Wie durft bedrijven de wet voor te schrijven? Rapport over oplossingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen
Milieudefensie, november 2006
Wie durft bedrijven de wet voor te schrijven? Rapport over oplossingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen
Colofon Tekst: Monique de Lede, Christa de Bruin van de Schone Kleren Kampagne (paragraaf 2.4), Pauline van Overeem van de Landelijke India Werkgroep (paragraaf 2.5) Eindredactie: Meike Skolnik Vormgeving en druk: Ruparo Speciale dank aan Serge Bronkhorst (BILS) voor de inhoudelijke uitwerking van het voorstel voor ketenverantwoordelijkheid (paragraaf 3.1) en Jan Willem van Gelder (Profundo) voor de inhoudelijke uitwerking van het MMOT (paragraaf 3.2). Amsterdam, november 2006
© 2006, Milieudefensie Milieudefensie Postbus 19199 1000 GD Amsterdam Telefoon 020 6262620 www.milieudefensie.nl e-mail:
[email protected] Dit onderzoek is mede tot stand gekomen dankzij een financiële bijdrage van
Inhoudsopgave
Samenvatting
iv
Inleiding
1
1. Vrijwillig is te vrijblijvend 1.1 Vrijwillige maatregelen: een aantal voorbeelden 1.2 Waarom vrijwillige maatregelen niet voldoende zijn
3 3 3
2.
Voorbeelden van onverantwoord ondernemen 2.1 ABN AMRO en de BTC-oliepijpleiding 2.2 Shell: affakkelen van gas in Nigeria 2.3 Soja in het veevoer, Cargill 2.4 De Indiase toeleveringsketen van G-Star International 2.5 Shell in Sakhalin 2.6 ABN AMRO en Vedanta Resources 2.7 Worldwood en teakhout uit Birma 2.8 ABN AMRO en het olieproject in Tsjaad en Kameroen
6 6 8 9 11 13 15 16 18
3. Voorstellen voor verantwoord ondernemen 3.1 Meldpunt Maatschappelijk Onaanvaardbare Transacties 3.2 Ketenverantwoordelijkheid
21 21 23
4. Overheid en politiek 4.1 Zeven misverstanden over bindende regelgeving 4.2 Verantwoord ondernemen in verkiezingsprogramma’s
26 26 27
5. Wat wil Milieudefensie van de politiek?
31
Bijlage 1 MVO Referentiekader: de normen
33
Bijlage 2 Verantwoord ondernemen in de verkiezingsprogramma’s
38
Samenvatting Maatschappelijk verantwoord ondernemen staat al lang in de politieke belangstelling. De politiek huivert echter om bedrijven regels op te leggen en pleit daarom voor vrijwillige maatregelen voor bedrijven die internationale activiteiten ontplooien. De overheid en het bedrijfsleven hebben diverse vrijwillige initiatieven ontplooid. De Nederlandse overheid onderschrijft de vrijwillige OESO-richtlijnen en ondersteunt het Global Compact. Het Ministerie van Economische Zaken ondersteunt het bedrijfsleven met advies en faciliteiten en MVO Nederland werd opgericht om het midden- en kleinbedrijf te helpen bij maatschappelijk ondernemen. Veel bedrijven nemen zelf maatregelen om over te gaan tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij ze onder andere gedragscodes formuleren.
Bobby Peek
Maar er kleven nogal wat bezwaren aan uitsluitend vrijwillige maatregelen. Zo is het onduidelijk wat maatschappelijk verantwoord ondernemen precies inhoudt. Ook kunnen bedrijven zonder meer hun eigen regels overtreden en doen dat ook regelmatig.
Olieraffinaderij van Shell in Durban, Zuid Afrika
iv
Schone Kleren Kampagne
Arbeidster in een kledingfabriek in Sri Lanka
Het gebrek aan ketenverantwoordelijkheid in de vrijwillige gedragscodes leidt ertoe dat er in Nederland dagelijks producten worden verhandeld, waarvoor in zuidelijke landen bijvoorbeeld mensenrechten geschonden zijn of het milieu ernstig vervuild is. Ook is maatschappelijk verantwoord ondernemen vaak duurder dan produceren zonder de fatsoensnormen in acht te nemen. Daardoor ontstaat oneerlijke concurrentie. Lang niet alle bedrijven doen mee, waarmee alweer de goeden onder de kwaden moeten lijden. Veel van de problemen blijven bestaan, waarop vervolgens een hele sector aangesproken kan worden. Tenslotte misbruiken sommige bedrijven vrijwillige regels om zich een groen en sociaal imago aan te meten. Hiermee brengen ze ook bedrijven die wel goede intenties hebben in diskrediet. De resultaten van vrijwillige maatregelen zijn volstrekt onvoldoende. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de acht cases die in dit rapport worden besproken, waaronder het gedrag van Shell in Nigeria en G-star in India. Milieudefensie presenteert twee nieuwe oplossingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, handvatten voor politici om regelgeving voor bedrijven in de wet te verankeren. Ze beslaan een breed gebied, van mensenrechten tot milieu en sociale rechtvaardigheid. Hiermee kan een aantal veel voorkomende problemen in de toekomst voorkomen worden. Het eerste voorstel gaat over ketenverantwoordelijkheid. Ketenverantwoordelijkheid wil zeggen dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen zich uitstrekt
over al haar (toe)leveranciers, (onder)aannemers, licentiehouders, samenwerkingsverbanden en iedereen die werk voor het bedrijf verricht, ongeacht de formele relatie, de aard van het product of dienst of de geografische locatie. Het tweede voorstel behelst de instelling van een Meldpunt Maatschappelijk Onaanvaardbare Transacties (MMOT) dat betrekking heeft op de financiële sector. Maatschappelijke organisaties en personen die betrokken zijn bij gefinancierde activiteiten kunnen bij het MMOT cases aandragen van wat in hun ogen maatschappelijk onaanvaardbare financieringen door Nederlandse banken (in Nederland en het buitenland) zijn. Het MMOT onderzoekt cases en komt tot een bindende uitspraak. Van het MMOT zal uiteindelijk een preventieve werking uitgaan, waarbij banken hun voorgenomen financieringen kunnen toetsen aan een set van regels. Milieudefensie vraagt aan de Nederlandse regering om het beleid van vrijwillige maatregelen los te laten en regelgeving te ontwikkelen in Nederland en in de Europese Unie, in de vorm van ketenverantwoordelijkheid en een MMOT.
vi
Inleiding Maatschappelijk verantwoord ondernemen staat al jaren hoog op de politieke agenda. De politiek huivert echter om bedrijven regels op te leggen en pleit daarom voor vrijwillige maatregelen voor bedrijven die internationale activiteiten ontplooien. Of zoals staatssecretaris van Economische Zaken, Karien van Gennip, het uitdrukt “Wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend”. In haar brief van 19 januari 2004 aan de Tweede Kamer over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zegt van Gennip: “De periode tot en met 2006 benut ik om mét het bedrijfsleven én MVO-stakeholders te bepalen of aanvullend beleid noodzakelijk of gewenst is en hoe dit beleid eruit zou moeten zien, indien de nu zichtbare opwaartse lijn niet voldoende doorzet.” Inmiddels is het bijna eind 2006. De overheid en het bedrijfsleven hebben diverse vrijwillige initiatieven ontplooid. Maar heeft het ook iets opgeleverd? Is er een druppel minder olie gemorst? Worden er minder voetballen door kinderhanden genaaid? Milieudefensie vindt dat het beter kan. Er zijn een aantal eenzame voorlopers, maar het peleton blijft hopeloos achter. Met een nieuwe regeerperiode voor de boeg, komt Milieudefensie daarom met nieuwe oplossingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het zijn handvatten voor politici om regelgeving voor bedrijven in te voeren. Dit rapport is geschreven om input te leveren voor het verkiezingsdebat ‘Wie durft bedrijven de wet voor te schrijven’ op 3 november 2006 in Felix Meritis.
Schone Kleren Kampagne
Fabriekshal in Madagascar
1. Vrijwillig is te vrijblijvend 1.1 Vrijwillige maatregelen: een aantal voorbeelden Om maatschappelijk verantwoord ondernemen door Nederlandse bedrijven te stimuleren heeft de Nederlandse overheid beleid ontwikkeld en in uitvoering genomen. Een aantal voorbeelden. Ten eerste onderschrijft ze de vrijwillige OESO-richtlijnen. Deze richtlijnen moedigen ondernemingen aan om hun activiteiten op een maatschappelijk verantwoorde manier vorm te geven. De aanbevelingen van de OESO hebben betrekking op milieuzorg, respect voor mensenrechten en arbeidsrechten, belastingplicht van bedrijven, fraudebestrijding en kennisoverdracht. Het Nationaal Contactpunt Multinationale Ondernemingen bevordert de toepassing van de OESO-richtlijnen in Nederland en is een platform dat de mogelijkheid aan overheid, bedrijfsleven, vakbeweging en andere maatschappelijke organisaties biedt om MVO-onderwerpen op nationaal niveau te bespreken. Ook ondersteunt de Nederlandse regering het Global Compact dat in juli 2000 door secretaris-generaal Kofi Annan van de Verenigde Naties werd opgesteld. Het Global Compact is een initiatief voor duurzaam ondernemen dat openstaat voor bedrijven in de hele wereld en bestaat uit tien beginselen op het gebied van mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieubescherming en corruptiebestrijding. Bedrijven onderschrijven deze richtlijnen en rapporteren over de voortgang die ze maken in hun jaarverslagen. Het Ministerie van Economische Zaken ondersteunt het bedrijfsleven met advies en faciliteiten. De kennis- en netwerkorganisatie MVO Nederland werd opgericht om het midden- en kleinbedrijf te ondersteunen bij maatschappelijk ondernemen. Ook nemen bedrijven zelf maatregelen om over te gaan tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ze formuleren een gedragscode zoals de business principles van Shell. Soms hebben sectoren een gedragscode, die voor alle (aangesloten) bedrijven in de sector geldt. Een voorbeeld daarvan zijn de ‘Equator Principles’, een gedragscode voor investeringen van banken. Bedrijven worden geacht zich aan hun gedragscode te houden.
1.2 Waarom vrijwillige maatregelen niet voldoende zijn Milieudefensie juicht vrijwillige initiatieven toe. Ze vindt dat elk bedrijf hierin haar eigen verantwoordelijkheid zou moeten nemen. Maar er kleven nogal wat bezwaren aan uitsluitend vrijwillige maatregelen. Allereerst is onduidelijk wat maatschappelijk verantwoord ondernemen precies inhoudt. Dit zie je terug in de vele vormen van gedragscodes die bedrijven opstellen. Zo kunnen ze er uitzien als een lijstje van tien punten waarop ‘het bedrijf gaat letten’. Maar het kan ook een
lijvig document zijn met daaraan gekoppeld een monitoring-systeem, waarvoor de bedrijfsvoering volkomen moet worden aangepast. Milieudefensie krijgt vaak de vraag van bedrijven: “Wat verstaan jullie onder maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe ziet dat er in de praktijk uit?” Daarom wil Milieudefensie dat de overheid een eenduidige definitie geeft van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waaruit duidelijk wordt waar bedrijven zich aan moeten houden als ze maatschappelijk verantwoord willen ondernemen. Het MVO Platform, waar Milieudefensie deel van uitmaakt, heeft hiervoor het ‘MVO Referentiekader’ geschreven. Dit boekje beschrijft wat volgens de organisaties in het MVO Platform maatschappelijk verantwoord ondernemen is, gebaseerd op bestaande internationale verdragen (zie ook bijlage 1). Een tweede probleem is dat bedrijven zonder meer hun eigen regels kunnen overtreden. Maatschappelijke organisaties zullen proberen het bedrijf ter verantwoording te roepen, maar er zijn geen mogelijkheden tot sancties. Het bedrijf is vrij om te doen wat het wil. Ook speelt in vrijwel geen enkele gedragscode ketenverantwoordelijkheid de rol die het verdient. Ketenverantwoordelijkheid wil zeggen dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen zich uitstrekt over al haar (toe)leveranciers, (onder) aannemers, licentiehouders, samenwerkingsverbanden en iedereen die werk voor het bedrijf verricht, ongeacht de formele relatie, de aard van het product of dienst of de geografische locatie. De definiëring van de keten en de vaststelling van de precieze reikwijdte van een bepaalde keten behoort op basis van stakeholderparticipatie bepaald te worden. Door het gebrek aan ketenverantwoordelijkheid worden in Nederland dagelijks producten verhandeld, waarvoor in Zuidelijke landen bijvoorbeeld mensenrechten geschonden zijn of het milieu ernstig vervuild is. Westerse landen wentelen zo hun problemen af op ontwikkelingslanden. Bovendien kennen gedragscodes vrijwel nooit de plicht tot overleg met de lokale bevolking (een deel van de stakeholders), die bijvoorbeeld aanspraak maakt op een bepaald gebied waar het bedrijf zich wil vestigen. En als de lokale bevolking het niet met een besluit van het bedrijf eens is, is er zelden een klachtenmechanisme. Alleen overheden kunnen hier, door wetgeving, paal en perk aan stellen. Een vierde probleem is de oneerlijke concurrentie. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is vaak, maar niet altijd, duurder dan produceren zonder de fatsoensnormen in acht te nemen. Dat betekent dat de producten die op een eerlijke en duurzame manier zijn geproduceerd, duurder verkocht moeten worden dan de overige producten. De goedwillende ondernemers zijn hiervan de dupe. Alleen de overheid kan zorgen voor een gelijk speelveld, level-playing-field. Daarnaast misbruiken sommige bedrijven vrijwillige regels om zich een groen en sociaal imago aan te meten. Ze komen naar buiten met fraai geformuleerde gedragscodes en glossy milieujaarverslagen, en doen verder niets. Hiermee brengen ze ook bedrijven die wel goede intenties hebben in diskrediet.
Het MVO Platform is een coalitie van ruim 35 Nederlandse maatschappelijke organisaties die actief zijn op het terrein van MVO
Tenslotte doen lang niet alle bedrijven mee, waarmee alweer de goeden onder de kwaden moeten lijden. Veel van de problemen blijven bestaan, waarop vervolgens een hele sector aangesproken kan worden. In het volgende hoofdstuk staan acht voorbeelden van maatschappelijk onverantwoord ondernemen door bedrijven.
2. Voorbeelden van onverantwoord ondernemen
Hoewel er door bedrijven en overheden mooie intenties worden uitgesproken over maatschappelijk verantwoord ondernemen, is er in de praktijk helaas nog veel mis. In dit hoofdstuk komen acht voorbeelden aan bod van sociale en milieuproblemen die Nederlandse bedrijven in met name ontwikkelingslanden veroorzaken. Die bedrijven zijn ofwel betrokken bij de problemen door hun eigen activiteiten, ofwel door de financiering ervan.
2.1 ABN AMRO en de BTC-oliepijpleiding De Bakoe-Tbilisi-Ceyhan (BTC) oliepijpleiding, die in juli 2006 officieel in gebruik genomen werd, vervoert ruwe olie van de Kaspische Zee bij Azerbeidzjan, via Georgië, naar de zuidkust van Turkije aan de Middellandse Zee. Eind 2003 besloot ABN AMRO met veertien andere banken, waaronder ING, als consortium het project te financieren. ABN AMRO ondertekende in datzelfde jaar de Equator Principles, een gedragscode met sociale en milieurichtlijnen waaraan projectfinanciering van de aangesloten banken moet voldoen. Deze gedragscode is gebaseerd op de richtlijnen die zijn opgesteld door de International Finance Corporation (IFC), onderdeel van de Wereldbank. Uit onderzoek van vijftien maatschappelijke organisaties, waaronder Milieudefensie, bleek dat de BTC-pijpleiding voor alleen al het Turkse deel op 173 punten niet voldeed aan deze IFC-richtlijnen. Volgens een in 2003 verschenen rapport van het Wereld Natuur Fonds, levert de pijpleiding onacceptabele risico’s op voor belangrijke natuurgebieden in alledrie de landen. Het belangrijkste natuurgebied is het Nationaal Park Borjomi in Georgië, dat prijkt op de lijst van kwetsbare gebieden van de IUCN (World Conservation Union). Minerale waterbronnen uit de Borjomi-regio houden de natuur en de economie op peil. De verkoop van Borjomi mineraalwater is goed voor tien procent van de exportinkomsten van Georgië. Een eventuele olielekkage zal grote ecologische en economische schade leiden. In 2004 bleek de antiroest-coating die oliemaatschappij BP voor de pijpleiding gebruikte, van ondeugdelijke kwaliteit te zijn. Een consultant ontdekte in Georgië scheurtjes in 25 procent van het oppervlak van de pijpleiding. Experts waarschuwen voor enorme lekkages en mogelijk explosies. De garanties die de oliemaatschappijen verwierven voor de aanleg van de pijpleiding kunnen negatief uitpakken voor de lokale bevolking. In Turkije wonen 30 duizend mensen in
Milieudefensie
Ezelkar bij Qarabork, Azerbeidzjan
de dorpen langs het traject. Deze mensen zijn niet naar behoren geconsulteerd, hetgeen volgens de richtlijnen van de Wereldbank verplicht is. Velen waren bovendien economisch afhankelijk van landbouwgrond die nu in handen is van het BTC-consortium. De compensatie die men hiervoor kreeg, was veelal te laag. Daarnaast werden soms al constructiewerkzaamheden uitgevoerd op hun grond voordat compensatie verleend was. In alledrie de landen zijn de fundamentele arbeidsrechten van de ILO overtreden. Arbeiders uit deze landen kregen een fractie betaald van wat buitenlanders opstreken voor hetzelfde werk en hun leefomstandigheden waren onvoldoende. Bovendien hadden ze uitsluitend kortlopende contracten en konden zomaar ontslagen worden. Ten behoeve van de oliepijpleiding hebben de betrokken bedrijven, onder leiding van BP, speciale contracten getekend met Turkije, Azerbeidzjan en Georgië. Die contracten staan boven alle andere wetten van die landen (inclusief milieuwetten), op de grondwet na. Uit onderzoek van Milieudefensie en andere maatschappelijke organisaties (oktober 2003) blijkt dat in ieder geval het Turkse contract in strijd is met de internationale en Europese verplichtingen van Turkije op het gebied van milieu en mensenrechten. Het contract is tevens in strijd met de verdragen die Turkije met Europa heeft gesloten om toetreding tot de Europese Unie mogelijk te maken. In 2004 vertelde de Georgische onderminister van milieu, Zaal Lomtadze, aan het Wereld Natuur Fonds dat BP door de Georgische regering gedwongen was het werk te staken. BP bleek zonder de benodigde milieuvergunning alvast aan het werk te zijn gegaan in Nationaal Park Borjomi. Enige tijd later kreeg BP alsnog de benodigde vergunning.
Elaine Gilligan/FOE EWNI
Kinderen kijken naar de gasvlammen die ontstaan bij het affakkelen
2.2 Shell: affakkelen van gas in Nigeria Sinds het eind van de jaren vijftig exporteert Shell olie vanuit Nigeria naar het rijke Westen. Bij het oppompen van de olie komt er associated gas vrij. Dat gas, gemengd met ruwe olie, wordt in brand gestoken. Dit heet affakkelen van gas. Vanaf het begin van de export fakkelt Shell in Nigeria gas af, ondanks alle milieu- en gezondheidsproblemen die dat met zich meebrengt. En ondanks het verbod dat er op affakkelen van gas bestaat sinds 1984. In 2000 geeft de Wereldbank als schatting dat Nigeria 34 procent van het afgefakkelde gas ter wereld voor zijn rekening neemt, 37 miljard kubieke meter in dat jaar. Dat is vijftig procent van het huidige energiegebruik op het Afrikaanse continent. Deze hoeveelheid levert een forse bijdrage aan klimaatverandering. En naast het feit dat met affakkelen potentiële energie in rook opgaat, draagt de uitstoot ook bij aan zure regen en luchtvervuiling. De raffinaderijen die gas affakkelen, waaronder die van Shell, stoten een cocktail van giftige substanties uit. De Amerikaanse Environmental Protection Agency noemt onder andere voortijdig overlijden, kanker, ademhalingsproblemen (waaronder astma) en bronchitis als mogelijke effecten op de gezondheid. Al deze informatie is nauwelijks beschikbaar voor de lokale bevolking. Ook de psychologische en fysieke effecten van het bulderende geluid en de hitte van het affakkelen zijn niet te onderschatten. De zure regen die gepaard gaat met het affakkelen, tast ijzer aan en hierdoor de bezittingen van de lokale bevolking (zoals de golfplaten daken van hun huizen). Het oppompen van olie in de Niger Delta heeft voor de lokale bevolking niet geleid tot grotere welvaart. Integendeel, olielekkages, explosies en rellen zijn voor hen zichtbaarder dan
meer geld. Nigeria is tegenwoordig één van de armste landen ter wereld. Corrupte lokale leiders zijn wel beter geworden van de olie-export. De huidige regelgeving bestaat uit een algemeen verbod op het affakkelen van gas, tenzij de minister een vergunning afgeeft. Dat kan de minister doen als gebruik van het gas of het terugvoeren van gas in het olieveld niet haalbaar is. Shell heeft nooit zijn vergunning openbaar gemaakt, evenmin de informatie waarop die vergunning gebaseerd zou zijn. Dit ondanks dringende verzoeken van maatschappelijke organisaties en omwonenden. Op 14 november 2005 bepaalde een Nigeriaanse rechtbank dat het affakkelen ernstige schade aan mens en milieu toebrengt en dat oliemaatschappijen als Shell moeten stoppen met het affakkelen van gas in de Niger Delta. Volgens het hof zijn deze praktijken in strijd met bepalingen uit de grondwet. Ook bepaalde een Nigeriaanse rechtbank in 2005, in een andere zaak, dat Shell uiterlijk in april 2007 moet stoppen met het affakkelen van gas. Dit vonnis werd op 11 april 2006 in hoger beroep door het federale hooggerechtshof in Nigeria opnieuw geveld. Shell weigert echter te stoppen en wil doorgaan tot 2009. In maart 2006 bepaalde de rechter dat Shell anderhalf miljard euro moet betalen aan de Zuid-Delta Ijaw-gemeenschappen ter compensatie voor de milieuvervuiling in de Delta. Het Nigeriaanse parlement besloot al in augustus 2004 dat Shell het genoemde bedrag moest betalen, maar ook daaraan weigert de oliemaatschappij te voldoen. Shell legt de vonnissen van Nigeriaanse gerechtshoven naast zich neer, ondanks haar ‘Business Principles’ waarin het bedrijf belooft aan de wetten en regels van het land te voldoen.
Uit de Business principles van Shell: ‘To conduct business as responsible corporate members of society, to comply with applicable laws and regulations, to support fundamental human rights in line with the legitimate role of business, and to give proper regard to health, safety, security and the environment.’
2.3 Soja in het veevoer, Cargill Nederland is na China de grootste soja-importeur ter wereld. De snelgroeiende sojateelt is momenteel de belangrijkste oorzaak van ontbossing in het Amazonegebied. Ten behoeve van de soja werden de laatste jaren elke minuut vijf voetbalvelden regenwoud gekapt. Het overgrote deel van de importen van Nederlandse soja verdwijnt in veevoer voor varkens en vleeskuikens in de bio-industrie. Cargill B.V., de Nederlandse dochteronderneming van Cargill Inc., heeft in de Amsterdamse haven een eigen overslagbedrijf (IGMA) en een fabriek waar sojabonen verwerkt worden. Deze fabriek verwerkt onder andere sojabonen die uit Brazilië aangevoerd worden. Cargill heeft een soja-exportterminal in de deelstaat Pará, waar vandaan regelmatig schepen naar Nederland vertrekken. In deelstaat Maranhão financiert Cargill, naast multinational Bunge, de sojateelt en bezit het bedrijf silo’s om de soja op te slaan.
Pará ligt midden in het Amazonegebied. De soja-productie en handel in dit gebied is vooralsnog relatief bescheiden. Maar de aanstaande verharding van de 1.500 kilometer lange weg van deelstaat Mato Grosso naar Santarem in Pará, maakt tien miljoen hectare Amazonebos toegankelijk voor ontginning. Op korte termijn dreigt in de omgeving van Santarem 130.000 hectare bos gekapt te worden en op de langere termijn nog eens 300.000 hectare. Het sojaareaal in Pará is de afgelopen jaren exponentieel gegroeid. In Santarem en Belterra groeide het areaal van 7.000 hectare in 2003, naar 14.000 in 2004 en 23.000 in 2005. Geschat wordt dat er in Maranhão meer dan een verdubbeling van de sojateelt was tussen 2000 en 2005.
Greenpeace International
De sojaplantages leiden tot grote problemen op het gebied van natuur en milieu. Een deel van de expansie rond Santarem vond plaats in primair bos in natuurreservaat Moju in Pacoval. Ook is in secundair of gedegradeerd bos gekapt om plaats te maken voor sojateelt. In Paragominas, oostelijk Pará, worden de laatste restanten van het regenwoud gekapt om plaats te maken voor soja. Het hout wordt gebruikt om houtskool van te maken. In Maranhão gaat door uitbreiding van het soja-areaal steeds meer van de natuurlijke Cerrado-vegetatie verloren. De Cerrado is het meest uitgestrekte savannebosgebied in Zuid-Amerika en het herbergt unieke planten- en vogelsoorten, die aangepast zijn aan het droge klimaat. De totale ontbossing van grote percelen maakt de bodem extreem kwetsbaar voor wind- en watererosie. Verwoestijning is een serieuze bedreiging voor deze gebieden. De ontbossing en de daaropvolgende aanplant van soja leidt tot het opdrogen van waterbronnen. Omdat de grond is kaalgekapt, verdampt het water in de bodem. Het lokale klimaat wordt hierdoor beïnvloed - lagere luchtvochtigheid en hogere temperaturen op termijn mogelijk resulterend in minder regenval. Toekomstige irrigatie van de sojavelden zal de grondwaterstanden en daarmee de beschikbaarheid van water in de valleien, verder doen dalen.
Buldozer ploegt het regenwoud om voor de aanleg van een sojaplantage
10
De grootschalige sojateelt is afhankelijk van grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelen. Bij het besproeien van de sojavelden met vliegtuigen worden regelmatig ook belendende natuurgebieden, landbouwpercelen en woningen meegespoten, vooral bij harde wind. Om vergiftiging van schoolkinderen te voorkomen, sluiten de scholen op de dagen dat er gespoten wordt. Er zijn vele gevallen van vergiftiging door landbouwbestrijdingsmiddelen gemeld. Ook waterbronnen en rivieren raken vervuild. Er zijn veel sociale problemen rondom de teelt van soja. In Santarem alleen al lopen 5.000 tot 10.000 families het risico om verdreven te worden van hun land. Als dat inderdaad gebeurt, zal dit hoogstwaarschijnlijk verdere ontbossing tot gevolg hebben omdat de verdreven families, op zoek naar nieuwe landbouwgrond, vermoedelijk hun toevlucht zullen nemen tot bosland, of dit toegewezen zullen krijgen van de overheid. Verder is slavernij een groot probleem bij de sojateelt. Pará kent het grootste aantal geregistreerde gevallen van slavernij in Brazilie (4.227 in 2002), die vooral aan de veeteelt gerelateerd zijn. De eigenaren van deze ranches gebruiken echter ook slavenarbeid bij het omzetten van bos- en weidegrond in sojaplantages. In 2004 zijn bij invallen van de Braziliaanse arbeidsinspectie (MTE) een onbekend aantal slaven bevrijd die werden ingezet bij de ontginning van de sojavelden in de gemeenten Dom Eliseu en Ulianópolis. Volgens een nationaal onderzoek bestaat bij tachtig procent van de landtitels vermoedens dat deze rechten op illegale of frauduleuze wijze verkregen zijn. Meestal hebben de oorspronkelijke bewoners en landgebruikers geen officiële eigendomsdocumenten, maar alleen een (wettelijk erkend) gewoonterecht op het gebruik van de grond. Onder druk van de publieke opinie, kondigden de grote Braziliaanse sojaproducenten, waaronder Cargill, in juli 2006 een moratorium van twee jaar af op de handel in soja die geteeld is op nieuw ontboste grond in het Braziliaanse deel van de Amazone. Totdat dit moratorium in 2008 afloopt, zullen zij en de andere gesprekspartners overleggen met de Braziliaanse overheden. Vooralsnog wordt er door het moratorium geen boom minder gekapt in de Amazone en gebruiken de sojaverwerkende bedrijven in Nederland nog steeds foute soja in hun producten.
2.4 De Indiase toeleveringsketen van G-Star International G-Star International is een Nederlands kledingbedrijf, met het hoofdkantoor in Amsterdam. Sinds 1999 laat G-Star kleding fabriceren bij onder andere Fibre & Fabrics International Pvt. Ltd. (FFI) en dochteronderneming Jeans Knit Pvt. Ltd (JKPL) in Bangalore, India. G-Star is de grootste afnemer van FFI en JKPL. De Schone Kleren Kampagne (SKK) en de Landelijke India Werkgroep (LIW) namen eind 2005 contact op met G-Star, nadat lokale partnerorganisaties van SKK en LIW ernstige problemen bij FFI en JKPL aan het licht hadden gebracht. Deze arbeidsrechtenorganisaties rapporteerden onder andere over lage lonen, verplicht overwerk, verbaal en fysiek geweld tegen werknemers en seksuele intimidatie van vrouwelijke werknemers. Werknemers van FFI en JKPL bleken weinig mogelijkheden te hebben om hun problemen aan te kaarten. Er was geen vakbond actief binnen de fabrieken. In het voorjaar van 2006 bleek dat zich opnieuw ernstige misstanden hadden voorgedaan. De getuigenissen van werknemers duid11
den op een patroon van overtredingen van (inter)nationale arbeidswetgeving. Een onafhankelijk fact finding comité bevestigde deze bevindingen. Toen een discrete dialoog met G-Star over deze kwestie niets opleverde, besloten de Schone Kleren Kampagne en de Landelijke India Werkgroep G-Star publiekelijk aan te spreken. SKK en LIW zijn van mening dat G-Star verantwoordelijk is voor de wijze waarop G-Star kleding wordt gefabriceerd en daarmee ook voor de ontoelaatbare arbeidssituatie bij FFI en JKPL. Het gaat hierbij om een scala aan problemen. Om onrealistisch hoge productienormen te halen moesten er dagelijks verplicht extra uren gewerkt worden. Deze uren werden niet als overwerk beschouwd en dus niet uitbetaald. Uit de getuigenissen blijkt dat lonen verschillen van persoon tot persoon, en dat voor hetzelfde type werk vrouwen minder verdienen dan mannen. De lonen zijn te laag om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Werknemers zijn zonder vooraankondiging ontslagen, omdat zij een aanstellingsbrief en arbeidscontract ontbeerden. Er is geen collectieve onderhandelingsovereenkomst van kracht. FFI en JKPL werknemers zijn uitgescholden, geschopt en geslagen, soms met stokken. In één geval werd een werknemer in bijzijn van anderen uitgekleed en geslagen. In een ander geval werd een mondige werknemer buiten de fabrieksmuren door een knokploeg in elkaar geslagen. Lokale arbeidsrechtenorganisaties vrezen dat FFI en JKPL hier de hand in hadden. Organisaties die de belangen van werknemers behartigen wordt het werken binnen de vijf productie-eenheden van FFI en JKPL bijzonder lastig gemaakt. Werknemers durven niet openlijk lid te worden van de lokale vakbond, uit angst voor ontslag. In juli 2006 hebben FFI en JKPL hun beklag gedaan bij de lokale rechtbank over de in hun ogen smadelijke uitlatingen van maatschappelijke organisaties in Bangalore over de arbeidsomstandigheden bij hun fabrieken. De rechter oordeelde voorlopig in het voordeel van FFI en JKPL, zonder de betrokken NGO’s en vakbonden te horen. De Indiase partnerorganisaties van de SKK en LIW kregen vervolgens een algemeen contactverbod opgelegd. Het is deze organisaties momenteel verboden informatie over de arbeidssituatie bij FFI en JKPL te delen met organisaties en personen in en buiten India. Tot op heden heeft er geen wederhoor plaatsgevonden. Het recht op organisatie en de vrijheid van meningsuiting zijn hiermee in het geding. Maatschappelijke organisaties in India en Nederland dringen er op aan dat FFI en JKPL hun klacht intrekken en dat het contactverbod wordt opgeheven. Bij FFI en JKPL zijn internationale, nationale, lokale en vrijwillige regels overtreden. India heeft in 1979 het Internationale convenant betreffende economische, sociale en culturele rechten (ICESCR) ondertekend, en 39 ILO Conventies geratificeerd. Zowel het CESCR als de ILO conventies zijn op een aantal punten overtreden. Ook de Indiase arbeidswetgeving is met voeten getreden, in het bijzonder de Industrial Disputes Act en de Factories Act, aldus de arbeidsrechtenorganisaties in Bangalore. G-Star werkt sinds 2006 met een eigen, interne gedragscode. Leveranciers dienen zich ervan te vergewissen dat er geen misbruik, uitbuiting en onveilige werkomstandigheden bestaan in bedrijven waar G-Star producten worden gemaakt. Naar aanleiding van de schandalen bij FFI en JKPL heeft G-Star Social Accountability International (SAI) benaderd om een certificeringstraject in te zetten voor de FFI en JKPL productie-eenheden. Verder heeft G-Star het internationaal opererende certificeringsbedrijf SGS ingeschakeld om audits te laten doen. Ook andere afnemers van FFI en JKPL hebben de laatste maanden audits laten uitvoeren. 12
De makke van deze initiatieven is dat lokale organisaties niet betrokken worden. G-Star erkent dat er nog verdere verbeteringen moeten plaatsvinden, maar heeft steeds ontkend dat er zich gevallen van fysiek geweld tegen werknemers hebben voorgedaan. Onder lokale en internationale druk hebben FFI en JKPL een aantal verbeteringen doorgevoerd. De lokale arbeidsrechtenorganisaties melden dat er een einde is gekomen aan het fysieke en verbale geweld, overuren zijn teruggebracht en dat werknemers alsnog aanstellingsbrieven hebben gekregen. Toch zijn dit geen structurele oplossingen, een aantal van de hierboven beschreven problemen duurt voort. De SKK en de LIW vinden de maatregelen van G-Star onvoldoende. SKK en LIW willen dat G-Star er samen met de andere afnemers van FFI en JKPL voor zorgt dat: • Het contactverbod dat de Indiase organisaties is opgelegd teniet wordt gedaan. • FFI en JKPL direct samenwerken met Indiase arbeidsrechtenorganisaties en opvolging geven aan voorgaande bijeenkomsten. • FFI en JKPL samen met Indiase arbeidsrechtenorganisaties een verbeterplan opstellen om de specifieke problemen in de FFI/JKPL productie-eenheden aan te pakken. • Lokale organisaties bij toekomstige onderzoeken en audits naar de arbeidssituatie bij FFI en JKPL worden betrokken. • Een klachtenprocedure wordt ontwikkeld en opgezet zodat werknemers anoniem problemen kunnen melden die onderzocht zullen worden. • Voorwaarden worden geschapen om te zorgen dat recht op organisatie en collectieve arbeidsonderhandeling wordt geïmplementeerd en nageleefd. Een continue dialoog met lokale vakbonden en organisaties vormt hiervoor de basis.
2.5 Shell in Sakhalin Shell is betrokken bij het grootste olie- en gaswinningsproject ter wereld rond het Russische eiland Sakhalin. Shell heeft een meerderheidsbelang in Sakhalin Energy Investment Company (SEIC), de uitbater van het project. De oliepijpleiding doorkruist 55 seismische breuken en meer dan duizend rivieren. Intussen is de milieuvergunning voor het project door de Russische regering opgeschort. Terecht, de milieuvergunning had nooit mogen worden afgegeven. Het gebied rond het eiland is het enig overgebleven foerageergebied van de WestPacifische grijze walvis. Van het met uitsterven bedreigde dier zijn er nog honderd over, waaronder twintig vruchtbare vrouwtjes. Ze zijn voor hun voedselvoorziening afhankelijk van een zeegebied, waar Shell boorplatforms en pijpleidingen aanlegt. Volgens experts van de Universiteit van Moskou kunnen de activiteiten van SEIC en het risico van een olielek, leiden tot het uitsterven van de walvis. Na de eerste berichten dat Shell het leefgebied van de West-Pacifische grijze walvis zou bedreigen, heeft het bedrijf ingestemd met een onderzoek door natuurorganisatie IUCN. De onderzoekers gaven aan dat, hoe dan ook, moest worden gekozen voor een andere route voor de pijpleiding. De oorspronkelijke route liep dwars door de voedingsgronden van de walvissen. De nieuwe route voor de pijpleiding ligt twintig kilometer zuidelijk van 13
de oorspronkelijke route. SEIC heeft de route van de pijpleiding aangepast, maar niet de locatie van het tweede platform. Door de bagger- en bouwwerkzaamheden worden allerlei diersoorten opgejaagd. In het gebied leven, naast de West-Pacifische grijze walvis, vierentwintig andere walvis- en dolfijnsoorten (waarvan elf bedreigd), wilde zalm en steur. De pijpleidingen van Shell kruisen meer dan duizend rivieren waarin de zalm leeft. Door de vervuiling bij de aanleg van de pijpleiding, worden in een groot aantal rivieren de zalm bedreigd. Omdat bij de aanleg van de leiding geen gebruik is gemaakt van de best beschikbare technieken, wordt het risico op lekkage groot geacht. Zeker omdat het gebied bij Sakhalin bekend staat om zijn aardbevingen. Volgens de Milieucommissie van de Europese ontwikkelingsbank EBRD is de keuze voor de uiteindelijk gebruikte techniek slecht onderbouwd en was bij de aanleg van het project de milieueffectrapportage onvoldoende. Golder Associates, een door Shell ingehuurd onderzoeksbureau, moest in juli 2006 een kritisch rapport vrijgeven, nadat de belangrijkste conclusies al waren uitgelekt. In het rapport wordt onder meer gewezen op constructiefouten waardoor er kans op milieuschade ontstaat. Een groot aantal van de rivieren is al tijdens de aanleg van de pijpleiding zwaar vervuild geraakt.
Sakhalin Environment Watch
De Russische visserijsector is sterk afhankelijk van de zee rond Sakhalin. Toch heeft Shell geen rampenplan voor zijn olietankers. Bij een ongeluk, twee jaar geleden, met een schip bij Kholmsk, kwam tweehonderd ton stookolie in zee terecht. Het duurde 48 uur voordat professionele teams in actie kwamen, iets dat volgens internationale standaarden maar hooguit enkele uren zou mogen duren.
De grijze walvis met op de achtergrond een boorplatform
14
Niettemin zal Shell volgens haar eigen Business Principles “continu op zoek gaan naar manieren om de milieu-impact van onze activiteiten, diensten en producten, zoveel mogelijk te beperken.” Ook ABN AMRO is betrokken bij het project. De bank overweegt medefinancier te worden. ABN wacht daarvoor op een beslissing van de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD), die echter zijn besluit opgeschort heeft naar aanleiding van de problemen met de milieuvergunning. Volgens het Wereld Natuur Fonds schendt het megaproject de gedragscode van de banken, de Equator Principles.
2.6 ABN AMRO en Vedanta Resources De Nederlandse bank ABN AMRO heeft het omstreden mijnbouwbedrijf Vedanta Resources plc. als klant. Vedanta Resources is aan de Londense beurs genoteerd en ontplooit voornamelijk activiteiten in India. Vedanta Resources en haar dochterondernemingen produceren aluminium, koper, zink en lood. Met name dochteronderneming Vedanta Alumina is in opspraak vanwege activiteiten in de deelstaat Orissa, India. Daar is een aluminiumraffinaderij in aanbouw, waarvoor Vendata ook de bauxietreserves in de Nyamgiri-heuvels wil aanspreken. Dit gebied is het thuisland van één van India’s inheemse volkeren, de Dongaria Kondh. In 2004 tekende het bedrijf een overeenkomst met de deelstaatregering, die positief staat tegenover mijnbouw. Deze overeenkomst leidde tot felle en aanhoudende protesten van milieuorganisaties en de inheemse bevolking. Vedanta wordt aansprakelijk gesteld voor milieuschade en mensenrechtenschendingen. De bauxietreserves bevinden zich boven de 1000 meter. Om deze reserves te ontsluiten moeten hele heuveltoppen afgegraven worden. Dat brengt grote risico’s met zich mee: ontbossing, aardverschuivingen, erosie, en verstoring van waterstromen. De plannen van Vedanta voorzien niet in een zorgvuldige rehabilitatie van uitgeputte bauxietmijnen. Ook als het gaat om afvalverwerking lijkt Vedanta te kiezen voor een goedkope oplossing. Het afvalproduct red mud dat caustische soda bevat kan gerecycled worden, maar Vedanta dreigt het afval te dumpen op de oevers van de plaatselijke rivier. Het ecosysteem en de bijzondere biodiversiteit van het gebied staan op het spel. Ook wordt Vedanta verweten regelgeving op gebied van milieu en bosbouw te negeren: houtkap en constructie van de raffinaderij vinden plaats zonder toestemming. Daarnaast gaat Vedanta respectloos om met de inheemse bevolking van het gebied. Duizenden mensen zijn met geweld uit hun huizen en dorpen verdreven. Gevreesd wordt dat duizenden mensen ontheemd zullen raken door de mijnbouwplannen in de Nyamgiriheuvels op de schaal die Vedanta voor ogen heeft. De grondwet van India kent de inheemse bevolking rechten op de bodemschatten van hun leefgebieden toe. De geplande mijnbouwactiviteiten van Vedanta druisen lijnrecht in tegen deze grondwettelijke regeling. Tenslotte is er onvoldoende aandacht voor de rehabilitatie van de verdreven bevolking. De geboden compensatieregelingen zijn onvoldoende en niet toegesneden op de behoeften van de bevolking. In 2005 sprak ook het Indiase Hooggerechtshof zich negatief uit over de plannen van 15
Vedanta Alumina in Orissa. Het advies was bauxietwinning niet toe te staan en de constructie van de aluminiumfabriek onmiddellijk stop te zetten. Het comité oordeelde dat Vedanta ten onrechte vergunningen voor de bouw van de fabriek en voor de winning van bauxiet had verkregen. Bauxietwinning zou de kwetsbare ecologie van het gebied onherstelbare schade toebrengen. Desondanks is Vedanta doorgegaan met de bouw van de aluminiumfabriek. Vedanta zegt dat de raffinaderij in december 2006 operationeel zal zijn, zo mogelijk met gebruik van bauxiet uit de Nyamgiri-heuvels. ABN AMRO heeft een groot aantal beleidsinstrumenten ontwikkeld die moeten garanderen dat de bank niet in zee gaat met foute bedrijven of dat misstappen van klanten gecorrigeerd worden. De basis van dit beleid wordt gevormd door de ABN AMRO Corporate Values and Business Principles. De bank heeft ook de Equator Principles omarmd. Specifiek voor de mijnbouwsector heeft ABN AMRO eigen mijnbouwbeleid ontwikkeld. Regelmatig worden klanten gescreend aan de hand van het zogenaamde Client Diagnostic Tool. Ook is het beleid dat bankmedewerkers de dialoog aan gaan met klanten die op sociaal en milieuvlak onder de maat presteren. Hoewel de bank toegeeft dat er problemen zijn met haar klant, is het onduidelijk op welke manier de bank deze instrumenten in relatie tot Vedanta Resources heeft ingezet. In Nederland heeft de bank contact met mensenrechten-, milieu- en ontwikkelingsorganisaties. ABN AMRO India schiet echter te kort als het gaat om het betrekken van stakeholders zoals milieu en mensenrechtenorganisaties. Bijna twee jaar zijn verstreken sinds de Landelijke India Werkgroep en Oxfam-Novib deze kwestie bij de bank aankaartten. De aanpak van ABN AMRO heeft helaas nog niet geleid tot tastbare verbeteringen in het optreden van Vedanta Resources in India.
2.7 Worldwood en teakhout uit Birma De bossen in Birma verdwijnen in onrustbarend tempo. Over tien jaar is alle teak op. De Birmese houtsector is berucht om haar corruptie en illegale kappraktijken. Voor de kap worden dwangarbeiders ingezet. Nog steeds importeren houthandelaren teak uit Birma. Een land met een militaire dictatuur die op grove wijze de mensenrechten schendt. De houtbedrijven zijn hierdoor medeverantwoordelijk voor de grootschalige ontbossing en houden met haar handel de dictatuur in stand. In Nederland is het houtbedrijf Worldwood een van de belangrijkste importeurs van teakhout uit Birma. In 1962 grepen militairen in Birma de macht. Miljoenen burgers zijn sindsdien gedwongen tot slavenarbeid, velen zijn gevlucht, met name naar Thailand en Bangladesh. Volgens Amnesty International zitten in Birma ongeveer 1400 politieke gevangenen achter de tralies. Birma heeft volgens de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch meer kindsoldaten dan welk land ook. Talrijke internationale oproepen en protesten ten spijt, willen de militairen in Birma van geen wijken weten. De situatie van de bossen in Birma is alarmerend. Worldwood haalt het Birmese hout uit gebieden waar illegaal en destructief gekapt wordt en draagt daarmee haar steentje bij aan grootschalige ontbossing en bosdegradatie. Volgens de FAO heeft Birma de hoogste ontbossingssnelheid van heel Zuidoost-Azië. En dat terwijl Birma juist de laatste natuurlijke 16
Global Witness
Birmees teakhout
teakbossen in die regio herbergt. Commerciële houtkap is de hoofdoorzaak van de ontbossing. Door het stelselmatig teveel kappen van teak zal deze economisch zeer waardevolle soort binnen tien jaar uit de bossen van Birma verdwenen zijn. De Birmese junta heeft het monopolie op de handel in teak. Elk bedrijf dat handelt in Birmees teak, handelt in hout waarvoor mensenrechten zijn geschonden en waarmee het gewapend conflict wordt gefinancierd. Zo’n bedrijf geeft (in)direct steun aan de junta en stimuleert de illegale en destructieve houtkap. De Internationale Arbeidsorganisatie van de Verenigde Naties (ILO) roept iedereen met economische banden met Birma op om deze te herzien vanwege grootschalige dwangarbeid, deels gerelateerd aan buitenlandse investeringen en handel. Deze oproep wordt gesteund door de Birmese democratische oppositie en verschillende (inter)nationale NGO’s teneinde de druk op de junta op te voeren voor democratisering. De Europese Unie heeft met ingang van oktober 2004 voor het eerst economische sancties ingesteld tegen Birma, waardoor nieuwe economische samenwerkingsverbanden met (staats)bedrijven worden uitgesloten. Echter, de sectoren: olie, gas en hout blijven buiten schot, omdat verschillende Europese landen hier te grote economische belangen hebben. Naast de nieuwe sancties, heeft de Europese Unie eveneens aangekondigd directe steun aan de Birmese bevolking te willen geven, aangezien de bevolking niet zou moeten lijden onder excessen van het regime van de Birmese junta. De Nederlandse regering heeft een actief ontmoedigingsbeleid voor handel en investeringen in Birma. Staatssecretaris van Gennip van Economische Zaken riep in september 2006 de Vereniging voor Nederlandse Houtondernemingen (VVNH) nog op om niet langer handel te drijven met het verwerpelijke regime in Birma. Echter, veel Nederlandse bedrij17
ven trekken zich hier niets van aan. Het Nederlandse parlement heeft in november 2004 kamerbreed een motie aangenomen waarin de regering wordt opgeroepen teak uit Birma te verbieden. De Verenigde Staten hebben al zo’n importverbod. Hiermee stelt zij mensenrechten en milieu vóór onbegrensde handel. Toch gaat de Nederlandse houtsector, met Worldwood voorop, door met de import van teak uit Birma. Worldwood vindt dat zij in Birma moet blijven, omdat ze vindt dat ze het zoveel beter doen dan eventuele Chinezen die in het gat zouden springen als het bedrijf zich terug zou trekken. Worldwood heeft echter nog nooit kunnen laten zien WAT ze dan precies beter doen. Het bedrijf handelt willens en wetens in conflicthout en illegaal hout en doet de stelselmatige mensenrechtenschendingen in Birma af met de dooddoener dat dit verhalen zijn die ontstaan door de intransparantie in Birma. In 2005 presenteerde Worldwood een plan voor een onderzoek naar duurzaam bosbeheer in Birma. Het plan rammelt echter aan alle kanten. De schendingen van mensenrechten in de bosbouw zijn op dit moment zodanig dat FSC-certificering onmogelijk is. Worldwood wil ook de legaliteit van het teak bepalen. Afgezien van de vraag of dit uberhaupt mogelijk is, kun je je afvragen wat de waarde is van het voldoen aan wetten ingesteld die zijn ingesteld door een militaire dictatuur.
2.8 ABN AMRO en het olieproject in Tsjaad en Kameroen ABN AMRO financiert, als onderdeel van een bankenconsortium, de pijpleiding van Tsjaad naar Kameroen. ExxonMobile, Petronas en ChevronTexaco exploiteren olievelden in Tsjaad. Sinds juli 2003 gaat de olie via een 1100 kilometer lange pijpleiding dwars door het Kameroense regenwoud naar de kust. Het project wordt sinds de start achtervolgd door grote en kleine schandalen. Het project bestaat uit drie delen: de ontwikkeling van de olievelden in het zuiden van Tsjaad, de constructie van de pijpleiding en de constructie van een offshore zeehaven vijftien kilometer uit de kust van Kameroen, met de daarbij behorende pijpleidingen. Het is het grootste bouwproject in Afrika ten zuiden van de Sahara. De overeenkomst tussen de oliemaatschappijen en Tsjaad betreft in totaal een oppervlak van meer dan 100.000 vierkante kilometer. Een samenhangende sociale en milieurapportage is echter nooit uitgevoerd. De (potentiële) milieueffecten zijn groot. Het risico bestaat dat olielekkages het grondwater vervuilen. Een lekkage van meer dan 7500 liter per dag zou niet ontdekt worden, zelfs niet met de best beschikbare technieken. Omdat de pijpleiding verschillende rivieren kruist, zou dat leiden tot ernstige vervuiling. Bestaande wegen zullen worden uitgebreid, waardoor hoogstwaarschijnlijk het stropen en illegaal kappen van de bossen toe zal nemen. Ook op sociaal gebied zijn er problemen. De compensatie aan boeren die hun land verloren bij de aanleg van de pijpleiding, is volstrekt onvoldoende. Tsjaad is een zeer instabiel en corrupt land, met veel schendingen van mensenrechten. De pers wordt gecensureerd en er is geen vrijheid van vereniging en vergadering. De Wereldbank besloot in juni 2000 om 3,6 miljard dollar aan het project bij te dragen. Er 18
ABN AMRO neemt deel aan een project waarin mensenrechten geschonden worden en dat op zijn zachtst gezegd moeite heeft met het nakomen van de verplichtingen op het terrein van armoedebestrijding. Ondanks haar eigen gedragscode en de Equator Principles.
Friends of the Earth International
werden speciale constructies bedacht om ervoor te zorgen dat het geld ten goede kwam aan armoedebestrijding. Er werden veel beloften gedaan bij de start van het project. Achteraf één van de meest wrange beloften was, dat de regering van Tsjaad aanzienlijke vooruitgang zou boeken in het ontwikkelen van democratie en het respecteren van de mensenrechten. Een overheidsrapport van de Verenigde Staten uit 2001 zegt hierover dat er nog steeds buitenrechtelijke executies plaatsvinden, net als verdwijningen, martelingen, verkrachtingen etcetera. Een andere belofte was dat de verdiensten van de olie-export ten goede zouden komen aan armoedebestrijding. In werkelijkheid verbrak de Tsjadische regering die belofte al voordat het project officieel goedgekeurd was. Ze kocht voor de 4,5 miljoen dollar die ze van de oliemaatschappijen ontving, wapens om te vechten tegen opstandelingen in het noorden van het land. De Wereldbank zou zorgen dat implementatie van het project zou plaatsvinden onder streng toezicht van de bank, ook wat betreft de mensenrechtensituatie. Intussen weten we dat ook daar niets van terecht gekomen is. Er zijn nog meer beloften waar de Wereldbank zich niet aan gehouden heeft. In 1998 schrijft de Wereldbank er zelf een rapport over met zestig kritiekpunten. En vervolgens keurde de Wereldbank de lening in 2000 goed. ABN AMRO verschuilt zich achter de Wereldbank. Volgens ABN zijn er vanaf het begin maatregelen genomen om alle mogelijke schadelijke effecten voor milieu en maatschappij tegen te gaan. Een belangrijke reden waarom de Wereldbank akkoord ging, was de wet in Tsjaad die regelde dat de oliedollars gebruikt zouden worden voor armoedebestrijding. Op 29 december 2005 besloot het Tsjadische parlement echter dat de bestemming van de gelden gewijzigd zou worden, zodat er meer geld naar de regering zou gaan. De Wereldbank, die altijd verdedigd had dat het olieproject in Tsjaad en Kameroen een modelproject zou zijn, bevroor de tegoeden van Tsjaad. Op 14 juli 2006 tekenden de Wereldbank en de Tsjadische regering opnieuw een overeenkomst, die naar de mening van maatschappelijke organisaties opnieuw onvoldoende waarborgen biedt.
Kap voor de aanleg van de pijplijn
19
Koen Suik/anp
Burgerlijk wetboek
20
3. Voorstellen voor verantwoord ondernemen
Milieudefensie presenteert in dit hoofdstuk twee voorstellen, die veel van de problemen die in het vorige hoofdstuk geschetst werden, kunnen voorkomen. Ze beslaan een breed gebied, van mensenrechten tot milieu en sociale rechtvaardigheid. Het is bindende regelgeving die door de politiek moet worden ingevoerd. Hierbij volgen er sancties als het bedrijf niet aan de regels voldoet. Het Meldpunt Maatschappelijk Onaanvaardbare Transacties (MMOT) heeft betrekking op de financiële sector. Van het MMOT zal uiteindelijk een preventieve werking uitgaan, waarbij banken hun voorgenomen financieringen kunnen toetsen aan een set van regels. Het tweede voorstel gaat over ketenverantwoordelijkheid. Hierdoor wordt het onmogelijk voor bedrijven om hun verantwoordelijkheid voor misstanden, veroorzaakt in het productieproces af te schuiven.
3.1 Meldpunt Maatschappelijk Onaanvaardbare Transacties Achtergrond In de afgelopen decennia zijn veel financiële instellingen uit Nederland uitgegroeid tot mondiaal opererende financiële conglomeraten. Steeds vaker zijn Nederlandse financiële instellingen buiten de Nederlandse en Europese grenzen betrokken bij de financiering van bedrijven in sectoren als landbouw, bosbouw en papierindustrie, kledingindustrie, elektronica, mijnbouw en olie- en gaswinning. Deze bedrijven brengen, in een aantal situaties, ernstige schade toe aan mens en milieu: lozingen van schadelijke stoffen, ontbossing, bedreiging van biodiversiteit, landrechtenconflicten, schending van arbeidsrechten en dergelijke. Klaarblijkelijk schiet de standaard risicoanalyse van financiële instellingen - die grotendeels gebaseerd is op financiële kengetallen en een papieren controle van de vereiste vergunningen - in sommige gevallen tekort. Er zijn duidelijke criteria, regels en procedures nodig om te voorkomen dat financiële instellingen via hun financieringen en beleggingen betrokken raken bij ernstige sociale en milieuproblemen. Meldpunt voor Maatschappelijk Onaanvaardbare Transacties Daarom zou de overheid, naast het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT), waar banken en andere financiële instellingen nu al ongebruikelijke transacties moeten melden, een Meldpunt Maatschappelijk Onaanvaardbare Transacties (MMOT) in moeten stellen. Maatschappelijke organisaties en personen die betrokken zijn bij de gefinancierde activi21
teit kunnen bij het MMOT, cases aandragen van wat in hun ogen maatschappelijk onaanvaardbare financieringen door Nederlandse banken (in Nederland en het buitenland) zijn. Een dergelijke openbare aanpak stimuleert een breder debat over welke vormen van financiering maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en wat banken zouden moeten doen om te voorkomen dat ze daarbij betrokken raken. Dit kan leiden tot criteria en regels die zowel praktisch toepasbaar zijn als maatschappelijk breed gedragen. Aansluiting bij Nederlandse regelgeving Het MMOT zou goed kunnen aansluiten bij de nieuwe Wet op het financieel toezicht (Wft). In deze wet wordt aandacht besteed aan de integere bedrijfsvoering waar financiële instellingen voor moeten zorgen. De artikelen 2:38 en 2:45 van de Wft schrijven voor dat banken en verzekeraars een adequaat beleid moeten voeren en de bedrijfsvoering zodanig moet inrichten dat een beheerste en integere uitoefening van hun bedrijf wordt gewaarborgd. In de artikelen 4:11 en 4:14 worden dezelfde eisen gesteld aan beleggingsinstellingen. Volgens de Wft betekent dit onder meer dat financiële instellingen zich niet moeten bezighouden met relaties met cliënten die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden. En evenmin met andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad. Aansluiting bij Europese regelgeving Het idee voor een MMOT sluit echter ook aan bij een beleidsmatige ontwikkeling die op Europees en mondiaal niveau gaande is binnen de financiële sector. Om witwassen te voorkomen, om hun solvabiliteit op peil te houden en om andere redenen wordt van financiële instellingen een verfijndere èn bredere risico-analyse van hun financieringsbeslissingen gevraagd. Impliciet stimuleert deze ontwikkeling financiële instellingen om meer aandacht te besteden aan de analyse van sociale en milieurisico’s. Wat echter nog grotendeels ontbreekt in de nationale en internationale beleidsregels, zijn duidelijke richtlijnen voor financiële instellingen die betrokken raken bij cliënten die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden. Er ontbreekt een concrete uitwerking van het financiële toezichtbeleid in de richting van duurzaamheid en het vermijden van betrokkenheid bij illegale activiteiten. Het MMOT, dat als doel heeft om banken te stimuleren zoveel mogelijk te voorkomen dat ze betrokken raken bij de financiering van bedrijven en projecten die grote sociale of milieuproblemen veroorzaken, zou op den duur in deze leemte kunnen voorzien. Het toezicht op de integere bedrijfsvoering van financiële instellingen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de twee toezichthouders De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Markten. Het MMOT kan opgezet worden als de gezamenlijke ombudsman van beide toezichthouders, zodat het MMOT onafhankelijk kan opereren.
22
De procedure De volgende procedure wordt voorgesteld voor het MMOT: 1. Het voorleggen van een case aan het MMOT moet schriftelijk gebeuren door een NGO of individu dat betrokken is bij de activiteiten van het bedrijf of het project dat gefinancierd wordt. 2. Het MMOT onderzoekt de case en komt binnen een half jaar tot een uitspraak over de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de betreffende financiering. Belangrijk is dat het MMOT ook een zelfstandige onderzoeksbevoegdheid krijgt om feiten te verifiëren. De uitspraak moet onderbouwd zijn met argumenten en moet richtinggevend zijn voor toekomstige, vergelijkbare financieringen. Om te toetsen welke financieringen maatschappelijk onaanvaardbaar zijn, kan het MMOT zich baseren op het MVO Referentiekader van het Nederlandse MVO Platform, de OESO-richtlijnen, of de VN-normen. 3. De conclusies/uitspraken van het MMOT worden openbaar gemaakt om banken te stimuleren te voorkomen dat ze betrokken raken bij maatschappelijk onaanvaardbare financieringen. Hoorzittingen en schriftelijke discussies zijn in principe ook openbaar. 4. Om de preventieve werking van het MMOT te versterken is het van groot belang dat ten aanzien van de voorgelegde cases duidelijke uitspraken worden gedaan en dat waar nodig sancties opgelegd kunnen worden. Wanneer het MMOT tot de conclusie komt dat een bepaalde financiering maatschappelijk onaanvaardbaar was, leidt dit tot een waarschuwing aan het adres van de betreffende bank(en). De bank wordt daarin gemaand de interne kredietbeoordeling zodanig aan te passen dat voorkomen wordt dat opnieuw maatschappelijk onaanvaardbare financieringen plaatsvinden. 5. Wanneer het MMOT een bank driemaal een dergelijke waarschuwing heeft gegeven, volgt automatisch tijdelijke intrekking van de vergunning van de bank - totdat deze een beter kredietbeoordelingssysteem heeft opgezet.
3.2 Ketenverantwoordelijkheid voor bedrijven Achtergrond Wanneer in Nederland gevestigde bedrijven producten op de Nederlandse markt brengen waarvan onderdelen, materialen, of grondstoffen in het buitenland zijn geproduceerd op een wijze die in strijd is met de meest fundamentele milieu-, arbeids- en mensenrechtennormen, dienen deze bedrijven hierop te worden aangesproken. Overtreding van bovengenoemde normen bij productie op Nederlands grondgebied is wettelijk verboden. Het is niet logisch dat ‘slechte’ buitenlandse producten wel ongehinderd op de Nederlandse markt verhandeld mogen worden. Nederland draagt niet slechts verantwoordelijkheid voor datgene wat zich binnen de eigen landsgrenzen afspeelt. Dat blijkt uit de vele verdragen waar Nederland partij bij is. Verdragen waar door middel van samenwerking naar verbeteringen wordt gestreefd op deze terreinen. Ook uit de verkiezingsprogramma’s van de Nederlandse politieke partijen is op te maken dat veel politieke partijen zich deze grensoverschrijdende verantwoordelijkheid daadwerkelijk aantrekken.
23
In beginsel is elk land vrij te bepalen welke regels worden gesteld aan de arbeidsomstandigheden en aan welke milieueisen productiemethoden moeten voldoen. Voor de productie van grondstoffen, materialen en onderdelen van producten die door Nederlandse bedrijven worden afgenomen van buitenlandse bedrijven, geldt de Nederlandse wetgeving niet.
Ketenverantwoordelijkheid Milieudefensie stelt daarom regelgeving op het gebied van ketenverantwoordelijkheid voor. Ketenverantwoordelijkheid wil zeggen dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen zich uitstrekt over al haar (toe)leveranciers, (onder) aannemers, licentiehouders, samenwerkingsverbanden en iedereen die werk voor het bedrijf verricht, ongeacht de formele relatie, de aard van het product of dienst of de geografische locatie. De definiëring van de keten en de vaststelling van de precieze reikwijdte van een bepaalde keten behoort op basis van stakeholderparticipatie bepaald te worden. Ketenverantwoordelijkheid is onafhankelijk van bedrijfssectoren.
24
4. Overheid en politiek
De voorstellen van Milieudefensie vragen om een duidelijk ingrijpen door de overheid. Toch is de Nederlandse politiek huiverig om bindende regelgeving in te voeren. Er leven een aantal misverstanden over wettelijk verplichte regels die politieke partijen, ambtenaren en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven doen geloven dat vrijblijvende regels voldoende zijn. Milieudefensie zet ze op een rij en geeft aan waarom het misverstanden zijn. Daarna worden de verschillende standpunten van politieke partijen over maatschappelijk verantwoord ondernemen op een rij gezet.
4.1 Zeven misverstanden over bindende regelgeving Misverstand 1: Met regelgeving bepaal je alleen een ondergrens, het doodt bij bedrijven iedere creativiteit om verder te gaan dan die ondergrens. Bedrijven mogen natuurlijk altijd meer doen dan het minimale, net zoals ze dat nu doen, maar door een minimale ondergrens te trekken, voorkom je dat freeriders het overnemen. Dat wil zeggen dat een bedrijf dat zijn best doet om maatschappelijk verantwoord te ondernemen, in het nadeel is ten opzichte van de bedrijven die het niet zo nauw nemen, omdat ze wellicht duurder uit zijn, of bepaalde projecten niet kunnen doen die de freeriders zonder meer aannemen. Misverstand 2: Er is geen draagvlak voor regelgeving bij bedrijven. Bij veel van de voorlopers onder de bedrijven is er wel degelijk draagvlak voor een levelplaying-field. Dit kan alleen door de overheid ingesteld worden. De achterlopers zullen wellicht het argument van gebrek aan draagvlak gebruiken om lastenverzwaring tegen te gaan. Dat zijn dan ook precies de bedrijven waar het om gaat. De bedrijven die soms zorgen voor ernstige misstanden. Bovendien is een overheid er niet alleen om het belang van de bedrijven te dienen, maar moet toezien op het belang van alle groepen in de samenleving. Misverstand 3: Bedrijven worden juridisch aanspreekbaar. Dit is inderdaad het geval, maar een bedrijf dat zich aan de wet houdt, heeft niets te vrezen. De juridische aansprakelijkheid gaat pas spelen bij overtreding van de wet. Bovendien zijn er ook regels waar bedrijven zich aan moeten houden als het gaat om het tegengaan van fraude en corruptie. Dat wordt als normaal gezien. Misverstand 4: Regels voor maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven zijn niet te handhaven.
25
Milieudefensie stelt geen regels voor die niet te handhaven zijn. Dit kan ondervangen worden door een sanctieinstrumentarium en een instelling die de sancties op kan opleggen. Hier wordt in de voorstellen dan ook aandacht aan besteed. Misverstand 5: Je kunt niet alleen regels in Nederland invoeren, bedrijven opereren internationaal. In geen van de voorstellen in dit rapport wordt ervoor gepleit om uitsluitend in Nederland maatregelen te nemen. Misverstand 6: Regels kunnen ontdoken worden. Dit is een dooddoener, want dit zou betekenen dat er helemaal geen regels meer opgesteld zouden kunnen worden. Verkeersregels worden ook ontdoken. Het is aan de overheid om de juiste regels op te stellen en die vervolgens te handhaven. Misverstand 7: Regels voor bedrijven zijn niet WTO-conform. Dit argument wordt te pas en te onpas van stal gehaald. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt tegen het voorstel voor een importverbod op illegaal hout. Maar dit wordt in twijfel getrokken door deskundigen van bijvoorbeeld Greenpeace. Bovendien heeft de Europese Unie al eerder WTO-regels naast zich neergelegd door bijvoorbeeld een defacto-moratorium op genetisch gemodificeerde organismen in te voeren. Waar het om draait, is politieke wil. De regels van de Wereldhandelorganisatie zijn gemaakt door regeringen van landen. De VN-normen voor bedrijven zijn daarentegen óók opgesteld door regeringen van landen. Het is aan diezelfde regeringen om af te wegen wat ze belangrijker vinden: de WTO-regels of regels voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.
4.2 Verantwoord ondernemen in verkiezingsprogramma’s Vrijwel elke politieke partij heeft wel iets in zijn verkiezingsprogramma over maatschappelijk verantwoord ondernemen (zie ook bijlage 2). Het is duidelijk dat de politiek maatschappelijk verantwoord ondernemen een belangrijk onderwerp vindt. De uitwerking ervan verschilt echter. Ten tijde van het schrijven van dit rapport, was het definitieve verkiezingsprogramma van het CDA nog niet gepubliceerd, van die partij is dus het concept programma gebruikt. De standpunten van de overige partijen komen uit de vastgestelde verkiezingsprogramma’s. Regeringspartijen CDA en VVD hebben de afgelopen jaren voortdurend gehamerd op zelfregulering door het bedrijfsleven, waaruit blijkt dat ook het huidige kabinet niet de ogen sluit voor bestaande misstanden. PvdA en GroenLinks denken er anders over. Zij pleiten ervoor bedrijven te dwingen tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, door bindende regelgeving. De voorstellen sluiten gedeeltelijk aan bij de voorstellen in dit rapport. De verkiezingsprogramma’s van de ChristenUnie en de SP bevinden zich wat betreft het standpunt over maatschappelijk verantwoord ondernemen ergens in het midden. Ze schrijven over ‘minder vrijblijvend’ (SP) en ‘werken aan goede internationaal bindende afspraken’ (CU). Beide partijen willen milieukosten ook doorberekenen (‘de vervuiler betaalt’).
26
CDA In het concept verkiezingsprogramma voor de komende regeerperiode pleit het CDA voor vrijwillige regels door het bedrijfsleven. Het CDA heeft daarover de volgende passage: “Instrumenten stimuleren bij voorkeur zelfregulering, waardoor partijen zelf werken aan innovatieve oplossingen voor de milieuproblematiek.” Ook zegt het CDA “Des te meer reden is er ook om maatschappelijk verantwoord te ondernemen vanuit bedrijven. Bedrijven die bijvoorbeeld kinderen uitbuiten, moeten niet de beste papieren op de markt hebben, omdat zij het goedkoopst zijn.” Maar het CDA zegt niet hoe ze dat zou willen bereiken. Het CDA vindt verder dat bedrijven en maatschappelijke organisaties aan consumenten duidelijk moeten maken of men maatschappelijk verantwoord onderneemt en of bij de handel en productie sprake is geweest van kinderarbeid, uitbuiting, etcetera. De OESO-criteria die daarvoor zijn opgesteld zijn daarbij volgens de partij van belang. VVD In het VVD-programma staat dat de overheid stringente milieunormen moet opleggen en die handhaven “milieu is een evenwaardig element in de afwegingen, geen bijzaak of af te kopen restpost.” Het is onduidelijk of dit alleen geldt voor het milieu in Nederland, of dat dit ook van toepassing is op andere landen, binnen of buiten Europa. De VVD meldt in zijn programma verder dat toekomstgerichte ondernemers op de vrije markt hun inkomen moeten kunnen verdienen met een veilige en duurzame productie. Hoe de partij dat wil bereiken en wat de partij verstaat onder een veilige en duurzame productie blijft onduidelijk.
Inge Hogenbijl
PvdA In het programma van de PvdA staat: “Bedrijven worden verplicht tot zorgvuldige productie, gebaseerd op naleving van internationale verdragen en de OESO-richtlijnen voor multina-
De bevolking van Maleisië heeft te lijden onder de aanleg van oliepalmplantages
27
tionale ondernemingen moeten beter geoperationaliseerd en bindend worden gemaakt.” Ook vindt de partij dat bedrijven verplicht openheid van zaken moeten geven over kwetsbare activiteiten (bijvoorbeeld met conflictgrondstoffen). Tenslotte wil de partij dat er een meldpunt moet komen waar organisaties en burgers maatschappelijk onaanvaardbare transacties kunnen melden.
GroenLinks GroenLinks ruimt in zijn verkiezingsprogramma een hele paragraaf in voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook GroenLinks vindt dat bedrijven aan regels gebonden moeten worden en schrijft daarover het volgende: “Scherpe regels zijn nodig om internationaal opererende bedrijven te dwingen maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Globalisering gaat niet vanzelf goed. Harde internationale afspraken zijn nodig over mensenrechten en eerlijke handel, aids en vogelgriep, water en klimaatverandering en de import van producten en diensten die grote mens- en milieuschade toebrengen wordt verboden. Er komen bindende regels voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.” Verder vindt de partij dat Nederland, vooruitlopend op internationale afspraken, bindende regels voor moet stellen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en voor socialeen milieuverslaglegging. Specifiek over mensenrechten meldt het verkiezingsprogramma van GroenLinks dat die altijd en overal gelden en dat Nederland een actief beleid zal voeren om mensenrechtenverdragen te handhaven via diplomatieke druk en economische maatregelen. Tenslotte komen er wat GroenLinks betreft fiscale stimuleringsmaatregelen voor koplopers bij eerlijke handel en milieu en moeten institutionele beleggers openheid van zaken geven over hun beleggingen. SP Maatschappelijk ondernemen moet minder vrijblijvend worden. De richtlijnen die de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft opgesteld voor multinationale ondernemingen, krijgen een meer verplichtend karakter. De partij ziet wel wat in economische maatregelen, getuige het volgende citaat: “Het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt, mag wat ons betreft ruimer en strikter worden gehanteerd. Te veel milieuschade wordt op dit moment door producenten op de samenleving afgewenteld of geëxporteerd naar ontwikkelingslanden (waaronder asbestschepen).” ChristenUnie De ChristenUnie schrijft in zijn programma dat er wereldwijde afspraken moeten komen om het economisch verkeer te binden aan sociale en ecologische normen en vindt dat overheden en bedrijven dat samen moeten regelen: “dat bedrijven en overheden maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen bevorderen door te werken aan goede internationaal bindende afspraken en onafhankelijke verificatie, ook om oneerlijke concurrentie en vrijblijvendheid te voorkomen.” Verder wordt het bedrijfsleven in de visie van de ChristenUnie gestimuleerd tot goed gedrag over te gaan en zich publiek te verantwoorden over onderwerpen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit wordt bovendien door de overheid getoetst bij het verlenen van subsidies. Ook economische maatregelen zijn mogelijk: ‘De milieukosten van producten en diensten worden zoveel mogelijk via een milieuheffing in de kostprijs doorberekend.’ 28
Transparantieregels voor productieketens en geldstromen kunnen wettelijk worden verankerd, waarbij bedrijven worden verplicht inzicht in de milieu- en gezondheidseffecten van producten en processen te verstrekken. Het is onduidelijk wat de partij precies bedoelt met “De toepassing van duurzame bouwmaterialen en duurzaam bouwen wordt minder vrijblijvend”. Wel wordt de import van en handel in illegaal hout verboden. Tenslotte kan de doelstelling van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (Wet MOT) worden uitgebreid. Onduidelijk is hoe de ChristenUnie dit in wil vullen.
D66 D66 heeft in het verkiezingsprogramma niets over MVO opgenomen.
29
Ridderzaal
30
Leo de Kort/Nationale Beeldbank
5. Wat wil Milieudefensie van de politiek?
Staatssecretaris van Gennip zei dat MVO ‘wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend’ moest zijn. De cases in hoofdstuk 2 laten evenwel zien dat Nederlandse bedrijven nog steeds volop betrokken zijn bij ernstige misstanden op het gebied van mens en milieu. De huidige vrijwillige initiatieven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen werken onvoldoende. Onlangs zei minister Bot in de Volkskrant “Als je alles wat Nederlandse bedrijven doen in conflictgebieden zou willen monitoren, kun je zo een nieuw ministerie oprichten”. De minister zei dat in een reactie op de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij handel met nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden. Uit deze reactie van Bot, die alleen nog maar over conflictgebieden gaat, blijkt al hoe wijdverbreid en urgent de problemen rond MVO zijn. Dit vraagt er juist om dat een nieuw kabinet maatregelen neemt om te zorgen dat ook onwillige bedrijven maatschappelijk verantwoord gaan produceren. De regering kan niet zijn kop in het zand steken. Uit de verkiezingsprogramma’s van politieke partijen blijkt dat er binnen de politiek ook draagvlak is voor regelgeving over MVO. Milieudefensie wil daarom dat het komende kabinet de volgende maatregelen neemt: 1. Leg eenduidige normen vast voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, gebaseerd op bestaande afspraken, bij voorkeur het MVO-referentiekader, of anders de VNnormen voor bedrijven of de OESO-richtlijnen. 2. Voer ketenverantwoordelijkheid in. 3. Richt een Meldpunt voor Maatschappelijk Onaanvaardbare Transacties op, met voldoende middelen en bevoegdheden voor onderzoek en sanctionering. Met de in dit rapport door Milieudefensie gepresenteerde oplossingsrichtingen kunnen een aantal problemen in de toekomst voorkomen worden.
31
Met Invoering van ketenverantwoordelijkheid wordt het volgende bereikt: • Schendingen van mensenrechten, niet-naleving van fundamentele arbeidsnormen of milieuvervuiling door (onderaannemers van) internationale bedrijven wordt zoveel mogelijk voorkomen • Het verschijnsel dat niemand zich verantwoordelijk voelt voor de problemen in productieketens zal verdwijnen. Internationale ondernemingen worden verantwoordelijk voor de hele productieketen. • In Europa moet de vervuiler betalen, maar zodra de productie verplaatst wordt naar landen buiten de EU geldt dit niet langer. Met de oplossingen in dit rapport kan dat voorkomen worden. • Bij invoering van bindende regelgeving wordt freeriders het werken onmogelijk gemaakt. Invoering van een MMOT bereikt het volgende: • Banken zullen zoveel mogelijk voorkomen dat ze betrokken raken bij de financiering van bedrijven en projecten die grote sociale of milieuproblemen veroorzaken. • Er ontstaat een breder debat over welke vormen van financiering maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en wat banken zouden moeten doen om te voorkomen dat ze daarbij betrokken raken. • Het totstandkomen van criteria en regels die zowel praktisch toepasbaar zijn als maatschappelijk breed gedragen. Het valt niet te accepteren dat Nederlandse bedrijven mede verantwoordelijkheid dragen voor de schending van menserechten, forse milieuvervuiling of gezondheidsproblemen van de lokale bevolking in zuidelijke landen. Milieudefensie wil ten eerste dat de regering het beleid van vrijwillige maatregelen loslaat en regelgeving gaat ontwikkelen in Nederland. Daarnaast zullen er bindende richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen moeten komen in de Europese Unie. Milieudefensie vindt dus dat de regering zich ook in Europees verband hard moet maken voor invoering van bindende regelgeving.
32
Bijlage 1 MVO Referentiekader: de normen
1. Mensenrechten Ondernemingen hebben een verantwoordelijkheid ten aanzien van het naleven, respecteren en bevorderen van de rechten van de mens. Deze verantwoordelijkheid wordt uiteengezet in de preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). De UVRM is op 10 december 1948 aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, kort na de tweede wereldoorlog, vanuit de gedachte dat erkenning van de inherente waardigheid en van gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld. De artikelen van de UVRM zijn in afzonderlijke VN-verdragen nader uitgewerkt. In de preambule van de UVRM wordt ‘elk orgaan van de gemeenschap’ opgeroepen‘door vooruitstrevende maatregelen’ te garanderen dat de mensenrechten zullen wordenerkend en nageleefd. Ondernemingen hebben de verantwoordelijkheid internationaal erkende mensenrechten na te leven en te bevorderen binnen het domein van hun activiteiten en invloed. Bedrijfsverantwoordelijkhed en die hieruit voortvloeien zijn: • Ondernemingen zullen iedere mogelijke invloed ter bevordering van de rechten van de mens aanwenden in alle landen waar de onderneming werkzaam is. In conflictgebieden waar sprake is van grove mensenrechtenschendingen dient extra alertheid betracht te worden ten aanzien van toezicht op de naleving van elementaire mensenrechten. • Ondernemingen dienen zich op de hoogte te stellen van de impact die alle vormen van bedrijfsactiviteiten hebben op de rechten van de mens in een bepaald land alvorens zich te vestigen. • Bij de beveiliging van eigendom en personeel is het noodzakelijk dat de onderneming er zorg voor draagt dat het veiligheidspersoneel, al dan niet gelieerd aan nationale autoriteiten, de mensenrechten respecteert en zich houdt aan de beginselen als dievan de VN gedragscode voor Wetshandhavers en die van de VN grondbeginselen inzake het gebruik van Vuurwapens door Wetshandhavers. • Ondernemingen dienen een expliciete verwijzing naar de UVRM of andere internationale mensenrechtenverdragen opnemen in een gedragscode waarin de naleving van
33
mensenrechten gewaarborgd is. Deze code moet de mensenrechten van werknemers waarborgen en de mensenrechten van de mensen in de gemeenschap waarbinnen het bedrijf werkt beschermen.
2. Arbeid Door de International Labour Organisation (ILO), een tripartiete VN organisatie opgericht in 1919 waarin zowel overheden, werkgevers als werknemers plaats nemen, is een juridisch en beleidsraamwerk opgezet voor het arbeidsvraagstuk. Sinds haar oprichting heeft de ILO bijna 200 conventies ten aanzien van werkomstandigheden uitgebracht. In acht ILO conventies zijn de vier fundamentele arbeidsrechten vastgelegd. Het betreft de volgende vier arbeidsnormen: • vrijheid van vakvereniging en het recht op collectieve onderhandelingen (ILO conventies 87, 98, aangevuld met 135) • verbod op dwangarbeid (ILO conventies 29 en 105) • verbod op kinderarbeid (ILO conventie 138 en 182) • verbod op discriminatie met betrekking tot werk en beroep (ILO conventies100 en 111). De ILO conventies zijn vooral gericht op de verantwoordelijkheid van overheden op het gebied van arbeidsrechten. De ‘Tripartite Declaration of Principles Concerning Multinational Enterprises and Social Policy’ is een verdere uitwerking van de ILO conventies. Hierin worden de bedrijfsverantwoordelijkheden op het gebied van het arbeidsvraagstuk geformuleerd. Hierin staan ook een aantal aanvullende primaire arbeidsnormen, die vooral onder de verantwoordelijkheid van ondernemingen vallen: • het recht op arbeidszekerheid (Tripartite Declaration art. 24-28) • het recht op een leefbaar loon (ILO conventies 26 en 131) • het recht op veilige en gezonde werkomstandigheden (ILO conventie 155) • in acht nemen van het maximale aantal werkuren (48+12) (ILO conventie 1) In de ‘ILO Tripartite Declaration of Principles Concerning Multinational Enterprises and Social Policy’ uit 1976 en de OESO-richtlijnen (Hoofdstuk IV. Werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen) staan belangrijke bepalingen betreffende het algemene werknemersbeleid verwoord, namelijk: • training (Tripartite Declaration art.29-32) • behandeling van klachten (Tripartite Declaration art.57 en 58) • recht op tijdige informatievoorziening bij o.a. reorganisaties, collectief ontslag en afvloeiingsregelingen (OESO-richtlijnen IV.art.6) • geen dreiging van verplaatsing bij uitoefening van het recht op organisatie (OESOrichtlijnen IV. art.7) • geen dubbele standaarden hanteren (OESO-richtlijnen IV.art.4a) • zoveel mogelijk lokaal personeel te werk stellen en opleiden (OESOrichtlijnen IV.art.5) • vertegenwoordigers van werknemers in staat stellen te onderhandelen en met de besluitvormers te overleggen (OESO-richtlijnen IV.art.8)
34
3. Milieu Tijdens de Earth Summit in Rio de Janeiro in 1992 werd duurzame ontwikkeling voor het eerste als universele doelstelling erkend door de VN. Hier werden de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling en Agenda 21 aangenomen. Daarnaast zijn er nog een aantal belangrijke verdragen en conventies waarin staat verwoord welke verantwoordelijkheden ondernemingen behoren te nemen ten aanzien van de gevolgen van processen, producten en diensten voor lucht, water, bodem, klimaat, ecosystemen en biodiversiteit, bioveiligheid en de gezondheid. Het gaat om onder andere de Convention on Biological Diversity (1992), het Cartagena Protocol on Biosafety(2000), het Kyoto Protocol,de Stockholm Convention on Persistent Organic Pollutants (POP’s uit 2001), de Rotterdam Convention on Prior Informed Consent (PIC’s uit 1998) en de OESO-richtlijnen voor multinationals. Door middel van de Aarhus Convention (1998) is voor het eerst een relatie gelegd tussen mensenrechten en milieurechten. Er staan belangrijke bepalingen in verwoord ten aanzien van stakeholderparticipatie, transparantie en toegang tot juridische procedures. Ten slotte zijn er een aantal algemene beginselen verwoord in het EG verdrag en de Rio-verklaring, die er op gericht zijn om nadelige effecten voor het milieu en de veiligheid te voorkomen, namelijk: • het beginsel van preventieve actie (art. 174 (130 R, lid 2) EG-Verdrag) • het voorzorgsbeginsel (Rio verklaring art.15 en art.174 (130 R, lid 2) EG-Verdrag) • het aanpakken van milieuschade bij de bron (art.174 (130 R, lid 2) EG-Verdrag) • de vervuiler betaalt beginsel (Rio verklaring art.16, art. 174 (130 R. lid 2) EG-Verdrag).
4. Consumentenbescherming De UN Guidelines for Consumer Protection, herzien in 1999, verlenen consumentenbelangen internationale legitimiteit. Deze richtlijnen onderschrijven de acht principes voor consumentenbescherming. Consumenten en hun organisaties verwachten dat ondernemingen deze consumentenwaarden respecteren en zich houden aan wettelijke normen en daarover actief verantwoording afleggen. Het gaat hierbij om de volgende normen: • het recht op toegang tot noodzakelijke goederen en diensten (III.D.) • het recht op veiligheid (III.A, C, H.) • het recht op informatie (III.B.) • het recht op keuze (III.B.) • het recht om gehoord te worden (III.E.) • het recht op beroep en bezwaar (III.E.) • het recht op consumenteneducatie (III.F.) • het recht op duurzaamheid (III.G.)
5. Gezondheid Het universele recht op optimale gezondheid betekent dat ieder mens recht heeft op de hoogst haalbare gezondheidsstandaard. Dit recht wordt ontleend aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikel 25) en het internationale verdrag Inzake 35
Sociale, Economische en Culturele Mensenrechten (artikel 12). In het ‘General Comment 14’ van het VN-Comite inzake ESCrechten wordt aandacht besteed aan de verplichtingen van staten en van ‘non-state actors’, zoals ondernemingen. In alinea 42 wijst het Comite er op dat, hoewel alleen staten verdragspartij zijn en zij dus uiteindelijk verantwoordelijk worden gehouden, op alle leden van de samenleving, inclusief het bedrijfsleven, verplichtingen rusten ten aanzien van de realisering van het recht op gezondheid. Concreet betekent dit dat ‘..it is particularly incumbent on State parties and other actors in a position to assist, to provide “international assistance and cooperation, especially economic and technical” which enable developing countries to fulfil their core and other obligations..’(alinea 45). Dit betekent dat het bedrijfsleven de verplichting heeft een bijdrage te leveren aan onder andere de volgende verplichtingen die staten hebben: • non-discriminatie bij het verzekeren van het recht op toegang tot gezondheidsfaciliteiten, goederen en diensten, speciaal voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen • het verzekeren van de toegang tot het minimum aan voedsel, tot een basisniveau van huisvesting en sanitatie en aanvoer van voldoende veilig drinkwater • het verschaffen van onderwijs en toegang tot informatie betreffende de belangrijkste gezondheidsproblemen in de gemeenschap, inclusief over methodes om ze te voorkomen en te controleren. Daarnaast hebben ondernemingen een speciale verplichting ten aanzien van het recht op een gezonde werkomgeving en een gezond milieu als onderdeel van het recht op gezondheid (Artikel 12.2b van het ICESCR). Volgens het Comite omvat dit recht onder andere: • de plicht tot het nemen van preventieve maatregelen om ongelukken en ziekten te voorkomen die verband houden met de beroepsuitoefening • het minimaliseren van de oorzaken van gezondheidsrisico’s inherent aan de werkomgeving • het creëren van veilige en hygienische werkomstandigheden
6. Bestrijding van corruptie De bedrijfsverantwoordelijkheid op het gebied van corruptie is vastgelegd in de OECD (OESO) Convention on Combatting Bribery of Foreign Public Officials in International Business Transactions uit 1992. Het gaat om de volgende wettelijke regeling: • verbod op omkoping van buitenlandse overheidsfunctionarissen (artikel1).
7. Andere aspecten van MVO De nadere invulling en uitwerking van MVO is zoals gezegd onderhevig aan verandering door het maatschappelijk spel en dynamisch van aard. Momenteel zijn er onderwerpen die aan MVO ten grondslag liggen en die inmiddels wel in richtlijnen staan verwoord, maar waarover nog maatschappelijke discussie bestaat. Aangezien dit MVO Referentiekader een levend document is zal hier worden aangegeven welke onderwerpen in de toekomst een belangrijke rol zullen spelen. Het gaat om de volgende MVO aspecten, namelijk: • mededinging (OESO-richtlijnen Hoofdstuk IX. en de set of multilaterally agreed equi-
36
table principles and rules for the control of restrictive business practices) • belastingen (OESO-richtlijnen Hoofdstuk X.) • wetenschap en technologie (OESOrichtlijnen Hoofdstuk VIII.) • respect voor nationale soevereiniteit en lokale gemeenschappen. Zie voor de operationele aspecten van het MVO referentiekader de website van het MVO Platform: www.mvo-platform.nl Dit MVO Referentiekader wordt onderschreven door de volgende organisaties die deelnemen aan het MVO Platform: • Amnesty International • CLAT-Nederland • CNV • Consumentenbond • Cordaid • DISK, Landelijk Bureau Disk • Evert Vermeer Stichting (EVS) • FairFood • Fair Trade • FNV • Goede Waar en Co • Hivos • ICCO • IRENE • Koffiecoalitie • Landelijke India Werkgroep (LIW) • Landelijke Vereniging van Wereld Winkels (LVvWW) • Milieudefensie (Friends of The Earth Nederland) • Netherlands Committee for IUCN (NC-IUCN) • Nederlands Instituut voor Zuidelijk Afrika (NiZA) • Novib (Oxfam Nederland) • Pax Christi • Plan Nederland • Schone Kleren Overleg • Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen • Stichting Max Havelaar • Stichting Natuur en Milieu (SNM) • Vereniging Beleggers Duurzame Ontwikkeling (VBDO) • Wemos • Zuid – Noord Federatie (ZNF)
37
Bijlage 2 Verantwoord ondernemen in de verkiezingsprogramma’s CDA (uit het concept verkiezingsprogramma, het definitieve programma stond ten tijde van het schrijven van dit rapport nog niet op de website). • Instrumenten stimuleren bij voorkeur zelfregulering, waardoor partijen zelf werken aan innovatieve oplossingen voor de milieuproblematiek. • Economische groei mag niet ten koste gaan van het milieu. Er is in Nederland al veel bereikt. We produceren veel milieuvriendelijker dan enige jaren geleden, mede dankzij goed beleid en samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven. Economische groei en een gezonder milieu gaan steeds beter samen. Verdere resultaten zijn te boeken door consumenten, producenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties te betrekken bij het milieubeleid en hen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. • Des te meer reden is er ook om maatschappelijk verantwoord te ondernemen vanuit bedrijven. Bedrijven die bijvoorbeeld kinderen uitbuiten, moeten niet de beste papieren op de markt hebben omdat zij het goedkoopst zijn. Overigens is het wel van belang om bedrijven aan te moedigen om op een verantwoorde manier te investeren in arme landen en regio’s. • Bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten aan consumenten duidelijk maken of men maatschappelijk verantwoord onderneemt en of bij de handel en productie sprake is geweest van kinderarbeid, uitbuiting, etc. De OESO-criteria die daarvoor zijn opgesteld zijn daarbij van belang. • Maatschappelijk verantwoord ondernemen dient binnen de Publiek Private Samenwerking (PPS) als voorwaarde te worden gehandhaafd. Indien het PPS-instrument voldoet aan de gestelde doelen (duurzame en evenwichtige economische ontwikkeling) moet meer budget beschikbaar worden gesteld.
ChristenUnie • Steeds meer bedrijven besteden - uit eigen beweging of onder maatschappelijke druk - aandacht aan maatschappelijk verantwoord ondernemen: ze hanteren morele standaarden en nemen verantwoordelijkheden op zich voor de gevolgen van de bedrijfsactiviteiten op sociaal, ecologisch en economisch gebied. • Het bedrijfsleven wordt gestimuleerd om de ethiek van het maatschappelijk verantwoord ondernemen ook in de internationale handelsrelaties vorm te geven. Aan inter38
• •
• • •
•
•
•
nationale bedrijven wordt gevraagd zich publiek te verantwoorden over de omgang met werknemers, de rechtsorde in het land van vestiging en het milieu, inclusief het beheer van grondstoffen. De overheid toetst dit bij het verlenen van subsidies. Zo gaat het BTW-tarief voor Fair Tradeproducten naar 6% en zo mogelijk naar 0%. De ChristenUnie streeft naar een verantwoorde economische ontwikkeling. Economische groei is geen doel in zichzelf, maar behoort dienstbaar te zijn aan mens, milieu en samenleving. Hierbij past geen ongebreidelde marktwerking die te veel ruimte laat voor het recht van de sterkste. Aan de marktwerking worden grenzen gesteld als zij ten koste gaat van de duurzame ontwikkeling van de samenleving, van zwakkeren en van het milieu. Milieueffecten en - risico’s worden expliciet betrokken bij afwegingen in het economisch beleid. De milieukosten van producten en diensten worden zoveel mogelijk via een milieuheffing in de kostprijs doorberekend. Internationale bedrijven verplaatsen naar believen hun activiteiten naar landen met een gunstiger vestigingsklimaat. Dat vraagt om wereldwijde afspraken om het economisch verkeer te binden aan sociale en ecologische normen, maar ook om een goed nationaal beleid voor duurzame economische en sociale ontwikkeling. Hoe bedrijven en overheden maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen bevorderen – Zich verantwoordelijk achten voor de sociale, ecologische en economische gevolgen van bedrijfsactiviteiten en de dialoog aangaan met alle belanghebbenden. – Werken aan goede internationaal bindende afspraken en onafhankelijke verificatie, ook om oneerlijke concurrentie en vrijblijvendheid te voorkomen. – De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen betrekken op handelsrelaties, gezien de trend van toenemende uitbesteding van productie en de vervaging tussen handels- en investeringsrelaties. – De samenhang tussen ontwikkelingsbeleid en economisch beleid in het oog houden, in het bijzonder daar waar door belastingregelgeving en -verdragen inkomsten aan ontwikkelingslanden worden onthouden. – Internationaal stimuleert Nederland de discussie over het tegengaan van belastingontwijking. – Duidelijkheid over de omstandigheden waaronder producten zijn gemaakt en gefinancierd. – Transparantieregels voor productieketens en geldstromen kunnen wettelijk worden verankerd. – De doelstelling van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (Wet MOT) kan worden uitgebreid. – Werken aan MVO-verslaggeving, liefst in lijn met het Global Reporting Initiative (GRI). – Werken aan meer mogelijkheden voor consumenten om voldoende informatie te verkrijgen om duurzame keuzes te maken. De import van en handel in illegaal hout wordt verboden. Het gebruik van duurzaam hout wordt gestimuleerd. De overheid geeft daarbij het goede voorbeeld door in het aanbestedingsbeleid 100% legaal en duurzaam hout te gebruiken en het gebruik van duurzaam hout door financiële prikkels te stimuleren. Bedrijven worden verplicht inzicht in de milieu- en gezondheidseffecten van producten 39
en processen te verstrekken. Handhaving en controle op de naleving van milieu- en veiligheidsnormen hebben een hoge prioriteit • De overheid zal als grote publieke opdrachtgever bij gunning van aanbestedingen aan marktpartijen niet alleen letten op de laagst geboden prijs, maar ook rekening houden met duurzaamheid, innovatie, vernieuwing en ‘waardetoevoeging´. • De toepassing van duurzame bouwmaterialen en duurzaam bouwen wordt minder vrijblijvend. De handhaving van het toezicht op het gebruik van duurzaam geproduceerd hardhout wordt verbeterd.
D66 • Economische ontwikkeling mag niet ten koste gaan van de natuur. Ecosystemen hebben ook een internationaal economisch belang. De overheid kan onder andere bijdragen aan vergroening en verduurzaming van de economie door haar inkoopbeleid daarop in te stellen en maatregelen te treffen. • Binnen vier jaar zal 100% van alle producten die worden aangeschaft door overheden en semi-overheden moeten voldoen aan duurzaamheidscriteria. • De aarde is niet van ons en dus geen gebruiksartikel. We willen stoppen met het uitputten en vervuilen van onze leefomgeving.
GroenLinks • Scherpe regels zijn nodig om internationaal opererende bedrijven te dwingen maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Globalisering gaat niet vanzelf goed. Harde internationale afspraken zijn nodig over mensenrechten en eerlijke handel, aids en vogelgriep, water en klimaatverandering. • Nederland zet zich in om de regels van de wereldhandel aan te passen: de import van producten en diensten die grote mens- en milieuschade toebrengen wordt verboden. Er komen bindende regels voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. • Mensenrechten gelden altijd en overal en zijn onafhankelijk van cultuurgebonden interpretaties. Nederland zal een actief beleid voeren om mensenrechtenverdragen te handhaven via diplomatieke druk en economische maatregelen. • Institutionele beleggers moeten openheid van zaken geven over hun beleggingen. • Vooruitlopend op internationale afspraken stelt Nederland bindende regels voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en voor sociale- en milieuverslaglegging. • Er komen fiscale stimuleringsmaatregelen voor koplopers bij eerlijke handel en milieu.
PvdA • Bedrijven worden verplicht tot zorgvuldige productie, gebaseerd op naleving van internationale verdragen. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen moeten beter geoperationaliseerd en bindend worden gemaakt. • Er komt een meldpunt waar organisaties en burgers maatschappelijk onaanvaardbare transacties kunnen melden. 40
• Er komt een zwarte lijst met corrupte regimes en individuen waaraan geen geld mag worden uitgeleend. • Solidariteit houdt niet op bij de grens, dus we houden ook rekening met de gevolgen voor mensen in andere landen. • De PvdA is […] voor Europese afspraken over de grondslag voor bedrijfsbelastingen, Europese minimumnormen voor winstbelastingen en Europese afspraken over heffingen op milieuverbruik. • In een maatschappelijk jaarverslag geven Nederlandse bedrijven verplicht openheid van zaken over kwetsbare activiteiten (bijvoorbeeld met conflictgrondstoffen) en verantwoorden zich over hoe zij maatschappelijk verantwoord ondernemen - ook in het buitenland - in de praktijk brengen. • Steeds meer bedrijven zijn actief op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De overheid kan dit soort initiatieven ondersteunen. • Met publiek-private partnerships wordt meer gebruik gemaakt van de toegevoegde waarde van het bedrijfsleven voor ontwikkeling.
SP • Het doorberekenen van milieukosten aan producenten kan daarbij een goed instrument zijn. Het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt, mag wat ons betreft ruimer en strikter worden gehanteerd. Te veel milieuschade wordt op dit moment door producenten op de samenleving afgewenteld of geëxporteerd naar ontwikkelingslanden (waaronder asbestschepen). • Maatschappelijk ondernemen moet minder vrijblijvend worden. De richtlijnen die de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft opgesteld voor multinationale ondernemingen, krijgen een meer verplichtend karakter. • Milieuvriendelijk handelen door bedrijven wordt beloond, vervuilers gaan meer voor de vervuiling betalen. • We streven naar een zo sterk mogelijke ‘vergroening’ van het belastingstelsel. Overheden en burgers krijgen meer mogelijkheden om bedrijven aansprakelijk te stellen voor schade aan mens en milieu. • Nederland gaat meer bijdragen aan de bescherming van het regenwoud en het behoud van inheemse voedselproductie in andere landen. Deze mogen niet worden opgeofferd aan veevoerproductie voor de export • Verantwoord ondernemen betekent bovendien verantwoord investeren van de gemaakte winsten, in scholing van personeel, betere arbeidsomstandigheden en een schoner milieu. Ondernemers die laten zien dat ze werkelijk invulling geven aan die verantwoordelijkheid, moeten kunnen rekenen op meer steun van de overheid. Zij die er met de pet naar gooien, mogen worden aangepakt • Veel verdragen en afspraken over natuur en milieu leggen het in de praktijk af tegen de handelsverdragen van de WTO en de Wereldbank. Zo is een Nederlands verbod op illegaal gekapt hout niet mogelijk. Boeren kunnen ongestoord soja importeren waarvoor bij de productie tropisch regenwoud wordt gekapt. Het is hoog tijd dat internationaal prioriteit wordt gegeven aan milieuafspraken, boven handelsverdragen. Nederland zal daartoe binnen de EU en in de WTO het initiatief moeten nemen. • Nationaal milieu- en duurzaamheidsbeleid mogen niet worden ingeperkt door interna41
tionale handelsverdragen. Nederland moet zich daar sterk voor maken bij de WTO en de Wereldbank.
VVD • Tegelijk moet de overheid stringente milieunormen opleggen en die handhaven. Het belang van duurzaamheid moet doorklinken in alle geledingen van het overheidsbeleid, en privaat worden gestimuleerd. Milieu is een evenwaardig element in de afwegingen, geen bijzaak of af te kopen restpost. • Toekomstgerichte ondernemers richten zich op een veilige en duurzame productie. Met een grotere zorg dan nu voor het welzijn van de dieren en met aandacht voor de landschappelijke omgeving.
42
43
Milieudefensie Postbus 19199 1000 GD Amsterdam www.milieudefensie.nl/globalisering
44