Woningbouwplan Waluwe II Gemeente Zaltbommel Concept
Woningbouwplan Waluwe II Gemeente Zaltbommel Concept
Rapportnummer:
144x00121.019013_1
Datum:
7 november 2005
Contactpersoon opdrachtgever: De heer R. Weijdema Projectteam BRO:
Jan Hein Biemans, Reneé Verburg
Trefwoorden:
Flora en fauna, natuuronderzoek, Zaltbommel, Waluwe, woningbouwplan.
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 11
Beknopte inhoud:
In verband met de voorbereidingen voor een nieuw woningbouwgebied Waluwe-II, fase 2, fase 2 is een natuuronderzoek opgesteld. Hierbij gaat het erom inzicht te krijgen in het (mogelijke) vóórkomen van beschermde planten en dieren in het gebied waar de ontwikkelingen zullen gaan plaatsvinden en de kennis daarvan in te brengen in het stedenbouwkundige plan.
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Doel van het natuuronderzoek 1.2 Ruimtelijke plannen en natuurwetgeving
3 3 3
2. ONDERZOEK ACTUELE NATUURWAARDEN 2.1 Kenmerken van het plangebied en omgeving 2.2 Actuele waarden 2.3 Conclusies
5 5 5 8
3. KANSEN VOOR NATUUR
9
Inhoudsopgave
1
Afbeelding 1: Luchtfoto onderzoeksgebied natuuronderzoek Waluwe II, fase 2.
Afbeelding 2: Kaart onderzoeksgebied natuuronderzoek Waluwe II, fase 2 met straatnamen.
1.
INLEIDING
1.1 Doel van het natuuronderzoek Het natuuronderzoek is onderdeel van de stedenbouwkundige werkzaamheden voor de ontwikkeling van Waluwe-II, fase 2 te Zaltbommel. In eerste instantie wordt de kennis ingebracht ten behoeve van het ruimtelijk concept. Hierbij gaat het erom inzicht te krijgen in het (mogelijke) vóórkomen van beschermde planten en dieren in het gebied waar de ontwikkelingen zullen gaan plaatsvinden. Verder is gekeken naar de eventuele noodzaak van natuurcompensatie en naar kansen voor natuurontwikkeling. In vervolg op het ruimtelijke concept wordt het bestemmingsplan gemaakt. De bevindingen uit het natuuronderzoek zullen deel uitmaken van de toelichting. Om Waluwe-II, fase 2 te kunnen realiseren is mogelijk een ontheffing nodig ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. De bevindingen uit het natuuronderzoek zullen dienen om de toetsing in het kader van de ontheffingsaanvraag te doen.
1.2 Ruimtelijke plannen en natuurwetgeving Beleid De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op: • de Vogelrichtlijngebieden die Nederland heeft vastgesteld, • de Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld, • de beschermde natuurmonumenten en • de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden. De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde
Hoofdstuk 1
3
diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora- en faunawet behorende besluiten en regelingen. Beschermingsniveaus Sinds 22 februari 2005 is een AmvB (algemene maatregel van bestuur) in werking getreden die voorziet in een wijziging van het ‘Besluit beschermde dier- en plantensoorten’. Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus: • niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten. Voor deze soorten is geen ontheffing van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora en faunawet meer nodig; • niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten genoemd in tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, zoals b.v. Eekhoorn, Steenmarter en alle in het wild voorkomende vogelsoorten. In een op te stellen gedragscode1 moet worden aangegeven hoe bij nieuwe plannen en projecten omgegaan dient te worden met beschermde soorten. Onder deze voorwaarden, vooraf goedgekeurd door de minister van LNV, kan gebruik worden gemaakt van deze vrijstelling; • niveau 3: streng beschermde soorten. Dit zijn de soorten genoemd in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en alle soorten die zijn opgenomen in bijlage IV van de habitatrichtlijn. Voor deze soorten kan geen algemene vrijstelling worden gegeven en is voor ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van dwingende redenen van openbaar belang, 2) er zijn geen alternatieven voorhanden en 3) de ruimtelijke ingreep doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor een ontheffingsaanvraag moet aan alle drie de criteria worden voldaan.
1
De gedragscode moet door de sector of ondernemer zelf opgesteld worden.
4
Hoofdstuk 1
2.
ONDERZOEK ACTUELE NATUURWAARDEN
2.1 Kenmerken van het plangebied en omgeving Waluwe-II, fase 2 is een gebied dat geheel ligt ingesloten in een bestaande stedelijke structuur van wegen, nieuwe woonwijken en nieuwe werkgebieden. Ook zijn in het plangebied zelf reeds voorbereidingen getroffen, zoals de aanleg van enkele wegen voor het bouwverkeer en de aanleg van een watergang. Als Waluwe-II, fase 2 zal zijn voltooid is alleen aan de zuidwestzijde een fysiek contact met het buitengebied aanwezig. De N322 vormt echter een duidelijke scheiding. Het merendeel van het plangebied bestaat uit grasland (voormalig agrarisch gebied). In en langs het gebied liggen enkele sloten. En er is zoals gezegd een nieuwe watergang aangelegd waarvan de oevers reeds begroeid zijn geraakt. Tussen en rond de bebouwing aan de Van Heemstraweg-west komt opgaande beplanting voor. Het gaat vooral om sierheesters, Thuja’s e.d., maar langs de bermsloten is ook natuurlijkere begroeiing. Nabij de sportvelden is nauwelijks opgaande beplanting. Verder is er de natuurlijk aandoende beplanting die de ligweide bij het zwembad aan de Thorbeckestraat omsluit. Deze beplanting bestaat uit hoge bomen op leeftijd (Populier, Wilg, Es), kleinere bomen en heesters (Lijsterbes, Hazelaar, Laurierkers en cultivars van Prunus) en een dichte begroeiing van Braam en andere ruigteplanten.
2.2 Actuele waarden Er is nagegaan of bij de Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO’s) gegevens aanwezig zijn over de wilde flora en fauna. De PGO’s verzamelen de gegevens per km². In de archieven van de PGO’s die zich respectievelijk richten op planten, zoogdieren, vogels, reptielen/amfibieën/vissen, vlinders, libellen zijn geen actuele gegevens van het km-vak (coördinaten 145/423) waarin het plangebied ligt (en een deel van de bestaande wijk ten noorden van het plangebied) voorhanden. Van de aangrenzende km-vakken zijn in beperkte mate waarnemingen in de archieven aanwezig. Op grond van een terreinverkenning op 7 augustus 2003 en interpretatie van het aanwezige landschap kan het volgende gezegd worden over de aanwezigheid van beschermde planten en dieren.
Hoofdstuk 2
5
Planten De meeste plantensoorten met een beschermde status groeien in specifieke milieus; ze zijn daardoor vrij tot zeer zeldzaam (de meeste orchideeën en soorten van brongebieden, vennen en natte graslanden). Er zijn echter ook planten als beschermd aangewezen terwijl zij vrij algemeen voorkomen, bijvoorbeeld in bermen en langs en in het water. Ook ontsnappen sommige soorten uit tuinen en kunnen daardoor verward worden met de wilde soorten (onder andere de Gewone vogelmelk). Een soort als de Dotterbloem kan goed langs slootkanten in en aan de randen van het plangebied voorkomen. De soort is tijdens het kortstondige terreinbezoek niet waargenomen. Ook beschermde soorten die in bermen groeien (zoals de Campanulasoorten, Gewone vogelmelk) zijn niet waargenomen. Hierbij zij aangetekend dat de tijd van waarneming voor sommige soorten al te laat is, omdat ze inmiddels bovengronds zijn afgestorven. Gelet op de plaatselijke omstandigheden komen binnen het plangebied naar alle waarschijnlijkheid alleen plantensoorten voor welke onbeschermd zijn en plantensoorten die vallen onder beschermingsniveau 1. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ingrepen en inrichting een algemene vrijstelling van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Dieren De Flora- en faunawet onderscheidt de volgende hoofdgroepen: zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën en vissen. Voorts zijn soorten uit de grote groep van ongewervelde dieren aangewezen (voor het merendeel insecten, enkele soorten slakken en de Rivierkreeft). De verschillende diergroepen worden hieronder besproken. Vlinders en libellen Het merendeel van het plangebied bestaat uit soortenarm grasland. Verder is er behalve de nieuwe watergang weinig open water. De aanwezige sloten zijn voor een groot deel dichtgegroeid. Beschermde libellen en vlinders stellen zeer specifieke eisen aan vegetatie en abiotische factoren. Door afwezigheid van deze omstandigheden binnen het plangebied kan ervan worden uitgegaan dat geen beschermde soorten voorkomen. Vissen De beschermde soorten verblijven in sloten met helder water. Net als voor libellen en vlinders zijn de aanwezige omstandigheden voor vissen niet gunstig. Er kan van worden uitgegaan dat er geen beschermde vissoorten binnen het plangebied voorkomen.
6
Hoofdstuk 2
Amfibieën en reptielen Alle soorten amfibieën en reptielen zijn beschermd, ook zeer algemeen voorkomende soorten. De watergangen binnen het plangebied bieden een geschikte habitat voor de veelvoorkomende amfibieën als de Bruine kikker, Groene kikker en Gewone pad. Deze soorten vallen onder beschermingsniveau 1. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ingrepen en inrichting een algemene vrijstelling van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Gezien de aanwezige habitat hoeft geen rekening te worden gehouden met het voorkomen van beschermde reptielen. Vogels Alle van nature voorkomende vogelsoorten zijn beschermd met uitzondering van de gedomesticeerde dieren van een viertal soorten (Grauwe gans, Wilde eend, Rotsduif, Europese kanarie). In het stedelijke milieu gedijen tal van vogelsoorten goed. Er moeten dan wel mogelijkheden zijn om te broeden en voedsel te vinden. Zowel het openbare groen als stadstuinen bieden vaak goede mogelijkheden. Zolang dit groen in tact blijft zijn er voor de broedvogels geen negatieve effecten te verwachten van de ontwikkeling van Waluwe-II, fase 2. Indien wel mogelijke broedplaatsen worden vernietigd door het rooien of snoeien van bomen en struiken dient dit te gebeuren buiten het broedseizoen. In deze periode zijn vogels voldoende mobiel om zich bij verstoring te verplaatsen naar een andere geschikte habitat in de directe omgeving en leidt deze ingreep niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Grondgebonden zoogdieren Gezien de aanwezige habitat en het intensieve gebruik van het plangebied kan worden aangenomen dat alleen veelvoorkomende zoogdieren als Haas, Konijn, Mol, marterachtigen en kleine knaagdieren binnen het plangebied voorkomen. Het stedelijke milieu met groenvoorzieningen biedt door aanwezigheid van open grasveld, dicht struikgewas en heesterborders geschikt leefgebied voor veelvoorkomende zoogdieren als bijvoorbeeld de Huisspitsmuis, Bosmuis, Veldmuis en Egel. Binnen het plangebied komt naar alle waarschijnlijkheid alleen veelvoorkomende zoogdieren voor welk allen vallen onder beschermingsniveau 1. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ingrepen en inrichting een algemene vrijstelling van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Vleermuizen Alle in Nederland voorkomende vleermuizen zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en vallen daarom onder beschermingsniveau 3 (uitgebreide toets). Binnen het plangebied staan geen gebouwen welke als rust- of verblijfsplaats van vleermuizen kunnen functioneren. Boombewonende vleermuizen hebben hun nesten rustplaatsen bij voorkeur in volwassen eiken of beuken. Deze bomen komen niet voor binnen het plangebied. Lijnvormige elementen als bomenlanen kunnen onderdeel uitmaken van vaste vliegroutes van vleermuizen. Deze elementen zijn dan essentieel voor de oriëntatie en beschutting van de beesten. De onderbroken bomen-
Hoofdstuk 2
7
laan (Prins Bernardweg) aan de noordoostzijde van het plangebied blijft gehandhaafd en wordt zelfs versterkt door nieuwe aanplant. Bij uitvoering van voorgenomen maatregelen vindt geen overtreding van de Flora- en faunawet plaats met betrekking tot vleermuizen.
2.3 Conclusies Binnen het plangebied komen waarschijnlijk alleen veelvoorkomende zoogdieren en amfibieën voor welke vallen onder beschermingsniveau 1. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ingrepen en inrichting een algemene vrijstelling van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Indien eventuele verwijdering van opgaande beplanting plaatsvindt buiten het broedseizoen leidt dit niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Aanvragen van een ontheffing is derhalve overbodig. Te allen tijde is de algemene zorgplicht ex. artikel 2 van de Flora- en faunawet van toepassing. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven. Indien bijvoorbeeld overgegaan wordt tot het rooien van beplantingen, het slopen van bouwwerken of het dempen van watergangen moet men daarom altijd bedacht zijn op de mogelijk aanwezigheid van beschermde soorten.
8
Hoofdstuk 2
3.
KANSEN VOOR NATUUR
Algemeen Het belang van natuur in (en om) de stad wordt steeds meer onderkend. Het ministerie van LNV heeft hiervoor ook specifiek beleid ontwikkeld: GIOS (= groen in en om de stad). Natuur in de stad draagt bij aan de leefbaarheid. Natuur in de stad kan zich des te beter ontwikkelen en handhaven als er ecologische verbindingen zijn of kunnen worden gelegd tussen de stad en het buitengebied. De mogelijkheden voor Waluwe-II, fase 2 De kansen voor natuurontwikkeling in Waluwe-II, fase 2 zijn beperkt. Alleen aan de zuidwestzijde is er een direct contact met het buitengebied van waaruit de natuur het woongebied ingetrokken zou kunnen worden. De N322 is, zoals al eerder opgemerkt, een barrière voor soorten die zich over de grond verplaatsen en verspreiden. Alleen via het water zal in de toekomst een directe verbinding met het buitengebied ontstaan. Bij het inrichten van plekken voor natuurontwikkeling is tevens van belang vast te leggen hoe ze in de toekomst beheerd zullen (kunnen) worden. De beste mogelijkheden zijn er in en langs de centrale waterpartij (planten, amfibieën, Watervleermuis), in bermen mits voldoende breed en zorgvuldig beheerd (planten, vlinders, bijen, kleine zoogdieren), in nieuwe beplantingen (vogels, vleermuizen). Een en ander vergt in het kader van de ontwikkeling van het ruimtelijk concept nog verdere uitwerking.
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt www.BRO.nl