Uitgave 29, 19 juli 2012> 2012/1735
Wettelijke verankering van mediation? mr. K. van Kalsbeek(Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven); mr. J. Kastelein
Op 2 december 2011 presenteerde Tweede-Kamerlid A. van der Steur zijn ontwerpnota Mediation1 (hierna: de nota). Deze nota is de opmaat naar een initiatiefwet die een wettelijke verankering van mediation regelt: ‘Doel daarvan is dat mediation ook wettelijk een volwaardig alternatief is voor traditionele rechtspraak.’ In dit artikel gaan wij nader in op de mogelijke gevolgen van de hoofdpunten uit de nota voor de fiscale rechtspraktijk en onderzoeken wij of mediation een volwaardig alternatief is voor traditionele rechtspraak. Wij doen dit door in par. 1 de bestaande mediationpraktijk in de fiscaliteit te beschrijven. Vervolgens geven wij in par. 2 aan wat de mogelijke gevolgen van de hoofdpunten uit de nota voor de bestaande praktijk kunnen zijn. In par. 3 sluiten wij dit artikel af met onze conclusies.
1. Mediation in de huidige fiscale rechtspraktijk 1.1. Wat is mediation? De term ‘mediation’ komt (nog) niet voor in belastingwetten. Er zijn vele manieren om ‘mediation’ te omschrijven. Op de website van het Nederlands Mediation Instituut (hierna: NMI) is mediation als volgt omschreven:2 ‘Met mediation lost u samen met de andere partij uw conflict op met hulp van een onafhankelijke mediator. Het grote verschil met advocaten en rechters is dat de mediator geen standpunt inneemt, geen oplossingen bedenkt en geen beslissingen neemt. Dat doet u zelf. De mediator begeleidt u daarbij. U werkt en denkt dus zelf actief mee en u bepaalt de oplossing. Hierdoor is de oplossing vaak beter dan een opgelegde oplossing van bijvoorbeeld een rechter. De mediator kiest geen partij, maar blijft onafhankelijk en neutraal. Hierbij gelden twee belangrijke uitgangspunten: (i) vertrouwelijkheid en geheimhouding en (ii) vrijwilligheid.’ Uit het Handboek Mediation putten wij de volgende definitie: ‘Mediation is een vorm van bemiddeling in conflicten, waarbij een neutrale bemiddelingsdeskundige, de mediator, de communicatie en onderhandelingen tussen partijen begeleidt om vanuit hun werkelijke belangen tot een gezamenlijk gedragen en voor ieder van hen optimale besluitvorming te komen.’3 Waar wij in dit artikel over mediation spreken, hanteren wij de definitie van het Handboek Mediation. De basisvoorwaarden zoals het NMI deze stelt, te weten vertrouwelijkheid, geheimhouding en vrijwilligheid zijn hiervan niet los te koppelen. Wij benadrukken hierbij dat het komen tot optimale besluitvorming niet vereist dat er een overeenkomst wordt gesloten. Het kan immers zijn dat het alternatief voor een overeenkomst (veelal een gang naar de rechter) aantrekkelijker is dan het sluiten van een overeenkomst. Om de mediation zo goed mogelijk te laten verlopen, is vereist dat eventueel verstoorde relaties worden ontdaan van emotionele lading. Herstel van communicatie is geen doel op zich, maar slechts een middel om te bereiken dat partijen tot optimale besluitvorming komen. Met andere woorden, door herstel van communicatie zijn partijen in staat om te doen waar het hen werkelijk om gaat: vanuit hun werkelijke belangen tot een gezamenlijk gedragen en voor ieder van hen optimale besluitvorming komen. Dit kan uitmonden in zowel het sluiten als het afzien van een overeenkomst. Concreet betekent dit dat partijen onder begeleiding van een onafhankelijke en neutrale4 mediator de standpunten en onderliggende belangen van beide partijen in kaart brengen. Daarbij is de mediator mede gespecialiseerd in het in kaart brengen van de belangen die ten grondslag liggen aan de standpunten van iedere partij. Door deze zaken helder te krijgen, kan vervolgens met gebruikmaking van de Harvard onderhandelingstechnieken het potentiële oplossingsbereik worden vergroot.5 1.2. Hoe verloopt het mediationproces? Het mediationproces zoals dit in de fiscale praktijk wordt toegepast, behelst – in kort bestek – vier fasen. Een mediation start met de intakefase. Daarin wordt de mediationovereenkomst ondertekend, waarbij wordt stilgestaan bij de vrijwilligheid en vertrouwelijkheid en waarin het commitment van partijen wordt besproken.6 Als dit achter de rug is, vangt de tweede fase aan: de exploratiefase. Dit is de fase van inventarisatie. Daarbij wordt zo goed als mogelijk de communicatie hersteld door aanwezige emoties te benutten om tot optimale besluitvorming te kunnen komen. Ook worden in deze tweede fase tevens de standpunten én de (onderliggende) belangen in kaart gebracht. Na deze fase vangt de derde fase aan: onderhandelen. Uitgaande van de geïnventariseerde standpunten en belangen zoeken partijen in deze fase naar de mogelijkheden van een gemeenschappelijk gedragen oplossing. Tot slot wordt in de laatste fase het mediationproces afgesloten door de bereikte overeenstemming te toetsen op de kwaliteit ten opzichte van de belangen. Als partijen wilsovereenstemming bereiken, worden afspraken onder begeleiding van de mediator vastgelegd in een overeenkomst.
http://www.ntfr.nl/printartikel.asp?id=3071BE48-D5A1-4D70-824E-A1FAABAB1FDD 18-7-2012
De basis binnen de fiscale mediation is en blijft de fiscale wetgeving. Een eventuele misvatting (mogelijk ingegeven door de vertrouwelijkheid) die wij hierbij willen benoemen, is dat mediation leidt tot contra legem afspraken. Mediation is niets meer dan het verkennen van de weg naar een door beide partijen gedragen oplossing van een geschil, waarbij de oplossing de wettelijke kaders van belastingheffing niet te buiten gaat. De facto is dit niets anders dan een belastingplichtige die zonder mediation met de inspecteur tot een overeenkomst komt. In zoverre is er niets ‘nieuws’ onder de zon. ‘Nieuw’ is wel dat er bij mediation een neutrale gespreksbegeleider aanwezig is en dat de onderliggende belangen, de communicatie en de emoties expliciet een rol krijgen toebedeeld. Door deze zaken expliciet te benoemen, wordt getracht een gezamenlijke basis voor een oplossing te creëren. Hierin onderscheidt mediation zich van ‘regulier’ overleg tussen een belastingplichtige en de Belastingdienst. 1.3. Wanneer vindt mediation in fiscale zaken plaats? Momenteel wordt mediation in de fiscaliteit veel toegepast in openlijke conflicten. Dit zijn conflicten die partijen ook als zodanig ervaren door de open wijze van communiceren die daar plaatsvindt. Veelal beticht de ene partij de andere van veel zaken die fout gaan/zijn. Interessant is het fenomeen waarin sprake is van een bedekt conflict. Partijen ergeren zich aan elkaar, maar spreken de ergernis niet uit. Wél wordt de ergernis gejuridiseerd door deze te ‘verpakken’ in technische en formalistische argumenten. Voor beide situaties is mediation een goede weg om tot optimale besluitvorming te komen. Echte rechtsvragen lenen zich uiteraard niet voor mediation. Mediation kan in elke fase binnen het proces van aanslagregeling tot en met de cassatieprocedure worden toegepast. Daarbij kan het initiatief zowel van de belastingplichtige als van de Belastingdienst uitgaan. Dus ook na de bezwaarfase is mediation nog steeds een optie. Tevens vindt mediation plaats op initiatief van de rechtspraak. Sinds 2005 beschikken alle rechtbanken en gerechtshoven in Nederland over een mediationbureau dat beschikt over één of meerdere mediationfunctionarissen. Na het indienen van een beroepschrift is het streven van de rechtspraak dat partijen uiterlijk binnen dertien weken na indiening van het beroepschrift ter zitting verschijnen. Op de zitting heeft de rechter drie keuzes: het geschil beslechten door middel van een uitspraak, aansturen op een schikking, of verwijzen naar de mediatior. Indien hij voor de laatste optie kiest, roept hij ter zitting de mediationfunctionaris op die partijen meeneemt naar een andere ruimte. Deze functionaris probeert vervolgens met partijen tot een concrete afspraak te komen voor een eerste mediationbijeenkomst. De mediation wordt gedaan door een mediator die voldoet aan criteria die de Raad voor de Rechtsbijstand (verder: de Raad) stelt. Op dit moment zijn alle mediators die op de lijst van de Raad staan ten minste NMI-registermediators (voorheen: NMI-gecertificeerde mediators). Verder is er voor fiscale mediations een overeenkomst tussen de Belastingdienst en de rechtspraak gemaakt. In essentie komt deze afspraak erop neer dat de Belastingdienst, onder bepaalde voorwaarden, de kosten van de eerste twee uren van de mediation voor zijn rekening neemt. De ervaring met fiscale mediation heeft geleerd dat mediation in voorkomende gevallen zelfs meer ruimte kan bieden om tot creatieve oplossingen te komen dan een rechtszaak, omdat partijen zelf de regie voeren. Zo kunnen bijvoorbeeld ook (nog) niet aan de rechter voorgelegde geschillen worden opgelost. De wet biedt de inspecteur voorts ruimte voor toepassing van art. 64 Algemene wet inzake rijksbelastingen, op basis waarvan de materiële belastingschuld – kort gezegd – op een effectieve manier wordt vormgegeven. Daarbij merken wij op dat wij hiermee niet bedoelen dat buiten de grenzen van de wet wordt getreden. Ook binnen een fiscale mediation geven de wettelijke bepalingen de grenzen aan van de mogelijke oplossingen waarvoor partijen zelf verantwoordelijk zijn. 1.4. Interne of externe mediator? Momenteel worden fiscale mediations begeleid door zowel interne als externe mediators. Met een interne mediator wordt bedoeld een mediator die een arbeidsrelatie heeft met een van de partijen. In de fiscaliteit treden met name medewerkers van de Belastingdienst op als interne mediators. Met een externe mediator wordt een mediator bedoeld die geen arbeidsrelatie heeft met een van de partijen. Beide soorten mediators hebben een opleiding tot mediator gevolgd en beide staan bij het NMI ingeschreven als registermediator.7 Een veel gehoord kritiekpunt op de interne mediator is het feit dat hier sprake is van ‘de slager die zijn eigen vlees keurt’. Met andere woorden, deze interne mediator heeft de schijn tegen dat hij niet neutraal en onafhankelijk is, nu een van de partijen zijn werkgever is. Wij onderschrijven het feit dat onafhankelijkheid en neutraliteit absoluut noodzakelijk zijn voor de mediator. De vraag hierbij is: hoe wordt bepaald of sprake is van onafhankelijkheid en neutraliteit? De arbeidsrelatie mag daarbij naar onze mening niet bepalend zijn. Wel bepalend in dit verband vinden wij de beleving van partijen over deze onderwerpen. Om de onafhankelijkheid en neutraliteit van de interne mediator in de fiscale mediationpraktijk te garanderen heeft de Belastingdienst een aantal zaken gewaarborgd. Ten eerste zijn er de NMI-kwaliteitseisen, met o.a. PEverplichtingen, waar de interne mediator aan moet voldoen. Verder is het uitgangspunt dat de interne mediator niet op enigerlei wijze betrokkenheid heeft met de medewerkers die namens de Belastingdienst aan de mediation deelnemen. Ook van belang is dat de Belastingdienst een statuut heeft dat de mediators van de Belastingdienst in een mediation loskoppelt van elke formele lijn die er in de dienstbetrekking is. De facto zijn de regels van het NMI de enige regels waar de interne mediator in de mediation aan is gebonden. Daarnaast is ook nog van belang dat de beroepsregels van de NMI tuchtrecht kennen. De interne mediator kan op grond daarvan worden aangesproken op zijn gedrag. Ook dit is een waarborg voor het behoud van de onafhankelijkheid en de neutraliteit. Uit evaluaties die de Belastingdienst houdt, blijkt dat partijen geen nadelen ervaren van de omstandigheid dat de mediator een ‘interne’ mediator is. Verder blijkt uit het verslag naar aanleiding van de pilot Mediation van de Belastingdienst dat partijen de interne- en externe mediator gelijk waarderen.8 Tot slot: de belastingplichtige is niet verplicht om het aanbod van een interne mediator te accepteren. De praktijk wijst echter uit dat slechts in zeer uitzonderlijke
http://www.ntfr.nl/printartikel.asp?id=3071BE48-D5A1-4D70-824E-A1FAABAB1FDD 18-7-2012
gevallen de inzet van een externe mediator gewenst wordt. In deze uitzonderlijke gevallen worden de kosten die hiermee samen hangen door partijen in overleg verdeeld. Wij erkennen dat de interne mediator de schijn van afhankelijkheid en partijdigheid tegen heeft. De hiervoor geschetste maatregelen maken dat wij van mening zijn dat er voldoende maatregelen zijn om de onafhankelijkheid en de neutraliteit te waarborgen. Zoals vermeld vinden wij bevestiging van onze mening in de waardering die partijen blijkbaar hebben voor de interne mediator ten opzichte van de externe mediator. 1.5. Fiscale scholing van de mediator? Een tweede discussie die speelt rondom de persoon van de mediator in fiscale zaken gaat over de vraag of de mediator fiscale kennis dient te bezitten. Naar onze mening is de meerwaarde van fiscale kennis bij de mediator als volgt te omschrijven. Kennis van de fiscale omgeving kan de mediator helpen om efficiënt op te treden, waar een niet-fiscaal onderlegde mediator wellicht eerst naar de, voor fiscalisten, bekende weg zal vragen. Een nadeel van de aanwezigheid van fiscale kennis bij de mediator is dat de mediator verleid kan worden tot een inhoudelijk oordeel. Als dit zich voordoet, kan dit door een van de partijen als partijdig worden ervaren. Dit brengt een (groot) risico met zich mee dat de neutraliteit van de mediator in gevaar komt. Dit is het risico van ‘tegenoverdracht’. Tegenoverdracht staat voor het fenomeen dat een mediator zijn eigen mening over de voorliggende casus laat terugkomen in zijn handelen als mediator en dat hij daardoor zelf het proces tot optimale besluitvorming negatief beïnvloedt. De afwezigheid van fiscale kennis bij de mediator hoeft geen belemmering voor een fiscale mediation te zijn. Immers, de mediator moet het gesprek begeleiden op dusdanige wijze dat partijen tot optimale besluitvorming kunnen komen. Middelen hiertoe zijn onder andere: het hanteren van emoties, het onderzoeken van standpunten, het begeleiden van onderhandelingen enz. Voor al deze zaken is fiscale kennis geen vereiste. Zoals eerder opgemerkt, evalueert de Belastingdienst de mediations waarbij hij betrokken is. Hieruit wordt afgeleid dat betrokken partijen geen toegevoegde waarde zagen in een mediator met fiscale kennis. Met name nu de partijen in de mediation fiscale kennis niet als toegevoegde waarde zien, en vanuit het voorkomen van de tegenoverdracht zijn wij van mening dat dit geen vereiste is voor een fiscale mediation.
2. De initiatiefnota Van der Steur Uitgaande van de hiervoor gegeven omschrijving van de huidige fiscale mediationpraktijk is de vraag wat de initiatiefnota kan brengen. In de volgende subparagrafen gaan wij nader in op een aantal punten uit de nota die naar onze mening van belang zijn voor de bestaande fiscale rechtspraktijk. 2.1. Wettelijke vastlegging van het begrip mediator en mediationovereenkomst In de wettelijke vastlegging van het begrip mediator en van de mediationovereenkomst zien wij, in zijn algemeenheid, een verbetering, omdat dit bepaalde kwaliteitseisen waarborgt. Voor de fiscale mediationpraktijk is dit echter geen meerwaarde nu daar reeds vele waarborgen zijn, zie par. 1 van dit artikel. Dit ziet dan uiteraard alleen op de kwaliteitseisen waar het gaat om de vaardigheid een gesprek te begeleiden, de communicatie te herstellen, het omgaan met emoties en onderhandelingen te begeleiden. Voor zover deze kwaliteitseisen zien op aanwezigheid/kwaliteit van de fiscale kennis van de mediator, zijn wij van mening dat dit niet wenselijk is. De fiscale kennis is naar onze menig slechts ondersteunend aan de vaardigheden van de mediator. Ten aanzien van wettelijke regulering van vrije beroepen, en dus ook dat van mediator, merken wij op dat dit geen sinecure is. Een voorbeeld hiervan is de discussie over wettelijke regulering van het beroep belastingadviseur, die nog (lang) niet is uitgekristalliseerd. Waar wij nog wel op willen wijzen, is het feit dat de wettelijke regulering wel ruimte moet laten voor de ontwikkeling van het vakgebied. 2.2.Verschoningsrecht voor de mediator Wat naar onze mening wel wenselijk is, op dat punt sluiten we aan bij de nota, is het voornemen om de mediator verschoningsrecht toe te kennen. Daarbij dient men zich te realiseren dat dit verschoningsrecht tot nu toe niet het wettelijk verschoningsrecht is zoals dat is toegekend aan onder anderen artsen, geestelijken en advocaten. Het verschoningsrecht van de mediator is het zogenoemde ‘functioneel verschoningsrecht’. Op grond van dit verschoningsrecht kunnen bepaalde vertrouwenspersonen weigeren voor de rechter een verklaring af te leggen. De vraag of de mediator voor de rechter bepaalde informatie niet hoeft te verstrekken speelt in de jurisprudentie in de sfeer van de contractuele vrijheid van partijen om bepaalde informatie van de bewijsmiddelen uit te sluiten. In meer juridische termen gaat het om het respecteren van de op grond van art. 153 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) gegeven vrijheid om bewijsovereenkomsten te sluiten versus de verplichting tot waarheidsvinding op grond van art. 21 Rv. Dit verschoningsrecht doet recht aan de overeengekomen vertrouwelijkheid waarbinnen de mediation plaatsvindt. Met het voornemen om dit recht ook voor de mediator wettelijk te regelen sluit de nota aan bij het wetsvoorstel9 dienende tot implementatie van de Europese Richtlijn10. In dit wetsvoorstel wordt in lid 3 van art. 165 Rv de jurisprudentie in wezen gecodificeerd. Dit artikellid bepaalt namelijk dat als de vertrouwelijkheid uitdrukkelijk is overeengekomen de mediator en degenen betrokken bij de mediation zich kunnen verschonen van de verplichting een getuigenis af te leggen. Dit recht vervalt als partijen die overeenkomen, als er dwingende redenen van openbare orde11 zijn, of als openbaarmaking noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van de bereikte vaststellingsovereenkomst.
http://www.ntfr.nl/printartikel.asp?id=3071BE48-D5A1-4D70-824E-A1FAABAB1FDD 18-7-2012
2.3. De mediator als bindend adviseur In de nota is ook de mogelijkheid opgenomen dat de mediator op verzoek van partijen van kleur kan veranderen en kan gaan optreden als bindend adviseur. Dit onderdeel van de nota is naar onze mening niet geschikt voor fiscale geschillen. Dit benaderen wij vanuit het karakter van de belastingheffing waaromtrent niet voor niets de diverse wettelijke waarborgen zijn getroffen. Deze discussie omtrent het geven van bindend advies door de mediator staat uiteraard los van de mogelijkheid die partijen hebben om binnen mediation op basis van een advies van een deskundige te komen tot een minnelijke schikking. 2.4.Wettelijke vastlegging van bindende mediationclausules In de wettelijke vastlegging dat mediationclausules12 bindend zijn mits zij voldoende duidelijk en concreet zijn, zien wij minder heil. Allereerst omdat dit naar ons idee al volgt uit het overeenkomstenrecht. Partijen zijn sowieso al gebonden aan hetgeen zij overeenkomen en derhalve gehouden aan het deelnemen aan een mediation als dit zo is overeengekomen. Ook in deze situaties kan een partij zich verplicht voelen in een mediation te treden zonder de intentie tot een oplossing te komen. Een van de dragende pijlers van mediation, de vrijwilligheid, ontbreekt dan. Daarin draagt de wettelijke vastlegging van de bindende mediationclausule niet bij. Wij wijzen er daarbij op dat het op een of andere manier wettelijk verplicht voorschrijven van mediation rechtstreeks in strijd komt met de vrijwilligheid en dit zal naar onze inschatting van mediation een ‘dode letter’ maken. Het verplicht doorlopen van mediation, tegen de wil van een partij in, heeft een zeer geringe meerwaarde en kan zelfs zomaar ergernis oproepen. De mogelijke strijdigheid van het verplichte karakter dat volgt uit wettelijke regulering met het vrijwillige karakter van mediation, zien wij als een grote uitdaging die nu aan de wetgever voorligt. Aan deze strijdigheid zullen wij hierna refereren als: de paradox. 2.5. Verplichte toetsing door de rechter of mediation is geprobeerd In de nota wordt ook aan de orde gesteld of de rechter aan partijen de vraag zou moeten stellen of mediation is geprobeerd en zo ja, waarom dit niet tot een oplossing heeft geleid. De gedachte hierachter, zo staat in de initiatiefnota, is dat de rechter dan een aanknopingspunt heeft om de standpunten van partijen te toetsen. Ook dit druist naar onze mening in tegen het wezen van mediation. Dat zit dan in de vraag wanneer mediation is geprobeerd, waarom geen oplossing is gevonden. Deze vraag raakt immers aan de vertrouwelijkheid die partijen zijn overeengekomen. De idee achter mediation is immers dat de vertrouwelijkheid een veilige ruimte geeft waardoor meer zaken op tafel kunnen komen, wat het oplossingsbereik vergroot. Er mogen ideeën op tafel worden gelegd en oplossingen worden aangeboden, die, als niet tot overeenstemming wordt gekomen, niet verder naar buiten komen en derhalve geen invloed hebben op de procespositie van partijen na afloop van de mediation. Door de vraag van de rechter zouden partijen geneigd kunnen zijn de geheimhouding te schenden. Dit kan tot gevolg hebben dat elementen uit de mediation onbedoeld de procesgang kunnen beïnvloeden. 2.6. Verplichte doorverwijzing Verplicht doorverwijzen naar mediation door de rechter leidt naar onze mening tot de in par. 2.4 genoemde paradox: wettelijke verplichting versus vrijwilligheid. Zoals eerder opgemerkt, onderschrijven wij dit in algemene zin niet. Hierbij past wel de kanttekening dat een verplichte verwijzing door de rechter naar mediation soms tot verrassende uitkomsten leidt. Dit zal vooral aan de orde zijn in situaties waarin (initieel) koudwatervrees een grote rol speelde bij het niet aangaan van mediation. Dit rechtvaardigt echter niet een wettelijke verplichting tot doorverwijzen. Doorverwijzing op vrijwillige basis wordt door ons uiteraard wel onderschreven. 2.7. Wettelijke regeling voor forensische mediation In het wettelijk regelen van het inschakelen van een forensisch deskundige bij mediation of lopende een rechtszaak zien wij geen heil. Naar onze mening geldt ook hier de paradox.
3. Conclusies Op grond van het vorenstaande komen wij tot de conclusie dat wij in mediation geen gelijkwaardig, maar aan de andere kant ook geen minderwaardig alternatief voor traditionele rechtspraak zien. Immers, zou mediation een gelijkwaardig alternatief zijn, dan zou hiermee worden miskend dat er zuivere rechtsvragen zijn die juist een rechterlijk oordeel behoeven. Het is ook geen minderwaardig alternatief, omdat wij mediation, in andere geschillen dan die echte rechtsvragen behelzen, wel goed toepasbaar achten. Met name in situaties waarin naast fiscale techniek ook (niet-zichtbare) emoties en irritaties een rol spelen en partijen de bereidheid hebben om de mogelijkheden van een gezamenlijke oplossing te onderzoeken, zien wij mediation als een volwaardig alternatief. In die zin is mediation geen alternatief voor, maar eerder een waardevolle aanvulling op het huidige rechterlijke systeem: rechtspraak blijft de perfecte hamer, maar soms is er een schroevendraaier nodig. De bestaande fiscale mediationpraktijk is nog lang niet uitontwikkeld. In dat kader juichen wij de wettelijke verankering, zoals is voorgesteld in de nota, zeker toe. Onze zorg is echter dat het te veel verankeren van mediation, mediation eerder tot een dode letter maakt dan dat hieraan een positieve impuls wordt gegeven, omdat een belangrijke pijler onder mediation, de vrijwilligheid, wordt getorpedeerd. Dat kan uiteindelijk tot afbraak in plaats van opbouw leiden. Wij menen dat de (initiatief)wetgever dit aspect zorgvuldig in het oog moet houden. 1 Kamerstukken II, 2011-2012, 33 122, nr. 2. 2 www.nmi-mediation.nl. 3 Par. 1.4 van het Handboek Mediation, vierde herziene druk, Sdu Uitgevers, Den Haag 2009.
http://www.ntfr.nl/printartikel.asp?id=3071BE48-D5A1-4D70-824E-A1FAABAB1FDD 18-7-2012
4 ‘Onafhankelijk’ ziet op het feit dat de mediator op geen enkele wijze afhankelijk is van een van de partijen. ‘Neutraal’ ziet op het feit dat de mediator zonder enige vorm van vooringenomenheid het conflict begeleidt. 5 J.G. Kuiper, ‘Horizontaal toezicht en de Harvard-onderhandelingsmethode’, WFR 2008/1439. 6 Deze weergave is gebaseerd op de in Nederland veel voorkomende faciliterende mediationstijl. Andere stijlen zijn onder meer: evaluatieve mediation, transformatieve mediation en narratieve mediation, zie hoofdstuk 8 van het Handboek Mediation, vierde herziene druk, Sdu Uitgevers, Den Haag 2009. 7 Tot 1 januari 2012 werkte het NMI met twee soorten mediators: de geregistreerde mediator en de gecertificeerde mediator. Teneinde duidelijkheid naar de markt te verschaffen, werkt het NMI sinds 1 januari 2012 nog maar met één soort mediator: de registermediator. Voor de bijbehorend overgangsregeling zie www.nmi-mediation.nl. 8 Eindrapport project mediation in fiscale conflicten, Belastingdienst/Centrum voor Proces- en Productontwikkeling, versie 3.0 wob, Januari 2005. 9 Wetsvoorstel nr. 32 555, Aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken. 10 De Richtlijn nr. 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (PbEU L 136). 11 In de voorgestelde wettekst is opgenomen dat deze dwingende redenen met name gaan om de bescherming van de belangen van kinderen en te waarborgen dat iemand in zijn lichamelijke of geestelijke integriteit wordt aangetast. 12 Mediationclausules zijn bepalingen die partijen overeen kunnen komen waarmee zij zich verplichten om bij een conflict over de interpretatie of inhoud van de door hen gesloten overeenkomst door middel van mediation een oplossing te zoeken.
© Sdu Fiscale & Financiële Uitgevers. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
http://www.ntfr.nl/printartikel.asp?id=3071BE48-D5A1-4D70-824E-A1FAABAB1FDD 18-7-2012