Peter Smithson
71
Middelbare school San Sabba 1969 A. Rossi. G. Grassi. R. Agosto en F. Tentori
75
Middelbare school Morbio Inferiore 1972 Mario Botta
81
~~:, s/(>".
F30':., ...0.·/·
f'if·h ..l'('O!;.mI."~
J.
.'oer ~ Z&'!fr"
---_.---
INLEIDI N G
De plannen map scholen is tot stand gekomen in het kader van de A-I module 'Architectonische Studies' die het karakter heeft van een ontwerpend onderzoek. De map documenteert 16 prototypische scholen vanaf 1920. Elk plan is gepresenteerd aan de hand van tekeningen, foto's, korte teksten en een literatuurlijst. De map is als ontwerpinstrument direkt gerelateerd aan de ontwerpopgave school. Enerzijds helpt zij bij de keuze van het type, zodat men zich volledig kan toeleggen op de overige elementen en de 'stijl' van het ontwerp. Andersom helpt zij om een gebouwvorm, die bijvoorbeeld resulteert uit onderzoek naar de lokatie, typologisch te bepalen. De schoolvoorbeelden zijn neutraal gepresenteerd omdat zij de fase van de distributie van de hoofdonderdelen, hun onderlinge, interne relatie en hun relatie met de buitenruimte tijdens het ontwerp van een school moeten ondersteunen. Foto's, teksten en soms geveltekeningen geven de mate rialisatie van de scholen weer en bieden een opstap, om de stijl van het voorbeeld te beschrijven en op zijn compositorische onderdelen te bestuderen. Tevens proberen teksten de ontwerper en zijn/haar opvattingen op beknopte wijze architectuurhistorisch te plaatsen. De literatuurlijsten helpen bij het opzoeken van meer materiaal voor verdergaande studie. De plannenmap heeft het karakter van een catalogus, een historisch overzicht van de scholenbouw gedurende de afgelopen tachtig jaar. Zij is gericht op kennis van de belangrijkste typen. Tevens geeft de catalogus inzicht in de eigenschappen en inherente voor- en nadelen van elk afzonderlijk type. Het aangewezen instrumentarium om de eigenschappen te benoemen is de plananalyse. We hebben in de plannenmap een onderscheid gemaakt tussen scholen voor het basis- en het middelbare onderwijs. Dit heeft met name een layout technische reden. Basisscholen zijn kleiner van omvang en worden op een schaal van I :200 gedocumenteerd. De middelbare scholen zijn op schaal I :500 of I: I000 vastgelegd. Binnen de twee categorieën zijn de voorbeelden chronologisch geordend. De ontwerpopgave 'school', zoals wij die kennen, is vrij jong. Zij komt in Nederland pas tot ontwikkeling na de invoering van de leerplicht in 190 I.
Tot halverwege de 1ge eeuw was de school één klaslokaal, waarin alle leeftijden gelijkertijd onderwezen werden. De groter het aantal leerlingen, de groter het lokaal. Het lokaal maakte deel uit van een instituut, bijvoorbeeld een klooster of een weeshuis. In de tweede helft van de vorige eeuw worden onder de invloed van wet- en regelgeving en een toenemend besef van het belang van opvoeding, hygiene en scholing zelfstandige scholen gesticht. Vaak werden zij opgezet en geexploiteerd door 'ondernemende' onderwijzers. De onderwijzersschooi bestond uit de onderwijzerswoning, aanvankelijk één en later een in tweeën onderverdeeld klaslokaal, een gymnastieklokaal, sanitair en bergingen. Na 190 I zien we scholen die in grote lijnen programmatisch overeenkomen met de huidige school. Van de Bavinckschool van M. Dudok uit 1921 tot de school van H. Hertzberger in de filmwijk te Almere uit 1993 zien we dat het klaslokaal voor ca. 30 leerlingen een constante is. Wat verandert is de schakeling van de lokalen, de toevoeging van vaklokalen en voorzieningen voor leerkrachten, en de betekenis van de verkeersruimte. In de twintiger jaren is de verkeersruimte voo rnamelijk ontsluiting en garderobe. Na de tweede wereldoorlog krijgt zij ook de funktie van werk-, speelen verblijfsruimte. De relatie tussen gang en klaslokaal wordt gedifferentieerder en verfijnder. Ook kan de vorm van het lokaal zelf wijzigen van rechthoekig naar L-vormig met ondersche iden plekken. Kunstlicht en mechanische ventilatie maken tweezijdige daglichttoetreding en doorspuibaarheid van het lokaal overbodig. Hoge lokalen, de rechthoekige vorm en de grote raam partijen, die vooroorlogse scholen zo pregnant maakten, zijn niet meer noodzakelijk. Na tachtig jaren ontwerp van scholen kunnen we constateren dat er geen vast omlijnd schooltype is ontstaan. Juist omdat het klaslokaal de enige constante is, leent de opgave zich voor een breed scala aan schakelingen en stapelingen en steeds veranderende relaties tussen klaslokaal en verkeersruimte. Kortom, de school is een ontwerpopgave die zich leent voor een grote varieteit aan configuraties.
9
10
Willem M. Dudok BAVINCKSCHOOL Hilversum, 1921 De Bavinckschool is één van de vele scholen die Dudok in Hilversum als stadsarchitect heeft ontworpen. Gedurende de jaren twintig golden deze scholen ook in de rest van Nederland voor de gemeentelijke scholenbouw als voorbeeldig. Dudok's architectuur bevindt zich, beïnvloed door de sobere stijl van H.P. Berlage en F.L. Wright, op een snijpunt tussen Amsterdamse School en De Stijl. Vanaf 1920 wordt de neoplastische invloed in Dudoks ontwerpen duidelijk zichtbaar, maar de ontwerpen houden tevens een fantastische, expressionistische component van de Amsterdamse School. De aandacht voor het baksteendetail en manipulaties van geveloppervlakken en volumes onderstrepen dit. Elk onderdeel moet bijdragen tot de expressiviteit van het geheel dat de visie van de kunstenaar-architekt uitdrukt. Dudok heeft in eigen land geen school gemaakt. De Stijl bekritiseerde Dudok vanwege zijn, in hun ogen, romantische stijl. Buiten Nederland werd Dudok wel erg beroemd door zijn stadhuisontwerp in Hilversum. Het is interessant om je af te vragen: Hoe verhouden zich volume enveloppe en programma tot elkaar in Dudoks schoolontwerp? De wijze waarop Dudok het programma aanpakt staat in de traditie van de Nederlandse ingenieursbouwkunst waarin ruimten, verkeers- en draagstructuur funktioneel . en constructief doelmatig geordend worden. De Bavinckschool is gebaseerd op het schema van een traditionele corridorschool. Maar binnen de scholenbouw laat zij ook een vernieuwing in de aanpak zien: naast de klaslokalen krijgen ook de ondergeschikte funkties, zoals handenarbeid- en lerarenkamer een eigen vleugel. Bij de klaslokalen vallen omhulling van de ruimten en draagconstruktie, bakstenen wanden en stalen balken, samen. De corridor is er met een eigen draagconstruktief ritme en ruimtelijke articulatie tegenaan geschoven. In de vleugels staat de dragende enveloppe los van de invulling met scheidingswanden. Hier kan een diversiteit van funkties worden opgenomen, en bevindt zich ook de grootste ruimte van het complex, het gymlokaal. De interne ontsluiting van dit gebouw over twee verdiepingen is eenvoudig: een L-vormig gangenstelsel waarbij zich hoofdentree en trappenhuis op het kruispunt bevinden. De acht leslokalen zijn verdeeld over twee bouwlagen. Ze zijn allen met grote, tweeledige ramen op het zuiden georienteerd. Het lage deel biedt uitzicht vanuit de lage kindertafeltjes, het bovendeel zorgt voor de gelijkmatige verlichting van het gehele lokaal. De corridor ligt op het noorden. Hier zijn de ramen hoger geplaatst zodat onder het raam en tussen gevel en
kolomen nissen onstaan die als garderobe dienen. Volgens Dudok moest een school afgestemd zijn op de grootte van kinderen. Het interieur moest aangenaam, licht en luchtig zijn en een 'harmonische kleurenweelde' uitstralen. De school als de plek en het maatschappelijk instituut waar kinderen 'een esthetische ruimte beleving' moeten leren ontwikkelen. De hoofdentree met trappenhuis en toren vormt als hoog en vertikaal volume in het exterieur de spil van de horizontale plastische compositie. Van hieruit draaien de lagere volumes als het ware het wijkje in. De school is vormgegeven als een asymmetrische, centrumvliedende compositie. Elke gevel is anders, maar het geheel ontleent zijn spanning aan de dramatische overhoekse perspectieven. Het gebouw veronderstelt een bewegende beschouwer en toont met elke stap een ander beeld. Het wijkje Bosdrift, waarin de school ligt, heeft Dudok zelf ontworpen. Het bestaat uit een dertigtal huisjes met tuinen, een badhuis en de Bavinckschool. Het wijkje vormt een eenheid maar vult tevens de bestaande bebouwing aan. In Dudok's concept voor de wijk vormt de school het concentratiepunt, het badhuis de beeïndiging. Dudok volgt met zijn ontwerp Berlage's opvattingen over stedebouw en de relatie tussen stedebouw en architectuur: " .... zoals het architectonische probleem, waarbij van eenvoudige gegevens uitgegaan wordt, altijd opgelost kan worden met beeldende middelen, zo is er voor het stedebouwkundige, dat eveneens gebaseerd is op contrasterende geometrische elementen, altijd een oplossing wanneer het gezien wordt in verband met zijn omgeving". De Berlagiaanse 'contrasterende elementen' vinden we bij de Bavinckschool terug in de Z-vormige plattegrond. De lage westvleugel is representatief en voegt zich daarmee in de formele bebouwing langs de Bosdrift. De vleugel die het gymnastieklokaal huisvest legt de verbinding met het wijkje. De buitenruimte rondom de school is volgens de beste Wrightiaanse traditie verlengstuk van het gebouw. De horizontale subgeledingen van de gevels, trapjes en muurtjes integreren de buitenruimte in het totaal van het ensemble. De plantenbakken van de noorgevel geven deze gevel zelfs het karakter van een tuinmuur. Door de nauwkeurige betrekking tussen gebouwen buitenruimte wordt niet alleen door middel van volumes een relatie tussen centrum en rand van het wijkje gelegd, maar ook een ruimtelijke: de ruimte vloeit. De plastische artikulatie van de buitenkant van de school strookt niet zonder meer met de ruimtelijk
programmatische indeling aan de binnenkant. De hoektoren is van binnenuit niet als volume waar te nemen. Het volume boven de lerarenruimte en het handenarbeidlokaal is leeg en kan inderdaad alleen dienst doen als bergzolder. Het is niet het programma dat bepalend is voor de plastische artikulatie maar de stedebouwkundige setting. De Bavinckschool is zo ontwikkeld, dat de klaslokalen niet afleesbaar zijn in de belangrijke westgevel. Het gebouw toont weliswaar zijn importantie, maar verraadt zijn funktie niet. Dudoks beheersing van het materiaal baksteen is bekend. Toch is de virtuositeit waarmee hij het manipuleert telkens weer verbazend. De Bavinckschool is in een halfsteensverband gemetseld. Dat duidt erop dat de school spouwmuren heeft. Het zijn met name de verspringen en scherpe schaduwen die samen met lang doorlopende rollagen de gevelvlakken differentiëren. Dudok neemt de volledige vrijheid: volumes worden gesuggereerd of desnoods toegevoegd om de gewenste plasticiteit te bereiken. Het eenvoudige gegeven van klaslokalen met bijruimten wordt in zijn uiterlijke verschijning tot ongekende complexiteit opgevoerd. Concluderend kunnen we zeggen dat Dudok in zijn behandeling van volumes en vlakken, duidelijk aan het neo-plasticisme, het begin van De Stijl, refereert .
Literatuur: - R.M.H . Magnee, Willem M. Dudok, Amsterdam 1957 2e editie - H. van Grieken, H. Pronk, W. M. Dudok 1884-1974, Amsterdam 1981 - Y. Michon, Willem Marinus Dudok, stadsbouwmeester van wereldallure, Baarn 1993 - H. van Bergeijk, Willem Marinus Dudok, Naarden 1995 - H. van Bergeijk, W. M. Dudok, componist van architectuur, Bussum 1996 - M. Poorthuis, Dudok in Hilversum, Zeist 1996 II
situatie: de wijk Boschdrift in Hilversum
(jëJv\E.EI'1TE: HILYE.Q5Vfl\ DIEJiST
~9~j
Ilnnul1l1l11l1ullnunnllllijllillflnlllunnmmmUlllIIffimlllllnmnUnnnYI111l1flUmlllllllllllllnunlll1l11l1lmllml1~l1nl1llHmrulJllllIlIIlIl\lIl1l11l1l11nUmml1\nnllml1mmllll\lIlmmUllnl1U1
WII~nllllllllll1l11lmll1lJlI1
f'K)(X?DELyK A6tlZICHT fAÇtDE .5EPTENTQrJNALE
!hl EEB EBEE EBffi EBEE EBEE EEEE EBEB EEEE3 EBEE EElEE EBEB EBEE3 EEEB I I 11 I I EBEE EEEE3 11 I 11 DO DO DD DO DD DO EBEE3 EEEE EBEE EEEE §§///§§III§§II~§ IDD DD r-
§§//
EBEE EEEE EBEE EEEE 1I
I1
1
11
1
mEE EBEB EBEE EBEE EEEE ffiEB EBEE EBEB DD DD IUD DLJ
I
EEE
I~ B~
IImllmllllllllWlllllllUllllllllllllillII
ZVlDE.L)'K A.èV'1ZICt-IT
fllCSAre
MEClOOI"ftlLE
HIIYr.Q':'VfI\ DE
~12E.c:rEVQ
K/ VAii
perspectief
1/1 :5 l5lADEJi BLAD 2
PLM 'vOOQ EEII :SCHOOL
'vCOD 15YZOlDcQ rnDcl2\JY5 ÄA!i DL l505CHDD\FT
-sc HML
~: ~oo.
ECOLE PIJlMAIQE AU "roXHOOFT"
~jJJj~IJJ Ij 11
t: : I-'-'-'l- ,-,-,-,-,-,-,--I~~~~ 6 ffilnJonlilTImnmm1l11111ll1l1 l1l1l1 l1l!1l11l11fl1 l1l1lnlllllll!lllnlllnnlllllllll\1llJllllllllllllllnlTIlillTIlJllnnJlllmnnlllllllllllllll1l1l11fl1l1l1/1lllllllllllUllllITlOlIlIlIlIlIWmllmnJnllll/lllllllllllllllllllllllllllIII1IJllnlllllllUlflllllllllllffil1l1l1l1lilll/nlllllllnml/lIIlIIl/lIUJnllllllllllllllllllll/llllllllllllllmIDllInITIII/lllilllllllllillllllll1ll1l1l1l1l1l1lllm11l1l1lllllrullilllliliffill llllllllllWlllllllll1ll1ll011II1lfflllllllllJlIllll1l1l11l/li
VJL-5TELYk' ANiZICHT FAÇADE CXCIDENTALE
IT
n n
11 schaal 1:200
I~
P.'w'./.AlL'I.....
~_
3
p
~ .
8' 2
2
2
4 7
6
plattegrond begane grond schaal I:200
14
LEGENDA:
, !r-~ r ! -li t--~
t---
I hal 2 klaslokaal 3 gymnastieklokaal 4 handena rbeid lokaal 5 berging 6 lerarenk amer 7 hoofd 8 klaslokaal 9 leermidd elen berging 10 berging
CJ"""1
~'~ L_-
~,~ 1 ~----" '~-,j!I ' i fr--- ' t----1 H I
H
f-i f-~
~.,... _._. __j L ___. .1
1._ _ _ _ ,
8
8
8
\.
9
. . .,:
•
• 10
r -- ...... ., f
- ... ..,
I
I ' • • • 1
I l .• • • J
verdiep ing schaal 1:200
15
16
Johannes Duiker OPENLUCHTSCHOOL VOOR HET GEZONDE KIND Amsterdam, 1927-1928 Johannes Duiker vond dat hij zijn architectonisch talent moest inzetten voor een betere, en vooral gezondere wereld. Hij was een pionier op het gebied van technische vernieuwingen in het bouwen . De wijze waarop hij deze technieken toepaste, zoals bijvoorbeeld het betonskelet en stalen ramen, leidde tot een volledig nieuwe architectonische expressie: de geminimaliseerde constructie voortkomend uit de vraag naar 'licht en lucht'. De Openluchtschool in Amsterdam is een van de 'highlights' van de moderne beweging in Nederland. Duiker maakte deel uit van De 8. Hij voelde zich aangesproken door het a-esthetische karakter van het manifest van De 8 dat als volgt luidde' ..De 8 wil geen weelde architectuur ontsproten aan de vormenwellust van getalenteerde individuen ..De 8 is a-aesthetisch, a-dramatisch, a-romantisch, akubistisch .. .' Na het Ciam congres in La Sarraz in 1927 fuseert de 8 met de Opbouw uit Rotterdam. Leden waren onder andere Merkelbach, Karsten, Duiker, van Loghem, van Tijen en Stam. De 8 en Opbouw heeft een sociale doelstelling, de verbetering van de arbeiderswoning. Ze vertolkt het funktionalistische programma van de Nieuwe Zakelijkheid in Nederland. In het begin van deze eeuw worden in Amerika en Europa de eerste openluchtscholen gesticht. Aanvankelijk zijn zij uitsluitend bedoeld voor zieke en zwakke kinderen. De scholen werden daarom bij voorkeur op enige afstand van de stad in een bosrijke omgeving gebouwd. De 'openluchtschool voor het gezonde kind' van Duiker is gesitueerd in een stedelijke context, Amsterdam Zuid . Ze past in het streven van de reformbewegingen in het begin van deze eeuwen de moderne beweging in de twintiger jaren: 'licht, lucht en zon' voor iedereen. Initiatiefneemster is een vereniging, het gaat dus om een partikuliere school. Duiker ontwerpt in totaal zes verschillende plannen voor de openluchtschool. In eerste instantie is er nog geen duidelijkheid over de locatie. De eerste drie ontwerpen hebben daarom het karakter van conceptstudies. In alle zes ontwerpen maakt Duiker een onderscheid tussen een entree- en een hoofdgebouw. In de eerste studies bevindt het entreegebouw zich, met onder andere de personeelsruimten, aan de noordelijk gelegen straat en bevindt het hoofdgebouw met de klaslokalen zich aan de zuidzijde in een plantsoen. De verbinding wordt door een glazen gang gevormd. In het eerste plan ontsluit een lift telkens twee buitenlokalen en de eraan grenzende lokalen. Door de t r appenhuizen op de koppen van het volume te leggen zijn
de lokalen aan drie zijden vrij . Duiker tekent hier voor het eerst de diagonale opstelling van werkwand en meubilair die in het definitieve plan architektonisch beslag krijgt. In het tweede plan verdwijnen de lift en de twee trapenhuizen om plaats te maken voor een centrale bordestrap. De lokalen zijn de bereiken via de buitenlokalen en hebben een vierzijdige oriëntatie. De onbeschermde ligging van de buitenlokalen is, zeker op de verdiepingen, nogal bezwaarlijk. Het derde ontwerp probeert dit probleem te ondervangen en laat een compacter plan zien. Aan de straatzijde bevindt zich nog steeds het toegangs- en poortgebouw. Door de buitenlokalen aan de noordzijde te plaatsen en van elkaar te scheiden door het trappenhuis, zijn zij beter beschut. De toegang tot de lokalen verloopt nog steeds via de buitenlucht. In het vierde ontwerp is de stedebouwkundige 0 situatie een gegeven. Door de klaslokalen met 45 te draaien vervallen de buitenlokalen op het noorden en ontstaat er een gemeenschappelijke buitenruimte op het zuiden. De lokalen zijn vierzijdig georiënteerd. Doo r een wijziging in het stedebouwkundig plan wordt in plan vijf het poortgebouw naar het zuiden verplaatst. Voor het eerst is het hoofdvolume in een gesloten bouwblok gesitueerd. Het poortgebouw maakt deel uit van de rand van het bouwblok. Doordat het slechts twee bouwlagen telt is de zoninval voor het hoofdgebouwen het ervoor gelegen speelplein gunstig. Tevens blijft het schoolgebouw zichtbaar vanaf de straat. Er is geen fysieke verbinding meer tussen hoofd- en poortgebouw. Het buitenlokaal op de begane grond vervalt. Plan zes uit 1928 is de definitieve versie. Als dit plan wordt gerealiseerd is het omliggende bouwblok nog niet klaar. De school is net als in plan vijf bereikbaar door een poortgebouw, opgenomen in het gesloten bouwblok. Het verbindt de straat en en het speelplein op het binnenterrein. In het poortgebouw bevindt zich een woning voor het schoolhoofd en de conciërge, het handenarbeidlokaal (sljödlokaal) en een rijwielstalling. Het schoolgebouw op het binnenterrein heeft drie verdiepingen. De hoofd opzet bestaat uit een trappenhuis in het midden, met aan de oost- en westzijde één klaslokaal op elke verdieping en telkens een openluchtlokaal ertussen dat op het zuiden gericht is. Het denkbeeldige kwadrant op de noordzijde vervalt op de verdiepingen. Op het dak bevinden zich twee additionele openluchtlokalen. De kolommen van het betonskelet zijn niet op de hoekpunten gesitueerd maar als portalen met uitkragingen aan weerszijden ontwikkeld. Hierdoor ontstaat het
beeld van de volledig open en zwevende hoeken en krijgt de entree een luifel door het uitstekende buiten lokaal. Het gebouw kan hierdoor diagonaal benaderd worden. Het aantal van zeven lokalen tast in de gekozen oplossing de symmetrische opzet van het gebouw aan. Ook de entree is asymmetrisch. Op de begane grond is op de plaats van het ontbrekende lokaal de gymnastiekzaal geplaatst. In verband met de grotere hoogte van de gymzaal ligt de vloer ervan onder het maaiveldnivo. De vloer van het lokaal op de begane grond ligt hoger dan het maaiveld. Eronder bevindt zich een kelder. Het hoogteverschil tussen de vloeren van de verschillende ruimten wordt op een ingenieuse manier in het trappenhuis opgelost. Hier leidt een trap naar links naar een tussen bordes met toegang tot het opgetilde begane grond lokaal en de hoofdtrap. De trap rechts voert naar beneden naar de gymnastiekzaal. Direct op de begane grond bevinden zich de lerarenkamer, het kantoor van het schoolhoofd, twee toiletten en een werkkast. De hal vóór deze ruimten is direct via een trappetje vanuit het verhoogde begane grond lokaal te bereiken. Onder het bordes van de hooftrap ligt de trap naar de kelder met keuken en cv r uimte. Een vijfde trap leidt vanuit de centrale hal naar een leermiddelenberging die zich boven de ingang naar de gymnastiekzaal bevindt. Onder deze berging ligt de kleedruimte die direkt vanuit de gymzaal bereikt wordt. De bovenliggende verdiepingen worden via een bordestrap ontsloten. Twee lokalen delen een hal met toiletten, garderobe en het openluchtlokaal. De tafelopstelling in de lokalen is diagonaal, de wer kwand bevindt zich op de muur met het t rappenhuis. De lokalen hebben aan vier zijden ramen , superdunne stalen puien waarin bijna elk raamvlak te openen is. De dunne stalen puien, de stevige randbalken van de vloeren en het slanke, terugvallende betonskelt bepalen het beeld van de openluchtschool. De immaterialiteit van dit beeld heeft ertoe geleid dat de openluchtschool dé icoon van het nieuwe bouwen is geworden.
Literatuur: - Duiker, 1890-1935, ir. E.J. Jelles, ir. CA Albers, uitgave Genootschap Architectu ra et Amicitia, Amsterdam 1976 - Jan Molema e.a., J. Duiker bouwkundig ingenieur, Rotterdam 1982 - M. Casciato, Johannes Duiker 1890-1935, Le scuole, Rome 1982 (ongepubliceerd) - Jan Molema, ir. J. Duiker, Rotterdam 1989 17
situatie: blokbebouwing in Amsterdam - Zuid
de openluchtschool vanaf de straat gezien
18
i~f-@_~ '~{i \' vtJI!lV\rt.
tr- }~-={ ~- fj
zijgevel
voorstudies openluchtschool
I :1'
.+;-+
I
I' Il .LI , ,%.A.
:.-----~ 5OM ~ . ---
:.-- -
U
fiG. el.
'90"t.--~'
fl~.C .
@1
~
®
fIG. D.
FIG.E.
,.Kl. f.
transformatie van gangschool naar openluchtschool
achter kant met trappenhuis
19
20
illustraties: geheel linksboven: plattegrond begane grond geheel linksonder: doorsnede rechts: plattegrond I everdieping
o
LEGENDA:
kolommen, die elk 27,5 m2 vloerveld dragen kolommen, die elk halfmaal 27,5 m2 vloerveld dragen B deze vier kolommen (A en B) verjongen niet balken; deze zijn niet echt nodig omdat daar geen G sprake is van een overstek, ze geven wel extra stijfheid aan het geheel, omdat ze het verzwaarde balkenkruis aan de randbalk koppelen, die daardoor minder doorbuigt. De balken G zijn niet aangepast aan het momentenverloop balken; aangepast aan het momentenverloop, vanweH ge het overstek balken; vangen het overstek van het vloerveld op de hoeken mede op, die uitkragen over de diagonalen 00' en YY'. hoeken K 00' diagonaal YY' diagonaal
A
/ /
/
"" "
y
"""-
""
"" " /
"V /
/
/
/
>
schema van de draagconstructie van de I everdieping
21
22
Franz Schuster VOLKSSCHULE Frankfurt-Niederursel, 1929 Franz Schuster (1892-1972) wordt gerekend tot de Nieuwe Zakelijkheid. Hij werd geboren in Wenen en volgde daar zijn architectuuropleiding in de Meisterklasse van Heinrich Tessenow aan de Kunstgewerbeschule. Na zijn diplomering in 1916 werkte hij enige jaren in het architectenbureau van Tessenow. T essenow vestigde zich in 1919 in Hellerau (de eerste tuinstad van Duitsland) waar hij de "Handwerkergemeinde" oprichtte. Schuster was daar tot 1922 zijn naaste medewerker. Na de benoeming van Tessenow tot hoogleraar aan de Kunstacademie van Dresden keerde Schuster terug naar Wenen. Als chefarchitect van de Östereichischer Verband für Siedlungs- und Kleingartenwesen (1923-25) heeft hij in Wenen verschillende woningbouwprojecten gerealiseerd. Op verzoek van Ernst May vestigt Schuster zich in 1927 in Frankfurt a.M. Hij realiseert daar enkele woningbouwprojecten, verschillende woonhuizen, een openluchtbad en de Volksschule in Niederursel. Van 1928-1933 is hij verbonden aan de Kunstgewerbeschule Frankfurt a.M. als hoofddocent voor Wonigbouw en Interieur. In 1937 vestigt Schuster zich opnieuw in Wenen. De Volksschule in Niederursel in 1929 was voor Schuster het eerste schoolgebouw dat hij realiseerde. Hij verwierf de opdracht via een besloten prijsvraag. De locatie in een dorp in de nabijheid van Frankfurt a.M. gaf aanleiding tot een lage bouwwijze en tot het ontwikkelen van een alternatief voor de grote schoolkazerne. De school die Schuster voor Nieserursel ontwierp kan beschouwd worden als een gelukkig compromis tussen de verouderde compacte corridorschool en de uiteengelegde maar dure bouwwijze van de paviljoenschool. De school bevat 16 klaslokalen en 5 bijzondere lokalen, een feestzaal, een turn- en gymnastiekhal met nevenruimten, een bibliotheek en een eetzaal met keuken voor de leerlingen en de onderwijzers. Schuster ontwerpt een gebouwencomplex rondom een binnenhof. Het streng symmetrische complex wordt aan de zuidzijde vanaf een rustige woonstraat door een poortgebouw ontsloten. Via een open, overdekte halruimte, waarboven de feestzaal/aula ligt, komt men direct in de hof. Aan weerszijden van de poort liggen de eetzaal en de woning van de conciërge. In elk van de beide vleugels langs de hof bevinden zich twee ruime trappenhuizen die telkens vier bijna vierkante lokalen ontsluiten. Deze ontsluitingswijze maakt een tweezijdige belichting van de lokalen mogelijk. De trappenhallen verschijnen aan de buitenkant van het complex als risaliten die door vooruitstekende daken op slanke kolommen worden geaccentu-
eerd. De noordelijke afsluiting wordt gevormd door een bouwlichaam waarin de bibliotheek en de kleedruimten van de turnhal zijn ondergebracht. De turnhal zelf is asymmetrisch tegen de buitenzijde van dit bouwlichaam geplaatst. Aan de noordzijde ontstaat zo een klein voorplein langs de Heddernheimer Hauptstrasse dat buiten de schooltijden voor de bewoners van Niederursel toegang geeft tot de bibliotheek en de turnhal. In de schoolhof vormt een open gaanderij het verbindende element dat de vier bouwlichamen aaneensluit en de binnenhof op klassieke wijze als atrium bestempelt. Op grond van de toenmalige behoefte werd aanvankelijk slechts het noordwestelijke lokalengebouw gerealiseerd. De school werd in de oorlog verwoest en in 1960 in gewijzigde vorm herbouwd. Het schooltype dat Schuster voor Niederursel ontwikkelde staat nog heden bekend onder de naam "Schusterschule". De groepering van vier lokalen in twee verdiepingen met tweezijdige belichting rond een kleine gemeenschappelijke hal vermijdt zowel de nadelen van de schaalloze schoolgebouwen als de inefficiëntie van het pavil joensysteem. Dit schooltype heeft Schuster dertig jaar later verder ontwikkeld in een uitgebreide studie van de "Hallenschuie" die in 1960 op de Triënnale in Milaan werd getoond. Deze studie vormde het uitgangspunt voor het ontwerp voor het scholencentrum Nordweststadt in Frankfurt a.M., waarvoor Schuster in 1961 de opdracht ontving. Dit scholencomplex werd in 1965 onder de naam "Ernst Reuter-Schule" in gebrUik genomen.
Literatuur: - Prof. Dr. M. Wagner, Franz Schuster 1892-1972, Hochschule für Angewandte Kunst in Wien, Wenen 1976 - Christian Mohr en Michael Müller, Funktionalität und Moderne, Das Neue Frankfurt und seine Bauten 19251933, Frankfurt a.M. 1984, pp.296-297 23
open galerij binnenhof
axonometrie
openluchtlokaal
24
rfl
. .., -~
.
._-==-=-==-=.......
12
•
• • • • S"'""'\,
• •
""""" I
."
II
•
~·.)x" .
::. }" I. "
4 -~
04
4
9
3
N
4
4
:} "I" r "~ . }, .} a.JI9I
.,,1
• • 7
-
LEGENDA:
•
I entree
2 3 4
7
5 6 7 8 9
10
5
II
-----~---~~----I ...........
Ia
12 13 14
voorhof hof klaslokaal gymnastieklokaal garderobe bibliotheek trappenhuis tuin schooltuin openluchtlokaal keuken eetzaal concierge
_
plattegrond begane grond schaal 1:500
25
26
Ernst May REFORMSCHULE AM BORNHEIMER HANG Frankfurt a.M., 1929-1930 Ernst May (1889-1970) is een belangrijke vertegenwoordiger van de Nieuwe Zakelijkheid in Duitsland. May heeft gestudeerd aan de T.H. van München, onder Friedrich von Tiersch en Theodor Fischer, en aan het University College in Londen waar hij in aanraking kwam met het werk van Ebenezer Howard, de grondlegger van de Tuinstadbeweging. Hij werkte bij het bureau van Unwin en Parker in de periode dat die bezig waren met Letchworth, de eerste tuinstad van Engeland, en Hampstead Gardensuburb. Daarna werkte hij nog enige tijd bij het bureau van Theodor Fischer. Van 1919 tot 1925 is May technisch directeur van een provinciale woningbouwvereniging in Silezië. In deze functie bouwde hij een groot aantal woonwijken in plattelandsgemeenten en kleine industriesteden. In 1920 begon May met de uitgave van het tijdschrift "Schlesisches Heim " . Het deed regelmatig verslag van de bouwactiviteiten van de woningbouwvereniging. Daarnaast werd uitgebreid aandacht besteed aan economische bouwmethoden, standaardisatie van woningtypen, stadsesthetiek en stadsuitbreiding. Het tijdschrift propageerde een sobere architectuur die verwant is aan het traditionalistische purisme van Heinrich Tessenow. Het streven naar standaardisatie bleef verbonden met een ambachtelijke bouwmethode. Het gebruik van een beperkt aantal woningtypen maakte allereerst een betere kwaliteitsbeheersing mogelijk en had daarnaast een stadsesthetische functie. In 1925 werd May door burgermeester Landmann naar Frankfurt a.M. gehaald om een groots woningbouwprogramma op te zetten. Hij kwam aan het hoofd te staan van de nieuwe Dienst Stadsontwikkeling, waarin alle diensten die bij de stedebouw en volkshuisvesting betrokken waren, werden samengebracht. Landmann beschouwde de gemeente als een groot bedrijf en creëerde voor May een positie die vergelijkbaar is met de positie van Peter Behrens bij het particuliere concern van de AE.G. May kreeg de controle over alle zaken die met de presentatie van de gemeente te maken hadden, van de vormgeving van het briefpapier, het ontwerp van woningtypen, bouwonderdelen en meubelen, tot en met het hele stadsplan. Ook in Frankfurt begint May in 1926 met een tijdschrift, " Das Neue Frankfurt". Het tijdschrift was bedoeld als spreekbuis voor de culturele en stedebouwkundige activiteiten van de gemeente, maar "Das Neue Frankfurt" werd al snel een belangrijk internationaal t ijdschrift. Een belangrijk kenmerk van de realisaties van het "Nieuwe Frankfurt" is de grote eenheid in architectonische uitwerking. Met het verstrekken van subsidies had May een middel in handen om
opdrachtgevers en architecten aan dwingende afspraken te binden voor het gebruik van standaardplattegronden en detailleringen. Hiermee werd tevens de basis gelegd voor het op voorraad produceren van bouwdelen en een verdere mechanisatie van het bouwbedrijf. Wat betreft de architectuur werd het sobere purisme van May's werk in Silezië tot regel verheven . Dit krijgt in Frankfurt a.M. plotseling een moderne en grootstedelijke uitstraling door de introductie van platte daken. Bij deze verandering in architectonische uitdrukking heeft May duidelijk de invloed ondergaan van de architectuur van Amsterdam Zuid. Bij zijn bezoek aan Amsterdam ter gelegenheid van van het congres van de "International Gardencities and Townplanning Federation " in 1924 maakte May verschillende schetsen van hoekoplossingen die zijn werk in Frankfu rt zichtbaar hebben beïnvloed. In vijf jaar tijd werden in Frankfurt met openbare middelen meer dan tienduizend woningen gebouwd. Tegelijkertijd werd een groot aantal scholen gerealiseerd. Ook op het gebied van de scholenbouw werd een nieuw beleid geïntroduceerd . Tegenover de Kazerneschool, met middengangen en meerdere ve r diepingen van het eind van de negentiende eeuw, stelt May de Paviljoenschool in één laag. Met het ontwerp voor de school aan de Bornheimerhang geeft May het voorbeeld voor het nieuwe schoolgebouw. De leslokalen zijn verdeeld over vier paviljoens met elk vier lokalen. Alle lokalen zijn op het oosten georiënteerd en hebben ieder een eigen buitenruimte. De lokalen zijn geplaatst in vier stroken die de buitenruimten van de lokalen insluiten. De stroken zijn op de koppen langs het schoolplein verbonden door een gang en vormen zo te samen een kam. Bij de plastische compositie van de school volgt May een principe waarvan hij op grotere schaal ook in zijn stedebouwkundige plannen voor woonwijken gebrUik maakte. Hij noemt dit het principe van de " Landschaftssteigerung". Hij wil daarmee door de plastiek van de architectuur het aanwezige reliëf van het terrein versterken . De school aan de Bornheimerhang ligt op een hellend terrein. Door de stroken parallel aan de hoogtelijnen te plaatsen stijgt het gebouw trapsgewijs op en krijgt een terrasvormige opbouw. Dit effect wordt vervolgens versterkt door de bovenste strook in drie lagen uit te voeren. Hier liggen op de verdiepingen de vaklokalen. Aansluitend op dit bouwl ichaam zijn de feestzaal en het gymnastieklokaal geplaatst. Zo ontstaat een asymmetrische compositie waarbij de verdeling in verschillende bouwlichamen het mogelijk maakt verschillende buitenruimten af te bakenen: de buitenruimten van de leslokalen tussen de
stroken en het gemeenschappelijke schoolplein, begrensd door een haak met aan één zijde de grote gemeenschappelijke ruimten voor gymnastiek en feesten, en aan de andere zijde de verbindingsgang tussen de stroken met lokalen. De hoofdingang van de school ligt in de oksel van de haak.
Literatuur: - Ernst May in: Das Neue Frankfurt, nr. 12, 1928; speciaal nummer over scholenbouw - Christian Mohr, Michael Müller, Funktionalität und Moderne, Das neue Frankfurt und seine Bauten, Frankfurt a.M. 1984 - Henk Engel, Endry van Velzen (red.), Architectuur van de stads rand, Frankfurt am Main 1925 - 1930, Delft 1987
27
axonometrie situatie: Bornheimer helling
.noordgevel schaal 1:500
I
·111
w "-=
~
""'-
"'--
lm
m
m
1l
zuidgevel schaal 1:500
LEGENDA:
ffffi Eïm fffi':l EEf:fI f:l'ïfi tl:tt
tttt
r:îffi EEEB tIfB Efffl Efffl Efff r:îffi ffiIl ffi'B ffiIl EfffI Efff
111
111
111
111
m
J 111l1111I11 11I111
t= westgevel schaal I :500
28
bl-
I 2 3 4 5 6
hof entree hal klaslokaal aula/feestszaal gymnastieklokaal
'0. ·"
, "
"
'
. ... .
,
'. '
plattegrond schaal 1:500
oostgevel schaal 1:500
29
30
Aldo van Eyck LAGERE SCHOLEN Nagele, Noordoostpolder, 1954-1956 Aldo van Eyck behoort tot de derde generatie moderne architecten in Nederland. Als jong architect maakte hij na de Tweede Wereldoorlog deel uit van CIAM. Na de opheffing van CIAM in 1959 zette hij samen met onder andere Jaap Bakema, Peter en Alison Smithson het werk van CIAM voort in Team X. Van Eyck verwierf internationale bekendheid met het Burgerweeshuis in Amsterdam (1955-60) en het Sansbeekpaviljoen (1965-66) . Van zijn latere werk moeten in ieder geval het Hubertushuis in Amsterdam (1973-78) en de gebouwen voor Estec in Noordwijk (198485) genoemd worden. De scholen in Nagele worden gerekend tot de architectuurstroming van het Br utalisme. Tegelijkertijd vormen ze het eerste manifest van wat later het Structuralisme werd genoemd. De vormentaal van de scholen is, evenals de eerder gerealiseerde bejaardenwoningen in Amsterdam , nog geheel verankerd in de zakelijkheid; cubische opbouw, horizontale ontwikkeling, platte daken. Opvallende afwijkingen hierop zijn de grote dragende betonnen raamwerken in de gevel en de betonnen baldakijnen voor de ingangen. Samen met de betonnen plint en het metselwerk in een verband van dubbele stenen geven ze de scholen het karakter van de brutalistische materiaalstijl waarvoor Le Corbusier met het woonhuis Jaoul de toon heeft gezet. De oppervlaktebehandeling heeft echter niet de ruwheid van Jaoul en blijft in dat opzicht zakelijk Hollands. In de jaren vijftig werden alom pogingen gedaan het uitdrukkingsvermogen van de moderne architectuur te "verrijken". Als belangrijkste alternatieven dienden zich aan het weer opnemen van klassieke compositieschema's en het gebruik van organische vormen. Van Eyck ontwikkelt in het ontwerp voor de scholen in Nagele een eigenzinnige compositiewijze waarmee hij niet alleen het additieve karakter van de seriematige bouwwijze pareert maar tegelijkertijd de classicistische en organische alternatieven omzeilt: 'The schools themselves, if they do demonstrate anything at all, demonstrate that there is still as much biology in a rectangle, as there is in a seashell." Het bijzondere van de scholen in Nagele is het vasthouden aan de geometrie en de aritmetica. Niet alleen als middelen van technische berekening, maar allereerst als compositorische instrumenten. Met het gebruik van geometrische vormen en getallen als bij uitstek betekenisvolle elementen van de architectuur verbindt Van Eyck zich met de traditie van het humanisme, waarvoor de waarde van de architectuur is "het tot stand brengen van verbeelde orde". In dit verband moet het
boek "Architectural principles in the age of Humanism" genoemd worden, de baanbrekende studie van Rudolf Wittkower die van grote invloed is geweest op de generatie architecten van na de Tweede Wereldoorlog. Reyner Banham was van mening dat het boek van Wittkower vooral een negatieve invloed had, omdat de meeste architecten er de les uittrokken dat ze in hun werk de regels van het Humanisme, d.w.z. van de zestiende eeuwse Renaissance moesten navolgen. De studie van Wittkower had echter weldegelijk ook een positief effect op de architecten die de principes van de architectuur van het Humanisme, die door Wittkower waren uiteengezet, begrepen als "een voorbeeld van het soort principes" waarnaar zij op zoek waren voor de hedendaagse architectuu r. Tot de laatste categorie architecten behoort Aldo van Eyck. Direct voortbouwend op de experimenten met seriële composities uit de kring van De Stijl ontwikkelt Van Eyck een compositiewijze die hij betitelt als "the esthetics of numbe r". Daarbij heeft hij een belangrijke nieuwe impuls opgenomen uit het werk van de Zwitserse kunstenaar Richard Paul Lohse. In een commentaar bij enkele van zijn schilderijen zegt Van Eyck: "Een van de wezenlijkste taken der 'concrete' schilderkunst en beeldhouwkunst zou de verdere ontwikkeling van de beeldende betekenis van het aantal moeten zijn. Helaas is dit thema niet in trek. Sede rt de Stijl-mensen, de suprematisten en later Richard Paul Lohse, is de 'concrete' kunst tot een visueel bevallig ar rangeren van vlakke kleur-vormen verworden, hulpmiddel voor typografen en designers, maar niet in staat het geweld van het aantal creatief te bedwingen." Voor van Eyck is het probleem van de moderne architectuur niet zozeer het ontbreken van brede publieke acceptatie. Hij zoekt niet naar een verbreding van de vormentaal om tegemoet te komen aan de wensen van het publiek en de opdrachtgeve rs tot representatie en herkenbaarheid. De uitdaging van de moderne architectuur is het grote getal en dat is voor hem een compositorisch probleem: "In order that we may overcome the menace of quantity, now that we are faced with I'habitat pour Ie plus grand nomb re, the aesthetics of number, where the laws of, what I should like to call 'Harmony in Motion', must be discovered. Projects should attempt to solve the aesthetic problems that result through the standardisation of constructional elements; through the repetition of similar and dissimilar dwellings within a larger housing unit; through the repitition or grouping of such housing units, similar or dissimilar. Theme and its mutation and variation."
Deze problematiek is de inzet van de scholen in Nagele. Ze zijn een vingeroefening in de "aesthetics of number": "The schools structural score 'is the result also of a desire to overcome the staIemate of the mechanical application of the unit idea. The classrooms, though still essentially repetitive (education does not allow for more) have lost, I believe, their additive character. This has been done by associating the lower numbers according to the specific plastic quality inherent in each, i.e. one collective playground outside, two entrances, four square halls, six classrooms. Simultaneously: one collective multi-purpose room inside (counterpart of playground), with three classrooms, two square halls, and one entrance on each side. A simultaneous two and six part articulation was acqui red through the introduction of one, two, three and four as aesthet ic values in their own right." De scholen zijn een kritische bewerking van het paviljoen systeem, een negentiende eeuwse vinding voor de organisatie van instit utionele gebouwen zoals ziekenhuizen, kazernes, gevangenissen, of scholen. Het is een systeem dat door de architecten van het N ieuwe Bouwen veelvuldig is toegepast. Ook de strokenbouw die door het Nieuwe Bouwen voor de massawoningbouw werd gepropageerd, is in feite een uitvloeisel van het paviljoensysteem. In principe gaat het ontwerp voor de scholen uit van de additieve structuur van het paviljoensysteem: een herhaling van zes gelijke eenheden, de klaslokalen . Deze additieve structuur wordt door een aantal eenvoudige formele bewerkingen (groepering, verschuiving, rotatie, omissie) omgevormd tot een asymmetrische configuratie. Literatuur: - Aldo van Eyck, 'Het verhaal van een andere gedachte', in: Forum nr.7, 1959, p.223 - Aldo van Eyck, 'Three schools in Nagele', in: Architectural Yearbook nr. 9 1960, p. 142 - K. Otto, Schulbau, Beispiele und Entwicklungen, Stuttgart I 96 I - Aldo van Eyck, projekten 1948-1961 , A van Eyck, Groningen 1981 - Avan Eyck, Niet om het even ... wel evenwaardig, van en over Aldo van Eyck, Amsterdam 1986 - OASE 26/27 , speciaal nummer over Aldo van Eyck 1990 - F. Strauven, Aldo van Eyck, Relativiteit en verbeelding, Amsterdam 1994 - R. Banham, Brutalismus in der Architektur, Ethik oder Ästhetik, Stuttgart 1966 - Rudolf Wittkower, Architectural principles in the age of humanism, Londen 1949, Nederlandse uitgave: Nijmegen 1997. Zie voor de invloed van deze studie: nawoord Henry A Millon in deze uitgave.
31
C])
LEGENDA: I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II 12
leslokaal met werkhoek handenarbeid- en overblijflokaal garderobe wc meisjes wc jongens keuken leermiddelen hoofd zandbak met berging fietsenstalling lage banken schooltuinen
situatie: het dorp Nagele
hal
plein aan entreezijde school
32
, ......... -...... ---... - -... _..
•
----_......... _...... - ----
t
+
+
10 _.-....:...._ _ _ _ _,
..
, . ................ - _.. -_.................... ----...... ... -_ ... _.. I
-
··:
I
9
~
12
.
. .. .
• .. .....•... . . .
êl 3
....
"
..
8
...•.. .... ..• . . .. ...
11
o
3
"
I
I
.. 0
.. I . 3
. .
lIlIl
I I I
I
. ,. I
,
.: _~. -
2 3
.,
•
I
,
I
.. . .... 1" '
.~
..
3
I
:" " :.
,
J (
I
-
.
.
..
r' c
.J
•
plattegrond schaal I:200
..
.
33
..
"
34
Frank van Klingeren
LAGERE SCHOLEN IN HET MULTIFUNKTIONEEL CENTRUM 'T KARREGAT Eindhoven, 1972-1973 Architect Frank van Klingeren kreeg rond de jaren zeventig wereldwijd bekendheid door de bouw van drie multifunctioenele wijkcentra: de Meerpaal in Dronten, 't Karregat in Eindhoven en de Agora in Lelystad. Van Klingeren wilde met zijn gebouwen, en in het bijzonder met zijn ontwerpen voor mulitifunktionele wijkcentra bijdragen aan, wat hij noemt, de 'ontklontering' van de maatschappij ten gunste van intensief communiceren en samenleven. Zijn ideeën pasten uitstekend bij het toenmalige sociaal democratische ideaal dat streefde naar een evenwichtige samenlevingsopbouw en geloofde in de 'maakbaarheid' van de samenleving. In het Karregat dat gelijkertijd met de uitbreidingswijk Hazenbroek bij Eindhoven (1700 woningen) wordt ontworpen en gebouwd, is een voor Nederland uniek scala van aktiviteiten in één gebouw samengebracht: 2 lagere scholen met 24 klassen en 2 kleuterscholen, een wijkcentrum met café, vergader- en gemeenschapsruimten, een supermarkt, zes buurtwinkels, een bibliotheek en een gezondheidscentrum, dat huisartsen, kruisverenigingen en maatschappelijk werk combineert. Frank van Klingerens architectuur moet volgens Wim van den Heuvel gerekend worden tot het Nederlandse structuralisme. De structuralisten zijn geen georganiseerde groep geweest, maar leeftijdsgenoten die rond 1960 hun beroepspraktijk startten en vanuit een gelijksoortige maatschappelijke betrokkenheid en architectonisch denken werkten. Gemeenschappelijke kenmerken van gebouwen die tot het structuralisme gerekend worden zijn: - schakeling van gelijkvormige eenheden, die door middel van hun configuratie een enorme complexiteit kunnen bereiken - binnen de configuratie zijn de eenheden min of meer gelijkwaardig, het exterieur is de resultante van de schakeling. - de draagstruktuur blijft als ordenend element in het zicht De generatie van de structuralisten is onmiskenbaar beïnvloed door ideeën van de Forum groep. Concrete voorbeelden voor hen zijn het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck in Amsterdam, Kahn's experimenten met vierkant schakelingen en Habrakens theorieën over scheiding van drager en inbouw. In van Klingerens ontwerp voor het 't Karregat zien we een zeer specifieke uitwerking van dit gedachtengoed. Staat bij andere structuralisten zoals Herman Hertzberger, Piet Blom of Henk Klunder het ontwerp in de beste Stijltraditie als abstractie van natuurlijke vormen voorop, in 't
Karregat wordt er direct aan een "natuurlijk" landschap gerefereert: een dak van bomen, een vloer glooiend als een landschap, ruimtelijke objecten gebeeldhouwd als rotspartijen en grotten. Zeker in van Klingerens eerste ontwerpen wordt de continuïteit van parklandschap, buiten, naar kunstmatig landschap, binnen, sterk benadrukt: de bosschages in het wijkparkje hebben dezelfde vorm als objecten binnen, bijvoorbeeld balies en kiosken. In een interview zei Van Klingeren dat hij zich voor 't Karregat heeft laten inspireren door het schilderij 'Insuia Du1camara' van Paul Klee, dat hij zelfs als maquette heeft nagebouwd. In dit schilderij vormen landschap en archaïsche bebouwing één geheel. Ook was van Klingeren van plan om de boomconstructies waaraan het dak hangt van verschillende hoogte te maken. Dat bleek technisch te ingewikkeld. Van Klingeren verbindt het idee van een -weliswaar kunstmatig- landschap met associaties van vakantie, vrijheid, tijd, spel, en last but not least, ontmoeting. In Lelystad heeft hij het eerste zwem landschap van Nederland ontworpen, iets dat we nu kennen als Tropicana'. De vorm van het Karregat wordt in het definitieve ontwerp geheel bepaald door een eenvoudig repeterend patroon van constructieve modulen. T en opzichte van de geometrische orde van het constructieve grid nemen de verschillende invullingen van puien, scheidingswanden, meubilair, kiosken de waarde aan van het toeval. Dualiteit van orde en chaos is het kenmerk van elke flex ibele struktuur. In het Karregat wordt de orde op een bijzondere manier tot spreken gebracht. In een gebouw als invulstructuur bezit alleen de vaste draagstructuur de mogelijkheid om het gebouw een stabiel beeld te verschaffen. Het in elkaar schuiven van het pyramidevormige daklicht en de kolom roept associaties op met een boom. Van Klingerens verwijzingen naar de natuur, het licht dat de wisselingen van de tijd zichtbaar maakt, vormen een stabiele, bovenhistorische orde. Het Karregat biedt zich aan als kunstmatige natuur, nog onontgonnen . De inbezitname van het glazen bomen bos zal eerst plaats vinden in de act van de gebruikers, in alle onschuld, wisselend en onbestemd. De scheidslijnen in het horizontale vlak zullen nimmer definitief zijn. Dit betekent dat het Karregat niet in een bepaalde, gegeven ruimte is gesitueerd. Aangezien de gevels tot de kategorie elementen behoren die in het Karregat de waarde van het chaotische en toevallige moeten vestigen, kunnen zij niet de vorm aannemen van een façade waarin de conflictueuze relatie van een gebouw tot de omringende ruimten en gebouwen gearticu-
leerd kan worden. Het specifieke architectonische probleem van de openbare ruimte is naar binnen verlegd. Het Karregat moet niet gezien worden als gebouw temidden van andere gebouwen. Het Karregat poneert zich als fragment van een ruimtelijk model dat de bestaande stedelijke omgeving zou moeten vervangen. De twee scholen van het Karregat vormen de oostelijke afsluiting van het wijkcentrum. Ze zijn beiden zowel vanuit de gemeenschapsruimte als van buiten toegankelijk. Het zijn 'open' scholen die als 'onderwijslandschappen ' het verlengstuk van de gemeenschapsruimte en overige voorzieningen vormen. Volgens van Klingeren horen onderwijs, sociale contacten en commercie bij elkaar als zich dagelijkse herhalende aktiviteiten, waaromheen het leven in een wijk zich groepeert. De noodzaak om steeds weer boodschappen te doen wordt gekoppeld aan het idee van de education permanente, zowel voor kinderen als volwassenen . Het één moet het ander bevruchten, ouders moeten hun kinderen kunnen zien tijdens het winkelen, terwijl de kinderen wederom leren van het leven in het centrum en de winkels. De permanentie en continue wederzijdse beïnvloeding van 'dagelijkse' activiteiten is volgens van Klingeren verbonden met een open ruimtelijke opzet, waarvan ook scholen deel uit maken. Voor Nederland was deze opvatting revolutionair. Van Klingerens referentie voor de technische uitwerking van dak en gevels was de theekist, een struktuur die bestaat uit een eenvoudig metalen staketsel waar naar wens verschillende (gevel)vullingen in kunnen worden aangebracht. De draagstructuur van parapluies waaraan het dak hangt zorgt voor een minimum aan constructieve bepaaldheid van het vloeroppervlak, maar maximale vrijheid qua indeling. Een dergelijke aanpak doet denken aan hightech projecten van bijvoorbeeld Sir Norman Foster, die het begrip 'the weil temperd box' introduceerde. Maar anders dan bij Foster is het in van Klingerens opzet niet de verfijnde constructie of de monumentale hoofdvorm die tot spreken gebracht moet worden. De dakplaten rusten op simpele vakwerkliggers die de punten van de vierkante parapluies met elkaar verbinden. Alle luchtbehandelings-kanalen etc. zijn onder het dak in het zicht gemonteerd. Literatuur: - Bouw, 28e jaargang, 1973 11, pp 1581-1608 - H. Engel, Opbouwwerk onderdak, 2 voorbeelden, Raderwerk, Delft 1981 - Wim J. van Heuvel, Structuralisme in de Nederlandse architectuur, Rotterdam 1992
35
situatie: ligging van het Karregat in het wijkpark Paul Klee-insula Dulcamara 1938
, ---'--J I
I
1-. -.
I
voorstudie die de invloed van Klee's insuia Dulcamara laat zien I: I 000
36
interieur plattegrond
gevel
zicht vanaf de weg op het wijkgebouw het Karregat
37
.--
--.--
·--
r---
.----.,
LEGENDA:
I
[~
I muziekruimte 2 klassen ruimte 3 toiletten 4 berging 5 documentatie 6 w~rkplek in collectieve 7 rUimte wijkcentrum sportzaal 8 openbare ruimte 9 entree wijkcentrum
I I I I !
I
I ! I I
7
I I
i o
JH
!
I
IJ
I \ I L
I 00 ] I 10ID
I
6
5
1
1
I
8
i ) 38
1 I
plattegrond R.K. School schaal I:200
39
40
G. Grassi / A. Rossi / L. Meda / G. Gavazzeni
SCHOOL VOOR BIJZONDER ONDERWIJS Monza, Italië, 1962 La Tendenza: proloog. Tijdens de Internationale Architectuurtentoonstelling op de Triënnale in Milaan in het najaar van 1972, waarvan de organisatie en samenstelling in handen is van Aldo Rossi in samenwerking o.a. met Giorgio Gr assi, wordt voor het eerst het werk gepresenteerd van een generatie architecten die in de jaren zestig afstand van het modernisme had genomen. Kenmerkend voor het Italiaanse gedeelte van de presentatie waren de architectonische en theoretische overeenkomsten van het tentoongestelde werk. Het betrof een uitgesproken positiebepaling tegen de functionalistische reductie van het architectonische ontwerpen. Verwijzingen naar de 'rationalistische methode' werden als middel gezien om de architectuur als discipline terug te winnen een daarmee de allesomvattende technische, economische en sociologische benadering van de stedelijke en architectonische problematieken te doorbreken. Rossi en Grassi hebben als ontwerpers, maar ook als redacteuren van het tijdschrift Casabella en als docenten aan de Polytechnische Hogeschool in Milaan, een fundamentele bijdrage geleverd aan het ontstaan van een nieuw architectonisch en cultureel klimaat. De publicatie van twee belangrijke architectuurboeken aan het einde van de jaren zestig 'L'Architettura della cittá' (De architectuur van de stad) van Rossi uit 1966 en 'La costruzione logica dell'architettura' (De logische constructie van de architectuur) van Grassi uit 1967 - betekende de vaststelling van een reeks theoretische en aan de discipline gebonden ontwerpinstrumenten die vervolgens daadwerkelijk werden ingezet bij verschillende ontwerpen en planuitwerkingen . Rossi legde bij zijn theoretische bespiegelingen de nadruk op de rol van de verschillende typologieën in de opbouw van specifieke stedelijke structuren, terwijl Grassi een poging waagde de rationele regels te formuleren die aan de architectonische compositie ten grondslag liggen. Beiden verwerpen de opvatting dat de functie het belangrijkste component is voor het architectonische ontwerp. Het argument is even eenvoudig als vanzelfsprekend. Als de functionalist naar de grootst mogelijke aanpassing zoekt aan het meest gespecificeerde doel, zoekt de rationalist de beste oplossing voor zo veel mogelijke omstandigheden. Grassi en Rossi hebben gemeen dat ze het functionalisme afwijzen. In plaats daarvan stellen zij het vermogen van de rationele typologische benadering van het ontwerp en het belang van de wisselwerking met antecedenten.
Binnen deze ontwerpopvatting ontwikkelt architectuur zich rond typologische reeksen die niet alleen historisch (tijd) maar ook ruimtelijk (plaats) zijn bepaald. De selectie van de referenties heeft zowel met culturele en architectonische "affiniteiten" te maken als met culturele en maatschappelijke keuzes, waarvoor de architect verantwoordelijk is. Op basis van hetzelfde theoretische uitgangspunt kiezen zowel Rossi als Grassi verschillende historische en architectonische referenties. Vertrekt Rossi vanuit de architectuur van de Verlichting om via Schinkel en Berlage bij Mies van der Rohe te eindigen, Grassi daarentegen verkiest het Duitse neoclassicisme, vervolgens Loos en Oud als voorbeelden voor het strenge onderzoek naar de architectuur van de woning. De eerste, Rossi, exploreert het architectonische ontwerp naar de stedelijke zetting, Grassi implodeert het ontwerp tot het pure schema van het object. De eerste experimenten van het Italiaanse rationalisme dateren uit het begin van de jaren zestig. Rossi en Grassi werken samen bij het tijdschrift Casabella en nemen gezamenlijk deel aan verschillende prijsvragen. Zij bereiden de architectonische ontwikkeling voor die aan het begin van de jaren zeventig in 'La Tendenza' resulteerde. Hiermee hebben zij een grote invloed gehad op de ontwikkeling van de Europese en Amerikaanse architectuur in de jaren zeventig. Theorie van de architectuur en theorie van het ontwerpen zijn bij de Milanese architecten de basis van het kennisvermogen van de discipline architectuur. Hieruit is de ontwikkeling mogelijk van een kennisproces dat de dynamiek van de discipline architectuur mogelijk maakt. Volgens Rossi betreft het een kennisproces dat "een herziening eist van de huidige ontwerpinstrumenten uitgaande van een erkenning van de disciplinaire autonomie. Het gaat om een proces gericht op de overwinning van de huidige crisis van de discipline echter zonder inzet van middelen die buiten de discipline liggen." Grassi en Rossi werken in 1962 voor het eerst samen aan het ontwerp voor de prijsvraag voor een lagere school in het park van Villa Reale in Monza. Hier zijn al in de kiem de concepten aanwezig die ten grondslag liggen aan de "tendenzacultuur". Het programma van dit complex is in een zuiver geometrisch volume opgenomen; de klaslokalen zijn gelijkmatig verdeeld over twee gevels; de ingang wordt als diepe inkeping in een van de lange gevels geplaatst; de kopgevels zijn witte vlakken die in het midden open zijn gesneden; het totale volume is opgebouwd uit twee massieve vleugels in de
langsrichting, die in dwarsrichting geritmeerd worden door de lange reeks klaslokalen, de "dienstzone" (toiletten, bergingen en voor-ruimte van de klassen) en de groene binnenhoven. Het betreft vijf onderwijsunits van elk vier klaslokalen, acht bijzondere leslokalen, administratie en directie en gymlokaal. De gangenstructuur wordt ondersteund door de ruimtelijke opzet. Ze kan als een grid worden opgevat: in gelijkmatige vlakken zijn zowel de onderwijsactiviteiten als het groen en de overige diensten opgenomen. Het gebouw ligt op een kleine heuvel in het park en alle klaslokalen hebben uitzicht op het groen. De opbouw van de doorsnede is kenmerkend voor dit ontwerp: het lege middengedeelte wordt omsloten door twee volumes die doorsneden zijn door de langgerekte gangen. Het betonnen skelet is met baksteen gevuld en wit gepleisterd. De horizontale geleding van dit gebouw is geaccentueerd door de langgerekte gasstromen. De ingangspartij en de doorsnijding van de twee kopgevels geven met hun diepe schaduwwerking een plastisch effect aan dit helder geometrisch volume. In de inzending voor deze prijsvraag leggen Grassi en Rossi reeds vast zowel compositorische principes als tectonische en grafische (representatie) instrumenten die kenmerkend zullen worden voor hun gehele oeuvre.
Literatuur: - Giorgio Grassi, L' edilizia scolastica in Svizzera e la scuola come esperimento, Casa bella nr. 266, december 1962 - AAVV, Architeturra Razionale, Milano 1973 - Francesco Moschini, Giorgio Grassi, Progetti 19601980, Florence 1984 - Alberto Ferlenga, Aldo Rossi, architeturra 1959-1987, Milano 1987 - Giorgio Grassi, Architettura lingua morta, New York 1988 - Giorgio Grassi, De logische constructie van de architectuur, Nijmegen 1997
41
\
--, -IJ..------ ---
\ \
\
\
\
\
'.
, \
\ \
J
---
1 kopgevel
,-- - ----
'\
situatie
perspectivische dwarsdoorsnede
J
westgevel en dwarsdoorsnede schaal 1:500
oostgevel en dwarsdoorsnede schaal 1:500
noordgevel
42
LEGENDA: I 2
3 4 5 6 7 8 9 10 II 12
6
6
::mJ II
6
6
6
b!rl::
5
6
6
6
6
6
6
6
6
6
6
entree personeelsruimte arts mensa keuken klaslokaal ontmoetingsruimte gemeenschappelijke werkruimte patio san itair gymnastieklokaal ketelhuis
6
6
6
6
6
• I
4
4
.,.
plattegrond begane grond schaal 1:500
zuidgevel en langsdoorsnede schaal 1:500 43
44
Aldo Rossi LAGERE SCHOOL FAGNANO OLONA Fagnano Olona (Varese), 1972-1976 Aldo Rossi (193 1-1997) is afgestudeerd aan de Polytechnische Hogeschool in Milaan. Zijn activiteiten als architectuur theoreticus, redacteur van het tijdschrift Casabella, docent aan de Universiteiten van Milaan, Zürich, Venetië en in de Verenigde Staten, worden afgewisseld met deelname aan internationale jury's, aan besloten prijsvragen, symposia en congressen en aan het leiding geven aan zijn architectenbureau in Milaan. In de jaren vijftig betreedt Rossi het podium van de Italiaanse architectuur. In de eerste periode, waarin hij veel studies verricht en veel publiceert, volgt een tijd van architectuuronderzoekingen waarvan de resultaten in schetsen, modellen, tekeningen en schilderijen worden uitgedrukt en vastgelegd. Aan het begin van de jaren zeventig krijgt Rossi zijn eerste ontwerpopdrachten, die in bouwwerken resulteren. Het begin met de beroemd geworden woonblok in het Quartiere Gallaratese in Milaan gevolgd door een reeks projecten van scholen (Fagnano Olona en Broni), openbare gebouwen, woningbouw (Pegognaga, Goito, Mozzo en de woonblokken in Berlijn voor de IBA) en het kerkhof in Modena. Het ontwerp en de realisatie in 1979 van het Teatro del Mono in Venetië, betekent de definitieve doorbraak van Rossi in de wereldarchitectuur. Vanaf het begin van de jaren tachtig is Rossi werkzaam op alle gebieden van het architectonische ontwerp, letterlijk van stoel tot stad. Stedenbouwkundige plannen worden afgewisseld met ontwerpen voor gebruiksvoorwerpen; woonblokken en villas met grote openbare gebouwen; interieurs met gedenkmonumenten en stedelijke tekens. Vanuit Milaan, zijn geboortestad en Lombardijen, breidt Rossi zijn werkveld uit tot heel Europa, Amerika en Japan. Architectonisch belangwekkend is dat door het hele oeuvre van Rossi een duidelijke en onmiskenbare rode draad loopt: alle werken vertonen zowel inhoudelijke als formele, typologische en bouwkundige kenmerken. "De afwezigheid van ontwikkeling in mijn werk is weliswaar de bron geweest van enige tegenslag, maar het hoort bij me en vervult me met vreugde ... De dwang tot herhaling kan een gebrek aan hoop betekenen, maar het komt mij nu voor dat steeds weer opnieuw hetzelfde ding ." Het verschil moet dus gezocht worden in de mate van gelijkenis; de vrijheid ligt in de marges van de gebondenheid. Binnen de matrix die Rossi heeft geconstrueerd tijdens zijn theoretische onderzoekingen en die hij vervolgens heeft vastgelegd in zijn schetsen, publicaties en boeken, ontstaan architectonische ontwerpen die telkens gelijk
en tegelijk verschillend zijn. Gelijk omdat zij getuigenis zijn van een constant architectonisch denken; verschillend omdat zij telkens inspelen op de gegevens van de tijd en vooral van de plaats waar zij zich bevinden. In zijn boek 'L 'architettura della cittá' uit 1966, heeft Rossi de theoretische fundamenten van zijn ontwerpen gelegd. Symptomatisch voor zijn architectonische denken zijn de beschrijvingen van de steden in Andalusie, van het Alhambra, van de moskee van Cordoba. Voor hem zijn deze steden en hun architecturen de voorbeelden bij uitstek van de dialectiek van continuïteit en veranderbaarheid in architectuur. In het tweede belangrijke boek van Rossi, 'Autobiografia scientifica' uit 1981, zijn hoofdthema's als herinneringen, traditie en moderniteit verder uitgediept: "In Sevilla is een straat die wordt gedefinieerd door rijen balkons, verhoogde bruggen, trappen, geluid en stilte; architectuur is naar mijn mening met deze dingen verbonden. Deze straat is als idee in al mijn tekeningen aanwezig. Hier eindigt mijn speurtocht: architectuur is opnieuw ontdekt." Het centrale thema van het ontwerp van de school in Fagnano Olona uit 1972, is de realisering van een kleine stad. Deze micro-stad is ontwikkeld rondom een centraal plein over twee niveaus. Dit plein heeft de vorm van een amfitheater: hier vinden theatervoorstellingen plaats, lessen, manifestaties en vergaderingen. Op het plein staat een cilindervormig volume waarin de bibliotheek van de school en van de wijk is opgenomen. Het aspect van een multifunctionele inzet van dit complex heeft geleid tot de 'open' structuur van dit gebouw in de zin dat het zowel voor het onderwijs als voor openbare activiteiten gebruikt kan worden. De school functioneert dan ook als ontmoetingscentrum, openbare bibliotheek en expositieruimte voor het hele dorp. Parallel aan de straat ligt de voorgevel van het eerste bouwIichaam waarin zich de hoofdentree bevindt. Het ingangsportaal staat dwars op de hoofdas: aan de zijkant treedt men in de hal van de school door enkele traptreden te bestijgen. In dit volume bevinden zich de directiekamers, de lokalen van de schoolarts en de mensa. Om het centrale plein zijn de schoolgangen geplaatst: dwars hierop liggen aan weerzijden en achter elkaar twee vleugels waar de klaslokalen staan. Deze lokalen zijn per onderwijssector gegroepeerd en streng oost en zuidoost georiënteerd. De achterste wand van het plein wordt gevormd door de gymzaal. Hier zijn kIeeden sanitaire ruimten aanwezig. De ruimtelijke opbouw van dit schoolcomplex is
oplopend vanaf de laagbouw (één hoog) aan de straat, via de twee etagebouw in de achterste lamellen van de klaslokalen tot aan het hoge volume van de gymzaal. Het aantal lokalen bedraagt 22. Op de begane grond zijn 14 klaslokalen van 7,00 x 6,50 m. gerealiseerd en op de eerste verdieping 8 klaslokalen. Het gymblok heeft een skelet van in het werk gestort beton en baksteenvullingen in de geveIvlakken. Het gebouw waar zich de klaslokalen en de diensten bevinden is gerealiseerd in dragende baksteenwanden. Het hele complex is in wit stucco uitgevoerd, de ramen zijn vierkant en de compositie van de gevels is in overeenstemming met de strengheid van de ruimtelijke opbouw van het gehele complex. De cilindervormige bibliotheek is van beton, de dakspanten in staal en het dakvlak van glas. De grafische afwerking van de buitenkant wekt een sterke spanning op samen met de plastische effecten van de lange schaduwen van de volumes. Alle klaslokalen hebben uitzicht op het groen en zijn aan een gang gesloten. De toilettengroepen zijn geplaatst in de oksel van de hoven. De "Spartaanse" afwerking van het interieur waarin geen design - objecten of bijzondere afwerkingen voorkomen - stemt overeen met de strenge compositie van de volume' s en de grafische vormen van de gevels. Hoewel de hoofdas de architectonische compositie domineert, is de ruimtelijke geleding van dit gebouw informeel; alleen de schoorsteen en de cilinder op het binnenplein waar de bibliotheek is opgenomen, begeleiden de monumentale opzet. De schoorsteen aan het begin van de school ritmeert de ruimtelijke opbouw van het complex en signeert de symmetrieas. Hij heeft tevens een symbolische waarde: hij is uitgevoerd in baksteen zoals de oude fabrieken in de streek waar van oudsher baksteen wordt gebakken en hij geeft de school zo een betekenis in het industriele landschap dat er omheen ligt. Literatuur: - Aldo Rossi, in: A+U, November 1982 - V. Savi , M. Lupano, Aldo Rossi opere recenti, Modena 1983 - Gianni Braghieri, Aldo Rossi, Rotterdam 1984 - P. Arnell, T. Bickford, Aldo Rossi buildings and projects, New York 1985 - Alberto Ferlenga, Aldo Rossi, architeturra 1959-1987 - S.U. Barbieri en Gianni Braghieri, Aldo Rossi Architect Milano 1987 - Helmut Geisert, Aldo Rossi Architekt, Berlin 1993 - Aldo Rossi, Wetenscappelijke autobiografie, Nijmegen 1994
45
"' ttJ .. · .. 1
• I
\
I
1111,
i iI II l'I I
situatie ontwerpschets
trap binnenhof
46
-- 6
-- 6 -
blik op schoorsteen
_
- - - .-....- ' ~"'--""--"-'___T:'.-.___•.--.jJ.~-'r:-:1 . ___ oc=r-~"""
+
. ~t.n
"' . . .
••.oo
8 . -y-~
LEGENDA: I 2 3 4
5 6 7
8 9
entree personeelsruimte mensa bibliotheek keuken klaslokaal sanitair binnenhof gymnastieklokaal
5
•... "
'"
~4' . 1.x..:,gQo ~ "".iQO
..,
•• üQ' ~ .
'"
,~""'L
>0
..
...
•
•• _. IoIIQ,.. __\,
plattegrond begane grond schaal 1:500
DO DO DO DO
00 DO DO DO
DO DO DO DO
DO DO DODO DO DO DO DO
DO DO DO DO
DO DO DO DO
DO DO DO ............ DO
DO DO DO DO
DO DO DO 00 DO DO DD DO DO DO DO DO
DO DO DO DD DD DO DO DO DO DO DO DO
gevels binnenhoven schaal 1:500
voorgevel schaal 1:500
47
48
H. Hertzberger APOLLO SCHOLEN Amsterdam, 1980-1983
Montessorischool en Willemsparkschool
Herman Hertzberger wordt in de jaren '70 en '80, samen met Aldo van Eyck en Frank van Klingeren, als exponent van het Nederlandse Structuralisme gezien. Met zijn ontwerp voor de twee, haast identieke Apolloscholen in Amsterdam reageert Hertzberger op het overheidsbeleid ten aanzien van de bouw van lagere scholen gedurende de tweede helft van de jaren '70 en het begin van de jaren '80. De overheid bepaalt in deze periode niet alleen het globale programma van eisen van lagere schoolgebouwen en het bouwbudget per school, zij legt ook het maximale gebouwoppervlak vast. 1090m2 bruto voor een achtklassige basisschool is de norm die niet overschreden mag worden. In de praktijk leidt dit tot schoolgebouwen waarin men poogt het gebruiksoppervlak te maximaliseren en het verkeersoppervlak minimaal te houden door de klaslokalen (thuisbases) rondom een centrale middenruimte te groeperen. De thuisbases staan in (half)open verbinding met de centrale hal. Met verplaatsbaar meubilair, schotten, kasten, tafels en stoelen kan deze ruimte vervolgens 'multifunctioneel' gebruikt worden. Zij krijgt het karakter van een min of meer amorfe kantoortuin. De ontsluiting van ruimten en gebouwdelen, als een specifiek deel van de ontwerpopgave, is vervangen door doelmatige looplijnen. De 'gangloze' school heeft haar intrede gedaan. Het probleem van deze scholen is dat zij op dat moment weliswaar functioneel en economisch verantwoord waren, maar dat de typologische helderheid vaak ver te zoeken was. Bovendien zijn deze schoolgebouwen door hun vele hoeken, voortkomend uit de oppervlakte beperking, en goedkoop en weinig duurzaam materiaalgebruik, voortkomend uit een krap budget in relatie tot een relatief groot geveloppervlak, nauwelijks op een verantwoorde manier te onderhouden. Door de rafelige buitenkant is de stedebouwkundige inpassing, zeker in stedelijke gebieden, vaak matig. Het gevolg zijn moeilijk te beheren en slecht te onderhouden buitengebieden. Hertzberger's ontwerp voor de Apolloscholen is gerealiseerd binnen het toen heersende kader en valt juist op door zijn compactheid en heldere organisatie. Het is de eerste gestapelde basisschool sinds jaren. Voor het ontwerp van de Apolloscholen heeft Hertzberger zich laten inspireren door het beeld en de gestapelde vorm van de Openluchtschool van Johannes Duiker. De Apolloscholen staan als twe.e grote villa's tussen andere villa's langs het Amstelkanaal in Amsterdam-Zuid. Op de begane grond van de achtklassige basis-
school bevinden zich twee kleuterlokalen, een speellokaal, leraren- en directeurskamer. De 'kleuterschool' heeft een eigen toegang onder het bordes van de trap die de hoofdingang vormt van de lagere school. Zij vormt een aparte eenheid binnen het schoolgebouw. De plattegrond van de verdiepingen heeft een kruisvormige organisatie binnen een vierkant. Van dit type is de villa Capra Rotonda van Andrea Palladio het meest bekend. Het type bepaalt de verhouding van de oppervlakten onderling. We zien bij Hertzberger een vaste verhouding a:b:a ten opzichte van c, het middengebied. Naarmate c groter/kleiner wordt, wordt de omtrek van het vierkant langer/korter. Op de hoeken van het vierkant bevinden zich de klaslokalen, onderling gescheiden door de twee servicezones. In de ene zone zijn de trappen opgenomen, in de andere de toiletten en garderobes die telkens door twee klaslokalen gedeeld worden. De klaslokalen krijgen enigszins een L-vorm door het invoegen van een rechthoekige hal in het midden van het gebouw. De hal loopt over alle verdiepingen en ontvangt diffuus licht o.a. door een dakkoepel. De klaslokalen zijn twee aan twee in splitlevel ten opzichte van elkaar geplaatst. Voordeel van deze organisatie is dat de lokalen en 'werkbalkons' optimaal op elkaar en de hal betrokken worden en de nadelen van een gestapelde school, het gebrek aan onderling kontakt en overzicht, vermeden wordt. Ook de vloer van de hal heeft een sprong zodat hij als theater/tribune gebruikt kan worden. Op het dak bevinden zich nog twee buitenlokalen voor onderwijs in de open lucht. De circulatie is in tegenstelling tot de axiale opbouw van de plattegrond spiraalvormig. Ruimtelijk keert het ontwerp zich naar binnen, naar de centrale hal. Tegenover het idee van de 'selfcontained classroom', het huis, staat de naar binnen verlegde openbare ruimte, het plein. In Hertzberger's ontwerp voor een basisschool in Almere zullen we zien hoe het 'plein' vervangen wordt door een 'Iesstraat'. Hertzberger voelt zich aangesproken door het luchtige beeld, dunne stalen puien en grote glasvlakken van de Openluchtschool van Johannes Duiker. Volgens hem is dit beeld vandaag echter niet meer te realiseren. Hij stelde daar in 1983 tegenover de gevelarchitectuur van Le Corbusier, ramen als uitsparingen in de muur. De muurvlakken van de Apolloscholen zijn, zoals veel werk van Hertzberger, uitgevoerd in betonsteen. De ramen zijn in hout gedetailleerd en treden uit het muurvlak, waardoor zij een erkerachtig karakter krijgen. De plasticiteit van de pui zelf onder-
steunt dit. Elke pui heeft een eigen ordening en interne logica. Hertzberger ziet daarbij symmetrie als middel tot scheppen van evenwicht. Hij gebruikt hier witte kozijnen in tegenstelling tot de kleur zwart in zijn vroegere werk, zoals de Montessorischool in Delft. Terwijl het vierkante grondvlak van de Apolloscholen twee gelijkwaardige richtingen haaks op elkaar suggerereert, heeft de draagconstructie maar één richting. Een viertal constructieve schijven staan op een onderlinge afstand van 7.20m - 4.70m - 7.20m evenwijdig aan elkaar. Door de split-level doorsnede bestaat de school uit twee, in principe onafhankelijke helften. Zij worden met elkaar verbonden door de schijven van de twee trappartijen. In tegenstelling tot de Openluchtschool, waar de lokalen met behulp van een skeletconstructie rondom een stijve kern zijn gegroepeerd, is bij de Apolloscholen juist het midden open. De stabiliteit in dwarsrichting wordt uit de (gevel)vlakken verkregen. Hertzberger ontwikkelt het beeld van zijn scholen via twee lijnen. Aan de ene kant het dagelijkse functioneren, waaruit het ontwerpthema 'hal' voortkomt. De hal draagt het beeld van brandpunt van activiteiten. Aan de andere kant probeert hij een consistente architectonische taal te ontwikkelen, die hoofdzakelijk aan de ordening en geaardheid van het materiaal gebonden is, bijvoorbeeld de betonsteenblokken en bepaalde raamindelingen, bepaalde knoopunten en het in zicht laten van de nauwkeurig vormgegeven draagstructuur. Hertzberger legitimeert in de periode van de Apolloscholen zijn ontwerpen vanuit een sociologische hoek die stelt dat de vervreemding van mensen onderling en van hun werk een belangrijke oorzaak vindt in de gebouwde omgeving. Deze opvatting impliceert dat architectuur deze vervreemding kan helpen opheffen. Hertzberger dacht deze relatie te kunnen herstellen door 'onaffe' gebouwen te ontwerpen die door de gebruiker 'af worden gemaakt. Door deze activiteit ontstond volgens hem betrokkenheid van de gebruiker bij het gebouw. Bovendien vond hij, en met hem de Forum groep, dat er (weer) gebruik gemaakt moest worden van archaïsche vormen, bijvoorbeeld de drempel, die een constante sociale betekenis voor de mensheid hebben bewezen en die in haar collectieve geheugen verankerd liggen. Literatuur: - Herman Hertzberger, Ruimte maken, ruimte laten; lessen in architectuur, Rotterdam 1996 - Susanne Komossa, Leen van Duin, Lagere scholen na de Tweede Wereldoorlog, in: Architectuurfragmenten (collegedictaat TU Delft) Delft 1982
49
axonometrie
interieur
entree
plattegrond begane grond Montessorischool 1:200 50
constructie principe doorsnede Montessorischool 1:200
. . .. .
. . I
. . .. .. .
; ! '.
l;'. . .:.:. . . .
D
.! . .
I
'
· I •
·
,.
•! .
N
+
plattegrond verdieping Montessorischool 1:200
SI
52
H. Hertzberger LAGERE SCHOOL Almere, 1993 Herman Hertzberger wordt beschouwd als één van de exponenten van het structuralisme in de nederlandse architectuur. Kenmerkend voor het structuralisme is de schakeling van gelijkvormige elementen, die zowel in zichzelf als in hun schakeling zeer complex kunnen zijn, de draagstructuur die als ordenend element in het zicht blijft en het exterieur als de resultante van de schakeling. Hertzberger's school in Almere, die behoort tot zijn meer recente werk, is in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Apolloscholen nauwelijks meer verplicht aan het structuralisme. Het principe dat alle elementen ordent, ontbreekt. De school is een samenstel van verschillende volumes, zoals het kopblok met de sportzaal en de stroken met klaslokalen en de gebogen kap die de ruimte tussen de lokaalstroken overspant. Elk bouwvolume heeft zijn eigen geleding en ritmiek. Volgens ... (Bouw 1993) is 'Hertzberger zich in de afgelopen vier jaren met experimentele ijver gaan toeleggen op het probleem van de geleding van het exterieur. Hij zoekt nieuwe verhoudingen tussen deel en geheel en probeert een intern schakelsysteem te rijmen met een relevante stedelijke morfologie.' De school ligt in het midden van een nieuwbouwwijk, de Filmwijk in Almere Buiten, op een driehoekig terrein. De omgeving wordt gedomineerd door laagbouw. Ook het grootste volume van de school is laagbouw. Hertzberger gebruikt de vrije situering op het terrein en het hogere kopblok om de plek te markeren en om de school te onderscheiden van de omliggende woonbebouwing. Het hogere kopblok geeft tevens aan waar zich de hoofdingang bevindt. Hertzberger's schoolontwerp uit 1993 voor een basisschool met 16 klassen heeft een andere organisatievorm dan de Apolloscholen in Amsterdam Zuid uit 1983. Hertzberger grijpt voor deze relatief grote basisschool terug op het corridortype met klaslokalen aan weerszijden van een gang. De lokalen zijn twee-aan-twee gegroepeerd, zodat er telbare eenheden in het gangperspectief ontstaan. Twee lokalen delen telkens een zone met een kleine voorruimte, garderobe, toiletten, pantries voor beide lokalen, een tussendeur en twee buitendeuren . De corridor wordt overspannen door een hyperboolvormige kap waardoor hij het karakter van een hal krijgt. In het midden van de hal bevindt zich een voorzieningenblok dat twee verdiepingen hoog is. Op de begane grond herbergt het de kleine ruimten, zoals bergingen, zit- en werkplekken en de doorgangen. Op het balkon van de eerste verdieping zijn de vaklokalen gesitueerd, zoals de bibliotheek, de computer- en de handvaardigheids-
ruimte. Zij staan in open verbinding met de hal. De verkeersruimte in de school wordt op deze wijze een 'schoolstraat' voor werk, spel en ontsluiting. De klaslokalen liggen als winkels aan de schooIstraat. Elk lokaal heeft door een grote pui en een glazen afdakje een etalage aan de straat. De lokalen ontvangen van twee zijden daglicht. De schooIstraat mondt uit in een gemeenschappelijke ruimte die gesitueerd is tussen het kopblok en het langgerekte volume met klaslokalen. Hier bevindt zich een klein amfitheater als voortoneel van het verdiept gelegen speellokaal. De trap die toegang geeft tot de erboven gelegen gymnastiekzaal vormt een luifel boven het 'podium'. Het kopblok, een volume met twee verdiepingen is als een zelfstandige eenheid ontwikkeld. De gymnastiekzaal, de ruimte met de grootste overspanning, is op de eerste verdieping gesitueerd. Aan de zijkant van de zaal is een zone afgescheiden waarin zich het trappenhuis, een toilet en een tweetal toestellenbergingen bevinden. Op het dak van deze zone bevindt zich een dakterras. Op de begane grond van het 'sportgebouw' zijn het speellokaal voor de kleuterklassen, de kleedruimten, douches en bergingen gesitueerd. Tevens ligt hier de lerarenkamer. Het bouwdeel tussen schoolstraat en sportgebouw is enigszins amorf door het ontbreken van een heldere structuur en de asymmetrische plaatsing van het kopblok. Het wijkt af van de typologische helderheid die de twee andere gebouwdelen kenmerkt. Er bevinden zich twee ingangen, het amfitheater voor het speellokaal en de directeurskamer die als een portiersloge in de entreezone geplaatst is. Als we de oplossing van het tussengebied in Almere vergelijken met het ontwerp van Mario Botta voor Morbio Inferiore dan valt op dat Botta de twee volumes juist scheidt en het element 'amfitheater' buiten, als een scharnier tussen de twee gebouwdelen komt te liggen. Het exterieur van de school in Almere reflecteert de tweedeling van de volumes. Het kopblok is vormgegeven als grote solitair met een karakteristieke vorm en een kombinatie van licht stucwerk en metselwerk. De vorm wordt benadrukt door grote gevelvlakken met relatief kleine raamopeningen. De buitentrap en de luifel op dakterras benadrukken de maat van het blok en markeren de hoofd ingang. De gevels van de klassenstroken zijn repeterend opgebouwd met grote puien, die als erkers zijn vormgegeven. Zij worden ritmisch ingesnoerd door het inspringen bij de buitendeuren van de klaslokalen. Het paraboolvormige dak benadrukt de langgerektheid van dit blok. Om het lange blok
toch een beëindiging te geven is er bij de entree een dicht gevelvlak geïntroduceerd en zijn in de kopgevel de erkerramen de hoek omgezet. De donkere baksteen van de kopgevel van de lesstraat is als plint over het hele ensemble doorgezet. Hij benadrukt de eenheid van het complex.
Literatuur: - T. Nakamura, 'Herman Hertzberger 1959-1990', in: A+U, Tokio 1977/1991 - Bouw, nr. 8 1993, pp. 32-35 - M. v. Vlijmen, Herman Hertzberger Projekte 19901995, das Unerwartete überdacht, Rotterdam 1995 - H. van Bergeijk, Herman Hertzberger, Basel 1997
53
sit uatie: filmwijk Almere
gevel klaslokalen
plattegrond begane grond schaal I :500
doorsnede schaal I :500
hoofdentree
54
LEGENDA: I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II
14 13
0
0
15 1,-
0
D
X
ingang bovenbouw ingang onderbouw gemeenschappelijke ruimte leerstraat leslokaal zorgbreedte ruimte afsluitbare zorgbreedte ruimte garderobe toiletten directeurskamer personeelskamer 12 speellokaal 13 loggia 14 gymzaal 15 bibliotheek 16 computerruimte 17 handvaardigheidsruimte
0
16
o
o
o
o
plattegrond verdieping schaal I :SOO
axonometrie
ss
perspectief
i2a· m
Ila CJ
Ila
=
mm
mm
B
B
f2
II
II
LEGENDA P S I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II 12
lagere school middelbare school overdekte buitenruimte gang klaslokaal aula natuurkunde lokalen handenarbeid lokalen huishoudkunde lokalen (dak) tekenzalen (b.g.) bibliotheek/leraren ruimte (dak) eerst e hulp (I e verd.)-concierge sportzalen zwembad/kleedruimtes
plattegrond begane grond/verdieping schaal I: I000
doorsnede schaal I:200 56
Alfred Roth PRIMAR- UNO SECUNOARSCHULHAUS, PRIJSVRAAGONTWERP Zürich-Altstetten, 1932 Alfred Roth is één van de vertegenwoordigers van het nieuwe bouwen in Zwitserland. Gedurende de jaren '30 was zijn kantoor in Zürich gevestigd. Zijn internationale bekendheid dankt Roth niet zozeer aan zijn gebouwen in Zwitserland, en later in het Midden Oosten; eerder zijn het zijn contacten met beroemde vertegenwoordigers van het moderne bouwen en de moderne beweging, zoals Le Corbusier, Gropius en Mondriaan, en de boeken en opstellen die hij over hen en hun opvattingen schreef. Zowel in de persoonlijke omgang met deze beroemdheden als in zijn architectonisch werk stelt Roth zich bemiddelend op tussen de verschillende opvattingen. In het prijsvraagontwerp voor een school in Altstetten heeft elk programma onderdeel een eigen volume. De repeterende elementen van de klaslokalen zijn samengevat tot een groot, langgerekt volume van twee lagen dat op kolommen staat. Het domineert alle andere volumes. Een vijftal, kleinere volumes worden gevormd door aula, natuurkunde lokalen en handenarbeidlokalen etc. Roth's sterk op ontleding gerichte ontwerpmethode leidt bijna automatisch tot een paviljoenachtige opzet. Anders dan bij de paviljoenontwerpen van May, Jacobson en Scharoun, heeft Roth juist de klaslokalen opgetild en losgemaakt van de begane grond. Op de begane grond ligt verschoven ten opzichte van de lengteas van het hoofdvolume de centrale gang/hal die alle ruimten van de school verbindt. De trappenhuizen die per bouwlaag telkens twee klaslokalen onstluiten, vertrekken vanuit de hal en vormen daar nissen, luwten terzijde van de verkeersruimte. De nissen zijn bedoeld voor opstellingen van collecties, zitjes etc. Loopgebied en verblijfsgebied worden tevens onderscheiden door de lichtinval. De nissen grenzen aan de overdekte pauzeruimte onder het klassenblok en worden verlicht door daklichten. De loopzone van de hal ligt aan de gevel, met zicht op binnentuinen en vakpaviljoens. De functionele zonering wordt op deze wijze ruimtelijk gearticuleerd door een verschil in vorm, lichtinval en uitzicht. Omdat de gang/hal al het verkeer van de school verzamelt, krijgt hij bovendien het karakter van een 'straat', de ru imte waar zich alle beweging in het gebouw concentreert. Naast de hal onder het klassenblok bevindt zich een overdekte buitenruimte, een open pauzehal aan het centrale schoolplein. Het plein wordt gevormd door het haaks ten opzichte van elkaar plaatsen van het hoofdvolume en de sportpaviljoens. Zij bestaan uit twee gymzalen met bijbehorende kleedruimten en een zwembad. Tussen de
vakpaviljoens en aula bevinden zich besloten buitenplaatsen en tuinen. We zouden kunnen zeggen dat Roth in deze opzet een paviljoenopzet combineert met een zogenaamde Schusterschule. Kenmerk van de Schusterschule is dat de traditionele corridor vervangen wordt door portieken die per laag twee lokalen ontsluiten. Het concentreren van alle lokalen leidt tot een veel compactere opzet dan de stapeling van de specifieke ruimten zoals bij May of Jacobson. Immers de klaslokalen beslaan bij elke school qua oppervlak het grootste deel van het programma. Met zijn gecombineerd model probeert Roth tegemoet te komen aan het hoofd bezwaar tegen paviljoenscholen, namelijk dat zij door hun omvang al snel aan de grens van het aanvaardbar e stoten qua loopafstanden, toezicht etc. Nadeel van Roth 's stapeling blijft dat de klaslokalen geen individuele buitenruimte per klas hebben. Duiker s openluchtschool uit 1928 toont, hoe dit probleem in een krap bemeten bouwlokatie tot een volledige nieuwe typologie kan leiden. Perspectieftekening en doorsnede van Roth's prijsvraagontwerp doen ve r moeden dat de school gedacht is in beton, staal , glas en glasachtige, gesloten panelen. Het beton vormt een draagstruktuur bestaande uit vloeren , kolommen en schijven. De gevelbekleding bestaat vermoedelijk eveneens uit gepleisterd beton, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen dragende elementen , bijvoorbeeld de kopse gevels, en scheidende elementen, zoals de wanden van de gesloten westgevel. Gezien de dunne profielen zijn ramen en puien waarschijnlijk in staal gedacht, gevuld met vensterglas of geëmailleerde glaspanelen. Voor de oostgevel hangt een stalen brise-soleil waarin verticaal uitvaldoek als zonwering is opgenomen. De zon wordt eveneens door horizontale betonnen lamellen getemperd. Ze hangen als glazenwassersbalkons voor de lokalen en dragen de brise-soleil constructie. Roths ontwerp roept associaties op met zowel Le Corbusiers Pavillion Suisse 1930-1932 als met Cornelis van Eesterens perspectieftekening voor een winkelgalerij in Den Haag uit 1924. Het lijkt alsof Roth in Altstetten probeert te bemiddelen tussen Le Corbusier en de Stijl. Roth heeft die poging daadwerkelijk ondernomen door Le Cor busie r en Mondriaan in aanraking te brengen met elkaars werk. De overeenkomsten met het Pavillion Suisse van Le Corbusier zijn: het plaatsen van het hoofdblok op pilotis, terwijl de niet repeterende funkties zijn opgenomen in paviljoenachtige bijgebouwen. Ook vermijdt Roth perforaties van de dragende vloeren door het verticale verkeer, zoals trappen etc. uit de struktuur te halen
en vervolgens los tegen de gevel te plaatsen. Hij benadrukt net als Corbu het opgetilde blok als eenheid door middel van een betonnen band die een samenhangende puistructuur om raamt. Opvallend verschil is het veel uniformere materiaalgebruik en het ontbreken van sculpturale vormen. De gevels, van één materiaal en met veel diepte, en het geheel als vrije compositie van r echthoekige vol umes, staan veel dichter bij de Stijl.
Literatuur: - Alfred Roth,The new schoolhouse, Das neue Schulhaus, La Nouvelle Ecole, Zürich 1950 - Stanislaus von Moos, Alfred Roth, Architekt der Kontinuität, Zürich 1985 - Alfred Roth, amüsante Erlebnisse eines Architekten, Zürich 1988
57
58
Arne Jacobsen
MUNKEGÁRDSSCHOOL S0borg (Kopenhagen), 1951-1958 Arne jacobsen (1902-1993) behoorde samen met de broers Fleming en Mogens Lassen tot de eerste generatie Deense architecten die zich na 1927, net afgestudeerd, losmaakten van een in Denemarken geliefde romantische stijl en de tot ver in de jaren twintig aanwezige gematigde 1ge eeuwse classicistische traditie, vertegenwoordigd door C. Petersen. jacobson maakte kennis met het moderne bouwen door het tijdschrift "Kritisk Revy" , door het bezoek aan de wereldtentoonstelling van 1924 in Parijs, waar hij het werk van Le Corbusier en Konstantin Melnikov zag en door een reis in 1928 naar Berlijn, waar hij het werk van Gropius en Mies van der Rohe bezocht. jacobsons werk, in het bijzonder zijn woonhuisontwerpen, is in eerste instantie duidelijk beïnvloed door het werk van Nikolaj Abildgaard (1743-1806). Dit blijkt uit de opzet voor het woonhuis Wandel uit 1927, dat daarvoor typisch is: een of twee bouwlagen, hellend pannendak, metselwerk, symmetrische compositie. Maar gelijkertijd ontwerpt hij in 1929 en 1930 woonhuizen, bijvoorbeeld het huis van de toekomst, zijn eigen woonhuis en het woonhuis Rothenburg, die de stijlkenmerken van de moderne beweging dragen: platte daken, gladde witte wandvlakken, raamstroken etc. Samen met Gunnar Asplund, een goede vriend, en Alvar Alto is jacobson één van de exponenten van het noordeuropese functionalisme, dat volgens Benevolo erin slaagt 'der Tradition treu und dabei doch in ständigem Kontakt mit der internationalen Bewegung zu blei ben ... und der modernen Bewegung ein kostbares, wenn auch peripheres Erbe zu hinterlassen'. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vlucht jacobsen naar Zweden. Na zijn terugkeer neemt hij deel aan prijsvragen voor o.a. woningbouwprojecten en scholen. Het ontwerp voor de Munkegardschool in Gentofte was de winnende inzending in een prijsvraag die expliciet om een nieuw type schoolgebouw vroeg. Zijn ontwerp komt tegemoet aan de kritiek op de neerdrukkende, vooroorlogse schoolgebouwen en volgt in zijn paviljoenachtige opbouw voorbeelden die in Duitsland en Engeland zijn ontwikkeld. Munkegard is een school voor basis- en voortgezet onderwijs met 26 klaslokalen, volledig ontworpen als laagbouw. Alleen de vaklokalen aan de noordkant van het complex zijn in twee lagen gestapeld. De bassiseenheid wordt gevormd door steeds twee klaslokalen met telkens twee voorruimten en een gemeenschappelijke buitenruimte/patio. De eenheden zijn geschakeld tot een 'mat' die als een terras op het glooiende
terrein is geprojekteerd en waarin de patio's en het schoolplein aan de voorzijden uitsparingen vormen. Opvallend in dit plan is het gangenstelsel. Alle gangen lopen in noord-zuid richting en komen uit op het voorplein en de vleugel met de vaklokalen. Dwarsverbindingen zijn er alleen via de voorruimten/gaderobes van de klaslokalen. Vanuit de gangen heeft men via de patio's telkens een volledig doorzicht door het gebouw naar het omringende landschap. Aan de zijkanten van het complex ligt telkens een enkel lokaal. De patio's aldaar zijn slechts aan drie zijden omsloten, waardoor zij of met een trap of door middel van doorlopende beplanting met de omgeving zijn verbonden. Aan het voorplein liggen twee flankerende sportzalen, toiletruimten en fietsenstallingen, de entree naar het complex, de gangen in noord-zuid richting en de toegang tot de schooladministratie. De schooladministratie vormt de kop van het dubbelhoge middenvolume, waarin de bijzondere funkties zoals het auditorium en de lerarenkamer zijn opgenomen. De asymmetrische plaatsing van het verhoogde middenrif verdeeld de school in twee sectoren: het oostelijke deel is voor de lagere klassen, het westelijke voor de hogere. Ook wordt het schoolplein op deze wijze verdeeld in een kleiner deel voor de jongere kinderen en een groter deel voor de ouderen. De voorruimten van de klaslokalen dienen als voorlokaal en garderobe. De muur tussen de voorruimte en het lokaal kan gebruikt worden als tweede werkwand. De gemeenschappelijke patio's zijn op het zuiden gericht . Elke patio is door een andere bestrating en beplanting op een eigen manier vormgegeven . Bovendien zijn ze allemaal met een ander kunstwerk versierd. Door halverwege in het dak opgenomen daklichten wordt het lokaal ook achterin van licht en lucht voorzien. Zij zorgen voor een egaal verlichtingsniveau in het lokaal en structureren het daklandschap. Door de grote ramen in de puien van het lokaal en het voorlokaal is er een directe relatie met de patio's. Vanuit de gangen is maar een beperkt zicht op deze binnenhoven mogelijk. Er is zo een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende verblijfsruimten, hetgeen voelbaar is gemaakt in de verschillende sferen van deze ruimten. Het aan de westzijde gelegen sportterrein is door een lange muur gescheiden van het schoolgebouw. De trappen vanuit de patio's en het schoolplein geven toegang tot dit terrein. Bij het sportterrein bevinden zich ook de honderd schooltuintjes en de woningen voor het schoolhoofd en de conciërge. Aan het plan ligt een streng maatraster ten
grondslag dat samenvalt met de functioneel-ruimtelijke zonering en de draagstructuur. In oostwest richting vinden we drie geritmeerde maten: A voor de bijzondere funkties zoals sportzalen en middenrif, B voor de klaslokalen en C voor de gangen. In noord-zuid richting heeft het plan de maat C voor de voorruimten, 0 voor de patio's en klaslokalen en de maat 2D voor de sportzaal. Combinaties van deze maten strukturen het middenrif in deze richting. De detaillering van het gebouw kenmerkt zich door een grote mate van aandacht voor alle onderdelen, van het inrichten van de patio's en de tuinen, de vormgeving van het meubilair tot de technische installatie. De begane grond bestaat uit stampbeton, een isolatielaag van steenwol en een afwerklaag van groene of blauwe asfalt als vloerbedekking. Alle dragende, noord-zuid lopende muren zijn opgetrokken in gele baksteen. De tussenwanden, die de lokalen van elkaar scheiden bestaan uit twee 12 cm dikke muren, waartussen 6 cm zandvulling is aangebracht. De buitenmuren zijn warmte-isolerend door een leca-vulling. Het dak is van siporex, afgedekt met aluminium. Van muur tot muur lopen voorgespannen betonbalken, met daartussen 20 cm dikke platen van gewapend gasbeton. Aan de onderzijde is een akoestisch plafond aangebracht. Hekken en jaloezieën zijn van aluminium.
In dit stukje is gebruik gemaakt van: Felix SolagurenBeascoa de Corral, Arne Jacobsen, serie Architectuur 5, Rotterdam 1991
Literatuur: - J. Pedersen, Arkitekten Arne Jacobsen, Kopenhagen 1957 - Arne Jacobsen, Stedelijk Museum, Amsterdam 1959 - T. Faber, Arne Jacobsen, Stuttgart 1964 - S. Dyssegaard, Arne Jacobsen, a Danish architect, Kopenhagen 1971 - Leonardo Benevolo, Geschichte der Architektur des 19. und 20. Jahrhunderts, Band 2, München 1978, p. 270 - Luciano Rubino, Arne Jacobson, opera completa 19091971, Rome 1980 - Jens Bernsen, Kjeld Vindum, Paul Erik Tojner, Arne Jacobsen, architect and designer, Kopenhagen 1994
59
patio' s
60
plattegrond verdieping schaal 1:500
LEGENDA
I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II 12
entree tuin klaslokalen garderobe patio's auditorium lerarenkamer handenarbeidlokaal bibliotheek bijzondere onderwijslokalen gymnastieklokalen toiletten
I
~I
I I
I
DÓOU
!;
I
~ ,I
I I
o~:D~
.J ..
1 I I I I
I
I I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I I I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I I
I
I
I I
I
I
I I
I
I
J
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
~~~~~B-~~~~~~~~~~~~~--~~~~~'
I I I I
I I
I I
N
+ 5
11
11
2
plattegrond begane grond schaal 1:500
61
doorsnede over garderobe, klaslokaal en patio
klaslokaal 62
gang
tu in
trappen aan de westzijde
patio
63
64
Hans Scharoun GESCHWISTER SCHOLL GYMNASIUM Lünen (Westfalen). 1956-1962 Hans Scharoun (1893-1972) behoorde in 1919 tot de architecten- en kunstenaarsgroep "Die gläserne Kette". Deze groep rond de architect Bruno Taut werd sterk beïnvloed door het expressionisme. Na de Eerste Wereldoorlog zochten de leden van deze groep naar een nieuwe architectuur die de 'nieuwe' maatschappij kon belichamen. Die gläserne Kette dacht dat - net zoals de 'De Stijl'-groep in Nederland - te bereiken door een synthese der kunsten. "Schilders en beeldhouwers, slecht de barrières die de architectuur omgeven en bouwen strijdt mee om het uiteindelijke doel van de kunst te bereiken: de scheppende conceptie van de toekomstkathedraal, die opnieuw alles, architectuur en beeldende kunst en schilderkunst weer in één vorm zal samenbrengen" (Gropius). Dat wil zeggen, de groep streefde naar een architectuur waardoor de bezoeker een totale artistieke ervaring zou kunnen ondergaan. Als algemene kenmerken van het expressionisme in de architectuur noemt W . Pehnt: 'gestoorde harmonie' en ' geïntensiveerde expressiviteit'. In zekere zin is deze omschrijving eveneens van toepassing op recente deconstructivistische ontwerpen, zoals van Zaha Hadid en anderen. Je kan je afvragen in hoeverre het expressionisme niet een permanent ingrediënt van de moderne architectuur is geworden. Scharoun ontwikkelt samen met Hugo Häring vanuit expressionistische ideeën een organische variant van het moderne bouwen. Frampton rekent Scharoun, Häring en Aalto tot de 'NoordEuropese expressionisten die erop uit waren het leven ruim baan te geven in plaats van het te verdrukken. Ze doorbreken en buigen de latente tyrannie van het normatieve, ortogonale raster steeds dan als het bouwterrein en het bouwprogramma dit vereisen.' Scharouns credo luidt 'Gestaltfindung' in plaats van 'Gestaltgeben'. Hij bedoelt daarmee, dat in plaats van het opleggen of vooropstellen van een vorm, voor elke funktie een eigen, specifieke vorm gevonden moet worden. 'Organisch' heeft voor Scharoun dus niets te maken met hoe een vorm eruit ziet, maar met de manier waarop hij tot stand komt. Hij ziet het ontwerpproces analoog met ontwikkelingsprocessen in de natuur, waar planten en dieren door evolutie een functionele, maar ook esthetische, vorm ontwikkelen. Voor de Tweede Wereldoorlog bestond Scharouns oeuvre voornamelijk uit villa's en sociale woningbouw in de Siedlung Siemensstadt in Berlijn. Na de oorlog verwierf hij een aantal grote opdrachten, zoals de Philarmonie en de National Bibliothek in Berlijn, sociale woningbouw, zoals de woontorens Romeo en Julia in Stuttgart en
opdrachten voor schoolontwerpen. Het Geschwister Scholl Gymnasium (1956- 1961) in Lünen behoort binnen de typologie van de scholenbouw tot het type 'paviljoens'. Scharoun experimenteert vanaf 1951 in het ontwerp voor een lagere school in Darmstadt met een paviljoenachtige opzet. Reeds in dit ontwerp kunnen we de typische elementen zien, die later in Lünen verder worden uitgewerkt: klaslokalen als schakeling van afzonderlijke paviljoenen met 'eigen' daken, gelede klassen- en buitenruimte en de centrale gang/hal als semi- openbare verblijfsruimte en drager van gemeenschappelijke voorzieningen die ook voor de buurt/stad van betekenis zijn. In Lünen zijn de klassenpaviljoenen in een kamstructuur geordend. De collectieve functies zijn opgenomen in een langgerekt gebouw van twee bouwlagen aan de noordzijde. Daar bevinden zich, boven de gemeenschappelijke ruimten, de klassen van de bovenbouw. De klaslokalen van de onderen middenbouw bevinden zich in de paviljoens, die aan de zuidkant in de vingers van de kam gegroepeerd zijn. Het gymnasium maakt deel uit van een groter complex dat bestaat uit een reeds aanwezige school, een kerk en een gepland jeugdhuis. Scharouns ontwerp brengt niet alleen structuur aan in de los ten opzichte van elkaar liggende bestaande bebouwing, het gebouw zelf maakt onderdeel uit van de openbare ruimte. Scharoun vindt dat de plattegrond van een gebouw op dezelfde manier ontwikkeld zou moeten worden als een stedebouwkundig plan. Wegen, beweging, het verloop van de straten en pleinen vormen volgens hem de basis van het stedelijke weefsel. Gebouwen moeten daarin volgens hem 'organisch' worden opgenomen. Het programma van eisen legt Scharoun uiteen in afzonderlijke functies en functiegroepen, die vervolgens ontworpen worden als schakelbare paviljoens. Het paviljoen vormt de basiseenheid van het plan. Elk paviljoen bestaat uit een garderobe, een klaslokaal, een groepsruimte en een eigen buitenruimte. De paviljoens zijn in groepen van vier, zes, respectievelijk acht geschakeld langs overdekte 'binnenstraten'. Aan het einde van de straten liggen de sanitaire voorzieningen. De overgang tussen straat en paviljoen is sterk gedifferentieerd. Men wordt door vele overgangen, zoals halfhoge wanden en verschillen in plafondhoogte het paviljoen 'ingeleid'. Door het opgetilde dak van het klaslokaal en de uitgesproken vorm van elk paviljoen is het als afzonderlijk 'huis' herkenbaar. De bovenlichten onder het opgetilde dak verlichten de lokalen gelijkmatig, terwijl elders in
het paviljoen constrasten in de daglichttoetreding gebruikt worden om het verschil tussen de ruimten en plekken te versterken. De binnenstraten die de paviljoens van onder-, midden- en bovenbouw ontsluiten hebben geen verblijfsfunctie. Maar de centrale hal op de begane grond van het gebouw aan de noordkant is behalve verkeersruimte ook een verblijfsruimte. Ze is vormgegeven als een landschap met hoogteverschillen in de vloer, trapjes etc. Ze herbergt de melkbar, zitjes, aquaria en de ruimten van het scholierenbestuur. Tevens dient de hal als overdekte pauze ruimte en zaal voor danslessen en feesten . Ze heeft zelf geen eenduidige vorm maar is een 'geboetseerde restruimte' die ontstaat onder de tafelconstructie van de bovenbouw en het teken- en handenarbeidlokaal, en tussen de ingestoken vingers van de kam. Hal en verdieping worden met elkaar verbonden door drie grote trappen die ook van buiten duidelijk zichtbaar zijn. In Scharouns ontwerp zijn de distributie van het programma, de ruimtelijke ontwikkeling, de draagen maatstructuur en het materiaalgebruik sterk met elkaar verweven. Elk systeem ondersteunt het andere maar vormt op zich ook een logisch geheel. Er is niets aan het toeval overgelaten. Ondanks alle heterogene elementen en het steeds afwisselende karakter van ruimten, materialen en structuren ontwikkelt Scharoun zijn gebouwen als een perfect logisch en regelmatig geheel. Zijn vormentaal is persoonlijk en herkenbaar. In Lünen is het met name de noordgevel en de hal die de voor Scharoun typische dynamiek uitstralen: de gevel lijkt door de schuine vlakken en verspringende volumes in versnelling geraakt, waarbij de natuurwetenschappelijke auditoria contrapunten van rust vormen. De klassenpaviljoenen aan de zuidzijde 'rusten' eveneens, maar roepen meer het idee van 'net geland' op. Door de vele hoekverdraaiingen en materiaalwisselingen doen Scharouns gebouwen zich niet zozeer voor als volume, maar meer als verzamelingen van vlakken en elementen, als het ware als 'volume in wording'. Literatuur: - K. Otto, Schulbau, Beispiele und Entwicklungen, Stuttgart, 1961 - W. Pehnt, Die Architektur des Expressionismus, Stuttgart 1973 - Hans Scharoun: Bauten, Entwürfe, Texte, Schriftenreihe der Akademie der Künste, Berlin 1974 - E. Janofske, Hans Scharoun, Architektur-Räume; Idee und Gestalt bei Hans Scharoun, Braunschweig 1984 - Syring Kirscheman: Hans Scharoun 1893-1972; Die Forderung des Unvollendeten, Stuttgart 1993 - Max Risselada, Jos Bosman, Functionalisme 1927-1961, Delft 1997
65
LEGENDA SITUATIE:
I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II 12 13 14 15
oude school hoofdingang klas 7 tlm 9 klas 4 tlm 6 klas I tlm 3 natuurkundelokalen tekenzaal en handenarbeidlokaal aula muziekpaviljoen gymnastieklokaal administratie schooltuinen kerk kerkzaal te bouwen jeugdhuis
~ .)
\.
-.q
0
,
;
j '. j',
',', î.:
\\ '"
r'\ ' \.. __ ,..i
\\
. C\
,
;'
·-0 () -
+
~:";~'J:_
,j
-
,..)Frj'-"'::: ......
,.', I,-n\ \ ~,- - - ir-l ~
:-~-:...::.~'_- -_OU=:LJ __ .__-._ -_-"--_ -__-.\-_ _--"---' '-c-=== -__ ._
c' ,
,
foto exterieur
66
,
situatie
klassenschema's
LEGENDA:
I e verdieping schaal I: I 000
I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 3I 32 33 34 35 36
collegezaal natuurkunde collegezaal biologie collegezaal scheikunde voorbereidingsruimte natuurkunde collectie natuurkunde voorbereidingsruimte biologie collectie en oefen ruimte biologie collectie en voorbereidingsruimte scheikunde donkere kamer klas 7 tlm 9 klas 4 tlm 6 klas I tlm 3 aula zelfbestuur scholieren concierge melkbar schoolbibliotheek leeszaal berging garderobe leermiddelenberging spreekkamer ouders schoolhoofd secretariaat plaatsvervangend schoolhoofd leraren- en vergaderruimte groepsruimte muziekpaviljoen berging muziekinstrumenten kelder tekenzaal handenarbeidlokaal reservelokaal terras trappenhuis toiletten
begane grond schaal I: I 000
67
interieur klaslokaal
interieur klaslokaal
68
interieur hal
noordzijde: trapp.enhuis en vaklokalen
69
70
Alison & Peter Smithson HUNSTANTON SECONDARY MODERN SCHOOL Hunstanton, Norfolk, 1954 Na de Tweede Wereldoorlog rezen er binnen de CIAM bezwaren tegen het rigide vasthouden aan de stedebouwkundige functiescheiding tussen wonen, werken, recreatie en vervoer. Een groep jongere architecten vond dat de doctrine weliswaar succesvol was in de herhuisvesting van vele huishoudens maar dat de ze tevens tot een bloedeloos bestaan leidde in monofunctionele wijken. De groep team 10 werd opgericht tijdens het CIAM congres in Aix-en-Provence in 1953. Onder de leden bevonden zich de Smithsons, Aldo van Eyck, Jacob B. Bakema en G. Candilis. De CIAM, vertegenwoordigd door Gropius, Oud en Le Corbusier, realiseerde zich het gevaar van een breuk en nodigde team 10 uit om het komende congres in 1956 in Dubrovnik te organiseren. De breuk was onvermijdelijk: de nieuwe garde nam het veld over en team 10 bleef bestaan als groep die geregeld ideeën uitwisselde. Team 10 stelde tegenover de functiescheiding van de CIAM de fenomenologische categorieën huis, straat, wijk en stad in relatie tot de naoorlogse massacultuur en de omvangrijke naoorloogse bouwopgave. De Smithsons vroegen zich af 'of en hoe een gebouw kan inspelen op de beelden, rituelen en sociale conventies die het moderne leven organiseren.' Christoph Gräfe stelt dat Rudolf Wittkower's boek 'Architecture in the age of humanisme' dat in 1949 verscheen een enorme invloed heeft gehad op het denken van de jonge (Engelse) architecten. Zijn stelling is dat Wittkower's uiteenzetting van de relatie tussen architectuur en samenleving 'op een tijdstip kwam waar het kon dienen als doelmatig methodologisch model voor een revisie van de kijk op de architectuur van de 20e eeuw: Het gebouw reflecteert, wordt één en komt voort uit de patronen van het alledaagse leven en de sociaal-culturele context.' Met Wittkower's studie, met name de aandacht voor proportie en compositie, werd het Miesiaanse modernisme in verband gebracht. De invloed van het werk van Mies van de Rohe en het catalogus denken, dat Charles en Ray Eames hadden ontwikkeld in hun ontwerp voor het Eames house, kunnen we terugvinden in het schooIontwerp voor Hunstanton. Na het winnen van de prijsvraag voor de school te Hunstanton vestigen de Smithsons zich als zelfstandige architecten. De voltooiing van de school vergde, als gevolg van staaltekorten, een bouwtijd van vier jaar. Na haar oplevering werd de school meteen uitgeroepen tot het meest moderne gebouw van Engeland. Het ontwerp probeerde een nieuwe vorm voor een nieuw schooltype te vinden. Constructie,
functie en vorm vallen in het ontwerp samen. In Hunstanton is ieder element wat het werkelijk is. De gemetselde gevelvlakken op de kop van het hoofdvolume dienen zowel als afscherming van het licht als voor de stabiliteit van het staalskelet. Elk functioneel en structureel element is in het zicht gelaten. Er is niets af- of weggewerkt. De Smithsons zullen Hunstanton later hun eerste brutalistische werk noemen. De hoofdvorm van de school is een rechthoekig volume met een drietal uitsparingen. De hoven worden rechts en links gesloten met de ingeschoven volumes van respectievelijk een wooneenheid en de verblijfs-, werk- en opslagruimte van de tuinman op de begane grond en een tweetal grote leslokalen op de verdieping. De lange zijden van de rechthoek bevatten de klaslokalen op een strak maatsysteem. De gesloten hoven aan de uiteinden zijn onoverdekte binnenplaatsen, de uitsparing in het midden is het dubbelhoge volume van de hal/kantine. Zij loopt door onder de stroken met klaslokalen tot aan de buitengevels. De hoofdingang komt zo direct uit in de hal. De drie 'binnenplaatsen' zijn visueel met elkaar verbonden door puien, zodat men vanuit de hal zicht heeft op de twee patios. De opbouw van de constructie en de volumes is symmetrisch. De ruimteverdeling op basis van het maatsysteem varieert daarin. Het maatsysteem is gebaseerd op de breedte van één pui van de klassestroken. In de diepte van het gebouw is de maat van de patios eveneens op deze maat gebaseerd, zodat de patios met één puimaat omsloten worden. De diepte van de stroken met klaslokalen is afwijkend. De afwijking is in de baksteenvlakken van de kopgevel zichtbaar. Dit is een Miesiaanse benadering: Het maatsysteem ordent het materiaal, zoals puien en baksteenvlakken en wordt vanuit het gewenste hoekdetail ontwikkeld. Het volume kan, maar hoeft niet symmetrisch te zijn. De functionele verdeling in verschillende ruimten wordt flexibel ingevuld. Binnenwanden die de gevel raken bevinden zich in een dergelijk systeem op de rasterlijnen, waardoor het aansluitdetail op de gevel uniform kan blijven. Het gehele complex van de school in Hunstanton bestaat uit het symmetrisch gearticuleerde hoofdvolume, de asymmetrisch geplaatste metaal- en houtbewerkingslokalen en het eveneens asymmetrisch gepositioneerde keukendeel met watertoren. Op de achterkant van het terrein bevinden zich in de hoeken van het terrein de (niet uitgevoerde) conciërgewoning en de sportzaal. Alle volumes zijn rechthoekig. Door middel van de asymmetrisch gesitueerde bijvolumes wordt de voorkant en de hoofdingang van de school gefor-
meerd. De watertoren markeert school en ingang op afstand. Het begane grond niveau van het hoofdvolume bevat alle gemeenschappelijke voorzieningen, zoals de hal/kantine, sanitair, garderobes, personeelruimten etcetera. De begane grond vormt tevens de hoofdverkeersstructuur van het gebouw. Alle klaslokalen, die onderling variëren in afmetingen, liggen op de eerste verdieping. Zij worden twee-aan-twee, telkens door middel van een bordestrap, ontsloten. Voordeel van dit systeem is de tweezijdige daglichttoetreding van de lokalen. We zien dit systeem eveneens in de Schusterschule en in het prijsvraagontwerp voor Altstetten van Afred Roth. In het ontwerp voor Hunstaton speelt prefabricage een belangrijke rol. Zij werd voor de scholenbouw door de Britse overheid gepropageerd met het doel om snel en goedkoop te kunnen bouwen. De hoofddraagstructuur bestaat uit twee verdiepingen hoge stalen portalen die in het werk gelast zijn met I-profielen. De portalen hebben de afstand van een basismaat, die zoals gezegd correspondeert met een puibreedte. Op de stalen portalen zijn de puien bevestigd. Aan de noord- en oostzijde is de beglazing enkel, aan de zuid- en westzijde dubbel. Het stalen skelet blijft in de kopgevels in het zicht en kadert de baksteenvlakken en puien aldaar in. In de voor- en achtergevel is het skelet slechts als vloerband zichtbaar. De directe koppeling van skelet en stalen puien stelde hoge eisen aan de maatvastheid. De binnenwanden zijn opgebouwd uit gele baksteen en als schoon metselwerk uitgevoerd. De vloer is opgebouwd uit geprefabriceerde, voorgespannen holle boogvormige betonplaten die tussen de portalen zijn geplaatst. Op de vloerplaten zijn isolatie en de leidingen van de vloerverwarming gelegd. Het pakket is afgedekt met een afwerkvloer. De centrale hal wordt overspannen met vakwerkliggers. De afwerking ligt afwisselend boven en onder de spanten. In de sprongen is glas geplaatst waardoor de hal licht van boven ontvangt. Alle constructieve delen zijn onafgewerkt en in het zicht gelaten. 'Wat we zien is constructie in de meest pure zin, niet als technische prestatie, maar als een geordende, simpele en toch zeer elegante compositie, waarin elk deel een eigen materiële kwaliteit bezit'. Literatuur:
- Architectural Design, volume 23, 1953, p238-245 - Andreas Papadakis, Alison and Peter Smithson the Shift, Architectural monographs 7, London 1982 - Marco Vidotto, Alison and Peter Smithson, Barcelona 1997 - Christoph Gräfe, Eindige ordes en de kunst van de alledaagse bewoning, OASE # 49/50, 1998, pp66-79
71
LEGENDA SITUATIE:
;,
I
2 3 4 5 6 7 8 9 10
CD
II
12
conciergewoning (niet uitgevoerd) sportzaal met kleedkamer schooltuin groen hof hoofdblok hoge wand sportveld fietsenstalling voorhof keuken handenarbeid lokalen talud
:::::::::---- --
situatie
I
I
iR~1 :, I
I
I
I
I
,
:
I
!B "i ~
,I
I
I
~ - --- -~
~
,"
q
~ '
~ ----_ :
plattegrond begane grond schaal I:500
LEGENDA: I berging jongens garderobe jongens toiletten meisjes garderobe meisjes toiletten droogr uimte berging toneelbenodigdheden zuiduitgang overdekte gang stoelenberging
2 3 4 5 6 7 8 9 10
72
II onderhoudsruimte 12 tuingereedschap 13 verblijfsruimte tuinman 14 damestoilet leerkrachten 15 herentoilet leerkrachten 16 ler arenkamer 17 onderdirecteur 18 schoolhoofd 19 berging secretariaat 20 receptie
21
groene hoven
22 eetgedeelte
23 24 25 26 27 28 29 30
portier wachtruimte opslag vooruimte medische inspectie keuken eetkamer woonkamer
LEGENDA SPORTZAAL:
I 2 3 4 5 6 7 8
zuidoost gevel
gymleraar berging toestellen berging gymzaal toilet kleedkamer douches bovendeel gymzaal
towel raE ?
8
=
plattegrond begane grond sportzaal schaal 1:500
roller ...._ _u shutter
roller shutter 4
DOyS
plattegrond verdieping sportzaal schaal 1:500
entree
49
49
49
4b
54
49
49
53
49
52
!
Sb
t!
I !
t !
49
i
57
51
57
Sb
9 9
plattegrond verdieping schaal 1:500
31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
slaapkamer badkamer fietsenstalling watertoren metaalbewerkingslokaal houtbewerkingslokaal servies spoelkeuken hoofdkeuken groentepreparatie
41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
droge opslag provisiekamer toezicht keukenpersoneel hal bibliotheek opslag bibliotheek2 werkkast klaslokaal voorber. laboratorium
51 52 53 54 55 56 57
laboratorium projectruimte vide hal tekenzaal technische ruimte handwerk lokaal huishoudkunde lokaal
73
74
Aldo Rossi, Giorgio Grassi, R. Agosto, F. Tentori MIDDELBARE SCHOOL San Sabba, Trieste, 1969 Op het ontwerp voor de prijsvraag voor de bijzondere school in Monza in 1962, volgt het ontwerp voor een middelbare school San Sabba in Trieste, eveneens een inzending voor een openbare prijsvraag, die nu echter in een opdracht is geresulteerd. Dit ontwerp komt aan de vooravond van de presentatie van La Tendenza (Triennale van Milaan in 1972) en volgt op de publicatie van de belangrijke theoretische onderzoekingen van de twee Milanese architecten en met name 'L' Architettura della cittá' en 'La costruzione logica dell'architettura' in 1967. Zoals A. Monestiroli treffend opmerkt, zijn theorie en praktijk van Rossi en Grassi reeds aangescherpt in de richting van een rationalistische architectuur die zich scherp aftekent tegen het heersende functionalisme. In tegenstelling tot de functionalisten die "zich weliswaar richten naar een nauwkeurige en gedetailleerde analyse van de realiteit van een gebouw toch zij de waarde hiervan beperken tot een specifieke tijd en plaats", streven Rossi en Grassi met hun kennisproces "de functionalistische grenzen te overstijgen en is hun doel r uimer: Zij mikken op het samenvallen van architectuurkennis met de kennis van de realiteit". (A.Monestiroli, L'architettura della realtá, 1979) De school in Triest is een keerpunt in het werk van Rossi en Grassi. De ontwerpkeuzen in dit project komen voor een deel weliswaar nog voort uit de eerste gezamenlijke ontwerpexperimenten en manifesteren zich in materiaalkeuze, ruimtelijke opzet en programmatische geleding. Hiernaast komt echter een nieuwe wending in zicht namelijk de verbinding die in het ontwerp is gelegd met de specificiteit van de locatie en met de bijzondere culturele eigenschappen van deze stad. Hoewel het ontwerp een zekere monumentaliteit uitstraalt, is er sprake van compositorische vrijheid met name in de ordening en rangschikking van routes en functies. Vooral het speel van licht en schaduw, de omkeringen in zicht- en looplijnen en het gebruik van hoven en vides, tonen het bereiken van een vakmanschap dat in de daaropvolgende projecten (woongebouw Gallaratese, studentenhuisvesting Chieti e.a.) volledig tot uiting zal komen . De kamstructuur van het gebouw volgt de topografie van de locatie. De stad ligt namelijk in een heuvelachtig gebied met steile straten. Op de heuveltop ligt het gymlokaal; van daaruit begint een horizontale lijn die de hoofdontsluiting van de school markeert en die parallel loopt aan de straat. Tussen het hoogste en het laagste punt ligt niet minder dan twintig meter hoogteverschil. Vanaf de straat wordt door een trap het niveau van de hoofdgang bereikt: met deze gang zijn alle
interne ontsluitingen verticaal en hor izontaal verbonden. De straatwand wordt door een dikke muur, bekleed met natuursteen, begeleid. Hierop staat een lange, smalle ' colonnato ' waarachter zich een doorlopende glaswand bevindt. Het hoogste blok telt drie verdiepingen, de bovenste laag, tegen het gymlokaal is een verdieping hoog. De middelste vleugel van de driedelige kam heeft een middengang, gespleten door een vide. Alle klaslokalen hebben uitzicht op de binnenhoven die als sportvelden zijn ingericht. Op de bovenste verdieping van de middenvleugel (die zich op straathoogte bevindt) zijn administratie en directie gesitueerd. De verticale ontsluiting wordt gerealiseerd door trappen die dwar s op de lengterichting zijn geplaatst. Het hele interieur is met witte stucco afgewerkt en is voorzien van zij- en bovenlichten. In tegenstelling tot de strakke afwerking van de straatgevel met natuursteen, staan de ruwe betongevels van de binnenhoven. In een honingraatstructuur zijn de raamopeningen van de klaslokalen opgenomen en is de rug van de kam vormgegeven door een reeks penanten die doorsneden zijn door een horizontale latei. Dit vormthema zal verder door Rossi in het Gallaratese woonblok worden uitgewerkt en zal het leidmotief van Grassi zijn voor de ontwerpen voor het woningbouwproject in Abbiategrasso (1972) en voor de middelbareschool in T 0110 in
1975. Het hele complex is uitgevoerd in ter plaatse gestort beton en er zijn enkele gevelvlakken uit glazen bouwstenen opgetrokken. De school heeft een straatgevel van I 12,50 meter en kent een maximale diepte van 39,60 meter. De klaslokalen zijn 7,50 in het vierkant en zijn voorzien van een loggia. De schijven van 120 cm lang en 20 cm breed zijn in beton uitgevoerd en met wit gelakt. In dit concept speelt, evenals in het voorafgaande ontwerp, de plastische wer king van de schaduwen een belangrijke rol, evenals het ritme van de volumes, de wisselwerking tussen stad en gebouw en de (formele) omkering tussen binnen- en buiten ruimten.
Literatuur: - A+U, November 1982, Aldo Rossi - Francisco Moschini, Giorgio Grassi, Progetti 1960-1980, Firenze 1984 - Alberto Ferlenga, Aldo Rossi, architeturra 1959-1987, Milano 1987 - Giorgio Grassi, I progetti, Ie opere, gli scritti, Milano 1996
75
straatgevel 76
voorstudie plattegrond schaal 1:500
voorstudie doorsnede schaal 1:500
voorstudie gevel schaal 1:500
77
situatie
trap en colonade straatgevel
78
binnenhof
··
i. ·
.,
·l '· - .
,.
--
,
'r
•
tt
l
1;
J"
• • plattegrond schaal I :500
gevel/doorsnede schaal 1:500
doorsnede schaal 1:500
79
80
Mario Botta
MIDDELBARE SCHOOL Morbio Inferiore, Ticino, 1972 Men kan zeggen dat de Italiaanse Neorationalistische beweging La Tendenza een van de belangrijkste ontwikkelingen is in de evolutie van de architectuur gedurende de laatste jaren. Maar met uitzondering van een klein aantal bouwwerken op naam van Rossi, Aymonino en Grassi, hebben de architecten van La Tendenza lang moeten wachten voor het vertalen van hun theoretische onderzoekingen en experimenten in bouwwerken. Dit in tegenstelling tot het Italiaanse gedeelte van Zwitserland, het Tessin, waar op grote schaal de architectonische ontwerpthematieken van La Tendenza in de praktijk zijn toegepast. Dit gebeurde met name door 'leerlingen' van Rossi, zoals F. Reichlin en F.Reinhard, maar ook door andere architecten, zoals Mario Botta die in Italië architectonisch is gevormd. Botta werd in 1943 geboren in Lugano en heeft zijn architectonische opleiding in 1969 in Venetië voltooit. Tijdens zijn studie werkte Botta als medewerker van Le Corbusier aan het ontwerp voor het nieuwe Ziekenhuis van Venetië en vervolgens ook bij Louis Kahn aan het ontwerp voor het nieuwe Congresgebouw van dezelfde stad. Uit het begin van de jaren zeventig dateren zijn ontwerpen voor verschillende woonhuizen. Villas die in het Tessin beroemd zijn geworden. Reeds de eerste ontwerpen en gebouwen van Botta getuigen van een perfecte beheersing van de instrumenten van de architectonische compositie, waarin licht, vorm, materiaal en vooral de bouwkundige traditie de hoofdrol spelen. Componeren is voor Botta tevens het zoeken naar de wisselwerking tussen het architectonische object en zijn omgeving en het leggen van architectonische verbanden tussen gebouwen landschap. De landschappelijke bijzonderheden van de locatie worden in het ontwerp. verwerkt en zelfs versterkt, zodat er een symbiose ontstaat tussen gebouwen omgeving. De architectonische opzet van het werk van Botta verwijst duidelijk naar de plastische ontwerpbenadering van Le Corbusier en tegelijk herinneren detaillering en materiaalgebruik aan het vakmanschap van Carlo Scarpa, een van zijn docenten aan de Universiteit van Venetie. De ervaring die Botta bij Louis Kahn opdeed, heeft geleid tot een subtiele omgang met het licht en een sacrale lading van de ruimte. Het scholencomplex van Botta in de kleine Tessijnse stad Morbio Inferiore is een compositie van twee afzonderlijke volumes, namelijk het bouwlichaam dat de klaslokalen omvat en het blok van de gymzaal. De langgerekte lamel waarin zich de klaslokalen
bevinden ontwikkelt zich om een noord-zuid as en huisvest acht units. Elke unit is een functionele en architectonische bouwsteen van het complex. De lange lamel heeft twee 'onderwijs verdiepingen' op de eerste en tweede verdieping die elk drie zones kennen: aan de buitenzijde twee colonnades en in het midden stallingen, depots, dienstruimten en de trappenhuizen die voor de verticale ontsluitingen zorgen. Het 'lege' middengebied vormt de vide voor de gangen die de klaslokalen verbinden. In het midden van de vide loopt een rechte lijn, gevormd door een nokbalk die het 'vleugel'-achtige dak ondersteunt. Deze hoofdelementen verbinden de acht units en kenmerken de ruimtelijke ontwikkeling van het gehele blok. De vides verbinden visueel de verschillende units die in dwarsrichting functioneel gekoppeld zijn. Zij vormen tevens een ruimtelijke hoofdas die in werkelijkheid telkens onderbroken wordt door de verticale ontsluitingen, de trappen. Dit levert steeds andere dwarsdoorsneden op en een ruimtelijke lading die zich afwisselend in verticale en horizontale richting ontwikkelt. De galerijen, paralel aan de vides, worden hierdoor veranderd in buitenruimten voor de units. Ze worden op bijzondere wijze belicht. Iedere unit is samengesteld uit vier klassieke klaslokalen op de eerste verdieping en twee specialistische vaklokalen op de tweede verdieping. De units worden bovendien gespiegeld, zodat om en om trappenhuizen en toiletgroepen gekoppeld zijn . Bij het scharnierpunt tussen lamel en blok ligt de hoofdingang, de directie, de administratie en het auditorium. Het complex heeft een draagstructuur die bestaat uit kolommen en schijven van geprefabriceerd beton. De gevels zijn uitgevoerd als prefab-betonpanelen. De units worden in de langsgevel op twee manieren ruimtelijk gemarkeerd: de gevel wordt in het midden van elke unit gespleten en de gevelvlakken omgevouwen. Vervolgens wordt er tussen de units een portiek gerealiseerd. Botta geeft met grafische en plastische ingrepen op een bijzondere wijze vorm aan de lang gerekte lamel. Het is vooral de dakvorm die met het ritme van de 'dakkapellen' bij het heuvelachtige landschap aansluit. De strenge geometrie van het hele complex contrasteert daarentegen met de grillige topografie van de locatie. 30 graden gedraaid ten opzichte van de lamel en scharnierend om het open amfitheater ligt het blok met de gymzaal. Ook hier zijn twee basiselementen duidelijk zowel ruimtelijk als functioneel te onderscheiden: de gang op kolommen waarin kleedkamers, douches en toiletten zijn opgenomen
en de grote zaal die in drie verschillende speelgebieden kan worden onderverdeeld. De tribunes liggen boven de dienstruimten. Het gymblok is . eveneens opgebouwd uit schijven en kolommen van beton. Het dak bestaat uit een kruisvormige structuur van betonbalken waartussen glaskoepels zijn gelegd om het gymnastieklokaal van zenitaal licht te voorzien. Het laatste element van dit school complex is de conciërgewoning die ook in beton is uitgevoerd. De typologie van de school van Botta is verwant aan de oplossingen die Grassi en Rossi in de jaren zestig hebben ingezet voor het complex van Villa Reale in Monza en San Sabba in Triest. Architectonisch kent dit complex tevens een grote verwantschap met het Modernisme; monumentale eigenschappen worden vermeden en er is gestreefd naar een functionalistische inzet van materiaal en techniek. Het zijn vooral de plastische effecten van het licht in de gevels en het interieur, het lijnenspel en het dynamische dakprofiel evenals de ruimtelijke geleding van het programma, die verwijzen naar de herkomst van de architectuur van Botta. Zij is beïnvloed zowel door het klassieke modernisme als door La Tendenza.
Literatuur: - Emilio Battisti, Kenneth Frampton, Mario Botta, architetture e progretti negli anni '70, Milano 1979 - Pierre Luigi Nicolin, Mario Botta, buildings and projects 1961-1982, New York 1982 - Francesco dal Co, Mercedes Daguerre, Mario Botta, architecture 1960-1985, London 1987 - Emilio Pizzi, Mario Botta, The Complete Works Vol. I 1960-1975, Zürich 1993
81
situatie
j
I I
-" "
:: :.:::.:.:::.:.:::::: ... --..-- ........_._ .. _ . : ,"',:~'
... .. ..
_.-,.-'
. --' -"0 .
"
/ /
/
/
/
/
/
/
/
plattegrond begane grond schaal I: I000
82
langs doorsnede sc hooi schaal I: I000
dwars doorsnede schaal I: I 000
dwars doorsnede schaal I: 1000 langs doorsnede sc haal schaal I: 1000
LEGENDA: I 2 3 4 5 6 7
.~ .• '
..J .;--
klaslokalen voorruimte werkhoek vide vergaderruimte schoolhoofd bibliotheek
.
/r
\-
~:,,..su- -:.~::- r
_ 83 plattegrond Ie verdieping schaa11-1000
amfitheater tussen sportzalen en klaslokalen
gevel klaslokalen
84
lVII 11
langsdoorsnede sportzaal schaal I: 1000
dwarsdoorsnede schaal I: 1000
!Tl I
--L-
-==
11
langsdoorsnede kleedruimten schaal I: I000 dwarsdoorsnede schaal I: I 000
LEGENDA: I
klaslokalen
2 bijzondere lokalen 3 4 5 6 7 8 9 10
toiletten leer middelen kabinet muzieklokaal audiolokaal aula mensa keuken en zelfbediening hal I Ivoorruimte 12 vide
"- - ',
j ,
IIJLLL:J
plattegrond 2e verdieping schaal I: I000
85