Treasurystatuut
WONEN NOORDWEST FRIESLAND Mei 2015 Sint Annaparochie
Inhoudsopgave 1. INLEIDING .......................................................................................................................... 3 1.1 ALGEMEEN ........................................................................................................................... 1.2 EXTERN KADER VAN HET TREASURYSTATUUT..................................................................................... 1.3 DOEL VAN HET TREASURYSTATUUT ............................................................................................... 1.4 DOELSTELLING VAN DE TREASURY-FUNCTIE ...................................................................................... 1.5 OPSTELLEN, VASTSTELLEN, GOEDKEUREN EN WIJZIGEN VAN HET TREASURYSTATUUT ....................................... 1.6 DISTRIBUTIE ........................................................................................................................ 1.7 ACCOUNTANTSCONTROLE .......................................................................................................... 1.8 BEGRIPPEN ..........................................................................................................................
3 3 4 4 4 4 4 5
2. RISICOBEHEER .................................................................................................................... 6 2.1 DEFINITIE ........................................................................................................................... 2.2 DOELSTELLING ...................................................................................................................... 2.3 RENTERISICOBEHEER ............................................................................................................... 2.4 TEGENPARTIJRISICOBEHEER ....................................................................................................... 2.5 LIQUIDITEITSRISICOBEHEER ....................................................................................................... 2.6 BESCHIKBAARHEIDSRISICO ........................................................................................................ 2.7 VALUTARISICOBEHEER ............................................................................................................. 2.8 JURIDISCH RISICOBEHEER .........................................................................................................
6 6 6 7 8 8 8 8
3. FINANCIERINGEN ............................................................................................................... 9 3.1 ALGEMEEN ........................................................................................................................... 9 3.2 GEBORGDE FINANCIERINGEN ...................................................................................................... 9 3.3 NIET-GEBORGDE FINANCIERINGEN ................................................................................................ 9 4. LIQUIDITEITENBEHEER & BELEGGEN ................................................................................ 11 4.1 DEFINITIE .......................................................................................................................... 11 4.2 BELEGGEN .......................................................................................................................... 11 4.3 DOELSTELLINGEN .................................................................................................................. 11 4.4 BETALINGSVERKEER ............................................................................................................... 11 4.5 SALDO- EN LIQUIDITEITENBEHEER ............................................................................................... 11 4.6 TEGENPARTIJEN .................................................................................................................... 12 5. RELATIEBEHEER ................................................................................................................ 13 5.1 UITGANGSPUNTEN ................................................................................................................. 13 5.2 HUISBANK .......................................................................................................................... 13 5.3 FINANCIËLE TEGENPARTIJEN ...................................................................................................... 13 5.4 GEBRUIK BEMIDDELAARS ......................................................................................................... 13 6. DERIVATEN ....................................................................................................................... 14 6.1 DEFINITIE .......................................................................................................................... 14 6.2 UITGANGSPUNTEN ................................................................................................................. 14 6.3 RICHTLIJNEN ....................................................................................................................... 14 7. ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INTERNE CONTROLE .............................................. 16 7.1 UITGANGSPUNTEN ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INTERNE CONTROLE ................................................ 16 7.2 TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN ....................................................................... 16 7.3 BESLUITEN ......................................................................................................................... 18 7.4 TRANSACTIEVOORSTELLEN ........................................................................................................ 19 7.5 INTERNE EN EXTERNE INFORMATIEVOORZIENING .............................................................................. 20 8. ONDERTEKENING .............................................................................................................. 20 BIJLAGE 1: BEGRIPPENLIJST ................................................................................................ 21 BIJLAGE 2: TREASURYPROTOCOL VERBINDINGEN VAN WONEN NOORDWEST FRIESLAND ... 27
BIJLAGE 3a: Beleidsregels derivaten ………………………………………………………………….. BIJLAGE 3b: Q&A Beleidsregels derivaten …………………………………………………………… BIJLAGE 4a: Beleidsregels beleggen ………………………………………………………………….. BIJLAGE 4b: Q&A Beleidsregels beleggen ……………………………………………………………
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
2
1. Inleiding 1.1 Algemeen 1.1.1
1.1.2 1.1.3
1.1.4
1.1.5
1.1.6
Wonen Noordwest Friesland te Sint Annaparochie (verder: Wonen Noordwest Friesland) is een toegelaten instelling (TI) in de zin van de Woningwet. Wonen Noordwest Friesland is een kapitaalintensieve organisatie en loopt derhalve risico’s die samengaan met de noodzaak tot het aantrekken van vreemd vermogen. Treasury is het proces waarbij de huidige en toekomstige financiële posities en kasstromen en de hieraan verbonden financiële en operationele risico’s, worden bestuurd en beheerst. Treasury-activiteiten zijn de financierings- en beleggingsactiviteiten met het bijbehorende risicobeheer en tevens alle activiteiten die erop gericht zijn de huidige en de toekomstige financiële risico’s in kaart te brengen en te beheersen. De kaders, afspraken en procedures waarbinnen Wonen Noordwest Friesland haar treasury-activiteiten uitvoert zijn vastgelegd in de volgende interne beheersinstrumenten, c.q. -kaders: a. het Treasurystatuut; b. het Treasuryjaarplan; c. een Treasurykwartaal- of tertaalrapportage; d. driemaal per jaar Treasury Commissie (TC) overleg met bijbehorende rapportage; e. de Administratieve Organisatie/ Interne Controle van de treasury-processen (AO/IC). f. Het investeringsstatuut (intern normenkader voor financiële risico’s uit kasstromen- en/of balansratio’s) Wonen Noordwest Friesland kan verbindingen oprichten voor risicodragend gebieds- en projectontwikkeling of andere specifieke activiteiten. De kaders waarbinnen besluiten op het gebied van treasury, ten aanzien van de verbindingen, zijn vastgelegd in het treasuryprotocol verbindingen (zie bijlage 2). Drie corporaties in Friesland zijn met elkaar een samenwerking aangegaan op het gebied van treasury. De aan deze samenwerking deelnemende corporaties zijn: – – –
Wonen Noordwest Friesland De Bouwvereniging Thús Wonen
te Sint Annaparochie te Harlingen te Dokkum
1.2 Extern kader van het Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland conformeert zich aan het extern kader voor toegelaten instellingen, wat onder meer (en niet limitatief) gevormd wordt door: a. het Burgerlijk Wetboek; b. de (herziene) Woningwet; c. het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting: Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s); d. het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh)(tot 1 juli 2015); e. het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV)(tot 1 juli 2015); f. de regels en normen van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW); g. de regels en normen van de Autoriteit Woningcorporaties (tot 1 juli 2015: het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)) h. de MG circulaires van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK); i. de Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting (verder: Beleidsregels derivaten) met de Toelichting en de Question & Answer lijst met betrekking tot deze beleidsregels (zie bijlagen); j. de Beleidsregels verantwoord beleggen door toegelaten instellingen volkshuisvesting (verder: Beleidsregels beleggen) met de Toelichting en de Q&A lijst met betrekking tot deze beleidsregels (zie bijlagen); k. de Governancecode Woningcorporaties; l. de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving; m. de statuten van Wonen Noordwest Friesland.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
3
1.3 Doel van het Treasurystatuut Dit Treasurystatuut heeft tot doel formele kaders vast te leggen waarbinnen de treasury-activiteiten binnen Wonen Noordwest Friesland dienen plaats te vinden, waardoor een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk is.
1.4 Doelstelling van de treasury-functie 1.4.1 1.4.2 1.4.3
1.4.4
1.4.5
Alle treasury-activiteiten zijn ondergeschikt en dienend aan de missie en visie, zoals vastgelegd in het strategische beleid, de kerntaken en de doelstellingen van Wonen Noordwest Friesland. De hoofdtaak van Treasury is de financiële continuïteit op de korte en lange termijn te waarborgen. Onderdeel van deze taak is het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele (marktconforme) condities en risico’s, zodat te allen tijde in de behoefte aan financiële middelen kan worden voldaan. Om de financiële continuïteit op korte en lange termijn te waarborgen, dienen onderstaande activiteiten te worden verricht: a. Het beschermen van vermogens- en (rente)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s, zoals renterisico, kredietrisico, liquiditeitsrisico en operationele risico; b. Het minimaliseren van interne en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities; c. Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de vastgestelde interne en externe kaders; d. Het realiseren van informatiestromen ter ondersteuning van de opstelling van het treasury-beleid in het Treasuryjaarplan, de uitvoering van dit beleid en de verantwoording daarover. De prioriteiten van het treasury-beleid liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasury-functie is immers géén winstgerichte afdeling (“profit center”).
1.5 Opstellen, vaststellen, goedkeuren en wijzigen van het Treasurystatuut 1.5.1 1.5.2 1.5.3 1.5.4 1.5.5 1.5.6
1.5.7 1.5.8
De Manager Financiën, Informatievoorziening en Administratie (FIA) initieert wijzigingen en stelt het Treasurystatuut op. Bij wijzigingen van het Treasurystatuut laat de Bestuurder zich adviseren door de interne treasurycommissie. Vaststelling van het Treasurystatuut vindt plaats door de Bestuurder. Goedkeuring van het Treasurystatuut vindt plaats door de Raad van Commissarissen (RvC). Het Treasurystatuut moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de minister (vanaf 1 juli 2015). Het Treasurystatuut heeft door haar aard en inhoud een langdurige werking. Het Treasurystatuut wordt jaarlijks door de Controller getoetst aan de actualiteit. Bij afwijkingen wordt conform regel 1.5.1 tot en met regel 1.5.4 gehandeld. Afwijkingen op het vigerende Treasurystatuut mogen slechts plaatsvinden na vaststelling door de Bestuurder én na schriftelijke goedkeuring door de RvC. Als een wijziging van de wet- en/of regelgeving plaatsvindt waardoor strijdigheid met het vigerende Treasurystatuut ontstaat, dan is het Treasurystatuut ondergeschikt aan de wet- en regelgeving en is voor afwijkingen op het Treasurystatuut als gevolg van deze strijdigheid, geen voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC nodig. De Manager FIA zal na bekendmaking van nieuwe wet- en/of regelgeving in het eerstvolgend TC-overleg handelen conform regel 1.5.1 t/m 1.5.5.
1.6 Distributie Het Treasurystatuut is bestemd voor intern gebruik door functionarissen van Wonen Noordwest Friesland die betrokken zijn bij het Treasury-proces, door interne en externe toezichthouders en door de accountant. Voor verspreiding buiten deze groep van gebruikers is toestemming nodig van de Bestuurder.
1.7 Accountantscontrole 1.7.1
Bij de controle van de jaarrekening zal de accountant aandacht geven aan de beheersing van de financiële risico’s en hierbij, voor zover van belang in het kader van de jaarrekeningcontrole, de toepassing van de regels uit het Treasurystatuut betrekken.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
4
1.7.2
De accountant beoordeelt jaarlijks, zover van belang in het kader van de jaarrekeningcontrole, het bestaan en de opzet van de AO/IC van de treasuryprocessen voor en rapporteert eventuele bijzonderheden aan de RvC in de management letter.
1.8 Begrippen De begrippen in dit Treasurystatuut worden met een hoofdletter geschreven en omschreven c.q. gedefinieerd in de bijgesloten lijst van begrippen (bijlage 1).
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
5
2. Risicobeheer 2.1 Definitie 2.1.1
Risicobeheer betreft het identificeren en beoordelen van financiële - en operationele risico’s en het nemen van maatregelen ter bescherming van het eigen vermogen en ter beheersing van de negatieve gevolgen op de resultaten van Wonen Noordwest Friesland.
2.2 Doelstelling 2.2.1 2.2.2 2.2.3
Doel van het risicobeheer is het gestructureerd expliciet maken en vervolgens beheersen van risico’s, teneinde de doelstellingen van Wonen Noordwest Friesland blijvend te realiseren. Het beheersen van financiële– en operationele risico’s, dient volgens strikte richtlijnen plaats te vinden en dient frequent gemonitord en getoetst te worden. Wonen Noordwest Friesland herkent de volgende risico’s op het gebied van treasury: renterisico, tegenpartijrisico, liquiditeitsrisico, beschikbaarheidsrisico, valutarisico, juridisch risico en operationeel risico.
Hieronder worden deze risico’s beschreven en worden de van toepassing zijnde specifieke richtlijnen en normen verder uitgewerkt. Dit binnen de kaders van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
2.3 Renterisicobeheer 2.3.1 2.3.2
2.3.3
2.3.4 2.3.5
Renterisicobeheer betreft het geheel aan maatregelen beheersing van renteresultaten en ter bescherming van het eigen vermogen tegen nadelige invloeden van rentebewegingen. Doelstelling van renterisicobeheer is het beperken van de gevoeligheid voor renteschommelingen door een evenwichtige spreiding van renterisico’s in de tijd en door het nemen van maatregelen die de risico’s verlagen. Renterisico wordt inzichtelijk gemaakt, gemeten en genormeerd volgens twee methodes: a. De WSW-methode. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) stelt dat WSW deelnemers een renterisico mogen hebben van maximaal 15% van de vreemd vermogenspositie per het laatst afgesloten boekjaar, gerekend over een aaneengesloten voortschrijdende periode van twaalf maanden. Onder renterisico verstaat het WSW de optelsom van: de contractuele aflossingen op leningen, leningen met een variabel rentetype, leningen met renteconversies, opslagherzieningen van basisrenteleningen (voor 50%), minus de som van de schuldrestanten van de leningen waarvan de renterisico’s afgedekt zijn met derivaten en de (uitgestelde) stortingen van leningen. b. De Bedrijfseconomische methode. Het renterisicovolume wordt gemeten aan de hand van het (netto) geldvolume dat, gerekend over een boekjaar, gevoelig is voor rentebewegingen. Dit omvat de kasstromen uit exploitatie, (des)investeringen en financieringen, aangevuld met renteconversies en leningen met een variabel rentetype, minus de som van derivaten en (uitgestelde) stortingen van leningen. Voor de beoordeling van de omvang van het risico wordt de jaarlijkse risicopositie (schuldvernieuwing, renteconversies en rente-instrumenten) gedeeld door het totaal van de financiering aan het einde van het jaar waar dit risico betrekking op heeft (= relatief risico). De totale financiering wordt gevormd door het totaal van opgenomen leningen vermeerderd met de jaarlijkse schuldvernieuwing en verminderd met eventuele vastrentende beleggingen en beschikbare liquiditeiten. Het bedrijfseconomisch renterisico mag in enig aaneengesloten voortschrijdende periode van twaalf maanden maximaal 25% bedragen. Als wordt afgeweken van de normen in het treasurystatuut zal toestemming van de RvC worden gevraagd. Er worden geen renteafspraken gemaakt die een startdatum kennen die verder dan zes maanden in de toekomst ligt (zie ook 3.2.3 d.). Het gebruik van Derivaten ter afdekking van renterisico’s is toegestaan binnen de richtlijnen van de Beleidsregels derivaten en van de voorschriften die in hoofdstuk 6 Derivaten beschreven zijn.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
6
2.4 Tegenpartijrisicobeheer 2.4.1
2.4.2
2.4.3 2.4.4
2.4.5
2.4.6
Tegenpartijrisico is het risico dat een financiële tegenpartij niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen. Wonen Noordwest Friesland loopt krediet- of tegenpartijrisico op financiële contracten waarbij zij een vordering heeft op de tegenpartij, zoals op beleggingen, c.q. uitzettingen en op positieve marktwaardes op derivaten. Voor tegenpartijrisico zijn de richtlijnen uit de Woningwet, de Beleidsregels derivaten (Bijlage 3a en 3b) en de Beleidsregels beleggen (Bijlage 4a en 4b) leidend. Voor zover onderstaande regels strenger zijn dan de kaders van de bovengenoemde wetgeving, gelden onderstaande regels. Uitzetten van middelen die niet voor lopende betalingen benodigd zijn wordt conform de wet gezien als belegging. Om het tegenpartijrisico te beperken heeft Wonen Noordwest Friesland de volgende richtlijnen opgesteld: a. Uitzettingen voor een periode minder dan drie maanden vinden uitsluitend plaats bij: Financiële ondernemingen waarvan het land van vestiging tot de eurozone behoort, en waarvan het desbetreffende land minimaal een internationale, lange termijn kredietbeoordeling van AA/Aa2 heeft toegekend gekregen door minstens twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus (Standard & Poor’s Ratings Services, Moody’s Investors Service of Fitch Ratings) én de tegenpartij minimaal een lange termijn kredietbeoordeling van A/A2 heeft toegekend gekregen door minstens twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus (Standard & Poor’s Ratings Services, Moody’s Investors Service of Fitch Ratings); Verbindingen, ná voorafgaande goedkeuring van de RvC; Fondsbeleggingen (ook zonder einddatum) mits de onderliggende beleggingen voldoen aan de Beleidsregels beleggen; De Nederlandse staat. b. Uitzettingen voor een periode langer dan drie maanden vinden uitsluitend plaats bij: Financiële ondernemingen waarvan het land van vestiging tot de eurozone behoort, en waarvan het desbetreffende land minimaal een lange termijn kredietbeoordeling van AA/Aa2 heeft toegekend gekregen door minstens twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus (Standard & Poor’s Ratings Services, Moody’s Investors Service of Fitch Ratings) én de tegenpartij minimaal een internationale, lange termijn kredietbeoordeling hebben van AA-/Aa3 toegekend door minstens twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus (Standard & Poor’s Ratings Services, Moody’s Investors Service of Fitch Ratings); Verbindingen, ná voorafgaande goedkeuring van de RvC; De Nederlandse overheid (alleen het Rijk). c. Uitzettingen/beleggingen die onder de werking van de Beleidsregels beleggen vallen hebben een maximale looptijd van vijf jaar. d. Derivatentransacties vinden uitsluitend plaats met financiële instellingen waarvan het land van vestiging tot de eurozone behoort én waarvan het desbetreffende land én de financiële instelling minimaal een internationale, lange termijn kredietbeoordeling hebben van A/A2, toegekend door minstens twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus (Standard & Poor’s Ratings Services, Moody’s Investors Service of Fitch Ratings). Indien de kredietbeoordeling van een debiteur, dan wel het land waarin deze gevestigd is, verlaagd wordt (‘Downgrading’) tot een niveau lager dan de in 2.4.4 a. t/m d. voorgeschreven normen, zal de Manager FIA dit direct melden aan de Bestuurder. Tevens zal de Manager FIA direct onderzoeken of lopende transacties (uitzettingen en/of derivaten) afgewikkeld kunnen worden en wat hiervan de (financiële) consequenties zijn. Binnen een week neemt de Bestuurder, na advies van de interne treasurycommissie, een besluit, dat direct ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de RvC. Het maximale tegenpartijrisico dat Wonen Noordwest Friesland per tegenpartij accepteert bedraagt € 5 mln. plus maximaal € 1 mln. voor opgelopen rentes. Overschrijding van dit tegenpartijrisico wordt door de Manager FIA terstond gemeld aan de Bestuurder en voorzien van advies, die dit direct meldt aan de RvC.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
7
2.5 Liquiditeitsrisicobeheer 2.5.1 2.5.2
2.5.3 2.5.4
Liquiditeitsrisico is het risico dat niet kan worden voldaan aan actuele en toekomstige (potentiële) financiële verplichtingen. Wonen Noordwest Friesland wenst te allen tijde aan haar actuele (en toegezegde toekomstige) financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Uitgangspunt is dat er voldoende liquide middelen beschikbaar zijn, dan wel dat er voldoende ruimte beschikbaar is onder gecommitteerde kredietfaciliteiten eventueel in combinatie met beschikbare opnamecapaciteit op roll-over leningen met variabele hoofdsom. Wonen Noordwest Friesland dient te voldoen aan de minimale eisen voor financiële ratio’s conform WSWberekeningswijze. Wonen Noordwest Friesland zorgt dat zij voldoet aan de eisen van het Eigen Middelen beleid van het WSW.
2.6 Beschikbaarheidsrisico 2.6.1 2.6.2 2.6.3
2.6.4 2.6.5
2.6.6
Beschikbaarheidsrisico is het risico dat geldgevers niet bereid zijn om tegen acceptabele tarieven geld te verstrekken. Wonen Noordwest Friesland vermindert het beschikbaarheidsrisico door te voldoen aan de eisen en normen van het WSW en CFV (of haar opvolgster), en aan specifieke eisen van haar geldgevers. Wonen Noordwest Friesland vermindert het beschikbaarheidsrisico door het spreiden van de afloopdata van leningen en faciliteiten, door voldoende gecommitteerde kredietfaciliteit(en) ter beschikking te hebben en door haar financieringsbronnen te diversifiëren. Het jaarlijks beschikbaarheidsrisico wordt beperkt door de 15% renterisiconorm volgens de WSW-methode en 25% volgens de bedrijfseconomische methode). Wonen Noordwest Friesland voldoet aan de minimale eisen voor financiële ratio’s conform de WSWberekeningswijze. Indien hier niet aan voldaan wordt, dienen terstond maatregelen genomen te worden. De belangrijkste WSW-eisen waaraan voldaan dient te worden zijn (niet limitatief en afhankelijk van de meest recente ontwikkelingen zoals gepubliceerd op www.wsw.nl): a. een ICR die gemiddeld over de laatste drie jaren én gemiddeld gewogen over de komende vijf jaren, minimaal 1,4 bedraagt; b. een DSCR die gemiddeld over de laatste drie jaren én gemiddeld gewogen over de komende vijf jaren, minimaal 1 bedraagt; c. een Loan to Value (LtV):een vreemd vermogenspositie over het laatste en over het komende jaar van maximaal 75% van de bedrijfswaarde van het bezit; d. een solvabiliteit over het laatste en over het komende jaar van minimaal 20% (op basis van de bedrijfswaarde); e. een dekkingsratio van maximaal 50% voor de omvang van WSW-geborgde leningenportefeuille, afgezet tegen de WOZ-waarde van het bij het WSW ingebrachte onderpand (DAEB en niet-DAEB). Wonen Noordwest Friesland hanteert de volgende interne normenkader: ICR (minimaal 1,4), DSCR (minimaal 1,0), LTV (maximaal 70%), solvabiliteit (minimaal 15% op basis van historische kostprijs) en dekkingsratio (maximaal 50%).
2.7 Valutarisicobeheer Valutarisico worden door Wonen Noordwest Friesland uitgesloten, doordat financiële instrumenten slechts worden afgesloten, verstrekt of gegarandeerd in euro’s.
2.8 Juridisch risicobeheer 2.8.1
Juridisch risico is het risico dat gelopen wordt ten gevolge van: a. b. c. d.
2.8.2
veranderingen in wet- en/of regelgeving; niet naleven van contractuele bepalingen en/of wet- en/of regelgeving; niet-afdwingbaarheid van contractuele bepalingen; niet-correct gedocumenteerde contractuele bepalingen.
Ter voorkoming van juridische risico’s draagt Wonen Noordwest Friesland er zorg voor dat juridische documentatie van optimale kwaliteit is door, waar mogelijk, gebruik te maken van standaarddocumentatie én, indien geen standaard documentatie beschikbaar is, door het laten opstellen of controleren van documentatie door een gespecialiseerd jurist (eventueel via de externe treasury adviseur).
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
8
3. Financieringen 3.1 Algemeen 3.1.1 3.1.2
3.1.3
3.1.4
3.1.5 3.1.6
Onder financieren wordt verstaan: het voor langere termijn aantrekken van middelen bij derden. De financieringsbehoefte wordt jaarlijks in het Treasuryjaarplan vastgelegd. In het Treasuryjaarplan vraagt de Bestuurder toestemming aan de RvC om financiering aan te mogen trekken voor DAEB-activiteiten tot maximaal het door het WSW afgegeven Borgingsplafond (BP). Dit BP is gebaseerd op de dPi-opgaaf op basis van de Begroting en de Meerjarenbegroting. De planningshorizon van het Treasuryjaarplan bedraagt het lopende jaar plus negen aansluitende jaren. De risico’s uit de bestaande leningenportefeuille en de (meerjarige) kasstroomprognoses zijn bepalend voor de keuze van de modaliteiten van aan te trekken leningen. De keuze van de modaliteiten (looptijd, hoofdsomverloop en rentebetalingen en -conversies) dient passend te zijn, binnen het risicoprofiel van Wonen Noordwest Friesland. Er worden geen renteafspraken gemaakt voor renteconversies en opslagherzieningen, die een startdatum kennen die verder dan zes maanden in de toekomst ligt, tenzij hierover specifieke afspraken met het WSW zijn gemaakt (in dat geval kan deze termijn maximaal drie jaar zijn). Er worden geen leningen aangetrokken met als doel beleggen (‘bankieren’ of ‘near banking’) (zie ook paragraaf 4.2). Het is TI’s slechts toegestaan om financiering aan te trekken van Nederlandse overheden, Nederlandse banken, banken uit andere lidstaten die vallen onder de Wet op het financieel toezicht(Wft) én professionele beleggers als bedoeld in de Wft. Aan banken worden eisen van kredietwaardigheid gesteld (zie paragraaf 2.4).
3.2 Geborgde financieringen 3.2.1
3.2.2
3.2.3
Definitie Met ‘geborgde financiering’ wordt bedoeld: financiering onder garantie van het WSW (of een gemeente) ten behoeve van ‘borgbare activiteiten’. Een actueel overzicht van borgbare activiteiten is beschikbaar op de website van het WSW (www.wsw.nl). Doelstellingen a. Wonen Noordwest Friesland streeft naar bedrijfsfinanciering, wat inhoudt dat financiering wordt afgestemd op de totale financieringsbehoefte; b. De jaarlijkse rentekosten dienen zoveel mogelijk stabiel en tevens zo laag mogelijk te zijn; c. De leningenportefeuille moet voldoende flexibel zijn om in te kunnen spelen op wijzigingen in de toekomstige kasstromen. Randvoorwaarden a. Het schuldrestant van WSW-geborgde leningen dient kleiner te zijn dan 50% van de WOZ-waarde van het bij het WSW ingezette onderpand; b. Wonen Noordwest Friesland voldoet aan de minimale eisen voor financiële ratio’s conform WSWberekeningswijze; c. Bij het aantrekken van nieuwe financieringen voldoet Wonen Noordwest Friesland aan het toepasselijke door het WSW gepubliceerde rentemaximum. d. Er worden geen WSW-geborgde leningen aangetrokken waarvan de stortingsdatum meer dan 6 maanden na de afsluitdatum ligt, tenzij van het WSW vooraf toestemming is verkregen voor een latere stortingsdatum. In dat geval ligt de stortingsdatum maximaal 3 jaar na de afsluitdatum van de lening.
3.3 Niet-geborgde financieringen 3.3.1
3.3.2
Definitie Niet-geborgde financiering (ook wel aangeduid als ‘commerciële’ of ‘niet-DAEB’ financiering), betreft financiering die aangetrokken wordt zonder borging door het WSW (of een andere partij). Om niet-DAEB activiteiten uit eigen middelen te mogen financieren, dient het uitstaande bedrag aan WSWgeborgde leningen lager te zijn dan 50% van de WOZ-waarde van het bij het WSW ingezette onderpand.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
9
3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.3.6 3.3.7
Wonen Noordwest Friesland streeft derhalve naar een maximale Dekkingsratio van 50%. De financiering van niet-DAEB activiteiten mag de voortgang van de kernactiviteiten niet hinderen. Er mogen geen Toezichtbelemmerende bepalingen, die betrekking hebben op het CFV(of haar opvolgster) en/of het ministerie van BZK, in contracten opgenomen worden. Een definitieve investeringsbeslissing in niet-DAEB activiteiten kan pas genomen worden nadat sluitende afspraken gemaakt zijn over de financiering hiervan. Investeringsbeslissingen in niet-DAEB, het verstrekken of verkrijgen van garanties en het verstrekken van financiering aan verbindingen is onderworpen aan de schriftelijke goedkeuring van de RvC. Bij het overeenkomen van niet-geborgde financiering (of kredietfaciliteit) is vooraf goedkeuring van het WSW vereist. Voor het financieren van dochtermaatschappijen en verbindingen gelden de volgende uitgangspunten: a. vermogen wordt verstrekt tegen marktconforme condities; b. garanties mogen niet worden verstrekt; c. financiering aan dochtermaatschappijen en/of verbindingen mag de financierbaarheid van Wonen Noordwest Friesland niet aantasten.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
10
4. Liquiditeitenbeheer & Beleggen 4.1 Definitie Onder liquiditeitenbeheer wordt verstaan het beheer van saldi in rekening-courant, van de portefeuille geldmarkttransacties en het muteren van de hoofsommen van leningen met een variabele hoofdsom (roll-over leningen met een variabele hoofdsom). Liquiditeitenbeheer, waar het uitzettingen van middelen bij een financiële onderneming betreft, valt onder de werking van de Beleidsregels verantwoord beleggen (zie Bijlage en ook paragraaf 2.4).
4.2 Beleggen 4.2.1 4.2.2
4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6
Beleggen betreft het tijdelijk uitzetten van beschikbare liquiditeit, die niet voor lopende betalingen benodigd is. Deelname aan initiatieven binnen de volkshuisvesting die voldoen aan de criteria van toezichthouders (WSW, CFV, BZK) gelden niet als belegging. Deelname dient door de Bestuurder besloten te worden en door de RvC te zijn goedgekeurd. Het inkopen of voortijdig aflossen van eigen leningen is toegestaan. Gestorte margin call en leningen u/g in de vorm van interne financiering vallen niet onder werking van de Beleidsregels verantwoord beleggen. De maximale looptijd van beleggingen is vijf jaar. Beleggen in aandelen, achtergesteld papier, Nederlandse decentrale overheden, lening u/g aan personeel en beleggen als bankieren (‘near banking’) zijn niet toegestane activiteiten.
4.3 Doelstellingen 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5
Optimaliseren van de financiële geldstromen tussen Wonen Noordwest Friesland, haar financiële tegenpartijen en de Verbindingen van Wonen Noordwest Friesland. Minimaliseren van de kosten van betalingsverkeer. Voorkomen van fraude en vergissingen bij het betalingsverkeer en bij het beheer van liquiditeiten. Zeker stellen van de beschikbaarheid van middelen, zodat verplichtingen tijdig nagekomen kunnen worden. Het realiseren van een hogere opbrengst dan wel lagere kosten, met inachtneming van de geformuleerde randvoorwaarden.
4.4 Betalingsverkeer 4.4.1
4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5 4.4.6
Wonen Noordwest Friesland heeft te allen tijde inzicht in de verwachte inkomsten en uitgaven voor de eerstvolgende twaalf maanden, de beschikbare ruimte op haar rekening-courant– en kasgeldfaciliteit, en de opnameruimte onder roll-over leningen met variabele hoofdsom. De kostenstructuur van het betalingsverkeer dient inzichtelijk te zijn. Tenminste één keer per vijf jaar worden de betalingsverkeertarieven getoetst op marktconformiteit. Het betalingsverkeer verloopt op rekeningen die aangehouden worden bij (een) daartoe aangewezen Huisbank(en). De rekeningen maken, waar mogelijk, deel uit van een saldo- en rentecompensatie stelsel. De bankprocuratie voor het betalingsverkeer is geregeld in een interne en externe procuratieregeling. Kastransacties worden tot een minimum beperkt. Kasbetalingen boven de € 1.000 zijn in principe niet toegestaan en moeten in voorkomende gevallen separaat geaccordeerd worden door de Manager Financiën. Als het kassaldo meer bedraagt dan € 4.000, zal dit op de bankrekening afgestort worden.
4.5 Saldo- en liquiditeitenbeheer 4.5.1
De richtlijnen ter beheersing van liquiditeitsrisico en tegenpartijrisico, zoals beschreven in paragraaf 2.5 respectievelijk 2.4 gelden hier onverkort.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
11
4.5.2
4.5.3
4.5.4
4.5.5
4.5.6
4.5.7
Besluiten inzake het saldo- en liquiditeitenbeheer worden genomen op basis van een liquiditeitsplanning op maandbasis met een minimale horizon van twaalf maanden, die minimaal driemaal per jaar geactualiseerd wordt. Wonen Noordwest Friesland mag in het lopende boekjaar maximaal 7 ½% van de omvang van de materiele vaste activa (gewaardeerd tegen bedrijfswaarde en volgens de meest recente jaarrekening) aan kortgeldfaciliteiten hebben. Onder een kortgeld(faciliteit) wordt verstaan: het aantrekken van vreemd vermogen met een looptijd korter dan twee jaar. Geldmarkttransacties worden alleen afgesloten indien dit zinvol is in relatie tot de daarmee gemoeide directe en indirecte kosten. Geldmarkttransacties dienen een aantoonbare meeropbrengst te hebben ten opzichte van ‘geen transactie’. Beschikbare middelen worden primair binnen de eigen organisatie aangewend. Aanwending van middelen buiten de eigen organisatie is uitsluitend het gevolg van een mismatch tussen inkomende en uitgaande geldstromen. Uitzettingen in het kader van liquiditeitenbeheer en beleggen zijn toegestaan in de vorm van: a. Rekening-courant; b. Onderhandse leningen met een looptijd van maximaal vijf jaar; c. Bancaire deposito’s met een maximale looptijd van twee jaar; d. Terugplaatsen van bedragen op roll-over leningen met een variabele hoofdsom; e. Spaarrekeningen bij een financiële onderneming; f. Rentedragende spaar- en beleggingsproducten met hoofdsomgarantie en een maximale looptijd van vijf jaar; g. Fondsbeleggingen (ook zonder einddatum) mits de onderliggende beleggingen voldoen aan de Beleidsregels beleggen. Opnamen in het kader van liquiditeitenbeheer zijn toegestaan in de vorm van: a. Rekening-courant; b. Kasgeldleningen; c. Opname van bedragen op roll-over leningen met een variabele hoofdsom; d. Spaarrekeningen bij een financiële onderneming; e. Opname uit verkoop fondsbeleggingen.
4.6 Tegenpartijen Tegenpartijen voldoen aan de in 2.4 genoemde voorwaarden en richtlijnen.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
12
5. Relatiebeheer 5.1 Uitgangspunten Wonen Noordwest Friesland beoogt het realiseren van gunstige, c.q. marktconforme condities voor het afnemen van financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:
5.2 Huisbank 5.2.1
5.2.2
5.2.3
De Huisbank wordt beschouwd als strategisch partner. Aan de Huisbank worden de volgende eisen gesteld: a. vestiging in Nederland en vallend onder het toezicht van De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Markten (AFM); b. een minimale lange termijn kredietrating van A2/A toegekend door minimaal twee van de drie gerenommeerde kredietbeoordeling bureaus (Standard & Poor’s Ratings Services, Moody’s Investors Service, of Fitch Ratings); c. marktconforme tarifering van de afgenomen diensten (betalingsverkeer, credit- en debetrente); d. beschikbaar stellen van een kredietfaciliteit in rekening-courant. De bankrelatie met de Huisbank en de rentecondities waaronder de rekening-courant faciliteit wordt aangehouden, alsmede de gehanteerde transactie- en overige tarieven, worden tenminste één keer per vijf jaar beoordeeld op marktconformiteit. Mocht de keuze van de Huisbank heroverwogen worden, dan wordt bij minimaal twee andere banken een concurrerende offerte gevraagd. Op basis van de offertes en een inschatting van de gevolgen voor de AO/IC en te nemen interne kosten, wordt een voorstel voor de keuze voor een Huisbank ingediend bij de Bestuurder, die vervolgens een besluit over het Huisbankierschap neemt, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de RvC.
5.3 Financiële tegenpartijen Wonen Noordwest Friesland onderhoudt uitsluitend contact met financiële ondernemingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen), die onder Nederlands of EUtoezicht vallen, zoals de Europese Centrale Bank, De Nederlandsche Bank of een andere Europese Centrale Bank, of van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of hiermee vergelijkbaar EU-instituut.
5.4 Gebruik bemiddelaars 5.4.1
5.4.2
Bemiddelaars (brokers/makelaars) zijn tussenpersonen die bemiddelen tussen twee partijen bij het tot stand brengen van financiering (en desgewenst andere financiële contracten), waarvoor zij na het afsluiten van de transactie worden vergoed middels een bemiddelingsprovisie (fee). Het gebruik van brokers/bemiddelaars is toegestaan onder de volgende voorwaarden: a. Zij dienen geregistreerd te staan bij de AFM, en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen en/of onder toezicht te staan van een centrale bank in de eurozone; b. Zij verklaren geen bemiddelingsprovisie van de geldgever ontvangen te hebben. c. De bemiddelingsprovisie wordt meegenomen in de vergelijking van de totale financieringskosten; d. De maximale provisie bedraagt de netto contante waarde van 0,02%, gerekend over looptijd en hoofdsom van de lening; e. Indien de provisie meer bedraagt dan 0,02%, dan besluit de Bestuurder hierover en wordt de RvC achteraf geïnformeerd. Bedraagt de bemiddelingsprovisie meer dan 0,05% dan dient de RvC hiervoor vooraf goedkeuring aan verleend te hebben; f. Provisienota’s worden direct aan de backoffice/FIA van Wonen Noordwest Friesland gestuurd en separaat betaald.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
13
6. Derivaten 6.1 Definitie Derivaten zijn ‘afgeleide’ financiële instrumenten, die hun waarde ontlenen aan de waarde van een onderliggend goed en waarbij op een zeker moment over een afgesproken nominale waarde een recht op, of een verplichting tot, een periodieke betaling ontstaat of kan ontstaan. Derivaten vallen onder de Beleidsregels derivaten (zie Bijlage).
6.2 Uitgangspunten 6.2.1 6.2.2 6.2.3
6.2.4 6.2.5
6.2.6 6.2.7 6.2.8
De Beleidsregels derivaten zijn zowel op lopende, als op nieuw af te sluiten Derivaten van toepassing. Voor Derivaten gelden tevens de regels zoals vastgelegd in de Europese verordening ‘European Market Infrastructure Regulation’, de zogenaamde EMIR-regelgeving. Derivaten die vóór 1 oktober 2012 afgesloten zijn, worden door de toezichthouder als rechtmatig beschouwd, ook indien er toezicht-belemmerende bepalingen in de contracten zijn opgenomen. Wonen Noordwest Friesland dient dan echter wel actief invulling te geven aan beleid om toezicht-belemmerende bepalingen in bestaande derivatencontracten te elimineren. Vanaf 1 oktober 2012 mogen slechts Payer Swaps en Caps afgesloten worden binnen de voorwaarden van de Beleidsregels. Basisrenteleningen, die vóór 1 december 2012 afgesloten zijn, worden door de toezichthouder als rechtmatig beschouwd. Basisrenteleningen, die ná 1 december 2012 afgesloten zijn, dienen te voldoen aan de Beleidsregels derivaten. Voor Basisrenteleningen behoeft geen Liquiditeitsbuffer aangehouden te worden. Vanaf 1 september 2013 mogen Basisrenteleningen slechts afgesloten worden voor specifieke situaties en onder strikte voorwaarden én voorafgaande toestemming van CFV en WSW. Het verkopen (schrijven) van derivaten anders dan voor het sluiten van derivatenposities is niet toegestaan. Derivaten mogen alleen afgesloten worden in combinatie met een onderliggende roll-over lening(en). ‘Open posities’ in Derivaten zijn derhalve niet toegestaan. Wonen Noordwest Friesland beschikt over beheersingsstructuren en administratieve systemen, die de risico’s van financiële derivaten monitoren en beheersen, dan wel ‘huurt’ deze expertise in bij een onafhankelijke en ter zake kundige adviseur.
6.3 Richtlijnen 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4
Wonen Noordwest Friesland zal zeer terughoudend zijn in het aangaan van derivaten en geen derivaten aantrekken zonder goede onderbouwing en uitdrukkelijke toestemming van de RvC. Uitsluitend Caps en Payer Swaps , die opwaartse renterisico’s op roll-over leningen afdekken mogen worden ingezet. De looptijd van Caps en Payer Swaps mag niet langer zijn dan de looptijd van de onderliggende roll-over lening, waarbij een Payer Swap nooit langer mag lopen dan het lopende jaar plus 9 jaar. Wonen Noordwest Friesland past het model Kostprijshedge-accounting toe, zoals gepubliceerd door de Raad van de Jaarverslaggeving in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en RJ-uitingen (RJ hoofdstuk 290, Financiële Instrumenten). Derivatentransacties worden verantwoord volgens de voorschriften behorend bij dit model: a. Documentatie van de hedge-relatie vindt plaats op basis van documentatie per individuele hedgerelatie; b. Documentatie beschrijft bij aanvang: hoe de hedge-relatie past in de doelstellingen van risicobeheer; de hedge-strategie; de verwachting aangaande de effectiviteit van de hedge-relatie; het in de hedge-relatie betrokken afdekkingsinstrument en de afgedekte positie. c. Aan het einde van ieder boekjaar wordt de effectiviteit van de hedge beoordeeld door het vergelijken van de kritische kenmerken van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie. d. Indien de kritische kenmerken van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie gedurende de looptijd van de hedge-relatie niet overeenkomen, zal jaarlijks een kwantitatieve
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
14
ineffectiviteitsmeting plaatsvinden. De ineffectiviteit wordt in de jaarrekening toegelicht en wordt alleen in de winst- en verliesrekening verwerkt indien en zover dit (cumulatief) een verlies betreft. 6.3.5 Tegenpartijen voldoen aan de in 2.4 genoemde voorwaarden en richtlijnen. 6.3.6 Alvorens een derivatentransactie met een bepaalde bank af te sluiten: a. dienen de wederzijdse verplichtingen vastgelegd te worden in een af te sluiten raamovereenkomst, conform bijlage I en II (artikel 5 lid 2 en artikel 6 lid 2) van de Beleidsregels derivaten; b. dient de bank, in het kader van de zorgplichtregels uit de Wet op het financieel toezicht, Wonen Noordwest Friesland als “niet-professionele belegger” te classificeren. 6.3.7 Voor derivaten waarvoor tussen bank en Wonen Noordwest Friesland een CSA of een vergelijkbare overeenkomst voor het verrekenen van marktwaardes is overeengekomen, dient Wonen Noordwest Friesland een Liquiditeitsbuffer aan te houden ter grootte van de negatieve marktwaarde op basis van een rentedalingsscenario van 2%, minus de afgesproken Threshold. Indien Wonen Noordwest Friesland hieraan niet kan voldoen zal zij dit terstond melden aan de Autoriteit Woningcorporaties (tot 1 juli 2015: het CFV) en aan de RvC. In overleg met het CFV wordt vervolgens een herstelplan opgesteld. 6.3.8 Voor derivaten waarvoor tussen bank en Wonen Noordwest Friesland een potentiële liquiditeitsverplichting uit hoofde van Breakclauses van toepassing is, dient Wonen Noordwest Friesland, vanaf één jaar voor de datum van de Breakclause, een Liquiditeitsbuffer aan te houden ter grootte van de negatieve marktwaarde van de betreffende derivaten op basis van een rentedalingsscenario van 2%. 6.3.9 De verplichte Liquiditeitsbuffer: a. voldoet aan de vereisten van het WSW conform het Eigen Middelen beleid; b. dient ingevuld te kunnen worden uit dagelijks beschikbare middelen, zoals rentedragende tegoeden, opnameruimte ‘onder’ variabele roll-over leningen (met 48-uurs clausule), of andere, gecommitteerde, daartoe geëigende kredietfaciliteiten. 6.3.10 Indien Wonen Noordwest Friesland een onvoldoende Liquiditeitsbuffer heeft om een 2% rentedalingsscenario op te vangen, zal Wonen Noordwest Friesland geen nieuwe derivatentransacties aangaan. 6.3.11 De marktwaardeontwikkeling van de derivatenportefeuille dient te allen tijde inzichtelijk te zijn. 6.3.12 De lopende Derivatenposities worden minimaal vier maal per jaar in een interne Treasuryrapportage opgenomen. Hierin komen minimaal de volgende zaken aan de orde: a. De marktwaarde per tegenpartij; b. De kredietbeoordeling van de tegenpartij waarbij derivatentransacties lopen; c. Het liquiditeitsrisico op basis van twee rentescenario’s (1% en 2% rentedaling).
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
15
7. Administratieve Organisatie en Interne Controle 7.1 Uitgangspunten Administratieve organisatie en interne controle 7.1.1
7.1.2 7.1.3 7.1.4
Wonen Noordwest Friesland draagt er, ten behoeve van te nemen besluiten en maatregelen in het treasury-proces en de bewaking daarvan, zorg voor dat de administratieve organisatie kwalitatief en kwantitatief voldoende toegerust is om de administratieve verwerking van de aangegane overeenkomsten doelmatig, accuraat en tijdig te verzorgen. Wonen Noordwest Friesland draagt er zorg voor dat tijdig betrouwbare informatie aan de Bestuurder aangeleverd wordt over de lopende risico’s. Wonen Noordwest Friesland draagt zorg voor een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. De opzet, het bestaan en werking van de Administratieve Organisatie (AO) en Interne Controle (IC) worden jaarlijks door de Controller en Accountant getoetst.
7.2 Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de functionarissen die een rol spelen in het treasury-proces. Van ieder worden de belangrijkste taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden samengevat. Vervolgens wordt beschreven hoe besluiten (op basis van een Transactievoorstel) worden genomen en uitgevoerd en waar een transactievoorstel minimaal aan moet voldoen. Tot slot komt de verantwoording aan bod. 7.2.1
7.2.2
7.2.3
Raad van Commissarissen a. Geeft goedkeuring aan het Treasurystatuut en de wijzigingen daarin; b. Geeft goedkeuring aan het jaarlijks op te stellen Treasuryjaarplan en eventuele tussentijdse wijzigingen hierin; c. Geeft goedkeuring aan transactievoorstellen die buiten het bereik van het Treasurystatuut of het Treasuryjaarplan vallen; d. Verleent decharge aan de Bestuurder over het gevoerde treasury-beleid; e. Houdt toezicht op het gevoerde treasury-beleid en laat zich periodiek informeren over het gevoerde beleid en de doelstellingen in het Treasuryjaarplan, afgezet tegen de resultaten van geëffectueerde transacties en maatregelen; Audit Commissie a. Adviseert de Raad van Commissarissen over het wel of niet geven van goedkeuring aan voorgestelde wijzigingen in het Treasurystatuut; b. Adviseert de Raad van Commissarissen over het wel of niet geven van goedkeuring aan het jaarlijks op te stellen Treasuryjaarplan en eventuele tussentijdse wijzigingen hierin; c. Adviseert de Raad van Commissarissen over het wel of niet geven van goedkeuring aan de werkwijze (processen en procedures) binnen de treasury; d. Adviseert de Raad van Commissarissen over het wel of niet geven van goedkeuring aan transactievoorstellen die buiten het bereik van het Treasurystatuut of het Treasuryjaarplan vallen; e. Adviseert de Raad van Commissarissen over het wel of niet geven van goedkeuring aan garanties en ongeborgde financiering; f. Fungeert op verzoek als sparringpartner voor de Manager FIA en bestuurder op het gebied van Treasury.
g. Bespreekt jaarlijks met de accountant de controlebevindingen van het treasury-proces. Bestuurder a. Stelt het Treasurystatuut en eventuele wijzigingen hierin vast; b. Stelt het Treasuryjaarplan en eventuele tussentijdse wijzigingen hierin vast; c. Stelt de werkwijze (processen en procedures) binnen de treasury vast; d. Laat zich periodiek informeren over de treasury-activiteiten; e. Neemt besluiten op grond van schriftelijke transactievoorstellen, die passen binnen het Treasurystatuut en Treasuryjaarplan; Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
16
f.
7.2.4
7.2.4
7.2.5
7.2.6
Legt transactievoorstellen die buiten het bereik van het Treasurystatuut of het Treasuryjaarplan vallen, na vaststelling ter goedkeuring voor aan de RvC; g. Verleent decharge aan de bij de uitvoering betrokken medewerkers binnen het treasury-proces; h. Legt jaarlijks verantwoording af aan de RvC. Manager FIA a. Initieert en coördineert de beleidsvoorbereidende informatievoorziening; b. Voert, op basis van vastgelegde procedures, de operationele treasury-activiteiten op het gebied van het liquiditeitenbeheer uit; c. Beoordeelt de in het treasury-overleg ingebrachte rapportages en analyses op consistentie en volledigheid; d. Beoordeelt transactievoorstellen op wenselijkheid; e. Parafeert transactievoorstellen; f. Houdt toezicht op de naleving van besluiten en richtlijnen door medewerkers binnen het treasuryproces; g. Brengt direct een voorstel in bij de Bestuurder, indien de rating van de tegenpartij van een uitzetting/belegging, een rente-instrument of de huisbank wordt verlaagd tot een niveau lager dan in het Treasurystatuut staat opgenomen; h. Monitort kredietbeoordeling van tegenpartijen in financiële contracten en signaleert afwijkingen ten opzichte van het Treasurystatuut; i. Rapporteert zo nodig over ontwikkelingen in het tegenpartij- en liquiditeitsrisico dat de corporatie loopt op haar financiële contracten; j. Legt per kwartaal verantwoording af over de uitvoering van het treasury-beleid aan de Bestuurder; k. Vertegenwoordigt Wonen Noordwest Friesland bij banken en de sectorinstituten WSW en CFV (of de instantie die diens taak uitvoert). l. Is verantwoordelijk voor het juist afhandelen van het contante en girale geldverkeer door de afdeling financiën. Bedrijfseconomisch medewerker a. Legt iedere treasury-transactie vast in de (financiële) administratie. Tevens worden verplichtingen als gevolg van het afsluiten van financieringen en/of derivaten in de (financiële) administratie geregistreerd; b. Draagt zorg voor het beheren van debiteuren en crediteuren op het gebied van treasury; c. Stelt minimaal drie maal per jaar de liquiditeitsprognose op; d. Legt verantwoording af aan de Manager FIA; e. Draagt zorg voor het juist en volledig administreren van de bezittingen, schulden, rechten, verplichtingen, inkomsten, uitgaven, ontvangsten en betalingen in de verplichtingen en financiële administratie; Controller a. Vervult in het treasury-proces een onafhankelijke interne adviesfunctie richting de Bestuurder en RvC; b. Beoordeelt vooraf de effectiviteit van treasury-activiteiten en –transacties; c. Controleert de naleving van genomen besluiten en gemaakte afspraken (formele controle); d. Ziet toe op de juiste vastlegging van treasury-transacties (intra- en extracomptabel); e. Ziet toe op de juiste verantwoording van treasury-resultaten in de verslaglegging; f. Ziet toe op de naleving van de AO/IC van de treasury-functie; g. Rapporteert (onafhankelijk) over geconstateerde afwijkingen aan de Bestuurder. h. Toetst jaarlijks de opzet, het bestaan en de werking van de AO/IC. Treasuryadviseur (extern) a. Wonen Noordwest Friesland maakt gebruik van een externe Treasurer. De externe Treasurer staat onder toezicht van het AFM en heeft geen direct (geldelijk of anderszins) belang bij het afsluiten van transacties en de uitkomst van te nemen beslissingen. De externe Treasurer verricht treasurywerkzaamheden voor Wonen Noordwest Friesland, welke in een contract zijn vastgelegd; b. Houdt marktinformatie bij en interpreteert deze; c. Brengt kennis in van financiële markten en de werking van financiële producten; d. Bereidt de bijeenkomsten van de externe treasurycommissie voor; e. Stelt ten behoeve van de externe treasurycommissie rapportages en analyses op; f. Werkt op basis van de ingebrachte rapportages en analyses, indien nodig, transactievoorstellen uit; g. Geeft uitvoering aan de operationele treasury-activiteiten op het gebied van financieren, beleggen en renterisicobeheer;
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
17
h.
7.2.7
7.2.8
7.2.9
Doet voorstellen ter verbetering van het liquiditeits- en tegenpartijrisico dat de corporatie loopt op haar financiële contracten; i. Is uitsluitend bevoegd te handelen op basis van getekende transactievoorstellen; j. Legt verantwoording af aan de Bestuurder over de uitgevoerde transacties; k. Adviseert, indien nodig, over wijzigingen in het Treasurystatuut; l. Is opsteller/adviseur van het Treasuryjaarplan. Budgethouders a. Het zorgdragen voor een goede kwaliteit van de informatie die hun afdelingen aanleveren aan afdeling financiën over toekomstige uitgaven en ontvangsten; b. Het zorgdragen voor het tijdig aandragen van betrouwbare operationele informatie over toekomstige geldstromen aan afdeling financiën; c. Het fiatteren van betalingen en ontvangsten ten laste c.q. ten gunste van de budgetten waarvan zij in de begroting als budgethouder zijn aangewezen. Accountant Het in het kader van haar reguliere controletaak adviseren en jaarlijks controleren van de feitelijke naleving van het Treasurystatuut. Hierin wordt ten minste het bestaan, de opzet en de werking van het administratieve en het organisatorische treasury-proces getoetst. De bevindingen worden vastgelegd in de managementletter. Bevoegdheden-matrix: Treasurystatuut
Treasury Jaarplan
Transacties buiten Jaarplan
Transacties ongeborgde financiering
Transacties binnen Jaarplan
Liquiditeitenbeheer
RvC
Keurt goed
Keurt goed
Keurt goed
Keurt goed
Mandateert Bestuurder
Mandateert Bestuurder
Audit Commissie
Adviseert RvC t.a.v. goedkeuring
Adviseert RvC t.a.v. goedkeuring
Adviseert RvC t.a.v. goedkeuring
Adviseert RvC t.a.v. goedkeuring
Bestuurder
Stelt vast en legt verantwoording af aan RvC Adviseert en controleert
Stelt vast en legt voor aan RvC
Stelt vast, legt voor aan RvC en parafeert
Stelt vast, legt voor aan RvC en parafeert
Stelt vast en parafeert
Stelt vast
Adviseert en controleert
Adviseert en controleert
Adviseert en controleert
Adviseert en controleert
Adviseert en controleert
Initieert en stelt voor
Initieert en stelt voor
Initieert en stelt voor
Initieert en stelt voor
Initieert en stelt voor
Voert uit
Controller
Manager FIA Bedrijfseconomisch medewerker Treasurer (extern)
Treasurycommissie (intern)
Toehoorder, adviseert en controleert Lid
Stelt periodiek de liquiditeitsprognose op Adviseert
Adviseert
Adviseert en voert uit
Adviseert en voert uit
Adviseert en voert uit
Adviseert
Lid en voorzitter
7.3 Besluiten 7.3.1 Periodiek vindt overleg plaats tussen de deelnemende corporaties over treasury aangelegenheden (externe treasurycommissie). Dit overleg vindt minimaal tweemaal per jaar plaats in de externe treasurycommissie. De bijeenkomsten hebben ten doel elkaar te informeren over ieders treasury problematiek en inzicht te geven en verkrijgen in de te nemen dan wel genomen besluiten. De leden van de externe treasurycommissie hebben naar elkaar toe een adviserende taak. De volgende functionarissen vormen de interne treasurycommissie en nemen namens WNF deel aan de externe treasurycommissie: Manager FIA Controller Treasurer (extern) De interne treasurycommissie voert eenmaal per jaar overleg met de bestuurder over de treasurydoelstellingen n.a.v. het treasuryjaarplan. 7.3.2 Besluiten, passend binnen het Treasurystatuut en het Treasuryjaarplan, worden genomen door de Bestuurder op basis van schriftelijke Transactievoorstellen. Besluiten die niet passen binnen het Treasurystatuut of Treasuryjaarplan worden altijd ter goedkeuring aan de RvC voorgelegd. 7.3.3 De leden van de interne treasurycommissie adviseren de Bestuurder gevraagd en ongevraagd over treasury-vraagstukken. De overwegingen die tot het besluit hebben geleid worden genotuleerd. De effecten van de te nemen besluiten op toekomstige financieringsbehoefte en risicoposities worden inzichtelijk gepresenteerd.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
18
7.3.4 Bij het streven naar minimalisatie van de financieringskosten kan gebruik worden gemaakt van actuele markt- en renteontwikkelingen. Bij besluiten over treasury-transacties worden de de markt- en renteontwikkelingen meegewogen. Risicobeheersing is echter leidend bij het nemen van besluiten. 7.3.5 In de reguliere bijeenkomsten van de externe treasurycommissie worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld: a. Algemene ontwikkelingen en financiële transacties over de afgelopen periode; b. Het Borgingsplafond en de ruimte daaronder bij het WSW; c. Liquiditeitsprognoses (eerstvolgende 12 maanden en een reeks van 10 jaren). Deze prognose wordt vóór iedere bijeenkomst van de externe treasurycommissie geactualiseerd; d. Derivatenportefeuille; e. Risicoanalyses; f. Markt- en renteontwikkelingen; g. Het toetsingskader van het WSW (ICR, DSCR, LTV, solvabiliteit en dekkingsratio); h. Ingebrachte Transactievoorstellen (inclusief effecten op het risicoprofiel). 7.3.6 Van elke bijeenkomst wordt een verslag met een lijst van actiepunten gemaakt. Dit verslag wordt naar de leden van de externe treasurycommissie gezonden en in de eerstvolgende bijeenkomst vastgesteld. 7.3.7 De uitvoering van besluiten op het gebied van financieren, beleggen en rentemanagement geschiedt uitsluitend op basis van een schriftelijke machtiging (getekend Transactievoorstel) en dient te passen binnen de randvoorwaarden van het Treasurystatuut en het Treasuryjaarplan. 7.3.8 Uitvoeringsbesluiten op het gebied van het liquiditeitenbeheer worden genomen binnen vastgestelde kaders en procedures.
7.4 Transactievoorstellen 7.4.1 7.4.2 7.4.3
7.4.4
7.4.5
Transactievoorstellen worden doorlopend genummerd en deugdelijk gearchiveerd. Transactievoorstellen worden (waar mogelijk en zinvol) voorzien van een kosten/baten analyse. Een Transactievoorstel dient minimaal de volgende onderwerpen te beschrijven: a. Uitgangssituatie: Geeft een beschrijving van de situatie die aanleiding geeft tot het voorstel; b. Marktomstandigheden: Geeft indicaties van actuele marktverhoudingen en tarieven; c. Transactievoorstel: Doel van de Transactie: Geeft een korte beschrijving van wat met het voorstel wordt beoogd; Uitwerking: Geeft een korte beschrijving van de wijze waarop het beoogde doel gerealiseerd zal worden; het effect van de voorgestelde transactie op de toekomstige financieringsbehoefte en risicoprofiel; d. Alternatieven: Geeft (voor zover aanwezig) andere mogelijkheden om hetzelfde doel te bereiken, met eventuele voor- en nadelen; e. Motivatie: Korte omschrijving waarom voor dit specifiek voorstel gekozen is. f. Randvoorwaarden: Geeft de beperkingen aan waarbinnen de transactie kan/mag worden uitgevoerd; g. Besluit: Is de formele vastlegging van het genomen besluit door middel van ondertekening ervan door de Bestuurder en geldt als een mandaat voor de uitvoering er van. In een transactievoorstel voor Derivaten wordt minimaal aandacht besteed aan: a. De toegevoegde waarde van het gebruik van het derivaat in vergelijking met traditionele instrumenten; b. De gevolgen voor het toekomstig tegenpartij- of kredietrisico en de andere risico’s uit hoofdstuk 2; c. Toetsing aan Beleidsregels derivaten en aan het Treasurystatuut; d. Toetsing van kritische kenmerken van derivaat en onderliggende waarde (RJ 290); e. Ontwikkeling van de marktwaarde van het Derivaat op basis van twee scenario’s (1% daling en 2% daling); f. Omschrijving de onderliggende waarde. Het aangaan van transacties geschiedt aantoonbaar tegen marktconforme voorwaarden. Offertes worden gebenchmarkt en bij minimaal twee partijen opgevraagd. Indien er wegens omstandigheden slechts één offerte verkrijgbaar is, dan zal dit met redenen beschreven worden in het Transactievoorstel, indien dit vooraf bekend is, en/of in de Terugkoppeling. Indien vooraf bekend is dat slechts één partij offerte kan uitbrengen, dan zal een procedure in het Transactievoorstel opgenomen worden, die erop gericht is te voorkomen dat een niet marktconforme aanbieding geaccepteerd wordt.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
19
7.5 Interne en Externe Informatievoorziening 7.5.1
7.5.2
7.5.3
7.5.4
7.5.5 7.5.6
Zodra de Treasurer (extern) een transactie uitvoert, informeert hij, middels een schriftelijke Terugkoppeling terstond de Bestuurder en de leden van de Treasury Commissie hierover. De Manager FIA dient op basis van de terugkoppeling per omgaande te (laten) controleren of de overeenkomst is uitgevoerd binnen de randvoorwaarden van het goedgekeurde Transactievoorstel. De Manager FIA legt minimaal drie maal per jaar verantwoording af aan de Bestuurder over het gevoerde treasury-beleid en de resultaten van geëffectueerde transacties en maatregelen. De transacties worden afgezet tegen de doelstellingen uit het vigerende Treasuryjaarplan. Het Treasuryjaarplan bevat minimaal de volgende onderwerpen: financieringsbehoefte, Borgingsplafond en de ruimte daaronder, tegenpartijrisico, ontwikkelingen externe regelgeving, ontwikkeling leningenportefeuille, resultaat beoordeling WSW, markt- en renteontwikkelingen, derivatenportefeuille + gekoppelde roll-over leningen en renterisico’s. Actiepunten voor het nieuwe boekjaar worden vastgesteld en gedurende het jaar gemonitord. De RvC wordt minimaal drie maal per jaar geïnformeerd over de ontwikkeling van de treasury-activiteiten. In de Treasuryrapportage (paragraaf bij periodieke rapportage) wordt gerapporteerd over de voortgang van de acties zoals die in het Treasuryjaarplan staan genoemd. De Bestuurder legt jaarlijks verantwoording af aan de RvC over het gevoerde treasury-beleid. In de toelichting op de jaarrekening wordt inzicht gegeven in de modaliteiten (condities, start- en einddatum, renteconventies) van derivatencontracten inclusief contractuele bepalingen zoals margin calls, Break clauses en eventuele overige additional termination events, met de liquiditeitsrisico’s die hieruit (kunnen) ontstaan.
8. Ondertekening Het Treasurystatuut heeft de status van een bestuursbesluit en dient door de RvC te worden goedgekeurd. Het statuut wordt jaarlijks getoetst aan de actualiteit en, indien nodig, gewijzigd.
Vastgesteld
Goedgekeurd
Datum Naam Functie Handtekening
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
20
Bijlage 1: Begrippenlijst Additional termination events: In een derivatencontract beschreven situaties die kunnen leiden tot het (direct) opvragen/opeisen van vorderingen. Aflossingsfictie: Is een theoretische aflossing per jaar. De kasstromen moeten na de 2% aflossingsfictie positief zijn. Uitgangspunt is dat elke corporatie op de lange termijn moet voldoen aan de aflossingsfictie van 2%. Deze fictie waarborgt dat een corporatie in staat is haar leningenportefeuille binnen 50 jaar af te lossen met de gegenereerde operationele kasstromen. Aflossingsvrije (=fixe) lening: Lening waarbij gedurende de looptijd alleen rentebetalingen plaatsvinden. Aflossing van de hoofdsom vindt plaats aan het eind van de looptijd. AFM: De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de financiële markten: op sparen, beleggen, verzekeren en lenen. Annuïtaire lening: Lening waarbij jaarlijks een vast bedrag aan rente en aflossing wordt betaald. In de beginjaren zal de jaarlijkse betaling voor het grootste deel uit rente bestaan, in de eindjaren voor het grootste deel uit aflossing op de hoofdsom. Autoriteit Woningcorporaties: De Autoriteit woningcorporaties is de integrale toezichthouder die vanaf 1 juli 2015 het financieel toezicht (tot 1 juli 2015 uitgevoerd door CFV) en het volkshuisvestelijk toezicht (tot 1 juli 2015 uitgevoerd door ILT) combineert. De saneringsfunctie wordt via mandatering gedelegeerd aan het WSW. De Autoriteit woningcorporaties is een eigenstandige toezichthouder binnen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die haar taken onafhankelijk uitoefent. Zij houdt toezicht op rechtmatigheid, governance, integriteit, financiële continuïteit, bescherming maatschappelijk bestemd vermogen, solvabiliteit en liquiditeit, de kwaliteit van financieel risicomanagement, beheer, aansturing en verantwoording, en op compensatie. Basisrente: De rente in een basisrentelening-contract, die voor de volledige looptijd vastligt. Bovenop de basisrente komt de opslag voor een kortere looptijd. Basisrentelening: Een basisrentelening is een lening waarin de marktrente (exclusief opslag) voor een lange periode wordt vastgelegd en de krediet-/liquiditeitsopslag voor een kortere periode. De minimale eerste looptijd tot eerste opslagherzieningsmoment bedraagt vijf jaar. Beschikbaarheidsrisico: Het risico dat geldgevers niet bereid zijn om (tegen acceptabele tarieven) geld te lenen. Borgingsplafond: Het borgingsplafond is de maximale WSW-geborgde leningenportefeuille per jaar op enig moment in het jaar. Het borgingsplafond wordt jaarlijks vastgesteld door het WSW voor het lopende jaar en/of tweede jaar en/of derde jaar afhankelijk van de risicobeoordelingsklasse. Breakclause: Een break clause is een bepaling in een financieel contract waarin overeengekomen wordt dat het contract op een afgesproken datum in de toekomst ontbonden wordt tegen afrekening van de marktwaarde. Broker/ bemiddelaar: Een tussenpersoon die financiële contracten bemiddelingsprovisie in rekening gebracht wordt.
tot
stand
brengt
tussen
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
twee
partijen
waarvoor
een
21
Cap: Een Cap is een renteoptie met een afschermende werking. De koper van de Cap ontvangt, als de geldmarktrente op vooraf bepaalde data hoger is dan de contractrente (strike), het verschil van de verkoper. Bij een lagere geldmarktrente vindt geen verrekening plaats. De koper van een Cap betaalt een premie die onder meer afhankelijk is van de looptijd en de contractrente. CFV (of wie diens taak uitvoert): Centraal Fonds Volkshuisvesting is de financiële toezichthouder voor woningcorporaties. CSA: Credit Support Annex is een overeenkomst bij een ISDA raamovereenkomst, die voorziet in kredietbescherming door regels te stellen voor marktwaardeverrekening en onderpand. DAEB: Onder de term Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) voor de aanduiding van bepaald bezit wordt hetzelfde verstaan als onder de term borgbaar bezit. De eerste categorie bestedingsdoelen waarvoor het WSW kan borg staan betreft investeringen in (1) woongelegenheden; (2) woon-zorgcomplexen; (3) grond; (4) woonschepen met ligplaatsen; (5) woonwagens en –standplaatsen; (6) kindertehuizen en jeugdinternaten; (7) skaeve huse. Debt Service Coverage Ratio(DSCR): De debt service coverage ratio (DSCR) is een kengetal dat aangeeft of er voldoende operationele kasstromen worden gegenereerd voor rente en werkelijke aflossing. Hoe hoger de DSCR, des te gunstiger. Het WSW heeft een eigen methodiek waarop zij haar DSCR bepaalt. In deze methode wordt uitgegaan van een minimaal onderhoud bij exploitatie tot einde levensduur van € 700 per verhuureenheid. De theoretische jaarlijkse aflossing wordt bepaald door het vreemd vermogen, gecorrigeerd met de gemiddeld gerealiseerde verkoopopbrengsten en voor een restwaarde van € 5.000 per verhuureenheid, af te zetten tegenover de gemiddelde restant levensduur van het bezit. Dekkingsratio: Kengetal van het WSW, dat de verhouding weergeeft tussen het bedrag aan uitstaande WSW-geborgde leningen en de WOZ-waarde van het bij het WSW ingezette onderpand. Derivaten: Zie rente-instrumenten. Downgrading: Een credit rating kan door de rating agency die deze heeft verstrekt, neerwaarts worden bijgesteld. Dit wordt een ‘downgrading’ genoemd. Een downgrading kan zowel het gevolg zijn van algemene (markt)omstandigheden als van specifieke zaken waarmee de betreffende organisatie te maken heeft. Eigen Middelen beleid: Het Eigen Middelen beleid is een door het WSW geformuleerde beleidsregel om eigen middelen aan te wenden voor het aanhouden van de 2%- Liquiditeitsbuffer, werkkapitaal en/of toekomstige uitgaven. In 2013 is de beleidsregel aangepast en uitgebreid met de inzet van eigen middelen ten behoeve van niet-DAEB activiteiten. Euribor: Staat voor Euro InterBank Offered Rate. Het is het tarief dat banken elkaar in rekening brengen voor kortlopende financiering. Het geldt als de gangbare referentierente voor kortlopende leningen. European Market Infrastructure Regulation (EMIR): EMIR is een Europese verordening, die 15 maart 2013 is ingegaan, om de handel en risico’s in OTC-derivaten veiliger en transparanter te maken. De EMIR regelgeving onderscheidt in drie verschillende risico-classificaties: FC (Financial Counterparty), NFC+(Non-Financial Counterparty plus)en NFC- (Non-Financial Counterparty minus). Afhankelijk van de uitstaande ongedekte derivatenpositie vallen woningcorporaties over het algemeen onder de NFC- categorie, omdat zij haar derivaten heeft afgesloten ter dekking van bedrijfsrisico’s, waarop de lichtste vorm van regelgeving van toepassing is. Partijen dienen onderling vast te leggen onder welke categorie de tegenpartij valt. Partijen dienen een geschillenregeling en een reconciliatieregeling overeen te komen. Voor nieuw af te sluiten derivaten geldt tijdige confirmatie volgens EMIR-regels. Vanaf 2014 zal een rapportageplicht voor lopende derivaten vanaf 16 augustus 2012 aan een transactieregister (trade repository) gelden.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
22
Extendible lening: Een extendible lening is een gestructureerde lening waarbij voor verschillende perioden van de looptijd van de lening verschillende rentecondities gelden. Voor de laatste periode geldt een vooraf afgesproken vaste rente als de marktrente bij het begin van deze laatste periode lager is dan de afgesproken rente. Als de marktrente bij het begin van deze laatste periode hoger is dan de vooraf afgesproken rente dan vervalt de lening of gaat over in een lening met een variabel rentetype (bv. 3-maands Euribor). Externe Treasurer: De externe Treasurer staat onder toezicht van het AFM en heeft geen direct (geldelijk of anderszins) belang bij het afsluiten van transacties en de uitkomst van te nemen beslissingen. De externe Treasurer verricht treasurywerkzaamheden voor Wonen Noordwest Friesland, welke in een contract zijn vastgelegd. Governancecode woningcorporaties: De code bevat zowel principes als concrete bepalingen die de organen van de woningcorporatie en hun leden in acht zouden moeten nemen. De principes kunnen worden opgevat als moderne, en inmiddels breed gedragen, algemene opvattingen over goede governance. De woningcorporatie vermeldt elk jaar in haar jaarverslag op welke wijze zij de principes van de code in het afgelopen boekjaar heeft toegepast. Het is aan iedere woningcorporatie indien zij afwijkt van de code aan te geven waar en waarom zij afwijkt van de code. Interest Coverage Ratio(ICR): Het WSW hanteert de interest coverage ratio om vast te stellen in hoeverre een corporatie in staat is aan haar renteverplichtingen te voldoen. Voor financiers is de ICR, samen met de DSCR, een belangrijke indicatie van een financieel gezonde exploitatie van huurwoningen. Integraal risicobeheer: Integraal risicobeheer is het identificeren en kwalificeren van risico’s, waarbij alle typen risico’s worden betrokken en in onderlinge samenhang worden beschouwd en gewaardeerd. ISDA: Een ‘ISDA’ is een raamovereenkomst voor het aangaan van derivaten. Deze is ontwikkeld door de International Swaps and Derivatives Association. De ISDA bestaat ten minste uit een Master Agreement en een Schedule. In de Master Agreement worden geen aanpassingen gemaakt: voor afwijkingen van en aanvullingen op condities uit de Master Agreement wordt de Schedule gebruikt. In aanvulling op deze documenten kan ook een CSA worden overeengekomen. De ISDA is een Engelstalig, tamelijk technisch geschreven document. Kasgeldlening: Het lenen van een vast bedrag gedurende een vaste periode (meestal een veelvoud van een maand) tegen een van te voren afgesproken vergoeding. Liquiditeitsbuffer: De wettelijke Liquiditeitsbuffer is de beschikbaarheid van liquiditeiten uit Eigen Middelen (conform WSW beleid) ten behoeve van (toekomstige) marktwaardeverrekening-verplichtingen (conform Beleidsregels gebruik financiële derivaten) onder een rentedalingsscenario van 2%. Liquiditeitsrisico: Onder liquiditeitsrisico wordt verstaan het risico dat een partij niet tijdig aan alle betalingsverplichtingen kan voldoen. Looptijd: De periode die resteert tot het moment dat de voorwaarden van een lening of belegging wijzigingen. Onderscheid wordt gemaakt naar: Liquiditeitstypische looptijd: de periode die resteert tot het moment dat de lening (o/g) moet worden afgelost dan wel een belegging (u/g) vrijvalt. Rentetypische looptijd: de periode die resteert tot het moment dat de rente op een lening of belegging een herziening ondergaat. Medium Term Note (MTN): Een standaard schuldtitel waarin de kenmerken van een obligatie en een onderhandse lening zijn samengevoegd. MTN’s zijn courant verhandelbaar.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
23
Minimum Transfer Amount (´MTA´): De Minimum Transfer Amount is een drempel in aanvulling op een andere drempel, de zgn. Threshold: pas als de marktwaarde van een groep derivaten de som van Threshold en MTA overschrijdt, moet daadwerkelijk een afstorting van middelen door de ene contractpartij aan de andere partij plaatsvinden. Netto financiering(sbehoefte): Het totaal van opgenomen leningen waarop de aanwezige beleggingen en liquide middelen in mindering zijn gebracht. Bij een negatief saldo liquide middelen heeft dit het effect dat de netto financieringsbehoefte toeneemt. Obligatie: Verhandelbaar bewijs van deelname in het vreemde vermogen van een onderneming voor een van te voren overeengekomen periode tegen een van te voren overeengekomen vergoeding (couponrente). Open positie: Een open positie is een positie in een financieel derivaat, waartegen nog geen onderliggende waarde (een variabele lening) is aangetrokken en/of waarvan de looptijd van het financieel derivaat langer loopt dan de onderliggende waarde Opslagrisico: Het risico dat de opslag, die de financier/bank boven de marktrente (Euribor/Swaprente) op financiering in rekening brengt, op het herzieningsmoment hoger is dan op het moment van afsluiten. Optie: Een optie is een rente-instrument waaraan de koper, tegen betaling van een premie, bepaalde vast omschreven rechten kan ontlenen. Tegen ontvangst van een premie gaat de verkoper bepaalde vast omschreven verplichtingen aan. Gangbare renteopties zijn Cap, Floor, en Swaption. Onderhandse lening: Onverhandelbaar bewijs van deelname in het vreemde vermogen van een onderneming voor een van te voren overeengekomen periode tegen een van te voren overeengekomen vergoeding. Raamovereenkomst: Overeenkomst tussen twee partijen, waarbij de algemene voorwaarden en de belangrijkste bijzondere voorwaarden van toekomstige transacties vooraf worden overeengekomen. In de Raamovereenkomst worden geen aanpassingen gemaakt: voor afwijkingen van en aanvullingen op condities uit de Raamovereenkomst wordt de Bijlage gebruikt, waarin ook de marktwaardeverrekening afgesproken kan worden. In bijlage I en II van de Beleidsregels gebruik financiële derivaten woningcorporaties worden modelovereenkomsten voor respectievelijk de Raamovereenkomst en de Bijlage voorgeschreven. Rating agency: Onafhankelijke organisatie die zich onder meer toelegt op de beoordeling van de lange termijn kredietwaardigheid van tegenpartijen. Bekende rating agencies zijn Standard & Poor (S&P), Moody’s en Fitch. Kwalificaties voor een goede kredietwaardigheid zijn als volgt: Moody's Langetermijn
S&P Kortetermijn
Langetermijn
Fitch Kortetermijn
Langetermijn
Aaa
AAA
Aa1
AA+
Aa2
AA
AA
Aa3
AA-
AA-
A1
A+
A2
A
A3 Baa1 Baa2 Baa3
P-1
P-2 P-3
ABBB+ BBB BBB-
Kortetermijn Uitzonderlijke kwaliteit
AAA A-1+
A-1 A-2 A-3
AA+
A+ A ABBB+ BBB BBB-
F1+ Uitstekende kwaliteit
F1
Goede kwaliteit
F2 F3
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
Aanvaardbare kwaliteit
24
Renteconversie: Bij een renteconversie dient over een bestaande lening de rente voor de opvolgende rentevastperiode opnieuw te worden overeengekomen. Rente-instrument: Een rente-instrument (derivaat) is een financieel contract waarmee het renterisico over een lening of belegging kan worden veranderd of beïnvloed. Onderscheid wordt gemaakt naar instrumenten met een fixerende werking (het tarief wordt vastgelegd) en instrumenten met een beschermende werking (het tarief wordt gelimiteerd). Een rente-instrument kan het (her)financieringsrisico niet beïnvloeden. Renterisico: De mogelijkheid dat het toekomstige resultaat en/of vermogensverhoudingen nadelig worden beïnvloed als gevolg van ontwikkelingen in de rente. Het risico in absolute zin is de optelsom van jaarlijkse cashflow en renteaanpassingen in een bepaalde periode (meestal van 12 maanden). Aanpassingen in de rente kunnen betrekking hebben op leningen en beleggingen, maar ook op rente-instrumenten. Bij het risico in relatieve zin wordt het absolute renterisico gedurende een bepaalde periode (meestal 12 maanden) in een percentage van de netto financieringsbehoefte ultimo periode uitgedrukt. RFD: Een Raamovereenkomst Financiële Derivaten (‘RFD’) is een Nederlandstalige overeenkomst waarin de condities van swaps en andere derivaten kunnen worden vastgelegd. De RFD is de tegenhanger van de Engelstalige ISDA. DE RFD wordt i.t.t. de ISDA tegenwoordig vooral gehanteerd voor contracten waarin de tegenpartij van de bank betrekkelijk klein van formaat is of weinig ervaring heeft met het gebruik van derivaten. Roll-over lening: Een Roll-over lening is een overeenkomst tussen twee partijen om gedurende een langere periode (meestal tussen 2 en 10 jaar) geld te lenen waarbij de rente periodiek wordt herzien. De rente is meestal gekoppeld aan het Euribortarief. Bij een Roll-over met variabele hoofdsom kan bij renteaanpassing eveneens de hoofdsom worden gewijzigd (tussen 20% en 100%). Een Roll-over met variabele hoofdsom combineert de voordelen van een lange financiering (lage bancaire opslagen, langdurige beschikbaarheid) met de voordelen van kasgeldfinanciering (grote flexibiliteit, lage tariefstelling). Stresstest: Een stresstest is een simulatie op basis van een aantal extreme (rente)scenario’s waarmee bepaald wordt wat de gevolgen en risico’s (b.v. liquiditeitsrisico, kredietrisico) zijn. Swap: Het Engelse woord Swap staat voor ruil. Bij een Swap (ook wel Renteswap) komen twee partijen overeen renteverplichtingen met elkaar te ruilen. De ene partij betaalt gedurende de looptijd van de swap een vaste rente aan de tegenpartij waarbij de tegenpartij als tegenprestatie een variabele rente betaalt (meestal Euribor). De onderliggende hoofdsom waarover de renteberekening plaats vindt, wordt niet uitgewisseld. De hoogte van de vaste rente wordt aan het begin van de looptijd van de Swap afgesproken. De variabele rente hangt af van de ontwikkeling van de geldmarktrente (meestal Euribor). De gangbare rentetypische looptijd voor de vaste rente is twee tot tien jaar, de gangbare variabele rente is drie of zes maanden. Er wordt onderscheid gemaakt naar: Payer Swap: de koper van een Payer Swap betaalt een lange rente (Swaptarief) in ruil voor de ontvangst van een korte rente (Euribor) Receiver Swap: de koper van een Receivers Swap betaalt een korte rente (Euribor) in ruil voor de ontvangst van een lange rente (Swaptarief). Swaprente: Het tarief dat banken met een hoge kredietwaardigheid (AA-rating) elkaar in rekening brengen bij het aangaan van een renteswap. Het tarief geldt als de gangbare referentierente voor langlopende leningen. Swaption: De Swaption is een optie op deelname in een renteswap. Tegen betaling van een premie heeft de koper het recht op één bepaald tijdstip tegen een vastgesteld renteniveau deel te nemen in een Swap. Een Swaption heeft betrekking op de kapitaalmarktrente.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
25
De koper van een ‘Payer Swaption’ heeft het recht om op een bepaald tijdstip een Swap aan te gaan en een vooraf bepaalde vaste rente te gaan betalen voor een bepaalde periode en een variabele rente te ontvangen. De koper zal van zijn recht gebruik maken indien de marktrente op expiratiedatum hoger is dan de overeengekomen rente in de Swaption. De koper van een ‘Receiver Swaption’ heeft het recht om op een bepaald tijdstip een Swap aan te gaan en een vooraf bepaalde vaste rente te gaan ontvangen voor een bepaalde periode en een variabele rente te betalen. De koper zal van zijn recht gebruik maken indien de marktrente op expiratiedatum lager blijkt te zijn dan de overeengekomen rente in de Swaption. Tegenpartijrisico: Het risico dat een tegenpartij bij een transactie niet aan de aangegane verplichting kan voldoen, zoals bij een faillissement. Termijndeposito: Het beleggen van een vast bedrag gedurende een vaste periode (meestal een veelvoud van een maand) tegen een van te voren afgesproken vergoeding. Terugkoppeling: Is een schriftelijke vastlegging en verantwoording van een afgesloten transactie, die direct na afsluiten door de gemandateerde functionaris wordt opgesteld en aan de leden van de interne treasurycommissie verstuurd wordt. Hierin worden de belangrijkste modaliteiten van de transactie vastgelegd, het tarief gebenchmarkt en verantwoord of aan de randvoorwaarden is voldaan. Threshold: Als in een (CSA bij een) ISDA specifieke afspraken worden gemaakt over periodieke marktwaardeverrekening, wordt voor beide contractpartijen een drempel (‘Threshold’) benoemd. Pas als de negatieve marktwaarde van een groep instrumenten deze drempel (en de Minimum Transfer Amount (zie onder MTA)) overschrijdt, zal sprake zijn van daadwerkelijke afstorting van middelen door een der partijen ter dekking van een negatieve marktwaarde. Treasury Beleid: In het Treasury Jaarplan wordt de richting en de middelen aangegeven waarmee de organisatie de treasuryactiviteiten voor het komende jaar zal uitvoeren. Treasuryjaarplan: In het Treasuryjaarplan (TJ) worden het voorgenomen Treasurybeleid en de operationele Treasury-activiteiten in een bepaald jaar beschreven. Hierin staat vermeld het volume tot welk bedrag dat jaar geldleningen kunnen worden aangetrokken. Het TJ is gebaseerd op de laatste (meerjaren) begroting. Het TJ wordt middels besluit vastgesteld door de Bestuurder en goedgekeurd door de Raad van Commissarissen (RvC) Treasurystatuut: Treasurystatuut geldt als een gedragscode en regeling voor het sturen en het beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden financiële en operationele risico’s. Interne Treasurycommissie: De interne treasurycommissie is het adviesorgaan voor de Bestuurder bestaande uit de treasury adviseur (voorzitter), de manager FIA en de controller (als toehoorder). De interne treasurycommissie adviseert de Bestuurder over financierings- en risicobeheervoorstellen. De manager FIA brengt de eventuele voorstellen in, waarbij hij wordt geadviseerd door de externe treasury adviseur. De controller functioneert als onafhankelijke adviseur van de bestuurder inzake (treasury)voorstellen. Voorwaartse fixatie: Ruim voor de contractuele conversiedatum wordt met de geldgever de rente op een lopende lening voor de opvolgende rentevast-periode overeengekomen. WSW: Waarborgfonds Sociale Woningbouw zorgt middels een zekerheidsstructuur dat woningbouwcorporaties tegen gunstige rentetarieven geld voor sociale woningbouwprojecten en de bouw van maatschappelijk vastgoed kunnen aantrekken
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
26
Bijlage 2: Treasuryprotocol verbindingen van Wonen Noordwest Friesland (onlosmakelijk deel van Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland) Inleiding Wonen Noordwest Friesland kan verbindingen oprichten voor risicodragend gebieds- en projectontwikkeling of andere specifieke activiteiten. Onder een verbinding wordt verstaan een 100% dochter van Wonen Noordwest Friesland, dan wel een meerderheids- of minderheidsdeelneming of een andere vorm van samenwerking. Dit protocol is van toepassing op verbindingen zonder een eigen Treasurystatuut. Voor verbindingen met een zelfstandige treasuryfunctie dient in het eigen statuut vastgelegd te worden hoe de verantwoording t.o.v. Wonen Noordwest Friesland is geregeld. De contouren waarbinnen besluiten op het gebied van treasury, ten aanzien van de verbindingen, worden genomen zijn vastgelegd in dit Treasuryprotocol. Een goede invulling van de treasuryfunctie van verbindingen is noodzakelijk om de financiële risico’s die zij lopen te verkleinen. Het Treasuryprotocol is een gedragscode waarin het volgende geregeld wordt: De wijze waarop treasurybesluiten worden genomen door de verbinding. De uitwisseling van informatie tussen de verbinding met Wonen Noordwest Friesland en vice versa. De wijze waarop verantwoording wordt afgelegd door Wonen Noordwest Friesland aan de verbinding en andersom. De taken van de verbinding en Wonen Noordwest Friesland ten opzichte van elkaar. De regels met betrekking tot het aangaan van financieringen, rentemanagement, het afgeven van zekerheden en liquiditeitenbeheer. Het treasuryprotocol is een onlosmakelijk deel van het Treasurystatuut van Wonen Noordwest Friesland. Het treasuryprotocol wordt gelijktijdig met het treasurystatuut getoetst aan de actualiteit en, indien nodig, gewijzigd. Organisatie en besluitvorming Indien Wonen Noordwest Friesland voornemens is om een verbinding op te richten, wordt de manager FIA van Wonen Noordwest Friesland er tijdig bij betrokken. Periodiek vindt overleg plaats over treasuryaangelegenheden. Voor verbindingen waarbij de treasury integraal onderdeel is van het treasuryproces van Wonen Noordwest Friesland (geen eigen treasury) vindt dit impliciet plaats tijdens de bijeenkomsten van de treasurycommissie van Wonen Noordwest Friesland. Het is mogelijk om buiten de reguliere treasurycommissie overleg te hebben (bijvoorbeeld n.a.v. de financieringsaanvraag van een verbinding). De treasurycommissie dan wel de manager FIA van Wonen Noordwest Friesland doet voorstellen die als advies worden voorgelegd aan de directie van de verbinding. Besluitvorming ten aanzien van treasury, met uitzondering van regulier cashmanagement activiteiten, vindt plaats op basis van schriftelijke transactievoorstellen, en besluiten worden genomen door de directie van de betreffende verbinding. De overwegingen die tot het besluit hebben geleid worden genotuleerd. Deze notulen worden ook aan de manager FIA van Wonen Noordwest Friesland verstrekt. Taken van de verbinding ten behoeve van Wonen Noordwest Friesland De verbinding geeft Wonen Noordwest Friesland inzicht in de totale financieringsbehoefte en risico’s (o.a. in een ‘bidbook’). De verbinding geeft Wonen Noordwest Friesland periodiek inzicht in (veranderingen in) kasstroomprognoses en het verloop van de financieringsbehoefte. Taken Wonen Noordwest Friesland ten behoeve van de verbinding Indien de penvoerdersrol bij Wonen Noordwest Friesland ligt, verzorgt zij, samen met de aandeelhouders van de verbinding, de financieringsaanvraag. Ziet toe op de marktconformiteit van de bankvoorwaarden en de af te geven zekerheden. Vertaalt kasstroomprognose in een inzichtelijke rapportage van de financieringsbehoefte (lang en kort) en renterisico.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
27
Brengt adviezen uit aan de directie van de verbinding op het gebied van liquiditeitenbeheer, financiering en rentemanagement. Kan in opdracht van de directie van de verbinding zorg dragen voor de uitvoering van besluiten (indien de penvoerdersrol bij Wonen Noordwest Friesland ligt).
Verantwoording Wonen Noordwest Friesland geeft, aan de hand van de door de verbinding aangeleverde liquiditeitsprognoses, per verbinding inzicht in het verloop van de toekomstige financieringsbehoefte en de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. In de rapportagemomenten vanuit verbindingen aan de Bestuurder en de RvC van Wonen Noordwest Friesland wordt vanuit treasury gerapporteerd over de uitgebrachte adviezen en de opvolging hiervan door de directies van de verbindingen. Zodra Wonen Noordwest Friesland een voorstel voor de verbinding uitvoert, informeert Wonen Noordwest Friesland terstond de directie van de verbinding hierover. Financieren Besluiten worden genomen op basis van de meest actuele prognose van de financieringsbehoefte. De prognose kent een planningshorizon die minimaal gelijk is aan die van het langstlopende project in realisatie van de betreffende verbinding. Het verloop van de totale financieringsportefeuille wordt zoveel mogelijk afgestemd op het verloop van de totale financieringsbehoefte. Er worden geen middelen aangetrokken voor een langere periode dan op grond van de prognose noodzakelijk is. Offertes worden bij meerdere partijen gevraagd en tarieven worden getoetst op marktconformiteit. Renterisicobeheer Ieder project / activiteit wordt ‘doorgerekend’ op basis van een rentescenario. Besluiten zullen zijn gericht op de realisatie van het rentescenario. Afhankelijk van de omvang en duur van het project (of activiteit) wordt een ‘rentemanagement-plan’ opgesteld. Gezien de diversiteit van de activiteiten van de verbindingen worden op voorhand geen algemene randvoorwaarden gegeven. In het ‘rentemanagement-plan’ zal o.a. aandacht worden gegeven aan renterisicobeheersing en de flexibiliteit in de financiering. De rente-instrumenten die Wonen Noordwest Friesland mag hanteren kunnen ook door een verbinding worden aangegaan. Zekerhedenbeleid Zekerheden benodigd voor de financiering van de verbinding worden door de verbinding zelf afgegeven. Aanvullende zekerheden kunnen worden gegeven door de aandeelhouders per verbinding, bij voorkeur naar rato van eigendomsverhouding. In beginsel worden de zekerheden verstrekt door de directe aandeelhouder van de verbinding op basis van de eigen vermogensstructuur. Alle zekerheden worden nauwkeurig omschreven en zijn altijd begrensd in omvang. Liquiditeitenbeheer De beschikbaarheid van middelen komt voort uit een tijdelijke en onvoorziene mismatch van geldstromen. Er worden geen externe middelen aangetrokken uitsluitend met het doel deze gelden vervolgens te beleggen en daarmee renteresultaten te realiseren. Uitzettingen mogen alleen plaatsvinden bij de bank die de financiering voor de verbinding heeft verstrekt of bij Wonen Noordwest Friesland. Uitzettingen mogen alleen plaatsvinden in de vorm van een termijndeposito, rekening-courant of spaarrekeningen.
Treasurystatuut Wonen Noordwest Friesland 2015
28
STAATSCOURANT
Nr. 8177 31 maart 2015
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
bijlage 3a
Beleidsregels van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 september 2012, nr. 2012-0000515185 ter uitvoering van het Besluit beheer sociale-huursector inzake het gebruik van financiële derivaten door toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet (Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting) De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Gelet op artikel 21 van het Besluit beheer sociale-huursector; Besluit:
§ 1. Begripsomschrijvingen Artikel 1 In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. financiële derivaten: 1°. financiële contracten waarvan de waarde is afgeleid van een onderliggende waarde of een referentieprijs, of 2°. onderdelen van financiële contracten die, op zichzelf beschouwd, vallen onder de definitie onder 1°; b. renteswap: financieel derivaat tussen twee partijen om gedurende een in dat derivaat vastgestelde periode kasstromen in de vorm van rentebetalingen uit te wisselen; c. payer swap: renteswap van de partij, die een vaste rente betaalt en een variabele rente ontvangt; d. receiver swap: renteswap van de partij, die een variabele rente betaalt en een vaste rente ontvangt; e. rentecap: financieel derivaat tussen twee partijen bij of inzake een financiering, waarbij de koper tegen betaling van een geldsom gedurende een bij dat derivaat overeengekomen periode de garantie van een maximaal te betalen rentetarief verkrijgt; f. rentefloor: financieel derivaat tussen twee partijen bij of inzake een financiering, waarbij de koper tegen betaling van een geldsom gedurende een bij dat derivaat overeengekomen periode de garantie van een minimaal te ontvangen rentetarief verkrijgt; g. rentecollar: financieel derivaat tussen twee partijen bij of inzake een financiering, waarin voor dezelfde periode sprake is van zowel een rentecap als een rentefloor; h. variabele leningen: leningen waarvan de rente met een periodiciteit van 12 maanden of minder wordt herzien; i. hedging: afdekken dan wel beperken van opwaartse renterisico’s van aangetrokken variabele leningen door het afsluiten van payer swaps; j. liquiditeitsbuffer: som van de bij een toegelaten instelling aanwezige liquide middelen, op zeer korte termijn liquide te maken beleggingen en direct opeisbare en voor het doel van de buffer aan te wenden leningsfaciliteiten; k. toegelaten instelling: toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet; l. fonds: Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, bedoeld in artikel 71 van de Woningwet; m. minister: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
§ 2. Algemene uitgangspunten Artikel 2 1. Het financiële beleid en beheer van een toegelaten instelling moet dienstbaar zijn aan het realiseren van de gewenste volkshuisvestelijke doelstellingen, en dient daartoe op transparante wijze gericht te zijn op financiële continuïteit. 2. Het aantrekken en afstoten van financiële derivaten dient uitsluitend te zijn gericht op het beperken van risico’s van het financiële beleid en beheer. 3. Het verkopen van financiële derivaten, anders dan het sluiten van derivaatposities, is niet toegestaan.
1
Staatscourant 2015 nr. 8177
31 maart 2015
§ 3. Organisatorische eisen Artikel 3 1. Toegelaten instellingen die bij hun financiële beleid en beheer financiële derivaten gebruiken, dienen hun interne organisatie op adequate wijze daarop te hebben ingericht. Dit betekent dat in elk geval moet zijn geborgd dat er voldoende aandacht is voor: a. de wijze waarop en de mate waarin het gebruik van financiële derivaten bijdraagt aan het beperken van risico’s bij het financiële beleid en beheer; b. de interne organisatiestructuur inzake aanschaf en gebruik van financiële derivaten, waaronder in elk geval regels inzake bevoegdheden en mandatering, interne controle, interne verantwoording, rol en betrokkenheid van de externe accountant, en rol en betrokkenheid van het orgaan waaraan het toezicht op het bestuur is opgedragen; c. waarborging van voldoende interne professionaliteit inzake financiële derivaten, ook bij het orgaan, bedoeld in onderdeel b; d. beheersingsstructuren rond de risico’s van financiële derivaten, onder meer gericht op de marktwaarde, de omvang en de samenstelling van de derivatenportefeuille en de monitoring van de marktwaarde en de liquiditeitsbuffer in relatie tot het liquiditeitsrisico. 2. Het fonds beoordeelt jaarlijks de opzet van de interne organisatie rond financiële derivaten in het kader van zijn financiële toezicht. Het informeert de toegelaten instelling en de minister omtrent zijn bevindingen.
§ 4. Aan te trekken soorten financiële derivaten Artikel 4 1. Het is toegelaten instellingen niet toegestaan andere financiële derivaten aan te trekken dan rentecaps of payer swaps gericht op het beperken van opwaartse renterisico’s van variabele leningen. 2. Financiële derivaten mogen uitsluitend worden aangetrokken in euro’s, en van financiële instellingen met minimaal een single A rating of een daarmee vergelijkbare rating, afgegeven door ten minste twee van de drie ratingbureaus Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch.
§ 5. Contractuele voorwaarden financiële derivaten en zorgplicht aanbieders Artikel 5 1. Er mogen in of ten aanzien van aan te trekken financiële derivaten geen clausules worden gehanteerd die op enigerlei wijze de uitoefening van het toezicht op de toegelaten instellingen kunnen belemmeren. 2. Financiële derivaten worden door toegelaten instellingen aangetrokken onder de modelovereenkomst die is opgenomen in bijlage I bij deze beleidsregels. Artikel 6 1. Toegelaten instellingen mogen uitsluitend financiële derivaten aantrekken van een financiële instelling, als zij door deze instelling in het kader van de zorgplichtregels van de Wet op het financieel toezicht, in het bijzonder artikel 4:90, als ‘niet professionele belegger’ worden beschouwd. 2. Financiële derivaten worden door toegelaten instellingen aangetrokken onder de raamovereenkomst die is opgenomen in bijlage II bij deze beleidsregels.
§ 6. Volumebegrenzing financiële derivaten Artikel 7 1. Toegelaten instellingen mogen uitsluitend financiële derivaten aantrekken ter hedging van variabele leningen die voor of tegelijk met het moment van afsluiten van het derivatencontract zijn aangetrokken. 2. Aan te trekken payer swaps mogen geen langere looptijd hebben dan het lopende jaar en de direct daarop volgende negen kalenderjaren.
2
Staatscourant 2015 nr. 8177
31 maart 2015
§ 7. Financiële eisen Artikel 8 1. Toegelaten instellingen die financiële derivaten gebruiken, dienen daarvoor een liquiditeitsbuffer aan te houden die, rekening houdend met voorzienbare claims op de liquiditeitsbuffer vanwege andere bedrijfsrisico’s, ten minste groot genoeg is om de uit de derivatenportefeuille voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen ten gevolge van een daling van de vaste rente in de markt met 2%-punt te kunnen voldoen. 2. Indien de liquiditeitsbuffer niet voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, dient de toegelaten instelling: a. dit terstond te melden aan het fonds; b. in overleg met het fonds een beleidslijn op te stellen gericht op het weer kunnen voldoen aan deze eis. 3. Indien en zolang de liquiditeitsbuffer, bedoeld in het eerste lid, te klein is om de uit de derivatenportefeuille voortvloeiende liquiditeitsverplichtingen ten gevolge van een daling van de vaste rente in de markt met 1%-punt te kunnen voldoen, mag de betreffende toegelaten instelling geen payer swaps aantrekken.
§ 8. Externe verantwoording en extern toezicht Artikel 9 1. Toegelaten instellingen die financiële derivaten gebruiken, dienen zich hierover in hun jaarverslag of in hun cijfermatige kerngegevens, bedoeld in artikel 26, derde lid, van het Besluit beheer sociale-huursector, op een transparante, complete en inzichtelijke wijze te verantwoorden. 2. De verantwoording, bedoeld in het eerste lid, heeft in elk geval betrekking op: a. de interne organisatie, bedoeld in artikel 3, eerste lid; b. de samenstelling en omvang van de derivatenportefeuille van de toegelaten instelling in relatie tot haar leningenportefeuille op een zodanige wijze dat het fonds kan beoordelen of aan de artikelen 4 tot en met 7 wordt voldaan; c. de liquiditeitsbuffer, bedoeld in artikel 8, en d. de wijze waarop de toegelaten instelling toepassing geeft aan artikel 10, indien dat artikel op haar van toepassing is. 3. Voor zover niet of niet anders bepaald in deze beleidsregels zijn voor de verwerking, waardering, resultaatbepaling, presentatie en toelichting van financiële derivaten in de jaarrekening titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en richtlijn 290 ‘Financiële instrumenten’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving van toepassing. 4. Het fonds betrekt de solvabiliteitsrisico’s vanwege het bezit van financiële derivaten bij zijn financiële oordelen over de toegelaten instelling.
§ 9. Plan van aanpak Artikel 10 1. Een toegelaten instelling die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels een derivatenportefeuille heeft die financiële derivaten bevat met clausules die de uitoefening van het toezicht op de toegelaten instelling kunnen belemmeren, stelt een plan van aanpak op om de derivatenportefeuille voor wat betreft deze financiële derivaten met voornoemde clausules binnen een redelijkerwijs haalbaar te achten termijn af te bouwen. 2. Het fonds kan nadere eisen stellen aan het plan van aanpak van en de te hanteren termijn voor de in het eerste lid bedoelde afbouw van de derivatenportefeuille.
§ 10. Slotbepalingen Artikel 11 Deze beleidsregels treden, met uitzondering van artikel 5, tweede lid, en artikel 6, tweede lid, in werking met ingang van de eerste dag van de kalendermaand die direct volgt op de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.
3
Staatscourant 2015 nr. 8177
31 maart 2015
Artikel 12 Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting. Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag, 5 september 2012 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
4
Staatscourant 2015 nr. 8177
31 maart 2015
TOELICHTING I. Algemeen In artikel 21, eerste lid, van het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) is aangegeven dat een toegelaten instelling een zodanig financieel beleid en beheer moet voeren, dat haar voortbestaan in financieel opzicht is gewaarborgd. Gebleken is dat dit basisprincipe van financiële continuïteit kan worden bedreigd door het gebruik van financiële derivaten. Om die reden wordt in deze beleidsregels aangegeven wat inzake het gebruik van financiële derivaten als een prudent financieel beleid en beheer moet worden opgevat. Uitgangspunt hierbij is dat toegelaten instellingen met hun financiële middelen volkshuisvestelijke doelen dienen na te streven. Speculatie en het zich verbinden aan financiële producten die grote risico’s met zich meebrengen passen daar niet bij. Financiële derivaten zijn bij uitstek instrumenten die speculatief en risicovol kunnen zijn. Slechts in het kader van de financiering van investeringen en de daaraan verbonden renterisico’s kunnen bepaalde financiële derivaten soms een toegevoegde waarde hebben. De hier gegeven beleidsregels beogen dat geschikte financiële derivaten op de juiste wijze en in verantwoorde mate worden ingezet. Daartoe worden er ten eerste organisatorische eisen gesteld aan toegelaten instellingen die financiële derivaten willen gebruiken. De toegelaten instelling dient aannemelijk te maken dat zij daartoe voldoende professioneel is geëquipeerd. Daarnaast zijn er regels met betrekking tot de typen financiële derivaten die mogen worden aangetrokken. Deze zijn beperkt tot rentecaps en payer swaps die worden ingezet ter beperking van opwaartse renterisico’s van aangetrokken leningen. Aan te trekken financiële derivaten moeten straks, na publicatie daarvan, voldoen aan de nog op te stellen modelovereenkomst gebaseerd op de International Swaps and Derivatives Agreement (ISDA). Tevens worden er volumebegrenzingen gesteld aan de door een toegelaten instelling aan te trekken financiële derivaten, gerelateerd aan het volume aan en de looptijd van variabele leningen en, voor wat betreft payer swaps, gemaximeerd in jaren. Ook moet de toegelaten instelling kunnen aantonen dat ze voldoende financiële buffers heeft om de specifieke aan financiële derivaten verbonden liquiditeitsrisico’s op te kunnen vangen. Financiële instellingen dienen de toegelaten instelling aan wie zij financiële derivaten verstrekken, in het kader van de zorgplicht in de Wet op het financieel toezicht te beschouwen als ‘niet-professionele belegger’. Toegelaten instellingen met (bestaande) financiële derivaten die na de inwerkingtreding van deze beleidsregels niet meer mogen worden aangeschaft hoeven deze niet af te stoten, tenzij de contracten clausules bevatten die het toezicht kunnen belemmeren. Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (fonds) zal toezicht houden op de naleving van deze beleidsregels. Het is binnen het kader van deze beleidsregels uiteindelijk aan de toegelaten instelling zelf of ze het gebruik van financiële derivaten nuttig acht binnen haar financieringsbeleid. Om dit goed af te kunnen wegen is een adequaat en transparant inzicht in de liquiditeits- en solvabiliteitsrisico’s van het eigen financieringsbeleid gewenst, bij voorkeur ingepast in de financiële toetsing en het financiële oordeel van het fonds. Er dienen voldoende liquiditeits- en solvabiliteitsbuffers te zijn om financieringsrisico’s (vanwege herfinanciering en renteherziening) op te vangen, rekening houdend met andere bedrijfsrisico’s.
II. Artikelsgewijs Artikel 2 In dit artikel is bepaald wat de functie van financiële derivaten dient te zijn voor een toegelaten instelling, namelijk het beperken van renterisico’s in een op het realiseren van volkshuisvestelijke doelstellingen gericht financieringsbeleid. Het verkopen (‘schrijven’) van financiële derivaten, anders dan het sluiten van bestaande posities, vervult daarin geen functie en is daarom niet toegestaan.
Artikel 3 Het gebruik van financiële derivaten vraagt waarborgen in een toegelaten instelling dat er goed mee wordt omgegaan. De interne organisatie dient daartoe in een veelheid van aspecten op orde te zijn. Het fonds beoordeelt jaarlijks de interne organisatie.
5
Staatscourant 2015 nr. 8177
31 maart 2015
Artikel 4 In dit artikel zijn stringente begrenzingen gesteld aan de typen financiële derivaten die toegelaten instellingen mogen aantrekken. In het eerste lid is bepaald dat uitsluitend rentecaps en payer swaps gericht op het beperken van financieringsrisico’s vanwege rentestijgingen in aanmerking komen om te worden aangetrokken door toegelaten instellingen. In het tweede lid zijn voorwaarden gesteld die er op zijn gericht dat er geen valutarisico wordt gelopen door de toegelaten instelling en dat de tegenpartij bij het afsluiten van een derivatencontract voldoende kredietwaardig is. Dit is vooral van belang bij payer swaps omdat daarbij sprake is van meerjarige financiële verplichtingen van beide contractpartijen.
Artikel 5 In het eerste lid is bepaald dat een financieel derivaat geen clausules mag bevatten die het externe toezicht en/of handhaving daarvan kunnen belemmeren. Clausules zoals het recht van de financiële instelling om betreffende contract te beëindigen of extra onderpandvoorwaarden te stellen als de toezichthouder intensiever toezicht gaat houden of gaat ingrijpen, zijn dus niet toegestaan. In het tweede lid is bepaald dat de aan te trekken financiële derivaten moeten voldoen aan de modelovereenkomst gebaseerd op de door banken veel gebruikte standaard van de International Swaps and Derivatives Association (ISDA). Deze modelovereenkomst zal, zodra zij tot stand is gekomen, in bijlage I van de beleidsregels worden opgenomen. Op dat moment zal dit artikellid in werking treden.
Artikel 6 In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat toegelaten instellingen alleen financiële derivaten mogen aantrekken van een financiële instelling als deze de toegelaten instelling als ‘niet professionele belegger’ beschouwt in het kader van de zorgplichtregels van de Wet op het financieel toezicht (Wft), met name artikel 4:90 daarvan. Op grond van omvangscriteria in de Wft zou in 2011 ca. 87% van de toegelaten instellingen in het kader van de zorgplicht als ‘professionele belegger’ worden beschouwd. Een toegelaten instelling kan echter verzoeken om als ‘niet professionele belegger’ te worden beschouwd, zodat een hogere beschermingsgraad wordt verkregen (opt-in mogelijkheid). Toegelaten instellingen die financiële derivaten willen aantrekken worden in dit artikel verplicht gesteld om van deze mogelijkheid van opt-in gebruik te maken. Van een financiële instelling die het opt-in verzoek niet wil honoreren mag geen financieel derivaat worden aangetrokken. De feitelijke invulling van de zorgplicht is overigens mede afhankelijk van de breedte van de dienstverlening van de financiële instelling. Naarmate deze meeromvattend is en bijvoorbeeld ook een advies- en vermogensbeheerrelatie omvat, worden er hogere eisen aan de zorgplicht gesteld. In het tweede lid is bepaald dat de transacties inzake aan te trekken financiële derivaten vallen onder de na totstandkoming daarvan in bijlage II op te nemen ISDA-raamovereenkomst. Hierin zal onder meer een vrijwaringovereenkomst worden opgenomen voor het geval de transactie financiële derivaten betreft die in het kader van deze beleidsregels niet zijn toegestaan. Op het moment dat die raamovereenkomst, tezamen met de in artikel 5 genoemde modelovereenkomst, aan deze beleidsregels wordt toegevoegd, zal dit artikellid in werking treden.
Artikel 7 In het eerste lid is bepaald dat aan te trekken financiële derivaten direct moet worden gebruikt om de renterisico’s van een aangetrokken variabele lening te beperken. Het aantrekken van een financieel derivaat vooruitlopend op een nog af te sluiten variabele lening is derhalve niet toegestaan. Ook mag de looptijd van het financiële derivaat die van de te hedgen variabele lening niet overtreffen. Tevens dient – in administratieve zin – elk aan te trekken financieel derivaat één-op-één te worden gekoppeld aan een specifieke variabele lening. Daarbij is het wel mogelijk om zonodig te switchen van onderliggende lening. In het tweede lid is bepaald dat de duur van een payer swap is gemaximeerd tot het einde van het negende kalenderjaar na het lopende jaar. Een en ander betekent dat variabele leningen vanaf het tiende kalenderjaar na het lopende jaar niet meer mogen worden gehedged met payer swaps. Na het verstrijken van de looptijd van de payer swap kan een nieuwe payer swap worden aangetrokken ter hedging van deze variabele lening.
Artikel 8 In dit artikel is bepaald dat elke toegelaten instelling die financiële derivaten gebruikt over een liquiditeitsbuffer moet beschikken die groot genoeg is om het – doorgaans negatieve – liquiditeitseffect op de derivatenportefeuille van een daling van de vaste rente van 2%-punt op te kunnen vangen.
6
Staatscourant 2015 nr. 8177
31 maart 2015
Het gaat hierbij om de totale derivatenportefeuille, dus ook om alle financiële derivaten die reeds voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels waren aangetrokken. Dit negatieve liquiditeitseffect is vaak een gevolg van margin call-verplichtingen en/of contractbeëindigingen die samenhangen met de aangetrokken payer swaps. Als de liquiditeitsbuffer de effecten van 2%-punt rentedaling niet meer kan opvangen dient dit terstond te worden gemeld bij het fonds. Vervolgens dient in overleg met het fonds een beleidslijn te worden opgesteld, gericht op het binnen een haalbare termijn weer kunnen voldoen aan de 2%-norm. Deze beleidslijn kan zowel betrekking hebben op het vergroten van de liquiditeitsbuffer als op het verkleinen van het liquiditeitsrisico van de derivatenportefeuille.
Artikel 9 In dit artikel is bepaald dat elke toegelaten instelling die financiële derivaten gebruikt zich daarover in haar jaarverslag of, naar eigen keuze, in haar jaarlijkse verantwoordingsinformatie aan het fonds (de ‘dVi’), op transparante en inzichtelijke wijze dient te verantwoorden in relatie tot deze beleidsregels. Dat laat onverlet dat het fonds als financieel toezichthouder nadere eisen aan deze verantwoording kan stellen. De jaarlijkse verantwoording is in die zin een minimumeis inzake externe verantwoording. In zijn eigen beleidsregels zal het fonds hieraan nadere uitwerking geven. In het derde lid is aangegeven dat BW 9, Titel 9 en de daarop gebaseerde richtlijn 290 van de Raad voor de Jaarverslaggeving van toepassing is voor de verwerking van financiële derivaten in de jaarrekening. In het bijzonder paragraaf 290.5 ‘Waardering en resultaatbepaling’ en paragraaf 290.6 ‘Hedge accounting’ zijn relevante onderdelen van deze richtlijn.
Artikel 10 In dit artikel is bepaald dat toegelaten instellingen met financiële derivaten die na de inwerkingtreding van deze beleidsregels niet meer mogen worden aangeschaft, deze niet hoeven af te stoten, tenzij ze clausules bevatten die de uitoefening van het toezicht op de toegelaten instelling kunnen belemmeren. Hiertoe dienen toegelaten instellingen een plan van aanpak op te stellen om ze binnen een redelijkerwijs haalbaar te achten termijn af te bouwen. Wat een redelijke termijn is hangt in sterke mate af van de derivatenpositie die de toegelaten instelling in het verleden heeft opgebouwd, de financiële gevolgen van afbouw van een deel daarvan, alsmede van haar financiële positie in het algemeen. Om die redenen wordt in deze beleidsregels dan ook geen termijn genoemd waarbinnen de toegelaten instellingen er aan moeten voldoen. De betreffende toegelaten instellingen dienen zelf in hun jaarverslag of in hun jaarlijkse verantwoordingsinformatie aan het fonds aan te geven hoe en op welke termijn ze aan de beleidsregels kunnen gaan voldoen. Het fonds zal de aangegeven aanpak en termijn op redelijkheid toetsen en kan zo nodig nadere aanwijzingen geven ter zake. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat een derivatenportefeuille met af te bouwen financiële derivaten niet als onrechtmatig wordt beschouwd. Wel wordt verwacht dat de toegelaten instelling uitvoering geeft aan het door haarzelf opgestelde en door het fonds als redelijk beoordeelde afbouwplan ter zake.
Artikel 11 Met de in dit artikel opgenomen inwerkingtredingbepaling is afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten. De reden hiervoor is dat het van groot belang is dat deze beleidsregels zo spoedig mogelijk in werking treden. Er zijn grote, ook maatschappelijke, belangen gemoeid met het voortvarend beperken van risico’s bij het financiële beleid en beheer van toegelaten instellingen. Zoals reeds is aangegeven bij de toelichting op artikel 5 en 6 zal het tweede lid van elk van deze artikelen, waarin is bepaald dat aan te trekken financiële derivaten moeten voldoen aan de (ISDA) modelovereenkomst en raamovereenkomst, later in werking treden. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
7
Staatscourant 2015 nr. 8177
31 maart 2015
bijlage 3b
STAATSCOURANT
Nr. 2868 30 januari 2015
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
bijlage 4a
Beleidsregels van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 27 januari 2015, nr. 2014-0000068292 ter uitvoering van het Besluit beheer sociale-huursector inzake het beleggen door toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet (Beleidsregels verantwoord beleggen door toegelaten instellingen volkshuisvesting) De Minister voor Wonen en Rijksdienst, Gelet op artikel 21 van het Besluit beheer sociale-huursector; Besluit:
§ 1. Begripsomschrijvingen Artikel 1 In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a) toegelaten instelling: toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet; b) CFV: Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, bedoeld in artikel 71 van de Woningwet; c) ILT: Inspectie Leefomgeving en Transport; d) minister: Minister voor Wonen en Rijksdienst; e) jaarverslaggeving: verantwoording van de instelling conform Titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die minimaal bestaat uit het bestuursverslag en de jaarrekening; f) kasstroomprognose: uitspraak omtrent het vermoedelijk verloop of de vermoedelijke afloop van de financieringsbehoefte en de liquiditeitsplanning voor de korte en lange termijn; g) rating: taxatie van de kredietwaardigheid van een financiële onderneming of een land; h) ratingbureau: bureau dat de kredietwaardigheid van financiële ondernemingen en landen taxeert, als Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch; i) waardepapieren: documenten met een geldwaarde, zoals een bewijs van een obligatie. j) middelen: alle gelden waarover een toegelaten instelling beschikt; k) beleggingen: uitgezette middelen die tijdelijk niet benodigd zijn om aan de lopende financiële verplichtingen te voldoen, m.u.v. financiële derivaten als bedoeld in de “Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting”; l) lidstaat: lid van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte – Noorwegen, IJsland en Liechtenstein – en ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus; m) financiële onderneming: onderneming als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht die het bedrijf van kredietinstelling mag uitoefenen, beleggingsdiensten mag verlenen, beleggingsinstellingen mag beheren, rechten van deelneming in een beleggings-maatschappij mag aanbieden, of het bedrijf van verzekeraar mag uitoefenen, alsmede ondernemingen die op grond van Europese richtlijnen vallen onder een met de Wft vergelijkbare vorm van Home Country Control; n) near banking: het lenen van gelden met het doel deze weer uit te zetten bij dezelfde of een andere partij; o) achtergesteld papier: waardepapieren die later voor uitbetaling in aanmerking komen dan de vorderingen van andere schuldeisers.
§ 2. Algemene uitgangspunten Artikel 2 Toegelaten instellingen doen jaarlijks in de jaarverslaggeving ten minste verslag van: a. het beleid en de uitvoering ten aanzien van het beleggen; b. de soorten en omvang van de beleggingen; c. de looptijden van de beleggingen. Artikel 3 1. Het financiële beleid en beheer van een toegelaten instelling moet dienstbaar zijn aan het
1
Staatscourant 2015 nr. 2868
30 januari 2015
realiseren van de gewenste volkshuisvestelijke doelstellingen, en dient daartoe op transparante wijze gericht te zijn op financiële continuïteit. 2. Het aantrekken en afstoten van beleggingen dient uitsluitend te zijn gericht op het beperken van risico’s van het financiële beleid en beheer en op de financiële continuïteit. 3. Toegelaten instellingen beleggen risicomijdend en hanteren geen rentevisie. 4. Toegelaten instellingen beleggen uitsluitend hun niet voor lopende betalingen benodigde middelen.
§ 3. Organisatorische eisen Artikel 4 1. Toegelaten instellingen die bij hun financiële beleid en beheer beleggingen gebruiken, dienen hun interne organisatie op adequate wijze daarop te hebben ingericht. Dit betekent dat in elk geval moet zijn geborgd dat er voldoende aandacht is voor: a. de wijze waarop en de mate waarin het gebruik van beleggingen bijdraagt aan het beperken van risico’s bij het financiële beleid en beheer en de wijze waarop het bijdraagt aan de financiële continuïteit; b. de interne organisatiestructuur inzake aanschaf en gebruik van beleggingen, waaronder in elk geval regels inzake bevoegdheden en mandatering, interne controle, interne verantwoording, rol en betrokkenheid van de externe accountant, en rol en betrokkenheid van het orgaan waaraan het toezicht op het bestuur is opgedragen; c. waarborging van voldoende interne professionaliteit inzake beleggingen, ook bij het orgaan, bedoeld in onderdeel b; d. beheersingsstructuren rond de risico’s van beleggingen, onder meer gericht op de marktwaarde, de omvang en de samenstelling van de beleggingenportefeuille en de monitoring van de marktwaarde in relatie tot liquiditeits- en renterisico’s van de beleggingen. 2. Toegelaten instellingen die bij hun financiële beleid en beheer beleggingen gebruiken zijn in het bezit van een beleggingsstatuut. In dit beleggingsstatuut zijn in ieder geval de onder lid 1 vermelde onderwerpen uitgewerkt, alsmede dat de toegelaten instelling geen near banking activiteiten ontplooit. 3. Het CFV betrekt in het kader van zijn financiële toezicht de opzet van de interne organisatie rond beleggingen via een risicogerichte aanpak. Het CFV informeert de toegelaten instelling en de minister omtrent zijn bevindingen.
§ 4. Toegestane beleggingen Artikel 5 1. Toegelaten instellingen zetten, al dan niet in waardepapieren, slechts middelen uit bij financiële ondernemingen, die: a. gevestigd zijn in een lidstaat die ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee van de drie ratingbureaus Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch; en b. voor henzelf en voor de door hen uitgegeven waardepapieren kunnen aantonen dat ze ten minste over een AA-minusrating beschikken, afgegeven door ten minste twee van de drie ratingbureaus Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch. 2. Indien de middelen worden uitgezet voor een periode van minder dan drie maanden, tonen deze financiële ondernemingen aan dat ze, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, voor henzelf en voor de door hen uitgegeven waardepapieren ten minste over een A-rating, afgegeven door ten minste twee van de drie ratingbureaus Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch beschikken. 3. Toegelaten instellingen zetten hun middelen voor maximaal 5 jaar uit. 4. Toegelaten instellingen zetten slechts middelen uit in waardepapieren in vormen waarvan op einddatum een inleg- of hoofdsomgarantie is afgegeven. 5. Ter voorkoming van valutarisico’s beleggen toegelaten instellingen uitsluitend in waardepapieren van financiële ondernemingen in Euro’s. 6. De looptijd van een belegging dient in verhouding te staan tot de periode waarin de belegde
2
Staatscourant 2015 nr. 2868
30 januari 2015
middelen feitelijk niet benodigd zijn om aan de lopende financiële verplichtingen te kunnen voldoen, zoals blijkend uit de kasstroomprognose. De intentie dient te zijn dat de belegging tot aan het eind van de looptijd wordt aangehouden ter voorkoming van tussentijdse beëindigingen. 7. Beleggen in aandelen en achtergesteld papier zijn niet toegestane activiteiten. 8. Het eerste tot en met zevende lid hebben betrekking op beleggingen die na de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels nieuw worden verworven, respectievelijk gesloten.
§ 5. Contractuele voorwaarden beleggingen Artikel 6 1. Toegelaten instellingen mogen geen overeenkomst aangaan waarin clausules worden gehanteerd die op enigerlei wijze de uitoefening van het toezicht op de toegelaten instellingen kunnen belemmeren.
§ 6. Externe verantwoording en extern toezicht Artikel 7 1. Toegelaten instellingen die beleggingen gebruiken, dienen zich hierover in hun jaarverslag of in het overzicht met gegevens, bedoeld in artikel 26, derde lid, van het Besluit beheer socialehuursector, op een transparante, complete en inzichtelijke wijze te verantwoorden. 2. De verantwoording, bedoeld in het eerste lid, heeft in elk geval betrekking op: a. de interne organisatie, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid; b. de samenstelling en omvang van de beleggingenportefeuille van de toegelaten instelling op een zodanige wijze dat het CFV kan beoordelen of aan de artikelen 5 en 6 wordt voldaan; c. de wijze waarop de toegelaten instelling volkshuisvestingsverslag toepassing geeft aan artikel 8, indien dat artikel op haar van toepassing is. 3. Voor zover niet of niet anders bepaald in deze beleidsregels zijn voor de verwerking, waardering, resultaatbepaling, presentatie en toelichting van beleggingen in de jaarrekening titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en richtlijn 290 Financiële instrumenten van de Raad voor de Jaarverslaggeving van toepassing. 4. Het CFV betrekt de liquiditeits- en solvabiliteitsrisico’s vanwege beleggingen bij zijn financiële oordelen over de toegelaten instelling.
§ 7. Plan van aanpak Artikel 8 1. Een toegelaten instelling die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels een beleggingenportefeuille heeft die beleggingen bevat die niet voldoen aan de eisen gesteld in deze beleidsregels, stelt een plan van aanpak op om de beleggingenportefeuille voor wat betreft deze beleggingen binnen een redelijkerwijs haalbaar te achten termijn af te bouwen. 2. Het CFV kan nadere eisen stellen aan het plan van aanpak van en de te hanteren termijn voor de in het eerste lid bedoelde afbouw van de beleggingenportefeuille.
§ 8. Slotbepalingen Artikel 9 Het CFV ziet toe op de naleving van deze beleidsregels, met uitzondering van het toezicht op de aanwezigheid van een bepaling inzake near banking activiteiten in het beleggingsstatuut zoals vermeld in artikel 4 lid 2. Dit onderdeel valt onder het rechtmatigheidstoezicht zoals uitgeoefend door de ILT. Artikel 10 Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels verantwoord beleggen door toegelaten instellingen volkshuisvesting.
3
Staatscourant 2015 nr. 2868
30 januari 2015
Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en treden in werking op 1-2-2015. Den Haag, 27 januari 2015 De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
4
Staatscourant 2015 nr. 2868
30 januari 2015
TOELICHTING BELEIDSREGELS VERANTWOORD BELEGGEN DOOR TOEGELATEN INSTELLINGEN VOLKSHUISVESTING Inleiding Met deze beleidsregels wordt nadere invulling gegeven aan de normen inzake beleggingsactiviteiten door toegelaten instellingen volkshuisvesting. Deze nadere invulling is een aanvulling op hetgeen is vastgelegd in MG 1994-311 en MG 2001-26, alsmede op artikel 21 van het Besluit beheer sociale huursector. Deze regeling heeft het karakter van een beleidsregel en is inhoudelijk mede gebaseerd op de Wet Financiering decentrale overheden en de Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek. Gelet op de sociale taakstelling van de toegelaten instellingen dienen zij hun maatschappelijke kapitaal op een verantwoorde wijze te beheren. Dit houdt in dat toegelaten instellingen geen onverantwoorde risico’s mogen nemen met hun beleggingen. Riskante beleggingsvormen worden met deze beleidsregels uitgesloten. Voor alle duidelijkheid wordt hierbij opgemerkt dat deze beleidsregels van kracht worden naast de bestaande Beleidsregels derivaten van toegelaten instellingen. Die beleidsregels blijven onverkort van kracht.
Uitgangspunten Via deze beleidsregels wordt de basis gelegd voor verantwoord beleggingsbeleid van toegelaten instellingen via het verplichten van voldoende professionaliteit, beheersingsstructuren rond de risico’s, interne controle en het afdwingen van een relatie tussen beleggen en de financiële continuïteit van de toegelaten instelling. Hiermee wordt voorkomen dat risico’s worden aangegaan terwijl de infrastructuur van de organisatie niet is gericht op de beheersing van deze risico’s. Hiermee is niet beoogd dat toegelaten instellingen geen beleggingsmogelijkheden meer hebben na inwerkingtreding van deze beleidsregels. Wel is beoogd om randvoorwaarden te stellen waaraan verantwoord beleggen en verantwoorde beleggingen dienen te voldoen. Met deze beleidsregels wordt bijgedragen aan het risicogerichte externe toezicht op de toegelaten instellingen.
Verantwoord beleggen Op grond van artikel 70 van de Woningwet en artikel 11 van het Bbsh mogen toegelaten instellingen uitsluitend werkzaam zijn op het gebied en handelen in het belang van de volkshuisvesting. Daarnaast is in artikel 21 Bbsh bepaald dat de toegelaten instellingen een zodanig financieel beleid en beheer voeren, dat hun voortbestaan in financieel opzicht is gewaarborgd. Risicovolle beleggingen kunnen een bedreiging vormen voor de financiële continuïteit. In MG 94-31 is daarom reeds aangegeven dat risicovolle beleggingsactiviteiten in strijd zijn met artikel 21 van het Bbsh en dat de toezichthouder erop toe dient te zien dat risicovolle beleggingen worden omgezet naar solide beleggingen. In MG 2001-26 wordt aangegeven dat het vermogen dat bij de gezamenlijke woningcorporaties aanwezig is dient te worden beschermd tegen meer dan minimale beleggingsrisico’s. In het licht van de risico’s die voor een aantal toegelaten instellingen zijn voortgekomen uit derivatenportefeuilles, alsmede in het licht van de Parlementaire Enquête Woningcorporaties en de ontwikkeling naar meer risicogericht extern toezicht, wordt het gewenst geacht hier richting de corporatiesector en de externe toezichthouders meer duidelijkheid over te bieden. Via deze beleidsregels wordt het aangaan van valutarisico’s en hoofdsom- dan wel inlegrisico’s op einddatum uitgesloten. Het is van belang dat toegelaten instellingen zich bewust zijn van de overige risico’s die worden gelopen en dat er naar wordt gestreefd deze te beperken. Dit kan bijvoorbeeld renterisico’s betreffen of hoofdsomrisico’s bij tussentijdse beëindiging van een overeenkomst.
1
5
Het deel van MG 1994-31 dat betrekking heeft op derivaten is inmiddels komen te vervallen. In de plaats daarvan zijn de Beleidsregels gebruik financiële derivaten toegelaten instellingen volkshuisvesting in werking getreden.
Staatscourant 2015 nr. 2868
30 januari 2015
Artikelgewijze toelichting Artikel 1 Onder f Een meerperioden overzicht van soorten inkomsten en uitgaven om inzicht te krijgen omtrent het vermoedelijk verloop van liquiditeitsoverschotten en -tekorten, de financieringsbehoefte en de liquiditeitsplanning.
Onder k Onder beleggen wordt verstaan het tijdelijk uitzetten van middelen die niet voor lopende betalingen benodigd zijn. Leningen u/g in de vorm van interne financiering worden niet als belegging beschouwd. Het uitzetten van middelen bij een financiële onderneming is een belegging en dient te voldoen aan de voorwaarden zoals geformuleerd in deze beleidsregels, ook wanneer deze uitzetting als lening u/g wordt geboekt door de toegelaten instelling. De definitie van het begrip ‘Bankieren’ zoals benoemd in MG 2001-26 wordt met deze beleidsregels niet aangepast. Bankieren zoals geformuleerd in MG 2001-26 blijft een niet toegestane (neven-)activiteit. Als gevolg hiervan is het uitlenen van middelen aan bijvoorbeeld een Nederlandse decentrale overheid of aan personeel nog altijd niet toegestaan, terwijl collegiale financiering tussen toegelaten instellingen mogelijk blijft.
Artikel 2 De toegelaten instelling doet jaarlijks in het jaarverslag verslag van haar beleggingsbeleid en meldt daarin welke en wat voor beleggingen zij in het verslagjaar heeft uitstaan, welke mutaties hierin gedurende het verslagjaar zijn opgetreden en de looptijden van de beleggingen.
Artikel 3 Onder risicomijdend beleggen wordt in ieder geval verstaan iedere belegging waarbij de terugbetaling van de inleg of de hoofdsom op einddatum is gegarandeerd door een financiële instelling. In verband met de mogelijkheid van verlaging van de ratings is het vervolgens wenselijk afspraken te maken met de tegenpartij waarin directe opeisbaarheid van de uitgezette middelen in die situatie wordt geregeld zonder een boeteclausule. Het is tevens aan te raden dat toegelaten instellingen in hun beleggingsbeleid risicospreiding aanbrengen via de spreiding van beleggingen over verschillende financiële ondernemingen, soorten producten en einddata. Het hanteren van een rentevisie houdt in dat toegelaten instellingen inspelen op een te verwachten rentedaling of rentestijging. Dit mag geen onderdeel uitmaken van het beleggingsbeleid.
Artikel 4 De toegelaten instellingen die beleggingen gebruiken dienen een beleggingsstatuut te hebben. Dit beleggingsstatuut kan onderdeel zijn van het treasurystatuut. In dit statuut is vastgelegd hoe de interne organisatie is met betrekking tot beleggen. Dit houdt in ieder geval in dat is vastgelegd op welke wijze beleggen bijdraagt aan de financiële continuïteit van de toegelaten instelling, hoe de bevoegdheden omtrent de aanschaf en het gebruik van beleggingen zijn geregeld, wat de rol is van het intern toezichthoudend orgaan alsmede de externe accountant, hoe de aanwezigheid van adequate kennis op het terrein van beleggen wordt gewaarborgd en op welke wijze risico’s worden gemonitord. In dit beleggingsstatuut dient de bepaling opgenomen te zijn dat near banking activiteiten, zijnde het aantrekken van middelen met als specifiek doel deze uit te zetten bij een andere partij, niet zijn geoorloofd. De ILT ziet toe op de aanwezigheid van deze bepaling in het beleggingsstatuut. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur en het intern toezichthoudend orgaan van de toegelaten instelling om er op toe te zien dat near banking activiteiten niet plaatsvinden. Voor het vaststellen van een beleggingsstatuut geldt een overgangsperiode van 5 maanden na inwerkingtreding van deze beleidsregels.
Artikel 5 Risicovolle beleggingen worden met deze beleidsregels uitgesloten. Dit houdt in dat beleggingen slechts zijn toegestaan indien bij aanvang voldaan is aan bepaalde voorwaarden. Dit zijn onder andere dat slechts wordt belegd bij of via financiële ondernemingen met een bepaalde minimum rating, in
6
Staatscourant 2015 nr. 2868
30 januari 2015
Euro’s, dat slechts wordt belegd indien sprake is van een inleg- of hoofdsomgarantie op einddatum en dat de looptijd in verhouding dient te staan tot de periode waarin de middelen feitelijk niet nodig zijn voor de lopende verplichtingen. Beleggingen in aandelen en achtergesteld papier worden om die reden uitgesloten. Deze eisen gelden voor een bank in zijn totaliteit, niet voor elk filiaal afzonderlijk. Beleggingen in fondsen zijn alleen toegestaan als er sprake is van een inleggarantie op de einddatum. Het is niet mogelijk om een uitputtend overzicht te geven van bestaande en toekomstige producten die niet voldoen aan de eisen gesteld in deze beleidsregels. Het is daarom essentieel dat toegelaten instellingen zelf producten vermijden die vergelijkbaar zijn met aandelen, achtergesteld papier of om een andere reden risico’s met zich meebrengen die niet in lijn zijn met hetgeen in deze beleidsregels is bepaald. Het uitzetten van middelen bij financiële ondernemingen met een bepaalde minimumrating heeft betrekking op de partij waar de middelen daadwerkelijk worden uitgezet en niet op een eventuele tussenpersoon. Het is van belang dat toegelaten instellingen die in fondsen beleggen zich bewust zijn van de ratings van de in het beleggingsfonds ondergebrachte beleggingen. Een beleggingsfonds kan ten slotte een hogere rating hebben dan (een aantal van) de onderliggende beleggingen. De onderliggende beleggingen dienen echter ook te voldoen aan de bepalingen in artikel 5. Er dient een verhouding te zijn tussen een belegging en de periode waarin de belegde middelen niet benodigd zijn om aan lopende verplichtingen te kunnen voldoen. Het verdient aanbeveling dat toegelaten instellingen hun beleggingsbeleid dan ook baseren op een liquiditeitenplanning. Deze bepalingen gelden voor beleggingen die worden aangegaan vanaf het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels.
Artikel 6 In het eerste lid is bepaald dat een beleggingsovereenkomst geen clausules mag bevatten die het externe toezicht en/of handhaving daarvan kunnen belemmeren. Toezichtbelemmerende bepalingen zijn bepalingen in overeenkomsten die rechtstreeks verwijzen naar artikelen 41 en 43 Bbsh en artikelen 70d tot en met 70i van de Woningwet. Clausules zoals het recht van de financiële instelling om het betreffende contract te beëindigen of extra onderpandvoorwaarden te stellen als de toezichthouder intensiever toezicht gaat houden of gaat ingrijpen, zijn dus niet toegestaan.
Artikel 7 In dit artikel is bepaald dat elke toegelaten instelling die beleggingen heeft zich daarover in haar jaarverslag en/of in haar jaarlijkse verantwoordingsinformatie aan het CFV (de ‘dVi’), op transparante en inzichtelijke wijze dient te verantwoorden in relatie tot deze beleidsregels. Dat laat onverlet dat het CFV als financieel toezichthouder nadere eisen aan deze verantwoording kan stellen. De jaarlijkse verantwoording is in die zin een minimumeis inzake externe verantwoording. In zijn eigen beleidsregels kan het CFV hieraan nadere uitwerking geven.
Artikel 8 Indien op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels sprake is van beleggingen die op grond van deze beleidsregels niet zijn toegestaan, dient de toegelaten instelling een plan van aanpak op te stellen om de risicovolle beleggingen dan wel beleggingen waarbij sprake is van toezichtsbelemmerende bepalingen af te bouwen binnen een redelijkerwijs haalbaar te achten termijn. Risicovolle beleggingen zijn in dit verband beleggingen die niet voldoen aan de voorwaarden zoals deze zijn vastgelegd in artikel 5 en artikel 6 van deze beleidsregels. Wat een redelijke termijn is hangt in sterke mate af van de beleggingen die de toegelaten instelling in het verleden heeft opgebouwd, de financiële gevolgen van afbouw (van een deel) daarvan, alsmede van haar financiële positie in het algemeen. Om die redenen wordt in deze beleidsregels dan ook geen termijn genoemd waarbinnen de toegelaten instellingen er aan moeten voldoen. De betreffende toegelaten instellingen dienen zelf in hun jaarverslag of in hun jaarlijkse verantwoordingsinformatie aan het CFV aan te geven hoe en op welke termijn ze aan de beleidsregels kunnen gaan voldoen. Het CFV zal de aangegeven aanpak en termijn op redelijkheid toetsen en kan zo nodig nadere aanwijzingen geven ter zake. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat een bestaande beleggingenportefeuille met af te bouwen beleggingen niet als onrechtmatig wordt beschouwd. Wel wordt verwacht dat de toegelaten instelling uitvoering geeft aan het door haarzelf opgestelde en door het CFV als redelijk beoordeelde afbouwplan ter zake.
7
Staatscourant 2015 nr. 2868
30 januari 2015
Indien na aanvang van een belegging de rating van de financiële onderneming op een dergelijke manier verandert dat niet meer wordt voldaan aan de bepalingen in artikel 5, leidt dit niet (per definitie) tot een afbouwverplichting. Het is essentieel dat de toegelaten instelling in dergelijke situaties nagaat wat een prudente wijze is om met dit gegeven om te gaan.
Artikel 10 De Beleidsregels verantwoord beleggen door toegelaten instellingen volkshuisvesting treden in werking op 1 februari 2015.
8
Staatscourant 2015 nr. 2868
30 januari 2015
bijlage 4b
J
CENTRAAL FONDS VOLKSHUISVESTING
VRAAG EN ANTWOORD BIJ DE BELEIOSREGELS VERANTWOORD BELEGGEN
Op 1 februari 2015 zijn de Beleidsregels verantwoord beleggen in werking getreden. Gebleken is dat de beleidsregels bij toegelaten instellingen en adviesbureaus tot vragen leiden. Veel vragen zijn individueel beantwoord door CFV, in afstemming met BZK. Ter vergroting van de duidelijkheid rond de nieuwe beleidsregels, heeft CFV besloten om deze ‘Vraag en Antwoord’ lijst op de website te plaatsen. Toegelaten instellingen en andere betrokkenen kunnen de vragenlijst raadplegen bij interpretatiekwesties of als er behoefte is aan nadere uitleg van de beleidsregels. Mochten er na raadpleging van deze lijst nog vragen zijn, dan kunt u die stellen via http:/ / www.cfv.nl/ beleggingen. De vragen en antwoorden kennen vier categorieën: 1. Algemeen; 2. Definitie en reikwijdte; 3. Beleggingsstatuut; 4. Planvanaanpak. Waar vind ik de Beleidsregels verantwoord beleggen? In de Staatscourant van 30januari 2015, onder het nummer 452421, zijn de ‘Beleidsregels verantwoord beleggen’ in werking getreden. Hier kunt u de beleidsregels vinden. De beleidsregels zijn ook te vinden via www.cfv.nl/beleggingen of www.rijksoverheid.nl, met als zoekterm respectievelijk ‘toezicht beleggingen’ en: ‘Beleidsregels verantwoord beleggen’. Zijn deze Beleidsregels verantwoord beleggen nieuw? Nee, de beleidsregels geven uitvoering aan artikel 21 van het Besluit beheer sociale huursector zoals bedoeld in artikel 70 van de Woningwet en zijn een nadere aanvulling op MG 1994-31 en MG 2001-26. De ‘Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting’ blijven onverkort van kracht naast deze beleidsregels. Impliceren de Beleidsregels verantwoord beleggen dat in de verslaggeving over 2014 al moet worden voldaan aan deze beleidsregels? De jaarrekening/jaarverslag komen immers gereed nâ 1 februari 2015. Nee, voor de verslaggeving in de jaarrekening 2014 van de toegelaten instellingen gelden de reeds op beleggingen toepassing geldende wet- en regelgeving (BW2 T9, RJ, BBSH 2014, enz.). In het controleprotocol BBSH 2015 zal een verwijzing naar de beleidsregels worden opgenomen, waardoor de instellingsaccountant nieuwe beleggingen controleert en ook de genoemde verslaggevingsregels uit de beleidsregels. Wat betekenen deze beleidsregels voor mij als toegelaten instelling? U moet per 1 februari 2015 voldoen aan de beleidsregels. Maar voor het boekjaar 2014 betekent dit al dat u een zelftoetsing moet uitvoeren. U gaat zelf beoordelen of u aan de beleidsregels voldoet. Na het uitvoeren van de zeiftoetsing, maar voor 1juli 2015, stuurt u een bestuursverklaring toe aan CFV. Ook als u geen beleggingen heeft, stuurt u voor 1juli 2015 een bestuursverklaring naar CFV. Het format van deze bestuursverklaring vindt u in de informerende brief over de beleidsregels, verstuurd aan alle toegelaten instellingen op 20 maart 2015, zie: www.cfv.nI/beleggingen. Als uit uw zelftoetsing blijkt dat u niet voldoet aan de beleidsregels dan wil CFV dat u, met de bestuursverklaring, een plan van aanpak inclusief uw beleggingsstatuut aan CFV toestuurt. CFV zal dit plan van aanpak beoordelen en de uitkomst aan u meedelen. Indien CFV uw plan van aanpak te risicovol vindt, kan CFV u een interventie opleggen. Als u na ifebruari 2015 nieuwe beleggingen aangaat, moet u voldoen aan de beleidsregels. U moet beleggingen die niet voldoen aan de beleidsregels actief melden bij CFV. Bij het niet naleven van deze meldingsplicht kan CFV u sancties opleggen. Vanaf het boekjaar 2015 controleren instellingsaccountants ook of de na ifebruari 2015 aangegane beleggingen voldoen aan de beleidsregels. 2 Definieen r&kwij4e Wat zijn beleggingen? Onder beleggen wordt verstaan het tijdelijk uitzetten van middelen die niet voor lopende betalingen benodigd zijn. Alle tegoeden vallen daarmee onder de beleidsregels. Producten die vergelijkbaar zijn met aandelen, achtergesteld papier ofdusdanige risico’s meebrengen waardoor zij niet solide zijn, zijn eveneens uitgesloten. Beleggingen in fondsen zijn alleen toegestaan als sprake is van een inleggarantie op einddatum. Leningen u/g in de vorm van interne financiering worden niet als belegging beschouwd, maar leningen u/g bij een financiële onderneming zijn beleggingen. Het is ook niet toegestaan te bankieren, waaronder wordt verstaan: het door de toegelaten instelling of de verbinding aantrekken van geldelijke middelen, speciaal met het doel die vervolgens aan derden uitte lenen. Ook is het niet toegestaan uit de eigen bedrijfsreserve vrjgemaakte- of vrij te maken middelen met het speciale doel die vervolgens aan derden uit te lenen. Lenen aan verbindingen en! of andere toegelaten instellingen is onder de huidige wet- en regelgeving toegestaan.
Bijlage bij brief CSIDEI15.055 van 20 maart 2015
Wat wordt met tijdelijk bedoeld bij de niet benodigde middelen (artikel 1 lid k)? Het uitgangspunt van de Beleidsregels verantwoord beleggen is om alle tegoeden onder de werking van de beleidsregels te laten vallen. Dit is dus vanaf het moment dat middelen beschikbaar komen die voor een bepaalde tijd niet nodig zijn voor uitgaven en! of investeringen in volkshuisvesting. De looptijd van beleggingen is dus per definitie tijdelijk, dat betekent dat een toegelaten instelling zelf moet inschatten welke middelen en voor welke tijd deze kunnen worden uitgezet! belegd. Tijdelijk kan in deze een dag tot maximaal vijf jaar zijn. Vallen dagelijks opvraagbare tegoeden! middelen in rekening-courant bij de huisbankier en! of op spaarrekeningen ook onder de Beleidsregels verantwoord beleggen? Ja, ook deze middelen moeten op verantwoorde en risicomijdende wijze te worden uitgezet. Uitgezette middelen ten behoeve van financiële derivaten zijn uitgezonderd van de regeling? Wordt hiermee bedoeld de verplicht (CSA) aan te houden liquiditeitsbuffer op basis van het 2%-rentedalingsscenario? Nee, de 2% buffer die een toegelaten instelling aanhoudt, valt wel onder de Beleidsregels verantwoord beleggen. De feitelijk gestorte collateral! onderpand echter niet, aangezien de toegelaten instelling contractueel gehouden is die te voldoen en er dan weinig aan kan doen indien de derivatenbank op enig moment tijdens de looptijd van het derivaat bijvoorbeeld niet aan een bepaalde rating voldoet. In de toelichting op artikel 1, lid k, wordt genoemd dat het uitlenen van middelen aan Nederlandse decentrale overheden nog altijd niet is toegestaan, terwijl het ‘beleggen’ van middelen aan lidstaten wel is toegestaan. Zou u dat willen toelichten? Daar waar er bestuurlijke verhoudingen tussen gemeenten en toegelaten instellingen zijn, zouden er andere motieven kunnen zijn dan met het beleggen van middelen wordt beoogd (art3, lid2), met deze bepaling wordt het risico daarop voorkomen. Deze bepaling geldt niet voor middelen tussen lidstaten en toegelaten instellingen en zijn daarom wel toegestaan. Waar in MG 2001-26 staat dat het uitlenen aan een Nederlandse decentrale overheden niet is toegestaan? MG 2001-26 vermeldt dit niet. Wel wordt het begrip bankieren’ vermeldt op bladzijde 8, paragraaf 6. De uitleg van dit begrip ‘bankieren’ is dat toegelaten instellingen niet hun middelen mogen uitlenen aan onder andere decentrale overheden of personeel. In dezelfde toelichting wordt ‘collegiale financiering’ wel toegestaan. Graag een toelichting hierop? Collegiale financiering aan collega toegelaten instellingen mocht al en mag nog steeds onder de Beleidsregels verantwoord beleggen. De mogelijkheid blijft hier open voor toegelaten instellingen om een collega toegelaten instelling te ondersteunen met de (tijdelijke) financiering van volkshuisvestelijke activiteiten en! of investeringen. Het argument daarvoor is dat de middelen binnen de sector worden ingezet voor de daar geoorloofde doelen en ook onderwerp blijven van toezicht van de rijksoverheid. Vallen leningen? beleggingen verstrekt aan dochterondernemingen onder de Beleidsregels verantwoord beleggen? En zo ja, wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen 100%- en andere deelnemingen? De beleidsregels gelden niet voor het verstrekken van financiering aan collega toegelaten instellingen en voor financiering bij interne verbindingen. Bij interne verbindingen moet dit wel tegen marktconforme voorwaarden gebeuren. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt of dit een 100% verbinding is of minder. Minderheidsdochters die beleggen, vallen die onder de beleidsregels? Zowel meerderheids- als minderheidsdochters mogen alleen beleggen volgens de Beleidsregels verantwoord beleggen. Sommige corporaties hebben WIF-leningen, WIF-certificaten. Kunt u aangeven of u duidelijkheid kunt verschaffen over deze ‘beleggingen’? Het WIF is een toegelaten instelling. De WIF-certificaten en collegiale leningen hoeven niet te voldoen aan deze beleidsregels. Beggjatt Artikel 4 lid 2 geeft aan dat toegelaten instellingen die beleggingen gebruiken in het bezit moeten zijn van een beleggingsstatuut. Dit beleggingsstatuut kan volgens de toelichting op artikel 4 onderdeel zijn van het treasurystatuut. Is het correct dat een corporatie, die in haar treasurystatuut vastlegt niet te beleggen, maar uitsluitend dagelijks opvraagbare saldi bij haar bankiers (met een minimale rating van A) aanhoudt, geen verdere uitwerking aan het beleggingsstatuut behoeft te geven? Nee, een toegelaten instelling kan de inhoudelijke bepalingen uit de Beleidsregels verantwoord beleggen of letterlijk overnemen in het beleggingsstatuut, of kort aangeven in het beleggingsstatuut dat de beleidsregels het kader zijn en vervolgens deze opnemen in een bijlage bij het statuut. Een toegelaten instelling kan er ook voor kiezen om in haar treasurystatuut inderdaad op te nemen dat zij conform de Beleidsregels verantwoord
Bijlage bij brief CS/DE/15.o55 van
20
maart 2015
2
beleggen niet belegt en de beleidsregels beleggen in een bijlage opnemen, dan is een apart beleggingsstatuut naast het treasurystatuut niet noodzakelijk. Verder geeft artikel 4 lid 2 en ook de toelichting op dit artikel aan dat: “De toegelaten instellingen die beleggingen gebruiken dienen een beleggingsstatuut te hebben”. In dit beleggingsstatuut dient de bepaling opgenomen te zijn dat near banking activiteiten, zijnde het aantrekken van middelen met als specifiek doel deze uitte zetten bij een andere partij, niet zijn geoorloofd. De [T ziet toe op de aanwezigheid van deze bepaling in het beleggingsstatuut. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur en het intern toezichthoudend orgaan van de toegelaten instelling om er op toe te zien dat near banking activiteiten niet plaatsvinden. Welke van de hieronder aangegeven typen beleggingen vallen onder de nieuwe beleidsregels? 1. Intern financieren (afkoop lening en investeringen) Nee, dit is intern en valt buiten de beleidsregels. 2. Eigen rekening-courant van de woningcorporatie Nee, dit is intern en valt buiten de beleidsregels. Maar kaskrediet (oude benaming hiervan is een rekening-couranttussen een onderneming en een bank) van een bank valt wel binnen de beleidsregels. 3. Spaarrekeningen bij financiële ondernemingen Ja, dit is extern en valt daarom binnen de beleidsregels. 4. (Termijn)deposito’s bij financiële ondernemingen Ja, dit valt binnen de beleidsregels. 5. CalI- en Kasgeld u!g bij financiële ondernemingen Ja, dit valt binnen de beleidsregels. 6. Onderhandse beleggingen u!g bij financiële ondernemingen Ja, dit valt binnen de beleidsregels. Interne financiering en interne rekening-courant vallen niet onder de beleidsregels. Geldt voor ook de andere naast waardepapieren toegestane typen! soorten beleggingen ook een verplichting voor het afgeven van een hoofdsomgarantie? Nee. Zijn de toegestane beleggingen inderdaad beperkt tot waardepapieren met expliciete hoofdsomgarantie bij financiële ondernemingen? Zo nee, welke typen? soorten beleggingen zijn dan naast waardepapieren ook toegestaan? Nee, de beleidsregels bevatten geen uitputtende lijst van beleggingen die niet voldoen. Het doel van de beleidsregels is om risicovolle beleggingen en beleggingen met toezichtbelemmerende bepalingen te voorkomen, zodat solide beleggingen resteren. Maar een spaartegoed of kaskrediet met een bank vallen ook onder de beleidsregels. Wordt met ‘hoofdsomgarantie’ bedoeld binnen de beleidsregels dat (i) de hoofdsom van de belegging op einddaturn niet afhankelijk mag zijn van een koers (aandeel), of (2) dat de hoofdsom te allen tijde (gedurende de hele looptijd) is gegarandeerd ook bij een eventueel faillissement? In de toelichting op de beleidsregels is opgenomen wat onder risicomijdend beleggen wordt verstaan. Te weten: dat iedere belegging waarbij deterugbetaling van de inleg of de hoofdsom op einddatum is gegarandeerd door een financiële instelling. Ook geeft de toelichting aan dat het wenselijk is om met de tegenpartij afspraken te maken waarin tussentijds directe opeisbaarheid van de uitgezette middelen in die situatie wordt geregeld zonder een boeteclausule. Het geval van een faillissement is een bijzondere situatie. De beleidsregels geven aan dat de hoofdsomgarantie op ieder moment opeisbaar moet zijn en zonder boeteclausule. In geval van een faillissement verwachten wij dan ook dat de hoofdsomgarantie opeisbaar is. In de beleidsregels staat dat beleggingen in fondsen alleen zijn toegestaan als er sprake is van een inleggarantie op de einddatum. Hoe kan dit worden geïnterpreteerd? De zin beleggingen in fondsen zijn alleen toegestaan als er sprake is van een inleggarantie op de einddatum’ is abusievelijk in de toelichting van artikel 5 opgenomen. Deze zin wordt verwijderd bij een eerste wijziging van de beleidsregels. Als er geen einddatum is (en de onderliggende beleggingen voldoen aan de regeling), dan is fondsbeleggen wel toegestaan. 4. Plan van aanpak Volgens artikel 8 lid 1 stelt de toegelaten instelling, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de beleidsregels een beleggingsportefeuille heeft die niet voldoet aan de beleidsregels, een plan van aanpak op om de beleggingsportefeuille voor wat betreft deze beleggingen binnen een redeljkerwijs haalbaar te achten termijn af te bouwen. Is dit artikel ook van toepassing op toegelaten instellingen die WIF-certificaten in hun portefeuille hebben? En worden leningen aan WIF gezien als collegiale financiering? Zoals eerder vermeldt wordt de WIE (certificaten en collegiale leningen) beschouwd als een collegiale financiering. Daarom is een plan van aanpak volgend uit de beleidsregels voor WIF niet nodig.
Bijlage bij brief CS/DE/15.o55 van 20
maart 2015
3
Meer informatie?
Alle informatie over de beleidsregels verantwoord beleggen is te vinden op www.cfv.nl/beleggingen. Voor vragen over hoe de beleidsregels verantwoord beleggen moeten worden uitgelegd in concrete situaties kunt u contact opnemen via:
[email protected]. Deze vragen en antwoordenlijst zal naar aanleiding van nieuwe vragen periodiek worden herijkt.
Bijlage bij brief CS/DE/15.o55 van 20 maart 2015
4