September 2006
Wie ‘betaalt’ voor wie? Screening verkiezingsprogramma’s: armoede, AOW en kinderopvang
AANLEIDING
In de verkiezingsprogramma’s voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 22 november krijgt de toekomst van de verzorgingsstaat veel aandacht. Daarbij wordt de (betaalbaarheid van de) vergrijzing als een belangrijke factor gezien. E-Quality heeft een aantal onderwerpen uit de verkiezingsprogramma’s gescreend die voor emancipatie en participatie van belang zijn: z Armoedebestrijding: leven onder de armoedegrens bemoeilijkt participatie, en economische zelfstandigheid is een belangrijke voorwaarde voor emancipatie. z Kinderopvang: toegankelijke en betaalbare kinderopvang kan bijdragen aan economische zelfstandigheid van vrouwen en aan een evenredige verdeling van arbeid en zorg. z AOW: voor economische zelfstandigheid en maatschappelijke participatie van ouderen is de AOW als basale voorziening van belang. FEITEN EN CIJFERS ARMOEDE
Iemand is arm, als het inkomen van het huishouden waartoe zij of hij behoort lager is dan 9.249 euro per jaar.I In 2003 leefden 641.000 huishoudens in armoede, dat is 10% van de bevolking. Uit de cijfers van tabel 1 (zie pagina 2) blijkt dat de helft van de arme huishoudens een eenpersoonshuishouden is. De groep alleenstaande armen is divers en bestaat uit zowel ouderen als jongeren en mannen en vrouwen. Eén groep springt eruit: van alle vrouwelijke alleenstaanden jonger dan 65 jaar leeft één op de vijf (21,5%) in armoede (Thijssen & Wildeboer Schut, 2005). Verklaringen voor de relatief grote armoede onder alleenstaanden betreffen onder andere: z De dagelijkse vaste lasten binnen een eenpersoonshuishouden worden gedragen door één inkomen. z Onder alleenstaanden bevinden zich veel ouderen die in de AOW zitten en vaak geen of een laag aanvullend pensioen genieten. Of gepensioneerden onder de armoedegrens belanden, hangt voor een groot deel af van het arbeidsverleden (Gesthuizen, 2005) en de duur van het verblijf in NederlandII (zie de paragraaf over AOW). Verontrustend is dat een kwart van de eenoudergezinnen onder de armoedegrens leeft. Voor eenoudergezinnen met minderjarige kinderen is dit zelfs 40%. Een reden voor de grote armoede onder eenoudergezinnen is dat hun zorgtaken de deelname aan de arbeidsmarkt bemoeilijken (Gesthuizen, 2005). Maar niet alleen in eenoudergezinnen maken kinderen grote kans om in armoede te leven. Van alle kinderen onder de 18 jaar leeft 12,5% in een huishouden in armoede.
www.e-quality.nl
Pagina 1
Wie ‘betaalt’ voor wie? September 2006
Tabel 1: Armoedepopulatie naar type huishouden in 2003 Aandeel type huishouden in Kenmerken armoedepopulatie
% arme huishoudens per huishoudtype
Eenpersoonshuishouden
51
16
Man, tot 65 jaar
19
17
Man, 65 jaar en ouder
2
8
Vrouw, tot 65 jaar
19
22
Vrouw, 65 jaar en ouder
11
12
(Echt)paar, totaal
30
5
Zonder kind, hoofdkostwinner <65
9
4
Zonder kind, hoofdkostwinner ≥ 65
2
2
16
8
3
3
Eenoudergezin, totaal
16
26
Minderjarig kind(eren)
14
40
3
9
3
9
Minderjarig kind(eren) Minstens één meerderjarig kind
Minstens één meerderjarig kind Overig meerpersoonshuishouden Totaal Bron: CBS, 2006
100%
Voor sommige huishoudens is de armoede van tijdelijke aard, door werkloosheid of een laag betaalde baan. Een aantal huishoudens heeft echter te maken met langdurige armoede: minstens vier opeenvolgende jaren een inkomen onder de lage-inkomensgrens (Lautenbach et al, 2005). De groep die langdurig in armoede leeft bestaat vooral uit huishoudens van zwarte, migranten en vluchtelingenvrouwen en -mannen (zmv-vrouwen en -mannen)III. Zij hebben vaker te maken met een ongunstige arbeidsmarkt en laagbetaalde banen. Daarnaast maken zij vaker deel uit van eenverdienershuishoudens (waarin de vrouw niet werkt) of eenoudergezinnen (Dagevos & Linden, 2005). Van alle huishoudens van zmv-vrouwen en -mannen verkeert 14% langdurig in armoede. Deze huishoudens bestaan voor een groot deel ook uit gepensioneerden, die in veel gevallen worden gekort op hun AOW en vaak geen of een laag aanvullend pensioen hebben. Van alle gepensioneerden uit etnische minderheidsgroepen leeft 53% in armoede; bij autochtone gepensioneerden is dat 14% (Merens & Van der Vliet, 2006). Wordt er geen onderscheid gemaakt naar de duur van de armoede, dan blijken de verschillen naar etniciteit nog groter. Bij autochtonen leeft 7,9% in kort- of langdurige armoede, terwijl dat percentage drie- tot viermaal hoger ligt bij etnische minderheden. Tabel 2: Huishoudens in armoede naar herkomst, 2003 % arme huishoudens per etnische groep Autochtonen
7,9
Totaal etnische minderheden
28,8
Surinamers
22,5
Antillianen en Arubanen
28,3
Turken
28,7
Marokkanen
32,5
Overige Bron: Thijssen & Wildeboer Schut, 2005
32,3
www.e-quality.nl
Pagina 2
Wie ‘betaalt’ voor wie? September 2006
De hogere armoede binnen huishoudens van etnische minderheden heeft verschillende oorzaken: z Zij zijn vaker afhankelijk van één inkomen voor het hele gezin. Bij Turken en Marokkanen is de lage arbeidsparticipatie van vrouwen hiervan de oorzaak. Surinaamse en Antilliaanse vrouwen staan vaker aan het hoofd van een eenoudergezin (Merens & Van der Vliet, 2006). z Ongunstigere arbeidsmarktpositie van etnische minderheden: lager betaalde banen, vaker werkzaam op contractbasis, waardoor ze bijvoorbeeld vanwege bedrijfseconomische redenen makkelijker ontslagen kunnen worden (Merens & Van der Vliet, 2006). z Vaak hebben zmv-vrouwen en -mannen een korter arbeidsverleden en verblijven zij minder dan 50 jaar in Nederland. Hierdoor krijgen zij te maken met een korting op hun AOW en bouwen zij minder pensioen op. z Een groot deel van de oudere zmv-vrouwen en -mannen, en dit geldt in het bijzonder voor Turken en Marokkanen, is vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geruime tijd werkloos of arbeidsongeschikt geweest. Hierdoor hebben velen nauwelijks aanvullend pensioen opgebouwd (Dagevos & Linden, 2005). z Etnische minderheden hebben vaker te maken met financiële verplichtingen aan familie in het land van herkomst (Broekhuis & Kuiper, 2001). Uit bovenstaande blijkt dat armoede loopt langs etnische lijnen. Ook is er binnen de armoedepopulatie een verschil naar gender (zie tabel 3). Huishoudens met een vrouwelijke hoofdkostwinner lopen meer risico op armoede. In dit kader wordt gesproken van de ‘feminisering van armoede’ (Engbersen, Vrooman & Snel, 2000). Tabel 3: Verdeling armoede naar geslacht Huishoudens met man/vrouw als hoofdkostwinner Geslacht % in armoede Vrouw Man Bron: Soede, 2006
Aandeel in armoedepopulatie
14,6
52
6,2
48
Het percentage huishoudens dat in armoede leeft met een vrouw als hoofdkostwinner is twee keer zo hoog als het percentage huishoudens met een man als hoofdkostwinner. Dit komt vooral omdat vrouwen vaker een laag inkomen hebben: z Vrouwen maken vaker deel uit van eenoudergezinnen, waarvan het aantal lage inkomens erg hoog is. z Vrouwen werken vaak minder dan mannen, zowel in jaren als in uren, waardoor deze huishoudens meer verstoken blijven van inkomsten uit arbeid. Daar komt bij dat vrouwen gemiddeld minder uurloon ontvangen dan mannen (Gesthuizen, 2005). Wat zeggen de verkiezingsprogramma’s van zes grote politieke partijen over armoedebestrijding? Armoedebestrijding in de verkiezingsprogramma’s • Meer geld voor huur- en kindertoeslag om de armoede te bestrijden. • Werken aantrekkelijker maken en armoede bestrijden door de arbeidskorting te verhogen, en geleidelijk te verlagen naarmate het inkomen hoger is. CDA • Stimuleren van overstap van een kleine deeltijdbaan naar een grotere (deeltijd)baan. • De huurtoeslag voor alleenstaanden verbeteren door er een normering aan te koppelen. • Goede voorlichting over voorzieningen en laagdrempelige, gestandaardiseerde aanvraagprocedures en formulieren om ‘niet-gebruik’ terug te dringen. • Inzetten op microfinanciering, want financiële diensten zoals kleine leningen, spaarmogelijkheden en verzekeringen zijn effectieve instrumenten tegen armoede. D66 • Armoedebestrijding binnen de EU hoog op de agenda zetten.
www.e-quality.nl
Pagina 3
Wie ‘betaalt’ voor wie? September 2006
• •
Belastingen verlagen voor mensen met laagbetaalde banen. Verlagen loonkosten voor werkgevers, waardoor ze veel meer mensen met een lage opleiding in dienst kunnen nemen. • Ondersteunen kleine en startende ondernemers door lagere belastingen en ruimere GroenLinks toegang tot sociale zekerheid, en met het inkopen van hun producten en diensten. • Kinderbijslag inkomensafhankelijk maken en verhogen. • Verlagen nominale zorgpremie en afschaffen van de de no-claim. • Verhogen van AOW met 10%, om armoede onder 30000 ouderen aan te pakken. • Bezuinigingen op de huursubsidie terugdraaien. • De nominale zorgpremie verlagen naar 400 euro en de no-claim afschaffen. • Een fiscale werkbonus van maximaal 500 euro. PvdA • Het verbod op ‘categoraal beleid’ afschaffen. Armoedebestrijding, gericht op specifieke doelgroepen, is efficiënter. • Alle toeslagen samenvoegen tot een automatische toeslag. • Gemeentes een belangrijkere rol laten spelen in bestrijding armoede. • Verhogen minimum(jeugd)loon; inkomensafhankelijke kinderbijslag en ziektekostenpremie en afschaffen no-claim in de zorg. • Meer steun voor midden- en kleinbedrijf. SP • Meer mogelijkheden voor gemeentes om armoede te bestrijden, schulden te saneren en te voorkomen dat kinderen in armoede opgroeien. • Verhogen van het sociaal minimum in vier jaar met 10%. • Prima sociaal vangnet voor mensen die echt niet (meer) kunnen werken. • Sociaal beleid richten op het vinden van werk, stage of opleiding: een weg uit de VVD uitkering. • Bijstand voor wie betaald werk een stap te ver is; bijstandsgerechtigden die dat kunnen verrichten werkzaamheden voor de samenleving (vrijwilligerswerk of mantelzorg). Bron: Concept-verkiezingsprogramma's van zes politieke partijen, 2006
De meeste partijen zetten in op het creëren van banen om meer mensen te laten participeren op de arbeidsmarkt. Dit is niet alleen handig voor armoedebestrijding, maar ook voor de AOWfinanciering. De meeste partijen kijken echter niet naar gender en etniciteit bij het bestrijden van armoede. De verkleuring en de feminisering van armoede pleit voor de noodzaak voor specifiek beleid. Dordat nu het armoedebeleid bijvoorbeeld vooral wordt gericht op gezinnen met kinderen, dreigen alleenstaande (zmv-)vrouwen te ‘betalen’ voor dit beleid. AOW Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit drie pijlers: z De AOW; z Aanvullende pensioenvoorzieningen, opgebouwd via een betaalde baan; z Individuele pensioenvoorziening, zoals koopsompolis of lijfrente. De AOW en het aanvullende pensioen zorgen samen in principe voor een inkomen van 70% van het gemiddeld verdiende salaris. Een gat in de AOW-opbouw kan tot gevolg hebben dat dit percentage niet gehaald wordt. Burgers bouwen tussen hun 15e en 65e levensjaar in vijftig jaar hun AOW op, mits zij gedurende die periode in Nederland woonachtig zijn. Elk jaar dat buiten Nederland is doorgebracht betekent een vermindering van de AOW-uitkering met 2%. Het is mogelijk het AOW-gat te dichten door binnen vijf jaar na vestiging in Nederland alle niet-verzekerde jaren in één keer in te kopen. Vooral zmv-vrouwen en -mannen hebben een AOW-hiaat (zie tabel 4), omdat ze vaak pas op latere leeftijd naar Nederland zijn gekomen en juist zij zijn niet altijd op de hoogte van de inkoopregeling (Ipek-Demir, 2002). Zijn zij wel op de hoogte, dan is die herstelinkoop vaak niet op te brengen, omdat de financiële middelen ontbreken, bijvoorbeeld omdat ze laag betaalde banen hebben. Voor zmv-vrouwen geldt (in geringere mate voor Antilliaanse en Surinaamse vrouwen, zie
www.e-quality.nl
Pagina 4
Wie ‘betaalt’ voor wie? September 2006
figuur 1) vaak ook dat ze helemaal geen baan hebben, waardoor ze niet alleen een onherstelbaar AOW-gat hebben, maar daarnaast ook geen aanvullende pensioen opbouwen. Gepensioneerden met een pensioenvoorziening onder het sociaal minimum kunnen een beroep op de bijstand doen. Dit betekent wel dat zij op oudere leeftijd, anders dan ouderen met een volledige AOW, onderworpen worden aan restricties die inherent zijn aan deze vorm van uitkering. Tabel 4: Aantal AOW-gerechtigden woonachtig in Nederland met een vol of gekort pensioen naar geboorteland voor de 7 grootste etnische groepen, mei 2006 Geslacht MAN
Geboorteland
Totaal
VROUW % Gekort
Totaal
% Gekort
België
2.202
45,4
3.991
31,9
Duitsland
5.543
50,0
15.556
36,7
Marokko
6.906
99,9
3.457
100,0
Nederlandse Antillen
1.269
78,4
2.025
84,1
Suriname
5.594
89,7
8.165
92,5
Turkije
6.535
99,9
4.353
99,8
Nederland
832.963
5,8
1.075.696
3,0
Totaal (inclusief overige niet-genoemde landen) Bron: SVB, 2006
989.018
9,7
1.341.221
6,2
Vooral Turken en Marokkanen, en Surinamers in iets mindere mate, hebben te maken met een AOW-gat. Dit zijn vaak ook de groepen die werken in de laagbetaalde banen met weinig tot geen aanvullende pensioenregeling in de CAO. Werkgevers zijn niet verplicht om een pensioenregeling te hebben. AOW-plannen in de verkiezingsprogramma’s •
CDA
D66
GroenLinks
PvdA
www.e-quality.nl
• • • • •
Opvangen van de kosten van de AOW door economische groei, door een grotere arbeidsparticipatie en door een overschot op de begroting te creëren. Geen fiscalisering van de AOW-premies en de pensioenaftrek. Geen verhoging van de AOW-leeftijd. Aantrekkelijk maken langere werkweek. 65-plussers kunnen blijven werken met behoud van hun AOW. AOW moet de loonontwikkeling blijven volgen.
• • •
Langer werken fiscaal aantrekkelijk maken. Verhogen van AOW-leeftijd met een maand per jaar tot 67 jaar in de komende 24 jaar. Individuele mogelijkheden bij de AOW en aanvullende pensioenregelingen om binnen bepaalde grenzen te kiezen voor eerdere of latere pensionering (met respectievelijk een lager of hoger pensioen) en voor deeltijdpensioen.
• • • •
Verhogen van de AOW-leeftijd, maar niet die van lager opgeleiden. Ouderen met hogere inkomens laten meebetalen aan de AOW. Ouderen met een karig aanvullend pensioen krijgen een hogere AOW. Opvangen van de kosten van de vergrijzing door een verhoogde arbeidsparticipatie.
•
Mensen die in 1946 of later zijn geboren, met een aanvullend pensioen vanaf 15.000 euro, gaan met ingang van 2011 meebetalen aan de AOW. De AOW stijgt ieder jaar mee met de lonen. Geen verhoging van de AOW-leeftijd. Uitvoering van de bijstand voor 65-plussers door de Sociale Verzekeringsbank, zodat (re)migranten met een AOW-hiaat met minder bureaucratie te maken krijgen.
• • •
Pagina 5
Wie ‘betaalt’ voor wie? September 2006
• • • • •
SP
Verhoging van de fiscale ouderenkorting. De AOW hoort welvaartsvast te worden en te blijven. Recht op pensioen na 40 jaar werken voor zware beroepen. Gelijke rechten en plichten voor werknemers onder en boven de 65 jaar. Grenzen stellen aan de nu onbeperkte pensioenaftrek.
• Handhaving van de huidige AOW-leeftijd (65 jaar). • Geen fiscalisering van de AOW voor 65-plussers. • De AOW-pensioenen blijven de loonontwikkeling volgen. Bron: Concept-verkiezingsprogramma's van de politieke partijen, 2006 VVD
Uit de verkiezingsprogramma’s blijkt dat geen van de partijen rekening houdt met diversiteit binnen de 65-plussersgroep. Veel meer vrouwen dan mannen zijn afhankelijk van de AOW vanwege hun hogere levensverwachting. Bovendien is de AOW in veel gevallen de enige bron van inkomsten voor vrouwen, omdat zij vaker dan mannen geen aanvullend pensioen hebben en vaker alleenstaand zijn. Voor vrouwelijke migranten en vluchtelingen komt daar het AOW-hiaat bij. Ingrepen in de AOW hebben dan ook meer gevolgen voor vrouwen dan voor mannen. KINDEROPVANG
Met ingang van 1 januari 2005 is de vergoedingsregeling voor kinderopvang gewijzigd. In plaats van een belastingaftrek ontvangen ouders nu een tegemoetkoming. Het uitgangspunt van de Wet Kinderopvang is dat werkgevers eenderde deel van de kinderopvangkosten voor hun rekening nemen, en ouders en overheid samen het overige deel. De overheidsbijdrage is afhankelijk van het inkomen van de ouders: huishoudens met een laag inkomen betalen minder dan huishoudens met een hoog inkomen. Als een werkgever niet bijdraagt in de kosten, wordt dit deels gecompenseerd door de overheid (Portegijs et al, 2006). Inmiddels heeft minster De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een wetsvoorstel ingediend om de werkgeversbijdrage als een vorm van heffing om te slaan over alle werkgevers; hiermee worden alle werkgevers verplicht mee te betalen aan de kosten. Als dit wetsvoorstel wordt goedgekeurd zal het per 1 januari 2007 ingaan. Net zoals de meeste politieke partijen ziet het ministerie van SZW kinderopvang als een belangrijk middel om de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren (Portegijs et al, 2006). De arbeidsdeelname van Nederlandse vrouwen was 54% in 2005, het streven van het kabinet is 65% in 2010. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar etniciteit (Merens, 2006). Voor het grootste deel van de vrouwen daalt na de geboorte van het eerste kind de arbeidsparticipatie (Das, 2006). Ook heeft de komst van kinderen grote invloed op het aantal uren dat de moeder buitenshuis werkt, terwijl de vader vrijwel altijd fulltime blijft werken (Portegijs et al, 2006). Figuur 1: Netto arbeidsdeelname naar etnische groep en geslacht, 2005 (in procenten) 27
Marokkanen
52 31
Turken
57 48
Antillianen/Arubanen Surinamers Overige niet westerse
34
56
Totaal
www.e-quality.nl
10
20
30
40
Mannen
75
54 0
Vrouwen
64
50
Autochtonen
Bron: CBS, 2006
64 55
50
60
72 70
80 Pagina 6
Wie ‘betaalt’ voor wie? September 2006
De netto arbeidsdeelname betreft het aandeel personen dat werk heeft voor minstens twaalf uur per week, van alle personen van 15 tot 65 jaar in de betrokken beroepsbevolking. In Figuur 1 is te zien dat de arbeidsdeelname van vrouwen sterk verschilt naar etniciteit. Surinaamse, autochtone en Antilliaanse vrouwen hebben een hogere arbeidsparticipatiegraad, vergeleken met andere vrouwen (Merens, 2006). Voor vrouwen en mannen is de opvang van hun kinderen van belang om deel te kunnen nemen aan de arbeidsmarkt. In de praktijk vullen vrijwel alle gezinnen met een moeder en een vader dit zó in, dat het de moeder is die thuis blijft indien zij geen kinderopvang kunnen of willen gebruiken. 23% van gezinnen met twee werkende ouders en nog niet naar schoolgaande kinderen gebruiken geen enkele vorm van kinderopvang. In gezinnen met nog niet naar schoolgaande kinderen en twee werkende ouders is het gebruik van kinderopvang het hoogst (zie Figuur 2). Bij alleenstaande moeders is dat 29% (Portegijs et al, 2006). Voor de tweeoudergezinnen die geen opvang gebruiken gaat het vaak om anderhalfverdieners, waarbij de partners hun werktijden op elkaar afstemmen. Bij de alleenstaande moeders die geen opvang gebruiken zal de ex-partner misschien een rol spelen in de opvang van de kinderen als de moeder werkt of ze werkt thuis. Als er gebruik wordt gemaakt van formele opvang, is dat meestal voor niet meer dan twee tot drie dagen per week (Te Riele, 2006). Figuur 2: Kinderopvang voor kinderen van werkendea paren en alleenstaande moeders, 2003 Paar met 0-3 jarige kind. Alleenst. moeder met 0-3 jarige kind.
32
29
Paar met 4-12 jarige kind.
57
Alleenstaande moeder met 4-12 jarige kind.
54 0%
Geen opvang
20
44
23
20%
Informeel
13 0
39
63
34 30 40%
60%
Formeel
11 5 80% 100%
Formeel en informeel
a inclusief het volgen van een opleiding of werkzoekend
Bron: Portegijs et al, 2006
Kinderopvang kent verschillende vormen. Etnische groepen verschillen in hun voorkeur voor een bepaalde soort opvang (zie Tabel 5). Antillianen, Surinamers en Autochtonen geven de voorkeur aan kinderdagverblijven, terwijl Turken en Marokkanen de voorkeur geven aan grootouders. Tabel 5: Gebruik van kinderopvanga door werkende ouders (anderhalf- en tweeverdieners en alleenstaanden) met kinderen van 0-3 jaar naar etnische groep, 15-64 jarigen, 2004/2005 (in procenten) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen Autochtonen Kinderdagverblijf
22
7
46
62
41
Gastouder
0
2
3
2
7
Betaalde oppas (thuis of buitenshuis)
5
11
8
4
11
Grootouders
26
20
10
11
19
Onbetaalde oppas (familie of vrienden)
19
7
7
4
7
5
14
16
4
11
Peuterspeelzaal
a gebruik van meerdere soorten kinderopvang komt voor
Bron: Merens et al, 2006
www.e-quality.nl
Pagina 7
Wie ‘betaalt’ voor wie? September 2006
Eén op de tien vrouwen geeft aan dat zij (meer) zou willen werken als er goede, goedkope of flexibele kinderopvang beschikbaar is. Vaker worden echter voorwaarden genoemd die te maken hebben met de organisatie van arbeid, zoals verlof als een kind ziek is, de mogelijkheid om werktijden af te stemmen op het privé-leven en vaker thuiswerken. Ook hangt de beslissing om (meer) te gaan werken af van het belang dat de moeder hecht aan betaalde arbeid en of zij het moederschap alleen als te beperkend ervaart of juist niet (Portegijs et al, 2006). Kinderopvang en het stimuleren van arbeidsparticipatie bij vrouwen in de verkiezingsprogramma’s
CDA
• • • •
D66
• •
Gratis kinderopvang voor werkenden om zo arbeid en zorg te kunnen combineren. Verhoging aanvullende combinatiekorting.
•
Meer zeggenschap over werktijden en vergroten mogelijkheden voor thuiswerken, zodat vrouwen gemakkelijker (gaan) werken en mannen (gaan) zorgen. Afschaffen van financiële voordelen voor traditionele gezinnen in de belastingen en de sociale zekerheid. Kinderopvang als gratis basisvoorziening, en flexibel, zodat ook mensen in ploegendienst het kunnen gebruiken. Maatwerk gemeenten met voldoende mogelijkheden voor deeltijdwerk en kinderopvang. Keuzemogelijkheden voor ouders: professionele kinderopvang of een persoonsgebonden budget voor informele kinderopvang.
• GroenLinks
• • • • •
PvdA • •
SP
Meer keuze en geld voor ouders, om zelf te bepalen hoe ze hun kinderopvang regelen Via de levensloopregeling een extra bijdrage voor zorg en opvoeding Kinderopvangtoeslag per kind is inkomensafhankelijk en gebaseerd op normprijs voor kinderopvang voor drie dagen ofwel zes dagdelen Scholen krijgen de plicht om voor ouders die dat willen voor- en naschoolse opvang te (laten) organiseren
• •
Kinderopvang wordt een basisvoorziening voor alle kinderen van 0-12 jaar. Drie dagen per week gratis, meer dagen tegen bijbetaling naar daagkracht Verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang, onder meer door hogere eisen aan het opleidingsniveau van de beroepskracht. Flexibelere kinderopvang, ook voor mensen die geen 9-tot-5-baan hebben. Maatregelen tegen de ongewenste uitval van vrouwen rond 35 - 40 jaar, in overleg met werkgevers en vrouwenorganisaties. Gratis kinderopvang. Meer middelen voor kwalitatief goede kinderopvang op basis van sociale en/of medische indicatie.
• •
Gratis kinderopvang voor werkenden en ondernemers. Vanaf 1 augustus 2007 moet er elke werkdag van half 8 tot half 7 voor- en naschoolse opvang voor kinderen van 4 tot 12 jaar beschikbaar zijn voor ouders die dat willen. VVD • Geleidelijk afschaffen van de heffingskorting voor niet-werkende partners, als impuls om niet-werkende partners te stimuleren om de arbeidsmarkt te betreden. Vanaf 2010 de heffingskorting met 5% beperken. Bron: Concept-verkiezingsprogramma's politieke partijen, 2006
Het is opmerkelijk dat veel partijen nu inzetten op gratis kinderopvang. De achterliggende gedachte is onder meer dat dit de arbeidsparticipatie van vrouwen zal stimuleren. Tot op zekere hoogte zal dat inderdaad het geval zijn, maar uit voorgaande gegevens blijkt dat ook andere factoren hierbij een belangrijke rol spelen: flexibele werktijden, arbeidsvoorwaarden, de organisatie van de arbeid en ook opvattingen over de invulling van het moederschap. Bovendien is de kwaliteit van de kinderopvang zeker zo belangrijk als de kwantitatieve beschikbaarheid ervan. Ouders willen erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang goed is voor hun kinderen. www.e-quality.nl
Pagina 8
Wie ‘betaalt’ voor wie? September 2006
CONCLUSIE
Analyse van de drie thema’s laat duidelijk zien dat de combinatie gender en etniciteit een rol speelt bij de factoren die emancipatie en participatie kunnen belemmeren. De armoede verkleurt en feminiseert, en doordat het huidige armoedebeleid vooral gericht is op het gezin valt de grootste groep armen, alleenstaanden, buiten de boot. Bovendien lopen in het algemeen vrouwen een groter risico onder de armoedegrens terecht te komen dan mannen. Ook de verkiezingsplannen van de verschillende partijen zien de grootste risicogroepen over het hoofd. In een aantal programma’s wordt gepleit voor een welvaartvaste AOW. Voor mensen met een AOW-hiaat, (re)migranten en vluchtelingen, biedt dit weinig soelaas. Het biedt ook geen oplossing voor de ongunstigere positie van vrouwen bij het opbouwen van aanvullend pensioen. Gratis kinderopvang zal vooral voor de huidige gebruikersgroep gunstig zijn, maar er is meer nodig om ook vrouwen die geen betaalde baan hebben aan het werk te krijgen. De kwaliteit van kinderopvang is naast de kwantiteit en de kosten van groot belang. Om een evenredige verdeling van arbeid en zorg te bevorderen kan men daarnaast denken aan aanpassing van arbeidsvoorwaarden, zoals flexibeler werktijden. Vooral zmv-vrouwen werken vaak in die sectoren waar werktijden niet flexibel zijn en de secundaire arbeidsvoorwaarden zoals aanvullende pensioen ontbreken. Een belangrijk aandachtspunt is dan ook, dat beleid op maat voor specifieke groepen nodig blijft om bij te dragen aan hun emancipatie en het verhogen van hun participatie.
www.e-quality.nl
Pagina 9
Wie ‘betaalt’ voor wie? September 2006
BRONNEN
CBS (2006): http://www.cbs.nl. Dagevos, J. & G. Linden (2005). Niet-westerse allochtonen en armoede. In: Vrooman, C., Soede, A., Driven, H-J. & R. Trimp (eds.), Armoedemonitor 2005. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/CBS. Das, M. (2006). Allochtone vrouwen: arbeidsdeelname en verandering in de gezinssituatie. In: Sociaaleconomische trends, 3e kwartaal, p. 13-17. Engbersen, G., Vrooman, J.C. & E. Snel (eds.) (2000). Balans van het armoedebeleid. Vijfde jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam: Amsterdam University Press. Gesthuizen, M. (2005). Oorzaken van armoede: maatschappelijke omstandigheden, huishouden, buurt en gemeente. In: Vrooman, C., Soede, A., Driven, H-J. & R. Trimp (eds.), Armoedemonitor 2005. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/CBS. Ipek-Demir, F. (2002). De illusie doorbroken: Noodzakelijke voorwaarden voor een levensloopbestendig pensioen voor (zmv) vrouwen, deel 1. Den Haag: E-Quality. Lautenbach, H., Siermann, C. & G. Jehoel-Gijsbers (2005). Armoede en sociale uitsluiting onder ouderen. In: Vrooman, C., Soede, A., Driven, H-J. & R. Trimp (eds.), Armoedemonitor 2005. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/CBS. Merens, A. & Vliet, R. van der (2006). Inkomen. In: Keuzekamp, S. & Merens, A. (eds.), Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Merens, A. (2006). Betaalde arbeid. In: Keuzekamp, S. & Merens, A. (eds.), Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Merens, A., Keuzenkamp, S. & Das, M. (2006) Combinatie van arbeid en zorg. In: Keuzekamp, S. & Merens, A. (eds.), Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Portegijs, W., Cloïn, M., Ooms, I. & E. Eggink (2006). Hoe werkt het met kinderen: Moeders over kinderopvang en werk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Riele, S. te (2006). Gebruik van kinderopvang. In: Sociaal-economische trends, 3e kwartaal, p. 24-28. Soede, A. (2006). Naar een nieuwe armoedegrens? Basisbestedingen als maatstaf voor een tekortschietend inkomen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SVB (2006). Sectie Informatievoorziening en Onderzoek. Lijst AOW-gerechtigden mei. Thijssen, J. & J.M. Wildeboer Schut (2005). Armoede in hoofdlijnen. In: Vrooman, C., Soede, A., Driven, H-J. & R. Trimp (eds.), Armoedemonitor 2005. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/CBS. Concept-verkiezingsprogramma’s: CDA (2006: Vertrouwen in Nederland, vertrouwen in elkaar, augustus. D66 (2006): Het gaat om mensen, september. GroenLinks (2006): Groei mee, september. PvdA (2006): Samen sterker. Werken aan een beter Nederland, september. SP (2006): Een beter Nederland, voor hetzelfde geld, september. VVD (2006): Voor een samenleving met ambitie, augustus.
I
De huidige armoedegrens is gebaseerd op het uitkeringsniveau van 1979, gecorrigeerd voor inflatie. Om te bepalen hoe
het inkomen van een huishouden zich verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudenssamenstelling en voor de prijsontwikkeling. Het Sociaal en Cultureel Planbureau zou graag zien dat we naar Amerikaans voorbeeld de grens gaan berekenen op basis van een basispakket (Nibudpakket) en wat extra. In het Nibudpakket zit geld voor voeding, kleding en wonen (Soede, 2006). II
De AOW wordt gekort als men minder dan 50 jaar in Nederland heeft gewoond.
III
Om de tweedeling die gepaard gaat met de termen autochtoon en allochtoon te vermijden, gebruikt E-Quality normaliter
de term ‘zwarte, migranten- en vluchtelingen- (zmv-) vrouwen en mannen’. Deze terminologie verwijst naar een analyse waarin zowel verschillen, in etniciteit en migratiegeschiedenis, als gemeenschappelijkheid en een gedeelde positie van marginalisering in de samenleving tot uitdrukking komen. Bij de weergave van bronnen en citaten zijn in deze factsheet de termen autochtoon en allochtoon wel gebruikt.
www.e-quality.nl
Pagina 10